Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR706714
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR706714/1
Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de programmering en de bekostiging van voorzieningen voor de huisvesting van scholen (Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024)
Geldend van 14-12-2023 t/m heden
Intitulé
Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de programmering en de bekostiging van voorzieningen voor de huisvesting van scholen (Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024)De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2023;
gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 100 van de Wet op de expertisecentra;
besluit:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet;
- -
aanvrager: het schoolbestuur dat een aanvraag indient;
- -
advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs;
- -
college: college van burgemeester en wethouders;
- -
OOGO: Op overeenstemming gericht overleg;
- -
schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;
- -
IHP: Integraal Huisvestingsplan Onderwijs, huisvestingsplan voor alle onderwijshuisvesting binnen de gemeente voor minimaal de komende 16 jaar;
- -
lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;
- -
medegebruik: gebruik van een onderwijsgebouw ten behoeve van onderwijs van een andere school of van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;
- -
minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- -
overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs;
- -
permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
- -
programma: programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs;
- -
school: school voor basisonderwijs;
- -
tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
- -
uitvoeringsplan IHP: nadere uitwerking IHP voor de periode van 4 jaar;
- -
verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;
- -
voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;
- -
voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II tenminste 4 jaar en maximaal 15 jaar noodzakelijk is;
- -
voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.
Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
- a.
voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
- 1°.
nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie. Onder nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw wordt tevens verstaan het zoveel mogelijk vernieuwen van een niet-monumentaal schoolgebouw, of een gedeelte daarvan, dat om stedenbouwkundige, architectuur-, en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college niet kan worden gesloopt;
- 2°.
uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
- 3°.
het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;
- 4°.
verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;
- 5°.
terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°;
- 6°.
inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;
- 7°.
inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;
- 8°.
medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;
- 1°.
- b.
herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;
- c.
herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden.
Artikel 3. Voorbereidingskrediet
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2° kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend.
Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen
- 1.
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 6° en 7° wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen.
- 2.
Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.
- 3.
De vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op een percentage van 12 procent van het geraamde investeringsbedrag.
Artikel 5. Informatieverstrekking
Het schoolbestuur verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening.
Hoofdstuk 2. IHP onderwijs, Programma en Overzicht
Paragraaf 2.1 Aanvragen
Artikel 6. Indienen aanvraag
- 1.
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2° actualiseert de gemeente iedere vier jaar samen met de schoolbesturen het IHP, dat een looptijd van zestien jaar heeft.
- 2.
Vanuit het IHP wordt elke vier jaar een uitvoeringsplan opgesteld. Voor een voorziening die is opgenomen in het uitvoeringsplan IHP hoeft geen aanvraag te worden ingediend.
- 3.
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 3° tot en met 8° en onderdeel b wordt een aanvraag om opname op het programma door het bevoegd gezag bij het college ingediend. Deze moet uiterlijk voor 1 februari van het jaar waarin het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen.
- 4.
Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.
Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
- 1.
Een aanvraag vermeldt in ieder geval:
- •
de naam en het adres van de aanvrager;
- •
de dagtekening;
- •
de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;
- •
de voorziening die wordt aangevraagd;
- •
de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:
- a.
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°,6°, 7° of 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld;
- b.
als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;
- c.
als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting;
- d.
de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening;
- e.
als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.
- a.
- •
- 2.
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreekt. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
- 3.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.
Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht
Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
- 1.
Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 7, tweede lid.
- 2.
Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overlegde kostenbegroting moet worden aangepast.
- 3.
Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht , bedoeld in paragraaf 2.3:
- a.
de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en
- b.
als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.
- a.
Artikel 10. Beslissing op aanvraag
- 1.
De aanvragen opgenomen in het uitvoeringsplan IHP zijn al eerder goedgekeurd.
- 2.
Met betrekking tot aanvragen bedoeld onder Artikel 6 lid 3 stelt het college het voorgenomen besluit aan de orde in het OOGO om de schoolbesturen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 15 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.
- 3.
Het college verzorgt een verslag van het OOGO en stuurt dit naar alle schoolbesturen voor 15 november.
- 4.
Wanneer een of meer schoolbesturen van mening zijn, dat het voorgenomen besluit in strijd is met de vrijheid van richting en inrichting kan het college en of het schoolbestuur een advies vragen aan de Onderwijsraad.
- 5.
Zij verstrekt de Onderwijsraad alle stukken, die nodig zijn om het verzoek te beoordelen. Hieronder valt ook het verslag van het OOGO.
- 6.
Het college stuurt binnen 10 werkdagen na ontvangst van het advies van de Onderwijsraad een kopie daarvan naar alle schoolbesturen.
- 7.
Wanneer het advies van de Onderwijsraad tot gevolg heeft dat het college het voorgenomen besluit inhoudelijk bijstelt nodigt het college de schoolbesturen uit voor een nader overleg. Het college organiseert dit overleg binnen twee weken, nadat het college het advies van de Onderwijsraad naar de schoolbesturen heeft gestuurd. Het college maakt van dit overleg een aanvulling op het verslag van het OOGO.
Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht
Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht
- 1.
Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van het programma van het daar opvolgende jaar, waaronder projecten uit het uitvoeringsplan IHP voor het daar op volgende jaar, en de aangevraagde voorzieningen.
- 2.
Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.
Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht
- 1.
De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.
- 2.
De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.
Paragraaf 2.4 Uitvoeringsplan IHP en uitvoeren programma
Artikel 13. Overleg en afspraken over wijze van uitvoering
- 1.
Nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:
- a.
het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs;
- b.
het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;
- c.
als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;
- d.
de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;
- e.
de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;
- f.
de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;
- g.
de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot 12 procent van het geraamde investeringsbedrag.
- a.
- 2.
De inhoud van de afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en schoolbestuur. De overeenkomst regelt minimaal de volgende onderwerpen:
- a.
budgetomvang en betalingsschema en de te stellen voorwaarden aan de betalingen;
- b.
taken/verantwoordelijkheden en positie van betrokken partijen;
- c.
gronden, bouwplan (totstandkoming, toetsingen, goedkeuringen), bouw- en woonrijp maken, bestemmingsplan, duurzaamheid, tijdelijke huisvesting, aanbesteding en eventuele andere relevante onderwerpen;
- d.
planning;
- e.
overleg / projectorganisatie.
- a.
- 3.
Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid, neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Als binnen de gestelde termijn van 4 weken niet voldaan kan worden dan deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waar binnen wel een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt genomen kan worden.
- 4.
Als het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college dit schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen vier weken na het overleg, onder gelijktijdige mededeling dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.
Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes
- 1.
Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het schoolbestuur het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het schoolbestuur houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het schoolbestuur het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.
- 2.
Het college beslist binnen 6 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 3 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.
- 3.
De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.
Artikel 15. Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.
Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging
- 1.
Als de aanvrager een bouwopdracht heeft gegeven of een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst heeft afgesloten, zendt hij hiervan binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichting wordt voldaan.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde:
- a.
bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;
- b.
bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;
- c.
huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;
- d.
koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.
- a.
- 3.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:
- a.
bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en
- b.
de aanvrager voor de deadline een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.
- a.
- 4.
Het college beslist op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.
Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter
Paragraaf 3.1 Aanvraag
Artikel 17. Indienen aanvraag
Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken nadat het schoolbestuur de calamiteit heeft geconstateerd ingediend bij het college.
Artikel 18. Inhoud aanvraag
- 1.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht met een door het college vastgesteld formulier.
- 2.
Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit
Artikel 19. Tijdstip beslissing
- 1.
Het college beslist binnen 4 weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 4 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.
- 2.
Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
- 3.
Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.
Artikel 20. Uitvoeren beslissing
- 1.
Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 weken.
- 2.
Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Dit gebeurt in overleg met het college. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.
Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur
Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie
Artikel 21. Aanduiden omstandigheden
Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:
- a.
door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het schoolbestuur van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 7 of 17 heeft ingediend;
- b.
leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;
- c.
leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.
Artikel 22. Omschrijving leegstand
- 1.
Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.
- 2.
Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als: het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren. Het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van de berekeningswijzen, minder is dan 40 klokuren.
Artikel 23. Nalaten vorderen
Het college vordert geen medegebruik als het schoolbestuur de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.
Artikel 24. Overleg en mededeling
- 1.
Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.
- 2.
Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken schoolbesturen.
- 3.
Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het schoolbestuur waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.
- 4.
De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:
- a.
de naam van de school en het schoolbestuur waarvoor wordt gevorderd;
- b.
een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;
- c.
het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;
- d.
het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;
- e.
de periode waarvoor gevorderd wordt, en;
- f.
de ingangsdatum van het medegebruik.
- a.
Artikel 25. Vergoeding
De betrokken schoolbesturen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.
Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 26. Overleg en mededeling
- 1.
Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het schoolbestuur.
- 2.
Voordat het schoolbestuur overgaat tot het in medegebruik geven van ruimte overlegt het schoolbestuur met het college.
- 3.
In het overleg komt in ieder geval aan de orde:
- a.
voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;
- b.
of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;
- c.
of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;
- d.
wat naar oordeel van het college en het schoolbestuur een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;
- e.
de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.
- a.
- 4.
Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.
Paragraaf 4.3 Verhuur
Artikel 27. Verzoek toestemming college
- 1.
Het schoolbestuur verzoekt het college met het door het college vastgestelde formulier om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.
- 2.
Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.
- 3.
Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.
Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 28. Staat van onderhoud
- 1.
Als het schoolbestuur aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.
- 2.
Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.
- 3.
De staat van onderhoud wordt na overleg met het schoolbestuur opgemaakt in opdracht van het college.
- 4.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het schoolbestuur.
- 5.
Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het schoolbestuur komt en of het schoolbestuur opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het schoolbestuur een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.
- 6.
Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.
Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs
Artikel 29. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik
- 1.
Het college stelt jaarlijks het aantal klokuren bewegingsonderwijs vast waarop een school voor basisonderwijs aanspraak maakt.
- 2.
Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.
- 3.
De gemeente stelt op basis van artikel 29 lid 1 en 2 een overzicht op en stelt deze beschikbaar aan de verhuurder van de gymaccommodatie. Op basis van het aantal klokuren stelt de verhuurder van de gymaccommodatie, in overleg met de scholen, een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs. Het rooster is definitief na goedkeuring van het college.
- 4.
Het college houdt rekening met de volgende uitgangspunten:
- a.
de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;
- b.
een school waarvan het schoolbestuur eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en
- c.
het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.
- a.
- 5.
Het college stelt, voorafgaande aan het vaststellen van het rooster, de scholen schriftelijk in kennis. Hierbij worden de volgende gegevens vermeld:
- a.
het aantal klokuren waar de school volgens de normberekening recht op heeft voor de school wordt ingeroosterd;
- b.
het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en
- c.
de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.
- a.
- 6.
De scholen en schoolbesturen kunnen tot 2 weken na toezending reageren op het voorstel.
- 7.
Op verzoek van de schoolbesturen kan het college een overleg over het voorstel inplannen. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.
- 8.
Het college stelt het rooster definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de schoolbesturen.
- 9.
Het schoolbestuur kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld. Het college neemt dit verzoek uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren toegekend op basis van dit lid komt voor rekening van het schoolbestuur van de school.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Artikel 30. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.
Artikel 31. Indexering
Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.
Artikel 32. Intrekken oude verordening
De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2019 wordt ingetrokken.
Artikel 33. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.
Artikel 34. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
gehouden op 29 november 2023.
De griffier,
drs. J.H. Rijs MMC
Bijlage I. Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen
Deel A – Lesgebouwen
De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.
A.1 Nieuwbouw
Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als
- a.
de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
- b.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:
- 1°.
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of
- 2°.
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en
- 1°.
- c.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en
- d.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.2 Vervangende nieuwbouw en vernieuwbouw
De noodzaak van vervangende nieuwbouw of vernieuwbouw is aanwezig als:
- a.
op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat het schoolgebouw volgens de conditiemeting voldoet aan conditie 5, waarbij het verouderingsproces niet meer is te keren;
- b.
dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;
- c.
dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:
- 1°.
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of
- 2°.
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en
- 1°.
- d.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en
- e.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren
A.3 Uitbreiding
De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:
- a.
de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
- b.
daarnaast:
- 1°.
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,
- 2°.
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of
- 3°.
de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en
- 1°.
- c.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en
- d.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw
De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:
- a.
de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;
- b.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:
- 1.
als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of
- 2.
als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en
- 1.
- c.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;
- d.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en
- e.
de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw
De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:
- a.
er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;
- b.
geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;
- c.
het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en
- d.
de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.
A.6 Terrein
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.
A.7 Eerste inrichting
- 1.
De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer deze niet eerder is bekostigd.
- 2.
Uitbreiding eerste inrichting wordt uitsluitend toegekend in combinatie met uitbreiding van het schoolgebouw.
- 3.
Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.
A.8 Medegebruik
- 1.
De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:
- a.
gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
- b.
een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte noodzakelijk is.
- a.
- 2.
Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
- 3.
Ruimten, die een schoolbestuur met eigen middelen heeft bekostigd, maar waarvoor het college een vergoeding verstrekt (zogenaamde eigendoms- en huurscholen) maken onderdeel uit van de voorzieningen huisvesting onderwijs en komen in aanmerking voor medegebruik.
- 4.
Ruimten die een schoolbestuur volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen vergoeding van de overheid is ontvangen kunnen niet in medegebruik worden gegeven omdat deze ruimte geen onderdeel uitmaken van de voor het schoolgebouw vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A).
A.4 en A.8 Investeringskosten bij geschikt maken voor nieuwe bewoner
In de situatie van het in gebruik nemen van een bestaand gebouw (A.4) en medegebruik (A.8) kan het noodzakelijk zijn dat bouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen om het betreffende (school)gebouw geschikt te maken voor de nieuwe bewoner. De investeringskosten van deze investering komen voor rekening van de gemeente.
A.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. Uit de rapportage moet blijken dat het herstel van een constructiefout betreft en er geen sprake is van (regulier, voor rekening van het schoolbestuur komend) onderhoud.
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het schoolbestuur geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijvoorbeeld vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid).
Een vergoeding voor schade kan op elk moment worden aangevraagd volgens de door het college vastgestelde schaderegeling.
Deel B – Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs
Tot een ruimte voor bewegingsonderwijs wordt niet alleen gerekend het traditionele lokaal bewegingsonderwijs (= gymnastiekruimten), maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. Een lokaal bewegingsonderwijs kan juridisch eigendom zijn van de gemeente, het schoolbestuur, of een derde.
B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikgeving
Voor het vaststellen van de noodzaak van een van de gevraagde voorzieningen is een relatie gelegd tussen het aantal klokuren dat moet worden ingeroosterd en de afstand tussen het schoolgebouw dat van het lokaal bewegingsonderwijs gebruik moet maken.
Als vervoer naar een verder weg gelegen lokaal bewegingsonderwijs voor de gemeente financieel een goed alternatief is kan het college besluiten in plaats van een voorziening het vervoer naar het lokaal bewegingsonderwijs te vergoeden. Voordat hierover een besluit wordt genomen voert het college overleg met het schoolbestuur. Voor het bekostigen van deze voorzieningen geldt de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs.
B.2 Terrein
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.
B.3 Eerste inrichting
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:
- a.
nieuwbouw of uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en
- b.
voor de desbetreffende groepen leerlingen van de school nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.
B.4 aanvullend meubilair
Aanvullend meubilair voor het inrichten van het lokaal bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt als een bestaand lokaal:
- a.
met een te kleine oefenzaal wordt uitgebreid waarbij de oefenzaal wordt vergroot, of
- b.
vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd met een groter lokaal bewegingsonderwijs.
B.5 Medegebruik
De mogelijkheid van medegebruik in een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op basis van het rooster bewegingsonderwijs dat het college heeft vastgesteld voor de scholen.
B.6 Herstel constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. Uit de rapportage moet blijken dat het herstel van een constructiefout betreft en er geen sprake is van (regulier, voor rekening van het schoolbestuur komend) onderhoud.
B.7. Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het schoolbestuur geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijv. vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid).
Een vergoeding voor schade kan op elk moment worden aangevraagd volgens de door het college vastgestelde schaderegeling.
Bijlage II. Prognosecriteria
A. Algemeen
- 1.
Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).
- 2.
De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
- 3.
Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.
B. Voedingsgebied
- 1.
Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.
- 2.
De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau.
- 3.
Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.
C. Prognose school voor basisonderwijs
De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:
- a.
het voedingsgebied;
- b.
de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;
- c.
de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;
- d.
veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;
- e.
veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;
- f.
de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en
- g.
het onderwijs dat wordt gegeven.
Bijlage III. Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte
Deel A -Vaststellen capaciteit
A.1. Uitgangspunten
De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
A.1.1. School voor basisonderwijs
- 1.
De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.
- 2.
Bij het vaststellen van de capaciteit kan vastgesteld worden dat als gevolg van de indeling van het schoolgebouw de vastgestelde capaciteit niet volledig geschikt is voor medegebruik. Het schoolbestuur kan een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
- 3.
De capaciteit van een (school)gebouw wordt vastgesteld in m2 bruto vloeroppervlakte. Op basis van de vastgestelde capaciteit kan worden beoordeeld of het (school)gebouw:
- a.
te maken heeft met leegstand, of
- b.
moet worden uitgebreid omdat er een tekort aan capaciteit is (aanvullende ruimtebehoefte, deel C).
- a.
A.1.2. Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.
A.1.3. Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten. Het is in eerste instantie aan het schoolbestuur een besluit te nemen over de locatie die buiten gebruik wordt gesteld en wordt overgedragen aan het college, tenzij een van de locaties een gebouw is waarvoor het college een huurvergoeding betaalt. Een schoolgebouw waarvoor het college een huurvergoeding betaald wordt als eerste buiten gebruik gesteld. Als het college van mening is dat het buiten gebruik stellen van een ander schoolgebouw de voorkeur heeft, dan vindt overleg plaats tussen het schoolbestuur en het college.
A.1.4 Terrein
Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
A.1.5 Inventaris
Het vaststellen van het aantal leerlingen waarvoor eerste inrichting is bekostigd is noodzakelijk voor het beoordelen van een aanvraag voor het bekostigen uitbreiding van eerste inrichting. Evenals geldt voor het schoolgebouw is de uitbreiding van de eerste inrichting gekoppeld aan de uitbreiding met het aantal m2 bruto vloeroppervlakte. Uitgangspunt is dat op 1 januari 2015 de eerste inrichting is bekostigd waarop het schoolbestuur tot die datum aanspraak maakte.
A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs, voor het basisonderwijs, bedraagt 26 klokuren.
A.1.6.2. Terrein
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
A.1.6.3. Inventaris
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte
B.1 Lesgebouwen
De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt gebaseerd op het aantal leerlingen vermenigvuldigd met een m2 bruto vloeroppervlakte per leerling.
B.1.1 School voor basisonderwijs
- 1.
De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. Aan de ruimtebehoefte wordt een toeslag verbonden, indien voor de school aanvullende bekostiging beschikbaar wordt gesteld.
- 2.
De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
R = 200 + 5,03 * L, waarbij:
R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
- 3.
Indien een school een vergoeding ontvangt op grond van de achterstandscore als d3 bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging Wet op het primair onderwijs wordt een toeslag voor de ruimtebehoefte toegekend. De toeslag wordt berekend met de formule:
T = 1,40 * G, waarbij:
T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.
G = De achterstandsscore, zoals gepubliceerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vermenigvuldigd met 7,17%, rekenkundig afgerond op een geheel getal.
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs
De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:
- a.
voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuren per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;
- b.
als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuren per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.
Heeft de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal gerealiseerd dan bestaat geen aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 wegens het ontbreken van een speellokaal. In deze situatie kan de school voor basisonderwijs een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 alleen gebruiken als het college hiervoor toestemming verleend, binnen het lokaal bewegingsonderwijs de noodzakelijke capaciteit beschikbaar is en het schoolbestuur bereid is een huurvergoeding te betalen.
Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte
C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.
C.1.1. Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.
C.1.2. Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een school voor basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte.
C.2. Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen.
C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van een goedgekeurde voorziening:
- a.
voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D;.
- b.
eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.
- c.
herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
C.4 Lokalen bewegingsonderwijs
De bepalingen rond de verschillende voorzieningen huisvesting onderwijs die betrekking hebben op het lokaal bewegingsonderwijs zijn gelijk aan de bepalingen die van toepassing zijn op het toekennen van voorzieningen voor schoolgebouwen.
Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen
In de verordening zijn uitsluitend minimumnormen opgenomen. Het is aan het schoolbestuur om de ruimten en indeling van het schoolgebouw te bepalen. Daarbij moet het schoolbestuur wel voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.
D.1. Terreinoppervlakte
- 1.
Bij [vervangende] nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs geldt (indien mogelijk) voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:
Aantal leerlingen van de school
Omvang buitenruimte
1-100 leerlingen
300
101-200 leerlingen
300 + 3 * (L - 100)
201-400 leerlingen
600
401-600 leerlingen
600 + 3 * (L - 400)
601-800 leerlingen
1200
801-1000 leerlingen
1200 + 3 * (L - 800)
1001 leerlingen of meer
1800
-
L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
- 2.
De in het eerste en tweede lid gestelde normen betreffen de exclusieve speel- en beweegruimte voor de leerlingen van de school. Het terrein voor voorzieningen dient te worden opgeteld bij de norm.
- 3.
Voor parkeervoorzieningen wordt de voor de locatie van het terrein geldende gemeentelijke parkeernorm gehanteerd.
D.2. Speellokaal
Een speellokaal heeft een minimum van 90 bruto vierkante meter.
D.3. Lokaal bewegingsonderwijs
- 1.
De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter en de hoogte minstens 5 meter.
- 2.
Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.
Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen
E.1. Meetinstructie voor schoolgebouwen
De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.
E.2. Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen
E.2.1 basisonderwijs
- 1.
De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.
- 2.
De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.
- 3.
Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
E.2.2. Uitzonderingen
- 1.
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.
- 2.
Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.
- 3.
Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.
Bijlage IV. Vergoeding bouwkosten terreinen en eerste inrichting
Algemeen
Artikel 102, derde lid, van de WPO, verplichten de gemeenteraad normen vast te stellen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs die worden toegekend. Bijlage IV is de uitwerking van deze artikelen en deze bijlage heeft een relatie met artikel 4 van de verordening, waarin is opgenomen welke voorzieningen worden bekostigd op basis van normbedragen.
Naast het bekostigen van de genoemde voorzieningen onderwijshuisvesting is de gemeente verantwoordelijk voor het bekostigen van de onroerend zaak belasting (artikel 133 van de WPO. Het bedrag dat de gemeente voor de OZB moet bekostigen is gelijk aan het bedrag van de opgelegde aanslag.
Deel A – Indexering
Indexering (ver) nieuwbouw, renovatie en uitbreidingskosten
Voor de normbedragen geldt een jaarlijkse prijsaanpassing op basis van de actuele prijsontwikkelingen door het onafhankelijk kennisinstituut voor bouwkosten BDB.
Indexering onderwijsleerpakket en meubilair
De normbedragen worden jaarlijks aangepast aan het dan geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. De verordening hanteert het MEV-prijsindexcijfer dat jaarlijks, gelijktijdig met de miljoenennota, wordt gepubliceerd voor het vaststellen van de indexering van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair. Het vaststellen van de nieuwe normbedragen is door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college (artikel 32 van de verordening).
Deel B – Normbedragen
Vergoeding voorbereidingskrediet
In de artikelen 3, 4, 7 en 13 van de verordening is de mogelijkheid opgenomen om een voorbereidingskrediet aan te vragen en toe te kennen. Het voorbereidingskrediet wordt gebaseerd op een percentage van 12% van het normbedrag zoals opgenomen in deze bijlage. Nadat het definitieve bedrag van de bekostiging is vastgesteld wordt bij het beschikbaar stellen van de vergoeding het al beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet in mindering gebracht op het bedrag van de vastgestelde bekostiging.
A. Nieuwbouw en uitbreiding met permanente bouwaard
De opgenomen normbedragen in het IHP omvatten alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, advieskosten, leges, terreininrichting en dergelijke en zijn incl. BTW.
In het IHP zijn de uitgangspunten voor de normbedragen voor renovatie, nieuwbouw en vernieuwbouw opgenomen, gedifferentieerd naar de omvang van de school.
Naast de normbedragen voor de stichtingskosten kunnen, afhankelijk van de toe te kennen voorziening, aanvullende vergoedingen worden toegekend voor bijvoorbeeld verhuiskosten en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten afhankelijk van de ligging sterk kunnen variëren.
B. Kosten voor terreinen
Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waarde vaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
C. Tijdelijke voorziening
Een tijdelijk gebouw kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw, of door middel van huur van een tijdelijke voorziening of bestaande huisvesting (een tijdelijke accommodatie kan ook betrekking hebben op een semipermanent gebouw). De keuze tussen aankoop en huur van tijdelijke huisvesting is afhankelijk van aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik. Tijdelijke lokalen kunnen noodzakelijk zijn:
- -
als eerste voorziening (nieuwbouw);
- -
voor het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw, en
- -
voor het uitbreiden van een bestaande accommodatie.
De keuze tussen huur of koop van tijdelijke huisvesting in plaats van het realiseren van permanente huisvesting wordt gebaseerd op de uitkomst van een vergelijking tussen de kosten van:
- -
tijdelijke huisvesting in relatie tot de kosten van een permanente voorziening, en
- -
aankoop van tijdelijke huisvesting in relatie met de kosten van huur van tijdelijke huisvesting,
- -
waarbij in beide vergelijkingen rekening moet worden gehouden met de kosten van het plaatsen en het in de toekomst verwijderen van de te huren resp. aan te kopen lokalen.
Afhankelijk van de uitkomst van de berekening kan de conclusie zijn dat gelet op de:
- -
kosten van de tijdelijke huisvesting in vergelijking met de kosten van de permanente huisvesting alsnog bekostiging voor permanente bouw wordt toegekend (dit speelt vooral als de tijdelijke huisvesting naar verwachting voor lange termijn noodzakelijk is);
- -
korte periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is een huurvergoeding wordt toegekend, of
- -
periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, wordt overgegaan tot koop van een tijdelijk gebouw omdat dit goedkoper is dan huur.
D. Eerste inrichting
De vergoeding voor de eerste inrichting van een school voor basisonderwijs bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De normbedragen worden jaarlijks aangepast aan het dan geldende prijspeil door de VNG.
Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.
E. Lokalen bewegingsonderwijs
De normbedragen voor de lokalen bewegingsonderwijs zijn onderverdeeld in bedragen voor:
- -
nieuwbouw;
- -
uitbreiding, en
- -
eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair.
In het IHP worden de uitgangspunten voor de normbedragen voor renovatie, (vervangende) nieuwbouw en vernieuwbouw opgenomen, gedifferentieerd naar de omvang van de lokalen bewegingsonderwijs.
F. Vergoeding feitelijke kosten
Voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder a, en de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder b en c. In de kostenbegroting van de eerstgenoemde voorzieningen zijn opgenomen de kosten van de architect en het bouwkundig toezicht. Deze kosten maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden gehouden met de kosten van technische advisering (BD3606 Raad van State, 200705694/1).
Bijlage V. Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening
Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2° hebben de voorzieningen die zijn opgenomen in het Uitvoeringsplan IHP prioriteit.
Toelichting
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
De begripsomschrijving ‘schoolbestuur’ en ‘aanvrager’ omvatten alle bevoegde gezagsorganen die een volgens de wet bekostigde voorziening onderwijshuisvesting, waaronder ook nieuw te stichten scholen, in stand houden die geheel of gedeeltelijk staat op het grondgebied van de gemeente (hoofdvestiging, nevenvestiging, tijdelijke nevenvestiging, dislocatie).
Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Artikel 2 vermeldt de voorzieningen onderwijshuisvesting die op grond van de Wet op het primair onderwijs (WPO) door het schoolbestuur bij het college kunnen worden aangevraagd. Deze hebben een limitatief karakter. Dit betekent dat het college deze niet kan inperken. Niet alleen voor de schoolgebouwen, maar ook voor de lokalen bewegingsonderwijs kan een voorziening huisvesting onderwijs worden aangevraagd. Voorzieningen die een schoolbestuur wenst, maar die niet in de onderwijswetten zijn opgenomen, dus geen voorziening in de onderwijshuisvesting zijn, vallen buiten het bereik van deze verordening. Dit gaat om voorzieningen waarvoor het schoolbestuur een vergoeding van de minister van OCW ontvangt via de rijksvergoeding materiële instandhouding (bijv. onderhoud, aanpassingen, vervangen cv-ketel, meubilair). Het college wijst een dergelijk aangevraagde voorziening af op grond van artikel 100, eerste lid, onder a, van de WPO.
In het kader van lokaal maatwerk heeft het college de vrijheid om aanvullende voorzieningen te bekostigen. Daarbij geldt dat de gemeenten geen uitgaven mogen doen voor een niet door de gemeente in standgehouden school dan op grond van de wet (artikel 6 van de WPO). Voor het bekostigen van de voorzieningen die geen onderdeel uitmaken van de voorzieningen onderwijshuisvesting moet zodoende een andere juridische basis worden vastgesteld. Voor het bekostigen van deze voorzieningen geldt de Verordening materiële financiële gelijkstelling 2015.
Onderdeel a. De voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
1°. Het begrip nieuwbouw omvat tevens het begrip vervangende nieuwbouw.
2°. Uitbreiding is het gevolg van een toename van het aantal leerlingen op de school. Het schoolbestuur komt voor het bekostigen van uitbreiding in aanmerking als wordt voldaan aan de in bijlage I opgenomen criteria (noodzaak van de voorziening) en de gevraagde uitbreiding gelijk of groter is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde.
3°. Ingebruikgeving kan plaatsvinden als een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is ontvangen en het college een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan beschikbaar heeft. Het kan gaan om een onderwijsgebouw dat geheel leeg staat en nog een onderwijsbestemming heeft, maar ook om een niet-onderwijsgebouw. Bij ingebruikgeving van een onderwijsgebouw of een niet-onderwijsgebouw moet het gebouw geschikt zijn of geschikt gemaakt worden voor het onderwijs van de betreffende school. Een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs is bijv. niet automatisch geschikt voor het huisvesten van een speciale school voor basisonderwijs. Het in gebruik geven van een gebouw moet worden onderscheiden van medegebruik, zie 8°.
4°. Verplaatsing is alleen mogelijk van die lokalen die gelet op de bouwaard van het gebouw verplaatst kunnen worden. Dit betreft over het algemeen tijdelijke huisvesting die in semipermanente gebouwen is gerealiseerd.
5°. Terrein is noodzakelijk voor het realiseren van nieuwbouw en kan noodzakelijk zijn bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding. Of bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding terrein noodzakelijk is, is afhankelijk van de situering van de voorgenomen investering en de oppervlakte van het terrein.
6°/7° Onderwijsleerpakket en meubilair wordt in principe alleen toegekend op het moment dat ook nieuwbouw (eerste voorziening) en uitbreiding van een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs wordt toegekend. Een uitzondering is de situatie dat het college een school heeft gehuisvest in een schoolgebouw dat een grotere capaciteit heeft dan de ruimtebehoefte en de toekenning van de eerste inrichting is gebaseerd op het werkelijk aantal leerlingen vanaf de start van de school. In die situatie heeft het schoolbestuur nog aanspraak op bekostiging van eerste inrichting bij toename van het aantal leerlingen als wordt voldaan aan de drempelwaarde genoemd in bijlage III, deel C. Zie ook bijlage IV.
Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.
Bij vervangende nieuwbouw wordt geen eerste inrichting toegekend omdat het schoolbestuur in het verleden al bekostiging voor de eerste inrichting heeft ontvangen. Zie verder de toelichting in bijlage III, deel C.
8°. Medegebruik is het gebruik van ruimte in een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs die het schoolbestuur, dat juridisch eigenaar is, niet nodig heeft voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven. Er is dan sprake van ‘leegstand’. Medegebruik is uitsluitend mogelijk als de leegstand hoger is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde resp. het lokaal bewegingsonderwijs niet volledig is ingeroosterd.
Onderdeel b. Herstel van constructiefouten
Voor de omschrijving van het begrip ‘constructiefouten’ is aangesloten bij een ‘definitie’ die in het verleden door middel van jurisprudentie tot stand is gekomen. Als een constructiefout de voortgang van het onderwijs belemmert kan voor het herstel van de constructiefout de spoedprocedure (artikel 19 e.v.) worden gevolgd. Is er geen sprake van een bedreiging voor de voortgang van het onderwijs, dan kan het herstel worden aangevraagd op grond van de reguliere procedure. Dit betekent dat een constructiefout dan wordt opgenomen op het programma of overzicht, afhankelijk van het feit of deze voorziening past binnen het door het college vastgestelde bekostigingsplafond.
Onderdeel c. Herstel in verband met schade
In de onderwijswetten is als voorziening huisvesting onderwijs het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ opgenomen. Dit begrip is in de verordening niet verder uitgewerkt, omdat ‘bijzondere’ omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Voor het bekostigen van ‘herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw’ geldt de aanvraagprocedure van het programma, of de schadeprocedure die door het college is vastgesteld (de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd door bijv. schade door inbraak of brand). Het college kan zich voor deze zaken verzekeren. Heeft het college geen verzekering afgesloten, dan is sprake van ‘eigen risico’ voor het college.
Artikel 3. Voorbereidingskrediet
Het voorbereidingskrediet kan worden aangevraagd voor zowel de situatie dat de investering wordt bekostigd op basis van de normbedragen als op basis van de feitelijke kosten. Doelstelling van het voorbereidingskrediet is dat het schoolbestuur vroegtijdig kan starten met de voorbereiding van een bouwplan. Uitgangspunt van het voorbereidingskrediet is dat er een principebesluit ligt dat de voorziening, waarvoor het voorbereidingskrediet wordt aangevraagd, na het indienen van de aanvraag voor het bekostigen van de voorziening op het eerstvolgende programma wordt opgenomen. Het voorbereidingskrediet stelt het schoolbestuur in de gelegenheid om een voor aanbesteding gereed bouwplan te ontwikkelen resp. een aanbesteding te laten plaatsvinden. Uitsluitend als de investering wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten wordt de op basis van het bouwplan opgestelde kostenraming resp. de uitkomst van de aanbesteding opgenomen op het programma. Heeft voorafgaande aan het vaststellen van het programma nog geen aanbesteding plaatsgevonden, dan kan de aanbesteding of het vragen van offertes plaatsvinden nadat het programma is vastgesteld. Door te werken met een voorbereidingskrediet kan het realiseren van een bouwplan worden bespoedigd. Het beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet maakt onderdeel uit van het totale investeringsbedrag en wordt in mindering gebracht op het totaal vastgestelde investeringskrediet.
Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen
Dit artikel bepaalt op welke wijze de voorzieningen huisvesting onderwijs worden bekostigd. Dit kan op basis van normbedragen (normatieve kosten) of op basis van feitelijke kosten. De normbedragen voor de diverse voorzieningen die op basis daarvan worden bekostigd zijn opgenomen in bijlage IV, deel B.
Wordt het normbedrag beschikbaar gesteld, dan heeft het schoolbestuur aanspraak op het beschikbaar stellen van het volledige normbedrag, onafhankelijk van de werkelijke kosten. Dit betekent dat als de werkelijke kosten hoger of lager zijn dan het normbedrag (= uitkomst aanbesteding) in de ene situatie het schoolbestuur een financieel voordeel heeft en in de andere situatie een financieel nadeel. Bij een financieel voordeel moet het schoolbestuur de beschikbare middelen wel inzetten voor het doel waarvoor het is verstrekt: investeren in de voorziening huisvesting onderwijs.
Het bedrag van de bekostiging, gebaseerd op de feitelijke kosten, wordt vastgesteld op basis van ontvangen offertes (de zgn. offertelijn, zie ook artikel 13, eerste lid).
Artikel 5. Informatieverstrekking
Dit artikel verplicht het schoolbestuur aan het college alle informatie te verstrekken die noodzakelijk is om de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs op een verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren (zie artikel 112 van de WPO). Deze informatie staat los van de informatie die wordt gevraagd als onderdeel van een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening. Het betreft de actuele gegevens, zoals:
- gegevens van het schoolbestuur (o.a. naam en adres voorzitter en secretaris en bankrekeningnummer);
- gegevens van de school (o.a. naam school, naam directeur, adres school, telefoonnummer);
- bruto vloeroppervlakte schoolgebouw;
- aam contactpersoon;
- medegebruik/verhuur.
Artikel 6. Indienen aanvraag
Ook in de situatie dat de gemeenteraad in overleg met de bevoegde gezagsorganen een meerjarig huisvestingsbeleid (Integraal Huisvestingsplan, (IHP)) heeft vastgesteld (het zgn. ‘consensusmodel’) moet een aanvraag wordt ingediend. De reden is dat een IHP geen juridische status heeft. In deze verordening is echter opgenomen dat wanneer een voorziening is opgenomen in het programma IHP de aanvraag geacht wordt te zijn ingediend. De artikelen 7 tot en met 12 blijven in deze gevallen buiten toepassing.
Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
Lid 1 Dit lid bepaalt welke gegevens het schoolbestuur moet aanleveren wil het college de aanvraag in behandeling kunnen nemen. Naast de gegevens van schoolbestuur en school moet de aanvraag voor de onderbouwing van de benoemde voorzieningen huisvesting onderwijs worden onderbouwd met een leerlingenprognose en/of een bouwkundige rapportage.
Lid 2 Het tweede lid bepaalt dat het college het schoolbestuur in staat moet stellen, als de ontvangen aanvraag niet volledig is, deze ontbrekende gegevens binnen de in dit lid gestelde termijn aan te vullen. Is de ontvangen aanvraag ook op de hersteldatum niet volledig dan besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.
Lid 3 Voor het vaststellen van de noodzaak van o.a. de voorzieningen (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven van wezenlijk belang. Schoolbesturen zijn verplicht deze gegevens aan te leveren via de Basisregistratie Onderwijs (BRON). Omdat de ingediende aanvraag is gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag (bijv. bij de aanvraag voor programma 2016 is opgenomen het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober 2014), moet het college tijdig beschikken over het werkelijk aantal ingeschreven leerlingen op de wettelijke teldatum van 1 oktober, voorafgaande aan het jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld. Met de gegevens van de laatste teldatum kan worden vastgesteld of de eerder aangevraagde voorziening, die mogelijk wordt toegekend omdat aan de in bijlage I tot en met III gestelde criteria is voldaan, op basis van de laatste gegevens ook daadwerkelijk noodzakelijk is. De in het derde lid opgenomen termijn is een fatale termijn. Dit betekent dat als de gevraagde gegevens niet tijdig zijn ontvangen het college besluit om de aanvraag niet te behandelen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.
Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen
Dit artikel verplicht het college om alle bevoegde gezagsorganen een overzicht beschikbaar te stellen van alle ingediende aanvragen. Met dit overzicht hebben alle bevoegde gezagsorganen inzicht in wat er aan aanvragen, zowel vanuit het bijzonder als het openbaar onderwijs is ontvangen en of deze aanvragen al of niet in behandeling worden genomen. Dit betreft algemene informatie en gaat vooraf aan het beoordelen van de aanvragen.
Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
Lid 1 De mogelijkheid om een nadere toelichting/verduidelijking te vragen of te geven is bedoeld om mogelijke onduidelijkheden over de op zich complete aanvragen te bespreken voordat het programma wordt voorgelegd aan het bestuurlijk overleg (artikel 10). Door een nadere toelichting wordt voorkomen dat het bestuurlijk overleg onnodig belast wordt door allerlei vragen over onduidelijkheden in de aanvragen.
Lid 2 Voor een voorziening waarvan de vergoeding wordt gebaseerd op de feitelijke kosten wordt bij de aanvraag een kostenraming ingediend. Is het college na het beoordelen van de ontvangen kostenraming van oordeel dat de kostenraming op een of meer onderdelen moet worden bijgesteld dan vindt hierover overleg plaats met het schoolbestuur. Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de kostenraming bepaalt het college de hoogte van de geraamde kosten die in het kader van het vast te stellen programma worden toegekend. Het college moet in de beschikking wel motiveren waarom op het programma is afgeweken van het bedrag dat door het schoolbestuur bij de aanvraag is overlegd.
Artikel 10. Beslissing op aanvraag
Lid 1-4 Het college is verplicht, voordat het programma en overzicht wordt vastgesteld, overleg te voeren met het onderwijsveld over het voorgenomen besluit. In afwijking van het wettelijke verplichte overleg over het vaststellen of wijzigen van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (artikel 102 van de WPO) is dit overleg geen ‘op overeenstemming gericht overleg’. Uitgangspunt is dat het bedoelde overleg plaatsvindt met alle bevoegde gezagsorganen. In plaats van een overleg met alle bevoegde gezagsorganen kan het college besluiten het overleg in te richten per onderwijssector (primair, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs). Het overleg over de voorzieningen huisvesting onderwijs kan ook ingebed worden in een breder gestructureerd overleg in het kader van het lokaal onderwijsbeleid, de zgn. lokaal educatieve agenda. Het staat de aanvrager die niet aan het overleg deelneemt vrij om zijn standpunten schriftelijk kenbaar te maken. Degenen die wel aan het overleg deelnemen, moeten voorafgaande aan het overleg op de hoogte zijn van de schriftelijke ingebrachte standpunten, zodat ze daar in het overleg eventueel op kunnen reageren.
Lid 5-8 De leden 5-8 zijn gebaseerd op artikel 102, zesde lid, van de WPO. Zowel een schoolbestuur als het college kan de Onderwijsraad advies vragen over het voornemen tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs. De leden 5 t/m 8 vermelden de procedure die moet worden gevolgd voor het vragen van dit advies. De adviesaanvraag moet betrekking hebben op de relatie tussen het voorgenomen besluit tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs en de aspecten van vrijheid van richting en vrijheid van inrichting. Het college is in alle gevallen verplicht het verzoek om advies in te dienen bij de Onderwijsraad en dit verzoek goed te documenteren. Daarnaast moet het verzoek vergezeld gaan van alle stukken die relevant (kunnen) zijn voor de adviseur (artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De Onderwijsraad stelt zich namelijk op het standpunt dat de adviestermijn van vier weken start vanaf het moment dat de Onderwijsraad beschikt over de stukken die hij relevant acht voor de advisering. Als de Onderwijsraad om advies wordt gevraagd is het van belang dat het college goed in de gaten houdt dat hierdoor de besluitvorming geen ernstige vertraging oploopt.
De Onderwijsraad brengt binnen vier weken, nadat de Onderwijsraad alle noodzakelijke informatie heeft ontvangen, zijn advies uit. Het college zendt het advies van de Onderwijsraad daarna zo spoedig mogelijk aan de bevoegde gezagsorganen. Afhankelijk van het ontvangen advies wordt een nieuw bestuurlijk overleg vastgesteld. Op de wijze waarop de Onderwijsraad adviseert is van toepassing wat in algemene zin over het verstrekken van adviezen is geregeld in de Awb. In dit verband is vooral het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 3:50 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6, tweede lid, het college het programma voorzieningen huisvesting onderwijs vaststellen als de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken nadat de adviesaanvraag volledig is, uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is het college gehouden, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van advies. Wanneer het college afwijkt van het advies van de Onderwijsraad worden op grond van artikel 3:50 van de Awb de redenen daarvan vermeld in de motivering. Het vijfde lid bepaalt dat alle deelnemers aan het overleg in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van een (voorgenomen) verzoek om advies aan de Onderwijsraad. Dit omdat iedereen erbij gebaat is dat duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Dit laat uiteraard onverlet het recht van een individueel schoolbestuur of van het college om de Onderwijsraad in te schakelen als de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. De zienswijzen van de schoolbesturen moeten schriftelijk worden vastgelegd omdat de Onderwijsraad bij het vormen van zijn oordeel over een verzoek om advies ook afwijkende meningen zal willen betrekken.
Van een eventueel overleg, nadat het advies van de Onderwijsraad wordt ontvangen, wordt een afzonderlijk verslag gemaakt dat wordt toegevoegd aan de stukken die moeten leiden tot een besluit van het college.
Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht
Lid 1 Het college is verplicht het bekostigingsplafond dat beschikbaar is voor het honoreren van de aangevraagde voorzieningen vast te stellen. Het vaststellen van het bekostigingsplafond is een afzonderlijk collegebesluit, maar kan in dezelfde vergadering worden genomen als het besluit tot het vaststellen van het programma en overzicht[i]. Het bekostigingsplafond staat los van het totaal van het investeringsbedrag van de aangevraagde voorzieningen. Het bekostigingsplafond is uitsluitend bepalend voor de vraag of alle aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs ook kunnen worden gehonoreerd. Het college kan een bekostigingsplafond per onderwijssector of per voorziening vaststellen. Achtergrond van deze mogelijkheid is te voorkomen dat één onderwijssector of één bepaalde voorziening structureel voor bekostiging in aanmerking komt, waardoor andere gewenste investeringen niet kunnen worden gehonoreerd. Het onderverdelen van het beschikbare investeringsbedrag voor een specifieke categorie van voorzieningen is een instrument om bepaalde accenten te leggen in de uitvoering van de zorgplicht. Deze onderverdeling kan uitsluitend plaatsvinden op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld meerjareninvesteringsplan.
Lid 2 Uitgangspunt van de verordening is dat het programma en, als dit noodzakelijk is, het overzicht worden vastgesteld voor 31 december van het lopende kalenderjaar. De datum van 31 december is geen fatale termijn. Wordt het programma en overzicht niet voor 31 december vastgesteld dan betekent dit niet dat alle aangevraagde voorzieningen automatisch voor bekostiging in aanmerking komen. Op grond van Artikel 6:2 van de Awb heeft het schoolbestuur, omdat het college niet tijdig een besluit heeft genomen, de mogelijkheid om in deze situatie de procedure van bezwaar en beroep te volgen. De overschrijding van de termijn heeft dus geen (financiële) gevolgen voor het college.
Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht
Artikel 95 van de WPO vermeldt de criteria die het college moet hanteren bij het vaststellen van het programma voorziening huisvesting onderwijs. Het uitgangspunt voor het overzicht voorziening huisvesting onderwijs is opgenomen in artikel 96 van de WPO. In dit artikel wordt bepaald op welke wijze het besluit tot het vaststellen van het programma en overzicht aan de bevoegde gezagsorganen wordt bekendgemaakt.
Lid 1 Het programma en overzicht zijn een bundel beschikkingen. De aanvragers ontvangen deze beschikkingen binnen een termijn van twee weken nadat het programma en overzicht zijn vastgesteld. Voor deze termijn is gekozen omdat de onderwijswetten bepalen (zie toelichting artikel 13, eerste lid) dat binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld overleg over de uitvoering van de voorziening moet plaatsvinden met het college. Op grond van artikel 3:43 van de Awb moet het college het besluit meedelen aan degenen die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Omdat het programma en overzicht onderdeel uitmaken van het bestuurlijk overleg dat vooraf gaat aan het vaststellen van het programma is in de modelverordening opgenomen dat het besluit aan alle schoolbesturen wordt verzonden.
Lid 2 De onderwijswetten bepalen alleen iets over het ter inzage leggen van het overzicht. Vanwege de samenhang tussen bekostigingsplafond, programma en overzicht is in de verordening opgenomen dat zowel het programma als overzicht ter inzage wordt gelegd
Artikel 13. Overleg en afspraken wijze van uitvoering
Dit artikel geeft een nadere invulling aan het wettelijk voorgeschreven overleg over het maken van afspraken over de zaken die van belang zijn om te komen tot het beschikbaar stellen van een investeringskrediet voor de voorziening die op het programma is opgenomen. Door het maken van deze afspraken voorafgaande aan de start van de uitvoering van het project worden onduidelijkheden en misverstanden in het verdere uitvoeringstraject voorkomen.
Lid 1 In artikel 95, achtste lid, van de WPO is opgenomen dat het college binnen vier weken met het betrokken schoolbestuur in overleg treedt over de uitvoering van het programma. De in dit overleg gemaakte afspraken moeten in een verslag worden vastgelegd. De passage ‘voor zover van toepassing’ betekent dat niet alle onderwerpen die in dit lid zijn opgenomen betrekking hebben op alle voorzieningen die op het programma zijn opgenomen (voor bijv. de voorziening eerste inrichting is geen bouwplan noodzakelijk) en het college daarnaast van mening is dat het indienen van het bouwplan en de desbetreffende begroting voor een op het programma opgenomen voorziening achterwege kan blijven. De onderwerpen die besproken moeten worden zijn o.a.:
- het bouwheerschap (onderdeel a), met als uitgangspunt dat het schoolbestuur optreedt als bouwheer, conform het bepaalde in artikel 103, eerste lid , van de WPO. Het alternatief is dat het college de voorziening tot stand brengt (artikel 103, tweede lid, van de WPO. In het overleg moet worden vastgesteld of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Daarnaast kan besproken worden de mogelijkheid dat de bouw van een multifunctionele accommodatie wordt gerealiseerd door een derde partij;
- het bouwplan, dat moet worden getoetst aan de uitgangspunten zoals die op het vastgestelde programma zijn opgenomen (bijv. aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte);
- het feit dat het college in de periode die is verlopen tussen het moment van het vaststellen van het programma en het aanvragen van de goedkeuring van het bouwplan en de kostenraming kan toetsen of zich nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of voordoen, waardoor het eerder genomen besluit moet worden herzien. In het overleg wordt vastgelegd of het college gebruik maakt van deze mogelijkheid, zodat het college, na ontvangst tot goedkeuring van het bouwplan en de kostenbegroting kan besluiten om de toegekende vergoeding te herzien;
- de wijze waarop de controle en het afleggen van verantwoording over de besteding van de middelen plaatsvindt. De wijze van verantwoording is grotendeels afhankelijk van de omvang het project (zie ook toelichting artikel 15);
- de afspraak over de wijze van aanbesteding. Voor toegekende voorzieningen is de aanvrager verplicht een aanbestedingsprocedure te volgen. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de genormeerde vergoeding dan is de uitkomst van de aanbesteding voor het college feitelijk niet relevant, omdat het schoolbestuur aanspraak maakt op het normbedrag. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de feitelijke kosten dan is de uitkomst van de aanbesteding wel relevant voor het bepalen voor de hoogte van het definitieve investeringsbedrag. Uitgangspunt is dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Aanbestedingswet 2012 en in relevante Europese regelgeving[ii]. Daarnaast is het gemeentelijk aanbestedingsbeleid van toepassing. Het geldende beleid staat op de website www.overheid.nl onder Beleid & regelgeving > Wettenbank lokaal.
Als sprake is van huur moet de huurovereenkomst met daarin onder meer de overeengekomen huurprijs vooraf aan het college ter goedkeuring worden voorgelegd.
Lid 2 Om te voorkomen dat in een later stadium misverstanden ontstaan over de afspraken die gemaakt zijn over de uitvoering van de voorziening is bepaald dat de afspraken schriftelijk worden vastgelegd en ter instemming aan de aanvrager worden voorgelegd. Als de aanvrager zijn instemming schriftelijk heeft verleend, dan is daarmee direct vastgelegd dat er overeenstemming bestaat over de wijze van uitvoering van de voorziening. Stemt de aanvrager niet in met het verslag, dan is nader overleg noodzakelijk met als doel alsnog overeenstemming te bereiken. Blijken partijen het ook dan niet eens te kunnen worden over de uitvoering van de voorziening dan wordt dit ook schriftelijk door beide partijen vastgelegd.
Lid 3 Het college kan in het gevoerde overleg meedelen dat het indienen van een bouwplan en begroting achterwege kan blijven, of dat er geen nadere toetsing aan wettelijke voorschriften of gewijzigde omstandigheden zal plaatsvinden. Over het algemeen betreft het voorzieningen waarvoor in een eerder stadium al een offerte is overgelegd en die weinig of geen voorbereidingstijd meer vergt. Heeft het overleg tot overeenstemming geleid, dan ontvangt de aanvrager binnen vier weken bericht over het moment waarop de bekostiging een aanvang neemt.
Lid 4 Als blijkt dat in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de wijze van uitvoering van de voorziening en dit in het vastgestelde verslag is opgenomen dan is het college de instantie die een definitief besluit neemt. Dit besluit deelt het college mee aan het schoolbestuur. In het besluit zijn opgenomen de overwegingen om niet in te stemmen met de door de aanvrager gewenste wijze van uitvoering van de voorziening. Deze mededeling is een besluit in de zin van de Awb, waartegen dan ook voor aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat.
Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes
De aanvrager kan in principe niet eerder tot aanbesteding overgaan dan nadat het college heeft ingestemd met het bouwplan. Uitsluitend als een dergelijk plan naar het oordeel van college gezien de aard van de voorziening niet vereist is kan de aanvrager voorafgaande aan het goedkeuren van het bouwplan de procedure van aanbesteding volgen (zie ook artikel 13, derde lid).
Nadat het college de uitkomst van de aanbesteding heeft ontvangen besluit het college tot het vaststellen van het definitieve bedrag van de bekostiging. Basis voor dit bedrag zijn de overgelegde offertes.
[Is geen aanvraag voor een voorbereidingskrediet ontvangen dan kan in het overleg deze mogelijkheid alsnog worden besproken.]
Lid 1 Dit artikel betreft de nadere uitwerking van artikel 103 van de WPO en heeft een relatie met artikel 13, eerste en tweede lid. Op basis van de daar gemaakte afspraken wordt het bouwplan en de kostenbegroting ingediend. Het college toetst, voordat het bouwplan wordt goedgekeurd, aan mogelijk nieuwe ontwikkelingen en stelt het bedrag van de bekostiging vast.
- Het goedkeuren van het bouwplan zoals dat in dit artikel wordt bedoeld staat los van de goedkeuring van het bouwplan op grond van de bouwverordening, dus het verlenen van de omgevingsvergunning. Op grond van dit artikel wordt het bouwplan getoetst aan de afgegeven beschikking (toegekend investeringsbedrag bij feitelijke kosten en toegekende bvo).
- De wijze waarop de begroting die is ontvangen wordt getoetst is afhankelijk van de wijze waarop de voorziening wordt bekostigd. Maakt het schoolbestuur aanspraak op:
°de genormeerde vergoeding
Dan wordt de begroting marginaal getoetst, omdat het schoolbestuur aanspraak maakt op het normbedrag en het college geen hoger bedrag dan het normbedrag beschikbaar stelt;
°de vergoeding op basis van de feitelijke kosten
Dan vindt een inhoudelijke toetsing van de begroting plaats om het definitieve bedrag van de vergoeding te kunnen vaststellen. De kostenbegroting die was ingediend bij de aanvraag voor het programma was namelijk een raming van de kosten. Deze begroting had toen als functie te komen tot het vaststellen van een bedrag als onderdeel voor het vaststellen van het programma. Gelet op het tijdsverloop tussen het ontvangen van de aanvraag en het besluit tot het vaststellen van het programma kan het definitieve bedrag van de bekostiging afwijken van de begroting die is ontvangen als onderdeel van de ingediende aanvraag voor het programma. Bij de uitvoering van een voorziening die volgens de offertelijn wordt gerealiseerd, nemen de offertes de rol over van de begroting.
Bij het indienen van de stukken vermeldt het schoolbestuur tevens op welk moment het schoolbestuur de werkzaamheden wil starten en in relatie daarmee de bekostiging.
Lid 2 De in dit lid opgenomen termijnen zijn fatale termijnen. Als het college niet binnen de gestelde termijnen beslist, wordt geacht de gevraagde goedkeuring te zijn verleend en vindt de bekostiging plaats op de wijze en het tijdstip zoals door de aanvrager is aangegeven. De aanvrager kan daarna de procedure voor het aanvragen van de omgevingsvergunning starten. De fatale termijn is noodzakelijk met het oog op een goede voortgang van de uitvoering van de voorziening en de duidelijkheid richting aanvrager. Gelijktijdig met het goedkeuren van het bouwplan en begroting stelt het college het tijdstip vast waarop de bekostiging een aanvang neemt, conform het bepaalde in artikel 99, eerste lid van de WPO.
Lid 3 Derde lid bepaalt dat voor het vaststellen van de vergoeding niet de laagste prijs maar de economisch meest voordelige inschrijving bepalend is. Dit is conform het uitgangspunt van de Aanbestedingswet 2012. Het college kan hiervan gemotiveerd afwijken.
Artikel 15. Aanvang bekostiging
Dit artikel is de uitwerking van artikel 102, vierde lid, van de WPO. Het geeft het college de vrijheid om per voorziening te besluiten op welke wijze het bedrag van de bekostiging beschikbaar wordt gesteld. Deze keuze is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden (o.a. grootte van de opdracht, hoogte van het investeringsbedrag. Uitgangspunt is dat de aanvrager tijdig aan zijn financiële verplichtingen moet kunnen voldoen. Dit betekent dat wordt overeengekomen dat de:
- vergoedingen voor bouwkundige werkzaamheden in termijnen worden uitbetaald, waarbij wordt aangesloten bij de termijnbetalingen aan de aannemer op basis van de door de aannemer ingediende termijnstaat (automatische verwerking met valutadata in financiële administratie, en
- vergoeding op declaratiebasis wordt betaald na ontvangst van de nota’s van het schoolbestuur.]
De vergoeding wordt rechtstreeks beschikbaar gesteld aan de opdrachtgever, tenzij in het overleg als bedoeld in artikel 13 wordt overeengekomen dat de vergoeding door het college rechtstreeks aan de opdrachtnemer wordt verstrekt. Op grond van de onderwijswetten bestaat er uitsluitend een relatie tussen college en schoolbestuur. Vanuit dit uitgangspunt is de formele lijn dat het college het bedrag aan het schoolbestuur betaalt en het schoolbestuur het bedrag aan de opdrachtnemer. Op deze wijze kan het schoolbestuur ook verantwoording van de ontvangen middelen afleggen. Gedacht kan worden aan een gespecificeerde verantwoording met als bijlagen alle rekeningen die op het project betrekking hebben, of een accountantsverklaring.
Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging
Lid 1 Vanuit financieel perspectief is het noodzakelijk om te weten of een via het programma toegekende voorziening in het jaar van toekenning ook daadwerkelijk in dat jaar wordt gerealiseerd, of dat de realisatie in dat jaar door omstandigheden niet mogelijk is. Wordt vastgesteld dat realisatie niet mogelijk is:
- in het toegekende programmajaar maar wel in een volgend begrotingsjaar, dan blijft het beschikbaar gestelde krediet gehandhaafd, en
- ook niet in een van de volgende begrotingsjaren dan kan het beschikbaar gestelde krediet worden ingetrokken; het gevolg van dit besluit is dat de aangevraagde voorziening te zijner tijd opnieuw moet worden aangevraagd.
De bepaling over het toezenden van onder meer de bouwopdracht is van belang voor het college, omdat het college na de genoemde termijn actie in de richting van de aanvrager kan ondernemen. De term ‘door de aanvrager’ betekent dat, als het college optreedt als bouwheer en de termijn wordt overschreden, het recht op bekostiging niet vervalt. De aanvrager heeft dan immers recht op een voorziening.
Lid 3 Het kan voorkomen dat het schoolbestuur niet aan de gestelde termijnen kan voldoen. De overschrijding van de termijn kan het gevolg zijn van diverse omstandigheden die buiten de schuld van de aanvrager liggen. Bijvoorbeeld:
- planologische en stedenbouwkundige ontwikkelingen;
- procedures in het kader van de ruimtelijke ordening;
- vervuilde grond.
Het is dan aan de aanvrager om bij het college een verzoek in te dienen om de gestelde termijnen te verlengen.
Lid 4 De datum in dit lid heeft een relatie met de data in het eerste lid. Als het verzoek van de aanvrager wordt afgewezen moet een zodanige datum worden gekozen dat de aanvrager in de gelegenheid is om alsnog voor de in het eerste lid genoemde datum een bouwopdracht et cetera te overleggen. Als het college dus niet tijdig beslist is voor de aanvrager de in het eerste lid genoemde datum niet haalbaar.
Artikelen 17-20. Aanvragen met spoedeisend karakter
Er kan zich een calamiteit voordoen waardoor de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd. Het schoolbestuur kan dan op grond van deze artikelen een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs indienen. Het moet duidelijk zijn dat het een calamiteit is die op korte termijn moet worden opgelost en niet kan wachten op de reguliere aanvraagprocedure. Het spoedeisende karakter moet dus duidelijk naar voren komen in de omschrijving van aanvraag. Bij aanvragen met een spoedeisend karakter valt te denken aan:
- brand- en stormschade, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere accommodatie moet plaatsvinden;
- herstel van schade als gevolg van constructiefouten (verwijderen asbest), of
- overige schades (vandalisme, glasbreuk, inbraak).
De spoedprocedure kan niet worden gebruikt als een soort ‘ontsnappingsroute’ voor de reguliere procedure, zoals een situatie:
- dat een schoolbestuur verzuimd heeft tijdig – op grond van artikel 6 van de verordening – een aanvraag in te dienen voor het programma, of
- dat een aangevraagde voorziening niet op het programma is geplaatst wegens het toepassen van de financiële weigeringsgrond omdat het bekostigingsplafond niet toereikend is.
Artikel 17. Indienen aanvraag
Een aanvraag op basis van de spoedprocedure kan gedurende het hele jaar worden ingediend, omdat het moment waarop de calamiteit zich voordoet niet bij voorbaat bekend is. De calamiteit moet zo spoedig mogelijk (telefonisch) worden gemeld en de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen. Na de melding moet de aanvrager binnen de gestelde termijn de aanvraag indienen. Bij aanvragen met een spoedeisend karakter valt te denken aan:
• brand- en stormschade, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere accommodatie moet plaatsvinden;
• herstel van schade als gevolg van constructiefouten en verwijderen van asbest;
• overige schades (vandalisme, glasbreuk, inbraak etc.)
Artikel 18. Inhoud aanvraag
Lid 1 Naast de gegevens die noodzakelijk zijn bij het indienen van een aanvraag op grond van de reguliere procedure (artikel 7, eerste lid) is het schoolbestuur verplicht te motiveren waarom deze voorziening spoedeisend is. Uit de aanvraag moet onomstotelijk blijken dat de aanvraag betrekking heeft op een calamiteit die niet voorzienbaar was en dat het treffen van een voorziening geen uitstel kan lijden, omdat anders het onderwijsproces geen doorgang meer kan vinden.
Lid 2 Gelet op het spoedeisende karakter van de aanvraag zijn de termijnen voor het aanleveren van aanvullende gegevens kort gehouden.
Artikel 19. Tijdstip beslissing
Omdat de aanvraag een spoedeisend karakter heeft, wordt ook voor de beslistermijn een korte periode aangehouden.
Artikel 20. Uitvoeren beslissing
Voor het beoordelen en toekennen van de op grond van de spoedprocedure aangevraagde voorziening gelden de criteria die zijn opgenomen in de bijlagen I tot en met III van de verordening. Als extra toets geldt het element van de spoedeisendheid: het treffen van de voorziening kan geen uitstel lijden in verband met de voortgang van het onderwijs. In tegenstelling tot de reguliere procedure kan het college bij de spoedprocedure geen financiële weigeringsgrond hanteren. Dit blijkt uit de relatie tussen artikel 98, tweede lid, van de WPO en artikel 100, eerste lid, van de WPO.
Op de uitvoering van de beschikking zijn de artikelen 13 tot en met 16 van toepassing
Artikelen 21-27. Medegebruik en verhuur
De artikelen 21-27 zijn een nadere uitwerking van artikel 102 van de WPO. Op grond hiervan moet de gemeenteraad bij verordening een procedure vaststellen voor het medegebruik en de verhuur. Bij medegebruik en verhuur gaat het nadrukkelijk om delen van lesgebouwen die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik door de eigen school.
De artikelen 21 t/m 26 worden door het college toegepast als het college een aanvraag van een schoolbestuur voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs heeft ontvangen. Het college kan besluiten dat de aangevraagde voorziening huisvesting wordt afgewezen omdat door middel van medegebruik in de noodzakelijke huisvestingsbehoefte kan worden voorzien.
Artikel 21. Aanduiden omstandigheden
Onderdelen a en b
Deze bepalingen geven het college de mogelijkheid om leegstand te vorderen op het moment dat het college op grond van artikel 6 of 19 een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding voor een school heeft ontvangen. Het college moet twee zaken vaststellen, te weten dat:
- de school die de aanvraag heeft ingediend ook daadwerkelijk een tekort aan capaciteit heeft, en
- er leegstand binnen een ander schoolgebouw aanwezig is.
Het vorderingsrecht op grond van dit artikel heeft betrekking op medegebruik door een school. Dit medegebruik betekent dat het doel van het vorderen (ruimte voor het geven van onderwijs) in principe in overeenstemming is met de bestemming van het schoolgebouw en aanpassingen niet noodzakelijk zijn. Indien op verzoek van de gemeente aanpassingen gewenst worden, draagt de gemeente deze kosten.
Artikel 22. Omschrijving leegstand
Lid 1 De leegstand is gekoppeld aan het criterium ‘bruto vierkante meters’. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het saldo tussen de vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A) en de berekende ruimtebehoefte (bijlage III, deel B). Bij het vaststellen van de leegstand wordt geen rekening gehouden met de drempelwaarde.
Bij het vaststellen van leegstand worden ook betrokken de zgn. eigendoms- en huurscholen, omdat deze schoolgebouwen behoren tot de voorzieningen huisvesting onderwijs en zodoende vallen onder het vorderingsrecht. Het vorderingsrecht kan ook worden toegepast op de leegstaande capaciteit waaraan een schoolbestuur een andere bestemming (bijvoorbeeld mediatheek, overblijflokaal) heeft gegeven. Genormeerde leegstand waaraan een schoolbestuur een andere bestemming heeft gegeven moet wijken voor noodzakelijk onderwijsgebruik.
Lid 2 Een lokaal bewegingsonderwijs kan maximaal 40 klokuren per week voor bewegingsonderwijs in gebruik worden gegeven. Een school voor basisonderwijs kan op basis van het lesrooster per week maximaal 26 klokuren worden ingeroosterd. Hierdoor wordt voorkomen dat deze scholen buiten hun reguliere lestijden voor het bewegingsonderwijs worden verwezen naar een lokaal bewegingsonderwijs dat nog geen 40 klokuren in gebruik is.
Dit betekent dat als in een lokaal bewegingsonderwijs:
- voor een school voor basisonderwijs minder dan 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een andere school voor basisonderwijs voor het verschil tussen 26 klokuren en het aantal ingeroosterde klokuren;
- voor een school voor basisonderwijs minder dan 26 klokuren of 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een school voor voortgezet onderwijs voor de resterende klokuren tot een maximum van 40 lesuren;
Medegebruik kan alleen plaatsvinden binnen de geldende reële schooltijden.
Artikel 23. Nalaten vorderen
Dit artikel geeft de bevoegde gezagsorganen de ruimte in onderling overleg medegebruik te regelen. Als de bevoegde gezagsorganen een onderlinge regeling hebben getroffen is er voor het college geen reden om dat te doorkruisen, tenzij het college heeft vastgesteld dat de school die medegebruiker is in de eigen accommodatie voldoende capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Als bevoegde gezagsorganen medegebruik onderling hebben geregeld moet het college hiervan in kennis worden gesteld. Het college moet vaststellen of door het medegebruik de (meest) optimale situatie is gecreëerd.
Op het moment dat een school is gehuisvest in meerdere schoolgebouwen wordt in onderling overleg vastgesteld in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan besluit het college zelfstandig in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd.
Artikel 24. Overleg en mededeling
Lid 1 Onderdeel van het vaststellen van het programma is het besluit tot het vorderen voor en toekennen van medegebruik in plaats van het toekennen van bijv. een aangevraagde voorziening 'uitbreiding'. Om deze reden maakt het vorderen voor medegebruik onderdeel uit van het wettelijk verplichte overleg over het programma. Voor beide bevoegde gezagsorganen die betrokken zijn bij het voorgenomen besluit tot medegebruik in het kader van het programma bestaat de mogelijkheid een advies van de Onderwijsraad te vragen. Op het programma wordt niet vermeld het besluit tot vordering, dit is een afzonderlijk besluit van het college.
Lid 2 Voor het vorderen van leegstand als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening op grond van de spoedprocedure is ontvangen is geen termijn voor het overleg opgenomen. De aard van de aanvragen kan namelijk met zich meebrengen dat een en ander op zeer korte termijn geregeld moet worden. Uiteraard moet ook hier het 'ontvangende' bevoegde gezag redelijkerwijs de gelegenheid hebben om de nodige maatregelen te treffen.
Lid 3 Een schoolbestuur waarvan leegstand gevorderd wordt moet de gelegenheid hebben tijdig eventuele (organisatorische) maatregelen te nemen. Daarom is de termijn waarop het besluit tot vorderen bekend moet worden gemaakt zo kort mogelijk gehouden. Voordat het college het besluit tot vorderen heeft genomen heeft over dit besluit over het algemeen al overleg plaatsgevonden met het schoolbestuur. Dit betekent dat het schoolbestuur in principe al in de gelegenheid geweest om zich voor te bereiden op het medegebruik.
Lid 4 Het schoolbestuur waarvan gevorderd wordt moet weten waar het aan toe is. Om deze reden moeten de in het vierde lid opgenomen elementen in de beschikking worden opgenomen, waarvan vooral de onder ‘e’ genoemde periode gedurende welke de leegstand wordt gevorderd van belang is. De periode kan bijv. worden gebaseerd op de uitkomst van de leerlingenprognose. Het kan wenselijk zijn om in het besluit tot het vorderen van medegebruik op te nemen dat het vorderen voor medegebruik in ieder geval eindigt als de leegstand voor de eigen school noodzakelijk is. Dit is niet strikt noodzakelijk, omdat uitgangspunt van de verordening is dat eigen gebruik voor medegebruik gaat.
Artikel 25. Vergoeding
Bij medegebruik heeft het schoolbestuur dat ruimte in medegebruik geeft te maken met exploitatiekosten als gevolg van dit medegebruik. De bevoegde gezagsorganen moeten in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik overeenkomen. Uitgangspunt is dat de werkelijke exploitatiekosten worden vergoed. Dit is redelijk omdat het schoolbestuur dat medegebruiker is ook bij het gebruik van de eigen accommodatie de werkelijke kosten moet betalen. Deze werkelijke kosten zijn onafhankelijk van de rijksvergoeding materiële instandhouding die het schoolbestuur ontvangt. Worden de werkelijke kosten niet doorberekend, dan is sprake van een indirecte subsidiëring van de medegebruiker en zet het schoolbestuur dat een gedeelte van de school in medegebruik heeft geven de ontvangen rijksvergoeding niet in voor het doel waarvoor deze wordt ontvangen. De hoogte van de vergoeding is ook afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt over de activiteiten die voor rekening van de school en de medegebruiker komen. Als tussen de betrokkenen geen overeenstemming wordt bereikt dan moeten de partijen vaststellen welke procedure wordt gevolgd om te komen tot het vaststellen van het bedrag van de vergoeding. Overeengekomen kan bijv. worden dat een onafhankelijke derde het definitieve vergoedingsbedrag bepaalt.
Artikel 26. Overleg en mededeling
Artikel 26 heeft betrekking op het vorderen voor medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Dit vorderen kan plaatsvinden zowel tijdens als na de schooltijden. Medegebruik voor de genoemde activiteiten kan in overeenstemming zijn met de bestemming van het schoolgebouw (eisen bestemmingsplan), of met het onderwijs dat in het gebouw wordt gegeven, maar dat is niet strikt noodzakelijk. Is het medegebruik niet in overeenstemming met de bestemming van het schoolgebouw, dan betekent dit dat het medegebruik niet eerder kan plaatsvinden dan nadat een wijziging van het bestemmingsplan is vastgesteld. Is medegebruik niet in overeenstemming met het onderwijs van de school dan is het noodzakelijk dat het schoolbestuur in het overleg met het college de gelegenheid krijgt om specifieke wensen aangaande het medegebruik naar voren te brengen. Het college kan gemotiveerd afwijken in de keuze voor niet-onderwijsbestemming. Voor het schoolbestuur kan daarbij de vrijheid van richting en inrichting een rol spelen.
Lid 2 vermeldt de onderwerpen die in het overleg tussen college en schoolbestuur minimaal moeten worden besproken als medegebruik door een niet onderwijsinstelling aan de orde is. Het schoolbestuur moet, voordat het instemt met het medegebruik, in het overleg in de gelegenheid gesteld worden zich een oordeel te vormen over de aard van de activiteit en de invloed van die activiteit op het onderwijsproces. Afhankelijk van de uitkomst van het overleg en de activiteiten waarvoor het medegebruik noodzakelijk is, kan het noodzakelijk zijn dat besloten moet worden om bepaalde bouwkundige maatregelen te nemen om hinder te voorkomen. Artikel 26 (bedrag van de vergoeding ‘medegebruik’) is niet van toepassing op medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Het staat het schoolbestuur vrij om een ander tarief in rekening te brengen, maar ook aan te sluiten bij de systematiek die is opgenomen in artikel 26.
Verondersteld wordt dat de beoogde organisatie die medegebruiker wordt in het overleg tussen college en schoolbestuur wordt vertegenwoordigd door het college. Het is aan het college om te besluiten of de beoogde medegebruiker al of niet deelneemt aan het overleg. Het schoolbestuur, college en de medegebruiker moeten voor de aanvang van het medegebruik schriftelijk een aantal (praktische) afspraken vastleggen. Het kader voor die afspraken wordt gevormd door het besluit tot vordering door college.
Lid 3 Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt, neemt het college een beslissing inzake de openstaande punten. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat door een verschil van mening het vorderingsrecht niet geëffectueerd kan worden.
Artikel 27. Verzoek toestemming college
Verhuur van een gedeelte van een schoolgebouw kan uitsluitend plaatsvinden door de juridisch eigenaar. Dit betekent dat het college een schoolgebouw waarvan het schoolbestuur juridisch eigenaar is niet kan vorderen voor verhuur. De afweging om een ruimte te verhuren is uitsluitend de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Het schoolbestuur moet, als het (een gedeelte van) het schoolgebouw wil verhuren, vooraf aan het college toestemming voor de verhuur vragen. Zonder toestemming van het college is een huurovereenkomst strijdig met de wet en dus nietig. Bij het aanvragen van de toestemming voor de verhuur moet het schoolbestuur het college inzicht geven in de huurder, de te verhuren ruimte, de activiteiten die in de te verhuren ruimte plaatsvinden, de periode van verhuur en de in de komende jaren te verwachten ruimtebehoefte van de school. Daarnaast betrekt het college bij het verlenen van de toestemming ook de te verwachten ruimtebehoefte van de overige scholen. Dit om te voorkomen dat het college toestemming voor de verhuur verleent, maar binnen de verhuurtermijn een aanvraag wordt ontvangen voor bijvoorbeeld uitbreiding van een schoolgebouw.
Met de door het schoolbestuur verstrekte informatie toets het college het verzoek aan wet- en regelgeving. Op grond van artikel 108, eerste lid, van de WPO is het niet toegestaan om een onderwijsgebouw of -terrein te verhuren als:
- woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 1623a, tweede lid, en 1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, of
- de bestemming zich niet verdraagt met het onderwijs aan de school.
Het college neemt bij het verlenen van de toestemming in ieder geval de voorwaarde op dat als de te verhuren ruimte op (korte) termijn nodig is voor het onderwijs, dat het college deze ruimte dan vordert. De wet bepaalt dat de risico's voor verhuur en de eventuele schadeplicht die ontstaat bij het voortijdig opzeggen van het huurcontract door het schoolbestuur, omdat het college gebruik maakt van hun vorderingsrecht, liggen bij het schoolbestuur.
Bij verhuur moet een huurovereenkomst worden afgesloten en een huurprijs bepaald worden. Onderscheid moet worden gemaakt in de vergoeding voor de exploitatiekosten (= gebruiksvergoeding) en de vergoeding in de investeringslasten (= huurvergoeding). Het schoolbestuur stelt de hoogte van de component ‘exploitatiekosten’ (beheer en onderhoud van het schoolgebouw) vast. In het derde lid is opgenomen de mogelijkheid voor het college om aan de toestemming tot verhuur de voorwaarde te verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd, waarvan de hoogte door het college wordt vastgesteld. Dit lid is een aanvulling op wat in de onderwijswetten is opgenomen. Deze huurvergoeding is wat anders dan de gebruiksvergoeding waarvan de hoogte door het schoolbestuur wordt vastgesteld en waar het schoolbestuur aanspraak op maakt. De huurcomponent moet worden afgedragen aan het college als bijdrage in de investeringslasten van het schoolgebouw. Aan het verbinden van de voorwaarde tot het betalen van een huurvergoeding zijn voorwaarden verbonden:
1. het college moet kunnen aantonen dat door het niet doorbereken van de huur de gemeente een financieel nadeel leidt;
2. de huurprijs moet gerelateerd zijn aan de extra kosten of het verlies aan inkomsten door de gemeente en
3. de ontvangen huurvergoeding moet rechtstreeks ten goede komen aan onderwijshuisvesting[iii].
Artikel 28. Staat van onderhoud
In artikel 110 van de WPO is geregeld in welke situatie en hoe moet worden omgegaan met de overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en -terrein aan het college. Over het algemeen is de overdracht van het hele schoolgebouw en -terrein gekoppeld aan het beëindigen van de bekostiging (bijzonder onderwijs) of het opheffen van de school (openbaar onderwijs) door de minister van OCW. Overdracht door het schoolbestuur van een schoolgebouw en -terrein aan de gemeente vindt uitsluitend plaats als het schoolbestuur (bijzonder onderwijs, of verzelfstandigd openbaar onderwijs in bijv. een stichting) juridisch eigenaar is van het schoolgebouw. Is de gemeente juridisch eigenaar van het schoolgebouw en -terrein dan vindt geen overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en -terrein plaats. Een overdracht kan ook plaatsvinden als vervangende nieuwbouw op een andere locatie is gerealiseerd. Als dit noodzakelijk is wordt in de door het college en schoolbestuur gezamenlijk opgestelde en ondertekende acte opgenomen een termijn waarin het schoolgebouw nog kan worden gebruikt. Bij het einde van het gebruik wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en dislocaties, omdat dit onderscheid bij het einde van het gebruik niet relevant is. Voor alle gebouwen moet duidelijk zijn op welk moment het gebruik uiterlijk beëindigd moet worden.
De procedure voor het opmaken van een staat van onderhoud bij het beëindigen van het gebruik is gekoppeld aan het beëindigen van het gebruik van een gebouw door het schoolbestuur. Is sprake van integraal bestuur dan blijft het opmaken van een staat onderhoud achterwege. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling van het openbaar en bijzonder onderwijs kan in materiële zin gekozen worden voor een gelijke handelwijze.
Met 'achterstallig onderhoud' wordt bedoeld het onderhoud dat het schoolbestuur, met het oog op de onderhoudsplicht, had moeten uitvoeren. Het gaat er dus niet om dat een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen voordat het buiten gebruik wordt gesteld.
De staat van het onderhoud wordt opgemaakt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt, omdat alleen voor die tijd nog eenduidig kan worden vastgesteld aan wie het eventueel achterstallig onderhoud is toe te rekenen. De staat van onderhoud maakt ook onderdeel uit van de op te maken akte van overdracht.
Lid 3 Het college geeft de opdracht voor het opstellen van het rapport met daarin een beschrijving van de staat van onderhoud. Deze opdracht wordt, vanuit het oogpunt van objectiviteit, verstrekt aan een onafhankelijke derde, zoals een bouwkundig adviesbureau. Voordat de opdracht wordt verstrekt heeft het college overleg met het betrokken schoolbestuur over de inhoud van de opdracht en over de instantie die deze opdracht uitvoert. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onnodige discussies c.q. meningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de keuze van de uitvoerder. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het schoolbestuur gevraagd worden (bijv. beschikbaar stellen meerjarenonderhoudsplan en/of bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is uitgevoerd).
Lid 5 Als uit de rapportage van de staat van onderhoud blijkt dat bij het opmaken van de rapportage achterstallig onderhoud is geconstateerd en het schoolbestuur met deze constatering instemt, kan in het overleg overeengekomen worden dat het schoolbestuur:
- alsnog opdracht verstrekt tot het uitvoeren van het noodzakelijke onderhoud, of
- het bedrag dat gemoeid is met het achterstallig onderhoud aan het college betaalt, waarna het college de opdracht verstrekt.
Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de uitkomst van de rapportage wordt in het overleg besproken hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er kan worden overeengekomen dat arbitrage plaatsvindt, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen neerleggen bij de uitkomst daarvan. Alternatief is dat het college zich wendt tot de burgerlijke rechter, op grond van het feit dat het schoolbestuur een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden.
Lid 6 Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat sprake is van achterstallig onderhoud, of een vermoeden over achterstallig onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten vastleggen in een rapport. Dit laatste kan zich voordoen als het voornemen bestaat het schoolgebouw dat buiten gebruik wordt gesteld op termijn bijv. te verbouwen voor een andere bestemming of te slopen.
Artikel 29. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteren en gebruik
Lokalen bewegingsonderwijs zijn een voorziening huisvesting onderwijs en kunnen juridisch eigendom zijn van de gemeente, het schoolbestuur of een derde. In het kader van de ruimtebehoefte van de lokalen bewegingsonderwijs is het de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om de criteria vast te stellen voor het vaststellen van de ruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte. Deze criteria zijn opgenomen in bijlage III, deel B. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het college om een rooster bewegingsonderwijs vast te stellen. De omvang van het gebruik door een school voor basisonderwijs van lokalen bewegingsonderwijs wordt uitgedrukt in het aantal klokuren. Het aantal klokuren is afhankelijk is van het aantal gymgroepen. Omdat het aantal gymgroepen afhankelijk is van het aantal formatieplaatsen en het aantal formatieplaatsen afhankelijk van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven fluctueert het aantal klokuren jaarlijks als gevolg van mutaties in het aantal leerlingen. Voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties is de jaarlijkse procedure tot aanvragen in het kader van het programma en de spoedprocedure niet het geëigende middel. Beide procedures zijn te zwaar en te omslachtig voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties in het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs. Dit geldt in ieder geval als het aantal klokuren binnen de bestaande capaciteit kan worden opgevangen en dus niet leidt tot een uitbreiding of nieuwbouw van lokalen bewegingsonderwijs.
Tegen deze achtergrond is in artikel 29 een afzonderlijke procedure opgenomen. Uitgangspunt van deze procedure is dat het college op basis van het aantal ingeschreven leerlingen op de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen en daarmee het aantal klokuren bewegingsonderwijs vaststelt en op basis van het aantal klokuren het conceptrooster bewegingsonderwijs kan vaststellen. Stelt het college vast dat er te weinig capaciteit is, of dat een lokaal bewegingsonderwijs moet worden vervangen, dan kan het college de procedure voor het aanvragen van bekostiging van een huisvestingsvoorziening starten. Door deze procedure heeft het college, als lokale overheid, tijdig zicht heeft op:
- -
de accommodaties die geschikt zijn voor bewegingsonderwijs, inclusief de accommodaties die op grond van de onderwijswijswetgeving behoren tot de zgn. ‘eigendomsscholen’;
- -
de capaciteit van de accommodaties bewegingsonderwijs;
- -
he gebruik van de accommodatie bewegingsonderwijs (welke school geeft bewegingsonderwijs in welk gebouw);
- -
de tijdstippen en het aantal uren dat het lokaal bewegingsonderwijs gebruikt wordt, en
- -
he gebruik, waarbij moet worden vastgesteld of het een genormeerd gebruik is of dat het gebruik gebaseerd is op feitelijk gebruik.
De verordening kent zodoende de volgende stappen:
- 1.
het college stelt voor 15 december op basis van de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen vast op de datum 1 augustus (start schooljaar);
- 2.
het college stelt voor 31 december daaropvolgend een conceptrooster op dat als basis kan dienen het rooster bewegingsonderwijs van het lopende schooljaar en daarin worden de mutaties als gevolg van mutaties in het aantal gymgroepen verwerkt;
- 3.
het college stelt de bevoegde gezagsorganen voor 15 januari daaropvolgend in kennis van het voorlopig vastgestelde rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar;
- 4.
de bevoegde gezagsorganen reageren voor 1 maart op het aangeboden conceptrooster;
- 5.
het schoolbestuur kan het college vragen om voor de datum van 1 maart een overleg over het conceptrooster te beleggen;
- 6.
het college stelt het rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar vast voor 15 maart.
De verordening geeft het schoolbestuur de mogelijkheid om meer klokuren bewegingsonderwijs aan te vragen dan door het college genormeerd is vastgesteld. Het college kan dit verzoek honoreren als binnen de bestaande accommodaties daarvoor ruimte beschikbaar is. Aan het schoolbestuur worden dan de kosten van deze extra klokuren doorberekend.
Artikel 31. Indexering
De in bijlage IV, deel B, opgenomen genormeerde vergoedingen moeten jaarlijks worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Omdat bijlage IV integraal onderdeel is van de verordening moet op grond van de onderwijswetten een wijziging van de verordening worden vastgesteld door de gemeenteraad. Om deze zware procedure voor uitsluitend het aanpassen van de normbedragen te voorkomen bepaalt dit artikel dat het jaarlijks aanpassen van de normbedragen wordt gedelegeerd aan het college. De uitgangspunten voor de indexering zijn opgenomen in bijlage IV, deel A. Het wettelijk verplichte overleg met het onderwijsveld dat voor een wijziging van de verordening noodzakelijk is, kan plaatsvinden door het toezenden van de voorgenomen prijsbijstellingen en het bieden van de mogelijkheid om hierop te reageren.
[i] LJN BG8296, Raad van State, 200803033/1.
[ii] Enkele relevante begrippen zijn werken, diensten en leveringen. Onder de definitie ‘werken’ vallen bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke. Bijlage 1 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend. Onder de definitie ‘diensten’ vallen de door opdrachtnemers uit te voeren werkzaamheden als onderhoud en reparatie, vervoer, boekhouding en dergelijke, waarbij een eventuele levering van fysieke producten van bijkomende orde is ten opzichte van de omvang van de uit te voeren werkzaamheden. Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend. Onder de definitie ‘leveringen’ vallen de door leveranciers te leveren prestaties bij de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van fysieke producten, zoals meubilair of onderwijsleerpakket en dergelijke. Het gaat daarbij per definitie om activiteiten of werkzaamheden die niet zijn opgenomen in Bijlage 1 en/of Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG.
[iii] LJN BK0803, Raad van State, 200901067/1/H2 en 201308827/1/A2.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl