Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, van 5 december 2023 tot vaststelling van een beleidsregel over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in schade in verband met de invoering van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet (Beleidsregel nadeelcompensatie Noord-Brabant)

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, van 5 december 2023 tot vaststelling van een beleidsregel over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in schade in verband met de invoering van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet (Beleidsregel nadeelcompensatie Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gelet op artikel 4:81 en titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdelingen 15.1 en 15.5 van de Omgevingswet;

Overwegende dat de verschillende bestaande regelingen over nadeelcompensatie komen te vervallen of in onbruik raken met de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdelingen 15.1 en 15.5 van de Omgevingswet en dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen voor de toepassing van deze nieuwe wettelijke kaders;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten het uit een oogpunt van harmonisatie en deregulering wenselijk achten één nieuwe consistente en integrale regeling vast te stellen;

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

adviescommissie: adviescommissie als bedoeld in artikel 4:130 van de Algemene wet bestuursrecht waarvan de voorzitter en de leden, dan wel het enig lid, geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten;

buitenleiding: kabel of leiding die buiten het beheergebied van een vaarweg of buiten een provinciale weg ligt;

de- minimusvoorwaarden: voorwaarden voor vrijstelling van een aanmelding als bedoeld in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb L 352 van 24 december 2013, blz. 1);

kabel: buigzame verbinding, bestaande uit één of meerdere geleiders, die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt zijn voor het transport van elektrische energie, elektrische signalen of optische signalen, gelegen in de provinciale weg;

landbouw: bedrijfsmatige akkerbouw, weidebouw, veehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur;

leiding: holle buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal en gelegen in de provinciale weg;

uitvoeren van infrastructurele werken: uitvoeren van werkzaamheden door of vanwege Gedeputeerde Staten in het kader van hun zorgplicht voor de provinciale weg, alsmede de aanleg van een nieuwe provinciale weg;

vaarweg: een oppervlaktewaterlichaam dat in de Omgevingsverordening Noord-Brabant als vaarweg is aangewezen;

provinciale weg: provinciale weg als bedoeld in bijlage 1 Begripsbepalingen behorende bij artikel 1.1 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;

zorgplicht voor de provinciale weg: wettelijke verplichting om provinciale wegen te onderhouden als bedoeld in artikel 15 van de Wegenwet en de belangen te beschermen als bedoeld in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1.2 Adviescommissie van deskundigen

Gedeputeerde Staten kunnen een adviescommissie instellen dat belast is advies te geven over een door Gedeputeerde Staten te nemen besluit op grond van artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht en over de toepassing van paragrafen 2 en 3 van deze beleidsregel.

§ 2. Nadeelcompensatie voor het verleggen van een kabel of leiding bij werkzaamheden aan wegen en vaarwegen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om een vergoeding als bedoeld in artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht toe te kennen voor de kosten van het verleggen van een kabel of leiding als gevolg van:

    • a.

      het uitvoeren van infrastructurele werken; en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden ter uitvoering van het beheer van een vaarweg in beheer bij de provincie.

  • 2. Deze paragraaf gaat niet over het toekennen van een vergoeding voor:

    • a.

      het verleggen van een kabel of leiding waarvan de kosten worden vergoed op grond van artikel 40 van de onteigeningswet; of

    • b.

      het verleggen van een kabel ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 2.2 Normaal maatschappelijk risico

  • 1. De kosten voor het verleggen van een kabel of leiding als gevolg van het uitvoeren van infrastructurele werken vallen binnen het normaal maatschappelijk risico als:

    • a.

      de kabel of leiding langer dan 10 jaar parallel aan de weg heeft gelegen;

    • b.

      de kabel of leiding langer dan 20 jaar de weg heeft gekruist; of

    • c.

      het gaat over een buitenleiding die langer dan 20 jaar heeft gelegen.

  • 2. De kosten voor het verleggen van een kabel of leiding als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden ter uitvoering van de beheertaak voor provinciale vaarwegen vallen binnen het normale maatschappelijke risico als:

    • a.

      de kabel of leiding langer dan 20 jaar parallel aan of kruisend op de vaarweg heeft gelegen; of

    • b.

      het gaat over een buitenleiding die langer dan 20 jaar heeft gelegen.

  • 3. Kosten van ontwerp en begeleiding als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder a, gaan uit boven het normale maatschappelijke risico, ongeacht de liggingsduur.

Artikel 2.3 Vergoedbare kosten

  • 1. Als vergoedbare kosten komen in aanmerking:

    • a.

      kosten van ontwerp en begeleiding: de kosten van onderzoek, voorontwerp, definitief ontwerp, bestek, aanbesteding, gunning detaillering voor de uitvoering, directievoering, oplevering, onderhoud en garantie van een kabel of leiding;

    • b.

      kosten van uitvoering: kosten van de uitvoering van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden aan een kabel of leiding en de kosten van de uitvoering van werkzaamheden te verwijdering van een kabel of leiding die buiten dienst wordt gesteld;

    • c.

      kosten van in- en uitbedrijfstellen: kosten van het spanning- of productloos maken van een kabel of leiding, kosten van het weer in bedrijfstellen van de kabel of leiding en de kosten voor de tijdelijke voorzieningen die nodig zijn om de functie van de kabel of levering op een andere wijze te doen voortduren gedurende de periode dat de kabel of leiding spanning- of productloos is; en

    • d.

      materiaalkosten: de waarde van het materiaal, bepaald aan de hand van de in bijlage I bij deze beleidsregel bepaalde technische levensduur of, als het ander materiaal betreft, een naar redelijkheid en billijkheid bepaalde technische levensduur.

  • 2. De vergoedbare kosten worden bepaald per gedeelte van de kabel of leiding dat voldoet aan een van de in artikel 2.2, eerste en tweede lid, beschreven liggingsregimes. Op dezelfde kabel of leiding kunnen verschillende liggingsregimes van toepassing zijn.

Artikel 2.4 Hoogte van de vergoeding

  • 1. De vergoeding voor het verleggen van een kabel of een leiding die 10 jaar of korter parallel aan een weg heeft gelegen of die 20 jaar of korter parallel aan een vaarweg heeft gelegen, bedragen:

    • a.

      de kosten van ontwerp en begeleiding; en

    • b.

      het percentage dat is bepaald in bijlage II bij deze beleidsregel van de kosten van uitvoering, de kosten van in- en uitbedrijfstellen en de materiaalkosten.

  • 2. De vergoeding voor het verleggen van een kabel of een leiding die 20 jaar of korter een weg of een vaarweg heeft gekruist of een buitenleiding die 20 jaar of korter bij een weg of vaarweg heeft gelegen, bedragen:

    • a.

      de kosten van ontwerp en begeleiding; en

    • b.

      het percentage dat is bepaald in bijlage II bij deze beleidsregel van de kosten van uitvoering, de kosten van in- en uitbedrijfstellen en de materiaalkosten.

Artikel 2.5 Aanvullende aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een vergoeding als bedoeld in artikel 2.1 zijn gegevens en bescheiden die voor een beslissing op de aanvraag nodig zijn als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in ieder geval een specificering van het bedrag van de schade naar de vergoedbare kosten, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid.

Artikel 2.6 Voorschot

Gedeputeerde Staten verlenen vooruitlopend op de betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 2.1 geen voorschot als bedoeld in artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tenzij het belang van de aanvrager een voorschot redelijkerwijs rechtvaardigt.

§ 3. Nadeelcompensatie bij overige schade door werkzaamheden aan wegen en vaarwegen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om een vergoeding als bedoeld in artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht toe te kennen voor schade, anders dan de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding, als gevolg van:

  • a.

    het uitvoeren van infrastructurele werken; of

  • b.

    het uitvoeren van werkzaamheden ter uitvoering van het beheer van een vaarweg in beheer bij de provincie.

Artikel 3.2 Normaal maatschappelijk risico

  • 1. Gedeputeerde Staten vergoeden de schade die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico, hiervan is sprake als:

    • a.

      schade die ontstaat door een tijdelijke schadeoorzaak uitkomt boven een drempelwaarde van 8% van de gemiddelde jaaromzet dan wel gemiddelde brutowinst; of

    • b.

      schade die ontstaat door een permanente schadeoorzaak uitkomt boven een drempelwaarde van 4% van de waardevermindering van een onroerende zaak, anders dan schade als bedoeld in artikel 15.7, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen voor schade die ontstaat door een tijdelijke schadeoorzaak het normale maatschappelijke risico hoger vaststellen dan de drempelwaarde, bedoeld in het eerste lid, onder a, door een korting toe te passen van maximaal 25% op het schadebedrag dat uitkomt boven de drempelwaarde.

Artikel 3.3 Ondergrens schade

Gedeputeerde Staten wijzen de aanvraag om een vergoeding als bedoeld in artikel 3.1 af indien de schade minder bedraagt dan:

  • a.

    € 500 voor een particulier; of

  • b.

    € 1.500 voor een onderneming.

§ 4. Tegemoetkoming faunaschade

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet toe te kennen voor:

    • a.

      schade aan landbouw in de provincie Noord-Brabant, als gevolg van vraat, graven, wroeten of vegen door van nature in het wild levende beschermde dieren;

    • b.

      schade aan niet-bedrijfsmatig gehouden schapen of geiten, door een wolf.

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op schade, bedoeld in artikel 5.2.

Artikel 4.2 Uitgezonderde schadeoorzaken: in wild levende dieren

Schade komt niet voor tegemoetkoming in aanmerking indien die is aangericht door:

  • a.

    een van nature in het wild levende beschermde diersoort welke is aangewezen als soort welke in het gehele land schade veroorzaakt en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt krachtens artikel 11.43 of artikel 11.57 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    een in het wild levende, beschermde diersoort die krachtens de Omgevingsverordening Noord-Brabant is aangewezen als soort die schade veroorzaakt en voor het bestrijden van die soort een vrijstelling geldt, tenzij aan deze vrijstelling voorwaarden, beperkingen of clausules zijn verbonden waardoor de vrijstelling feitelijk gelijkgesteld moet worden aan een maatwerkvoorschrift of omgevingsvergunningvoorschrift verleend door Gedeputeerde Staten;

  • c.

    een natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoort waarvoor Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning hebben verleend om de omvang van de populatie van soorten te beperken;

  • d.

    de huisspitsmuis, de mol, de bosmuis of de veldmuis en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt in verband met de bestrijding van schade aan landbouwgewassen;

  • e.

    een diersoort waarop de jacht kan worden geopend, met uitzondering van de wilde eend buiten de periode waarop de jacht op deze diersoort is geopend;

  • f.

    een in het wild levende, beschermde diersoort waarvoor een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift is verleend, waarbij in het verleende maatwerkvoorschrift of de verleende vergunning geen bepalingen zijn opgenomen die de schadebestrijding in de weg staan;

  • g.

    vogels aan bessen- en kleinfruitteelt, kersen, druiven of wijnbouw;

  • h.

    een in het wild levende, beschermde diersoort aan bedrijfsmatig geteelde gewassen in een kas of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren in een stal; of

  • i.

    een ziekte.

Artikel 4.3 Uitgezonderde schadeoorzaken: aangericht aan zaken

Schade komt niet voor tegemoetkoming in aanmerking indien die is aangericht aan:

  • a.

    materialen, die worden aangewend voor het al dan niet tijdelijk afdekken van gewassen;

  • b.

    producten die afkomstig zijn van gewassen;

  • c.

    gebouwen, installaties, bouwwerken, geoogste gewassen, opgeslagen voedergewassen of verpakte voedergewassen;

  • d.

    voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen of overige vervoermiddelen;

  • e.

    knol-, bol- en wortelgewassen, die na 1 december van het teeltseizoen worden geoogst, met uitzondering van onderdekkersteelten en van bloembollen;

  • f.

    blijvend grasland in de maand oktober; of

  • g.

    blijvend grasland in de periode 1 oktober tot en met 31 januari daaropvolgend en het grasgewas bestemd is voor beweiding met schapen.

Artikel 4.4 Uitgezonderde schadeoorzaken: aangericht op gronden

Schade komt niet voor tegemoetkoming in aanmerking indien die is aangericht op gronden:

  • a.

    welke zijn gelegen binnen de bebouwde kom;

  • b.

    welke zijn gelegen binnen een straal van 500 meter van een vuilstortplaats, tenzij de schade is aangericht op gronden die zijn aangewezen als ganzenrustgebied door aangewezen soorten die in de periode dat de schade is veroorzaakt niet mochten worden verontrust en gedood;

  • c.

    waarvoor met een publiekrechtelijke rechtspersoon of een bij koninklijk besluit aangewezen particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie een pachtovereenkomst ingevolge artikel 388 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek tot verpachting binnen reservaten is afgesloten;

  • d.

    waarvoor een erfpachtovereenkomst of pachtovereenkomst is gesloten en aan deze gronden beperkingen in het landbouwkundig gebruik zijn verbonden of beperkingen ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten;

  • e.

    die feitelijk niet voor landbouwkundige doeleinden worden aangewend; of

  • f.

    die een functie hebben als waterkering.

Artikel 4.5 Taxatie van de schade

  • 1. Een taxateur stelt de schade vast in een eindtaxatie en stelt de aanvrager in de gelegenheid hierover binnen acht werkdagen zienswijzen naar voren te brengen.

  • 2. Zienswijzen van de aanvrager worden door de taxateur van commentaar voorzien.

  • 3. De taxateur overlegt zo spoedig mogelijk een taxatierapport aan Gedeputeerde Staten met daarin de eindtaxatie, de zienswijzen van de aanvrager en het commentaar van de taxateur op de zienswijzen.

Artikel 4.6 Maatregelen tegen de schade

  • 1. Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden.

  • 2. Maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn in ieder geval:

    • a.

      de inzet in voldoende aantallen van visuele of akoestische middelen bij teelten, met uitzondering van weide-, hooi-, of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt;

    • b.

      de inzet van een deugdelijk raster bij teelten, met uitzondering van weide-, hooi-, of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt, die meerdere jaren op een plek staan of hoge financiële opbrengsten per hectare opleveren;

    • c.

      de verjaging door menselijke aanwezigheid bij weide-, hooi-, of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt; of

    • d.

      de inzet van alternatieve middelen waarvoor Gedeputeerde Staten vooraf schriftelijk toestemming hebben gegeven.

  • 3. Een aanvrager heeft schade voldoende voorkomen of beperkt voor zover de aanvrager:

    • a.

      uiterlijk de dag waarop de schade is geconstateerd een maatwerkvoorschrift of vergunning heeft aangevraagd voor het nemen van schadevoorkomende of -beperkende maatregelen; en

    • b.

      voor zover een maatwerkvoorschrift of de vergunning als bedoeld in onderdeel a is verleend: de schadevoorkomende of -beperkende maatregelen op adequate wijze heeft toegepast.

Artikel 4.7 Schade voor rekening van de aanvrager

Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover:

  • a.

    diegene het beschadigde gewas niet meer zal oogsten;

  • b.

    diegene het betreffende perceel niet meer in gebruik zal nemen;

  • c.

    het risico van de schade verzekerbaar is bij ten minste twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen;

  • d.

    de schade niet meer door de taxateur kan worden getaxeerd, door handelingen of het nalaten daarvan door de aanvrager;

  • e.

    een maatwerkvoorschrift of vergunning als bedoeld in artikel 4.6, derde lid, onder a, op inhoudelijke gronden door Gedeputeerde Staten is geweigerd; of

  • f.

    Gedeputeerde Staten oordelen dat de schade redelijkerwijs ten laste van de aanvrager behoort te blijven.

Artikel 4.8 Aanvrager van de tegemoetkoming

  • 1. Voor een tegemoetkoming in schade aangericht door van nature in het wild levende beschermde dieren komen in aanmerking:

    • a.

      de eigenaar, pachter, erfpachter of anderszins rechthebbende van het perceel waarop de schade is aangericht, voor zover het gaat om schade aan landbouw waarin de aanvrager diens hoofdbestaan of een substantieel deel van diens bestaan vindt; of

    • b.

      een particulier die geen onderneming drijft, voor zover het gaat om schade die is veroorzaakt door een wolf aan niet-bedrijfsmatig gehouden schapen of geiten.

  • 2. Wanneer een aanvrager verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een gecombineerde opgave te doen, is dat een aanwijzing dat diegene diens hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van diens bestaan in de landbouw vindt of pleegt te vinden.

Artikel 4.9 Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen de hoogte van de tegemoetkoming vast na kennisneming van het aanvraagformulier, het taxatierapport en overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.

  • 2. Het deel van de schade dat redelijkerwijs voor rekening van de aanvrager behoort te blijven is:

    • a.

      bij schade aan zacht fruit of pit- of steenvruchten die is aangericht door vogels: 40 procent of in ieder geval € 250,- per bedrijf per meldingsjaar;

    • b.

      bij schade die is aangericht door een wolf: nul procent;

    • c.

      bij overige vormen van schade: vijf procent van de schade of in ieder geval € 250,- per bedrijf per meldingsjaar.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen bepalen dat geen deel van de schade voor rekening van de aanvrager behoort te blijven.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat een groter deel van de schade voor rekening van de aanvrager behoort te blijven, in het geval dat de plaats, het moment of de wijze van telen of houden het gewas of andere product dat gewas of product bijzonder kwetsbaar heeft gemaakt voor de ontstane schade.

  • 5. Een tegemoetkoming die minder bedraagt dan € 50,- wordt niet uitgekeerd.

Artikel 4.10 Aanvraagvereisten

  • 1. Gelet op artikel 4.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag om een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet door de aanvrager ingediend door middel van een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier of vastgestelde elektronische wijze. Andere aanvragen worden niet in behandeling genomen, omdat de aanvrager alleen op die wijze voldoende gegevens en bescheiden verstrekt voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. Gelet op artikel 4.5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag niet in behandeling genomen indien op het tijdstip van de aanvraag zeven dagen zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als met de oorzaak daarvan. Een aanvraag die later wordt gedaan biedt onvoldoende gelegenheid om de omvang van de schade vast te stellen.

§ 5. Compensatie ganzenrust- en foerageergebieden

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op het verlenen van compensatie aan de rechthebbende van een perceel in een gebied dat in de Omgevingsverordening Noord-Brabant is aangewezen als ganzenrust- en foerageergebied, voor schade op dat perceel.

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op schade die op grond van paragraaf 4 voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 5.2 Compenseerbare schade

Als te compenseren schade als bedoeld in artikel 5.1 komt in aanmerking, schade die:

  • a.

    is aangericht in de periode van 1 november tot 1 april;

  • b.

    betrekking heeft op gewaspercelen die in gebruik waren in de periode dat de schade is aangericht;

  • c.

    is veroorzaakt door beschermde inheemse ganzen of smienten; en

  • d.

    door of namens Gedeputeerde Staten is vastgesteld en getaxeerd.

Artikel 5.3 Compensatievoorwaarden

De rechthebbende van een perceel dat is aangewezen als ganzenrust- en foerageergebied komt voor compensatie in aanmerking, onder de voorwaarden dat diegene:

  • a.

    geen regels heeft overtreden die gelden voor ganzenrust- en foerageergebieden;

  • b.

    aan Gedeputeerde Staten een naar waarheid ingevulde verklaring heeft overlegd dat de rechthebbende voldoet aan de de-minimusvoorwaarden; en

  • c.

    voor zover Gedeputeerde Staten daarom gevraagd hebben: aan Gedeputeerde Staten nadere gegevens verstrekt die Gedeputeerde Staten nodig acht om te beoordelen of is voldaan aan de de-minimusvoorwaarden.

Artikel 5.4 Hoogte van de compensatie

  • 1. De compensatie voor schade op een perceel dat is aangewezen als ganzenrust- en foerageergebied, bedraagt € 50,- per hectare.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen compensatie tot een bedrag van € 15.000,- over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming, waarbij de ook bedragen worden meegerekend die de rechthebbende over een periode van drie belastingjaren heeft ontvangen aan subsidies of andere voordelen binnen het kader van verlening van staatsteun aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

  • 3. Compensatie wordt in ieder geval niet verleend voor zover deze niet voldoet aan de de-minimusvoorwaarden.

Artikel 5.5 Toekenning van de compensatie

Gedeputeerde Staten kent de rechthebbende van een perceel dat is aangewezen als ganzenrust- en foerageergebied compensatie toe, nadat Gedeputeerde Staten de hoogte van de compensatie hebben vastgesteld en dat de rechthebbende voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5.3. Er wordt geen voorschot verleend.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel nadeelcompensatie Noord-Brabant.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 5 december 2023

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. P.J. Buijtels

Bijlage I, behorende bij artikel 2.3, eerste lid, onder d van de beleidsregel Nadeelcompensatie Noord-Brabant

Technische levensduur

Waterleidingen

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

-

-

-

Transportleidingen

Staal

> 300

> 100

Beton

> 300

> 100

Asbestcement

> 300

70

Nodulair GIJ

> 300

> 100

Laminair GIJ

> 300

> 100

PVC vóór 1975

> 315

40

PVC van en na 1975

> 315

70

PE

> 300

70

GVK

> 300

> 100

Distributieleidingen

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

> 100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vóór 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

Staal

60-300

80

Aansluitleidingen

Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.

Gasleidingen

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1e en 2de generatie

70

PE 3de generatie

> 100

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Asbestcement

70

Staal

80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1ste en 2de generatie

70

PE 3de generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

70

Elektriciteitskabels

-

-

Hoogspanningsmasten

Stalen masten

> 100

Transportkabels (>30 kV)

Oliedruk kabel < 1970

55

Oliedruk kabel >1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet water- dicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

GPLK

100

PVC

100

Aardgas K1, K2 en K3 transportleidingen (> 8 bar)

Staal

> 100

> 100

Bijlage II, behorende bij artikel 2.4, onder b van de beleidsregel Nadeelcompensatie Noord-Brabant

Percentage dat voor vergoeding in aanmerking komt

Percentage van voor in vergoeding in aanmerking komende kosten van uitvoering, kosten van in- en uitbedrijfstellen en materiaalkosten bij het verleggen van kabels of leidingen.

Liggingsduur in jaren

Parallel aan droge infrastructuur

Parallel aan natte infrastructuur

Kruisend op infrastructuur of buitenleiding

1ste

100,00 %

100,00 %

100,00 %

2de

100,00 %

100,00 %

100,00 %

3de

100,00 %

100,00 %

100,00 %

4de

100,00 %

100,00 %

100,00 %

5de

100,00 %

100,00 %

100,00 %

6de

van 80,00 % tot 64,00 %

van 80,00 % tot 74,67 %

100,00 %

7de

van 64,00 % tot 48,00 %

van 74,67 % tot 69,33 %

100,00 %

8ste

van 48,00 % tot 32,00 %

van 69,33 % tot 64,00 %

van 80% tot 73,85%

9de

van 32,00 % tot 16,00 %

van 64,00 % tot 58,67 %

van 73,85% tot 67,69%

10de

van 16,00 % tot 1,33 %

van 58,67 % tot 53,33 %

van 67,69% tot 61,54%

11de

0%

van 53,33 % tot 48,00 %

van 61,54% tot 55.38%

12de 

0%

van 48,00 % tot 42,67 %

van 55,38% tot 49,23%

13de

0%

van 42,67 % tot 37,33 %

van 49,23% tot 43,08%

14de

0%

van 37,33 % tot 32,00 %

van 43,08% tot 36,92%

15de

0%

van 32,00 % tot 26,67 %

van 36.92% tot 30,77%

16de

0%

van 26,67 % tot 21,33 %

van 30,77% tot 24.62%

17de

0%

van 21,33 % tot 16,00 %

van 24.62% tot 18,46%

18de

0%

van 16,00 % tot 10,67 %

van 18,46% tot 12,31%

19de

0%

van 10,67 % tot 5,33 %

van 12,31% tot 6,15%

20ste

0%

van 5,33 %% tot 0,44 %

van 6.15% tot 0%

21ste en langer

0%

0%

0%

Toelichting

1.Algemeen deel

1.1 Inleiding

Deze beleidsregel integreert de bestaande regelingen voor nadeelcompensatie en tegemoetkoming in schade op het terrein van flora en fauna van de provincie Noord-Brabant. Aanleiding voor deze beleidsregel is de inwerkingtreding van afdeling 15.1 van de Omgevingswet (Ow) en titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door de introductie van het nieuwe wettelijke kader verandert het nadeelcompensatie- en planschaderecht in die zin dat op landelijk niveau normstelling plaatsvindt. De oude nadeelcompensatie- en planschaderegelingen van de provincie Noord-Brabant worden hierdoor (deels) overbodig en moeten voor het overige aangepast worden. Deze beleidsregel vormt daarvan de weerslag.

1.2 Doel van deze beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het bundelen van alle regels van de provincie Noord-Brabant over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in faunaschade in één regeling. Hierbij is het uitgangspunt gehanteerd van voortzetting van het huidige beleid onder het nieuwe wettelijke kader. Een aanvullend uitgangspunt is uniformering en met het oog daarop zijn enkele inhoudelijke wijzigingen op het terrein van infrastructuur doorgevoerd mede naar aanleiding van een advies van SAOZ.1

Het advies van SAOZ is heeft betrekking op nadeelcompensatie voor schade als het gevolg van infrastructurele werkzaamheden, het verleggen van kabels en leidingen in het bijzonder, en is grotendeels verwerkt in paragrafen 2 en 3 van deze beleidsregel.

1.3 Verhouding tot hoger recht en wettelijke grondslag

Op grond van artikel 119 van de Provinciewet vervallen de provinciale verordeningen over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in faunaschade van rechtswege met de inwerkingtreding van titel 4.5 Awb, afdeling 15.1 Ow en afdeling 15.5 Ow. Op grond van artikel 118 van de Provinciewet is de verordendende bevoegdheid van de provincie vanaf de inwerkingtreding van titel 4.5 Awb en de afdelingen 15.1 en 15.5 van de Ow beperkt tot onderwerpen waarin die wetgeving nog niet uitputtend heeft voorzien. Nadere regels met betrekking tot nadeelcompensatie mogen slechts door de provincie worden opgesteld voor zover deze regels niet in strijd zijn met de regels uit de Awb of de Ow.

Titel 4.5 van de Awb is van toepassing op verzoeken om nadeelcompensatie voor schade die ontstaat door de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid. In afdeling 15.1 Ow is een verbijzondering van titel 4.5 Awb voor gevallen waarin de schadeoorzaak heeft plaatsgevonden op grond van de Ow. In de gevallen dat schade wordt veroorzaakt door de uitoefening van een publieke taak of bevoegdheid uit de Ow is, naast titel 4.5 Awb, ook afdeling 15.1 Ow van toepassing op verzoeken om nadeelcompensatie.

Het is gelet op de parlementaire geschiedenis, in het bijzonder de door de wetgever beoogde codificatie van het beginsel van gelijkheid voor de publieke lasten als rechtsgrondslag voor schadevergoeding bij rechtmatig overheidshandelen, door een harmonisatie van de materiele rechtsgrondslag voor nadeelcompensatie in de Awb, reëel om te verwachten dat een provinciale verordening die treedt in deze materiele normstelling, door een rechter in strijd zal worden geacht met de uitputtend bedoelde normstelling van titel 4.5 Awb (m.n. art. 4:126 Awb) en afdeling 15.1 van de Ow. In deze lijn zijn de provinciale staten gelet op artikel 118 van de Provinciewet niet bevoegd om de materiele onderwerpen te regelen bij provinciale verordening.

Dit is de reden waarom is gekozen voor een beleidsregel over de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van (o.a.) artikel 4:126 Awb en titel 15.1 van de Ow.

Door het vaststellen van een beleidsregel in plaats van een provinciale verordening is de bevoegdheid tot het stellen van regels over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in faunaschade bij Gedeputeerde Staten komen te liggen, omdat Gedeputeerde Staten bevoegd gezag is onder Titel 4.5 van de Awb. Gedeputeerde Staten kunnen beleidsregels vaststellen op basis van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.

In deze beleidsregel worden ook enkele procedurele bepalingen opgenomen, zoals artikel 1.2 over de adviescommissie, artikel 1.3 over het horen van betrokkenen en artikel 2.6 over de mogelijkheid tot het verlenen van een voorschot. Hiervoor is gekozen om alle bepalingen over nadeelcompensatie en tegemoetkoming in faunaschade gebundeld te houden in één regeling.

1.4 Hoofdlijnen en reikwijdte van deze beleidsregel

De beleidsregel is onderverdeeld in zes paragrafen. De eerste paragraaf bevat algemene bepalingen over begrippen en het gebruik van een adviescommissie. Deze regels zijn van belang voor alle vormen van nadeelcompensatie waarop deze beleidsregel betrekking heeft. De paragrafen 2 en 3 zijn gewijd aan nadeelcompensatie als gevolg van werkzaamheden aan wegen of vaarwegen. Paragraaf 2 gaat specifiek over schade voor kabels en leidingen, paragraaf 3 gaat over andere schade als gevolg van werkzaamheden aan wegen of vaarwegen. Op de vergoeding van deze schade is in beginsel afdeling 15.1 van de Omgevingswet van toepassing, behalve voor schade als gevolg van schadeveroorzakend handelen aan wegen op grond van artikel 15 van de Wegenwet. Het actief wegenbeheer valt niet onder de Omgevingswet dus daarop is alleen titel 4.5 van de Awb van toepassing. Dit is van belang omdat de Omgevingswet onder meer het normaal maatschappelijk risico met betrekking onroerende zaken nader inkadert, terwijl dat onder de Awb niet gebeurt.

De vierde en vijfde paragraaf gaan over tegemoetkoming in schade die wordt veroorzaakt door in het wild levende dieren. Deze schade is niet veroorzaakt door of vanwege de provincie en is daarom geen nadeelcompensatie in de zin van titel 4.5 van de Awb of afdeling 15.1 van de Ow. De grondslag voor een tegemoetkoming in faunaschade is vastgelegd in afdeling 15.5 (artikel 15.53) van de Ow. Los van het feit dat de provincie niet de veroorzaker is van faunaschade, vertonen de vereisten voor het ontvangen van een tegemoetkoming in deze schade sterke overeenkomsten met de vereisten voor het ontvangen van nadeelcompensatie. Gelet op de overeenkomsten tussen het verlenen van een tegemoetkoming in faunaschade en nadeelcompensatie is gekozen beide vormen van schadevergoeding in deze beleidsregel op te nemen. Het bestaande beleid, zoals tot de inwerkingtreding van deze beleidsregel gold op grond van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant (paragraaf 4) en de Regeling natuurbescherming Noord-Brabant (paragraaf 3), is hierbij volledig beleidsneutraal omgezet in deze beleidsregel.

De zesde paragraaf bevat enkele slotbepalingen.

2.Artikelsgewijs

Artikel 1.1 Begrippen

De in dit artikel gegeven definities spreken grotendeels voor zicht.

De definitie van ‘Uitvoeren infrastructurele werken’ is ruim uit te leggen, in de zin dat het dus gaat over onderhoud, in de zin van de zorg voor wegen op grond van art. 15 Wegenwet en de reconstructie en aanleg van wegen teneinde de belangen te beschermen die artikel 2 Wegenverkeerswet 1994 benoemt. Daarnaast gaat het ook over bevoegdheden op grond van de Omgevingswet, te weten de zorg voor vaarwegen en het passieve beheer (het verlenen van vergunningen en nemen van projectbesluiten voor het aanleggen of wijzigen van wegen of vaarwegen door of namens de provincie).

Het begrip ‘Landbouw’ is gebaseerd op eerder beleid van de Provincie Noord-Brabant en is toegespitst op bedrijfsmatige landbouw.

Artikel 1.2 Adviescommissie van deskundigen

Het gaat om personen die vanwege hun deskundigheid als adviseur worden aangewezen. In het voorkomende geval dat een voorschot wordt aangevraagd heeft een advies ook betrekking op de behandeling van de voorschotaanvraag (zie over het voorschot ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.6). De voorzitter (of het enig lid) van een adviescommissie maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten.

Op grond van artikel 4:130, eerste lid, van de Awb is op een verzoek om schadevergoeding waarbij een adviescommissie is ingesteld de beslistermijn van zes maanden van toepassing op een beslissing van Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten moet het advies over de aanvraag op tijd ontvangen om binnen zes maanden op de aanvraag te kunnen beslissen.

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Paragraaf 2 is van toepassing op het toekennen van nadeelcompensatie voor het verleggen van een kabel of leiding als gevolg van werkzaamheden aan droge infrastructuur of vaarwegen in beheer bij de provincie door of namens de provincie. Andere vormen van schade als gevolg van deze werkzaamheden die voor nadeelcompensatie in aanmerking kunnen komen worden in de volgende paragraaf behandeld.

De vaarwegen waar het in deze paragraaf om gaat zijn de vaarwegen waarvoor de provincie op grond van artikel 2.18, tweede lid, onder a, van de Ow het beheer aan zichzelf heeft toebedeeld. De beheertaak voor vaarwegen valt dus onder de Ow en daarmee ook onder afdeling 15.1 Ow, maar de beheertaak voor droge infrastructuur niet. Dit betekent dat artikel 15.1 Ow een limitatieve opsomming geeft van de besluiten waarbij sprake is van een mogelijke aanspraak op nadeelcompensatie.

De onderdelen a en b van het tweede lid geven een nadere uitwerking van artikel 4:126, tweede lid, onder d, van de Awb.

Artikel 2.2 Normale maatschappelijke risico

Dat kosten binnen het normale maatschappelijke risico vallen betekent dat kosten niet worden vergoed op grond van artikel 4:126, eerste lid, van de Awb. Gelet op de levensduur van infrastructuur (wegen en vaarwegen) is in algemene zin voorzienbaar dat daaraan na enige tijd werkzaamheden noodzakelijk zijn om de infrastructuur in stand te kunnen houden of te verbeteren. Daarnaast zijn doorgaans na verloop van tijd door toename van het verkeer of door andere ontwikkelingen in het gebruik van de infrastructuur werkzaamheden nodig. Het normaal maatschappelijk risico wordt bij kabels en leidingen mede gelet daarop bepaald aan de hand van de liggingsduur van een kabel of leiding, rekening houdend met het liggingsrégime van dit artikel.

Met het verstrijken van de tijd neemt het normaal maatschappelijk risico toe en het recht op tegemoetkoming op een vergoeding van de verleggingskosten af. Na het verstrijken van een zekere liggingsduur moet de kabel- of leidingbeheerder rekening houden met de mogelijkheid dat de infrastructuur, waarin wordt gelegen, wijzigt. In het verlengde daarvan moet die beheerder er rekening mee houden dat met de wijziging van de infrastructuur een verlegging van kabels en leidingen aan de orde kan zijn, ongeacht of de technische dan wel economische levensduur van de kabels en leidingen is verstreken. Na verloop van tijd neemt het recht op een tegemoetkoming in de kosten daarom percentueel af, totdat de verleggingskosten geheel onder het normale maatschappelijke risico vallen.

Het onderscheid tussen kruisende en parallelle kabels en leidingen is gemaakt op basis van het uitgangspunt dat het een bewuste keuze is van een kabel- of leidingbeheerder om een kabel of leiding parallel aan een weg aan te leggen. Bij kruisende kabels en leidingen en bij buitenleidingen is dat anders. Een kabel of leiding ontkomt er in zekere zin niet aan om op wegen en waterwegen te kruisen en buitenleidingen liggen niet in (het beheergebied van) de weg. Een kabel- of leidingbeheerder heeft er in deze gevallen niet bewust voor gekozen bij een weg te liggen. Dit maakt dat het minder redelijk is om in die gevallen de beheerder op te laten draaien voor kosten van het verleggen van een kabel of leiding binnen een kort tijdsbestek. Bij kruisende kabels en leidingen en buitenleidingen is daarom het risico van de noodzaak tot verleggen minder snel als het normale maatschappelijke risico aan te merken.

Het onderscheid tussen droge en natte infrastructuur is gemaakt omdat bij droge infrastructuur reconstructies en daarmee gepaard gaande verleggingen vaker voorkomen (gemiddeld eens in de 10 jaar) dan bij natte infrastructuur. Dat betekent dat verwacht mag worden dat kabels en leidingen in natte infrastructuur langer ongestoord kunnen blijven liggen.

Enkel voor de ontwerp & begeleidingskosten is ervoor gekozen om deze kosten niet procentueel te laten afnemen, maar om deze kosten altijd 100% te vergoeden, ongeacht het liggingsregime en de liggingsduur.

Artikel 2.3 Vergoedbare kosten

Uit de praktijk is gebleken dat alle kosten voor het verleggen van een kabel of leiding bij de uitoefening van infrastructurele werken of bij het uitvoeren van de beheertaak voor provinciale vaarwegen binnen een van de kostenposten uit dit artikel kunnen worden ondergebracht. De in dit artikel genoemde vergoedbare kosten zijn daarom dekkend voor soorten schade die in het kader van die uitoefening kan ontstaan.

Bij één en dezelfde aanpassing kan zich de situatie voordoen dat een enkele aan te passen kabel/ leiding bestaat uit verschillende liggingsrégimes. In een dergelijk geval wordt de kabel/ leiding als het ware opgeknipt in stukken langs liggende, kruisende en/of buitenleidingen. De vergoeding wordt, naar rato van het aantal meter dat van elk liggingsrégime aanwezig is, bepaald aan de hand van de voor dat liggingsrégime toepasselijke vergoeding.

Gedeputeerde Staten hebben een beginselplicht tot vergunningverlening voor kabels en leidingen met een openbare functie. Kabels of leidingen hebben een openbare functie als zij als zodanig zijn aangewezen bij wet, zoals de Elektriciteitswet en Gaswet, of op basis van een besluit van de minister van Economische Zaken. Andere kabels en leidingen staan Gedeputeerde Staten niet toe. Kabels of leidingen zonder openbare functie die toch in de provinciale weg liggen, zijn onrechtmatig. Deze kabels of leidingen komen in beginsel niet in aanmerking voor vergoeding in het geval verlegging of verwijdering nodig is omdat het égalité beginsel niet ziet op situaties waarin sprake is van schade als gevolg van handhaving wegens een geschonden norm dan wel omdat in die gevallen causaal verband tussen het rechtmatig overheidshandelen en de (verleggings)schade ontbreekt.

Artikel 2.4 Hoogte van de vergoeding

Dit artikel stelt regels voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding per soort van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Deze hoogte wordt bepaald aan de hand van de percentages in de tabel van bijlage II, waarin onderscheid is gemaakt voor de droge en de natte infrastructuur.

De kostenpost ‘ontwerp- en begeleidingskosten’ wordt altijd voor 100% vergoed, ongeacht de liggingsduur.

Artikel 2.5 Aanvullende aanvraagvereisten

Dit artikel geeft aanvraagvereisten in aanvulling op artikel 4:127 Awb.

Artikel 2.6 Voorschot

De beleidsregel biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op de beslissing op de aanvraag, Gedeputeerde Staten om een voorschot te vragen. Hiervoor kunnen Gedeputeerde Staten een vorm van zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Een voorschot kan ook ambtshalve worden toegekend. Gedeputeerde Staten voorkomen zo onnodig hoge rentelasten. Hoge rentelasten kunnen ontstaan wanneer op voorhand vaststaat dat de aanvrager recht heeft op vergoeding maar de hoogte daarvan nog niet vaststaat. Betaling van voorschotten, in afwachting van de vaststelling van de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, brengt met zich mee dat niet achteraf over het totaal verschuldigde bedrag rente betaald moet worden.

Indien na beoordeling van de aanvraag blijkt dat Gedeputeerde Staten te veel hebben betaald, dan moet aanvrager dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum dat het voorschot is uitbetaald, geheel en onvoorwaardelijk terugbetalen. Aanvrager verklaart zich hiertoe bereid alvorens Gedeputeerde Staten een voorschot toekennen.

In alle gevallen wordt, overeenkomstig artikel 4:95, vierde lid, van de Awb het voorschot verrekend met het vastgestelde recht op vergoeding.

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Uit de praktijk is gebleken dat nadeelcompensatie voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid voor het uitvoeren van infrastructurele werken meestal betrekking heeft op kosten voor het verleggen van een kabel of leiding, wat geregeld is in paragraaf 2. Paragraaf 3 gaat over overige schade als gevolg van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid voor het uitvoeren van infrastructurele werken.

Artikel 3.2 Normale maatschappelijke risico

Dat kosten binnen het normale maatschappelijke risico vallen betekent dat kosten niet worden vergoed op grond van artikel 4:126, eerste lid, van de Awb. De hoogte van de nadeelcompensatie is niet gelijk aan de hoogte van de geleden schade. Slechts wanneer schade de in een maatschappij normaal te dulden schade overstijgt is sprake van een abnormale last en kan aanspraak gemaakt worden op nadeelcompensatie.

Tot de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb werd voor de berekening van het normale maatschappelijke risico in de praktijk maatwerk geleverd en aangesloten bij de zuivere drempelmethode met een nominale drempel van 8%. De provincie heeft gekozen een gecombineerde drempel/korting-methode toe te passen naar het voorbeeld van de nadeelcompensatieverordening van de gemeente Amsterdam. Dit komt overeen met het advies van SAOZ.

Het advies van SAOZ is om deze zuivere drempelmethode en – indien de specifieke feiten en omstandigheden aanleiding geven – om tot een maximum van 25% extra te korten op de vergoeding (zogeheten Amsterdamse variant). Met de mogelijkheid om een aanvullende korting toe te passen kan maatwerk geleverd worden. Dit zal leiden tot een betere belangenafweging en betere motivering van besluiten op aanvragen om nadeelcompensatie.

In het eerste lid is de omvang van het normale maatschappelijke risico bij ondernemingen bepaald aan de hand van een vast percentage van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de drie voorafgaande jaren. In afwijking van de gemiddelde jaaromzet kan ook de gemiddelde brutowinst als maatstaf gebruikt worden. Dit biedt de nodige rechtszekerheid voor de aanvrager. Schade die onder de drempel blijft, komt in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking.

In sub a van het eerste lid is de drempel geregeld die van toepassing is op ondernemingen. Als er sprake is van omzetderving wordt het gemiddelde van de jaaromzetten van de voorgaande drie jaren als uitgangspunt voor de berekening genomen. Dit is de referentieperiode. In de regel wordt deze rekenmethode het vaakst toegepast. Het ligt echter bij bepaalde type ondernemingen, zoals brandstofverkooppunten, meer voor de hand om de drempel normaal maatschappelijk risico te berekenen aan de hand van de brutowinstderving in combinatie met de gemiddelde brutowinst.

Het drempelpercentage van 4% voor waardedaling onroerende zaken gaat om permanente ontwikkelen die niet onder de Ow vallen. Voor deze gevallen sluit de provincie aan bij het normale maatschappelijke risico dat in artikel 15.7, eerste lid, van de Ow is opgenomen voor gevallen die wel onder de Ow vallen.

In het tweede lid is het kortingspercentage geregeld dat Gedeputeerde Staten aanvullend op het drempelpercentage kunnen toepassen. De toepassing van het kortingspercentage, evenals het vaststellen van de hoogte daarvan in het concrete geval, betreft een discretionaire bevoegdheid van Gedeputeerde Staten.

In die gevallen waarin vaststaat dat sprake is van een onevenredig nadeel (de schade die boven de drempel normaal maatschappelijk risico uitkomt), kunnen bijzondere feiten en omstandigheden aanleiding geven om een deel van de schade die boven het normaal maatschappelijk risico uitkomt, door de betrokkene moet worden geduld, ook al was zij onevenredig. Het kortingspercentage dat wordt toegepast is maximaal 25% van de schade die resteert na aftrek van het normaal maatschappelijk risico

Artikel 3.3 Hoogte van de vergoeding

Op grond van dit artikel wordt een absolute ondergrens (in euro’s) vastgesteld. Indien de toerekenbare schade onder deze bedragen blijft, komt deze geheel voor rekening van de benadeelde en kan het verzoek om nadeelcompensatie door de provincie zonder nadere behandeling worden afgewezen. Ook deze bepaling is gebaseerd op het beleidsadvies van SAOZ (zie de toelichting bij artikel 3.2).

Het onderscheid tussen particulieren en ondernemingen geeft uitdrukking aan de draagkracht van deze categorieën benadeelden.

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

De bepalingen uit deze paragraaf zijn afkomstig uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, afdeling 8.2, en de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant, paragraaf 4. Voor de inwerkingtreding van de Ow hadden de bepalingen uit de genoemde (delen van de) regelingen betrekking op een tegemoetkoming in faunaschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming. Met de invoering van de Ow is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Ow. De grondslag voor het verlenen van een tegemoetkoming voor faunaschade is in de Ow opgenomen in artikel 15.53 van afdeling 15.5 van de Ow.

Schade als bedoeld in artikel 5.2 die is aangericht door ganzen of smienten wordt op alternatieve wijze vergoed en komt daarom niet voor vergoeding op grond van deze paragraaf in aanmerking. Zie hiervoor de toelichting bij paragraaf 5.

Artikel 4.2 tot en met artikel 4.4 Uitgezonderde schadeoorzaken

Artikel 15.53 van de Ow geeft een zeer brede grondslag voor het verlenen van schadevergoeding voor schade door in het wild levende dieren. In deze artikelen is het aantal gevallen ingeperkt waarin Gedeputeerde Staten de schadevergoeding verlenen. In het belang van de overzichtelijkheid van de beperkingen zijn deze uitgesplitst over drie verschillende artikelen.

Artikel 4.5 Taxatie van de schade

Dit artikel regelt in samenhang met de door Gedeputeerde Staten vast te stellen beleidsregels de wijze waarop de schade wordt vastgesteld. BIJ12 heeft een raamovereenkomst met taxatiebureaus die schade veroorzaakt door in het wild levende beschermde dieren taxeren.

De taxateur zal zijn bevindingen direct na de eindtaxatie bij de grondgebruiker achter laten of deze zo spoedig mogelijk toesturen. Voorzien is in de mogelijkheid dat de aanvrager zijn opmerkingen over de taxatie kan vermelden, dat de taxateur die opmerkingen van commentaar voorziet en dat de aanvrager kennis kan nemen van het commentaar van de taxateur.

Artikel 4.6 Maatregelen tegen de schade

Het eerste lid van deze bepaling is opgenomen naar het voorbeeld van artikel 4:126, tweede lid, onder b, van de Awb. In het tweede wordt nader uitgewerkt welke maatregelen genomen kunnen worden en het derde lid gaat in op de mate waarin de aanvrager zich heeft ingespannen om de schade te voorkomen of beperken.

Artikel 4.7 Schade voor rekening van de aanvrager

In het geval van de onderdelen a en b is geen sprake van schade. In het geval van onderdeel c is de schade verzekerbaar en had de benadeelde dus zelf maatregelen kunnen nemen om het risico op schade af te dekken. In onderdeel d is vastgelegd dat schade aan de benadeelde wordt toegerekend in het geval dat deze door diens schuld niet meer kan worden getaxeerd. Wanneer de aanvrager het gewas oogst zal de schade bijvoorbeeld niet meer getaxeerd kunnen worden en blijft de schade voor rekening van de aanvrager. Voor de gevallen dat een maatwerkvoorschrift of vergunning voor het nemen van schadevoorkomende of -beperkende maatregelen op inhoudelijke gronden is afgewezen, is het de aanvrager ook aan te rekenen dat de schade niet is voorkomen of beperkt. Voor gevallen dat de schade door toedoen van de aanvrager voor diens rekening behoort te blijven, anders dan de gevallen bedoeld in de onderdelen a tot en met e, is onderdeel f als vangnet opgenomen.

Artikelen 4.8 en artikel 4.9 Aanvrager van de tegemoetkoming en hoogte van de tegemoetkoming

In beginsel komen alleen landbouwers voor een schadevergoeding in aanmerking. Schade aan particuliere tuinen tast de eigenaren niet aan in hun bestaanszekerheid. Bij een professionele landbouwer ligt dit echter anders en behoort de schade redelijkerwijs niet of niet geheel voor diens rekening te blijven.

Alleen in het geval dat schade is aangericht door een wolf is dit anders. Die schade behoort niet tot het normale maatschappelijke risico en wordt ook aan particulieren volledig vergoed.

Artikel 4.10 Aanvraagvereisten

In dit artikel wordt de elektronische wijze van indiening van een aanvraag om tegemoetkoming in schade veroorzaakt door natuurlijk in het wilde levende beschermde diersoorten geregeld. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, Awb moeten bij een aanvraag gegevens en bescheiden verstrekt worden die voldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Vereist is dat de schade zo spoedig mogelijk (binnen 7 werkdagen) bij Gedeputeerde Staten wordt gemeld. In de praktijk zal dit bij BIJ 12 zijn. BIJ12 is dan in de gelegenheid een taxateur ter plaatse een onderzoek naar de schadeveroorzakende diersoorten en de omvang van de schade te laten instellen. Een consulent faunazaken van BIJ12 kan dan ook adviseren hoe verdergaande schade kan worden voorkomen of beperkt. Aanvragen die later dan 7 werkdagen na constatering van de schade zijn ingediend worden afgewezen. Op basis van een pro forma/onvolledige aanvraag is het niet mogelijk om een goede beoordeling te doen van de aanvraag. Dergelijke aanvragen zullen dus niet worden gezien als een aanvraag om een tegemoetkoming.

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

De bepalingen uit deze paragraaf zij afkomstig uit paragraaf 3 van de Regeling natuurbescherming Noord-Brabant (compensatie ganzenrust- en foerageergebieden). Het betreft een vorm van onverplichte compensatie en het is geen subsidie in de zin van artikel 4:21 Awb. Ook is de tegemoetkoming een andere dan de tegemoetkoming voor faunaschade op grond van artikel 15,53 Ow. In tegenstelling tot een tegemoetkoming in schade op grond van artikel 15.53 Ow wort de tegemoetkoming op grond van deze paragraaf niet op verzoek verleend, maar op initiatief van Gedeputeerde Staten.

Artikel 5.2 Compenseerbare schade

In dit artikel is opgenomen welke schade voor compensatie in aanmerking komt. Dit betreft alleen compensatie in de periode dat ganzen en smienten in het land zijn en schade kunnen veroorzaken en het betreft alleen percelen die in gebruik waren op het moment dat de ganzen schade aan hebben gericht. Schade aan braakliggende percelen komt niet voor vergoeding in aanmerking.

De taxatie van de schade vindt doorgaans plaats door BIJ12 namens Gedeputeerde Staten.

Artikel 5.3 en artikel 5.4 Compensatievoorwaarden en hoogte van de compensatie

De regels voor ganzenrust- en foerageergebieden zijn opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie.

Omdat de compensatie een onverplichte bijdrage van de provincie betreft kunnen de Europese staatssteunregels van toepassing zijn. De compensatie is niet bedoeld als staatssteun en behoort ook binnen redelijke grenzen te blijven. Gelet hierop is de compensatie niet alleen begrensd per hectare, maar is ook de maximale compensatie over een periode van drie belastingjaren begrensd. Voorkomen moet worden dat de Europese staatssteunregels worden overtreden.

Artikel 5.5 Toekenning van de compensatie

De compensatie wordt niet op verzoek toegekend, maar alleen op initiatief van Gedeputeerde Staten. Zie verder de toelichting bij artikel 5.1.

Artikel 6.2 Citeertitel

De citeertitel is gekozen om makkelijker naar de beleidsregel te kunnen verwijzen. Het is niet de bedoeling te suggereren dat de beleidsregel niet ook betrekking heeft op tegemoetkoming in schade die is veroorzaakt door in het wild levende dieren als bedoeld in afdeling 15.5 Ow.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. P.J. Buijtels


Noot
1

P.A.J.M van Bragt, 2021, Beleidsadvies Nadeelcompensatie. Rekenmethodes NMR nadeelcompensatie infra en K&L. Vakberaad Beheer en Bouw Kennis Partnerschap Provincies (KPP).