Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR706712
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR706712/1
Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de aanspraak op financiële middelen, door de gemeente verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten (Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024)
Geldend van 01-01-2024 t/m heden
Intitulé
Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de aanspraak op financiële middelen, door de gemeente verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten (Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024)De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2023;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
besluit:
vast te stellen de volgende
Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen / definities
In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
- 1.
algemene reserve: het gedeelte van het eigen vermogen waarover de daartoe bevoegde organen, zonder belemmering door wettelijke of statutaire bepalingen, kan beschikken voor het doel waarvoor de organisatie is opgericht. De reserve wordt gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen;
- 2.
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
- 3.
bestemmingsreserve: het gedeelte van het eigen vermogen dat door het bestuur is afgezonderd om daaraan een beperktere bestedingsmogelijkheid te geven dan, gezien de doelstelling van de organisatie, zou zijn toegestaan;
- 4.
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
- 5.
de-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1), Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1), Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);
- 6.
egalisatiereserve: een reserve die bedoeld is om de kosten en lasten die ongelijk over boekjaren verdeeld zijn te egaliseren, zoals onderhoudskosten aan gebouwen, waarbij het daadwerkelijke onderhoud bijvoorbeeld eens in de 10 jaar gebeurt;
- 7.
Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder:
- -
de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV): Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1);
- -
de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en
- -
de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);
- -
- 8.
maatschappelijke instelling: vereniging of stichting, dan wel een ander organisatie die door het college als daaraan gelijkwaardig wordt aangemerkt, zonder winstoogmerk, die ten behoeve van de inwoners van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk activiteiten uitvoert, dan wel voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk een bijzondere (toevoegende) waarde heeft;
- 9.
noodzakelijke meerkosten: aanvrager dient, waar het in redelijkheid van hem te verwachten is, zelf voor (in ieder geval een gedeelte van) de financiering en het organiseren van zijn gewenste activiteit zorg te dragen. Alleen het meerdere komt, indien voldaan wordt aan de overige vereisten, voor subsidie in aanmerking;
- 10.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;
- 11.
raad: gemeenteraad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
- 12.
subsidie: subsidie als bedoeld in het eerste lid van artikel 4:21 van de Awb;
- -
incidentele subsidie: een subsidie die voor maximaal drie achtereenvolgende jaren door het college verstrekt wordt voor een activiteit met een eenmalig of experimenteel karakter of voor een kortlopend project;
- -
structurele subsidie: een subsidie die door het college verstrekt wordt voor 4 of meer achtereenvolgende jaren, per (boek)jaar of voor een bepaald aantal (boek)jaren;
- -
- 13.
subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking krachtens een wettelijk voorschrift (i.c. een subsidieregeling) van een bepaalde met name genoemde subsidie (art 4:22 van de Awb). Het subsidieplafond en de manier waarop het verdeeld wordt, moeten worden bekendgemaakt voorafgaand aan het tijdvak waarvoor het geldt (art 4:27 en art 4:26 van de Awb). Belangrijk is dat als het subsidieplafond is bereikt, een aanvraag om subsidie moet worden afgewezen (art 4:25, tweede lid, van de Awb);
- 14.
verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);
- 15.
VOG: Verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Artikel 2. Reikwijdte
- 1.
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is vastgesteld en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):
- a.
bestuur en ondersteuning;
- b.
veiligheid;
- c.
verkeer en vervoer;
- d.
economie;
- e.
onderwijs;
- f.
kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;
- g.
sport, cultuur en recreatie;
- h.
sociaal domein;
- i.
volksgezondheid;
- j.
milieu en klimaatadaptatie;
- k.
volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing.
- a.
- 2.
Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb, waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.
Artikel 3. Subsidieregelingen
- 1.
Het college kan bij nadere subsidieregeling vaststellen welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald:
- a.
welke maatschappelijk effecten worden beoogd;
- b.
welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen;
- c.
welke subsidieontvangers voor subsidie in aanmerking komen;
- d.
of er sprake moet zijn van cofinanciering;
- e.
hoe de subsidie wordt berekend;
- f.
hoe de subsidie wordt uitbetaald;
- g.
wat de duur van de subsidie is.
- a.
- 2.
Het college verbindt voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening. De voorwaarden omvatten onder meer de ‘aspecten van het tendersysteem’, zoals beschreven in artikel 5, tweede lid.
Artikel 4. Staatssteunregels
- 1.
Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
- 2.
Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.
- 3.
Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.
- 4.
Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.
- 5.
Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.
HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
- 1.
De raad stelt jaarlijks bij vaststelling van de begroting subsidieplafonds vast voor de beleidsterreinen als bedoeld in artikel 2, eerste lid.
- 2.
De wijze van verdeling vindt plaats op basis van een tendersysteem. Daarbij worden punten toegekend aan de hand van de volgende aspecten en tot het daarbij vermelde maximumaantal, waarbij voor het recht op subsidie minimaal 67 punten moet worden behaald:
- i.
(toe te kennen 1 tot 10 punten, telt mee voor 50%) de mate waarin de activiteiten zijn gericht op het realiseren van blijvende resultaten in de gemeentelijke (beleids)doelen:
- -
het versterken van de eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid, samenredzaamheid en kwaliteit van leven van onze inwoners,
- -
het voorkomen van problemen bij inwoners in het opgroeien of zelfredzaam zijn, en bij het normaliseren van problemen in een vroeg stadium,
- -
het versterken van voorzieningen voor alle leeftijden, zoals laagdrempelige gezondheidsbevordering, het vergroten van de zelf/samenredzaamheid en participatie, of het verbeteren van de leefomgeving, die ertoe bijdragen dat inwoners, van jong tot oud, betrokken blijven en elkaar kunnen ontmoeten,
- -
het verlichten of vermijden van zwaardere vraag, zorg, of professionele ondersteuning, of
- -
het realiseren van het vergroten van wederzijds respect en acceptatie, of van participatie van minderheden en kwetsbaren in de samenleving;
- -
- ii.
(toe te kennen 1 tot 10 punten, telt mee voor 30%) de mate waarin doelgroepen en vrijwilligers zijn betrokken bij het bedenken, organiseren en uitvoeren van de activiteiten, en/of de wijze waarop wordt samengewerkt met en tussen andere instellingen, verenigingen of maatschappelijke groepen;
- iii.
(toe te kennen 1 tot 10 punten, telt mee voor 20%) het realiseren van een efficiënte inzet van de middelen in de uitvoering van de activiteiten.
- i.
- 3.
De raad kan een subsidieplafond wijzigen als:
- a.
dit is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar door de raad is vastgesteld of goedgekeurd; en
- b.
de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
- a.
- 4.
Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.
- 5.
Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. In de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.
HOOFDSTUK 3. DE AANVRAAG
Artikel 6. Aanvraagcriteria
- 1.
Een aanvraag om subsidie wordt digitaal of schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld gebeurt dit met gebruikmaking hiervan.
- 2.
Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:
- a.
een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
- b.
de doelen en resultaten die met de activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;
- c.
een begroting van, en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
- d.
als de aanvrager een onderneming c.q. maatschappelijke instelling is:
- -
een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd,
- -
een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);
- -
- e.
de stand van de reserve(s) op het moment van de aanvraag door middel van een balans.
- a.
- 3.
Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: de oprichtingsakte of de statuten, en de jaarrekening en het jaarverslag van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
- 4.
Het college is bevoegd ook andere, of slechts enkele van de voornoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.
- 5.
Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.
Artikel 7. Verklaring omtrent gedrag
- 1.
Het college kan bij nadere regeling bepalen dat aanvragers of categorieën aanvragers een VOG moeten overleggen voor de personen die een activiteit uitvoeren dan wel betrokken zijn bij het uitvoeren van een activiteit.
- 2.
De te overleggen VOG mag niet ouder dan 2 jaar zijn.
Artikel 8. Aanvraagtermijn
- 1.
Een aanvraag om een structurele subsidie wordt ingediend uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.
- 2.
Een aanvraag voor een incidentele subsidie wordt tenminste zes weken, voordat met de activiteit(en) wordt aangevangen, ingediend.
- 3.
Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.
- 4.
Indien de aanvrager aan hem verwijtbaar niet voldoet aan de in dit artikel opgenomen termijnen kan het college besluiten om de subsidie voor het betreffende tijdvak geheel of gedeeltelijk te weigeren.
Artikel 9. Beslistermijn
- 1.
Het college beslist op een aanvraag om een structurele subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, uiterlijk vóór 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
- 2.
Het college informeert de aanvrager van de subsidie als bedoeld in het eerste lid uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft
- 3.
Het college beslist op een aanvraag om een incidentele subsidie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, binnen 8 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend en informeert de aanvrager binnen 2 weken na het besluit.
- 4.
Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.
- 5.
Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.
HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 10. Weigeringsgronden
- 1.
Het college weigert een subsidie naast het in het tweede lid van artikel 4:25 van de Awb genoemde geval als redenen bestaan om aan te nemen dat:
- a.
de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;
- b.
er geen sprake is van noodzakelijke meerkosten;
- c.
de gelden niet of onvoldoende zullen worden besteed voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;
- d.
de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak als doel hebben het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;
- e.
de activiteiten niet binnen de gemeente plaatsvinden of niet aanwijsbaar ten goede komen aan de inwoners van de gemeente;
- a.
- 2.
Het college kan een subsidie naast de in artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk weigeren als redenen bestaan om aan te nemen dat:
- a.
niet of onvoldoende is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;
- b.
de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;
- c.
voor dezelfde activiteiten al door andere bestuursorganen voldoende subsidie is verstrekt;
- d.
in een eerder stadium door andere overheden toegezegde middelen niet daadwerkelijk ter beschikking worden gesteld;
- e.
de activiteiten voor een eenmalige subsidie reeds behoren tot de reguliere activiteiten van die aanvrager;
- f.
de aanvraag niet voldoet aan de overige voorwaarden die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;
- g.
dergelijke of daarmee vergelijkbare activiteiten, reeds door of namens de gemeente worden georganiseerd dan wel gesubsidieerd;
- h.
het van aanvrager, of een aan hem verbonden organisatie, in redelijkheid verwacht of aangenomen mag worden dat deze ook zonder subsidieverlening over voldoende mogelijkheden beschikt of kan beschikken om, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, de kosten van de te subsidiëren activiteiten (gedeeltelijk) te dekken (zie artikel 1 onder 9 noodzakelijke meerkosten);
- i.
de aanvrager met de uitvoering van de activiteiten beoogt winst te maken;
- j.
sprake is van de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
- k.
de subsidieverlening in strijd is met de in de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.
- a.
- 3.
Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:
- a.
als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;
- b.
als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.
- a.
- 4.
Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:
- a.
subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader; of
- b.
de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.
- a.
Artikel 11. Wijziging, intrekking en terugvordering van de subsidie
- 1.
Het college kan, met toepassing van artikel 4:46 tweede lid, artikel 4:48, artikel 4:49, artikel 4:50 of artikel 4:51 van de Awb de subsidie verlagen, intrekken, wijzigen, weigeren of terugvorderen, en de eventuele bevoorschotting hierop aanpassen;
- 2.
Naast het bepaalde in artikel 4:48 van de Awb kan het college, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of wijzigen als:
- a.
de subsidieontvanger niet voldoet aan de hem opgelegde meldingsplicht;
- b.
de subsidieontvanger geen gebruik maakt van de subsidie binnen zes maanden na verlening, tenzij in de verleningsbeschikking andere afspraken zijn gemaakt; of
- c.
de subsidieontvanger daartoe een schriftelijk aanvraag indient.
- a.
- 3.
Het voornemen tot gehele of gedeeltelijke weigering van subsidie aan een subsidieontvanger waaraan voor drie of meer achtereenvolgende jaren voor in hoofdzaak dezelfde activiteiten subsidie is verleend, wordt minimaal zes maanden voorafgaand aan de periode waarop deze betrekking heeft door het college aangekondigd.
- 4.
Het college vordert een subsidie met rente terug:
- a.
als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie, of
- b.
bij een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.
- a.
HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 12. Verlening van de subsidie
- 1.
Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.
- 2.
Het college is bevoegd om verplichtingen aan de verleningsbeschikking te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.
- 3.
Het college en de subsidieontvanger kunnen ter uitwerking van de verleningsbeschikking een uitvoeringsovereenkomst sluiten dan wel een resultaatgericht afsprakenkader overeenkomen.
- 4.
Indien de subsidie voor meerdere jaren wordt verleend, wordt dat in het besluit tot verlening vermeld.
Artikel 13. Betaling en bevoorschotting
Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie worden in de verleningsbeschikking de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.
HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 14. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
- 1.
De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.
- 2.
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het college.
- 3.
Een subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:
- a.
beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of op ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;
- b.
relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
- c.
ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidie verbonden verplichtingen niet (tijdig) of niet geheel kunnen worden nagekomen;
- d.
wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.
- a.
- 4.
Bij liquidatie, fusie of een andere vorm van samenwerking of het geheel staken van activiteiten blijven voor de subsidieontvanger of diens rechtsopvolger de voorschriften omtrent rekening en verantwoording, en de betreffende vaststelling van subsidie en verrekening van voorschotten van overeenkomstige toepassing.
- 5.
Voor zover een batig liquidatiesaldo mede door het verlenen van gemeentelijke subsidie is gevormd, kan het college terugstorting van dit saldo in de gemeentekas verlangen tot het bedrag dat in totaliteit aan subsidie is ontvangen in de laatste zeven jaar.
Artikel 15. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
- 1.
Bij subsidies hoger dan € 50.000 die verleend zijn voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Deze verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
- 2.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Awb worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
- 3.
Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
- 4.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 16. Verantwoording algemeen
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 17. Verantwoording subsidies tot 5.000 euro en subsidies die vallen onder een subsidieregeling
- 1.
Subsidies tot 5.000 euro worden door het college:
- a.
direct vastgesteld of;
- b.
ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.
- a.
- 2.
In subsidieregelingen kunnen categorieën subsidies tussen de € 5.000 en € 10.000 worden benoemd die door het college direct worden vastgesteld.
- 3.
Bij vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door hem aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 18. Verantwoording subsidies vanaf 5.000 tot 50.000 euro
- 1.
Als de subsidie tussen de € 5.000 en € 50.000 bedraagt, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:
- a.
in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;
- b.
in alle andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
- a.
- 2.
De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel (jaar)verslag, waaruit blijkt in welke mate de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in welke mate de doelstellingen zijn behaald.
- 3.
Het college kan bepalen dat ook andere, of meer of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.
Artikel 19. Verantwoording subsidies vanaf 50.000 euro
- 1.
Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:
- a.
in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;
- b.
in alle andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
- a.
- 2.
De aanvraag bevat:
- a.
een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan,
- b.
een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening),
- c.
een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop,
- d.
de accountantsverklaring.
- a.
- 3.
Het college kan bepalen dat ook andere, of meer of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.
Artikel 20. Vaststelling subsidies van meer dan € 5.000
- 1.
Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.
- 2.
Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 5 weken worden verdaagd.
- 3.
Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.
- 4.
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet tijdig wordt ingediend kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan het college na verloop van deze termijn overgaan tot ambtshalve vaststelling.
HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 21. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
- 1.
Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de aanvrager berekend, waar nodig met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven of afgestemde berekeningswijze.
- 2.
Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.
- 3.
Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 22. Reserves
- 1.
Indien sprake is van een structurele subsidie van meer dan € 50.000, kan het college de subsidieontvanger verplichten om een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de Awb te vormen. De egalisatiereserve bedraagt maximaal:
- a.
15% van de totale exploitatie (lasten) voor organisaties die personeel in dienst hebben;
- b.
10% van de totale exploitatie (lasten) voor organisaties zonder personeel in dienst.
- a.
- 2.
De subsidieontvanger, anders dan die bedoeld in het eerste lid, die een egalisatiereserve wenst te vormen moet hiervoor toestemming van het college hebben. Artikel 4:72 van de Awb is hier van toepassing.
- 3.
De subsidieontvanger die een algemene- of bestemmingsreserve wenst te vormen moet hiervoor toestemming van het college hebben. De ontvanger vermeldt bij zijn verzoek of op eerste vraag van het college het doel en de maximale hoogte van de reserve.
- 4.
De reserve in het eerste en tweede lid bedraagt maximaal:
- a.
15% van de totale exploitatie (lasten) voor instellingen die personeel in dienst hebben;
- b.
10% van de totale exploitatie (lasten) voor instellingen zonder personeel in dienst;
- c.
€ 2.500 voor instellingen zonder personeel in dienst met een exploitatie lager dan € 25.000.
- a.
- 5.
Bij subsidieregeling, gemeenschappelijke regeling, bestuurlijke afspraak en indien sprake is van een organisatie met één dienstenaanbod aan meerdere gemeenten kan van de voorgaande leden worden afgeweken.
- 6.
Dit artikel geldt voor nieuwe aanvragen vanaf 1 januari 2024. Voor de vóór deze datum reeds verleende subsidies geldt een overgangstermijn van 2 kalenderjaren vanaf 1 januari 2024.
Artikel 23. Hardheidsclausule
Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 10 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.
HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN
Artikel 24. Overgangsbepaling
Aanvragen om subsidie die vóór 1 januari 2024 zijn ingediend worden afgehandeld en verantwoord volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011.
Artikel 25. Intrekken van de Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011
De Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011 wordt ingetrokken.
Artikel 26. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.
Artikel 27. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024 (ASV 2024).
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
gehouden op 29 november 2023.
De griffier,
drs. J.H. Rijs MMC
Toelichting
Toelichting artikel 2
Eerste lid: met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verlenen van subsidies waarop de ASV van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Tweede lid: ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Toelichting artikel 3
Lid 1 is een ‘zal-bepaling’. Dat betekent dat het college voor de betrokken beleidsterreinen en de daar onderliggende subsidies subsidieregelingen zal moeten vaststellen. Hierin worden de kaders van de te subsidiëren activiteiten nader uitgewerkt. Daarnaast geeft een subsidieregeling ook de mogelijkheid tot eigen termijnstelling, tot het verbinden van bijzondere verplichtingen aan de subsidie, het opnemen van aanvullende weigeringsgronden of de wijze van verdelen van het subsidieplafond. Dit geldt ook met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie, het hanteren van een drempelbedrag (lees: voor subsidieaanvragen tot een bepaald bedrag wordt geen subsidie verstrekt) en de wijze van uitbetalen.
De nadere invulling moet geschieden binnen kaders van de Awb, waar als hoofdregel geldt dat de subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift (zoals een subsidieregeling), waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:
- a.
de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);
- b.
de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);
- c.
de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);
- d.
Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang)
Toelichting artikel 4
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader
Toelichting artikel 5
Als er met subsidieplafonds gewerkt wordt, dan schrijft de ASV voor dat in de betrokken subsidieregeling de wijze van verdeling wordt bepaald (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de verdeling van het subsidieplafond gaat het in feite om verdeling van schaarse rechten (subsidiegeld). Dat heeft tot gevolg dat de rechtsnorm die ertoe strekt dat bij de verdeling van schaarse vergunningen aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen, ook van toepassing is op de verdeling van het subsidieplafond. De beschikbaarheid van de schaarse subsidie, de verdelingsprocedure, de aanvraagtijdvak en de toe te passen criteria moeten daarom allemaal tijdig bekend zijn. Zie ABRvS 11-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2310, m.nt. J.E. van den Brink en A. Drahmann.
De wijze van verdelen kan worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag in hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
Het derde lid richt zich op initiatieven uit de samenleving die tot doel hebben om de betrokkenheid bij en de leefbaarheid in de wijk te vergroten. Deze initiatieven:
- -
sluiten aan op de ambities en kernwaarden zoals verwoord in de gemeentelijke visie,
- -
komen vanuit de samenleving zelf en heeft draagvlak bij de bewoners, en
- -
wordt (mede)uitgevoerd door de bewoners, vrijwilligers en andere onbetaalde medewerkers, met zo min mogelijk professionele ondersteuning.
Daarbij staat voorop dat bewoners/aanvragers zelf initiatieven ontplooien, zelf organiseren, zelf financieren en zelf uitvoeren (niet alleen ‘voor’ maar ook ‘door’).
Toelichting artikel 6
In het tweede lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie digitaal of schriftelijk dient te worden gedaan. In het derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel iv, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening. Als de subsidieregeling onder de de-minimisverordening wordt gebracht, kan het voor de hand liggen om reeds bij de aanvraag om een de-minimisverklaring te vragen. Zie daarover verder www.europadecentraal.nl en de bij de model-ASV 2013 behorende VNG ledenbrieven Lbr. 13/075 van 27 september 2013, en Lbr. 16/056 van 8 juli 2016.
In dit artikel wordt aangegeven welke gegevens minimaal aangeleverd dienen te worden om enerzijds de aanvraag met voldoende argumenten te onderbouwen en anderzijds het college in staat te stellen om zich een goed beeld van de betrokken belangen te kunnen vormen. Het college kan op grond van het vijfde en zesde van dit artikel besluiten dat bepaalde gegevens niet behoeven te worden overlegd, maar ook om extra gegevens aanvragen. In het laatste geval kan het college een redelijke termijn stellen waarbinnen de aanvullende informatie moet worden ingediend.
Toelichting artikel 7
Het college kan aan organisaties die gesubsidieerd worden en die met personen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar werken, een verklaring omtrent gedrag vragen. Deze kan bij de gemeente aangevraagd worden. De gemeente neemt de kosten voor haar rekening indien de subsidie wordt toegekend. Indien een VOG niet wordt overlegd of negatief uitvalt wordt geen subsidie toegekend.
Het is belangrijk dat een activiteit wordt gerealiseerd in een (sociaal en fysieke) veilige omgeving. Daarom wordt van verenigingen verwacht dat zij maatregelen treffen om grensoverschrijdend gedrag van welke aard ook te voorkomen en te beheersen. Dat wil zeggen dat de organisator een preventie- en integriteitsbeleid heeft opgesteld, een gedragscode heeft vastgesteld en een protocol kent om signalen van grensoverschrijdend gedrag te herkennen en passend op te volgen. Als een organisatie aan bovengenoemde voorwaarden voldoet kan deze gebruik maken van de gratis VOG-regeling van het ministerie van justitie. Dat betekent dat een organisatie dan zelf geen aanvullende kosten hoeft te maken voor het aanvragen van een VOG voor diens medewerkers.
Toelichting artikel 8
De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen noodzaakt de gemeente bij wettelijk voorschrift behandeltermijnen voor subsidieaanvragen vast te stellen als zij hiervoor af wil wijken van de wettelijke als redelijk geachte termijn van acht weken. Op basis van de gemeentelijke subsidiepraktijk is 13 weken een termijn die past voor de afdoening van de aanvragen voor incidentele subsidie.
De aanvraagtermijn voor de structurele subsidies van 1 juni zorgt er voor dat de bijbehorende verlening of vaststelling van de subsidie uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend kan worden afgegeven. Dit werkt in de praktijk goed, omdat in december veelal ook de begrotingscijfers van het navolgende jaar door de raad zijn vastgesteld.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraag- en beslistermijnen die vastgesteld zijn.
Indien een aanvraag ‘te laat’ wordt ingediend kan het college besluiten om deze op grond van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen. Artikel 8 het vierde lid ASV 2021 geeft het college daarnaast de mogelijkheid om (ook genormeerd) de subsidie voor het betreffende tijdvak geheel of gedeeltelijk te weigeren, bijvoorbeeld door de subsidie met 25% te korten.
Toelichting artikel 9
In artikel 9 worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Toelichting artikel 10
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verlenen op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering. In aanvulling daarop is bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Onderdeel e geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
In het vierde lid is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag weigert als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verlenen óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd. Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Toelichting artikel 12
Een beschikking moet voldoen aan de voorschriften zoals deze in afdeling 4.2.3 van de Awb zijn opgenomen.
Omdat deze verordening het college de gelegenheid geeft om aan een subsidieverlening ook lichtere verantwoordingseisen te stellen, staat in het eerste lid opgenomen dat in de verleningsbeschikking moet staan vermeld op welke wijze verantwoording door de subsidieontvanger moet worden afgelegd. Dit geeft de subsidieontvanger vooraf duidelijkheid over de inspanningen die van haar verwacht wordt om achteraf aan de verantwoordingseisen te kunnen voldoen.
Toelichting artikel 13
In artikel 4:95 van de Awb wordt al het een en ander geregeld met betrekking tot bevoorschotting. Daarnaast kan bevoorschotting ook bij verleningsbeschikking geregeld worden; vaak ligt dit voor de hand. Als echter bij voorbaat vaststaat dat het wenselijk is dat er voor alle subsidieontvangers een uniforme regeling wordt vastgesteld, dan kan dat hier.
Betaling kan op grond van artikel 4:53 van de Awb in gedeelten. Dan moet in de subsidieregeling worden bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen ze betaald worden. Dit is met name relevant voor de uitbetaling van direct vastgestelde subsidies.
Toelichting artikel 14 en 15
Het college is bevoegd aan het verkrijgen van subsidie verplichtingen te verbinden (artikelen 4:37 t/m 4:39 van de Awb). Of aanvulling op het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van de model-ASV 2013 nodig is zal erg afhangen van de soort activiteit en van de ontvanger. Bij artikel 11 van de model-ASV 2013 gaat het om een meldplicht om tijdig te kunnen ingrijpen als de activiteiten niet door (dreigen te) gaan. Bij de verplichtingen van artikel 12, tweede lid en volgende, van de model-ASV 2013 zou je kunnen denken aan verplichtingen met betrekking tot het ontzien van het milieu, of het betrekken van jongeren of ouderen of andere speciale doelgroepen. In de subsidieregel kan ook worden opgenomen dat het college in de verleningsbeschikking verplichtingen kan opleggen.
Toelichting artikel 18
Het derde lid van artikel 14 van de model-ASV 2013 creëert de mogelijkheid voor het college om in een subsidieregeling te kiezen voor een van het eerste en tweede lid van artikel 14 van de model-ASV 2013 afwijkende wijze voor het aantonen in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht. Gezien de grote mate van vrijheid is geen uitgewerkte modelbepaling opgenomen.
Bij subsidies van een beperkte omvang of subsidies die aan een vertrouwde subsidieontvanger worden verstrekt is het niet altijd nodig om een inhoudelijk verslag conform het tweede lid van artikel 14 van de model-ASV 2013 in te dienen. Hetzelfde geldt voor subsidies die voor een doel worden aangewend dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt, bijvoorbeeld de huurkosten van een gebouw. De verantwoorde besteding van de subsidie blijkt dan immers al uit het feit dat het betreffende gebouw in gebruik is bij de subsidieontvanger.
Voor dit soort subsidies is, zoals gezegd, in het derde lid de mogelijkheid geopend voor het college om andere bewijsmiddelen te verlangen dan de gebruikelijke. Bij de aanschaf van een speeltoestel bijvoorbeeld kan gedacht worden aan een foto. Bij een gehouden evenement aan een krantenartikel.
Toelichting artikel 19
Artikel 15, eerste lid, van de model-ASV 2013 bevat de hoofdregel met betrekking tot de termijnen voor het indienen tot vaststelling. In het geval het bij een specifieke subsidieregeling te voorzien valt dat een daarvan afwijkende termijn wenselijk is, kan deze op grond van het derde lid in de subsidieregeling worden vastgesteld.
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële eindverantwoording mag de subsidieverstrekker een door een accountant opgesteld stuk vragen. Artikel 15, derde lid, van de model-ASV 2013 biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder óf meer, gegevens gevraagd worden.
Als een controleverslag van een accountant bij een bepaald soort subsidies niet nodig is, kan in de desbetreffende subsidieregeling worden bepaald dat artikel 15, tweede lid, aanhef en onder d, van de model-ASV 2013 niet van toepassing is. Zekerheid kan bijvoorbeeld deels ook worden verkregen door steekproefsgewijze controles van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van een organisatie. Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt hier dus ruimte gecreëerd om uiting te geven aan het uitgangspunt dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten staan tot de hoogte van het subsidiebedrag.
Toelichting artikel 20
Het eerste lid (zie artikel 16, eerste lid, van de model-ASV 2013) bevat de hoofdregel voor de termijn waarbinnen het college de subsidie dient vast te stellen. Tegelijkertijd creëert het ook de mogelijkheid voor het college om in de subsidieregeling een hiervan afwijkende termijn vast te stellen.
Het tweede lid (artikel 16, derde lid, van de model-ASV) creëert de mogelijkheid om categorieën subsidieontvangers (bijvoorbeeld subsidieontvangers die meermaals voor dezelfde activiteiten zonder problemen subsidie verleend hebben gekregen) aan te wijzen waarvoor de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.
Toelichting artikel 21
Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, dienen deze door de aanvrager berekend te worden met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze (artikel 17 van de model-ASV 2013). Daarbij dient uitgegaan te worden van bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities. Meer informatie vindt u in het Kader financieel beheer rijkssubsidies (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5) en de bij de model-ASV 2013 behorende ledenbrief Lbr. 13/075 van 27 september 2013 (p. 40 e.v.).
Let op: om een subsidieregeling onder het Europees steunkader te brengen dient aangesloten te worden bij de tarieven en kostenbegrippen die het betreffende steunkader voorschrijft. Zie daarover verder www.europadecentraal.nl en de bij de model-ASV 2013 behorende VNG ledenbrieven Lbr. 13/075 van 27 september 2013, en Lbr. 16/056 van 8 juli 2016.
Toelichting artikel 22
De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatie- of andere reserve c.q. voorziening te mogen vormen.
Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt. En daar waar al sprake is van lopende afspraken die onder de ASV2024 direct tot een lager recht voor de subsidieontvanger leiden wordt een overgangstermijn van 2 jaren in acht genomen. Dat geeft de subsidieontvanger tijd om zich aan de nieuwe situatie aan te passen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl