Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR706275
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR706275/2
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Bijlage I bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.
Hoofdstuk 2 Activiteiten op gesloten stortplaatsen
Titel 2.1 Algemeen
Artikel 2.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld in het belang van de bescherming van de nazorgvoorzieningen op gesloten stortplaatsen.
Artikel 2.2 Werkingsgebied
De regels in dit hoofdstuk gelden voor gesloten stortplaatsen als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Titel 2.2 Activiteiten
Artikel 2.3 Verbod activiteiten op gesloten stortplaats
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten in, op, onder of over een plaats waar de eeuwigdurende zorg met betrekking tot een gesloten stortplaatsen wordt uitgevoerd door:
- a.
Werken te maken of te behouden;
- b.
Stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;
- c.
andere dan de onder a of b bedoelde handelingen te verrichten indien die handelingen de uitvoering van de nazorgvoorzieningen en -maatregelen kunnen belemmeren, dan wel de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.
Artikel 2.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning activiteiten op gesloten stortplaatsen
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 2.3 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling tenminste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het voorgenomen gebruik van de gesloten stortplaats en van het gebied waarin nazorgvoorzieningen zijn gelegen;
- b.
een kadastrale kaart, die uiterlijk dertien weken voor de aanvraag door het kadaster is afgegeven, waarop het grondgebied van het voorgenomen gebruik is aangegeven;
- c.
de naam en het adres van een ieder die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied bedoeld onder b;
- d.
een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het voorgenomen gebruik te kunnen realiseren;
- e.
de maatregelen die worden getroffen om:
- 1.
de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;
- 2.
aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen en de goede werking daarvan te waarborgen;
- 3.
anderszins de uitvoering van de nazorg niet te belemmeren.
- 1.
- f.
de wijze van evaluatie van en rapportage over de uitvoering van de onder e bedoelde maatregelen.
Titel 2.3 Instructieregels
Artikel 2.5 Bevoegd gezag: beoordelingsregels omgevingsvergunning activiteiten op gesloten stortplaatsen
De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 2.3 wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:
- a.
de activiteit veroorzaakt geen significante milieuverontreiniging;
- b.
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
- c.
de activiteit veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor de nazorgvoorzieningen.
Hoofdstuk 3 Stiltegebieden
Titel 3.1 Algemeen
Artikel 3.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder in bij de verordening aangewezen stiltegebieden.
Artikel 3.2 Aanwijzing stiltegebieden
- 1.
Een stiltegebied is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 2.
Een invloedgebied stilte is de zone van een straal van 1,5 kilometer buiten een stiltegebied waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 3.
Het begin en het eind van een stiltegebied wordt aangeduid door middel van borden, waarvan een model is opgenomen in Bijlage III. De borden worden geplaatst langs alle openbare wegen aan de buitengrens van de stiltegebieden die worden doorkruist. De borden worden voorzien van een onderbord waarop is aangegeven waar verstoringen van de stilte dienen te worden gemeld.
Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht en informatieplicht
- 1.
Degene die in een stiltegebied handelingen of activiteiten verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die handelingen of activiteiten nadelige gevolgen kunnen hebben voor het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als stiltegebied is aangewezen, is verplicht dergelijk handelen of activiteiten achterwege te laten .
- 2.
Indien het achterwege laten van de handelingen of activiteiten bedoeld in het eerste lid redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd, is diegene verplicht:
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om de nadelige gevolgen bedoeld in het eerste lid te voorkomen; en
voor zover de nadelige gevolgen bedoeld in het eerste lid niet kunnen worden voorkomen: die nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
- 3.
leder die kennis draagt van een voorval binnen een stiltegebied, waarbij aannemelijk is dat het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als stiltegebied is aangewezen, wordt of kan worden geschaad, is verplicht gedeputeerde staten hierover onmiddellijk te informeren.
Titel 3.2 Activiteiten
Artikel 3.4 Verbod op verstoring van ervaring natuurlijke geluiden in een stiltegebied
- 1.
Het is binnen een stiltegebied verboden zonder omgevingsvergunning een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden kan worden verstoord.
- 2.
Het is verboden zich met motorvoertuig of bromfiets te bevinden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen.
- 3.
Het is verboden een toertocht voor motorvoertuigen of bromfietsen te houden of aan een zodanige toertocht deel te nemen waarvoor geen ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is verleend.
Artikel 3.5 Uitzondering op verstoring van ervaring natuurlijke geluiden in een stiltegebied
Het verbod op verstoring van de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied geldt niet voor zover zij betrekking hebben op:
- a.
een toestel dat wordt gebruikt voor de uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij of ten behoeve van het onderhoud van het gebied of van daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies;
- b.
het gebruik van een toestel als bedoeld in onderdeel b van het begrip toestel, indien dat noodzakelijk is ter afwending van dreigend gevaar of anderszins uit een oogpunt van algemene veiligheid;
- c.
een geluidsapparaat als bedoeld in onderdeel b van het begrip toestel, dat wordt gebruikt binnen 50 meter van een woonhuis en mits niet hoorbaar op een afstand van meer dan 50 meter van het apparaat;
- d.
een werktuig als bedoeld in onderdeel c van het begrip toestel, dat wordt gebruikt ten behoeve van directe woonaansluitingen;
- e.
een vuurwapen als bedoeld in onderdeel e van het begrip toestel, indien dat wordt gebruikt
Artikel 3.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 3.4, eerste lid worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een opgave van de uitvoerende van de activiteit,
- b.
de datum van begin en eind van de activiteit,
- c.
het tijdstip op de dag dat de activiteit wordt uitgevoerd,
- d.
het toestel dat wordt gebruikt,
- e.
de locatie van het toestel binnen het invloedgebied stilte of het stiltegebied,
- f.
de hoeveelheid decibel die het toestel maakt op een afstand van 50 meter,
- g.
andere vergunningen of ontheffingen die voor de activiteit benodigd zijn.
Titel 3.3 Kwaliteit stiltegebied
Artikel 3.7 Richtwaarde maximale geluidbelasting geluidbron binnen het invloedgebied stilte
Als richtwaarde voor de maximale geluidbelasting vanwege een geluidbron binnen het invloedgebied stilte geldt een geluidniveau van 35 dB(A) gemiddeld per uur op 50 meter in het stiltegebied gerekend vanaf de grens van het stiltegebied.
Artikel 3.8 Richtwaarde maximale geluidbelasting geluidbron binnen het stiltegebied
Als richtwaarde voor de maximale geluidbelasting vanwege een geluidbron binnen het stiltegebied geldt een geluidniveau van 35 dB(A) gemiddeld per uur op 50 meter van de geluidbron.
Titel 3.4 Instructieregels
Artikel 3.9 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor verstoring van ervaring natuurlijke geluiden in een stiltegebied
De omgevingsvergunning voor het gebruik van een toestel als bedoeld in Artikel 3.4, eerste lid, wordt alleen verleend indien het belang waartoe het stiltegebied is aangewezen zich daartegen niet verzet en voldoende rekening wordt gehouden met de in Artikel 3.7 en Artikel 3.8 bedoelde richtwaarden.
Artikel 3.10 Doorwerking omgevingswaarden
- 1.
Bij het uitoefenen van de navolgende bevoegdheden wordt rekening gehouden met de in Artikel 3.7 en Artikel 3.8 bedoelde richtwaarden:
- a.
het beslissen over een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
- b.
het vaststellen van een omgevingsplan;
- c.
de bevoegdheden als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordeningen van de gemeenten als bedoeld in artikel 147 van de Gemeentewet;
- d.
de bevoegdheden tot het treffen van verkeersmaatregelen op basis van de Wegenverkeerswet 1994.
- a.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de genoemde bevoegdheden betrekking hebben op een toestel dat wordt gebruikt voor de uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij of ten behoeve van het onderhoud van het gebied of van daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies.
Hoofdstuk 4 Grondwaterbeschermingsgebieden
Titel 4.1 Algemeen
Artikel 4.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het belang van de bescherming van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
Artikel 4.2 Aanwijzing grondwaterbeschermingsgebieden
- 1.
Grondwaterbeschermingsgebieden bestaan uit de zones waterwingebied, beschermingsgebied voor grondwater en boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland.
- 2.
De zone beschermingsgebied voor grondwater bestaat uit de locaties Beschermingsgebied voor grondwater Bremerberg 2 meter, Beschermingsgebied voor grondwater Harderbroek 8 meter, Beschermingsgebied voor grondwater Harderbroek 11 meter, Beschermingsgebied voor grondwater Harderbroek 14 meter, Beschermingsgebied voor grondwater Harderbroek 17 meter en Beschermingsgebied voor grondwater Harderbroek 20 meter, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 3.
De zone waterwingebied bestaat uit de locaties Waterwingebied Bremerberg 2 meter, Waterwingebied Harderbroek 11 meter, Waterwingebied Harderbroek 14 meter, Waterwingebied Fledite 26 meter, Waterwingebied Fledite 29 meter, Waterwingebied Fledite 32 meter en Waterwingebied Spiekzand 35 meter, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
- 4.
De zone Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland bestaat uit de locaties Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 8 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 11 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 14 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 17 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 20 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 23 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 26 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 29 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 32 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 35 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 38 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 41 meter, Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 44 meter en Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland 47 meter, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
- 5.
Het begin en het eind van de beschermingsgebieden voor grondwater 'Bremerberg' en 'Harderbroek' en het waterwingebied 'Fledite' worden aangeduid door middel van borden, waarvan een model in Bijlage IV is opgenomen. De borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen aan de buitengrens van de gebieden die worden doorkruist. De borden worden voorzien van een onderbord waarop is aangegeven waar bedreigingen ten aanzien van de grondwaterkwaliteit dienen te worden gemeld.
Artikel 4.3 Specifieke zorgplicht
- 1.
Degene die in een grondwaterbeschermingsgebied handelingen of activiteiten verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die handelingen of activiteiten nadelige gevolgen kunnen hebben voor het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als grondwaterbeschermingsgebied is aangewezen, is verplicht dergelijk handelen of activiteiten achterwege te laten.
- 2.
Indien het achterwege laten van de handelingen of de activiteiten bedoeld in het eerste lid redelijkerwijs niet van diegene kan worden gevraagd is diegene verplicht:
- a.
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om de nadelige gevolgen bedoeld in het eerste lid te voorkomen; en
- b.
voor zover de gevolgen bedoeld in het eerste lid niet kunnen worden voorkomen: die nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
- a.
- 3.
leder die kennis draagt van een voorval binnen een grondwaterbeschermingsgebied, waarbij aannemelijk is dat het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als grondwaterbeschermingsgebied is aangewezen, wordt of kan worden geschaad, is verplicht dat terstond te melden aan gedeputeerde staten.
Titel 4.2 Activiteiten
Afdeling 4.2.1 Verboden, vergunningplichten en uitzonderingen
Paragraaf 4.2.1.1 Beschermingsgebied voor grondwater
Artikel 4.4 Verboden activiteiten in beschermingsgebied voor grondwater
- 1.
Het is verboden een milieubelastende activiteit te verrichten als bedoeld in:
- a.
artikel 3.5 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het exploiteren van een vergunningplichtige stookinstallatie;
- b.
artikel 3.24 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke vloeistoffen;
- c.
artikel 3.27 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke stoffen;
- d.
artikel 3.36 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke meststoffen;
- e.
artikel 3.39 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan, mengen en scheiden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke vloeistoffen;
- f.
afdeling 3.3 Besluit activiteiten leefomgeving, complexe bedrijven;
- g.
artikel 3.103 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de metaalproductenindustrie;
- h.
artikel 3.118 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische producten industrie;
- i.
artikel 3.122 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de leerindustrie;
- j.
artikel 3.170 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de milieustraat;
- k.
artikel 3.184 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen;
- l.
artikel 3.232 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische wasserij; en
- m.
artikel 3.329 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op militaire kazernes.
- a.
- 2.
Het is verboden bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden te gebruiken.
- 3.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 2 meter ten opzichte van maaiveld.
- 4.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP.
- 5.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP.
- 6.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP.
- 7.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP.
- 8.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het beschermingsgebied zelf de bodem ter plaatse van het beschermingsgebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP.
- 9.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor werken en handelingen:
- a.
werken, daaronder begrepen leidingen en installaties, te maken of te houden met het kennelijke doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door of in de bodem mogelijk te maken met uitzondering van werkendie voorzien in:
- 1.
het vervoer van schadelijke stoffen ten behoeve van niet bedrijfsmatig gebruik;
- 2.
het doelmatig verwijderen van binnen het gebied vrijkomende schadelijke stoffen.
- 1.
- b.
wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze -al dan niet tijdelijk- voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
- c.
kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
- d.
een lozing op of in de bodem uit te voeren met uitzondering van lozingen waarvoor de regels gelden zoals gesteld in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk;
- e.
de bodem onder oppervlaktewater te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen of te verstoren met uitzondering van onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
- a.
- 10.
Waar sprake is van oprichten, maken of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.
Artikel 4.5 Uitzondering verboden activiteiten beschermingsgebied voor grondwater
- 1.
Het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden, als bedoeld in Artikel 4.4, tweede lid, geldt niet, indien uit de toelatingsbeschikking blijkt dat het middel in een met het oog op de bescherming van het grondwater aangewezen gebied mag worden toegepast.
- 2.
Het verbod op bodemverstoring, als bedoeld in Artikel 4.4, derde lid, Artikel 4.4, vierde lid, Artikel 4.4, vijfde lid, Artikel 4.4, zesde lid, Artikel 4.4, zevende lid en Artikel 4.4, achtste lid, geldt niet voor:
- a.
het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen, met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwatermonitoring;
- b.
het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;
- c.
het onderzoeken en saneren van de bodem en het grondwater dan wel het verrichten van activiteiten ten gevolge van waarvan een verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verminderd of verplaatst, indien voor het saneren of die activiteiten Hoofdstuk 6 of het overgangsrecht als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van toepassing is;
- d.
het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een verleende omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
- e.
het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen, mits wordt voldaan aan Artikel 4.12;
- f.
het uitvoeren van sonderingen, mits:
- 1.
na het trekken van de sondeerstangen het gehele sondeergat volledig wordt opgevuld met zwelklei met behulp van de "Naprikmethode", en
- 2.
ten minste vier weken voor het begin van de sondering een melding wordt gedaan als bedoeld in Artikel 4.13;
- 1.
- g.
onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
- a.
- 3.
Artikel 4.5, tweede lid vindt geen toepassing indien het werk of de handeling valt onder de in Artikel 4.4, eerste lid en Artikel 4.4, negende lid gestelde verboden.
Paragraaf 4.2.1.2 Waterwingebied
Artikel 4.6 Verboden activiteiten in waterwingebied
- 1.
Het is verboden een milieubelastende activiteit te verrichten als bedoeld in:
- a.
artikel 3.5 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het exploiteren van een vergunningplichtige stookinstallatie;
- b.
artikel 3.24 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke vloeistoffen;
- c.
artikel 3.27 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke stoffen;
- d.
artikel 3.36 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan van gevaarlijke meststoffen;
- e.
artikel 3.39 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het opslaan, mengen en scheiden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke vloeistoffen;
- f.
afdeling 3.3 Besluit activiteiten leefomgeving, complexe bedrijven;
- g.
artikel 3.103 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de metaalproductenindustrie;
- h.
artikel 3.118 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische producten industrie
- i.
artikel 3.122 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de leerindustrie;
- j.
artikel 3.170 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de milieustraat;
- k.
artikel 3.184 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op het verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen;
- l.
artikel 3.232 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op de chemische wasserij; en
- m.
artikel 3.329 Besluit activiteiten leefomgeving gericht op militaire kazernes.
- a.
- 2.
Het is verboden bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden te gebruiken.
- 3.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 2 meter beneden maaiveld.
- 4.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP.
- 5.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP.
- 6.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP.
- 7.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP.
- 8.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP.
- 9.
Het is verboden vanaf buiten of binnen het waterwingebied zelf de bodem ter plaatse van het waterwingebied te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP.
- 10.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning:
- a.
werken, daaronder begrepen leidingen en installaties, te maken of te houden met het kennelijke doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door of in de bodem mogelijk te maken met uitzondering van werkendie voorzien in:
- 1.
het vervoer van schadelijke stoffen ten behoeve van niet bedrijfsmatig gebruik;
- 2.
het doelmatig verwijderen van binnen het gebied vrijkomende schadelijke stoffen.
- 1.
- b.
wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze - al dan niet tijdelijk - voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
- c.
kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
- d.
een lozing op of in de bodem uit te voeren met uitzondering van lozingen waarvoor de regels gelden zoals gesteld in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk;
- e.
de bodem onder oppervlaktewater te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen met uitzondering van onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
- a.
- 11.
Waar sprake is van oprichten, maken of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.
Artikel 4.7 Uitzondering verboden activiteiten in waterwingebied
- 1.
Het verbod van Artikel 4.6, eerste lid geldt niet met betrekking tot grondwateronttrekkingsactiviteiten gericht op de openbare drinkwaterproductie.
- 2.
Het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in Artikel 4.6, tweede lid geldt niet, indien uit de toelatingsbeschikking blijkt dat het middel in een met het oog op de bescherming van het grondwater aangewezen gebied mag worden toegepast.
- 3.
Het verbod op bodemverstoring als bedoeld in Artikel 4.6, derde lid, Artikel 4.6, vierde lid, Artikel 4.6, vijfde lid, Artikel 4.6, zesde lid, Artikel 4.6, zevende lid, Artikel 4.6, achtste lid en Artikel 4.6, negende lid geldt niet voor:
- a.
het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een grondwateronttrekkingsactiviteit met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwatermonitoring;
- b.
het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;
- c.
het onderzoeken en saneren van de bodem en het grondwater dan wel het verrichten van activiteiten ten gevolge van waarvan een verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verminderd of verplaatst, indien voor het saneren of die activiteiten hoofdstuk 6 of het overgangsrecht als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van toepassing is;
- d.
het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een door gedeputeerde staten verleende omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
- e.
het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen, mits wordt voldaan aan Artikel 4.15;
- f.
het uitvoeren van sonderingen, mits:
- 1.
na het trekken van de sondeerstangen het gehele sondeergat volledig wordt opgevuld met zwelklei met behulp van de "Naprikmethode" en
- 2.
ten minste vier weken voor het begin van de sondering een melding wordt gedaan als bedoeld in Artikel 4.16;
- 1.
- g.
onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
- a.
- 4.
Artikel 4.7, derde lid vindt geen toepassing indien het werk of de handeling valt onder de in Artikel 4.6, eerste lid en Artikel 4.6, tiende lid gestelde verboden.
Paragraaf 4.2.1.3 Boringsvrije zone
Artikel 4.8 Verbod op bodemverstoring in de boringsvrije zone
- 1.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP.
- 2.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP.
- 3.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP.
- 4.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP.
- 5.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP.
- 6.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 23 meter ten opzichte van NAP.
- 7.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrije zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP.
- 8.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP.
- 9.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP.
- 10.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP.
- 11.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 38 meter ten opzichte van NAP.
- 12.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 41 meter ten opzichte van NAP.
- 13.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 44 meter ten opzichte van NAP.
- 14.
Het is verboden vanaf buiten of binnen de boringsvrije zone zelf de bodem ter plaatse van de boringsvrijze zone te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen en te verstoren door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan 47 meter ten opzichte van NAP.
Artikel 4.9 Uitzondering verbod op bodemverstoring in de boringsvrije zone
Het verbod op bodemverstoring als bedoeld in Artikel 4.8 geldt niet voor:
- a.
het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een grondwateronttrekkingsactiviteit, met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwatermonitoring;
- b.
het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;
- c.
het onderzoeken en saneren van de bodem en het grondwater dan wel het verrichten van activiteiten ten gevolge van waarvan een verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verminderd of verplaatst, indien voor het saneren of die activiteiten hoofdstuk 6 of het overgangsrecht als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van toepassing is;
- d.
het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een door gedeputeerde staten verleende omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit;
- e.
het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen, mits wordt voldaan aan Artikel 4.18;
- f.
het uitvoeren van sonderingen, mits:
- 1.
na het trekken van de sondeerstangen het gehele sondeergat volledig wordt opgevuld met zwelklei met behulp van de "Naprikmethode" en
- 2.
ten minste vier weken voor het begin van de sondering een melding wordt gedaan als bedoeld in Artikel 4.19;
- 1.
- g.
onderhoudsbaggerwerkzaamheden.
Paragraaf 4.2.1.4 Omgevingsvergunning
Artikel 4.10 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning
- 1.
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.4, negende lid wordt in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling relevante gegevens en bescheiden verstrekt over de voorgenomen activiteit.
- 2.
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.6, tiende lid wordt in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling relevante gegevens en bescheiden verstrekt over de voorgenomen activiteit.
Afdeling 4.2.2 Algemene regels en meldingen
Paragraaf 4.2.2.1 Beschermingsgebied voor grondwater
Artikel 4.11 Melding: boorputten onttrekken grondwater of uitwisseling energie in een beschermingsgebied voor grondwater
- 1.
Het is verboden tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 2.
Het is verboden tot een diepte van 8 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 3.
Het is verboden tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 4.
Het is verboden tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 5.
Het is verboden tot een diepte van 17 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 6.
Het is verboden tot een diepte van 20 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 7.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 8.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding voor een boorput geschikt voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie gegevens en bescheiden over:
- 9.
Een melding voor een boorput geschikt voor de uitwisseling van energie bevat aanvullend:
- a.
de kadastrale aanduiding van de plaats van de boorput;
- b.
de coördinaten van de boorput conform artikel 7.1b Omgevingsregeling;
- c.
een beschrijving van het systeem waar de boorput deel vanuit maakt;
- d.
een beschrijving van de constructie van de boorput inclusief de materiaalkeuze en de te gebruiken vloeistoffen;
- e.
de wijze waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd;
- f.
de diepte van de boorput ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil respectievelijk maaiveld.
- a.
- 10.
Artikel 4.11, achtste lid en Artikel 4.11, negende lid zijn van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Artikel 4.12 Algemene regels heipalen bij werkzaamheden aan de fundering van een bouwwerk in een beschermingsgebied voor grondwater
- 1.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 2 meter ten opzichte van maaiveld bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
-
2.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 3.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 4.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 5.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 6.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Artikel 4.13 Melding: uitvoeren van sonderingen in een beschermingsgebied voor grondwater
- 1.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 2.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 8 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 3.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 4.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 5.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 17 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 6.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 20 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 7.
Het is verboden een sondering uit te voeren als bedoeld in Artikel 4.5, tweede lid onder f, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 8.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 9.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding gegevens en bescheiden over:
- a.
de begrenzing van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
- c.
gegevens en bescheiden over de uitvoerder;
- d.
de kadastrale aanduiding van de plaats van de sondering;
- e.
de coördinaten van de sondering(en) conform artikel 7.1b Omgevingsregeling ;
- f.
de voor de sondering te gebruiken methode.
- a.
- 10.
Artikel 4.13, negende lid is van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Paragraaf 4.2.2.2 Waterwingebied
Artikel 4.14 Melding: boorputten onttrekken grondwater of uitwisseling energie in een waterwingebied
- 1.
Het is verboden tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 2.
Het is verboden tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 3.
Het is verboden tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 4.
Het is verboden tot een diepte van 26 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 5.
Het is verboden tot een diepte van 29 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 6.
Het is verboden tot een diepte van 32 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 7.
Het is verboden tot een diepte van 35 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 8.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 9.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding voor een boorput geschikt voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie gegevens en bescheiden over:
- 10.
Een melding voor een boorput geschikt voor de uitwisseling van energie bevat aanvullend:
- a.
de kadastrale aanduiding van de plaats van de boorput;
- b.
de coördinaten van de boorput conform artikel 7.1b Omgevingsregeling;
- c.
een beschrijving van het systeem waar de boorput deel vanuit maakt;
- d.
een beschrijving van de constructie van de boorput inclusief de materiaalkeuze en de te gebruiken vloeistoffen;
- e.
de wijze waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd;
- f.
de diepte van de boorput ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil respectievelijk maaiveld.
- a.
- 11.
Artikel 4.14, negende lid en Artikel 4.14, tiende lid zijn van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Artikel 4.15 Algemene regels heipalen bij werkzaamheden aan de fundering van een bouwwerk in een waterwingebied
- 1.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 2 meter ten opzichte van maaiveld bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
-
2.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 3.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 4.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 5.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 6.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 7.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Artikel 4.16 Melding: uitvoeren van sonderingen in een waterwingebied
- 1.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 2 meter ten opzichte van maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 2.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 3.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 4.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 26 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 5.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 29 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 6.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 32 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 7.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 35 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 8.
Het is verboden een sondering uit te voeren als bedoeld in Artikel 4.7, derde lid onder f, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 9.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 10.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding gegevens en bescheiden over:
- a.
de begrenzing van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
- c.
gegevens en bescheiden over de uitvoerder;
- d.
de kadastrale aanduiding van de plaats van de sondering;
- e.
de coördinaten van de sondering(en) conform artikel 7.1b Omgevingsregeling ;
- f.
de voor de sondering te gebruiken methode.
- a.
- 11.
Artikel 4.16, tiende lid is van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Paragraaf 4.2.2.3 Boringsvrije zone
Artikel 4.17 Melding: boorputten onttrekken grondwater of uitwisseling energie in de boringsvrije zone
- 1.
Het is verboden tot een diepte van 8 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 2.
Het is verboden tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 3.
Het is verboden tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 4.
Het is verboden tot een diepte van 17 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 5.
Het is verboden tot een diepte van 20 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 6.
Het is verboden tot een diepte van 23 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 7.
Het is verboden tot een diepte van 26 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 8.
Het is verboden tot een diepte van 29 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 9.
Het is verboden tot een diepte van 32 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 10.
Het is verboden tot een diepte van 35 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 11.
Het is verboden tot een diepte van 38 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 12.
Het is verboden tot een diepte van 41 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 13.
Het is verboden tot een diepte van 44 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 14.
Het is verboden tot een diepte van 47 meter ten opzichte van NAP een boorput op te richten of te wijzigen die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 15.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 16.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding voor een boorput geschikt voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie gegevens en bescheiden over:
- 17.
Een melding voor een boorput geschikt voor de uitwisseling van energie bevat aanvullend:
- a.
de kadastrale aanduiding van de plaats van de boorput;
- b.
een beschrijving van het systeem waar de boorput deel vanuit maakt;
- c.
een beschrijving van de constructie van de boorput inclusief de materiaalkeuze en de te gebruiken vloeistoffen;
- d.
de wijze waarop de boorput wordt opgericht of gewijzigd;
- e.
de diepte van de boorput ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil respectievelijk maaiveld.
- a.
- 18.
Artikel 4.17, zestiende lid en Artikel 4.17, zeventiende lid zijn van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Artikel 4.18 Algemene regels heipalen bij werkzaamheden aan de fundering van een bouwwerk in de boringsvrije zone
- 1.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 8 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
-
2.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 11 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 3.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 14 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 4.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 17 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 5.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 20 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 6.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 23 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 7.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 26 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 8.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 29 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 9.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 32 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 10.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 35 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 11.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 38 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 12.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 41 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 13.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 44 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
- 14.
Indien heipalen, waaronder mede verstaan prefab betonnen heipalen als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder e, in het beschermingsgebied de funderende functie verliezen, wordt, indien de heipalen zich dieper dan 47 meter ten opzichte van NAP bevinden, het bovenste gedeelte van de heipalen tot op een diepte van twee meter of meer beneden de omliggende maaiveldhoogte verwijderd op een dusdanige manier dat het onderliggende en in de bodem achterblijvende gedeelte van de heipalen niet beschadigt, niet trilt of anderszins beweegt bij het verwijderen van het bovenste gedeelte.
Artikel 4.19 Melding: uitvoeren van sonderingen in de boringsvrije zone
- 1.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 8 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 2.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 11 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 3.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 14 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 4.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 17 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 5.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 20 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 6.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 23 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 7.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 26 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 8.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 29 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 9.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 32 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 10.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 35 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 11.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 38 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 12.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 41 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 13.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 44 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 14.
Het is verboden een sondering uit te voeren tot een diepte van 47 meter ten opzichte van NAP zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan bevoegd gezag.
- 15.
Het is verboden een sondering uit te voeren als bedoeld in Artikel 4.9, aanhef en onder f, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden aan het bevoegd gezag.
- 16.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 17.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding gegevens en bescheiden over:
- a.
de begrenzing van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
- c.
gegevens en bescheiden over de uitvoerder;
- d.
de kadastrale aanduiding van de plaats van de sondering;
- e.
de coördinaten van de sondering(en) conform artikel 7.1b Omgevingsregeling;
- f.
de voor de sondering te gebruiken methode.
- a.
- 18.
Artikel 4.19, zeventiende lid is van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
Titel 4.3 Instructieregels
Artikel 4.20 Waterschap Zuiderzeeland: grondwateronttrekkingsactiviteit in grondwaterbeschermingsgebieden
- 1.
Het algemeen bestuur van het waterschap regelt in de waterschapsverordening voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen, dat het absoluut verboden is grondwater te onttrekken of water te retourneren of te infiltreren van water, indien de onttrekking of infiltratie plaatsvindt op een grotere diepte dan in een beschermingszone voor grondwater, een waterwingebied en de boringsvrije zone is toegestaan.
- 2.
Het algemeen bestuur van het waterschap regelt in de waterschapsverordening, dat vergunningen voor onttrekkingen die op 22 december 2009 vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 6.4 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland blijven bestaan tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.
- 3.
De instructieregel als bedoeld in Artikel 4.20, eerste lid heeft geen betrekking op:
- a.
onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
- b.
onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;
- c.
onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem en het grondwater dan wel het verrichten van activiteiten ten gevolge van waarvan een verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verminderd of verplaatst, indien voor het saneren of die activiteiten Hoofdstuk 6 of het overgangsrecht als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van toepassing is.
- a.
Artikel 4.21 Bevoegd gezag: beoordelingsregels werken en handelingen voor een milieubelastende activiteit in een beschermingsgebied voor grondwater of een waterwingebied)
- 1.
De omgevingsvergunning voor werken en handelingen in een beschermingsgebied voor grondwater als bedoeld in Artikel 4.4, negende lid , wordt alleen verleend indien het belang waartoe het betreffende grondwaterbeschermingsgebied is aangewezen zich daartegen niet verzet.
- 2.
De omgevingsvergunning voor werken en handelingen in een waterwingebied als bedoeld in Artikel 4.6, tiende lid, wordt alleen verleend indien het belang waartoe het betreffende grondwaterbeschermingsgebied is aangewezen zich daartegen niet verzet.
Hoofdstuk 5 Grondwateronttrekkingen
Titel 5.1 Algemeen
Artikel 5.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het de bescherming van de grondwaterkwaliteit, doelmatig waterbeheer en doelmatig gebruik van bodemenergie.
Artikel 5.2 Werkingsgebied
-
1.
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het grondgebied van de provincie Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten .
- 2.
Het gebied vergunningvrije bodemenergiesystemen is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten.
Titel 5.2 Activiteiten
Afdeling 5.2.1 Grondwateronttrekkingen
Artikel 5.3 (Toepassingsbereik)
Deze paragraaf gaat over:
- a.
het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteit leefomgeving; en
- b.
het onttrekken van grondwater in verband met de aanleg of gebruik van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.4 (Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water)
- 1.
Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 5.3, onder a meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
- 2.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan Gedeputeerde Staten in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
- 3.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in Bijlage V opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.
- 4.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan Gedeputeerde Staten de volgende gegevens verstrekt:
Afdeling 5.2.2 Aanleg en gebruik van een open bodemenergiesysteem
Artikel 5.5 (Toepassingsbereik)
Deze paragraaf gaat over de aanleg en gebruik van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.6 (Vergunningvrije bodemenergiesystemen)
- 1.
Met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie of doelmatig waterbeheer is geen omgevingsvergunning vereist voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem tot een maximale diepte van 150 meter beneden NAP als de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken niet meer is dan 10 m3 per uur.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing in een bij omgevingsplan of deze verordening aangewezen interferentiegebied als bedoeld in Artikel 5.12 .
Artikel 5.7 (Gegevens en bescheiden)
In aanvulling op de gegevens en bescheiden zoals opgenomen in artikel 2.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden bij een melding voor het aanleggen en gebruiken van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 5.6 eerste lid en in artikel 4.1149 van het Besluit activiteit leefomgeving de gegevens en bescheiden verstrekt zoals opgenomen in artikel 7.35 van de Omgevingsregeling.
Artikel 5.8 (Registratieplicht)
- 1.
In aanvulling op de registratieplicht zoals opgenomen in artikel 4.1150 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt een registratie bijgehouden van het gemiddelde chloridegehalte per jaar van het grondwater dat door het systeem in de bodem wordt teruggeleid.
- 2.
Jaarlijks voor 1 maart worden de gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid als ook de gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 4.1150 van het Besluit activiteiten leefomgeving aan bevoegd gezag verstrekt.
Artikel 5.9 (Vrijstelling registratieplicht)
De in artikel 4.1150, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen registratieplicht ten aanzien van de hoeveelheid warmte en koude die aan de bodem zijn toegevoegd, als ook de in artikel 4.1150 van het Besluit activiteiten leefomgeving bedoelde jaarlijkse verstrekking van deze gegevens en bescheiden, is niet van toepassing bij een open bodemenergiesysteem als bedoeld in Artikel 5.6, eerste lid waarbij het onttrokken water in een aaneengesloten systeem weer volledig wordt teruggebracht in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken.
Artikel 5.10 (Energie: Energierendement)
- 1.
Met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie behaalt een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving met een installatiedatum van vóór 1 januari 2024 jaarlijks minimaal een energierendement van SPF 3,5 en een systeem met een installatiedatum na 1 januari 2024 jaarlijks een energierendement van minimaal SPF 5.
.
- 2.
Indien uit de jaarlijkse verstrekte gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 4.1150a van het Besluit activiteiten leefomgeving blijkt dat het energierendement beneden het in het eerste lid genoemde energierendement komt, of het energierendement lager is dan 80% ten opzichte van het jaar ervoor worden maatregelen getroffen.
- 3.
Maatregelen als bedoeld in het tweede lid dienen ertoe te strekken dat het energierendement verhoogd wordt, waarbij minimaal het energierendement zoals vastgelegd in het eerste lid behaald wordt.
Artikel 5.11 (Water: voorkomen verzilting)
Met het oog op het beschermen van de grondwaterkwaliteit wordt vermenging van zoet met zout of brak grondwater als bedoeld in tabel 1 van de Zoet-zout studie van provincie Flevoland (Deltares rapport d.d. 14 mei 2008, kenmerk 2008-U-R0546/A) zoveel als wat redelijkerwijs kan voorkomen.
Afdeling 5.2.3 Interferentiegebieden
Artikel 5.12 (Toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op de aanleg of gebruik van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelegen in het interferentiegebied bedrijventerrein Zwolsehoek als bedoeld in de Verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen Gemeente Urk 2019.
Artikel 5.13 (Energie: opslagsysteem)
- 1.
Een open bodemenergiesysteem als bedoeld in Artikel 5.12 moet uitgevoerd worden als een doubletsysteem in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket tussen 60 en 225 meter minus maaiveld.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan worden afgeweken van een doubletsysteem indien aangetoond kan worden dat dit past binnen het bodemenergieplan Bedrijventerrein Zwolsehoek op Urk, [IF Technology Creating energy, d.d. 26 februari 2019, kenmerk68122/SV20190226, versie 3.0].
- 3.
Het is verboden om een open bodemenergiesysteem als bedoeld in Artikel 5.12 uit te voeren als recirculatiesysteem.
Artikel 5.14 (Voorkomen interferentie)
- 1.
De warme en koude bronnen van een open bodemenergiesysteem, als bedoeld in Artikel 5.12, moeten worden gepositioneerd binnen de daarvoor bestemde zones, op de kaart van het bodemenergieplan Bedrijventerrein Zwolsehoek op Urk, [IF Technology Creating energy, d.d. 26 februari 2019, kenmerk68122/SV20190226, versie 3.0] aangegeven als rode en blauwe zoekgebieden.
- 2.
Binnen een zoekgebied kunnen open bodemenergiesystemen, als bedoeld in Artikel 5.12, met een totale capaciteit van 500m³/uur en 750.000 m³/seizoen gerealiseerd worden.
- 3.
De minimale filterlengte van een open bodemenergiesysteem, als bedoeld in Artikel 5.12, bedraagt 40 meter.
Titel 5.3 Instructieregels
Afdeling 5.3.1 Gedeputeerde Staten
Artikel 5.15 Grondwaterregister
- 1.
Gedeputeerde staten houden een register bij waarin wateronttrekkingsactiviteiten, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, worden opgenomen.
- 2.
In het grondwaterregister wordt de wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving ingeschreven met vermelding van de gegevens en bescheiden die in het kader van deze wateronttrekkingsactiviteit aan gedeputeerde staten verstrekt worden.
- 3.
Een niet in het grondwaterregister opgenomen wateronttrekkingsactiviteit, als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteit leefomgeving, wordt ambtshalve door gedeputeerde staten in het grondwaterregister opgenomen. De datum van de ambtshalve inschrijving is de aanvangsdatum van de wateronttrekkingsactiviteit.
Artikel 5.16 (Beoordelingsregel omgevingsvergunning bodemenergiesystemen)
- 1.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de aanleg en het gebruik van open bodemenergiesystemen die op grond van artikel 3.19 van het Besluit activiteiten leefomgeving is vereist, is de Handreiking provinciale besluiten bodemenergiesystemen (BUM BE deel 1) van overeenkomstige toepassing.
- 2.
In aanvulling op het eerste lid is voor het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de aanleg en het gebruik van open bodemenergiesystemen gelegen in het interferentiegebied bedrijventerrein Zwolse Hoek, zoals aangewezen in de Verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen Gemeente Urk 2019] het bodemenergieplan Bedrijventerrein Zwolsehoek op Urk, [IF Technology Creating energy, d.d. 26 februari 2019, kenmerk 68122/SV20190226, versie 3.0] van toepassing.
- 3.
Een omgevingsvergunning wordt enkel verleend indien er geen vermenging optreedt van zoet met zout of brak grondwater als bedoeld in tabel 1 van de Zoet-zout studie van provincie Flevoland (Deltares rapport d.d. 14 mei 2008, kenmerk 2008-U-R0546/A).
- 4.
In afwijking van het derde lid kan de omgevingsvergunning verleend worden indien aangetoond wordt dat de vermenging van zoet met zout of brak water niet leidt tot aanzienlijke verzilting van het grondwater.
Artikel 5.17 (Voorschriften omgevingsvergunning bodemenergiesystemen)
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor de aanleg en het gebruik van open bodemenergiesystemen die op grond van artikel 3.19 van het Besluit activiteiten leefomgeving is vereist, is de Handreiking provinciale besluiten bodemenergiesystemen (BUM BE deel 1) van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 5.3.2 Waterschap Zuiderzeeland
Artikel 5.18 Gegevens verstrekking en grondwaterregister
- 1.
Het dagelijks bestuur van het waterschap neemt de volgende gegevens op in het grondwaterregister als bedoeld in Artikel 5.15, eerste lid:
- a.
een overzicht van de op grond van de waterschapsverordening vereiste vergunningen en gegevens en bescheiden op basis waarvan de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, plaatsvindt.
- b.
de gegevens die op grond van de waterschapsverordening vereist zijn in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, door de houder van de omgevingsvergunning of door degene op wie een informatieplicht rust aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden verstrekt.
- a.
- 2.
De in het eerste lid opgenomen registratieplicht geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten waar minder of gelijk aan 10.000 m3 grondwater onttrokken wordt.
- 3.
De op grond van het eerste en tweede lid vermelde gegevens worden daarnaast aan gedeputeerde staten verstrekt in verband met de grondwateronttrekkingsheffing als bedoeld in artikel 13.4b van de Omgevingswet.
Hoofdstuk 6 Grondwaterkwaliteit
Titel 6.1 Algemeen
Artikel 6.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld uit oogpunt van de bescherming van de grondwaterkwaliteit en het beperken van risico’s voor verontreiniging van het grondwater en verdere verspreiding van verontreiniging in het grondwater.
Artikel 6.2 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten die redelijkerwijs kunnen leiden tot verontreiniging van het grondwater of beïnvloeding van een historische verontreiniging in het grondwater.
Artikel 6.3 Aanwijzing werkingsgebieden historische grondwaterverontreiniging
- 1.
Een bekende historische grondwaterverontreiniging is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 2.
Het margegebied historische grondwaterverontreiniging is de bekende historische grondwaterverontreiniging inclusief een zone van 500 meter buiten de bekende historische grondwaterverontreiniging waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 3.
Buiten het margegebied historische grondwaterverontreiniging is de zone waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 4.
Een bron van een bekende historische grondwaterverontreiniging is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Titel 6.2 Activiteiten die invloed hebben op grondwater
Afdeling 6.2.1 Risicobeoordeling bij beïnvloeding bekende historische verontreinigingen
Artikel 6.4 Toets op beïnvloeding
- 1.
Voorafgaand aan het verrichten van een activiteit in een margegebied historische grondwaterverontreiniging wordt een risicobeoordeling grondwater uitgevoerd als blijkt dat die activiteit in staat is:
- 2.
De risicobeoordeling grondwater is gericht op het bepalen of sprake is van onaanvaardbare verspreidingsrisico’s van de bekende historische grondwaterverontreiniging als gevolg van de activiteit.Margegebied historische grondwaterverontreiniging
- 3.
Bij het uitvoeren van de risicobeoordeling grondwater wordt voldaan aan de regels over het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
- 4.
Voor het bepalen of sprake is van onaanvaardbare verspreidingsrisico’s wordt gebruik gemaakt van de Risicotoolbox Grondwater of een gelijkwaardige methode.
Artikel 6.5 Gegevens en bescheiden: resultaten risicobeoordeling
Ten minste vier weken voor aanvang van de activiteit als bedoeld in Artikel 6.4, eerste lid worden de gegevens en bescheiden verstrekt aan gedeputeerde staten over:
- a.
de resultaten van de risicobeoordeling grondwater;
- b.
de resultaten van het voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in Artikel 6.4, derde lid.
Artikel 6.6 Maatregelen na uitvoering risicobeoordeling grondwater
- 1.
Het is verboden om een activiteit te verrichten in een margegebied historische grondwaterverontreiniging indien de activiteit een bekende historische grondwaterverontreiniging beÏnvloedt waarbij op grond van de risicobeoordeling grondwater is bepaald dat een onaanvaardbaar verspreidingsrisico ontstaat.
- 2.
Artikel 6.6, eerste lid is niet van toepassing indien de initiatiefnemer van de activiteit als bedoeld in het eerste lid gelijktijdig of voorafgaand aan de activiteit een grondwatersanering uitvoert, conform een op grond van Artikel 6.10, verleende omgevingsvergunning.
Artikel 6.7 Gegevens en bescheiden bij beëindiging activiteit
Bij beëindiging van een activiteit in een margegebied historische grondwaterverontreiniging worden, indien de bekende historische grondwaterverontreiniging verminderd of verplaatst is, de gegevens en bescheiden over de grondwaterkwaliteit na beëindiging van de activiteit verstrekt aan gedeputeerde staten.
Afdeling 6.2.2 Onderzoeksplicht bij aantreffen onbekende historische grondwaterverontreinigingen
Artikel 6.8 Gegevens en bescheiden: onbekende historische grondwaterverontreiniging
Gedeputeerde staten ontvangen onverwijld een afschrift van de resultaten van een voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving die aan burgemeester en wethouders worden verstrekt op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of omgevingsplan, indien uit het voorafgaand bodemonderzoek dat plaatsvindt buiten het margegebied historische grondwaterverontreiniging blijkt dat voor één of meer verontreinigende stoffen de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in Bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt overschreden.
Titel 6.3 Grondwatersanering
Artikel 6.9 Melding grondwatersanering
- 1.
Het is verboden een grondwatersanering te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding:
- a.
de resultaten van voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
de keuze voor de saneringsaanpak, waarbij aangetoond wordt dat de gekozen saneringsaanpak leidt tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater;
- c.
omschrijving van de werkzaamheden, waaronder ten minste het maximale volume van bodem en grondwater waarin de werkzaamheden plaatsvinden en de maximale hoeveelheid te onttrekken grondwater;
- d.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de grondwatersanering te voorkomen of te beperken;
- e.
als afvalwater wordt geloosd: de lozingsroutes; en
- f.
de naam van de milieukundig begeleider.
- a.
- 3.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 4.
Artikel 6.9 is niet van toepassing als de grondwatersanering als vergunningplichtig is aangewezen in Artikel 6.10.
Artikel 6.10 Omgevingsvergunning grondwatersanering
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondwatersanering uit te voeren waarbij sprake is van onaanvaardbare verspreidingsrisico’s, bedoeld in Artikel 6.4.
- 2.
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning, bedoeld in Artikel 6.10, eerste lid, worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de resultaten van de risicobeoordeling grondwater, bedoeld in Artikel 6.4;
- b.
de resultaten van voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- c.
een beschrijving van de effecten die met de saneringsaanpak wordt beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van het grondwater die met de grondwatersanering zal worden bereikt, waarbij minimaal de onaanvaardbare verspreidingsrisico’s worden weggenomen;
- d.
de keuze voor de saneringsaanpak, waarbij aangetoond wordt dat de gekozen saneringsaanpak leidt tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater;
- e.
een omschrijving van de werkzaamheden, waaronder ten minste het maximale volume van bodem en grondwater waarin de werkzaamheden plaatsvinden en de maximale hoeveelheid te onttrekken grondwater;
- f.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de grondwatersanering te voorkomen of te beperken;
- g.
als afvalwater wordt geloosd: de lozingsroutes; en
- h.
de naam van de milieukundig begeleider.
- a.
Artikel 6.11 Kwaliteitsborging grondwatersanering
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt een grondwatersanering:
Artikel 6.12 Gegevens en bescheiden: beëindigen grondwatersanering
- 1.
Ten hoogste vier weken na beëindiging van de grondwatersanering worden aan het bevoegde gezag gegevens en bescheiden verstrekt in de vorm van een evaluatieverslag, bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
- 2.
Als er sprake is van gebruiksbeperkingen of nazorg worden ook gegevens en bescheiden bij het evaluatieverslag verstrekt over:
- a.
de gebruiksbeperkingen die wenselijk zijn ter bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van het grondwaterlichaam en de aan het grondwaterlichaam toegekende maatschappelijke functies; en
- b.
een voorstel voor nazorgmaatregelen als bedoeld in Artikel 6.13.
- a.
Artikel 6.13 Nazorg na uitvoeren grondwatersanering
Degene die de grondwatersanering verricht, is belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen, bedoeld in Artikel 6.12, tweede lid onder b, tenzij in het evaluatieverslag een ander daartoe is aangewezen.
Titel 6.4 Instructieregels
Afdeling 6.4.1 Instructieregels voor het omgevingsplan
Paragraaf 6.4.1.1 Activiteiten op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging
Artikel 6.14 Bouwen op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging
- 1.
Het omgevingsplan bepaalt dat het bouwen van een gebouw of gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt op een bron van een bekende historische grondwaterverontreiniging alleen is toegelaten als een bronaanpak overeenkomstig Artikel 6.15 wordt uitgevoerd voor zover er sprake is van een mobiele bodemverontreiniging.
- 2.
Er is sprake van een mobiele bodemverontreiniging als bedoeld in Artikel 6.14, eerste lid indien de verontreinigende stof:
- a.
in het vaste deel van de bodem voorkomt in concentraties hoger dan de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
- b.
in het grondwater voorkomt in concentraties hoger dan de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving
- a.
- 3.
Het aannemelijk maken of er sprake is van een mobiele bodemverontreiniging kan volgen uit:
- a.
het uitvoeren van een voorafgaand bodemonderzoek, als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
- b.
het overleggen van een beschikking krachtens artikel 29 juncto artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidig dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of bij een mogelijke verspreiding van een verontreiniging, geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
- a.
- 4.
Een gebouw als bedoeld in het eerste lid omvat ook de daaraan grenzende aaneengesloten tuin of het daaraan aangrenzende aaneengesloten terrein.
- 5.
Artikel 6.14, eerste lid geldt niet voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving van ten hoogste 50 m2.
Artikel 6.15 Eisen aan bronaanpak
- 1.
Het omgevingsplan bepaalt dat bij de uitvoering van een bronaanpak, bedoeld in Artikel 6.14, eerste lid, afdekken als saneringsaanpak, bedoeld in artikel 4.1241 van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet is toegestaan.
- 2.
Het omgevingsplan regelt dat een maatwerkvoorschrift met betrekking tot de uitvoering van een bronaanpak, bedoeld in Artikel 6.14, eerste lid, waarin een andere saneringsaanpak dan bedoeld in artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving is toegestaan, alleen kan worden gesteld als de andere saneringsaanpak leidt tot het voorkomen of beperken van verontreinigende stoffen naar het grondwater.
- 3.
Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat gedeputeerde staten een afschrift krijgen van:
- 4.
Artikel 6.15, derde lid is enkel van toepassing indien het saneren van de bodem wordt uitgevoerd vanwege een op grond van Artikel 6.14, eerste lid verplichte bronaanpak
Artikel 6.16 Activiteiten op een bron van een bekende historische grondwaterverontreiniging
Het omgevingsplan bepaalt dat degene die een activiteit uitvoert op een bron van een bekende historische grondwaterverontreiniging in het belang van bescherming van de bodem en het watersysteem maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
Paragraaf 6.4.1.2 Lozen op of in de bodem
Artikel 6.17 Lozen van grondwater op of in de bodem
- 1.
Met het oog op het beschermen van de bodem- en het watersysteem stelt een omgevingsplan voorwaarden aan het lozen van grondwater op of in de bodem dat afkomstig is van:
- a.
een bodemsanering of grondwatersanering;
- b.
een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering; en
- c.
graven in een bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit.
- a.
- 2.
Het omgevingsplan bepaalt dat ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in het eerste lid, en ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden worden verstrekt over:
- 3.
Het omgevingsplan bepaalt dat voor het lozen van dat grondwater op of in de bodem, dat afkomstig is van een activiteit als bedoeld in het eerste lid, de emissiegrenswaarden:
- a.
de waarden, bedoeld in bijlage XIX, onder A bij het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn; of
- b.
de concentraties van verontreinigende stoffen als bedoeld in bijlage XIX, onder B bij het Besluit kwaliteit leefomgeving waaronder gevaar van verontreiniging van het grondwater uit te sluiten is voor zover die stoffen niet zijn aangegeven in bijlage XIX, onder A bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.
- a.
- 4.
Artikel 6.17, tweede lid is niet van toepassing bij het lozen van grondwater afkomstig van graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als:
- 5.
Artikel 6.17, derde lid is niet van toepassing bij het lozen van grondwater afkomstig van graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit indien dit gaat om graven in een bodemvolume kleiner dan 25 m3.
Artikel 6.18 Verbod op rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater
- 1.
Een omgevingsplan bepaalt dat het rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond, in het grondwater verboden is.
- 2.
Artikel 6.18, eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten waarvoor op grond van artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de omgevingsverordening of waterschapsverordening een omgevingsvergunning is vereist of waar op grond van de waterschapsverordening voorschriften aan zijn gesteld.
Artikel 6.19 Maatwerkvoorschrift verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater
Het omgevingsplan bepaalt dat bij maatwerkvoorschrift een rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater als bedoeld in Artikel 6.18, eerste lid kan worden toegestaan, indien de lozing is toegestaan op grond van artikel 11, derde lid onder j van de Kaderrichtlijn Water en op voorwaarde dat de lozing niet verhindert dat de voor dat grondwaterlichaam vastgestelde milieudoelstellingen worden bereikt.
Artikel 6.20 Maatwerkvoorschrift lozen van brijnwater
Bij het opstellen van een maatwerkvoorschrift als bedoeld in Artikel 6.19 waarmee het lozen van brijnwater in het grondwater wordt toegestaan, wordt de Beleidsregel omgevingsvergunningsplichtige milieubelastende activiteiten onder de Omgevingswet in acht genomen.
Afdeling 6.4.2 Instructieregels bevoegd gezag omgevingsvergunning
Paragraaf 6.4.2.1 Omgevingsvergunning grondwatersanering
Artikel 6.21 Beoordelingsregels omgevingsvergunning grondwatersanering
- 1.
De omgevingsvergunning voor een grondwatersanering als bedoeld in Artikel 6.10 wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
- 2.
Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de waterbeheerprogramma’s, de regionale waterprogramma’s, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam.
- 3.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat:
- a.
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving;
- b.
een goed ecologisch potentieel als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, Besluit kwaliteit leefomgeving; en
- c.
een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en
- d.
de doelstelling van ombuiging van significante en aanhoudend stijgende trends, bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en
- e.
de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang en streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
- a.
- 4.
Artikel 6.21, derde lid is niet van toepassing:
- a.
voor zover het gaat om de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, Besluit kwaliteit leefomgeving; of
- b.
als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:
- a.
- 5.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
Artikel 6.22 Voorschriften omgevingsvergunning grondwatersanering
Aan een omgevingsvergunning voor een grondwatersanering worden met het oog op het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van grondwaterlichamen als aan een grondwaterlichaam toegekende maatschappelijke functies voorschriften verbonden die een inbreng van verontreinigende stoffen naar het (omliggende) grondwater ten tijde van de grondwatersanering als na beëindiging voorkomen of beperken.
Hoofdstuk 7 Ontgrondingen
Titel 7.1 Algemeen
Artikel 7.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk over ontgrondingsactiviteiten zijn gesteld met het oog op de doelen van de Omgevingswet.
Artikel 7.2 Werkingsgebied
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op ontgrondingsactiviteiten op land en in regionale wateren in het grondgebied van de provincie Flevoland met uitzondering van de rijkswateren waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Artikel 7.3 Aanwijzing beschermingszones archeologie
- 1.
De beschermingszone Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 2.
De beschermingszone Top-10 Archeologische Locaties is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 3.
De beschermingszone Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden Kuinderschans en - burchten, Unesco-monument Schokland en Rivierduingebied Swifterbant is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten.
Titel 7.2 Activiteiten
Afdeling 7.2.1 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Artikel 7.4 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
In aanvulling op artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt het verbod van artikel 5.1, van de Omgevingswet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor ontgrondingsactiviteiten, voor zover het gaat om het ontgronden:
- a.
waarbij niet meer dan 500 m2 wordt ontgrond en bovendien een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden; of
- b.
voor een waterput, reservoir, bassin, vijver, poel of een daarmee vergelijkbare voorziening, als:
- c.
Ten behoeve van het bouwen, in stand houden of het slopen van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend, indien bij het verlenen van deze omgevingsvergunning de ecologische belangen, archeologische belangen en de (geo)hydrologische belangen voldoende zijn afgewogen.
Artikel 7.5 Melding
- 1.
Het is verboden een ontgrondingsactiviteit, bedoeld in artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en Artikel 7.4, te verrichten zonder dit ten minste vier werken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.
- 3.
In aanvulling op Artikel 21.1 bevat een melding gegevens en bescheiden over:
- a.
de kadastrale ligging van de ontgrondingslocatie;
- b.
de periode waarbinnen de ontgrondingsactiviteit wordt uitgevoerd;
- c.
een beschrijving van het doel van de ontgrondingsactiviteit;
- d.
de toestand en de functie van het terrein na het afronden van de ontgrondingsactiviteit;
- e.
de oppervlakte van het te ontgronden terreingedeelte in m2;
- f.
de beoogde maximale diepte in meter beneden maaiveld;
- g.
de huidige maaiveldhoogte in meters ten opzichte van NAP;
- h.
de opbouw van het bodemprofiel tot de grootste diepte van de voorgenomen ontgrondingsactiviteit; en
- i.
de hoeveelheid te ontgraven en af te voeren oppervlaktedelfstof in m3.
- a.
- 4.
Artikel 7.5, derde lid is van overeenkomstige toepassing als eerder verstrekte gegevens of bescheiden wijzigen.
- 5.
Artikel 7.5 is niet van toepassing op een ontgrondingsactiviteit waarbij minder dan 1500 m3 wordt ontgraven.
Afdeling 7.2.2 Afwijken van aanwijzing vergunningvrije gevallen
Artikel 7.6 Afwijking algemeen
- 1.
In afwijking van artikel 16.7, onder e en g, van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt de uitzondering van het verbod van artikel 5.1, van de Omgevingswet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, enkel als een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden en andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken.
- 2.
Artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en Artikel 7.4 gelden niet voor twee of meer uit te voeren ontgrondingsactiviteiten die in elkaars directe nabijheid plaatsvinden en een samenhangend geheel vormen.
Artikel 7.7 Afwijking Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden Kuinderschans en -burchten, Unesco-monument Schokland en Rivierduingebied Swifterbant
Artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en Artikel 7.4, gelden niet voor ontgrondingsactiviteiten met een diepte van meer dan 0,3 meter beneden het maaiveld in de beschermingszone van de provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden Kuinderschans en - burchten, Unesco-monument Schokland en Rivierduingebied Swifterbant.
Artikel 7.8 Afwijking Top-10 Archeologische Locaties
Artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en Artikel 7.4, gelden niet voor ontgrondingsactiviteiten met een diepte van meer dan 0,3 meter beneden het maaiveld in de beschermingszone van de top-10 Archeologische Locaties.
Afdeling 7.2.3 Omgevingsvergunning ontgrondingsactiviteit
Artikel 7.9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning ontgrondingsactiviteit in het kader van archeologische monumentenzorg
- 1.
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit wordt in aanvulling op artikel 7.3, 7.4 en 7.207 Omgevingsregeling een rapport verstrekt, waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van gedeputeerde staten in voldoende mate is vastgesteld.
- 2.
Het rapport bedoeld in het eerste lid voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en is uitgevoerd overeenkomstig een door gedeputeerde staten goedgekeurd plan van aanpak of programma van eisen.
Hoofdstuk 8 Bescherming landschap
Titel 8.1 Algemeen
Artikel 8.1 Oogmerk
-
1.
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het belang van de bescherming van het landschapsschoon en zijn gericht op het behoud en de ontwikkeling van een specifiek en karakteristiek landschapspatroon.
- 2.
De regels over de omgevingskwaliteit van het landschap zijn gesteld met het oog op ontwikkelingen en activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhouding en bescherming en de versterking van de landschappelijke waarden als aangegeven in het provinciale beleid voor landschap.
Artikel 8.2 Werkingsgebied activiteiten bescherming landschap
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op activiteiten in het landelijk gebied van Flevoland buiten de bebouwde kom en binnen het beperkingengebied provinciale wegen, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II
Titel 8.2 Activiteiten
Artikel 8.3 Verbod op het plaatsen borden in het buitengebied
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten om één of meer borden te plaatsen, te doen plaatsen, geplaatst te houden, aan te brengen, te doen aanbrengen of aangebracht te houden op of aan een onroerende zaak.
- 2.
Het is de zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak verboden deze onroerende zaak te gebruiken of te laten gebruiken voor het plaatsen, doen plaatsen, geplaatst te houden, aanbrengen, doen aanbrengen of aangebracht te houden van één of meer borden zonder omgevingsvergunning.
Artikel 8.4 Uitzondering verboden activiteiten bescherming landschap
Het in Artikel 8.3 neergelegde verbod geldt niet voor het plaatsen, houden en/of verwijderen van borden;
- a.
die niet zichtbaar zijn vanaf een openbare weg, een openbaar water, een spoorweg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats;
- b.
die betrekking hebben op enig beroep, enig bedrijf of enige dienst, en die borden zijn geplaatst of aangebracht op de bouwkavel waar dat beroep, bedrijf of die dienst wordt uitgeoefend of op of in de directe nabijheid van de inrit daarnaar toe;
- c.
die zijn geplaatst of aangebracht op, in of aan een wachtruimte bij een halteplaats voor het openbaar vervoer;
- d.
die op of aan een onroerende zaak zijn geplaatst of aangebracht ten behoeve van de verkoop, verhuur of verpachting van deze zaak, mits niet langer aanwezig dan voor de verkoop, verhuur of verpachting noodzakelijk is;
- e.
die ofwel zijn geplaatst of aangebracht op een terrein waar een grootschalige publieke gebeurtenis, zoals een openbare wedstrijd, manifestatie, tentoonstelling of evenement, plaatsvindt, ofwel zijn geplaatst of aangebracht ter bekendmaking van of de bewegwijzering naar die gebeurtenis en mits;
- 1.
die gebeurtenis niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst;
- 2.
op borden, die zijn geplaatst buiten het terrein waar de gebeurtenis plaatsvindt, eventuele handelsreclame duidelijk ondergeschikt is aan de bekendmaking c.q. bewegwijzering en;
- 3.
het bord niet langer aanwezig is dan gedurende één maand voor die gebeurtenis tot één week erna, die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een omgevingsplan in gebruik zijnde sportterrein, mits het bord dient ter bekendmaking van sponsorering van het sportterrein en niet zichtbaar is vanaf de openbare weg;
- 1.
- f.
die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een omgevingsplan in gebruik zijnde sportterrein, mits het bord dient ter bekendmaking van sponsorering van het sportterrein en niet zichtbaar is vanaf de openbare weg;
- g.
die zijn geplaatst of aangebracht op een overeenkomstig een omgevingsplan in gebruik zijnde bedrijventerrein;
- h.
die betrekking hebben op een werk in uitvoering, waarvoor van overheidswege opdracht is gegeven, voor zover zij in de directe nabijheid van het werk zijn geplaatst of aangebracht en niet langer aanwezig zijn dan de uitvoering van het werk duurt;
- i.
die zijn geplaatst of aangebracht in een wegberm en kunnen worden beschouwd als een herdenkingsteken zoals bedoeld in Artikel 9.25 en Artikel 11.32;
- j.
die vanwege of met toestemming van het bevoegd gezag zijn geplaatst of aangebracht ten behoeve van de verkeersveiligheid of de verkeersinformatie;
- k.
die zijn geplaatst of aangebracht op of aan zuilen, muren en andere constructies, die daarvoor door de overheid zijn aangewezen of ten aanzien waarvan gedeputeerde staten in een ander kader met het gebruik daarvoor hebben ingestemd;
- l.
die zijn geplaatst of aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting;
- m.
die dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens in de zin van artikel 7 van de Grondwet, mits niet meer dan één bord per onroerende zaak wordt aangebracht en mits dat bord niet langer dan drie maanden ter plaatse aanwezig is;
- n.
die dienen tot het aankondigen van verkiezingen voor een gemeenteraad, provinciale staten, de Tweede Kamer, het algemeen bestuur van het waterschap of het Europees parlement en tot het presenteren van daaraan deelnemende politieke partijen, mits niet langer aanwezig dan gedurende één maand voor de verkiezing tot één week na die verkiezing;
- o.
die dienen ter aanduiding van gewassen, proefvelden, productinformatie of demonstratievelden, ter plaatse waar het product geteeld wordt, mits het bord geen merknaam bevat, niet verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m2;
- p.
die dienen ter bewegwijzering naar een verkooppunt van agrarische producten, naar een mini camping of naar een andere, aan het agrarisch bedrijf gerelateerde nevenactiviteit, mits het bord niet verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m2;
- q.
die dienen ter bewegwijzering naar een natuurgebied, mits het bord niet verlicht of reflecterend is en het oppervlak niet groter is dan 3 m2;
- r.
langs openbare wegen, niet zijnde openbare wegen in beheer van de provincie Flevoland, die een georganiseerd buurtinitiatief voor sociale veiligheid laten zien, mits;
- 1.
het geen commercieel initiatief is;
- 2.
er maximaal twee van deze borden aan dezelfde weg staan;
- 3.
de borden door of vanwege de gemeente, in beginsel geclusterd met andere borden en aan de rechterzijde van de weg, worden geplaatst;
- 4.
het bord maximaal 0,6 bij 0,3 meter groot is en maximaal de laagste reflectieklasse heeft.
- 1.
Artikel 8.5 Algemene regels vergunningvrij plaatsen borden buitengebied
De borden als bedoeld in artikel 8.4 zijn deugdelijk geconstrueerd en verkeren in goede staat van onderhoud.
Artikel 8.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 8.3 worden in aanvulling op artikel 7.2 en 7.3 Omgevingsregeling tenminste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt;
- a.
een tekening van de voorgenomen constructie;
- b.
een opsomming van de te gebruiken materialen;
- c.
de verwachte begin- en einddatum van de activiteit; en
- d.
een beschrijving van de vorm, afmetingen, het doel en het opschrift van het bord.
Titel 8.3 Instructieregels
Artikel 8.7 Beoordelingsregels omgevingsvergunning plaatsen borden
De omgevingsvergunning voor het plaatsen van borden als bedoeld in Artikel 8.3 wordt alleen verleend indien het belang van de bescherming van het landschap en het belang van de verkeersveiligheid zich daartegen niet verzet.
Artikel 8.8 Instructieregel omgevingsplan: motiveringsplicht omgevingskwaliteit
- 1.
Een omgevingsplan dat een nieuwe ontwikkeling in het landelijk gebied toelaat, betrekt daarbij het provinciale beleid voor landschap en motiveert de omgevingskwaliteit van de ontwikkeling bijvoorbeeld met behulp van het HARK-model.
- 2.
De motivering bevat in ieder geval:
- a.
een onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied de nieuwe ontwikkeling betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan;
- b.
een beschrijving van de in het plangebied voorkomende omgevingskwaliteit en de wijze waarop de nieuwe ontwikkeling hier een positieve bijdrage aan levert en streeft naar verhoging van de omgevingskwaliteit. Hierbij wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen aansluiten op de ruimtelijke en landschappelijke structuur;
- c.
beeldmateriaal dat afhankelijk van de schaal van de ontwikkeling bestaat uit bijvoorbeeld ruimtelijke analyses, ruimtelijke concepttekeningen, kaartmateriaal, doorsnedes, realistische impressies, modellen en/of visualisaties.
- a.
Hoofdstuk 9 Wegen
Titel 9.1 Inleidende bepalingen
Artikel 9.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op de volgende belangen:
- a.
het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale wegen overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer;
- b.
het beschermen van de provinciale wegen met inbegrip van het belang van het onderhoud of wijziging van de weg ;
- c.
het beschermen van een goede leefomgeving door het voorkomen van onbeheerste groei van geluid van de provinciale wegen.
Artikel 9.2 Toepassingsbereik
- 1.
Dit hoofdstuk gaat over :
- 2.
Voor activiteiten die niet plaats vinden binnen het beperkingengebied met betrekking tot wegen in beheer bij de provincie Flevoland, geldt dat dit hoofdstuk ook van toepassing is op activiteiten nabij de provinciale wegen, die van invloed kunnen zijn op de belangen zoals genoemd in Artikel 9.1 onder a. en b.
- 3.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op :
- a.
activiteiten door de provincie Flevoland, ten behoeve van de aanleg, de wijziging, het beheer en/of onderhoud van de weg, de toezicht en handhaving van de weg of de regeling van het wegverkeer over die weg;
- b.
activiteiten ten behoeve van het beheer en onderhoud van een weg in opdracht van de provincie Flevoland.
- a.
Artikel 9.2a Geluidproductieplafonds provinciale wegen
Voor de in Bijlage XIV Lijst provinciale wegen waar geluidproductieplafonds gelden opgenomen openbare wegen in beheer bij de provincie Flevoland worden geluidproductieplafonds vastgesteld.
Artikel 9.3 Werkingsgebied Provinciale Wegen
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het beperkingengebied provinciale wegen waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II Overzicht informatieobjecten bij deze verordening.
Artikel 9.4 Normadressaat
Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 9.5 Specifieke zorgplicht
- 1.
Degene die activiteiten uitvoert in het beperkingengebied van de provinciale wegen, anders dan overeenkomstig de functie daarvan, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen bedoeld in Artikel 9.1, is verplicht:
- a.
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
- a.
het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op of bij de weg zo min mogelijk wordt belemmerd;
- b.
geen gevaar wordt veroorzaakt voor de verkeersveiligheid of de doorstroming van het verkeer; en
- c.
de staat van het wegdek niet wordt aangetast op een wijze dat hoogteverschillen ontstaan of afwatering van de weg wordt gehinderd.
- a.
Artikel 9.6 Maatwerkvoorschriften
- 1.
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk worden verbonden, met uitzondering van bepalingen over meldingen.
- 2.
Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van bij of krachtens Afdeling 9.2.1, Afdeling 9.2.2 en Afdeling 9.2.3 gestelde regels voor het gebruik en onderhoud van de provinciale wegen, tenzij anders is bepaald.
- 3.
Met een maatwerkvoorschrift wordt Artikel 9.7, Artikel 9.8, Afdeling 9.3.1 en Afdeling 9.3.2 niet versoepeld.
Artikel 9.7 Algemene regels bij een melding
In aanvulling op Artikel 21.1 gelden de volgende regels bij een melding:
- a.
een melding vervalt als met de uitvoering van een activiteit binnen zes maanden, na het doen van de melding, geen start is gemaakt;
- b.
de melding met alle daarbij behorende gegevens en bescheiden zijn tijdens de uitvoering van de activiteit op de locatie aanwezig. Op verzoek van het bevoegd gezag wordt deze melding onmiddellijk getoond;
- c.
de melder van de activiteit stelt tenminste 5 werkdagen voor aanvang van de activiteit de toezichthouder van de provincie Flevoland hiervan in kennis.
Artikel 9.8 Algemene regels bij een omgevingsvergunning
- 1.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft tot een activiteit in dit hoofdstuk wordt die alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het oogmerk genoemd in Artikel 9.1.
- 2.
Een omgevingsvergunning wordt niet geweigerd als door het stellen van voorschriften het te beschermen belang gelijkwaardig kan worden gediend.
Titel 9.2 Regels wegen
Afdeling 9.2.1 Algemene regels met betrekking tot activiteiten in het beperkingengebied
Artikel 9.9 Verwijderen van werken en objecten
- 1.
Bij een verruiming of wijziging van een weg waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, worden bouwwerken, werken die geen bouwwerk zijn of andere objecten verplaatst of verlegd in het geval ze een belemmering vormen voor de voorbereiding of uitvoering van de werkzaamheden door of namens de wegbeheerder.
- 2.
Indien met de rechthebbende geen schriftelijke overeenstemming wordt bereikt over de termijn waarop het bouwwerk, werk of object wordt verplaatst of verlegd, stelt het bevoegd gezag die termijn bij maatwerkvoorschrift vast.
Afdeling 9.2.2 Onderhoud en werkzaamheden van de weg
Artikel 9.10 Activiteiten gepaard met tijdelijke verkeersmaatregelen
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden zonder omgevingsvergunning activiteiten uit te voeren waarbij (tijdelijke) verkeersmaatregelen moeten worden genomen ten behoeve van het reguleren van verkeer.
Artikel 9.11 Omgevingsvergunning werken
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden zonder omgevingsvergunning werken te maken, plaatsen, hebben, wijzigen of verwijderen, met inbegrip van;
- a.
het bouwen, in stand houden en slopen van bouwwerken die daarmee samenhangen;
- b.
het aanleggen, plaatsen, in stand houden en verwijderen van werken die geen bouwwerken zijn, die daarmee samenhangen; en
- c.
het wijzigen van de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de weg.
Artikel 9.12 Omgevingsvergunning uitweg
- 1.
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken, te wijzigen, aan te sluiten of verandering te brengen in de wijze van aanleg op een provinciale weg.
- 2.
Een omgevingsvergunning voor één uitweg per perceel wordt verleend indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
- a.
een uitweg wordt geplaatst conform de beoordelingsregels zoals opgenomen in Bijlage VI;
- b.
de afstand van de uitweg tot bestaande kruisingen, wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in-en uitwegen en bochten meer dan 200 meter bedraagt;
- c.
de uitweg wordt dusdanig geconstrueerd dat het verkeer vooruitrijdend de kavel, zonder nadere manoeuvres, op kan rijden en verlaten;
- d.
de uitweg heeft een gesloten of elementenverharding; en
- e.
de uitweg sluit vloeiend aan op de weg of het fietspad.
- a.
- 3.
Het aanleggen, maken, hebben, wijzigen of aansluiten van meer dan één uitweg op een provinciale weg wordt alleen toegestaan, indien:
Artikel 9.14 Omgevingsvergunning kabels en leidingen
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden zonder omgevingsvergunning kabels en leidingen aan te leggen, te houden, te wijzigen of te verwijderen.
Artikel 9.15 Technische eisen kabels en leidingen
- 1.
Kabels en leidingen moeten voldoen aan de technische eisen in de volgende normen:
- a.
voor stalen transportleidingen: de NEN 3650;
- b.
voor stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken, in aanvulling op de NEN 3650: de NEN 3651;
- c.
voor stalen leidingen voor transport van gas, drinkwater en afvalwater, stuiklassen voor buizen en hulpstukken van PE met een dichtheid van tenminste 930 kg/m3, in aanvulling op de NEN 3650: de NEN 3652;
- d.
voor niet-stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken: de NEN 7200.
- a.
- 2.
Kabels en leidingen ten behoeve van de riolering hebben een dekking van ten minste 1.00 meter.
- 3.
Kabels en leidingen zijn, met inachtneming van de te verwachte gronddruk, berekend op een verkeersbelasting volgens belastingmodel 3 (Load Model 3) conform NEN-EN 1991-2.
- 4.
Roosters en deksels voor putten en kolken voor verkeersgebieden moeten voldoen aan de eisen, typebeproevingen, markering en kwaliteitsbeheersing in de NEN-EN 124.
-
5.
De normadressaat dient voorafgaand aan het leggen van een kabel of leiding een KLIC melding te doen en overleg te plegen met de betrokken netbeheerder.
Artikel 9.19 Merktekens
Bij het plaatsen van merktekens ten behoeve van kabels en leidingen dient het merkteken 0.50 meter boven het maaiveld uit te steken.
Artikel 9.20 Grondwerkzaamheden
Grondwerkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen moeten voldoen aan de volgende eisen:
- a.
ontgravingen dienen gescheiden plaats te vinden en aangevuld te worden;
- b.
ontgravingen dienen na afloop van iedere dag te worden dichtgemaakt of, indien dit niet mogelijk is, veilig te worden afgezet;
- c.
bij het dichten van ontgravingen dient de oorspronkelijke opbouw van de grond te worden hersteld;
-
d.
opengebroken weggedeelten, bestratingen en ander in verband met de werkzaamheden aanwezige obstakels dienen duidelijk te worden gemarkeerd;
-
e.
kabels en leidingen dienen in den droge te worden gelegd of verlegd, zo nodig met behulp van bronbemaling van voldoende capaciteit nabij de verharding tot 0.25 meter beneden de onderkant van de boorbuizen of mantelbuizen; en
-
f.
de bovenste laag van de aanvulling mag geen puin bevatten.
Afdeling 9.2.3 Gebruik van de weg
Artikel 9.21 Omgevingsvergunning voorwerpen en objecten
- 1.
Het is binnen het beperkingengebied Provinciale Wegen verboden zonder omgevingsvergunning voorwerpen en objecten te storten, plaatsen, leggen, hebben, behouden of wijzigen.
- 2.
Het verbod geldt niet voor activiteiten die betrekking hebben op;
- a.
het plaatsen, hebben, wijzigingen of verwijderen van verkeertekens en onderborden als bedoeld in artikel 14 van de Wegenverkeerswet 1994; en
- b.
herdenkingstekens zoals bedoeld in Artikel 9.25.
- a.
Artikel 9.22 Omgevingsvergunning standplaats/verkooppunt
Artikel 9.23 Omgevingsvergunning borden
- 1.
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden om zonder omgevingsvergunning borden te plaatsen.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het plaatsen van toeristische en objectbewegwijzering overeenkomstig een door gedeputeerde staten vastgestelde beleidsregel.
- 3.
De borden zoals bedoeld in het eerste lid:
- a.
worden geplaatst;
- 1.
buiten de bebouwde kom;
- 2.
op een deugdelijke wijze, hetgeen betekent dat borden op stalen palen worden bevestigd en met grondankers worden geplaatst;
-
3.
in de onverharde buitenberm op een afstand van ten minste 1.80 meter uit de kant van de verharding;
-
4.
zelfstandig en niet aan bestaande bebording en/of OV-masten bevestigd;
-
5.
op minimaal 2 meter afstand van OV-masten;
-
6.
zonder spiegeling, fluorisering, verlichting en bewegende delen;
-
7.
minimaal 0.5 meter en maximaal 2 meter boven het maaiveld;
-
8.
op minimaal 200 meter afstand van bestaande kruisingen, wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in-en uitwegen en bochten; en
-
9.
meer dan 50 meter voor of 50 meter voorbij bestaande bewegwijzering of verkeersborden.
- 1.
- b.
verkeren in goede staat van onderhoud en worden onderhouden;
- c.
zijn niet groter dan 1.00 meter bij 1.00 meter;
- d.
worden met niet meer dan twee borden bij elkaar op een locatie aangebracht;
-
e.
worden verwijderd door degene die de borden plaatst, indien de voorzieningen waarop de borden betrekking hebben niet langer aanwezig zijn en/of noodzakelijk zijn.
- a.
- 4.
Voordat een bord wordt geplaatst dient een KLIC melding gedaan te worden.
- 5.
Na verwijdering van de borden wordt de berm in oorspronkelijke staat terug gebracht.
Artikel 9.24 Omgevingsvergunning evenementen
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van wegen verboden om zonder een omgevingsvergunning een evenement te houden.
Artikel 9.25 Meldingsplicht herdenkingstekens
- 1.
In het beperkingengebied Provinciale Wegen is het verboden om zonder voorafgaande melding als bedoeld in Artikel 21.1 herdenkingstekens te plaatsen.
- 2.
Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een herdenkingsteken:
- a.
door aanwezigheid, grootte, plaats of vormgeving op een deugdelijke wijze geplaatst;
- b.
zonder knipperende, bewegende of verlichtende delen geplaatst;
- c.
minimaal op 0.5 meter en maximaal 2 meter boven het maaiveld geplaatst;
- d.
in de onverharde buitenberm op een afstand van tenminste 1.80 meter uit de kant van de verharding geplaatst;
- e.
niet in bochten geplaatst; en
- f.
in het geval van meerdere slachtoffers wordt het een gecombineerde herdenkingsteken
- a.
- 3.
Het herdenkingsteken wordt na vijf jaar door de melder verwijderd.
Artikel 9.25a Achterlaten van voertuigen
- 1.
Het is binnen het beperkingengebied provinciale wegen verboden een voertuig onbeheerd achter te laten, anders dan op een parkeerplaats of carpoolplaats.
- 2.
Het is verboden zich op een parkeerplaats of carpoolplaats van een voertuig te ontdoen. De kentekenhouder wordt geacht zich van een voertuig te hebben ontdaan, als het voertuig:
- a.
rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert;
- b.
zich niet op de openbare weg mag bevinden;
- c.
of langer dan twee weken op de parkeerplaats of carpoolplaats staat.
- a.
Titel 9.3 Gegevens en bescheiden
Afdeling 9.3.1 Algemene gegevens
Artikel 9.26 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden omgevingsvergunning
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit op basis van dit hoofdstuk worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het bevoegd gezag en worden die ondertekend en voorzien van:
Afdeling 9.3.2 Aanvullende gegevens en bescheiden voor activiteiten
Artikel 9.27 Gegevens en bescheiden met betrekking tot werken
Tenminste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in Artikel 9.11 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 9.28 Gegevens en bescheiden met betrekking tot uitwegen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 9.12 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 9.29 Gegevens en bescheiden met betrekking tot kabels en leidingen
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 9.14 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 9.30 Gegevens en bescheiden met betrekking tot standplaats/verkooppunt
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 9.22 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de totale afmetingen van de ruimte die de aanvrager wil gaan gebruiken;
- b.
een beschrijving van de verkoopinrichting waaronder begrepen de afmeting van de (mobiele) wagen of kar inclusief de daaraan vast gemaakte uitbreidingen zoals luifels en zijschotten;
- c.
omschrijving van de waren die de aanvrager op de standplaats wenst te verkopen;
- d.
de periode van verkoop van waren;
- e.
een plaatsaanduiding op de weg waar de aanvrager de standplaats wil betrekken, onder vermelding van het wegnummer van de weg en de hectometrering; en
- f.
een plattegrondtekening met een schaal die niet kleiner mag zijn dan 1:1.000. Op de plattegrond is aangegeven:
Artikel 9.31 Gegevens en bescheiden met betrekking tot borden
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 9.23 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een tekening of plattegrond van de betrokken locatie van de activiteit;
- b.
een tekening van de voorgenomen constructie inclusief maatvoering;
- c.
een opsomming van de te gebruiken materialen; en
- d.
de voorgenomen duur van de aanwezigheid van het bord.
Artikel 9.32 Gegevens en bescheiden met betrekking tot evenementen
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 9.24 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
aard van het evenement;
- b.
te treffen veiligheidsmaatregelen ten behoeve van het verkeer; en
- c.
omleidingsroutes indien de aanvrager wenst dat het verkeer wordt gestremd.
Hoofdstuk 10 Luchtvaart
Titel 10.1 Algemeen
Artikel 10.2 Werkingsgebied
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
- a.
aanvragen tot het vaststellen of wijzigen van een luchthavenbesluit voor een luchthaven gelegen in de provincie Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II;
- b.
aanvragen tot het vaststellen of wijzigen van een luchthavenregeling voor een luchthaven gelegen in de provincie Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Titel 10.2 Activiteiten
Artikel 10.3 Gegevens en bescheiden
- 1.
Een aanvraag tot vaststelling van een luchthavenbesluit of luchthavenregeling bevat de volgende gegevens en bescheiden:
- a.
naam, adres, contactgegevens, rechtspersoonlijkheid, contactperso(o)n(en) en eventuele adviseurs van de aanvrager, en indien de aanvrager niet de (beoogde) exploitant is, tevens de genoemde gegevens van de (beoogde) exploitant;
- b.
een aanduiding van het terrein dat bestemd is om als luchthaven te worden ingericht, met een topografische kaart op een schaal van 1:10.000 en de kadastrale aanwijzing van het terrein;
- c.
de eigendomssituatie met betrekking tot het terrein, en voor zover de aanvrager niet de eigenaar is, een verklaring van de eigenaar of eigenaren dat deze instemt of instemmen met het voorgenomen gebruik als luchthaven;
- d.
een of meer tekeningen waaruit de beoogde ruimtelijke indeling van het gebied van en rond de luchthaven blijkt, met inbegrip van (maximale) hoogte van objecten;
- e.
een plan voor het gebruik van de luchthaven voor een periode in de eerste vijf jaar na inwerkingtreding van het luchthavenbesluit;
- f.
de wijze waarop in naderingsluchtverkeersleiding zal worden voorzien;
- g.
de voor het beoogde gebruik noodzakelijke berekeningen als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling burgerluchthavens en artikel 10.44, derde lid van de Wet luchtvaart met betrekking tot het bepalen van de geluidsbelasting en het externe-veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer;
- h.
een bij het voornemen passende beschrijving van de mogelijke effecten op het milieu;
- i.
de wijze waarop in naderingsluchtverkeersleiding zal worden voorzien en de voor het beoogde gebruik noodzakelijke berekeningen als bedoeld in artikel 10.44, derde lid, van de Wet luchtvaart met betrekking tot de lokale luchtverontreiniging;
- j.
een onderbouwing voor de aanvraag van een luchthavenregeling;
- k.
de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de eisen ingevolge artikel 29 van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen;
- a.
- 2.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag tot wijziging van een luchthavenbesluit respectievelijk luchthavenregeling, met dien verstande dat de aanvrager:
- 3.
Indien zich wijzigingen voordoen ten aanzien van de gegevens die op grond van het eerste lid zijn overgelegd in het kader van de aanvraag, dan dient binnen drie maanden nadat een wijziging zich voordoet een aanvraag tot wijziging van de luchthavenregeling te worden ingediend die voldoet aan het bepaalde in dit artikel.
Titel 10.3 Instructieregels
Artikel 10.4 Instructieregels aan Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde staten zijn belast met de voorbereiding van een voorstel over een aanvraag van een luchthavenbesluit voor provinciale staten, met inbegrip van het opstellen van een ontwerpvoorstel en het toepassing geven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 11 Vaarwegen
Titel 11.1 Inleidende bepalingen
Artikel 11.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op de volgende doelen:
- a.
het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale vaarwegen overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar vaarwegverkeer;
- b.
het beschermen van de provinciale vaarwegen met inbegrip van het belang van het onderhoud of wijziging van de vaarweg.
Artikel 11.2 Toepassingsbereik
- 1.
Dit hoofdstuk gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot vaarwegen in beheer bij de provincie Flevoland.
- 2.
Voor activiteiten die niet vallen onder het beperkingengebied met betrekking tot vaarwegen in beheer bij de provincie Flevoland, geldt dat dit hoofdstuk ook van toepassing is op activiteiten nabij de vaarweg die van invloed kunnen zijn op de belangen zoals genoemd in artikel 11.1.
- 3.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op :
- a.
activiteiten door de provincie Flevoland ten behoeve van de aanleg, de wijziging, het beheer en/of onderhoud van de vaarweg, de toezicht en handhaving van de vaarweg of de regeling van het vaarwegverkeer over die vaarweg;
- b.
activiteiten ten behoeve van het beheer en onderhoud van een vaarweg in opdracht van de provincie.
- a.
Artikel 11.3 Werkingsgebied Provinciale Vaarwegen
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het beperkingengebied provinciale vaarwegen waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II bij deze verordening.
Artikel 11.4 Normadressaat
Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 11.5 Specifieke zorgplicht
- 1.
Degene die activiteiten uitvoert in het beperkingengebied van de provinciale vaarwegen, anders dan overeenkomstig de functie daarvan, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in Artikel 11.1 is verplicht;
- a.
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat;
Artikel 11.6 Maatwerkvoorschriften
- 1.
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk worden verbonden, met uitzondering van bepalingen over meldingen.
- 2.
Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van bij of krachtens Afdeling 11.2.1, Afdeling 11.2.2, Afdeling 11.2.3 en Afdeling 11.2.4 gestelde regels, tenzij anders is bepaald.
- 3.
Met een maatwerkvoorschrift worden Artikel 11.7, Artikel 11.8, Afdeling 11.3.1 en Afdeling 11.3.2 niet versoepeld.
Artikel 11.7 Algemene regels bij een melding
In aanvulling op Artikel 21.1 gelden de volgende regels bij een melding:
- a.
een melding vervalt als met de uitvoering van een activiteit binnen zes maanden na het doen van de melding geen start is gemaakt.
- b.
de melding met alle daarbij behorende gegevens en bescheiden is tijdens de uitvoering van de activiteit op de locatie aanwezig. Op verzoek van het bevoegd gezag wordt deze melding onmiddellijk getoond.
- c.
de melder van de activiteit stelt tenminste 5 werkdagen voor aanvang van de activiteit de opzichter van de provincie Flevoland hiervan in kennis.
Artikel 11.8 Algemene regels bij een omgevingsvergunning
- 1.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in dit hoofdstuk wordt die alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het oogmerk genoemd in Artikel 11.1.
- 2.
Een omgevingsvergunning wordt niet geweigerd als door het stellen van voorschriften het te beschermen belang gelijkwaardig kan worden gediend.
Titel 11.2 Regels vaarwegen
Afdeling 11.2.1 Regels met betrekking tot vaarwegactiviteiten
Artikel 11.10 Verboden activiteiten
Het is verboden zich van een vaartuig te ontdoen door het achter te laten in een provinciale vaarweg, anders dan op een vergunde ligplaats. De eigenaar wordt geacht zich van een vaartuig te hebben ontdaan, als het vaartuig onbeheerd is en:
- a.
in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert,
- b.
wordt aangetroffen op een plaats waar meren niet is toegestaan, of
- c.
langer dan een week op een openbare ligplaats ligt.
Afdeling 11.2.2 Algemene regels met betrekking tot activiteiten in het beperkingengebied
Artikel 11.17 Verwijderen van werken, objecten en/of schepen
- 1.
Bij een verruiming of wijziging van een vaarweg waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, worden bouwwerken, werken die geen bouwwerk zijn of andere objecten, verplaatst of verlegd in het geval ze een belemmering vormen voor de voorbereiding of uitvoering van de werkzaamheden door of namens de vaarwegbeheerder.
- 2.
Indien met de rechthebbende geen schriftelijke overeenstemming wordt bereikt over de termijn waarop het bouwwerk, werk of object wordt verplaatst of verlegd, stelt het bevoegd gezag die termijn bij maatwerkvoorschrift vast.
Afdeling 11.2.3 Onderhoud en werkzaamheden aan de vaarweg
Artikel 11.18 Omgevingsvergunning werken
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden zonder omgevingsvergunning werken te maken, plaatsen, hebben, wijzigen of verwijderen met betrekking tot de vaarweg, met inbegrip van;
- a.
het bouwen, in stand houden en slopen van bouwwerken die daarmee samenhangen;
- b.
het aanleggen, plaatsen, in stand houden en verwijderen van werken die geen bouwwerken zijn, die daarmee samenhangen; en
- c.
het wijzigen van de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de vaarweg.
Artikel 11.19 Omgevingsvergunning kabels en leidingen
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden zonder omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot het aanleggen, houden, wijzigen en verwijderen van kabels en leidingen te verrichten.
Artikel 11.20 Technische eisen kabels en leidingen
- 1.
Kabels en leidingen moeten voldoen aan de technische eisen zoals vastgelegd in de volgende normen:
- a.
voor stalen transportleidingsystemen: de NEN 3650;
- b.
voor stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken, aanvullende op de NEN 3650: de NEN 3651;
- c.
voor stalen leidingen voor transport van gas, drinkwater en afvalwater, stuiklassen voor buizen en hulpstukken van PE met een dichtheid van tenminste 930 kg/m3, aanvullend op de NEN 3650: de NEN 3652;
- d.
voor niet-stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken: de NEN 7200.
- a.
- 2.
Kabels en leidingen zijn, met inachtneming van de te verwachte gronddruk, berekend op een verkeersbelasting volgens belastingmodel 3 (Load Model 3) conform NEN-EN 1991-2.
- 3.
Kabels en leidingen ten behoeve van de riolering hebben een dekking van ten minste 1.00 meter.
- 4.
Roosters en deksels voor putten en kolken voor verkeersgebieden moeten voldoen aan de eisen, typebeproevingen, markering en kwaliteitsbeheersing in de NEN-EN 124.
- 5.
De normadressaat dient voorafgaand aan het leggen van een kabel of leiding een KLIC melding te doen en overleg te plegen met de betrokken netbeheerder.
Artikel 11.24 Grondwerkzaamheden
Grondwerkzaamheden met betrekking tot kabels en leidingen moeten voldoen aan de volgende eisen:
- a.
ontgravingen dienen gescheiden plaats te vinden en aangevuld te worden;
- b.
ontgravingen dienen na afloop van iedere dag te worden dichtgemaakt of, indien dit niet mogelijk is, veilig te worden afgezet;
- c.
bij het dichten van ontgravingen dient de oorspronkelijke opbouw van de grond te worden hersteld;
-
d.
opengebroken weggedeelten, bestratingen en ander in verband met de werkzaamheden aanwezige obstakels dienen duidelijk te worden gemarkeerd;
-
e.
kabels en leidingen dienen in den droge te worden gelegd of verlegd, zo nodig met behulp van bronbemaling van voldoende capaciteit nabij de verharding tot 0.25 meter beneden de onderkant van de boorbuizen of mantelbuizen; en
-
f.
de bovenste laag van de aanvulling mag geen puin bevatten.
Artikel 11.25 Omgevingsvergunning afmeervoorzieningen
In een beperkingengebied provinciale vaarwegen is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een afmeervoorziening aan te brengen.
Afdeling 11.2.4 Gebruik van de vaarweg
Artikel 11.28 Omgevingsvergunning voorwerpen en objecten
- 1.
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden zonder omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteiten te verrichten met betrekking tot het storten, plaatsen, leggen, hebben, behouden of wijzigen van voorwerpen en objecten.
- 2.
Het verbod geldt niet voor activiteiten die betrekking hebben op herdenkingstekens zoals bedoeld in Artikel 11.23.
Artikel 11.29 Omgevingsvergunning borden
- 1.
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden om zonder omgevingsvergunning borden te plaatsen.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op het plaatsen van toeristische en objectbewegwijzering overeenkomstig een door gedeputeerde staten vastgestelde beleidsregel.
-
3.
De borden zoals bedoeld in het eerste lid worden geplaatst:
- a.
worden geplaatst:
- 1.
buiten de bebouwde kom;
- 2.
op een deugdelijke wijze, dit betekent dat borden op stalen palen bevestigden met grondankers geplaatst moeten worden;
- 3.
in de onverharde buitenberm op een afstand van ten minste 1.80 meter uit de kant van de verharding;
- 4.
zelfstandig en niet aan bestaande bebording en/of OV-masten bevestigd;
- 5.
minimaal 2 meter van OV-masten;
- 6.
zonder spiegeling, fluorisering, verlichting en bewegende delen;
- 7.
minimaal 0.5 meter en maximaal 2 meter boven het maaiveld;
- 8.
minimaal 200 meter van bestaande kruisingen, wegaansluitingen, oversteekplaatsen, in-en uitwegen en bochten; en meer dan 50 meter voor of 50 meter voorbij bestaande bewegwijzering of verkeersborden.
- 1.
- b.
verkeren in goede staat van onderhoud en worden onderhouden;
- c.
zijn niet groter dan 1.00 meter bij 1.00 meter;
- d.
worden met niet meer dan twee borden bij elkaar op een locatie aangebracht;
- e.
worden verwijderd door degene die de borden plaatst indien de voorzieningen waarop de borden betrekking hebben niet langer aanwezig zijn en/of noodzakelijk zijn.
- a.
-
4.
Voordat een bord wordt geplaatst, dient een KLIC-melding gedaan te worden.
-
5.
Na verwijdering van de borden wordt de berm in oorspronkelijke staat terug gebracht.
Artikel 11.30 Omgevingsvergunning evenementen
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een evenement te houden.
Artikel 11.31 Meldingsplicht werkzaamheden nabij een sluiscomplex
Artikel 11.32 Meldingsplicht herdenkingstekens
- 1.
In het beperkingengebied Provinciale Vaarwegen is het verboden om zonder voorafgaande melding herdenkingstekens te plaatsen.
- 2.
Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de vaarweg wordt een herdenkingsteken geplaatst:
- 3.
In geval van meerdere slachtoffers wordt een gecombineerd herdenkingsteken geplaatst.
-
4.
Het herdenkingsteken wordt na vijf jaar door de melder verwijderd.
Titel 11.3 Gegevens en bescheiden
Afdeling 11.3.1 Algemene gegevens
Artikel 11.33 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden omgevingsvergunning
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit op basis van dit hoofdstuk worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het bevoegd gezag en worden die ondertekend en voorzien van:
Afdeling 11.3.2 Aanvullende gegevens en bescheiden voor activiteiten
Artikel 11.35 Gegevens en bescheiden met betrekking tot werken
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.18 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling en in aanvulling op Artikel 11.33 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
als het gaat om het bouwen van een werk;
- 1.
een tekening of plattegrond van de betrokken locatie van de activiteit;
- 2.
een tekening van de voorgenomen constructie;
- 3.
een opsomming van de te gebruiken materialen;
- 4.
de te nemen maatregelen ten behoeve van de doorstroming van het vaarwegverkeer; en
- 5.
de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.
- 1.
- b.
als het gaat om het verwijderen van een werk;
Artikel 11.36 Gegevens en bescheiden met betrekking tot kabels en leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.19 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling en in aanvulling op Artikel 11.33 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 11.37 Gegevens en bescheiden met betrekking tot afmeervoorzieningen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.25 worden in aanvulling op artikel 7.2 en 7.3 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden gevraagd:
Artikel 11.38 Gegevens en bescheiden met betrekking tot voorwerpen en objecten
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.28 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 11.39 Gegevens en bescheiden met betrekking tot evenementen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 11.30 worden in aanvulling op artikel 7.3 en 7.4 Omgevingsregeling en in aanvulling op Artikel 11.33 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
aard van het evenement; en
- b.
bebordingsplan .
Artikel 11.40 Gegevens en bescheiden met betrekking tot een sluiscomplex
In aanvulling op Artikel 21.1 en Artikel 21.2 worden bij een melding met betrekking tot een sluiscomplex, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt;
Hoofdstuk 12 Watersysteem
Titel 12.1 Algemeen
Artikel 12.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van een robuust regionale watersysteem in Flevoland.
Artikel 12.2 Toedeling vaarwegbeheer
De provincie Flevoland is belast met het vaarwegbeheer op de openbare vaarwegen binnen Flevoland waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Titel 12.2 Omgevingswaarden
Afdeling 12.2.1 Regionale waterkeringen
Artikel 12.3 Aanwijzing en geometrische begrenzing regionale waterkeringen
- 1.
De regionale waterkeringen zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II.
- 2.
Het waterschap bepaalt de geometrische begrenzingen nader in de legger bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet.
Artikel 12.4 Omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen
- 1.
Voor de veiligheid van regionale waterkeringen gelden de omgevingswaarden aangegeven in Bijlage X.
- 2.
De omgevingswaarden voor elke regionale waterkering worden aangegeven als gemiddelde overschrijdingskans per jaar.
Artikel 12.5 Termijn en aard omgevingswaarde
- 1.
Het algemeen bestuur van het waterschap draagt er zorg voor dat de regionale waterkeringen voldoen aan de omgevingswaarden.
- 2.
De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen zijn resultaatverplichtingen.
Afdeling 12.2.2 Wateroverlast
Artikel 12.6 Geometrische begrenzing wateroverlast
- 1.
De geometrische begrenzing van het gebied binnen de bebouwde kom, bedoeld in artikel 12.8 en artikel 12.9, is vastgelegd in bijlage II.
- 2.
De geometrische begrenzing van de gebieden zonder omgevingswaarden wateroverlast, bedoeld in artikel 12.8 en artikel 12.9, is vastgelegd in bijlage II.
- 3.
De geometrische begrenzing van het gebied buiten de bebouwde kom, bedoeld in artikel 12.8 en artikel 12.9, is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 12.7 Omgevingswaarden wateroverlast
- 1.
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, gelden de omgevingswaarden bedoeld in Artikel 12.8, Artikel 12.9 en Artikel 12.10.
- 2.
De omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit van regionale wateren zijn inspanningsverplichtingen.
Artikel 12.8 Omgevingswaarden wateroverlast binnen bebouwde kom
Voor het gebied binnen de bebouwde kom geldt een overstromingskans van ten hoogste 1/100 per jaar.
Artikel 12.9 Omgevingswaarden wateroverlast buiten bebouwde kom
Voor het gebied buiten de bebouwde kom geldt een overstromingskans van ten hoogste 1/50 per jaar en gemiddeld per deelgebied 1/80 per jaar.
Artikel 12.10 Afwijking omgevingswaarden wateroverlast
In afwijking van Artikel 12.8 en Artikel 12.9 gelden geen omgevingswaarden wateroverlast ten aanzien van onroerende zaken in de gebieden zonder omgevingswaarden wateroverlast.
Titel 12.3 Instructieregels
Afdeling 12.3.2 Waterschap Zuiderzeeland
Paragraaf 12.3.2.1 Wateroverlast
Artikel 12.12 Inrichten regionale wateren conform normering wateroverlast
Het algemeen bestuur van het waterschap draagt er zorg voor dat de regionale wateren zijn ingericht volgens de in Artikel 12.8 en Artikel 12.9 opgenomen omgevingswaarden.
Paragraaf 12.3.2.2 Waterbeheerprogramma
Artikel 12.13 Inhoud waterbeheerprogramma
- 1.
Het waterbeheerprogramma bevat in aanvulling op artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenminste:
- a.
een beschrijving van de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt;
- b.
het beleid inzake het beheer van het watersysteem gericht op de aan het watersysteem toegekende functies en doelstellingen;
- c.
één of meer toelichtende kaarten waarop de bestaande en geplande waterstaatswerken zijn aangegeven en waarop een overzicht wordt gegeven van de bestaande en nagestreefde toestand van het watersysteem;
- d.
een omschrijving van de maatregelen die door de beheerder en/of door derden moeten worden genomen om de in het regionaal waterprogramma en in het waterbeheerprogramma genoemde doelstellingen te bereiken, alsmede de fasering en prioriteitenstelling bij deze maatregelen;
- e.
een raming van de kosten van de maatregelen, voor zover deze gedurende de planperiode tot stand worden gebracht, een overzicht van de wijze waarop deze worden gedekt, alsmede een indicatie van de kosten van door derden te nemen maatregelen als gevolg van het plan.
- a.
- 2.
Het waterbeheerprogramma gaat vergezeld van een toelichting waarin tenminste is opgenomen de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van verrichte onderzoeken.
Artikel 12.14 Uitwerking waterbeheerprogramma
- 1.
In het waterbeheerprogramma kan worden bepaald dat het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap het waterbeheerprogramma of onderdelen daarvan moet of kan uitwerken volgens in het waterbeheerprogramma gegeven regels.
- 2.
Het besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap tot uitwerking van het waterbeheerprogramma maakt deel uit van het waterbeheerprogramma.
Artikel 12.15 Algemene voortgangsrapportage
Het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap rapporteert tenminste eenmaal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het geldende waterbeheerprogramma, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.
Paragraaf 12.3.2.3 Peilbesluiten
Artikel 12.16 Aanwijzing verplichte peilbesluiten
- 1.
Het algemeen bestuur van het waterschap stelt voor de oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast.
- 2.
Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap van het bepaalde in het eerste lid ontheffing voor bepaalde tijd ten aanzien van gebiedsdelen waar een regeling van de waterstand redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 12.17 Inhoud van het peilbesluit
Artikel 12.18 Herziening
Op een herziening en een wijziging van een peilbesluit zijn Artikel 12.16 en Artikel 12.17 van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 12.3.2.4 Legger
Artikel 12.19 Legger waterstaatswerken
De legger bevat onverminderd het bepaalde in artikel 2.39, lid 1 en 3 van de Omgevingswet in ieder geval:
- a.
de dwarsprofielen van de regionale waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden; en
- b.
een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de regionale waterkering, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.
Paragraaf 12.3.2.5 Meten en beoordelen
Artikel 12.22 Verslag toetsing watersysteem
- 1.
Het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de omgevingswaarden, bedoeld in Artikel 12.4, iedere zes jaar verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.
- 2.
Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de omgevingswaarden, technische leidraad, hydraulische randvoorwaarden en voorschriften bedoeld in Artikel 12.4 en Artikel 12.23 en de legger bedoeld in Artikel 12.19.
- 3.
Het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 12.8 en artikel 12.9, iedere zes jaar verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer.
- 4.
Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de omgevingswaarden en voorschriften bedoeld in artikel 12.8, artikel 12.9 en Artikel 12.24 en de legger bedoeld in Artikel 12.19.
- 5.
Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen bedoeld in het eerste en derde lid een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.
- 6.
Gedeputeerde staten kunnen afwijken van de termijn bepaald in het eerste en derde lid.
Artikel 12.23 Toetsing regionale waterkeringen
- 1.
De beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen bedoeld in Artikel 12.22, tweede lid geschiedt op basis van de meest recent door de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer gepubliceerde Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen.
- 2.
De hydraulische randvoorwaarden bedoeld in Artikel 12.22, tweede lid zijn afgeleid van de modellen Hydra-NL.
Artikel 12.24 Rekenregels normering wateroverlast
- 1.
De gemiddelde overstromingskans, bedoeld in Artikel 12.9, wordt per deelgebied bepaald.
- 2.
Voor de toetsing per deelgebied aan een overstromingskans van gemiddeld 1/80 per jaar, bedoeld in Artikel 12.9, geldt dat het totaal areaal van het gebied met een overstromingskans van lager dan 1/100 per jaar minimaal 1,5 keer zo groot is als het totaal areaal van het gebied met een overstromingskans tussen 1/50 per jaar en 1/80 per jaar.
- 3.
Gebieden die niet voldoen aan de in Artikel 12.8 en Artikel 12.9 voorgeschreven norm onderwerpt het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap aan een technisch oordeel om de oorzaak daarvan te achterhalen.
- 4.
Als uit het technisch oordeel, bedoeld in derde lid, blijkt dat sprake is van een knelpunt dan onderzoekt het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap in welke richting maatregelen genomen moeten worden.
Paragraaf 12.3.2.6 Projectprocedure voor waterstaatswerken
Artikel 12.25 Projectprocedure
- 1.
Het dagelijks bestuur van het waterschap stelt in ieder geval een projectbesluit vast voor de aanleg, verlegging of versterking van regionale waterkeringen als bedoeld in Artikel 12.3.
- 2.
Gedeputeerde staten kunnen afdeling 5.2 van de Omgevingswet van toepassing verklaren op:
- 3.
Het tweede lid is van toepassing indien sprake is van aanleg of wijziging van bovenlokale betekenis en dit met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moet worden gebracht.
Paragraaf 12.3.2.7 Rangorde bij waterschaarste
Artikel 12.26 Regionale verdringingsreeks IJsselmeergebied
- 1.
In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
- 2.
In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde overige behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
Hoofdstuk 13 Zwemwater
Artikel 13.1 Oogmerk
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op de veiligheid en hygiëne van bezoekers van daartoe door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocaties in oppervlaktewater.
Artikel 13.2 Werkingsgebied zwemwater
De regels in dit hoofdstuk gelden voor de zwemlocaties waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in Bijlage II.
Artikel 13.3 Beheer en onderhoud zwemlocatie
De houder van de zwemlocatie draagt zorg voor het beheer en onderhoud van de zwemlocatie gericht op de veiligheid en hygiëne voor de bezoekers.
Artikel 13.4 Beheersmaatregelen
- 1.
De houder van de zwemlocatie neemt tijdig passende beheersmaatregelen indien sprake is van een situatie die een negatief effect heeft of redelijkerwijs kan hebben op de kwaliteit van de zwemlocatie en op de gezondheid en veiligheid van zwemmers.
- 2.
De houder van de zwemlocatie informeert onverwijld gedeputeerde staten en de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam indien sprake is van een situatie, bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk 14 Duurzame energie
Titel 14.1 Windenergie
Afdeling 14.1.1 Algemeen windenergie
Artikel 14.1 Oogmerk windenergie
De regels in de titel Windenergie zijn gesteld voor het cyclisch opschalen en saneren van windmolens zodat steeds meer windenergie met minder windmolens kan worden opgewekt.
Artikel 14.2 Werkingsgebieden windenergie
- 1.
De regels voor windenergie zijn gesteld voor het grondgebied van de provincie Flevoland , waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 2.
Een windgebied is een gebied in de provincie waar nieuwe windmolens -onder voorwaarden- mogelijk kunnen worden opgericht en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 3.
Het gebied buiten windgebied is het gebied in de provincie dat is gelegen buiten een windgebied en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 4.
Een projectgebied is een gebied waarbinnen voldoende perspectief voor een initiatiefnemer is om een project van opschalen en saneren in zijn geheel te realiseren en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 5.
Het gebied binnen windgebied-buiten projectgebied is het gebied dat binnen het windgebied maar tevens buiten een projectgebied is gelegen en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 6.
Een plaatsingszone is een zone binnen een projectgebied voor het plaatsen van nieuwe windmolens en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II .
Artikel 14.3 Werkingsgebieden windenergie: aanwijzen en begrenzen projectgebieden, indieningsvereiste aanvraag
- 1.
Gedeputeerde staten kunnen in de omgevingsverordening projectgebieden in een windgebied aanwijzen en wijzigen. Het aanwijzen en wijzigen van de begrenzing van een projectgebied kan ambtshalve en op aanvraag plaatsvinden.
- 2.
Een aanwijzing of wijziging van de begrenzing van een projectgebied wordt gebaseerd op een (voorstel tot aanpassing van een goedgekeurd) projectplan voor opschalen en saneren opschalen van windmolens. Het (aangepaste) projectplan toont de noodzaak van de aanwijzing of wijziging van de begrenzing aan.
Artikel 14.4 Werkingsgebieden windenergie: aanwijzen en begrenzen plaatsingszones, indieningsvereiste aanvraag
- 1.
Gedeputeerde staten kunnen in de omgevingsverordening plaatsingszones in een projectgebied aanwijzen en wijzigen. Het aanwijzen en wijzigen van de begrenzing in een projectgebied kan ambtshalve en op aanvraag plaatsvinden.
- 2.
Een aanwijzing of wijziging van de begrenzing van een plaatsingszone wordt gebaseerd op een (voorstel tot aanpassing van een goedgekeurd) projectplan voor opschalen en saneren van windmolens. Het (aangepaste) projectplan toont de noodzaak van de aanwijzing of wijziging van de begrenzing aan.
Afdeling 14.1.2 Activiteiten windenergie
Artikel 14.5 Verbod wijzing bestaand gebruik windmolens
- 1.
Het is verboden het gebruik -waaronder mede bouwen wordt verstaan- van een bestaande windmolen te wijzigen in een ander gebruik, waardoor het provinciaal grondgebied van Flevoland minder geschikt wordt voor het verwezenlijken van het beleid voor opschalen en saneren, inclusief ruimtelijke doelstellingen. Het verbod geldt niet voor gebruik dat nodig is vanwege het normale beheer en onderhoud van een windmolen
- 2.
Onder een ander gebruik, als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan een vorm van gebruik die op grond van het geldende omgevingsplan is toegestaan.
- 3.
Een ander gebruik dat het provinciaal grondgebied van Flevoland minder geschikt maakt voor het verwezenlijken van het beleid voor opschalen en saneren inclusief ruimtelijke doelstellingen omvat in ieder geval:
- a.
het wijzigen van een windmolen waardoor het vermogen, de levensduur en/of afmeting van de windmolen toeneemt (opschalen) zonder de daarbij behorende sanering;
- b.
het vervangen van een bestaande windmolen oor een nieuwe windmolen op dezelfde locatie danwel nabij die locatie zonder dat aangetoond is dat deze vervanging onderdeel uitmaakt van een project van opschalen en saneren. Daarbij maakt het niet uit of de nieuwe windmolen voor bepaalde of onbepaalde tijd is bedoeld.
- a.
- 4.
Het verbod genoemd in dit artikel geldt zolang en voor zover er nog geen onherroepelijk omgevingsplan is dat in overeenstemming is met het verbod.
Artikel 14.6 Nieuwe windmolens alleen toegestaan conform een goedgekeurd projectplan
- 1.
Nieuwe windmolens zijn alleen toegestaan als deze passen binnen een door gedeputeerde staten goedgekeurd projectplan voor opschalen en saneren van windmolens dat gelegen is in het windgebied.
- 2.
Een projectplan bevat in ieder geval:
- a.
een voorstel voor een projectgebied en plaatsingszones;
- b.
een beschrijving van de ruimtelijke invulling van het plan;
- c.
inzicht in de haalbaarheid van het plan, waaronder compenserende maatregelen;
- d.
een planning, waaronder begrepen de fasering van opschalen en saneren;
- e.
inzicht in de invulling van de financiële participatie en de gebiedsgebonden bijdrage aan kwaliteitscompensatie;
- f.
het voorstel voor de planparticipatie.
- a.
- 3.
Per projectgebied wordt een goedgekeurd projectplan voor opschalen en saneren door een initiatiefnemer in zijn geheel uitgevoerd.
- 4.
4. De initiatiefnemer kan een samenwerkingsverband van meerdere partijen zijn.
Artikel 14.7 Hardheidsclausule
Ambtshalve of op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van een gemeente kunnen gedeputeerde staten een of meer bepalingen van Titel 14.1 Windenergie buiten toepassing verklaren of daarvan afwijkingen toestaan voor zover toepassing daarvan gelet op het doel en het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een belanghebbende. Dit kan binnen het grondgebied van de provincie Flevoland.
Afdeling 14.1.3 Instructieregels windenergie
Paragraaf 14.1.3.1 Beoordelingsregels projectplan
Artikel 14.8 Projectplan: voorstel voor projectgebied en plaatsingszones
Een projectplan bevat een voorstel voor een projectgebied en plaatsingszones die in het windgebied liggen, weergegeven op een verbeelding met als ondergrond de GBKN 1:10.000.
Artikel 14.9 Projectplan: eisen ruimtelijke invulling
Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake de ruimtelijke invulling:
- a.
windmolens worden geplaatst in een opstelling;
- b.
de rotorbladen draaien in eenzelfde richting;
- c.
de windmolens hebben eenzelfde verschijningsvorm;
- d.
de windmolens hebben een maximale ashoogte van 120 meter met daarbij steeds het maximaal haalbare vermogen per windmolen. Indien initiatiefnemer een hogere ashoogte van een windmolen wil voor een hoger vermogen (MW) dient te worden aangetoond dat het maximaal haalbare vermogen per turbine bij een windmolen met as-hoogte van 120 meter ontoereikend is.
Artikel 14.10 Projectplan: eisen bijdrage ten behoeve van het compenseren van de kwaliteit van het gebied
- 1.
Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake de bijdrage ten behoeve van het compenseren van de kwaliteit van het gebied:
- a.
het projectplan maakt inzichtelijk hoe de beoogde ruimtelijke ontwikkeling inzake windenergie gepaard gaat met het verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in of in de directe omgeving van het projectgebied.
- b.
de kwaliteitscompensatie kan zien op een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
- c.
het projectplan bevat een voorstel voor de wijze waarop de kwaliteitscompensatie financieel, juridisch en feitelijk wordt geborgd en beschrijft hoe die past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor het gebied.
- a.
- 2.
De waarde van de kwaliteitscompensatie bedraagt gedurende de gebruikstermijn jaarlijks gemiddeld € 1.050,-- per MW opgesteld vermogen in de betreffende plaatsingszone. Er wordt jaarlijks geïndexeerd. Indien een kwaliteitscompensatie als bedoeld in het eerste lid niet is verzekerd, wordt het omgevingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een windmolenparkfonds is verzekerd.
Artikel 14.11 Projectplan: eisen aan fasering opschalen en saneren
Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake de fasering van opschalen en saneren:
- a.
Alle bestaande windmolens binnen het projectgebied worden gesaneerd;
- b.
De sanering wordt zeker gesteld met een bindende overeenkomst met de rechthebbende(n);
- c.
De sanering vindt plaats binnen een half jaar na de ingebruikname van de nieuwe windmolens in de plaatsingszones (saneringstermijn);
- d.
Indien uit het projectplan blijkt dat het vanwege de economische uitvoerbaarheid noodzakelijk is om af te wijken van de saneringstermijn van een half jaar, kan een te saneren windmolen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vijf jaar gelijktijdig met de nieuwe windmolens in werking blijven, onder de voorwaarde dat zekerheid is gesteld met een bindende overeenkomst waaruit blijkt dat de sanering van de bestaande windmolen binnen die termijn van uiterlijk vijf jaar na ingebruikname is verzekerd;
- e.
De sanering van de windmolens wordt vastgelegd in een uitvoeringsprogramma dat de locatie van de windmolens vermeldt en het tijdstip waarop deze uiterlijk worden gesaneerd;
- f.
Bij het bepalen van de volgorde van de sanering wordt door initiatiefnemer de beoogde landschappelijke verbetering meegewogen, waarbij het uitgangspunt is dat het saneren van de oudste windmolens en van de windmolens nabij de nieuwe opstelling voorrang krijgt boven het saneren van de jongere windmolens en van de windmolens die verder weggelegen zijn van de nieuwe windmolenopstelling. Het projectplan maakt de gemaakte afweging inzichtelijk.
Artikel 14.12 Projectplan: eisen financiële participatie
- 1.
Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake financiële participatie:
- a.
Het projectplan maakt inzichtelijk hoe de omgeving gelegenheid krijgt om financieel te participeren;
- b.
Het projectplan maakt inzichtelijk hoe die financiële participatie per fase op een eerlijke, eenvoudige en evenwichtige wijze wordt uitgewerkt .
- a.
- 2.
Ten aanzien van de financiële participatie gelden per fase de volgende eisen:
- a.
In de ontwikkel- en bouwfase biedt initiatiefnemer in ieder geval aan bewoners en ondernemers gevestigd in het projectgebied, de gelegenheid om vanaf de eerste risicodragende (ontwikkel-)fase financieel risicodragend te participeren bij de ontwikkeling van de nieuwe windmolens binnen dat projectgebied;
- b.
In de exploitatiefase biedt initiatiefnemer alle bewoners en ondernemers die gevestigd zijn in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland gelegenheid om financieel te participeren in de exploitatie van de nieuwe windmolens (vanaf de fase vanaf ingebruikname);
1. Uitgangspunt is dat in de exploitatiefase minimaal 2,5% van de initiële totale investeringsomvang door middel van participatie wordt ingevuld;
2. Van dit minimumpercentage van 2,5% wordt alleen afgeweken indien de initiatiefnemer kan aantonen dat er een gebrek aan belangstelling voor participatie bestaat dat niet te wijten is aan voldoende participatiemogelijkheden en/of communicatie daarover.
- a.
- 3.
Uitgangspunten bij de financiële participatie zijn in elke fase:
- a.
De risico's en de verwachte financiële rendementen van de participatie worden helder in beeld gebracht;
- b.
Er wordt een redelijke vergoeding gegeven voor het risico in relatie tot de potentiële winstgevendheid;
- c.
Participaties zijn vrij verhandelbaar, eventueel na een lock-in periode van maximaal 2 jaar;
- d.
De initiatiefnemer legt de mogelijkheden voor bewoners en ondernemers tot financiële projectparticipatie vast in een overeenkomst met de gemeente.
- a.
Artikel 14.13 Projectplan: eisen planparticipatie
Een projectplan maakt inzichtelijk hoe het draagvlak voor en burgerparticipatie bij het initiatief worden verzekerd en hoe de omgeving in een vroeg stadium van de planvorming actief wordt betrokken bij de uitwerking van het initiatief, daaronder in ieder geval doch niet limitatief begrepen de planvorming rond de nieuwe windmolenopstellingen en de mogelijke inrichting van plaatsingszones.
Paragraaf 14.1.3.2 Beoordelingsregels werkingsgebieden
Artikel 14.14 Beoordelingsregels aanwijzen en begrenzen projectgebied
- 1.
Het aan te wijzen of de te wijzigen begrenzing van een projectgebied maakt deel uit van een goedgekeurd (aangepast) projectplan dat is gelegen in een windgebied;
- 2.
Een aanwijzing of wijziging van de begrenzing van het projectgebied heeft geen onevenredig negatief effect op de projecten voor opschalen en saneren binnen een eventueel resterend deel van het projectgebied en/of binnen de andere aangewezen projectgebieden of op de omgeving;
- 3.
Een wijziging van de begrenzing van een projectgebied is noodzakelijk vanwege veranderende omstandigheden, ontwikkelingen in de techniek of regelgeving, bedrijfseconomische redenen en de uitvoeringspraktijk.
Artikel 14.15 Beoordelingsregels aanwijzen en begrenzen plaatsingszones
- 1.
De aan te wijzen of de te wijzigen begrenzing van een plaatsingszone maakt deel uit van een goedgekeurd (aangepast) projectplan voor het desbetreffende projectgebied;
- 2.
Een aanwijzing of wijziging van de begrenzing van een plaatsingszone vindt plaats op basis van een integrale afweging en evenwichtige balans tussen de omgevingskwaliteit, het maatschappelijk draagvlak en het economisch perspectief.
Paragraaf 14.1.3.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunningen
Artikel 14.16 Beoordelingsregels omgevingsvergunning: tijdelijkheid windmolens
- 1.
De realisatie van een nieuwe windmolen wordt uitsluitend toegestaan als deze deel uitmaakt van een goedgekeurd projectplan.
- 2.
Voor de realisatie van een nieuwe windmolen binnen het grondgebied van de provincie Flevoland wordt uitsluitend een omgevingsvergunning voor een bepaalde aaneengesloten gebruiksperiode verleend, waarbij in ieder geval de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
- a.
de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde aaneengesloten gebruiksperiode, die maximaal 25 jaar bedraagt;
- b.
na het verstrijken van de gebruiksperiode als bedoeld in onderdeel a wordt de windmolen verwijderd.
- a.
Paragraaf 14.1.3.4 Instructieregels omgevingsplan
Artikel 14.17 Instructieregels omgevingsplan: geen windmolens buiten een windgebied
Een omgevingsplan sluit uit dat buiten windgebied nieuwe windmolens worden gerealiseerd of dat bestaande windmolens worden opgeschaald.
Artikel 14.18 Instructieregels omgevingsplan: windmolens binnen een windgebied-plaatsingszones
- 1.
Binnen een windgebied voorziet een omgevingsplan, binnen twee jaar na de goedkeuring van een projectplan, uitsluitend in nieuwe windmolens in een plaatsingszone binnen een projectgebied conform dat projectplan.
- 2.
Een omgevingsplan mag op een locatie niet meer voorzien in een windmolen, zodra de gebruiksperiode (maximaal 25 jaar) van de omgevingsvergunning voor de betreffende windmolen op die locatie is verstreken.
Artikel 14.19 Instructieregels omgevingsplan: windmolens binnen een windgebied-projectgebieden
Binnen een windgebied voorziet een omgevingsplan, binnen twee jaar na de goedkeuring van een projectplan, in de sanering van alle windmolens binnen een projectgebied conform dat projectplan.
Artikel 14.20 Instructieregels omgevingsplan: windmolens binnen een windgebied-buiten projectgebieden
Binnen een windgebied voorziet een omgevingsplan in een regeling die tegengaat dat er binnen windgebied-buiten projectgebied nieuwe windmolens worden gerealiseerd of dat bestaande windmolens worden opgeschaald.
Paragraaf 14.1.3.5 Instructieregels hardheidsclausule
Artikel 14.21 Beoordelingsregels hardheidsclausule
- 1.
Er kan binnen het grondgebied van de provincie Flevoland alleen van een of meer bepalingen van titel Windenergie buiten toepassing worden verklaard of afwijking daarvan worden toegestaan, voor zover dit gelet op het doel en het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een belanghebbende.
- 2.
De Statencommissie wordt gehoord over een voornemen om een of meer bepalingen van titel Windenergie buiten toepassing verklaren of daarvan afwijkingen toestaan.
Titel 14.2 Zonne-energie
Afdeling 14.2.1 Algemeen zonne-energie
Artikel 14.22 Oogmerk zonne-energie
De regels in de titel Zonne-energie zijn gesteld om ruimte te bieden aan grondgebonden opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied van Flevoland waarbij de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 14.23 Werkingsgebieden zonne-energie
- 1.
De regels voor grondgebonden opstellingen voor zonne-energie gelden voor het landelijk gebied van Flevoland, zijnde het landzijdige deel van Flevoland met uitzondering van bestaand stedelijk gebied, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
- 2.
Een Uitzonderingsgebied voor zonne-energie op agrarische gronden is een gebied voor het realiseren en instandhouden van grondgebonden opstellingen voor zonne-energie op agrarische gronden en waarvan de geometrische begrenzing Is vastgelegd in Bijlage II.
- 3.
Uitzondering glastuinbouw i.r.t. zonne-energie in landelijk gebied is het gebied waaraan in een omgevingsplan de functie van glastuinbouw is toegedeeld en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Afdeling 14.2.2 Activiteiten ontwikkelruimte zonne-energie
Artikel 14.24 Werkingsgebieden zonne-energie: aanwijzen uitzonderingsgebieden voor zonne-energie op agrarische gronden
- 1.
Provinciale staten kunnen in de omgevingsverordening uitzonderingsgebieden voor zonne-energie op agrarische gronden aanwijzen en wijzigen.
- 2.
Een aanvraag tot aanwijzing of wijziging van de begrenzing van uitzonderingsgebieden voor zonne-energie op agrarische gronden gaat vergezeld van een motivering die op basis van de Flevolandse zonneladder en bouwstenen voor zonne-energie zoals opgenomen in het provinciale beleid voor grondgebonden zon de toelaatbaarheid aantoont voor het realiseren van een opstelling voor zonne-energie op de betreffende agrarische gronden.
Artikel 14.25 Ontwikkelruimte zonne-energie
- 1.
Voor de realisatie van grondgebonden opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied van de provincie Flevoland is maximaal 1000 hectare netto beschikbaar. Hiervan is de eerste 500 hectare netto vanaf 15 november 2018 opengesteld.
- 2.
Na verzending van het evaluatieverslag als bedoeld in Artikel 14.27 kunnen gedeputeerde staten besluiten over de openstelling van de tweede 500 hectare netto ontwikkelruimte voor de realisatie van grondgebonden opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied van de provincie Flevoland.
Afdeling 14.2.3 Instructieregels zonne-energie
Artikel 14.26 Beoordelingsregels omgevingsvergunning: tijdelijkheid grondgebonden opstelling voor zonne-energie
- 1.
Voor de realisatie van grondgebonden opstellingen voor zonne-energie wordt uitsluitend een omgevingsvergunning voor een bepaalde aaneengesloten gebruiksperiode verleend.
- 2.
Aan een omgevingsvergunning voor grondgebonden opstellingen voor zonne-energie verbindt het bevoegd gezag in ieder geval de volgende voorschriften:
Artikel 14.27 Monitoring en evaluatie: zonne-energie
- 1.
Gedeputeerde staten monitoren de ontwikkeling van de in Artikel 14.25, eerste lid en Artikel 14.25, tweede lid genoemde ontwikkelruimte voor grondgebonden opstellingen voor zonne-energie en zenden provinciale staten hiervan uiterlijk binnen twee maanden na het vollopen van de afzonderlijke ontwikkelruimtes ter kennisname een evaluatieverslag.
- 2.
Het evaluatieverslag gaat in ieder geval in op:
- a.
het verloop van de besluitvormingsprocedures voor grondgebonden opstellingen voor zonne-energie,
- b.
de locaties waar grondgebonden opstellingen voor zonne-energie worden gerealiseerd, en
- c.
de toetsing van grondgebonden opstellingen voor zonne-energie aan de bouwstenen van de Structuurvisie zon zoals opgenomen in het Omgevingsprogramma Flevoland.
- a.
Artikel 14.28 Instructieregels omgevingsplan zonne-energie
- 1.
Gerekend vanaf 15 november 2018 mag een omgevingsplan voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie tot maximaal 500 hectare netto van het landelijk gebied van de provincie Flevoland’, waarvan de locatie en de omvang zijn aangegeven in de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied.
- 2.
Vanaf het moment dat gelet op de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied de eerste 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld in Artikel 14.25, eerste lid is volgelopen en de tweede 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld in Artikel 14.25, tweede lid een aanvang neemt, laat een nieuw(e wijziging van het) een omgevingsplan buiten de aangewezen uitzonderingsgebieden voor zonne-energie op agrarische gronden geen grondgebonden opstelling voor zonne-energie op agrarische gronden toe.
- 3.
In afwijking van Artikel 14.28, tweede lid mag een nieuw(e wijziging van een) omgevingsplan een grondgebonden opstelling voor zonne-energie toelaten op gietwaterbassins in het gebied Uitzondering glastuinbouw i.r.t. zonne-energie in landelijk gebied.
- 4.
Vanaf het moment dat gelet op de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied de eerste 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld In Artikel 14.25, eerste lid is volgelopen en de tweede 500 hectare netto ontwikkelruimte als bedoeld in Artikel 14.25, tweede lid een aanvang neemt mag een omgevingsplan voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie tot in totaal maximaal 1000 hectare netto van het landelijk gebied van de provincie Flevoland, gerekend vanaf 15 november 2018, mits de locatie en de omvang zijn aangegeven in de monitor met betrekking tot zonne-energie in het landelijk gebied.
- 5.
Een omgevingsplan mag op een locatie niet meer voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie, nadat de gebruiksperiode van de omgevingsvergunning voor de betreffende opstelling op die locatie is verstreken.
- 6.
In afwijking van het Artikel 14.28, vijfde lid mag een omgevingsplan, nadat de gebruiksperiode van de omgevingsvergunning voor de betreffende opstelling op die locatie is verstreken, blijven voorzien in grondgebonden opstellingen voor zonne-energie, indien voor die locatie opnieuw een omgevingsvergunning wordt verleend voor het realiseren van een nieuwe grondgebonden opstelling voor zonne-energie.
Hoofdstuk 15 Natuurnetwerk Nederland
Afdeling 15.1 Algemeen
Artikel 15.1 Oogmerk en toepassingsgebied
- 1.
Dit hoofdstuk geeft regels als bedoeld in artikel 2.31a en 2.44 vierde lid van de Omgevingswet
- 2.
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:
- a.
het begrenzen, aanwijzen en beschermen van op het land gelegen Natuurnetwerk Nederland;
- b.
het aanwijzen en veiligstellen van de wezenlijke kenmerken en waarden van de begrensde gebieden;
- c.
het geven van een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland en voorwaarden voor herbegrenzing;
- d.
het instellen van een registratie voor planologische besluiten bij het wijzigen van het Natuurnetwerk Nederland.
- a.
Artikel 15.2 Werkingsgebied en aanwijzing gebieden
- 1.
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het Werkingsgebied natuurnetwerk Nederland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II
- 2.
Het Natuurnetwerk Nederland is de locatie, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II en op https://nnn.flevoland.nl/.
- 3.
Compensatie NNN binnen het zoekgebied Oosterwold is de locatie die is vastgelegd in Bijlage II en op https://nnn.flevoland.nl/.
- 4.
Het kiekendieffoerageergebied is de locatie, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II en op https://nnn.flevoland.nl/.
- 5.
De wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland zijn vastgelegd op https://nnn.flevoland.nl/.
Afdeling 15.2 Activiteiten
Artikel 15.3 Wijziging begrenzing: saldobenadering en herbegrenzing
- 1.
Activiteiten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk kunnen alleen worden toegelaten indien de gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven.
- 2.
De begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland of de wezenlijke kenmerken en waarden kunnen worden gewijzigd:
- a.
ten behoeve van een combinatie van projecten of handelingen die tevens tot doel heeft de kwaliteit en kwantiteit van het Natuurnetwerk Nederland op gebiedsniveau per saldo te verbeteren,
- b.
ten behoeve van andere activiteiten dan mogelijk gemaakt op grond van Artikel 15.5, eerste lid, sub b indien:
- 1.
een ingreep onvermijdelijk blijkt,
- 2.
er sprake is van een groot openbaar belang,
- 3.
er geen reële alternatieven zijn, en
- 4.
de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
- 1.
- c.
ten behoeve van de herijking van het Natuurnetwerk Nederland,
- d.
naar aanleiding van wijziging in hogere beleidskaders en wet en regelgeving.
- a.
- 3.
De begrenzing van het Natuurnetwerk of de wezenlijke kenmerken en waarden kunnen worden gewijzigd:
- a.
ten behoeve van een verbetering van de samenhang van het Natuurnetwerk Nederland, of een betere planologische inpassing van het Natuurnetwerk Nederland, voor zover:
- 1.
de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland worden behouden, en
- 2.
de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland tenminste gelijk blijft.
- 1.
- b.
ten behoeve van een enkelvoudige ontwikkeling, voor zover:
- 1.
de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van het Natuurnetwerk Nederland beperkt is,
- 2.
de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en een vergroting van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland,
- 1.
- c.
ten behoeve van de aanwijzing compensatie NNN binnen het zoekgebied Oosterwold,
- d.
ten behoeve van de begrenzing van het kiekendieffoerageergebied.
- a.
- 4.
De wezenlijke kenmerken en waarden kunnen tevens worden gewijzigd naar aanleiding van natuurlijke ontwikkelingen in het gebied.
Artikel 15.4 Verzoek wijziging begrenzingen
- 1.
Burgemeesten en wethouders kunnen verzoeken de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en de wezenlijke kenmerken en waarden te wijzigen ten behoeve van een combinatie van projecten of handelingen als genoemd in Artikel 15.3, tweede lid, onderdeel a of een enkelvoudige ontwikkeling als genoemd in Artikel 15.3, derde lid onderdeel b.
- 2.
Het verzoek om wijziging van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland gaat vergezeld van een toelichting of onderbouwing waarin wordt aangetoond dat:
- a.
de uitvoering en langdurige instandhouding van de versterking of vergroting van het Natuurnetwerk Nederland is gewaarborgd,
- b.
de uitvoering van de versterking en vergroting uiterlijk aansluitend aan het realiseren van de enkelvoudige ontwikkeling plaats vindt.
- a.
- 3.
Wanneer de beoogde ontwikkeling of activiteit ten behoeve waarvan het Natuurnetwerk Nederland is gewijzigd niet of niet geheel plaats vindt verzoeken burgemeester en wethouders tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de wijziging.
Afdeling 15.3 Instructieregels
Artikel 15.5 Gemeenteraad: Bescherming NNN
- 1.
Een omgevingsplan, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij het aangewezen Natuurnetwerk Nederland:
- a.
strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied,
- b.
maakt alleen activiteiten mogelijk die per saldo niet leiden tot de achteruitgang van de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk, vermindering van de samenhang tussen die gebieden of tot nadelige gevolgen voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk.
- a.
Artikel 15.6 Gedeputeerde Staten: Registratie begrenzing NNN
- 1.
Gedeputeerde Staten houden een actuele en digitale registratie bij van de besluiten in verband met wijzigingen van het Natuurnetwerk Nederland.
- 2.
De registratie is gericht op het inzichtelijk maken van een sluitende compensatieboekhouding en het volgen van de uitvoering.
Hoofdstuk 16 Natuurbescherming
Titel 16.1 Algemeen
Artikel 16.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
- a.
flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in afdeling 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
het vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond, als bedoeld in artikel 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- c.
de Natura 2000-activiteiten, bedoeld in afdeling 11.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 16.2 Oogmerken
- 1.
De regels over flora- en fauna-activiteiten en Natura 2000-activiteiten zijn gesteld met het oog op de natuurbescherming.
- 2.
De regels over handelen volgens faunabeheerplan en de uitoefening van de jacht zijn gesteld met het oog op:
- 3.
De regels over het vellen en herbeplanten van houtopstanden zijn gesteld met het oog op:
Artikel 16.3 Werkingsgebied natuurbescherming
De regels in dit hoofdstuk Natuurbescherming gelden voor het grondgebied van de provincie Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Titel 16.2 Activiteiten
Afdeling 16.2.2 Activiteiten met betrekking tot dieren of planten in het wild
Paragraaf 16.2.2.1 Flora- en fauna activiteiten: omgevingsvergunning andere soorten
Artikel 16.4 Maatwerkregel bestrijding van schadeveroorzakende dieren
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1 tweede lid. aanhef en onder g van de wet in samenhang met artikel 11.54 eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren van de soorten, genoemd in bijlage IX onder A van het Besluit activiteiten leefomgeving, opzettelijk te doden of te vangen geldt niet als deze flora- en fauna-activiteiten door grondgebruikers worden verricht ter voorkoming of bestrijding van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren met betrekking tot de soorten en onder de voorschriften genoemd in Bijlage XI onder A..
- 2.
In aanvulling op het eerste lid geldt de vrijstelling uitsluitend:
- a.
voor handelingen ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade;
- b.
voor de grondgebruiker respectievelijk een door hem op grond van de artikelen 11.44, vijfde lid, 11.52, vijfde lid en 11.58, zesde lid van het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen persoon;
- c.
op de door de grondgebruiker gebruikte gronden, in of aan door de grondgebruiker gebruikte opstallen, of in het omringende gebied.
- a.
Artikel 16.5 Vergunningvrije activiteiten ruimtelijke inrichting of ontwikkeling bestendig beheer of onderhoud
De verboden, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Omgevingswet, met uitzondering van het verbod tot opzettelijk doden, gelden niet voor soorten genoemd in Bijlage XI onder B ten aanzien van de belangen genoemd in artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 16.6 Bescherming vogels tegen landbouwwerkzaamheden
- 1.
De verboden, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder g van de Omgevingswet en artikel 11.37, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelden met uitzondering van het verbod tot doden, niet ten behoeve van activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van vogels, hun nesten en eieren en hun niet vliegvlugge jongen tegen landbouwwerkzaamheden en vee.
- 2.
De op basis van het eerste lid gevangen niet vliegvlugge jongen worden onmiddellijk na afloop van de landbouwwerkzaamheden bedoeld in het eerste lid weer in vrijheid gesteld.
Artikel 16.7 Vrijstelling amfibieen en ringslangen ter veiligstelling tegen verkeer
- 1.
De verboden om in het wild levende dieren te vangen en opzettelijk te verstoren, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder g van de Omgevingswet en artikel 11.46, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, alsmede het verbod om amfibieën te vangen, als bedoeld in artikel 11.54, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelden niet ten aanzien van deze amfibieën en de ringslang indien de betrokken handelingen plaatsvinden ter veiligstelling van deze dieren tegen het verkeer.
- 2.
De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt slechts voor het vervoer van de dieren over een afstand van ten hoogste 50 meter vanaf de vangplaats en voor zover de dieren na het vervoeren onmiddellijk weer in vrijheid worden gesteld.
- 3.
De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt slechts voor het vervoer van de ringslang over een afstand van ten hoogste 100 meter vanaf de vangplaats en voor zover de dieren na het vervoeren onmiddellijk weer in vrijheid worden gesteld.
Artikel 16.8 Sluiten van de jacht
- 1.
Gedeputeerde Staten kunnen bij besluit de jacht op wildsoorten beperken of stopzetten in de gehele provincie of een gedeelte daarvan zolang bijzondere weersomstandigheden dat noodzakelijk maken.
- 2.
Gedeputeerde Staten kunnen bij besluit de vrijstelling, bedoeld in artikel 16.4, opschorten als dat noodzakelijk is vanwege bijzondere weersomstandigheden.
Afdeling 16.2.3 Activiteiten die houtopstanden betreffen
Artikel 16.9 Activiteiten
Deze afdeling is van toepassing op het vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen van houtopstanden als bedoeld in afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 16.9a Instructieregels houtopstanden
Bij het vaststellen van een bebouwingscontour houtkap in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt deze contour zodanig bepaald dat houtopstanden groter dan 15 hectare en breder dan 30 meter buiten de bebouwingscontour vallen.
Artikel 16.10 Maatwerkregel: vrijstelling meldplicht vellen houtopstanden
In aanvulling op artikel 11.126, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving is het in het eerste lid van artikel 11.126 geregelde verbod niet van toepassing op:
- a.
Beheerders die meer dan 75 ha bos en natuur in de provincie Flevoland beheren en beschikken over een certificaat natuurbeheer afgegeven door de Stichting Certificering SNL, indien de grond, waarop de te vellen houtopstand zich bevindt, binnen drie jaar na velling of teniet gaan op bosbouwkundig verantwoorde wijze wordt herbeplant;
- b.
De vrijstelling als bedoeld onder a is niet van toepassing indien:
- c.
Een beheerder die gebruik maakt van de vrijstelling als bedoeld onder a verstrekt gedeputeerde staten voor 1 oktober een overzicht over het voorafgaande jaar met:
- d.
Voorts is het in artikel 11.126, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving bepaalde niet van toepassing bij:
- 1.
Het maximaal 1 keer per 4 jaar kappen van verjongingsgaten indien deze groter zijn dan 1,5 maal de boomhoogte en gezamenlijk niet meer oppervlakte beslaan dan 10 procent van het bosperceel.
- 2.
Het vrijstellen van oevers van bestaande poelen en plassen over een breedte van 30 meter gerekend vanaf de bestaande gemiddelde voorjaarslijn.
- 3.
Het door natuurlijke ontwikkelingen te niet gaan van houtopstanden in de volgende gevallen:
- 1.
Artikel 16.11 Maatwerkregel: uitzondering op plicht tot herbeplanting
In aanvulling op artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt de plicht tot herbeplanting niet wanneer het gaat om:
Artikel 16.12 Afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift: plicht tot herbeplanting
- 1.
In afwijking van artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving en met inachtneming van artikel 11.30 aanhef en onder a van het Besluit activiteiten leefomgeving kunnen gedeputeerde staten bij maatwerkvoorschrift toestemming verlenen voor herbeplanting op andere grond dan de grond, bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving, eerste lid, indien:
- a.
De toestemming er niet toe leidt dat de oppervlakte van het oorspronkelijke bos kleiner wordt dan 15 hectare;
- b.
De andere grond is gelegen in de provincie Flevoland;
-
c.
Beplanting van andere grond niet ten koste gaat van beschermde natuurwaarden en bijzondere landschappelijke waarden;
-
d.
onbeplant is en vrij van een herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;
-
e.
vrij is van (natuur)compensatieverplichtingen;
-
f.
en geen wettelijke doelstelling kent die aan de herbeplanting in de weg staat.
- a.
- 2.
Bij maatwerkvoorschrift kan van het eerste lid worden afgeweken als dit in overeenstemming is met het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, en naar het oordeel van gedeputeerde staten niet tot onevenredig bezwarende gevolgen zou leiden.
Artikel 16.12a Gegevens en bescheiden aanvraag herbeplanting op andere grond
Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift voor de herbeplanting op andere grond dan bedoeld in artikel 16.3 worden in aanvulling op artikel 11.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Titel 16.3 Handelen volgens faunabeheerplan
Afdeling 16.3.2 Faunabeheerplan
Artikel 16.14 Eisen aan faunabeheerplan
- 1.
Het faunabeheerplan bevat ten minste de volgende algemene gegevens:
- 2.
In aanvulling op het in artikel 6.2, eerste en tweede lid van het Omgevingsbesluit daaromtrent bepaalde bevat het faunabeheerplan voor wat betreft populatiebeheer en schadebestrijding ten minste de volgende nadere gegevens:
- a.
kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer en schadebestrijding noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;
- b.
per diersoort een onderbouwing van de aard en de noodzaak van activiteiten om schade te voorkomen of beperken en een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar, en de perioden in het jaar waarin, deze activiteiten plaatsvinden;
- c.
een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel b bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;
- d.
de huidige en gewenste stand van de in onderdeel a bedoelde diersoorten of een onderbouwing voor Adaptive Impact Management;
- e.
per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel d, te bereiken en schade te voorkomen;
- f.
per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel c, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel b bedoelde belangen te voorkomen, mits er geen sprake is van Adaptive Impact Management;
- g.
voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;
- h.
een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel e bedoelde handelingen zullen plaats vinden;
- i.
voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel e bedoelde handelingen;
- j.
een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald.
- a.
- 3.
Het faunabeheerplan bevat voor wat betreft de uitoefening van de jacht de volgende gegevens:
- a.
kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten waarop wordt gejaagd;
- b.
een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan.
- a.
Artikel 16.15 Aanvullende eisen faunabeheerplan
- 1.
In een faunabeheerplan wordt aangegeven dat het plan een geldigheidsduur van ten hoogste 6 jaar heeft.
- 2.
De faunabeheereenheid kan het faunabeheerplan gedeeltelijk wijzigen gedurende het in het eerste lid genoemde tijdvak waarvoor het is vastgesteld.
- 3.
Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de faunabeheereenheid de in het eerste lid genoemde geldigheidsduur van het faunabeheerplan met maximaal twaalf maanden verlengen.
- 4.
De faunabeheereenheid geeft in het faunabeheerplan het werkingsgebied van het plan weer.
Artikel 16.16 Reikwijdte faunabeheerplan
Het faunabeheerplan geldt voor het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.
Artikel 16.17 Goedkeuring faunabeheerplan
- 1.
Teneinde voor goedkeuring als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid van de Omgevingswet in aanmerking te komen, voldoet een faunabeheerplan aan de eisen, opgenomen in Artikel 16.14 en Artikel 16.15 van deze verordening.
- 2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een gehele of gedeeltelijke wijziging van het faunabeheerplan als bedoeld in Artikel 16.15, tweede lid en een verzoek als bedoeld in Artikel 16.15, derde lid.
Titel 16.4 Wildbeheereenheid
Afdeling 16.4.1 Wildbeheereenheid
Artikel 16.18 Omvang en begrenzing werkgebied
- 1.
Er zijn in Flevoland drie wildbeheereenheden.
- 2.
Een wildbeheereenheid heeft een aaneengesloten werkgebied met een duidelijke geografische begrenzing.
- 3.
De werkgebieden van de drie wildbeheereenheden zijn:
- a.
Noordelijk Flevoland:
Land: Gemeente Noordoostpolder, Gemeente Urk
Water: IJsselmeer - b.
Oostelijk Flevoland:
Land: Gebied ten oosten van de Knardijk
Water: Ketelmeer, Randmeren ten oosten van N302 (aquaduct) - c.
Zuidelijk Flevoland:
Land: Gebied ten westen van de Knardijk
Water: Flevolands deel Markermeer (inclusief dijk Enkhuizen-Lelystad), Randmeren ten westen N302 (aquaduct)
- a.
Artikel 16.19 Jachthouders met jachtakte en verenigd in een wildbeheereenheid
- 1.
Jachthouders met een jachtakte, met een jachtveld dat met het geweer bejaagbaar is, gelegen in het gebied waarover zich de zorg van een wildbeheereenheid uitstrekt, zijn aangesloten bij deze wildbeheereenheid.
- 2.
De aansluiting zoals bedoeld in het eerste lid heeft de vorm van een lidmaatschap van de vereniging
Artikel 16.20 Vrijstelling aansluitplicht wildbeheereenheid
De verplichting in Artikel 16.19 is niet van toepassing op medewerkers van Staatsbosbeheer, de Vereniging Natuurmonumenten of Stichting Flevolandschap, wanneer het jachtveld in eigendom is van deze organisatie, opvoorwaarde dat deze organisatie zich heeft aangesloten bij een faunabeheereenheid en op grond daarvan deelneemtaan de gegevensverzameling als bedoeld in Artikel 16.21 en de uitvoering van het faunabeheerplan ten aanzien vanwildsoorten.
Artikel 16.21 Rapportage
De wildbeheereenheid neemt, in het kader van het faunabeheerplan, deel aan trendtellingen van diersoorten, afschotregistratie en de registratie van dood-gevonden dieren voor het gehele gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid uitstrekt.
Artikel 16.22 Lidmaatschap en geschillen
- 1.
Het lidmaatschap van een wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer het lid bij de uitoefening van de jacht niet handelt conform het faunabeheerplan, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord het bestuur van de faunabeheereenheid.
- 2.
De wildbeheereenheid stelt een geschillenregeling in die geschillen behandelt die voortkomen uit bestuursbesluiten zoals bedoeld in het eerste lid.
Titel 16.5 Schade door in het wild levende dieren
Paragraaf 16.5.1 Schade
Artikel 16.23 De aanvraag om tegemoetkoming in schade
- 1.
Gedeputeerde Staten verstrekken een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet alleen op aanvraag.
- 2.
Een aanvraag om tegemoetkoming in schade als bedoeld in het eerste lid wordt door de aanvrager bij BIJ12 ingediend binnen zeven werkdagen nadat hij de schade heeft geconstateerd, met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen of via een vastgesteld electronische wijze.
- 3.
Schade welke niet binnen 7 werkdagen na constatering door de aanvrager op het in het tweede lid vermelde formulier met bijlagen bij BIJ12 is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Artikel 16.24 Taxatie van de schade
- 1.
De aanvrager zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade definitief is getaxeerd door de taxateur.
- 2.
Indien de aanvrager opmerkingen over het formulier "bevestiging taxatie grondgebruiker" kenbaar wil maken, zendt hij zijn reactie binnen acht werkdagen per e-mail of per post naar BIJ12.
Hoofdstuk 17 Geitenhouderijen
Titel 17.1 Algemeen
Artikel 17.1 Oogmerk
De regels in deze titel zijn gesteld met het oog op het verbieden van nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen om daarmee gezondheidseffecten in de omgeving te voorkomen.
Artikel 17.2 Werkingsgebied geitenhouderijen
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het grondgebied van de grondgebied van de provincie Flevoland met uitzondering van de rijkswateren, genoemd in bijlage II onder 1 onder A bij het Omgevingsbesluit en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Titel 17.2 Activiteiten
Artikel 17.3 Tijdelijke Geitenstop
- 1.
Het is met ingang van 2 februari 2019 verboden om een nieuwe geitenhouderij te vestigen of op te richten en daarvoor onder andere:
- 2.
Het is verboden voor een bestaande geitenhouderij gelegen binnen twee kilometer van de rand van een woonkern om het aantal geiten uit te breiden.
- 3.
De verboden genoemd in het eerste en tweede lid gelden zolang en voor zover er nog geen onherroepelijk omgevingsplan is dat in overeenstemming is met die verboden.
Titel 17.3 Instructies omgevingsplan
Afdeling 17.3.1 Instructieregels omgevingsplan
Artikel 17.4 Instructieregels omgevingsplan
- 1.
Een omgevingsplan sluit de nieuwvestiging van geitenhouderij uit.
- 2.
Bij omgevingsplan worden aangewezen als vrijwaringszone geitenhouderijen de gebieden bestaande uit een zone van twee kilometer van de rand van een woonkern en wordt de geometrische begrenzing daarvan vastgelegd.
- 3.
Een omgevingsplan sluit de uitbreiding van bestaande geitenhouderijen gelegen binnen twee kilometer van de rand van een woonkern uit.
- 4.
De gemeenteraad stelt uiterlijk voor 1 januari 2032 een omgevingsplan vast met inachtneming van de regels uit dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 19 Schaliegas
Titel 19.1 Algemeen schaliegas
Artikel 19.1 Oogmerk opsporen en winnen schaliegas en schalieolie
De regels voor schaliegas zijn gesteld om ervoor te zorgen dat bij het opsporen en winnen van schaliegas en schalieolie de provinciale belangen niet worden geschaad.
Artikel 19.2 Werkingsgebied: opsporen en winnen schaliegas en schalieolie
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het grondgebied van de provincie Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Titel 19.2 Instructieregels schaliegas
Artikel 19.3 Instructieregels omgevingsplan: opsporen en winnen van schaliegas en schalieolie
In een omgevingsplan dat ziet op het toelaten van het opsporen of winnen van schaliegas en schalieolie wordt in de toelichting op het omgevingsplan basis van onderzoek gemotiveerd dat provinciale belangen niet worden geschaad.
Hoofdstuk 20 Kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving
Titel 20.1 Algemeen
Artikel 20.1 Reikwijdte
Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoerings- en handhavingstaak bedoeld in artikel 18.18, tweede lid, en artikel 18.1 van de Omgevingswet door of in opdracht van gedeputeerde staten.
Artikel 20.2 Werkingsgebied
De regels in dit hoofdstuk gelden voor het grondgebied van de provincie Flevoland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage II.
Titel 20.2 Instructieregels
Artikel 20.3 Betrokkenheid van provinciale staten
Provinciale staten zien toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoerings- en de handhavingstaak in het licht van de voor de provincie vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.
Artikel 20.4 Kwaliteitsdoelen
Gedeputeerde staten beoordelen de kwaliteit van de uitvoerings- en handhavingstaak in het licht van daarvoor door hen gestelde doelen in de uitvoerings- en handhavingsstrategieën.
Artikel 20.5 Kwaliteitsborging
- 1.
Op de uitvoerings- en handhavingstaak door of in opdracht van gedeputeerde staten zijn de in Bijlage XII opgenomen kwaliteitscriteria van toepassing.
- 2.
Gedeputeerde staten rapporteren jaarlijks over de naleving van de kwaliteitscriteria.
- 3.
Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden nageleefd, doen gedeputeerde staten daarvan gemotiveerd opgave.
- 4.
Het derde lid is niet van toepassing op de kwaliteitscriteria ten aanzien van de uitvoering en handhaving van activiteiten met betrekking tot installaties als bedoeld in bijlage I, categorie 4, bij de richtlijn industriële emissies en waarop de Seveso-richtlijn van toepassing is.
Hoofdstuk 21 Procedures en Adviseurs
Titel 21.1 Meldingen en verstrekken van gegevens en bescheiden
Artikel 21.2 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 21.3 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
- 1.
Voordat de naam of het adres bedoeld in Artikel 21.1 en Artikel 21.2 wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
Artikel 21.4 Gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag
- 1.
Op verzoek van het bevoegd gezag worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de met de algemene regels te dienen belangen.
- 2.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Titel 21.2 Adviseurs
Artikel 21.5 Advies grondwaterbescherming
Voor een aanvraag om omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.4, negende lid en Artikel 4.6, tiende lid ten aanzien van verboden activiteiten in een beschermingsgebied voor grondwater en een waterwingebied zijn adviseur:
Titel 21.3 Gecoördineerde voorbereiding
Artikel 21.6 Gecoördineerde voorbereiding wijziging begrenzing Natuurnetwerk Nederland
De voorbereiding en bekendmaking van de besluiten tot het wijzigen van de begrenzing van Natuurnetwerk Nederland in de omgevingsverordening als bedoeld in Artikel 15.3 en het vaststellen van het omgevingsplan voor de voorgenomen ontwikkeling worden in voorkomend geval gecoördineerd.
Hoofdstuk 22 Overgangs- en slotbepalingen
Titel 22.2 Overgangsbepalingen
Afdeling 22.2.1 Overgangsrecht algemeen
Artikel 22.2 Overgangsrecht plannen, meldingen, ontheffingen en vergunningen
- 1.
Op procedures op grond van de Omgevingsverordening Flevoland die zijn aangevangen voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening blijft het op dat moment geldende recht van toepassing
- 2.
De op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening geldende besluiten die op grond van de Omgevingsverordening Flevoland of diens voorgangers zijn genomen, blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders heeft beslist.
- 3.
Meldingen die op grond van de Omgevingsverordening Flevoland of diens voorgangers zijn afgedaan, worden gelijkgesteld met een melding op grond van deze verordening.
- 4.
Het tweede lid is niet van toepassing op de in Artikel 22.7 van deze verordening genoemde ontheffingen, vergunningen en andere publiekrechtelijke toestemmingen, hoe dan ook genaamd.
Artikel 22.3 Overgangsrecht uitvoeringsregelingen
Na de inwerkingtreding van deze verordening berusten beleidsregels, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening berustten op de Omgevingsverordening Flevoland of diens voorgangers, op deze verordening.
Artikel 22.4 Overgangsrecht aanwijzing toezichthouders
Na de inwerkingtreding van deze verordening berusten besluiten, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening berustten op artikel 17.6 van de Omgevingsverordening Flevoland, op artikel 18.6 van de Omgevingswet.
Afdeling 22.2.2 Overgangsrecht grondwaterbeschermingsgebieden
Artikel 22.5 Overgangsrecht algemene regels voor boorputten
Een melding of een vergunning voor een inrichting op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996 ondieper dan de aangegeven diepte in Bijlage XIII opgenomen kaart Boringsvrije zone overgangsrecht, die voor 1 september 2007 respectievelijk is ontvangen of verleend, wordt gelijkgesteld met een melding als bedoeld in Artikel 4.13 , Artikel 4.15 of Artikel 4.17 .
Artikel 22.6 Overgangsrecht bodemverstoringen
- 1.
Een melding of een vergunning op grond van de Grondwaterverordening Flevoland 1996 voor een inrichting tot een diepte van 20 meter beneden maaiveld die voor 1 september 2007 respectievelijk is ontvangen of verleend wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.4, negende lid, en Artikel 4.6, tiende lid, indien voor de inrichting op de in Bijlage XIII opgenomen kaart Boringsvrije zone overgangsrecht een dieptegrens van 10 meter is opgenomen terwijl op grond van kaartnummer G6 van de Provinciale milieuverordening Flevoland een dieptegrens van 20 meter van toepassing was.
- 2.
Een bestaande bodemverstoring tot maximaal 20 meter beneden maaiveld, waarvoor de Grondwaterwet niet gold en binnen twee maanden na 1 september 2007 is gemeld, wordt gelijk gesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.4, negende lid en Artikel 4.6, tiende lid, indien voor de bodemverstoring op de in Bijlage XIII opgenomen kaart Boringsvrije zone overgangsrecht een dieptegrens van 10 meter is opgenomen terwijl op grond van kaartnummer G6 van de Provinciale milieuverordening Flevoland een dieptegrens van 20 meter van toepassing was.
Artikel 22.7 Overgangsrecht boorputten Zuidelijk Flevoland
- 1.
Alle ontheffingen, vrijstellingen, vergunningen en andere publiekrechtelijke toestemmingen, hoe ook genaamd, van het verbod als bedoeld in Artikel 4.8, vervallen van rechtswege op het moment dat het gebruik van de boorput is of wordt beëindigd, doch uiterlijk op 31 december 2024.
- 2.
Een boorput gelegen binnen een inrichting die valt onder het verbod van artikel 5.14, eerste lid onder a van de Omgevingsverordening Flevoland wordt gelijkgesteld met een boorput die valt onder het overgangsrecht als bedoeld in het eerste lid, indien:
de boorput is opgericht vóór 22 december 2009, en
het gebruik daarvan niet na 22 december 2009 is beëindigd, en
door wijzigingen in landelijke regelgeving of door wijzigingen van activiteiten de inrichting is gewijzigd van type C in een type A of B zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daardoor voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is komen te vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 5.14, eerste lid onder a van de Omgevingsverordening Flevoland.
Afdeling 22.2.3 Overgangsrecht grondwateronttrekkingen
Artikel 22.8 Overgangsrecht grondwateronttrekkingen
- 1.
De artikelen 4.1149 tot en met 4.1156 van het Besluit activiteiten leefomgeving als ook de regels zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van deze omgevingsverordening zijn niet van toepassing op een open bodemenergiesysteem waarvoor een vergunning is verleend en waarbij de aanvraag van die vergunning is gedaan voor 1 juli 2013.
- 2.
De regels zoals opgenomen in Afdeling 5.2.3 zijn niet van toepassing op open bodemenergiesystemen in het in Artikel 5.12 bedoelde interferentiegebied die geïnstalleerd zijn vóór de datum waarin het interferentiegebied als bedoeld in Artikel 5.12 is aangewezen in de gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 2.2b, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht dan wel in het omgevingsplan.
Afdeling 22.2.4 Overgangsrecht bescherming landschap
Artikel 22.9 Overgangsrecht voor bescherming landschap
Ontheffingen of meldingen die op grond van de Verordening voor de fysieke leefomgeving 2012 en de Verordening fysieke leefomgeving Flevoland zijn afgedaan, worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in Hoofdstuk 8 van deze verordening.
Afdeling 22.2.5 Overgangsrecht wegen
Artikel 22.10 Overgangsrecht voor wegen
Voor werken die op 1 september 2007 op grond van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke toestemming van de provincie Flevoland of haar rechtsvoorgangers aanwezig waren, wordt de door deze verordening vereiste vergunning geacht te zijn verleend respectievelijk de vereiste melding te zijn gedaan als bedoeld in Hoofdstuk 9 van deze verordening.
Afdeling 22.2.6 Overgangsrecht vaarwegen
Artikel 22.11 Overgangsrecht voor vaarwegen
Voor werken die op 1 september 2007 op grond van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke toestemming van de provincie Flevoland of haar rechtsvoorgangers aanwezig waren, wordt de door deze verordening vereiste vergunning geacht te zijn verleend respectievelijk de vereiste melding te zijn gedaan als bedoeld in Hoofdstuk 11 van deze verordening.
Titel 22.3 Slotbepalingen
Artikel 22.12 Evaluatie
Gedeputeerde staten zenden binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan provinciale staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening.
Bijlage I Begripsbepalingen
- agrarische gronden
-
gronden die worden ingezet voor de agrarische bedrijfsvoering ten
behoeve het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren met uitzondering van:
- de (voormalige) agrarische bouwpercelen waar zelfstandige, bij elkaar horende
bebouwing is toegelaten en
- bij de afwezigheid van een expliciet bouwperceel de voor bewoning en daarbij
behorende voorzieningen zoals voor stalling en opslag bedoelde gebouwen bij het
agrarisch (glastuinbouw) bedrijf; - ashoogte van een windmolen
-
de afstand vanaf het aansluitende afgewerkte terrein tot het middelpunt van de as, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de afstand wordt gemeten vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994
- bebouwde kom
-
bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.
- beheer en onderhoud van een vaarweg
-
activiteiten met het oog op het behoud van de functie en het prestatieniveau van een vaarweg en de daartoe behorende objecten, met dien verstande dat de activiteiten niet mogen leiden tot een capaciteitsvergroting of functieverandering van de (vaar)weg of daartoe behorende objecten.
- beheer en onderhoud van een weg
-
activiteiten met het oog op het behoud van de functie en het prestatieniveau van een weg en de daartoe behorende objecten, met dien verstande dat de activiteiten niet mogen leiden tot een capaciteitsvergroting of functieverandering van de (vaar)weg of daartoe behorende objecten.
- beheer en onderhoud van een windmolen
-
het normale onderhoud en beheer, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een uiteindelijke (vrijwel) gehele vernieuwing of vervanging van de windturbine
- bestaande geitenhouderij
-
een geitenhouderij die op 2 februari 2019 in gebruik is in overeenstemming met het op dat moment geldende bestemmingsplan èn beschikt over de benodigde omgevingsvergunning(en) op grond van de op dat moment geldende Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel dat daar een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor is ingediend, of een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is ingediend.
- bestaande windmolen
-
een windmolen die 12 maart 2015 feitelijk bestaat dan wel mag worden opgericht en gebruikt conform een reeds verleende omgevingsvergunning
- BIJ12
-
uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg;
- bijbehorend bouwwerk
-
Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
- boorput
-
een door boring of verdringing gevormde kokervormige al dan niet opgevulde diepte
- bord
-
opschriften, aankondigingen, ver- of afbeeldingen, borden, vlaggen, spandoeken, bijbehorende constructies en kennelijk voor deze doeleinden gebezigde transportmiddelen en constructies, in welke vorm dan ook
- bronaanpak
-
het beperken of ongedaan maken van verontreiniging van de bodem in verband met het voorkomen of beperken van een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater.
- evenement
-
een voor publiek toegankelijke activiteit van vermaak op, aan of nabij de provinciale weg, zoals feesten, markten, optochten en avondvierdaagsen. Onder een evenement valt tevens een voor publiek toegankelijke activiteit van vermaak op, aan of nabij de provinciale vaarweg, zoals tochten op het water en watersportfestivals.
- faunabeheerplan
-
Faunabeheerplan als bedoeld in afdeling 16.3.2
- gebouw
-
Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
- geitenhouderij
-
het houden van 10 geiten of meer
- geluidbron
-
toestel of activiteit in het kader van de ontwikkeling of bestemming van de in een omgevingsplan begrepen gronden;
- geluidniveau
-
geluidniveau gemeten en berekend volgens voorschriften gegeven bij of krachtens de Omgevingswet.
- grondgebonden opstellingen voor zonne-energie
-
een samenstel van bouwwerken of een andere constructie voor het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon, geplaatst op het maaiveld of op water. Voor de toepassing van deze titel wordt met een grondgebonden opstelling voor zonne-energie gelijk gesteld, elke opstelling voor zonne-energie in het landelijk gebied, al dan niet op een dak, waarbij de oppervlakte aan zonnepanelen groter is dan één hectare.
- grondgebruiker
-
degene die gerechtigd is de grond te gebruiken krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
- grondwatersanering
-
Het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater.
- HARK-model
-
Handvatten ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in het provinciale beleid voor landschap. Het verbindt de verschillende waarden van omgevingskwaliteit aan economische, ecologische en sociaal-culturele belangen.
- infiltreren van water
-
in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater
- jacht
-
Bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van dieren van soorten, genoemd in artikel 8.3, vierde lid, en het doen van pogingen daartoe, in een jachtveld, in overeenstemming met de regels over de uitoefening van de jacht, gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, onder k.
- jachthouder
-
Degene die op grond van artikel 8.3 gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in een jachtveld.
- kwaliteitscriteria
-
de vastgestelde kwaliteitscriteria gegrond op de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoerings- en handhavingstaak zijn belast
- ligplaats
-
gelegenheid om een schip af te meren
- Natuurnetwerk Nederland
-
stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.
- nazorgvoorziening
-
voorziening ter bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 8.49 eerste en tweede lid Wet milieubeheer.
- omgevingskwaliteit
-
de (ontstane) waarde en kernkwaliteiten van een gebied. Bij omgevingskwaliteit ligt de nadruk op de relatie tussen een initiatief en de omgeving; het grotere geheel. Het gaat niet alleen om de maximale kwaliteit voor één gebruiker, maar om goede kwaliteit voor de gemeenschap. Inclusief de integrale belangen die spelen in de omgeving; ook van omwonenden. Het streven is naar een goed doordacht ontwerp met zichtbaar meer aandacht voor culturele en esthetische waarden boven en economische winst. Het resultaat van het beste evenwicht tussen herkomstwaarde, gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de leefomgeving. De genoemde waarden staan hierbij voor: - herkomstwaarde: hierin komen de kenmerken van het landschap, identiteit en de unieke kernkwaliteiten samen. Het is de basis van wat Flevoland tot Flevoland maakt. - gebruikswaarde: hierin komen doelmatigheid en functionele integrale samenhang van het Flevolandse landschap bij elkaar. - belevingswaarde: de eigenschappen en schoonheid van het landschap, publieke beleefbaarheid van de identiteit van het landschap horen bij de belevingswaarde. Als het landschap aantrekkelijker wordt, wordt de belevingswaarde over het algemeen hoger. Dat is ook zo, als er meer verschillende dier- en plantsoorten leven. - toekomstwaarde: hoe duurzaam en beheersbaar het landschap en de landschapselementen zijn/ ontwikkelen in de toekomst, bepaalt de toekomstwaarde. En daarnaast door hoe het landschap zich aan nieuwe omstandigheden kan aanpassen.
- omgevingsplan
-
omgevingsplan, projectbesluit, gemeentelijke project van publiek belang, omgevingsvergunning voor een (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit
- openbare weg
-
wegen die openbaar zijn in de zin van de Wegenwet met inbegrip van verhardingen, bermen en bermsloten, met alle bijbehorende werken, voorzieningen en begroeiingen
- opschalen
-
vervangen van een bestaande windmolen door een windmolen met een groter vermogen en/of grotere afmetingen
- opschalen en saneren
-
aanpak gericht op het opwekken van meer windenergie met significant minder windmolens binnen Flevoland
- prefab betonnen heipaal
-
geprefabriceerde betonpaal met constante dwarsafmeting die middels heien is geïnstalleerd, met uitzondering van palen met verbrede voet en palen geschikt voor de uitwisseling van energie
- projectplan
-
door initiatiefnemer opgesteld plan dat uitsluitsel geeft over de wijze en de gronden (gebied) waarop een initiatiefnemer een project voor opschalen en saneren van wil realiseren
- provinciaal belang
-
een belang dat de provincie gelet op artikel 2.3 Omgevingswet kan behartigen
- Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden
-
de gebieden Rivierduingebied Swifterbant, UNESCO-monument Schokland, Urk en omgeving en Om-geving Kuinderschans en Kuinderburcht die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn aangemerkt als Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden
- reconstrueren
-
het aanbrengen van wijzigingen op of aan een weg, parkeergelegenheid, terrein voor zover dit –al dan niet tijdelijk- voor gemotoriseerd verkeer openstaat, waterweg of spoorweg, die verandering brengt in de bestaande of te verwachten risico’s voor de grondwaterkwaliteit, met uitzondering van het uitvoeren van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden
- regionale waterkering
-
een waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in Bijlage E, onderdeel A. van de Omgevingswet, die beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in deze verordening.
- risicobeoordeling grondwater
-
risicobeoordeling grondwater als bedoeld in artikel 6.4 die, bij activiteiten die in staat zijn een bekende historische grondwaterverontreiniging te beïnvloeden, bepaalt of de activiteit leidt tot een onaanvaardbaar verspreidingsrisico van de bekende historische grondwaterverontreiniging
- saneren
-
het slopen en afvoeren van een bestaande windmolen tot minimaal een meter onder het maaiveld, waarbij de omgevingsplanregeling zodanig is (gewijzigd) dat herbouw van de windmolen met hetzelfde of een lager vermogen op of nabij de locatie van de gesaneerde windmolen blijvend onmogelijk is gemaakt
- schadelijke stoffen
-
stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval kan worden verwacht dat ze - op of in de bodem gebracht of gerakend - de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen
- stoffen
-
chemische elementen, verbindingen daarvan dan wel mengsels van die elementen of verbindingen.
- taxateur
-
een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12;
- toestel
-
toestel : een toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. een airgun of soortgelijk apparaat en knalapparaat;
b. een toestel om geluid elektrisch versterkt voort te brengen of een ander vergelijkbaar geluidsapparaat al dan niet gekoppeld aan een geluidsversterker, waaronder een muziekinstrument, een omroepinstallatie, een sirene en een hoorn;
c. een motorisch aangedreven werktuig met bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken bij seismologisch onderzoek, opsporingsonderzoek naar de ontginning van bodemstoffen en de aanleg van kabels en buisleidingen in of op de bodem;
d. een modelvliegtuig, modelboot en modelauto, indien deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor;
e. een vuurwapen. - Top-10 Archeologische Locaties
-
de gebieden die een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie vertegenwoordigen en die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn aangemerkt als Top-10 Archeologische locatie.
- uitweg
-
elke rechtstreekse, niet openbare ontsluitingsmogelijkheid naar of vanaf een in deze verordening bedoelde openbare weg
- werk
-
een grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk waaronder mede verstaan een boorput.
- wezenlijke kenmerken en waarden
-
aanwezige natuurwaarden en, voor gebieden die bestemd zijn voor natuur of zijn aangewezen voor natuurdoeleinden, tevens de potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste milieu condities.
- windmolen
-
een turbine voorzien van rotorbladen geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen, met uitzondering van:
a. maximaal 12 prototypes van windmolens op de testlocatie te Lelystad als integraal onderdeel van het kennis- en ontwikkelcentrum voor duurzame energie;
b. windmolen op of nabij bedrijventerreinen, indien de windmolen is gedimensioneerd op energiebehoefte ter plaatse;
c. kleine windmolen, waaronder wordt verstaan:
i. windmolen in het stedelijk gebied met (tip)hoogte van maximaal 5 meter ten opzichte van de grond of het dak waarop hij is geplaatst;
ii. windmolen met een tiphoogte van maximaal 15 meter ten opzichte van het maaiveld, voor zover hij in het landelijk gebied op een (voormalig agrarisch) bouwperceel staat - woonkern
-
een geïsoleerd rastervierkant of een aaneengesloten gebied van rastervierkanten van 500 x 500 meter waarvan ieder vierkant 25 woonadressen of meer bevat alsmede de (plan)gebiedenwaar de Intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold en het bestemmingsplan Wellerwaard -partiële herziening betrekking op hebben
Bijlage II Overzicht Informatieobjecten
- Beoordelingsregels uitwegen
-
/join/id/regdata/pv24/2024/37pdf5e43b0a7-fd85-4ea9-b5b7-0b8eb20c3a24/nld@2024‑12‑19;87
- Kaart Boringsvrije zone overgangsrecht
-
/join/id/regdata/pv24/2024/37pdf8f8885b8-bdb8-4a1e-989a-dab4954a4bc8/nld@2024‑12‑19;87
- Kwaliteitscriteria VTH 3.0
-
/join/id/regdata/pv24/2024/37pdfbcbbeb84-05ee-41f8-91f8-b4e18fcb40a5/nld@2024‑12‑19;87
- bekende historische grondwaterverontreiniging
- beschermingsgebied voor grondwater bremerberg 2 meter
- beschermingsgebied voor grondwater harderbroek 11 meter
- beschermingsgebied voor grondwater harderbroek 14 meter
- beschermingsgebied voor grondwater harderbroek 17 meter
- beschermingsgebied voor grondwater harderbroek 20 meter
- beschermingsgebied voor grondwater harderbroek 8 meter
- beschermingszone provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden
- beschermingszone provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden kuinderschans en - burchten, unesco-monument schokland en rivierduingebied swifterbant
-
/join/id/regdata/pv24/2024/gio4b0b5f08-9b31-453e-8b82-c68e3e873c91/nld@2024‑12‑19;489
- beschermingszone top-10 archeologische locaties
- binnen windgebied-buiten projectgebied
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 11 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 14 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 17 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 20 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 23 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 26 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 29 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 32 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 35 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 38 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 41 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 44 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 47 meter
- boringsvrije zone zuidelijk flevoland 8 meter
- bron van een bekende historische grondwaterverontreiniging
- buiten het margegebied historische grondwaterverontreiniging
- buiten windgebied
- compensatie nnn binnen het zoekgebied oosterwold
- gebied binnen de bebouwde kom
- gebied buiten de bebouwde kom
- gebied vergunningvrije bodemenergiesystemen
-
/join/id/regdata/pv24/2024/gioa969955a-93a3-4e9d-9697-0ba13b7bc8da/nld@2024‑12‑19;490
- gebieden zonder omgevingswaarden wateroverlast
- gesloten stortplaatsen
- grondgebied van de provincie flevoland
- grondgebied van de provincie flevoland met uitzondering van de rijkswateren
- grondwaterbeschermingsgebieden
- interferentiegebieden bodemenergiesystemen gemeente urk
- invloedgebied stilte