Omgevingsverordening provincie Groningen

Geldend van 23-11-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Werkingsgebieden algemeen

De regels in deze verordening zijn van toepassing op het hele grondgebied van de provincie Groningen, tenzij uitdrukkelijk in deze verordening een ander werkingsgebied is aangewezen of begrensd.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

  • 1.

    Bijlage 1 bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving en de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing op deze verordening, tenzij in Bijlage 1 daarvan is afgeweken.

Artikel 1.3 Ontheffing

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of een waterschap ontheffing verlenen van de instructieregels als de taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan ontheffing is gevraagd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de ontheffing voorschriften verbinden als dit noodzakelijk is voor de betrokken provinciale belangen.

  • 3.

    In de ontheffing kan worden bepaald dat deze geldt voor een bepaalde termijn.

Hoofdstuk 2 Doelen

Afdeling 2.1 Maatschappelijke doelen

Artikel 2.1 Doelen van de omgevingsverordening

Deze verordening is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:

a. het waarborgen van de veiligheid;

b. het beschermen van de gezondheid;

c. het beschermen van het milieu;

d. het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

e. het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

f. het behoud van cultureel erfgoed;

h. de natuurbescherming;

i. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

j. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

k. het beheer van infrastructuur;

l. het beheer van watersystemen;

m. het beheer van natuurgebieden; en

n. het gebruik van bouwwerken.

Afdeling 2.2 Omgevingswaarden

Paragraaf 2.2.1 Veiligheid regionale waterkeringen

Artikel 2.2 Veiligheid regionale waterkeringen

De maatgevende hoogwaterstanden worden iedere zes jaar vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Artikel 2.3 Aanwijzing en geometrische begrenzing
Artikel 2.4 Omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen
  • 1.

    Voor beschermd gebied A dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:1000.

  • 2.

    Voor beschermd gebied B dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:300.

  • 3.

    Voor beschermd gebied C dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:100.

  • 4.

    Voor beschermd gebied D dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:100.

  • 5.

    Voor de veiligheid van de gebieden die door regionale waterkeringen worden beschermd geldt als omgevingswaarde de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de maatgevende hoogwaterstanden als bedoeld in Artikel 2.2, waarop de regionale waterkering moet zijn berekend.

  • 6.

    De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen zijn resultaatsverplichtingen.

Artikel 2.5 Uitvoering omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen
  • 1.

    Op verzoek van het Waterschapsbestuur kunnen Gedeputeerde Staten instemmen met het op een later moment voldoen aan de in Artikel 2.4 bedoelde omgevingswaarden, als het verzoek voldoende gemotiveerd is en verband houdt met de doorlooptijden van maatregelen die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de omgevingswaarden.

  • 2.

    Het waterschap toetst of aan de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.4, eerste tot en met vierde lid wordt voldaan.

  • 3.

    Het waterschap rapporteert een keer per 6 jaar aan Gedeputeerde Staten over de uitkomsten van de toetsingen als bedoeld in het tweede lid. Het waterschap rapporteert in januari van het betreffende jaar, de eerste rapportage vindt plaats in 2023.

Paragraaf 2.2.2 Bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

Artikel 2.6 Aanwijzing en begrenzing gebieden die grenzen aan regionale wateren
Artikel 2.7 Omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht
  • 1.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het gebied grasland een omgevingswaarde van 1:10.

  • 2.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het gebied akkerbouw een omgevingswaarde van 1:25.

  • 3.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het gebied gebied hoogwaardige glas- en tuinbouw een omgevingswaarde van 1:50.

  • 4.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het bebouwd gebied een omgevingswaarde van 1:100.

  • 5.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt als omgevingswaarde de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de bergings- en afvoercapaciteit.

  • 6.

    De omgevingswaarden zijn inspanningsverplichtingen.

Artikel 2.8 Instructieregel omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht
  • 1.

    Het waterschap toetst of aan de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.7, eerste tot en met vierde lid wordt voldaan.

  • 2.

    Het waterschap rapporteert één keer per 6 jaar aan Gedeputeerde Staten over de uitkomsten van de toetsingen als bedoeld in het eerste lid. Het waterschap rapporteert in januari van het betreffende jaar, de eerste rapportage vindt plaats in 2027.

Paragraaf 2.2.3 Geluid veroorzaakt door activiteiten

Artikel 2.9 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de leefomgeving.

Artikel 2.10 Aanwijzing en geometrische begrenzing invloedssfeer plangebied Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl en omgevingswaarde gecumuleerde geluid
Artikel 2.11 Omgevingswaarde gecumuleerd geluid
  • 1.

    De omgevingswaarde ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige gebouwen binnen de invloedssfeer plangebied structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is maximaal 65 dB LCUM, vastgesteld op de wijze genoemd in Artikel 2.12, lid 1 en 2.

  • 2.

    De omgevingswaarden als bedoeld in het eerste lid of Artikel 2.12, worden door Gedeputeerde Staten gemonitord binnen de kaders van de Milieumonitor van de Staat van Groningen.

Artikel 2.12 Instructieregel gecumuleerd geluid
  • 1.

    Bij de bepaling van het gecumuleerde geluid als bedoeld in Artikel 2.11 wordt betrokken:

    • a.

      het geluid van de bronsoorten spoorwegverkeer, wegverkeer, luchtvaart, industrie en windturbines, berekend volgens artikel 3.25 van de Omgevingsregeling; en

    • b.

      het geluid afkomstig van de scheepvaart (LSL) berekend volgens L*SL : 0,975 LSL - 0,7.

  • 2.

    Bij de bepaling van het gecumuleerde geluid, als bedoeld in Artikel 2.11, voor geluidgevoelige gebouwen die volgens het omgevingsplan aan de exploitatie van een windpark zijn verbonden, wordt geluid van windturbines niet betrokken.

Artikel 2.13 Aanwijzing en geometrische begrenzing windparken
Artikel 2.14 Waarden geluid voor windparken
  • 1.

    Op de werkingsgebieden als bedoeld in Artikel 2.13 zijn de grenswaarden ten aanzien van geluid, als bedoeld in artikel 5.74 eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing.

  • 2.

    De grenswaarden als bedoeld in het eerste lid worden door Gedeputeerde Staten gemonitord binnen de kaders van de Milieumonitor van de Staat van Groningen.

Hoofdstuk 3 Omgevingsplannen en omgevingsvergunningen

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

  • 1.

    De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de motivering en inhoud van omgevingsplannen.

  • 2.

    De regels van hoofdstuk 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op:

    • a.

      een omgevingsvergunning voor een activiteit waarvoor het omgevingsplan bepaalt dat een vergunning nodig is, maar het volgens de beoordelingsregels niet mogelijk is de vergunning te verlenen;

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een andere activiteit in strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    De regels van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op een omgevingsplan dat functies aan locaties toewijst waarbij wordt afgeweken van deze verordening ten behoeve van het vastleggen van bestaande bebouwing en bestaand gebruik.

Afdeling 3.2 Omgevingskwaliteit

Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen in het buitengebied en op omgevingsplannen in het aardbevingsgebied.

Artikel 3.3 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van cultuurhistorisch erfgoed, voor zover het gaat over de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen; en

  • b.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.4 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Artikel 3.5 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

  • 1.

    Met het oog op de bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke gebouwen wordt als omgevingsplanactiviteit in ieder geval aangewezen het slopen van een karakteristiek gebouw in het buitengebied of in het aardbevingsgebied.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor slopen:

    • a.

      ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;

    • b.

      van inpandige delen van een gebouw;

    • c.

      ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;

    • d.

      die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen; of

    • e.

      van gebouwen die op grond van de Erfgoedwet als rijksmonument of als gemeentelijk monument in het omgevingsplan zijn aangewezen en op basis daarvan worden beschermd.

Artikel 3.6 Instructieregel beeldbepalende of karakteristieke gebouwen

  • 1.

    Een omgevingsplan voor het aardbevingsgebied en een omgevingsplan voor het buitengebied stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke- en beeldbepalende gebouwen.

  • 2.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op karakteristieke gebouwen kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.5, met een omgevingsvergunning mogelijk maken als is onderzocht of zinvol hergebruik van het gebouw overeenkomstig de toegekende functie of een andere passende functie objectief gezien mogelijk is al dan niet na het treffen van bouwkundige- of bouwtechnische maatregelen aan het gebouw, waarbij de gebruiksfunctie wordt verbeterd of de gebreken in de constructieve veiligheid worden opgeheven.

Artikel 3.7 Instructieregel inpassing van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied

Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied en voorziet in wijziging van de functies of van de regels voor het gebruik van de grond biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en gevolgen voor de fysieke leefomgeving inzicht in:

  • a.

    de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;

  • b.

    de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;

  • c.

    de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling in de directe en in de wijdere omgeving;

  • d.

    de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden als gevolg van de ontwikkeling te salderen of compenseren; en

  • e.

    de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden

Artikel 3.8 Instructieregel (erf-)inrichtingsplan

  • 1.

    De omvang, situering, inrichting en de landschappelijke inpassing van bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, in de omgeving worden vastgelegd in een (erf-)inrichtingsplan, als dat in dit hoofdstuk is voorgeschreven.

  • 2.

    Een (erf-)inrichtingsplan komt tot stand met toepassing van de maatwerkmethode met als doel met de initiatiefnemer via keukentafelgesprekken overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van een locatie.

  • 3.

    Een omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat:

    • a.

      de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het (erf-)inrichtingsplan worden gebouwd of aangelegd; en

    • b.

      de aanleg en instandhouding van de in het (erf-)inrichtingsplan opgenomen (erf)beplanting publiekrechtelijk wordt geborgd.

  • 4.

    In het omgevingsplan kan aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om het (erf-)inrichtingsplan te wijzigen voor zover het gaat om de (erf-)beplanting, als dit nodig is vanwege onvoorziene omstandigheden en de aanplant- en instandhoudingsverplichtingen niet worden gewijzigd.

Artikel 3.9 Maatwerkmethode

  • 1.

    Indien in dit hoofdstuk toepassing van de maatwerkmethode, als bedoeld in Artikel 3.8, tweede lid, wordt voorgeschreven, wordt deze toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, tenzij wordt voorgeschreven dat de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 2.

    Bij het toepassen van de maatwerkmethode als bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

    • b.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande gebouwen;

    • c.

      een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;

    • d.

      het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

    • e.

      het belang van beperking van de nachtelijke lichtuitstraling.

Afdeling 3.3 Verstedelijking van het buitengebied

Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen in het buitengebied.

Artikel 3.11 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties; en

  • b.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Artikel 3.12 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt in ieder geval aangewezen het ontwikkelen van stedelijke voorzieningen in het buitengebied, voor zover het gaat over:

  • a.

    niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;

  • b.

    voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding, dienstverlening of horeca;

  • c.

    instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur of bestuur; of

  • d.

    andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.13 Instructieregel stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan niet voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken op locaties die aansluiten op stedelijk gebied en waarvoor geen locatie beschikbaar is in het stedelijk gebied of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen.

Artikel 3.14 Instructieregel toegelaten voorzieningen

Een omgevingsplan voor het buitengebied kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over:

  • a.

    het clustergewijs plaatsen van antennes of sensoren tot een hoogte van maximaal 3 meter voor wetenschappelijk onderzoek;

  • b.

    het winnen en opslaan van water, grondwater of delfstoffen;

  • c.

    voorzieningen voor sport al dan niet in combinatie met bijbehorende voorzieningen op het gebied van cultuur, educatie, kinderopvang, verenigingsleven voor zover gesitueerd op, of aangrenzend aan een reeds bestaand sportcomplex;

  • d.

    voorzieningen voor openbaar nut;

  • e.

    gebouwen en bouwwerken voor terreinonderhoud en ondergeschikte ondersteunende functies op of aangrenzend aan een openbaar toegankelijk park of begraafplaats;

  • f.

    het plaatsen van meetvoorzieningen, waaronder de oprichting van maximaal zes meetmasten voor certificering van offshore en onshore testturbines en wetenschappelijk onderzoek, op locaties binnen het testveld onderzoekturbines, of het testveld prototype offshore testturbines;

  • g.

    het gebruik van gronden voor de opvang van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen;

  • h.

    het plaatsen van voorzieningen voor onderzoek naar de opwekking van energie door middel van zweefvliegtuigen, binnen door Gedeputeerde Staten op voordracht van de gemeente in bijlage 2 aan te wijzen en geometrisch te begrenzen gebieden 'onderzoeksgebied opwekking energie door middel van zweefvliegtuigen';

  • i.

    kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor maximaal 25 kampeermiddelen; of

  • j.

    paardenbakken voor hobbymatig gebruik.

Artikel 3.15 Instructieregel proefprojecten bijzondere woonvormen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor de ontwikkeling van een proefproject bijzondere kleinschalige woonvorm, binnen een door Gedeputeerde Staten aangewezen locatie, mits:

    • a.

      de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

    • b.

      het aantal te realiseren woningen in overeenstemming is met Artikel 3.30.

  • 2.

    De aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, kan geen betrekking hebben op gronden binnen:

    • a.

      Natuurnetwerk Nederland - natuurgebied als bedoeld in Artikel 3.111 ;

    • b.

      Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.113 ;

    • c.

      Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in Artikel 3.115 ;

    • d.

      Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.117 ;

    • e.

      Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in Artikel 3.119 ;

    • f.

      Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in Artikel 3.121 .

Artikel 3.16 Instructieregel gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor het hergebruik van vrijgekomen gebouwen, mits:

    • a.

      de functie wonen slechts wordt toegekend aan het hoofdgebouw of een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw of beeldbepalend gebouw;

    • b.

      geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken erf;

    • c.

      bedrijfsactiviteiten worden beperkt tot wat naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is;

    • d.

      regels worden opgenomen voor de opslag van materialen en goederen op het erf; en

    • e.

      regels worden opgenomen over de uitoefening van detailhandel.

  • 2.

    De regels, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, worden alleen vastgesteld als de omgevingsplanactiviteit past in een woonvisie als bedoeld in Artikel 3.30 of de gemeentelijke omgevingsvisie.

Artikel 3.17 Instructieregel bouwactiviteiten vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over:

    • a.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van vrijgekomen gebouwen met niet meer dan 20%;

    • b.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van vrijgekomen gebouwen met meer dan 20%;

    • c.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van nieuwe gebouwen anders dan vervangende nieuwbouw met niet meer dan 20%; of

    • d.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van nieuwe gebouwen anders dan vervangende nieuwbouw met meer dan 20%.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld.

  • 3.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in:

    • a.

      het eerste lid, aanhef en onder b, slechts kan worden verleend met toepassing van de maatwerkmethode; en

    • b.

      het eerste lid, aanhef en onder d, slechts kan worden verleend met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.18 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling vervanging van een niet voor hergebruik geschikt te maken woning

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over het bouwen van een woning op een perceel waar al een woning aanwezig is.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als:

    • a.

      een woning de aanwezige woning vervangt omdat de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;

    • b.

      de aanwezige woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;

    • c.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing, zoals onder meer bepaald wordt door de schaal en maat, en de erfinrichting passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende landschaps- en bebouwingsbeeld; en

    • d.

      over de ruimtelijke inpassing van de bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.19 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling bouw woning ter compensatie van afbraak van voor hergebruik niet geschikt te maken bebouwing

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor het bouwen van een woning voor zover het gaat over:

  • a.

    één woning ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing;

  • b.

    twee woningen ter compensatie van de afbraak van 2000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing; of

  • c.

    drie woningen ter compensatie van de afbraak van 3750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing.

Artikel 3.20 Instructieregel beoordelingsregels ruimte voor ruimte regeling

  • 1.

    Een omgevingsplan als bedoeld in Artikel 3.19 stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.12, slechts kan worden verleend voor zover:

    • a.

      een te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, tenzij gemotiveerd wordt dat het bouwen van een woning op deze locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is in welk geval op een andere locatie een woning mag worden gebouwd;

    • b.

      de ruimtelijke kwaliteit door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert; en

    • c.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing, zoals onder meer bepaald wordt door de schaal en maat, en de erfinrichting passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende landschaps- en bebouwingsbeeld.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als:

    • a.

      een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast;

    • b.

      een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op een andere locatie dan op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

    • c.

      de nieuw te bouwen woning, als bedoeld onder b, niet wordt gebouwd binnen:

      • 1.

        Natuurnetwerk Nederland - natuurgebied als bedoeld in Artikel 3.111 ;

      • 2.

        Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.113 ;

      • 3.

        Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in Artikel 3.115 ;

      • 4.

        Natuurnetwerk Nederland - beheeraanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.117 ;

      • 5.

        Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in Artikel 3.119 ; of

      • 6.

        Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in Artikel 3.121 .

Artikel 3.21 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling en relatie tot woonvisie

De regels, als bedoeld in Artikel 3.20, eerste lid, worden alleen vastgesteld als de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.12, past in een woonvisie als bedoeld in Artikel 3.30 of de gemeentelijke omgevingsvisie.

Artikel 3.22 Instructieregel reclamemasten buitengebied

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over de mogelijkheid tot het oprichten van een reclamemast met een hoogte van zes meter of minder.

Artikel 3.23 Instructieregel uitbreiding niet-agrarische bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en aantal woonwagenstandplaatsen in buitengebied tot 20%

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor:

  • a.

    uitbreiding van bebouwing van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing; en

  • b.

    uitbreiding van het bouwperceel tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover rekening wordt gehouden met:

    • 1.

      de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

    • 2.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;

    • 3.

      een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;

    • 4.

      het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

    • 5.

      het belang van het beperken van nachtelijke lichtuitstraling.

  • c.

    uitbreiding van het aantal woonwagenstandplaatsen bij een bestaand woonwagenpark in het buitengebied alsmede de bijbehorende voorzieningen met niet meer dan 20% van het bestaande aantal woonwagenstandplaatsen, voor zover rekening wordt gehouden met:

    • 1.

      de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

    • 2.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;

    • 3.

      het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

    • 4.

      het aspect nachtelijke uitstraling.

Artikel 3.24 Instructieregel uitbreiding niet-agrarische bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en aantal woonwagenstandplaatsen in buitengebied met meer dan 20%

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor:

    • a.

      uitbreiding van bebouwing van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing; of

    • b.

      uitbreiding van het bouwperceel tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover:

      • 1.

        redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar het bedrijf of de maatschappelijke voorziening is gevestigd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien; en

      • 2.

        aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt.

    • c.

      uitbreiding van het aantal woonwagenstandplaatsen bij een bestaand woonwagenpark in het buitengebied alsmede de bijbehorende voorzieningen met meer dan 20% van het bestaande aantal woonwagenstandplaatsen, voor zover in de plantoelichting wordt verantwoord dat:

      • 1.

        redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar de bestaande woonwagenstandplaatsen zijn gesitueerd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien; en

      • 2.

        aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dat met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

      • 3.

        rekening is gehouden met:

        • I.

          de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

        • II.

          de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;

        • III.

          een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de woonwagens;

        • IV.

          het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

        • V.

          het aspect nachtelijke uitstraling.

  • 2.

    Een erfinrichtingsplan als bedoeld in het eerste lid, onder b, sub 2 en onder c, is met toepassing van de maatwerkmethode opgesteld, met dien verstande dat als de omvang van het bouwperceel groter wordt dan 0,5 hectare, deze plaatsvindt onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.25 Instructieregel nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten en bebouwingsclusters in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor de bouw van maximaal drie nieuwe woningen met bijbehorende bouwwerken voor zover het gaat over:

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als:

    • a.

      een nieuwe woning leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster, waarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken gebied; en

    • b.

      de woonbebouwing past in het landschap en het bebouwingsbeeld; en

    • c.

      over de aanvaardbaarheid advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als de omgevingsplanactiviteit in overeenstemming is met Artikel 3.30.

Afdeling 3.4 Wonen, werken, recreëren

Paragraaf 3.4.1 Algemeen

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen in het buitengebied of het stedelijk gebied.

Artikel 3.27 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Artikel 3.28 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt in ieder geval aangewezen:

  • a.

    het bouwen van nieuwe woningen;

  • b.

    de aanleg van een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bedrijventerrein;

  • c.

    vestiging of uitbreiding van afvalbewerkende bedrijven, afvalverwerkende bedrijven en bedrijven voor de op- en overslag van afvalstoffen;

  • d.

    de vestiging van een factory outlet center;

  • e.

    de vestiging of uitbreiding van recreatiebungalowparken; en

  • f.

    de vestiging of uitbreiding van zelfstandige kampeerterreinen.

Paragraaf 3.4.2 Wonen

Artikel 3.29 Instructieregel woningbouw 1

Onverminderd artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken.

Artikel 3.30 Instructieregel woningbouw 2

Een omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 slechts kan worden verleend als de omgevingsplanactiviteit naar aard, locatie en aantal in overeenstemming is met:

  • a.

    een onder de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening tot stand gekomen gemeentelijke woonvisie, die is afgestemd met de gemeenten binnen de regio waarvan de gemeente deel uitmaakt(e);

  • b.

    de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw;

  • c.

    de tussen betrokken gemeenten en GS gemaakte nadere afspraken over woningbouw; of

  • d.

    een onder de vigeur van de Omgevingswet tot stand gekomen omgevingsvisie of programma die is afgestemd met gedeputeerde Staten voor wat de ontwikkeling van woningbouwvoorraad betreft.

Paragraaf 3.4.3 Werken

Artikel 3.31 Aanwijzing en geometrische begrenzing gebied met potentiële bedrijventerreinen

Het gebied met potentiële bedrijventerreinen is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.32 Instructieregel bedrijventerrein

Onverminderd artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.28, mogelijk maken voor zover het gaat over:

  • a.

    nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden die passen in een - onder de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening - vastgestelde regionale bedrijventerreinenvisie;

  • b.

    nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden die passen in een in regionaal verband afgestemde omgevingsvisie van een gemeente die na 31 december 2009 is heringedeeld;

  • c.

    nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden die passen in een in regionaal verband vastgestelde omgevingsvisie van een gemeenten die niet na 31 december 2009 is heringedeeld;

  • d.

    een op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, waarvoor op het bedrijventerrein geen direct aan het bedrijf aansluitende locatie beschikbaar is en deze niet door herstructurering, revitalisering of intensivering kan worden verkregen; of

  • e.

    een nieuw bedrijventerrein op een locatie binnen het gebied met potentiële bedrijventerreinen.

Artikel 3.33 Instructieregel afvalbewerkende bedrijven, afvalverwerkende bedrijven en bedrijven voor de op- en overslag van afvalstoffen
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken voor zover het gaat om de vestiging of uitbreiding van een bedrijf waar van derden afkomstige afvalstoffen worden bewerkt, verwerkt, op- of worden overgeslagen en stelt regels over de opslag van afvalstoffen buiten gebouwen.

  • 2.

    Voor zover de regels als bedoeld in het eerste lid de opslag van afvalstoffen buiten gebouwen niet uitsluiten, stelt het omgevingsplan in ieder geval regels over:

    • a.

      de locatie waar de afvalstoffen kunnen worden opgeslagen;

    • b.

      de maximale toegestane hoogte van de opslag van afvalstoffen;

    • c.

      de in acht te nemen afstand tussen de opslag van afvalstoffen en naastgelegen percelen of objecten.

Artikel 3.34 Instructieregel factory outlet center

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken voor zover het gaat over vestiging van een factory outlet center voor zover deze gelegen is in het stedelijk gebied van de stad Groningen of daarop aansluit.

Paragraaf 3.4.4 Recreëren

Artikel 3.35 Instructieregel permanente bewoning van recreatieverblijven

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de mogelijkheid van gebruik als feitelijk hoofdverblijf van verblijfsruimten waaraan een recreatieve functie is toegedeeld.

Artikel 3.36 Instructieregel nieuwe recreatiebungalowparken en uitbreiding bestaande recreatiebungalowparken
  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan uitbreiding van een bestaand recreatiebungalowpark mogelijk maken met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark.

  • 2.

    Een omgevingsplan kan de vestiging van een nieuw recreatiebungalowpark in het buitengebied mogelijk maken of uitbreiding van een bestaand recreatiebungalowpark mogelijk maken met een percentage groter dan 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark, als aan de omvang, situering en inrichting van het park een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt waarvoor de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    Het omgevingsplan borgt de uitvoering van het in het tweede lid bedoelde erfinrichtingsplan overeenkomstig Artikel 3.8, derde en vierde lid.

Artikel 3.37 Instructieregel bedrijfsmatige exploitatie recreatiebungalowparken
  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een in het buitengebied gelegen bestaand recreatiebungalowpark of voorziet in uitbreiding of nieuwvestiging van een recreatiebungalowpark, stelt regels om de bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen te waarborgen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kunnen regels ter waarborging van de bedrijfsmatige exploitatie achterwege blijven voor zover het omgevingsplan betrekking heeft op bestaande recreatiewoningen waarop niet reeds een verplichting tot bedrijfsmatige exploitatie van toepassing is.

Artikel 3.38 Instructieregel nieuwe zelfstandige kampeerterreinen en uitbreiding bestaande zelfstandige kampeerterreinen
  • 1.

    Een omgevingsplan voor het buitengebied kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken voor zover het gaat om uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het kampeerterrein.

  • 2.

    Een omgevingsplan voor het buitengebied kan de vestiging van een nieuw zelfstandig kampeerterrein mogelijk maken of uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein mogelijk maken met een percentage groter dan 20% van de bestaande totale oppervlakte van het zelfstandig kampeerterrein, als aan de omvang, situering en inrichting van het park een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat:

    • a.

      eventuele bebouwing en voorzieningen die geen bouwwerken zijn slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan kunnen worden gebouwd of aangelegd; en

    • b.

      de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting publiekrechtelijk wordt geborgd.

Paragraaf 3.4.5 Geluid

Artikel 3.39 Instructieregel gecumuleerde geluid

Gelet op het beschermen van het milieu voorziet een omgevingsplan in het gebied aangeduid in artikel 2.10, eerste lid, in omgevingswaarden ten aanzien van geluid volgens artikel 2.10, tweede lid en artikel 2.11, eerste lid.

Artikel 3.40 Instructieregel bepaling geluidbelasting door windturbines in de aangewezen windparken
  • 1.

    Bij de vaststelling van de normen volgens artikel 5.74 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het omgevingsplan, dient te worden bepaald dat álle turbines binnen elk van de windparken, zoals deze afzonderlijk zijn aangewezen in Artikel 2.13 , gezamenlijk dienen te voldoen aan die normen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan een hogere opgetelde geluidbelasting veroorzaakt door meerdere van de windparken als bedoeld in Artikel 2.13 , toelaatbaar zijn, mits het gecumuleerde geluid op het betreffende geluidgevoelig gebouw niet hoger wordt dan 65 dB LCUM.

  • 3.

    Als een bestaand windpark slechts deels wordt vervangen, dan dienen in afwijking van Artikel 2.11, de volgende turbines samen te voldoen aan de normen van artikel 5.74 van het Besluit kwaliteit leefomgeving:

    • a.

      de nieuw te plaatsen turbine(s);

    • b.

      alle turbines binnen dat park waarvan de vergunning c.q. melding van of na 1 januari 2011 is; en

    • c.

      alle turbines binnen dat park waarvan de vergunning c.q. melding van voor 1 januari 2011 is, maar tot dezelfde inrichting behoren als de nieuwe inrichting.

Paragraaf 3.4.6 Geur

Artikel 3.41 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu voor wat betreft het oplossen van ernstige industriële geurhinder en het voorkomen van nieuwe industriële geurhinder op geurgevoelige gebouwen.

Artikel 3.42 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op (potentieel) geurrelevante industriële milieubelastende activiteiten, niet zijnde de milieubelastende activiteiten als bedoeld in paragrafen 3.6.1, 3.6.2, 3.6.3, 3.6.4, 3.6.5 en 3.6.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en communale rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 3.43 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.44 Immissiewaarde geur Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl
  • 1.

    In het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl mag de geurbelasting van een bedrijf als gevolg van een (wijziging van een) milieubelastende activiteit die een toename van de geuremissie met zich meebrengt en die is gestart na 19 april 2017, niet meer zijn dan 0,25 ouE/m3 als 98 percentiel op geurgevoelige gebouwen.

  • 2.

    In het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl wordt een (wijziging van een) milieubelastende activiteit die een toename van de geuremissie met zich meebrengt en die is gestart na 19 april 2017, niet toegestaan als voor dit bedrijf al een geurimmissie bij geurgevoelige gebouwen van 0,25 ouE/m3 als 98 percentiel of meer is toegestaan.

  • 3.

    De algemeen gehanteerde onzekerheidsfactor 2 is verdisconteerd in de norm als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Als met toepassing van BBT een lagere geurbelasting haalbaar is, worden deze technieken vastgelegd in de vergunning.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Artikel 3.45 Instructieregel vergunningsplicht bij milieubelastende activiteiten die geurrelevant kunnen zijn
  • 1.

    Een omgevingsplan dat van toepassing is op het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl voorziet in een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten die geurrelevant kunnen zijn op geurgevoelige gebouwen in het geval dat er een omgevingswaarde industriële geur is vastgesteld in het omgevingsplan.

  • 2.

    Voor de bepaling van welke activiteiten geurrelevant kunnen zijn moet gebruik gemaakt worden van de methodiek als bedoeld in Bijlage 9.

  • 3.

    De vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien met organisatorische en/of technische maatregelen met een ander oogmerk dan geur wordt voorkomen dat geur buiten de inrichting waarneembaar is.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Afdeling 3.5 Agrarische bedrijven

Artikel 3.46 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

  • b.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden; en

  • c.

    het beschermen van het milieu.

Artikel 3.47 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen het ontwikkelen van agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer.

Artikel 3.48 Instructieregel concentratie van bebouwing binnen bouwperceel

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.47 , uitsluitend mogelijk maken binnen een agrarisch bouwperceel.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      bestaande solitair gesitueerde bedrijfsbebouwing en bestaande solitair gesitueerde voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer; en

    • b.

      erf- en terreinafscheidingen of schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m².

Artikel 3.49 Instructieregel nieuwe agrarische bouwpercelen

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een nieuw agrarisch bouwperceel voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.47 mogelijk maken voor zover het gaat om een volwaardig agrarisch bedrijf dat verplaatst wordt:

    • a.

      uit het Natuurnetwerk Nederland in de provincie;

    • b.

      omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygiënische normen of omdat de bedrijfsvoering op de oorspronkelijke vestigingslocatie aantoonbaar ernstige overlast veroorzaakt, die niet op een andere manier kan worden tegengegaan;

    • c.

      omdat een actuele stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen, dan wel de externe veiligheidseisen in het Besluit kwaliteit leefomgeving voor buisleidingen aan continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat; of

    • d.

      op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven.

  • 2.

    Een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt als voorwaarde dat is aangetoond dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel gelegen in de nabijheid van de bij het te verplaatsen agrarisch bedrijf in gebruik zijnde gronden.

  • 3.

    Aan de omvang, situering, en vormgeving van het nieuwe agrarische bouwperceel, als bedoeld in het eerste lid, ligt een erfinrichtingsplan ten grondslag dat is opgesteld met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.50 Instructieregel maximale omvang nieuw agrarisch bouwperceel 2 hectare

Een nieuw agrarisch bouwperceel als bedoeld in Artikel 3.49 kan niet groter zijn dan 2 hectare.

Artikel 3.51 Instructieregel maximale omvang nieuw agrarisch bouwperceel 4 hectare

In afwijking van Artikel 3.50 kan een agrarisch bouwperceel als bedoeld in Artikel 3.49 een omvang hebben van maximaal 4 hectare, indien Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit hebben verleend met toepassing van artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit.

Artikel 3.52 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare

Artikel 3.53 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen door koppeling van een agrarisch bouwperceel

Artikel 3.54 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 4 hectare

  • 1.

    In afwijking van Artikel 3.52 , eerste lid, kan een omgevingsplan voorzien in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel met een omvang tussen de 2 en de 4 hectare, voor zover:

    • a.

      Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit hebben verleend met toepassing van artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit voor uitbreiding van een agrarisch bedrijf die een bouwperceel met een omvang groter dan 2 hectare vergt; of

    • b.

      aangetoond wordt dat vóór 20 maart 2013 als gevolg van toepassing van de maatwerkmethode met de provincie overeenstemming is bereikt over het erfinrichtingsplan, voor zover een periode van minder dan twee jaar is verstreken tussen de datum waarop met de provincie overeenstemming over de bedrijfsontwikkeling is bereikt en de datum van de aanvraag om planwijziging of een omgevingsvergunning.

  • 2.

    Een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 2 en 4 hectare, als:

    • a.

      daaraan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dat is opgesteld met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;

    • b.

      de bedrijfsvoering voldoet aan het Groninger Verdienmodel.

Artikel 3.55 Instructieregel afwijkende regeling gemeente Westerwolde

  • 1.

    Artikel 3.49 en Artikel 3.52 zijn niet van toepassing op een omgevingsplan van de gemeente Westerwolde dat voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel of uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten behoeve van respectievelijk de vestiging en uitbreiding van een melkrundveehouderijbedrijf, waarvoor vóór 20 maart 2013 een omgevingsvergunning is aangevraagd en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 2.

    Een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat regels op grond waarvan:

    • a.

      de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen gebouwen zijnde, slechts overeenkomstig het bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag om een omgevingsvergunning gevoegde erfinrichtingsplan worden gebouwd;

    • b.

      de realisering en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd; en

    • c.

      ter compensatie van een nieuw agrarisch bouwperceel, de agrarische functie van de percelen aan de J. Buiskoolweg 13, 17 en 19 in het omgevingsplan komt te vervallen en het gebruik en de inrichting van deze percelen overeenkomstig het bij de betrokken aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde document 'Uitwerking erven' wordt geborgd.

  • 3.

    Het omgevingsplan borgt de uitvoering van het in het tweede lid bedoelde erfinrichtingsplan overeenkomstig Artikel 3.8, derde en vierde lid.

Artikel 3.56 Instructieregel gebruiken van op 50 meter afstand of minder van elkaar gelegen agrarisch bouwpercelen voor het oprichten of vergroten agrarische bedrijfsbebouwing

  • 1.

    Een omgevingsplan stelt regels die het verbieden om gronden die binnen een agrarisch bouwperceel dat op 50 meter of minder is gelegen van een ander agrarisch bouwperceel te gebruiken voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, indien de bouwpercelen gelet op hun organisatorische, functionele of technische verbondenheid, tot hetzelfde bedrijf behoren en de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen meer bedraagt dan 1 hectare.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover bedoelde gronden aantoonbaar reeds vóór 20 november 2016 in eigendom waren bij één eigenaar en binnen één bedrijfsvoering mochten worden gebruikt, en vóór 20 november 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing is ingediend.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan mogelijk maken dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien de gezamenlijke oppervlakte van beide bouwpercelen niet meer bedraagt dan maximaal 2 hectare, en:

    • a.

      er sprake is van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of een intensief veehouderijbedrijf, mits de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij:

      • 1.

        noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu; of

      • 2.

        bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben en het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt;

    • b.

      de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;

    • c.

      aan de omvang, situering en vormgeving van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:

      • 1.

        de historisch gegroeide landschapsstructuur;

      • 2.

        de afstand tot andere ruimtelijke elementen;

      • 3.

        een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;

      • 4.

        het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bouwpercelen worden gesloopt;

      • 5.

        het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;

      • 6.

        het aspect nachtelijke lichtuitstraling;

    • d.

      in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:

      • 1.

        de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;

      • 2.

        erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;

    • e.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit afwijken van het bepaalde in het eerste en derde lid, indien de gezamenlijke oppervlakte van beide agrarische bouwpercelen meer bedraagt dan 2 hectare tot een maximale omvang van ten hoogste 4 hectare, mits:

    • a.

      er sprake is van de uitoefening van een melkrundveehouderijbedrijf;

    • b.

      voor zover er sprake is van een uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte de bedrijfsvoering voldoet aan het Groninger Verdienmodel;

    • c.

      de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;

    • d.

      aan de omvang, situering en vormgeving van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:

      • 1.

        de historisch gegroeide landschapsstructuur;

      • 2.

        de afstand tot andere ruimtelijke elementen;

      • 3.

        een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;

      • 4.

        het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bouwpercelen worden gesloopt;

      • 5.

        het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;

      • 6.

        het aspect nachtelijke lichtuitstraling;

    • e.

      in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:

      • 1.

        de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;

      • 2.

        erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;

    • f.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Artikel 3.57 Instructieregel opslag van veevoer en mest buiten het agrarisch bouwperceel

In afwijking van artikel 3.49, eerste lid, kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 3.48 mogelijk maken voor het oprichten respectievelijk aanleggen van sleufsilo's, kuilvoerplaten, mestsilo's, foliemestbassins en mestzakken aansluitend op het agrarisch bouwperceel, mits in het omgevingsplan regels worden gesteld die erin voorzien dat:

  • a.

    objectief wordt aangetoond dat de opslag van veevoer en mest buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is;

  • b.

    een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel of de bestaande bedrijfsbebouwing niet wordt overschreden;

  • c.

    andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad;

  • d.

    over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

  • e.

    de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer aansluitend op het agrarisch bouwperceel, wordt geborgd.

Artikel 3.58 Aanwijzing en begrenzing gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's

Het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.59 Instructieregel foliemestbassins en mestzakken op de veldkavel

In afwijking van Artikel 3.48, eerste lid kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.47 mogelijk maken voor het aanleggen van foliemestbassins en mestzakken op de veldkavel op een locatie die is gelegen binnen het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's voor zover in het omgevingsplan regels worden gesteld die erin voorzien dat:

  • a.

    wordt aangetoond dat de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is; of

  • b.

    de voorzieningen alleen mogelijk zijn voor zover:

    • 1.

      deze noodzakelijk zijn om aantoonbare structurele verkeersoverlast door transportbewegingen in kernen te voorkomen of te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;

    • 2.

      andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad;

    • 3.

      over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de mestopslag advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

    • 4.

      de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van mestopslag op de veldkavel wordt geborgd.

Artikel 3.60 Instructieregel mestsilo's op de veldkavel

  • 1.

    In afwijking van Artikel 3.48, eerste lid, kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.47 mogelijk maken voor het oprichten van mestsilo's op de veldkavel op een locatie die is gelegen binnen het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's, mits in het omgevingsplan regels worden gesteld die erin voorzien dat:

    • a.

      wordt aangetoond dat de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het agrarische bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is; of

    • b.

      de mestsilo's noodzakelijk zijn om aantoonbare structurele verkeersoverlast door transportbewegingen in kernen te voorkomen of te beperken als reële ontsluitingsroutes ontbreken.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend als:

    • a.

      de bouwhoogte van mestsilo's niet meer zal bedragen dan 2,5 meter;

    • b.

      andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad;

    • c.

      de maatwerkmethode wordt toegepast; en

    • d.

      de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van mestopslag op de veldkavel publiekrechtelijk wordt geborgd.

Artikel 3.61 Instructieregel nieuwe glastuinbouwbedrijven niet toegestaan

Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied stelt regels die vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven verbieden.

Artikel 3.62 Instructieregel uitbreiding bestaande glastuinbouwbedrijven

  • 1.

    Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied stelt regels die erin voorzien dat de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven maximaal 20% bedraagt van de bestaande totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing die aanwezig was op 17 juni 2009.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied regels bevatten die een uitbreiding toelaten met een percentage van maximaal 50% van de bestaande totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing die aanwezig was op 17 juni 2009, als hiervoor de maatwerkmethode wordt toegepast.

Artikel 3.63 Instructieregel nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Een omgevingsplan dat aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen toelaat, stelt regels:

  • a.

    die deze ondergeschikte activiteiten, anders dan het plaatsen van een kampeermiddel, buiten het agrarisch bouwperceel verbieden;

  • b.

    die voorzien in behoud van de agrarische hoofdfunctie;

  • c.

    die voorzien in de ondergeschiktheid van de gebouwen en bouwwerken voor de nieuwe ondergeschikte activiteit ten opzichte van de gebouwen en bouwwerken voor de hoofdactiviteit uitgedrukt in een maximale vloeroppervlakte;

  • d.

    ter bescherming van de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; en

  • e.

    die de uitoefening van detailhandel beperken in de vorm van een maximale vloeroppervlakte.

Artikel 3.64 Instructieregel nieuwvestiging en uitbreiding hoofd- of neventak intensieve veehouderij niet toegestaan

Een omgevingsplan stelt regels die de nieuwvestiging van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij of uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij verbieden.

Artikel 3.65 Instructieregel uitbreiding ten behoeve van aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu of ten behoeve van dierenwelzijn

In afwijking van Artikel 3.64 kan een omgevingsplan mogelijk maken dat een omgevingsvergunning wordt verleend voor uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij als in het omgevingsplan beoordelingsregels worden opgenomen die erin voorzien dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien het aantal te houden dieren zoals is vergund op 1 januari 2019 niet toeneemt en de omgevingsvergunning:

  • a.

    noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu; of

  • b.

    bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben.

Artikel 3.66 Aanwijzing en instructieregel afwijkende regeling perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde

  • 1.

    Het gebied 'Afwijkende regeling perceel Veenhuizen 18a te Onstwedde' is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    In afwijking van Artikel 3.64 kan een omgevingsplan van de gemeente Stadskanaal voorzien in de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij in het gebied als bedoeld in het eerste lid, mits geborgd is dat:

    • a.

      de toe te voegen stalvloeroppervlakte niet in gebruik kan worden genomen voordat het intensieve veehouderijbedrijf op het perceel Dorpsstraat 18 te Vriescheloo juridisch en feitelijk definitief is beëindigd;

    • b.

      het aantal dieren dat vergund is op het perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde niet met een groter aantal dieren toeneemt dan vergund was op het perceel Dorpsstraat 18 te Vriescheloo;

    • c.

      de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte op het perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde bijdraagt aan verduurzaming van de stalruimtes én verbetering van het welzijn van de te houden dieren, waarbij de te houden dieren in ieder geval netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben; en

    • d.

      vanuit beide bedrijfslocaties de stikstofeffecten op het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied afnemen ten opzichte van de stikstofeffecten van de vergunde Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1 van de wet.

Artikel 3.67 Overgangsrecht perceel Alteveersterweg 6 te Stadskanaal

Als voor 1 januari 2019 een omgevingsplan is vastgesteld dat betrekking heeft op het perceel Alteveersterweg 6 en voorziet in een toename van stalvloeroppervlak ten behoeve van intensieve veehouderij en het vaststellingsbesluit is naar aanleiding van daartegen ingesteld beroep vernietigd, kan een omgevingsplan worden vastgesteld dat voorziet in een stalvloeroppervlakte voor de uitoefening van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 7500m2, mits geborgd wordt dat het aantal te houden dieren zoals vergund door de gemeente Stadskanaal op 10 juli 2017 niet toeneemt.

Artikel 3.68 Gereserveerd (ten behoeve van stalderen)

[Gereserveerd]

Artikel 3.69 Instructieregel gestapeld houden van vee

Een omgevingsplan stelt regels die erin voorzien dat binnen gebouwen voor een agrarisch bedrijf maximaal één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

Artikel 3.70 Instructieregel tweede agrarische bedrijfswoningen

Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied stelt regels die erin voorzien dat een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf alleen is toegelaten indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

Afdeling 3.6 Landschap

Paragraaf 3.6.1 Stilte en duisternis

Artikel 3.71 Oogmerken

De regels van deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, het beschermen van de gezondheid, het milieu en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.72 Instructieregel stilte

In een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied wordt het belang van stilte in het buitengebied betrokken.

Artikel 3.73 Instructieregel duisternis

In een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied wordt het belang van duisternis in het buitengebied betrokken.

Artikel 3.74 Instructieregel lichtuitstraling ligboxenstal
  • 1.

    Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied laat geen nieuwe ligboxenstallen toe waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren.

Artikel 3.75 Aanwijzing en geometrische begrenzing stiltegebieden en aandachtsgebieden voor stilte en duisternis
Artikel 3.76 Instructieregel stiltegebieden

Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in een omgevingsplan dat van toepassing is op stiltegebieden rekening gehouden met de in het gebied heersende stilte.

Artikel 3.77 Instructieregel aandachtsgebieden stilte en duisternis

Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis rekening gehouden met de stilte en duisternis.

Artikel 3.78 Instructieregel lichtplan aandachtsgebieden stilte en duisternis

Een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis voorziet erin om in geval van milieubelastende activiteiten met een - potentieel - significante lichtemissie een verplichting op te leggen tot het opstellen van een lichtplan.

Artikel 3.79 Instructieregel cumulatieve geluidsbelasting aandachtsgebieden stilte en duisternis

Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis rekening gehouden met cumulatie van geluidbelasting.

Paragraaf 3.6.2 Landschappen

Artikel 3.80 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op omgevingsplannen die betrekking hebben op de landschappen die in deze paragraaf zijn aangewezen.

Artikel 3.81 Oogmerken

De regels van deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

  • b.

    het behoud van cultureel erfgoed; en

  • c.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.82 Aanwijzing en begrenzing Nationaal Landschap Middag-Humsterland
Artikel 3.83 Instructieregel Nationaal Landschap Middag-Humsterland
  • 1.

    Gelet op het behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden van het verleggen en dempen van een sloot in karakteristieke sloten Nationaal Landschap Middag-Humsterland 1 (niet aanpasbaar) en het wijzigen van het profiel daarvan.

  • 2.

    Gelet op het behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden zonder omgevingsvergunning van het verleggen en dempen van een sloot in karakteristieke sloten Nationaal Landschap Middag-Humsterland 2 (wel aanpasbaar) en het wijzigen van het profiel daarvan verbieden zonder omgevingsvergunning, met als beoordelingsregel dat een omgevingsvergunning alleen verleend wordt indien:

    • a.

      het verleggen of dempen van een (deel van een) sloot redelijkerwijs noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;

    • b.

      bij het verleggen van een (deel van een) sloot een gelijkwaardige sloot wordt aangelegd of aangewezen;

    • c.

      het verleggen van een (deel van een) sloot de kleinschaligheid van het landschap en de onregelmatige blokverkaveling accentueert;

    • d.

      het dempen van een (deel van een) sloot gepaard gaat met het realiseren van een compenserende sloot, die de kleinschaligheid van het landschap en de onregelmatige blokverkaveling accentueert;

    • e.

      het verleggen of dempen van een (deel van een) sloot alleen plaatsvindt nadat de nieuwe sloot is gerealiseerd, dan wel het realiseren van de nieuwe sloot is geborgd in een uitvoeringsovereenkomst; en

    • f.

      bij de Gebiedsraad Middag-Humsterland en het waterschap advies is ingewonnen.

  • 3.

    Bij het verleggen of dempen van een sloot, als bedoeld in het tweede lid, stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden van het dempen van verlegde, compenserende en nieuw aangewezen sloten in karakteristieke sloten Nationaal Landschap Middag-Humsterland 2 (wel aanpasbaar).

  • 4.

    Gelet op het behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden van het wijzigen van het beloop van een weg in Karakteristieke wegen Nationaal Landschap Middag- Humsterland.

Artikel 3.84 Aanwijzing en instructieregel Nationaal Park Drentscha Aa
  • 1.

    Het Nationaal Park Drentsche Aa is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het Nationaal Park Drentsche Aa regels gericht op bescherming van de inrichting van de landgoederen.

Artikel 3.85 Aanwijzing en instructieregel Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa
  • 1.

    Het Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa langs de snelweg A28 regels gericht op bescherming van het vrije uitzicht vanaf deze weg op het Nationaal Park Drentsche Aa.

Artikel 3.86 Aanwijzing en instructieregel grootschalig open landschap
  • 1.

    Het grootschalig open landschap is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het grootschalig open landschap regels:

    • a.

      gericht op bescherming van de landschappelijke openheid; en

    • b.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos en boomgaarden verbieden.

Artikel 3.87 Aanwijzing en instructieregel essen
  • 1.

    De essen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over essen regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van het reliëf van essen voor zover de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet;

    • b.

      gericht op de bescherming van de landschappelijke openheid van essen; en

    • c.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden verbieden.

  • 3.

    Een omgevingsplan kan voorzien in de mogelijkheid dat de essen worden aangevuld als deze aanvulling de landschappelijke en cultuurhistorische waarde ervan versterken..

Artikel 3.88 Aanwijzing en instructieregel esgehuchten
  • 1.

    De esgehuchten zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over esgehuchten regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de landschappelijke openheid van esgehuchten; en

    • b.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden verbieden.

Artikel 3.89 Aanwijzing en instructieregel wierden
  • 1.

    De wierden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over wierden regels gericht op de bescherming van het reliëf van de wierden voor zover de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet.

  • 3.

    Een omgevingsplan kan voorzien in de mogelijkheid dat de wierden worden aangevuld om de landschappelijke en cultuurhistorische waarde ervan te versterken.

Artikel 3.90 Aanwijzing en instructieregel zones rond wierden
  • 1.

    De zones rond wierden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over zones rond wierden regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van landschappelijke openheid binnen de zones rond wierden; en

    • b.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden binnen de zones rond wierden verbieden.

Artikel 3.91 Aanwijzing en instructieregel kanalen en wijken
  • 1.

    De kanalen en wijken zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over kanalen en wijken regels gericht op de bescherming van de herkenbaarheid van de kanalen- en wijkenstructuur.

Artikel 3.92 Aanwijzing en instructieregel houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier
  • 1.

    Het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels; en

    • b.

      die het kappen of rooien van houtsingels anders dan ten behoeve van normaal onderhoud verbieden.

Artikel 3.93 Aanwijzing en instructieregel pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier
  • 1.

    De pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over de pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier regels:

    • a.

      gericht op bescherming van de pingoruïnes; en

    • b.

      die het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes verbieden.

Artikel 3.94 Aanwijzing en instructieregel besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde
Artikel 3.95 Aanwijzing en instructieregel pingoruïnes Gorecht
  • 1.

    De pingoruïnes Gorecht zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over de pingoruïnes Gorecht regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de pingoruïnes; en

    • b.

      die het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes verbieden.

Artikel 3.96 Aanwijzing en instructieregel glaciale ruggen
  • 1.

    De glaciale ruggen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over glaciale ruggen regels:

    • a.

      gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale ruggen;

    • b.

      over houtteelt en aanleg van bos en boomgaarden;

    • c.

      die diepploegen verbieden;

    • d.

      die het afgraven, egaliseren en afschuiven van de glaciale ruggen zonder omgevingsvergunning verbieden; en

    • e.

      die een beoordelingsregel voor een omgevingsvergunning als bedoeld onder d, inhouden met de strekking dat een omgevingsvergunning alleen verleend wordt indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.

Artikel 3.97 Aanwijzing en instructieregel gebieden met reliëfinversie
  • 1.

    Gebieden met reliëfinversie zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over gebieden met reliëfinversie regels:

    • a.

      gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan;

    • b.

      die het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de inversieruggen verbieden; en

    • c.

      over houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.

Artikel 3.98 Aanwijzing en instructieregel dekzandruggen
  • 1.

    De dekzandruggen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over dekzandruggen regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van het reliëf, al dan niet in combinatie met stuifzandreliëf, en de herkenbaarheid daarvan;

    • b.

      die het diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dekzandruggen verbieden; en

    • c.

      over houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.

Artikel 3.99 Aanwijzing en instructieregel oude dijken
  • 1.

    De oude dijken zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over oude dijken regels:

    • a.

      die wijziging van het profiel van de oude dijken of delen of restanten daarvan verbieden;

    • b.

      die het diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dijkgronden verbieden;

    • c.

      die het gebruik van de oude dijken anders dan als grasland verbieden;

    • d.

      die voorkomen dat het gebruik van de oude dijken als waterkering wordt belemmerd; en

    • e.

      gericht op behoud van de landschapselementen die met de oude dijken samenhangen, waaronder coupures, schotbalkloodsjes en kolken.

  • 3.

    Het tweede lid, aanhef en onder a tot en met d, is niet van toepassing indien dit leidt tot onevenredige hinder voor het agrarisch gebruik van gronden.

  • 4.

    Een omgevingsplan kan de mogelijkheid bieden het profiel van de oude dijken of delen of restanten daarvan te wijzigen indien deze dient om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden daarvan te versterken.

Artikel 3.100 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke waterlopen
Artikel 3.101 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke laagten
  • 1.

    De karakteristieke laagten zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over karakteristieke laagten regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de karakteristieke laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen en gericht op de herkenbaarheid van de karakteristieke laagten; en

    • b.

      die het diepploegen, ophogen, egaliseren en afschuiven van de karakteristieke laagten verbieden.

Artikel 3.102 Aanwijzing en instructieregel diepe plassen en meren
  • 1.

    De diepe plassen en meren zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of natuurlijke waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over diepe plassen en meren regels:

    • a.

      die het dempen en het geheel en gedeeltelijk verondiepen van de plassen en meren anders dan ten behoeve van het afwerken van diepe plassen en meren en van aanpassingen aan de oevers verbieden; en

    • b.

      die voorkomen dat door wijziging van het gebruik van de diepe plassen en meren de ecologische waarden daarvan per saldo significant worden aangetast.

Artikel 3.103 Aanwijzing en instructieregel groene linten
  • 1.

    De groene linten zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over groene linten regels:

    • a.

      gericht op bescherming van de bestaande wegbeplanting waarbij rekening wordt gehouden met de samenhang tussen deze wegbeplanting en de slingertuinen; en

    • b.

      die onnodige kap voorkomen en verplichten tot herplanting.

Artikel 3.104 Aanwijzing en instructieregel Waddenzee
  • 1.

    De Waddenzee is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over de Waddenzee regels die exploratie- of exploitatieboringen naar aardgas verbieden.

Artikel 3.105 Instructieregel aanleg van bos en productiebos
  • 1.

    Een omgevingsplan kan de aanleg van bos en productiebos mogelijk maken, indien:

    • a.

      per saldo geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande natuur- en landschapswaarden;

    • b.

      de aanleg van bos of productiebos past in een - op basis van landschap, bodem en water als leidend principe - vastgestelde gemeentelijke omgevingsvisie; en

    • c.

      de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van landschapsarchitectuur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan niet voorzien in de aanleg van bos of productiebos voor zover het omgevingsplan betrekking heeft op grootschalige open gebieden, essen, esgehuchten of zones rond wierden, als bedoeld in de artikelen 3.87, 3.88, 3.89 en 3.91 en aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.106 Aanwijzing en instructieregel landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling
Artikel 3.107 Aanwijzing en instructieregel landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling
Artikel 3.108 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl

Afdeling 3.7 Natuur

Artikel 3.109 Toepassingsbereik

Deze afdeling is onder meer van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan over:

  • a.

    Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden;

  • b.

    Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden;

  • c.

    Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden;

  • d.

    Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden;

  • e.

    Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland;

  • f.

    Zoekgebied robuuste verbindingszones;

  • g.

    Leefgebieden weidevogels; en

  • h.

    Leefgebieden akkervogels

Artikel 3.110 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    het beheer van natuurgebieden; en

  • c.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.111 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

De Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.112 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden voorziet niet in wijziging van de functies of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke en potentiële kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effect beperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied, en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, als landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.113 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

De Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.114 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden voorziet niet in wijziging van de functies of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke en potentiële kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effectbeperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied; en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, als landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.115 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

De Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.116 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden voorziet niet in wijziging van de functie of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effectbeperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied; en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, indien landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.117 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

De Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.118 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden voorziet niet in wijziging van de functie of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effectbeperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebie; en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, indien landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.119 Aanwijzing en begrenzing zoekgebied robuuste verbindingszone

Het zoekgebied robuuste verbindingszones is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.120 Instructieregel zoekgebied robuuste verbindingszone

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het zoekgebied robuuste verbindingszones voorziet niet in wijziging van de functie of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging een significante beperking met zich meebrengt van de mogelijkheid om een hoogwaardige natuurlijk ingerichte ecologische zone van voldoende omvang tussen grotere natuurkernen te creëren en in stand te houden welke tot doel heeft dat soorten zich kunnen verplaatsen van het ene naar het andere natuurgebied.

Artikel 3.121 Aanwijzing en begrenzing bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.122 Instructieregel bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland, voorziet niet in wijziging van de functie of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als door die wijziging significant afbreuk wordt gedaan aan het areaal van deze gronden of aan de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied, tenzij:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang en:

      • 1.

        er geen geschikte alternatieven zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van openbaar belang; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effect beperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied, en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

Artikel 3.123 Aanwijzing en begrenzing leefgebieden weidevogels

Leefgebieden weidevogels zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.124 Instructieregel leefgebieden weidevogels

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen leefgebieden weidevogels, stelt regels waarmee wordt voorkomen dat de actuele waarde van het gebied voor weidevogels ernstig wordt geschaad door aantasting van de landschappelijke openheid, door verstoring van vogels of door aantasting van het areaal, tenzij de schade niet voorkomen kan worden en deze elders wordt gecompenseerd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik.

Artikel 3.125 Aanwijzing en begrenzing leefgebieden akkervogels

Leefgebieden akkervogels zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.126 Instructieregel leefgebieden akkervogels

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen leefgebieden akkervogels, stelt regels waarmee wordt voorkomen dat de actuele waarde van het gebied voor akkervogels ernstig wordt geschaad door aantasting van de landschappelijke openheid, door verstoring van vogels of door aantasting van het areaal, tenzij de schade niet voorkomen kan worden en deze elders wordt gecompenseerd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik.

Artikel 3.127 Aanwijzing en begrenzing bosgronden van vóór 1850

De gebieden met bosgronden van vóór 1850 zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.128 Instructieregel natuurbegraven

  • 1.

    Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen het gebruik van gronden ten behoeve van natuurbegraven.

  • 2.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid alleen kan worden verleend als:

    • a.

      het natuurbegraven niet plaatsvindt op gronden binnen bosgronden van vóór 1850, als bedoeld in Artikel 3.127 ;

    • b.

      aan de natuurbegraafplaats de functie natuur wordt toegekend, met natuurbegraven als ondergeschikte nevenfunctie;

    • c.

      de vestiging of uitbreiding van de natuurbegraafplaats aantoonbaar gepaard gaat met een netto winst voor de natuurlijke- en landschappelijke waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang;

    • d.

      aan het plan een inrichtings- en beheerplan ten grondslag ligt dat tot stand is gekomen onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van ecologie en landschapsarchitectuur; en

    • e.

      de uitvoering van het inrichtings- en beheerplan publiekrechtelijk wordt geborgd.

  • 3.

    In een omgevingsplan als bedoeld in het tweede lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de gevolgen voor de recreatieve waarde van het betreffende gebied;

    • b.

      de gevolgen van de voorziene duur van de grafrust voor toekomstige ontwikkelingen; en

    • c.

      de wijze waarop wordt voorzien in parkeerbehoefte van bezoekers.

Artikel 3.129 Instructieregel asverstrooiing

Een omgevingsplan biedt niet de mogelijkheid voor gebruik van gronden ten behoeve van het verstrooien van crematie-as binnen:

  • a.

    Natuurnetwerk Nederland, bestaande uit:

    • 1.

      Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

    • 2.

      Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

    • 3.

      Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

    • 4.

      Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

  • b.

    bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in Artikel 3.121 ; of

  • c.

    grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in Artikel 4.33.

Afdeling 3.8 Grondwaterverontreiniging

Artikel 3.130 Instructieregel omgevingsvergunning

Een omgevingsplan bevat:

  • a.

    het verbod om zonder omgevingsvergunning een sanering van grondwater te verrichten wanneer een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het grondwater wordt overschreden;

  • b.

    indieningsvereisten voor de omgevingsvergunning voor de grondwatersanering;

  • c.

    de termijn en indieningsvereisten voor het indienen van het evaluatieverslag met daarin de eventuele noodzakelijke nazorgmaatregelen ten aanzien van het grondwater (nazorgplan);

  • d.

    een verplichting dat de nazorgmaatregelen ten aanzien van het grondwater uitgevoerd en in stand worden gehouden;

Artikel 3.131 Instructieregel bronverwijdering

Bij de uitvoering van de milieubelastende activiteiten graven en saneren als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving voorziet een omgevingsplan in een bepaling dat wanneer een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het grondwater wordt overschreden, de vaste bodem boven de interventiewaarde kosteneffectief wordt verwijderd of de verdere verspreiding van de grondwaterverontreiniging wordt beheerst.

Afdeling 3.9 Infrastructuur

Paragraaf 3.9.1 Algemeen

Artikel 3.132 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in een omgevingsplan dat betrekking heeft op de gebieden die in deze afdeling zijn aangewezen.

  • 2.

    De regels ter verwezenlijking van deze afdeling zijn niet van toepassing op activiteiten verricht door of vanwege de provincie of het Rijk in het kader van het beheer, de bediening of de verbetering van de infrastructuur.

Artikel 3.133 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het waarborgen van veiligheid;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid;

  • c.

    het beheer van infrastructuur;

  • d.

    het evenwichtig toedelen van functies aan locaties;

  • e.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten; en

  • f.

    het beschermen van het milieu.

Paragraaf 3.9.2 Provinciale vaarwegen

Artikel 3.134 Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale vaarwegen

De vaarwegen in beheer bij de provincie zijn als beperkingengebied provinciale vaarwegen aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Paragraaf 3.9.3 Basistoervaartnet

Artikel 3.135 Aanwijzing en geometrische begrenzing Basistoervaartnet

Het Basistoervaartnet is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.136 Instructieregel Basistoervaartnet

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het Basistoervaartnet laat geen activiteiten toe die niet voldoen aan de doorvaartmaten zoals deze zijn opgenomen in de meest actuele versie van de Basisvisie Recreatietoervaart Nederland.

Paragraaf 3.9.4 Provinciale wegen

Artikel 3.137 Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale wegen

De wegen in beheer bij de provincie zijn als beperkingengebied provinciale wegen aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.138 Instructieregel oprichten werken

Een omgevingsplan voorziet niet in het oprichten van werken die de staat of werking van provinciale wegen negatief beïnvloeden.

Artikel 3.139 Instructieregel plaatsen voorwerpen

Een omgevingsplan voorziet niet in het plaatsen van voorwerpen die de staat of werking van provinciale wegen negatief beïnvloeden.

Artikel 3.140 Instructieregel aanleggen openbare wegen en kunstwerken

Een omgevingsplan voorziet niet in het aanleggen van nieuwe openbare wegen of nieuwe kunstwerken buiten de bebouwde kom, wanneer deze de staat of werking van provinciale wegen negatief beïnvloeden.

Paragraaf 3.9.5 Tracé spoorverbinding

Artikel 3.141 Aanwijzing en geometrische begrenzing gereserveerd tracé spoorverbinding

Het gereserveerd tracé spoorverbinding is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.142 Instructieregel gereserveerd tracé spoorverbinding

Een omgevingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van het oprichten van bouwwerken, of het gebruik van gronden als deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om spoorwegen aan te leggen binnen het gereserveerd tracé spoorverbinding.

Artikel 3.143 Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebied spoorverbinding

Het zoekgebied spoorverbinding is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.144 Instructieregel zoekgebied spoorverbinding

Een omgevingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van het oprichten van bouwwerken, of gebruik van gronden als deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om spoorwegen aan te leggen binnen zoekgebied spoorverbinding.

Paragraaf 3.9.6 Tracé wegverbinding

Artikel 3.145 Aanwijzing en geometrische begrenzing gereserveerd tracé wegverbinding

Het gereserveerd tracé wegverbinding is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.146 Instructieregel gereserveerd tracé wegverbinding

Een omgevingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van het oprichten van bouwwerken, of het gebruik van gronden als deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen aan te leggen binnen het gereserveerd tracé wegverbinding.

Paragraaf 3.9.7 Transportroutes externe veiligheid

Artikel 3.147 Aanwijzing transportroutes externe veiligheid

Transportroutes externe veiligheid zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.148 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 1

Veiligheidszone 1 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.149 Instructieregel Veiligheidszone 1
  • 1.

    Bij het opstellen van een omgevingsplan dat betrekking heeft op transportroutes moet het plaatsgebonden risico in acht worden genomen.

  • 2.

    Een omgevingsplan voorziet niet in de oprichting van bestaande, zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en locaties of beperkt kwetsbare gebouwen en locaties binnen Veiligheidszone 1.

  • 3.

    Indien een college niet voldoet aan het vierde lid, wordt in de toelichting van het omgevingsplan opgenomen waarom hieraan niet kan worden voldaan.

Artikel 3.150 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 2

Veiligheidszone 2 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.151 Instructieregel Veiligheidszone 2
  • 1.

    Bij vaststelling van een omgevingsplan dat betrekking heeft op Veiligheidszone 2 wordt:

    • a.

      aandacht besteed aan het veiligheidsniveau in de zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en de beperkt kwetsbare gebouwen; en

    • b.

      rekening gehouden met het veiligheidsrisico van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Aan het eerste lid wordt voldaan door in te gaan op de volgende aspecten:

    • a.

      de inventarisatie van de, bestaande en de mogelijke, zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en locaties en beperkt kwetsbare gebouwen;

    • b.

      de kans op overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit;

    • c.

      de optimalisering van de vluchtmogelijkheden, waarbij het zowel de ontvluchtingsmogelijkheden in het bouwwerk en ook de vluchtmogelijkheden buiten het bouwwerk van de risicobron af betreft; en

    • d.

      de overwegingen omtrent het opnemen dan wel niet opnemen van bouwkundige planvoorschriften voor het plan of delen van het plan tegen de effecten van een plasbrand en/of een gasexplosie.

  • 3.

    Als door het omgevingsplan het aantal personen in Veiligheidszone 2 toeneemt met 50 personen of meer, wordt ook ingegaan op de volgende aspecten:

    • a.

      het advies van de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bij het vaststellen van het omgevingsplan betrokken;

    • b.

      de afweging voor de activiteit binnen, en niet buiten, de Veiligheidszone;

    • c.

      de afweging van de mogelijkheden voor het beperken van de toename van het aantal personen;

    • d.

      de afweging van de mogelijkheden, aan zowel de kant van de risicobron als aan de kant van de risico-ontvanger, om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • e.

      de afweging van aanvullende repressieve mogelijkheden om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • f.

      als op een aspect, als bedoeld onder a tot en met e, of als bedoeld onder b tot en d van het tweede lid, wordt ingegaan op rekenresultaten van een groepsrisicoberekening dan dient de berekening te zijn uitgevoerd met de referentiewaarden uit de tabellen 1 en 2 in Bijlage 4.

Artikel 3.152 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 3

Veiligheidszone 3 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.153 Instructieregel Veiligheidszone 3

Een omgevingsplan voorziet binnen Veiligheidszone 3 niet in de oprichting van zeer kwetsbare gebouwen of in het gebruik van bestaande gebouwen als een zeer kwetsbaar gebouw.

Artikel 3.154 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 4

Veiligheidszone 4 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.155 Instructieregel Veiligheidszone 4
  • 1.

    Bij vaststelling van een omgevingsplan dat betrekking heeft op Veiligheidszone 4 wordt:

    • a.

      aandacht besteed aan het veiligheidsniveau op de kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties en

    • b.

      rekening gehouden met het veiligheidsrisico van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Aan het eerste lid wordt voldaan door met betrekking tot Veiligheidszone 4 in te gaan op de volgende aspecten:

    • a.

      de inventarisatie van de bestaande en de mogelijke, kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties;

    • b.

      de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit;

    • c.

      de optimalisering van de vluchtmogelijkheden, waarbij het zowel de ontvluchtingsmogelijkheden van de locatie en ook de vluchtmogelijkheden van de risicobron af betreft.

  • 3.

    Als het omgevingsplan betrekking heeft op een kwetsbare locatie in Veiligheidszone 4, wordt ook ingegaan op de volgende aspecten:

    • a.

      het advies van de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bij het vaststellen van het omgevingsplan betrokken;

    • b.

      de afweging voor de locatie binnen, en niet buiten, de Veiligheidszone;

    • c.

      de afweging van de mogelijkheden voor het beperken van de toename van het aantal personen;

    • d.

      de afweging van de mogelijkheden, aan zowel de kant van de risicobron als aan de kant van de risico-ontvanger, om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • e.

      de afweging van aanvullende repressieve mogelijkheden om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • f.

      als op een aspect, als bedoeld onder a tot en met e, of als bedoeld onder b en c van het tweede lid, wordt ingegaan op rekenresultaten van een groepsrisicoberekening dan dient de berekening te zijn uitgevoerd met de referentiewaarden uit de tabellen 1 en 2 in Bijlage 4.

Afdeling 3.10 Energie

Paragraaf 3.10.1 Algemeen

Artikel 3.156 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen.

Artikel 3.157 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Paragraaf 3.10.2 Fossiele of gevaarlijke energie

Artikel 3.158 Instructieregel radioactief afval, gevaarlijk afval, kerncentrales en kolencentrales
  • 1.

    Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen:

    • a.

      het gebruik van de bodem met inbegrip van de ondergrond of de diepe ondergrond ten behoeve van het opslaan of bergen van radioactief afval of het storten van gevaarlijk afval;

    • b.

      de mogelijkheid middel- en hoogradioactief afval bovengronds op te slaan;

    • c.

      de bouw van een kerncentrale; en

    • d.

      de bouw van een nieuwe kolencentrale.

  • 2.

    Het omgevingsplan verbiedt een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 3.10.3 Windenergie

Artikel 3.159 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen:

Artikel 3.160 Aanwijzing en geometrische begrenzing gebieden proefprojecten kleine windturbines

De gebieden proefprojecten kleine windturbines zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.161 Instructieregel oprichting van nieuwe windturbines

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 , onder a, mogelijk maken, voor zover het gaat over nieuwe windturbines met een ashoogte van niet meer dan 15 meter:

  • a.

    binnen het stedelijk gebied; of

  • b.

    binnen de buiten het stedelijk gebied gelegen bouwpercelen.

Artikel 3.162 Instructieregel kleine windturbines buiten het stedelijk gebied en buiten bouwpercelen in het buitengebied
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 mogelijk maken voor het oprichten en gedurende een termijn van maximaal 30 jaar in stand houden van:

    • a.

      maximaal 3 windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter binnen een zone van 25 meter rond een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      maximaal één park- of lijnopstelling van windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter en wieken die niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte ten behoeve van een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels voor het verlenen van een omgevingsvergunning die inhouden dat een omgevingsvergunning kan worden verleend als de windturbine wordt opgericht:

    • a.

      binnen de gebieden proefprojecten kleine windturbines; en

    • b.

      de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    In een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt - in aanvulling op het tweede lid - als beoordelingsregel voor het verlenen van een omgevingsvergunning opgenomen dat aangetoond dient te worden het op grond van bijzondere feiten en omstandigheden niet mogelijk is om de windturbines binnen het agrarisch bouwperceel te plaatsen.

  • 4.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt niet verleend voor zover de betreffende gronden zijn gelegen binnen:

    • a.

      Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden als bedoeld in artikel 3.112;

    • b.

      Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.114;

    • c.

      Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in artikel 3.116;

    • d.

      Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.118;

    • e.

      Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in artikel 3.120;

    • f.

      Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 3.122.

Artikel 3.163 Aanwijzing en geometrische begrenzing concentratiegebieden grootschalige windenergie

De concentratiegebieden grootschalige windenergie zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.164 Instructieregel grootschalige windenergie
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 3.160, onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en in stand houden van één of meer windturbines met bijbehorende voorzieningen binnen de concentratiegebieden grootschalige windenergie.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat de windturbines, bedoeld in het eerste lid, slechts kunnen worden opgericht in een park- of lijnopstelling en dat de wieken van een windturbine als bedoeld in het eerste lid niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.165 Aanwijzing en instructieregel zoekgebied windenergie Roodehaan
  • 1.

    Het zoekgebied windenergie Roodehaan is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het zoekgebied windenergie Roodehaan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 , onder a, mogelijk maken en voorzien in de oprichting van één of meer windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter met bijbehorende voorzieningen

  • 3.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat de windturbines, als bedoeld in het tweede lid, slechts kunnen worden opgericht in een park- of lijnopstelling en dat de wieken van een windturbine als bedoeld in het tweede lid niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.166 Aanwijzing en geometrische begrenzing testveld onderzoeksturbines

Het testveld onderzoeksturbines is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.167 Instructieregel testveld onderzoeksturbines
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 , onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en in stand houden van maximaal vijf onderzoeksturbines voor wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van offshore windenergie binnen het testveld onderzoeksturbines.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat de windturbines, als bedoeld in het eerste lid, worden opgericht in een park- of lijnopstelling en dat de wieken van een windturbine als bedoeld in het eerste lid niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.168 Aanwijzing en geometrische begrenzing gebied tijdelijkheid windenergie

Het gebied tijdelijkheid windenergie is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.169 Instructieregel gebied tijdelijkheid windenergie

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 3.160, onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en maximaal 30 jaren in stand houden van een windturbine binnen het gebied gebied tijdelijkheid windenergie.

Artikel 3.170 Aanwijzing en begrenzing testveld prototype offshore testturbines

Het testveld prototype offshore testturbines is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.171 Instructieregel testveld prototype offshore testturbines

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 , onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en in stand houden van maximaal:

  • a.

    vier prototypen van nog niet gecertificeerde offshore windturbines; of

  • b.

    maximaal drie prototype offshore testturbines en één prototype onshore testturbineals als deze windturbines certificering en/of wetenschappelijk onderzoek tot doel hebben en gelegen zijn binnen het testveld prototype offshore testturbines.

Artikel 3.172 Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebied vervanging windturbines

Het zoekgebied vervanging windturbines is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.173 Instructieregel vervanging van windturbines met een ashoogte groter dan 15 meter die geen deel uitmaken van een park- of lijnopstelling

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 , onder b, mogelijk maken voor zover het gaat over het vervangen van bestaande windturbines met een ashoogte groter dan 15 meter, als deze niet in een park- of lijnopstelling zijn geplaatst en gelegen zijn buiten het zoekgebied vervanging windturbines, buiten de concentratiegebieden grootschalige windenergie, buiten het testveld onderzoeksturbines en buiten het testveld prototype offshore testturbines, indien:

  • a.

    de nieuwe windturbine wordt opgericht daar waar de te vervangen windturbine stond;

  • b.

    de ashoogte van een windturbine niet hoger wordt dan de ashoogte van de te vervangen windturbine; en

  • c.

    de wieklengte niet langer is dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.174 Instructieregel vervanging van windturbines in een park- of lijnopstelling

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 , onder b, mogelijk maken voor zover het gaat over het vervangen van bestaande windturbines die deel uitmaken van een park- of lijnopstelling voor zover:

Artikel 3.175 Instructieregel vervanging van windturbines binnen het zoekgebied vervanging windturbines
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.159 , onder b, mogelijk maken voor zover het gaat over de oprichting en tijdelijke instandhouding van maximaal twee windturbines binnen het zoekgebied vervanging windturbines, als:

    • a.

      de windturbines dienen ter vervanging van twee windturbines die zijn gesloopt voor de aanleg van een helikopterhaven in de Eemshaven; en

    • b.

      de vervangende windturbines geen grotere wieklengte hebben dan twee derde van de ashoogte.

  • 2.

    Een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid voorziet niet in het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn langer dan 30 jaar.

Paragraaf 3.10.4 Zonne-energie

Artikel 3.176 Oogmerken

Deze paragraaf bevat regels over de inhoud van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden.

Artikel 3.177 Aanwijzing en geometrische begrenzing zonneparken

Het gebied zonneparken is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.178 Instructieregel zonneladder
  • 1.

    In een omgevingsplan dat voorziet in het plaatsen en in werking hebben van een zonnepark als bedoeld in artikel 3.180 wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik rekening gehouden met de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik en wordt de volgende prioritering bij het vinden van locaties voor de plaatsing van zonnepanelen aangehouden:

    • a.

      op daken en gevels;

    • b.

      op gronden binnen het stedelijk gebied;

    • c.

      op gronden met een andere primaire functie dan landbouwgrond, zoals voormalige slibdepots, gesloten stortplaatsen als bedoeld in artikel 8.47 Wet milieubeheer en in werking zijnde zandwinningsplassen;

    • d.

      op landbouwgronden

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing bij zonneparken binnen en/of aansluitend aan een bouwperceel, zoals bedoeld in artikel 3.180, derde lid, onder e.

Artikel 3.179 Instructieregel zonneparken - toegelaten gebieden
  • 1.

    Een omgevingsplan kan, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik, voorzien in het plaatsen en in werking hebben van een zonnepark voor een periode van maximaal 30 jaar:

    • a.

      binnen het stedelijk gebied;

    • b.

      aansluitend aan het stedelijk gebied, als:

      • 1.

        de locatie en omvang van het zonnepark in overeenstemming is met een gemeentelijke gebiedsvisie zonne-energie waarmee Gedeputeerde Staten schriftelijk hebben ingestemd; en

      • 2.

        de mogelijkheden voor directe levering van de opgewekte energie aan lokale afnemers en financiële participatie van de lokale gemeenschap zijn betrokken bij de planvorming.

  • 2.

    Aan de omvang, situering en inrichting van het zonnepark, als bedoeld in het eerste lid, dient een (erf-)inrichtingsplan ten grondslag te liggen dat tot stand is gekomen met toepassing van de maatwerkmethode.

  • 3.

    Een omgevingsplan kan voorzien in het plaatsen en in werking hebben van een zonnepark voor een periode van maximaal 30 jaar:

    • a.

      binnen het gebied zonneparken:

    • b.

      op een als zodanig in het landschap herkenbaar voormalig slibdepot;

    • c.

      op een als zodanig in het landschap herkenbare gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.47 Wet milieubeheer;

    • d.

      op in werking zijnde zandwinningsplassen;

    • e.

      binnen een bouwperceel in het buitengebied en/of aansluitend aan een bouwperceel, mits:

      • 1.

        het op te stellen vermogen is afgestemd op het eigen energieverbruik op het perceel; en

      • 2.

        het aansluitende zonnepark zich ruimtelijk manifesteert als een hecht geheel met het bouwperceel en daar qua maatvoering ondergeschikt aan is.

  • 4.

    Aan de omvang, situering en inrichting van het zonnepark , als bedoeld in het derde lid, dient een (erf-)inrichtingsplan ten grondslag te liggen dat tot stand is gekomen met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en indien wordt voorzien in een opslaginstallatie, ook onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van omgevingsveiligheid.

  • 5.

    In het (erf-)inrichtingsplan, als bedoeld in het tweede lid en in het vierde lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de historisch gegroeide landschapsstructuur;

    • b.

      de afstand tot andere ruimtelijke elementen;

    • c.

      een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de voorzieningen voor de opwekking van zonne-energie.

Artikel 3.180 Instructieregel zonneparken - voorwaarden

Een omgevingsplan voorziet niet in het plaatsen en inwerking hebben van een zonnepark binnen:

  • a.

    op grond van de Omgevingswet beschermde dorpsgezichten;

  • b.

    wierden als bedoeld in artikel 3.90;

  • c.

    Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden als bedoeld in artikel 3.112;

  • d.

    Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.114;

  • e.

    Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in artikel 3.116;

  • f.

    Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.118;

  • g.

    Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in artikel 3.120;

  • h.

    Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 3.122.

Paragraaf 3.10.5 Vergistingsinstallaties

Artikel 3.181 Oogmerken

Deze paragraaf bevat regels over de inhoud van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen ten behoeve van het beschermen van het milieu, het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.182 Instructieregel biomassavergistingsinstallaties en mestvergistingsinstallaties
  • 1.

    Een omgevingsplan kan voorzien in de oprichting van een installatie voor het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, inclusief plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, en de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, of mestvergisting:

    • a.

      op een bedrijventerrein; of

    • b.

      binnen een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebied Biomassavergistingsinstallaties

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bouwperceel voorzien in de bouw van een installatie voor het omzetten van mest en eventueel co-substraat in biogas en digestaat, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor- tussen- en naopslag van mest, mits daarbij sprake is van een bedrijfseigen activiteit.

  • 3.

    Een omgevingsplan dat voorziet in de oprichting van een installatie voor het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, inclusief plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, en de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, of mestvergisting of een mestvergistingsinstallatie, als bedoeld in het tweede lid, bevat onderzoek waaruit blijkt dat omwonenden van deze installatie geen overlast door geur, geluid of verkeersbewegingen zullen ondervinden.

Afdeling 3.11 Waterkeringszone

Artikel 3.183 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan over:

  • a.

    waterkeringszones;

  • b.

    profiel vrije ruimte;

  • c.

    bebouwingszones; en

  • d.

    beschermingszones.

Artikel 3.184 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid.

Artikel 3.185 Aanwijzing en geometrische begrenzing waterkeringszones van primaire waterkeringen

De waterkeringszones van primaire waterkeringen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.186 Instructieregel waterkeringszones van primaire waterkeringen

Een omgevingsplan dat van toepassing is op locaties in een waterkeringszone van een primaire waterkering stelt regels met het oog op de bescherming van de waterkering, met inbegrip van het belang van de versterking of verlegging daarvan.

Artikel 3.187 Aanwijzing en geometrische begrenzing profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

Het profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.188 Instructieregel profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

  • 1.

    Een omgevingsplan dat gaat over locaties in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering laat op deze locaties alleen bouwactiviteiten toe die ten dienste staan van de waterkering of de daardoor te bieden bescherming tegen overstroming.

  • 2.

    Met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan van het eerste lid worden afgeweken indien sprake is van een maatschappelijk belang en:

    • a.

      de betreffende ingreep niet elders plaats kan vinden;

    • b.

      geen afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming tegen overstroming volgens de voor de waterkering geldende omgevingswaarde van de bestaande of toekomstige primaire waterkering;

    • c.

      versterking van de primaire waterkering niet onomkeerbaar wordt belemmerd;

    • d.

      hierover advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de primaire waterkering.

Artikel 3.189 Aanwijzing en geometrische begrenzing bebouwingszone van primaire waterkeringen

De bebouwingszone van primaire waterkeringen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.190 Instructieregel bebouwingszone van primaire waterkeringen

Een omgevingsplan dat van toepassing is op locaties in de bebouwingszone van een primaire waterkering deelt geen functies toe aan die locaties en stelt geen regels die afbreuk doen aan het belang van de bescherming tegen overstroming volgens de voor de bestaande of toekomstige waterkering geldende omgevingswaarde.

Artikel 3.191 Aanwijzing en geometrische begrenzing beschermingszone van primaire waterkeringen

De beschermingszone van primaire waterkeringen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.192 Instructieregel beschermingszone

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in de beschermingszone van een primaire waterkering voorziet niet in bouwactiviteiten die de stabiliteit van de primaire waterkering nadelig kunnen beïnvloeden.

Afdeling 3.12 Bergingsgebieden, noodbergingsgebieden en zoekgebieden noodberging

Artikel 3.193 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan over:

  • a.

    bergingsgebieden;

  • b.

    noodbergingsgebieden; en

  • c.

    zoekgebieden noodberging.

Artikel 3.194 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid.

Artikel 3.195 Aanwijzing en geometrische begrenzing bergingsgebieden

De bergingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.196 Instructieregel bergingsgebieden

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in bergingsgebieden:

  • a.

    waarborgt de geschiktheid van het bergingsgebied voor het bergen van water;

  • b.

    voorkomt dat niet-hoogwaterbestendig gebouwd kan worden;

  • c.

    vermijdt de aanleg van niet-hoogwaterbestendige infrastructuur.

Artikel 3.197 Aanwijzing en geometrische begrenzing noodbergingsgebieden

De noodbergingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.198 Instructieregel noodbergingsgebieden

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in noodbergingsgebieden:

  • a.

    waarborgt de geschiktheid van het noodbergingsgebied voor het bergen van water;

  • b.

    voorkomt dat niet-hoogwaterbestendig gebouwd kan worden;

  • c.

    vermijdt de aanleg van niet-hoogwaterbestendige infrastructuur.

Artikel 3.199 Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebieden noodberging

De zoekgebieden noodberging zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.200 Instructieregel zoekgebieden noodberging

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in zoekgebieden noodberging:

  • a.

    waarborgt de geschiktheid van het zoekgebied bergingsgebied voor het bergen van water;

  • b.

    voorkomt dat niet-hoogwaterbestendig gebouwd kan worden;

  • c.

    vermijdt de aanleg van niet-hoogwaterbestendige infrastructuur.

Hoofdstuk 4 Activiteiten

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Normadressaat

  • 1.

    Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

  • 2.

    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op uitvoeringswerkzaamheden of instandhouding door of vanwege de provincie overeenkomstig een beheerplan en gericht op het belang dat de regel beoogt te dienen.

Artikel 4.2 Algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in deze verordening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    het telefoonnummer van de aanvrager;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • e.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde;

  • f.

    als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde; en

  • g.

    als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de wet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

Artikel 4.3 Aanvragen langs elektronische weg

  • 1.

    Bij een aanvraag die elektronisch wordt ingediend worden gegevens en bescheiden verstrekt in een van de volgende bestandsformaten: PNG, TIFF, JPG, ODT, SVG, CSV, ODS , PDF/A, DWG of DXF.

  • 2.

    Gegevens of bescheiden kunnen in een ander bestandsformaat worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag dat kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 4.4 Algemene vereisten meldingen

Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit, als bedoeld in deze verordening;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 4.5 Wijziging van gegevens

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, als bedoeld in artikel 4.4, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit, bedoeld in deze verordening, door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 4.2 Activiteiten in stiltegebieden

Artikel 4.6 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling heeft betrekking op stiltegebieden en gaat over het:

    • a.

      voortbrengen van geluid; en

    • b.

      gebruik maken van een toestel als bedoeld in Bijlage 5 voor het voortbrengen van geluid of van een toestel dat bij gebruik anders dan met menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, met uitzondering van een luchtvaartuig, voor zover dat is aangewezen in Bijlage 5.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over het gebruik van ontplofbare stoffen en voorwerpen op een militaire schietbaan of een militair springterrein.

Artikel 4.7 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van landschappelijke waarden, voor zover het gaat om de heersende natuurlijke rust in stiltegebieden.

Artikel 4.8 Inhoudelijke regels

  • 1.

    Het is verboden in stiltegebieden zonder noodzaak zoveel geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen, dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk wordt verstoord.

  • 2.

    Het is verboden in stiltegebieden gebruik te maken van een toestel als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder b.

Afdeling 4.3 Activiteiten in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

Artikel 4.9 Activiteiten

Deze afdeling gaat over het voortbrengen van geluid en/of lichtemissie in een aandachtsgebied voor stilte en duisternis.

Artikel 4.10 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van landschappelijke waarden, voor zover het gaat om het beperken van verstoring van de stilte en/of duisternis in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis.

Artikel 4.11 Inhoudelijke regel

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, betrekking heeft op een milieubelastende activiteit in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis, wordt in de omgevingsvergunning zo nodig een lichtplan voorgeschreven.

Artikel 4.12 Verboden activiteiten in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

Het is verboden om in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis zonder noodzaak nieuwe activiteiten te verrichten of te laten verrichten die zoveel geluid en/of lichtemissie voortbrengen dat de heersende stilte of duisternis in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.

Artikel 4.13 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit als bedoeld in Artikel 4.9 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in Artikel 4.10, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Afdeling 4.4 Flora- en fauna-activiteiten

Artikel 4.14 Activiteiten

Deze afdeling gaat over de volgende flora- en fauna-activiteiten:

  • a.

    schadebestrijding;

  • b.

    beheer, onderhoud en werkzaamheden;

  • c.

    bestrijden van overlast;

  • d.

    bescherming weidevogels.

Artikel 4.15 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de natuurbescherming.

Artikel 4.16 Vrijstelling vergunningplicht schadebestrijding soorten Habitatrichtlijn

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten met de soorten genoemd in Bijlage 6.1, voor zover het gaat over het bestrijden op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van dreigende schade in het lopende of daaropvolgende jaar in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt ook voor de in Bijlage 6.1 bij de betreffende soorten genoemde belangen, gebieden, onder gebruik van genoemde middelen en onder de genoemde voorschriften en beperkingen.

  • 3.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als:

    • a.

      er geen andere bevredigende oplossing voor het verrichten van de activiteit bestaat;

    • b.

      de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan;

    • c.

      de schade is aan te merken als schade aan de wilde flora of fauna of natuurlijke habitats, of als ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; en

    • d.

      de in Bijlage 6.1 genoemde diersoorten in de provincie schade veroorzaken en niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen.

  • 4.

    De activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt verricht overeenkomstig het faunabeheerplan.

Artikel 4.17 Vrijstelling vergunningplicht andere soorten

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten met de soorten genoemd in Bijlage 6.2, voor zover het gaat over handelingen in het kader van:

    • a.

      de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

    • b.

      het bestendig beheren of onderhouden van vaarwegen, oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, andere waterstaatswerken, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer; of

    • c.

      een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als:

    • a.

      er geen andere bevredigende oplossing bestaat; en

    • b.

      de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten wijzen de middelen aan waarvan gebruik mag worden gemaakt voor de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, voor zover het gaat over vangen en doden.

Artikel 4.18 Vrijstelling vergunningplicht voor bescherming weidevogels

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.42 en 11.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van weidevogels, hun eieren en hun niet-vliegvlugge jongen tegen landbouwwerkzaamheden en vee.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als:

    • a.

      er geen andere bevredigende oplossing bestaat;

    • b.

      de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan; en

    • c.

      de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van deze soort.

Artikel 4.19 Vrijstelling vergunningplicht bestrijding overlast andere soorten

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten die verricht worden met betrekking tot het vernielen of beschadigen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren van in Bijlage 6.3 aangewezen soorten voor zover die in de provincie overlast veroorzaken en niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die plaatsvinden:

    • a.

      door gemeenten;

    • b.

      binnen de bebouwde kom;

    • c.

      in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om een bij de verordening of ministeriële regeling omschreven ander algemeen belang;

    • d.

      ten behoeve van de in bijlage 6 genoemde belangen, met gebruik van de in die bijlage genoemde middelen en met inachtneming van de in die bijlage genoemde voorschriften en beperkingen.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Afdeling 4.5 Vellen en herbeplanting houtopstanden

Artikel 4.20 Activiteiten

Deze afdeling gaat over het vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen van houtopstanden.

Artikel 4.21 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    het beschermen van landschappelijke waarden; en

  • c.

    de instandhouding van het bosareaal in Nederland.

Artikel 4.22 Gegevens en bescheiden vellen houtopstanden

Als Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn waaraan een melding voor het geheel of gedeeltelijk vellen van een houtopstand wordt gedaan, worden uiterlijk gelijktijdig met de melding de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    naam, adres en machtiging van de eigenaar van de gronden waar de velling plaatsvindt als de velling wordt verricht door een ander dan de eigenaar;

  • b.

    een situatietekening van de locatie waar de activiteit wordt verricht, op een topografische kaart met een schaal van 1:25.000;

  • c.

    een kaart met een kadastrale aanduiding van de locatie waar de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de oppervlakte van de te kappen houtopstand in vierkante meters;

  • e.

    de onderlinge plantafstand in de rij als sprake is van rijbeplanting;

  • f.

    de soortaanduiding van de bomen;

  • g.

    de leeftijd van de bomen;

  • h.

    de reden van velling.

Artikel 4.23 Eisen aan herbeplantingen

Voor een herbeplanting op bosbouwkundig verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt in ieder geval dat:

  • a.

    de oppervlakte van de herbeplanting ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

  • b.

    de nieuwe houtopstand gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand;

  • c.

    de nieuwe houtopstand binnen een periode van 5 tot 10 jaar een gesloten kronendak kan vormen;

  • d.

    de nieuwe beplanting zowel kwalitatief als kwantitatief in redelijke verhouding staat tot de gevelde of tenietgegane houtopstand;

  • e.

    het gebruik van sierheesters, tuinsoorten, en soorten die naar oordeel van Gedeputeerde Staten een gevaar vormen voor de natuurlijke biodiversiteit ter plaatse niet is toegestaan;

  • f.

    indien herbeplanting binnen Natura 2000-gebieden plaatsvindt deze geschiedt op een wijze en met soorten die geen schade toebrengen aan de natuurlijke kenmerken en de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 3.58 van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • g.

    de herbeplante houtopstand op termijn ten minste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden kan vertegenwoordigen.

Artikel 4.24 Eisen aan herbeplantingen op andere gronden

Bij maatwerkvoorschrift kunnen Gedeputeerde Staten herbeplanting op andere gronden als bedoeld in artikel 11.130, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving toestaan als:

  • a.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten gelegen is in de provincies Groningen, Drenthe of Friesland;

  • b.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten niet van mindere kwaliteit is dan die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

  • c.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten geen kleinere oppervlakte heeft dan die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

  • d.

    de gevelde houtopstand geen deel uitmaakte van een aaneengesloten complex van houtopstanden met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 5 hectare;

  • e.

    andere belangen, die verband houden met de bodemproductie of de bosbodem zoals die aanwezig is ter plaatse van de velling, niet worden geschaad;

  • f.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten vrij is van compensatieverplichtingen die zijn ontstaan uit hoofde van andere wet- en regelgeving of die voortvloeien uit toestemmingen voor herbeplanting op andere grond als bedoeld in artikel 11.130, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • g.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten vrij is van herbeplantingplicht als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • h.

    de herbeplanting op andere grond geen afbreuk doet aan beschermde natuurwaarden of bijzondere landschappelijke waarden; of

  • i.

    als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Afdeling 4.6 Grondwaterverontreiniging

Artikel 4.25 Activiteiten

Deze afdeling gaat over de volgende milieubelastende activiteiten:

  • a.

    graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in paragraaf 4.120 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    saneren van de bodem als bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.26 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld ter bescherming van het milieu, het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening en het beheer van watersystemen en het beheer van natuurgebieden.

Artikel 4.27 Algemene regel: overschrijding signaleringsparameters grondwater

  • 1.

    Een nader bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7d van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt ook verricht als uit een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving blijkt dat een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt overschreden.

  • 2.

    Degene die een nader bodemonderzoek doet als bedoeld in het eerste lid maakt bij de beoordeling of er nadelige gevolgen (risico's) zijn voor mens, plant en/of dier en welke (mitigerende of sanerende) maatregelen daarbij horen, gebruik van de Risicotoolbox Grondwater.

Afdeling 4.7 Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 4.28 Stoffen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende stoffen als schadelijk beschouwd:

  • a.

    bodembedreigende stoffen en mengsels niet zijnde mest;

  • b.

    carcinogene stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.6.2.1 en 3.6.3.1.1, deel 3, bijlage I, van de Verordening (EG) nr. 1272/2008;

  • c.

    mutagene stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.5.2.2 en 3.5.3.1.1 van deel 3, van bijlage I, van de Verordening (EG) nr. 1272/2008;

  • d.

    reprotoxische stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.7.2.1.1 en 3.7.3.1.2 van deel 3, van bijlage I, van de Verordening (EG) nr. 1272/2008;

  • e.

    hormoonverstorende stoffen en mengsels: stoffen en mengsels met die eigenschappen voor zover aangewezen in Verordening (EG) nr. 1272/2008 dan wel Verordening (EG) nr. 1907/2006;

  • f.

    gewasbeschermingsmiddelen, biociden, cosmetische producten, geneesmiddelen en diergeneesmiddelen met een eigenschap als bedoeld onder b tot en met e; en

  • g.

    andere producten, voorwerpen en materialen waarvan bekend is of redelijkerwijs bekend moet zijn, dat deze een in onder b tot en met e, aangewezen stof of mengsel bevat.

Artikel 4.29 Activiteiten

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en de daarin zich bevindende ondergrond.

Artikel 4.30 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.

Artikel 4.31 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Artikel 4.32 Aanduiding grondwaterbeschermingszone en waterwingebied

  • 1.

    Gedeputeerde Staten of de grondwateronttrekker zorgen ervoor dat de grondwaterbeschermingszone en het waterwingebied voor het publiek zichtbaar worden aangeduid door middel van borden, waarvan het model wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Als de grondwateronttrekker de borden plaatst, kunnen Gedeputeerde Staten aanwijzingen geven voor de locaties waar dat moet gebeuren.

Artikel 4.33 Specifieke zorgplicht grondwaterbeschermingsgebied

Degene die in een grondwaterbeschermingsgebied een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.35, Artikel 4.38 en Artikel 4.42 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in Artikel 4.30, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 4.34 Instructieregel grondwaterbeschermingsgebied

Een omgevingsplan staat milieubelastende activiteiten als bedoeld in Artikel 4.35, eerste lid, onder a, en Artikel 4.38, eerste lid, onder g, niet toe voor zover deze zich uitstrekken in de ondergrond van een grondwaterbeschermingsgebied.

Artikel 4.35 Aanwijzing milieubelastende activiteiten waterwingebieden

  • 1.

    Als milieubelastende activiteiten in een waterwingebied worden aangewezen het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het aanleggen, in exploitatie nemen of houden van een boorput, ook als deze activiteiten hun oorsprong vinden buiten het waterwingebied voor zover deze activiteiten zich uitstrekken in de ondergrond van dit gebied;

    • b.

      het via diepinfiltratie regen- of oppervlaktewater in de bodem brengen of op een andere manier uitvoeren van een lozing in de bodem;

    • c.

      het gebruiken van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost;

    • d.

      het tot stand brengen of houden van een werk dat gebruikt kan worden voor het vervoer, de opslag, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen;

    • e.

      het in of op de bodem brengen of hebben van kadavers;

    • f.

      het aanleggen of gebruiken van een begraafplaats op grond van de Wet op de lijkbezorging;

    • g.

      het aanleggen, hebben of reconstrueren van wegen, parkeergelegenheden, en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;

    • h.

      het aanleggen, houden, in exploitatie nemen of exploiteren van een kampeergelegenheid, recreatiecentrum of kampement; en

    • i.

      het toepassen van grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt.

  • 2.

    Als milieubelastende activiteiten in een waterwingebied worden ook aangewezen het aantasten van de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kunnen hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het dieper dan 3 meter onder het maaiveld roeren van de grond of anderszins werken op of in de bodem uitvoeren of te laten uitvoeren, waardoor de beschermende functie van een bodemlaag voor onderliggende lagen vermindert.

Artikel 4.36 Uitzonderingen aanwijzing milieubelastende activiteiten waterwingebieden

De aanwijzing als bedoeld in Artikel 4.35 geldt niet voor:

  • a.

    het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij een woning of een ander gebouw, op voorwaarde dat:

    • 1.

      er sprake is van een kleine hoeveelheid van die schadelijke stoffen;

    • 2.

      de schadelijke stoffen nodig zijn voor het normale gebruik van de woning of het andere gebouw; en

    • 3.

      de schadelijke stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking, zodanig dat weersomstandigheden geen invloed hebben op de schadelijke stoffen en er geen risico bestaat op verspreiding of verstuiving;

  • b.

    handelingen met schadelijke stoffen die aanwezig of nodig zijn voor het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

  • c.

    het vervoer en het gebruik van middelen ter bestrijding van gladde wegen;

  • d.

    het vervoer van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking en deugdelijk geladen;

  • e.

    het verrichten van werkzaamheden gericht op grondwateronttrekkingen voor de productie van drinkwater;

  • f.

    het uitvoeren van een lozing die is begonnen voordat het gebied waarin de lozing wordt verricht is aangewezen als waterwingebied.

Artikel 4.37 Verboden activiteiten in waterwingebieden

Het is verboden een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.35 te verrichten in een waterwingebied.

Artikel 4.38 Aanwijzing milieubelastende activiteiten grondwaterbeschermingszones

  • 1.

    Als milieubelastende activiteiten in een grondwaterbeschermingszone worden aangewezen het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het aanbrengen, in exploitatie brengen of houden van een bodemenergiesysteem voor zover er warmte wordt onttrokken of toegevoegd aan het grondwater;

    • b.

      het oprichten, in exploitatie nemen, houden of gebruiken van een ondergrondse tank voor de opslag van vloeibare aardolieproducten;

    • c.

      het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib;

    • d.

      het houden, gebruiken of vervoeren van schadelijke stoffen;

    • e.

      het aanleggen of houden van een werk dat gebruikt kan worden voor het vervoeren, het bergen, het opslaan, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem;

    • f.

      het aanleggen, houden of gebruiken van een begraafplaats of een strooiveld in de zin van de Wet op de lijkbezorging of een dierbegraafplaats;

    • g.

      het aanleggen, in exploitatie nemen of houden van een boorput, ook als deze activiteiten hun oorsprong vinden buiten de grondwaterbeschermingszone voor zover deze activiteiten zich uitstrekken in de ondergrond van dit gebied;

    • h.

      het aanleggen, hebben of reconstrueren van wegen, parkeergelegenheden, al dan niet tijdelijk, en terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen;

    • i.

      het aanleggen, hebben, in exploitatie nemen of exploiteren van kampeergelegenheden, recreatiecentra, of kampementen;

    • j.

      het in of op de bodem brengen of hebben van kadavers;

    • k.

      het uitvoeren van een lozing in de bodem, waaronder diepinfiltratie van regen of oppervlaktewater; en

    • l.

      het toepassen van grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt.

  • 2.

    Als milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingszone wordt ook aangewezen het aantasten van de slecht doorlatende eigenschappen van bodemlagen en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het dieper dan 3 meter onder het maaiveld roeren van de grond of anderszins werken op of in de bodem uitvoeren of te laten uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten.

Artikel 4.39 Uitzonderingen aanwijzing milieubelastende activiteiten grondwaterbeschermingszones

De aanwijzing als bedoeld in Artikel 4.38 geldt niet voor:

  • a.

    het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij een woning of een ander gebouw, op voorwaarde dat:

    • 1.

      er sprake is van een kleine hoeveelheid van die schadelijke stoffen;

    • 2.

      de schadelijke stoffen nodig zijn voor het normale gebruik van de woning of het andere gebouw; en

    • 3.

      de schadelijke stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking, zodanig dat weersomstandigheden geen invloed hebben op de schadelijke stoffen en er geen risico bestaat op verspreiding of verstuiving;

  • b.

    activiteiten met schadelijke stoffen die aanwezig of nodig zijn voor het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

  • c.

    het vervoer en het gebruik van middelen ter bestrijding van gladde wegen;

  • d.

    het gebruik van kunstmest voor normaal landbouwkundig gebruik;

  • e.

    graafwerkzaamheden en het in de bodem brengen van grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet en het in de bodem brengen van niet plaatselijk verbrede hulpbuizen die grondverdringend worden ingebracht en niet worden getrokken;

  • f.

    de verwerking van grond of baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen op niet verdachte locaties en waarvan de achtergrondwaarde AW-2000 niet overschrijdt; of

  • g.

    het vervoeren van schadelijke stoffen die deugdelijk zijn verpakt in vloeistofdichte tanks of andere verpakking en deugdelijk zijn geladen.

Artikel 4.40 Vergunningplichtige gevallen in grondwaterbeschermingszones

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.38 te verrichten in een grondwaterbeschermingszone.

Artikel 4.41 Beoordelingsregels omgevingsvergunning grondwaterbeschermingszones

  • 1.

    Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.38, zijn paragraaf 8.5.1.1 en artikel 8.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning door Gedeputeerde Staten voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.38 worden er aan de omgevingsvergunning in ieder geval voorschriften verbonden gericht op het wegnemen of minimaliseren van het bodemrisico.

Artikel 4.42 Aanwijzing milieubelastende activiteiten in gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Als milieubelastende activiteiten in een gebied met verbod op fysische bodemaantasting worden aangewezen:

  • a.

    het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kunnen hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het aanbrengen, in exploitatie brengen of houden van een bodemenergiesysteem voor zover er warmte wordt onttrokken of toegevoegd aan het grondwater;

  • b.

    het aantasten van de slechtdoorlatende eigenschappen van bodemlagen en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kunnen hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het dieper dan 3 meter onder het maaiveld roeren van de grond.

Artikel 4.43 Vergunningplichtige gevallen gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.42 te verrichten in Gebieden met verbod op fysische bodemaantasting.

Artikel 4.44 Beoordelingsregels omgevingsvergunning gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.42, zijn paragraaf 8.5.1.1 en artikel 8.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 4.8 Activiteiten met betrekking tot gesloten stortplaatsen

Artikel 4.45 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over de volgende activiteiten: alle activiteiten in, op, onder of over een gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over het treffen van nazorgmaatregelen als bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 4.46 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid en het milieu.

Artikel 4.47 Aanwijzing en geometrische begrenzing

De stortplaatsen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 4.48 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een activiteit als bedoeld in Artikel 4.45, eerste lid verricht op stortplaatsen en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in Artikel 4.46, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De verplichting als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig beheer van afvalstoffen in de gesloten stortplaatsen wordt verzekerd; en

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1 van de wet.

Artikel 4.49 Omgevingsvergunning

Het is op stortplaatsen verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in Artikel 4.45, eerste lid te verrichten.

Artikel 4.50 Beoordelingsregel

Een omgevingsvergunning voor een activiteit op stortplaatsen als bedoeld in Artikel 4.49 wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de activiteit is verenigbaar met het belang van de werking en instandhouding van de aanwezige nazorgvoorzieningen en beschadigt deze niet;

  • b.

    de activiteit is verenigbaar met de uitvoering van de wettelijke nazorgtaak en/of van een nazorgmaatregel waaronder, maar niet uitsluitend, de mogelijkheid van controle op/van de nazorgvoorzieningen en de eventuele reparatie en/of vervanging van die nazorgvoorzieningen;

  • c.

    de activiteit brengt geen overschrijding van het berekende doelvermogen en de daarbij behorende belastingaanslag met zich;

  • d.

    de activiteit past binnen de locatiespecifieke omstandigheden van de gesloten stortplaats;

  • e.

    de activiteit heeft geen negatieve invloed op de bereikbaarheid van de gesloten stortplaats.

Artikel 4.51 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.49 worden alle gegevens verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling door Gedeputeerde Staten of de aangevraagde activiteit de gesloten stortplaats kan aantasten, de nazorg kan belemmeren of (ver)hinderen dan wel de nazorgvoorzieningen kan beschadigen. In bijlage 10 is aangegeven welke gegevens en bescheiden in ieder geval verstrekt dienen te worden.

Artikel 4.52 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.49 worden in ieder geval voorschriften verbonden die tot doel hebben:

  • a.

    de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

  • b.

    aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen; of

  • c.

    te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd of gehinderd.

Afdeling 4.9 Ontgrondingsactiviteiten

Artikel 4.53 Activiteiten

Deze afdeling gaat over ontgrondingsactiviteiten.

Artikel 4.54 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de doelen van de wet.

Artikel 4.55 Aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen ontgrondingsactiviteiten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor:

    • a.

      het delven, openen en ruimen van graven;

    • b.

      het onderhouden, verruimen en verdiepen van oppervlaktewaterlichamen door of in opdracht van een waterschap voor zover de ontgronding wordt uitgevoerd in het kader van het beheer van watersystemen of de vervulling van de functie van oppervlaktewaterlichamen voor de scheepvaart; en

    • c.

      werkzaamheden die behoren tot de normale uitoefening van het landbouw-, tuinbouw- of bosbouwbedrijf.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 16.7, onderdeel g, onder 1, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, voor zover die activiteit verricht wordt door of namens een ander dan de provincie of het Rijk.

Artikel 4.56 Uitzondering aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, onder c, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt in afwijking van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en in afwijking van Artikel 4.55, eerste lid, wel voor de in die artikelen genoemde activiteiten als die tot gevolg hebben of als die strekken tot het geheel of gedeeltelijk afgraven van dijken of voormalige dijken, het verflauwen van het talud van dijken of voormalige dijken, het verlagen van de kruin van dijken of voormalige dijken of het maken of wijzigen van doorgangen in of overritten over dijken of voormalige dijken.

Afdeling 4.10 Beperkingengebiedactiviteiten op provinciale vaarwegen

Artikel 4.57 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op provinciale vaarwegen. Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten uitgevoerd door of in opdracht van de provincie.

Artikel 4.58 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beheer van de provinciale vaarwegen en het behoeden van de staat en werking van provinciale vaarwegen voor nadelige gevolgen van activiteiten.

Artikel 4.59 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de vaarweg verontreinigt, verandert, beschadigt of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in Artikel 4.58, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      als die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten als dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De verplichting bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale vaarweg wordt verzekerd;

    • b.

      voorwerpen, werken en beplanting zodanig worden geplaatst, afgeschermd en onderhouden dat deze geen hinder voor het scheepvaartverkeer of schade aan de provinciale vaarweg of kade kunnen veroorzaken.

Artikel 4.60 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten provinciale vaarwegen

Als beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg worden de volgende activiteiten aangewezen:

  • a.

    het belemmeren van een doelmatig en veilig gebruik van de provinciale vaarweg;

  • b.

    het veranderen van de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de provinciale vaarweg;

  • c.

    het verwijderen, maken, aanwezig hebben of aanpassen van werken op, aan, boven of onder de provinciale vaarweg;

  • d.

    het verwijderen, leggen en aanwezig hebben van kabels, leidingen, buizen en grondduikers in, over en onder de provinciale vaarweg.

Artikel 4.61 Aanwijzing omgevingsvergunningplichtige gevallen provinciale vaarwegen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteiten als bedoeld in Artikel 4.60 te verrichten.

Artikel 4.62 Beoordelingsregel omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit provinciale vaarwegen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.61 wordt alleen verleend als de belangen bedoeld in Artikel 4.58 niet worden geschaad.

Artikel 4.63 Verhaalplicht

  • 1.

    Schepen, samenstellen van schepen en drijvende voorwerpen moeten op aanwijzing van Gedeputeerde Staten een andere ligplaats innemen, wanneer een vaarweg onderhouden moet worden of de veilige of vlotte afwikkeling van de scheepvaart in het geding is.

  • 2.

    Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stellen Gedeputeerde Staten de rechthebbende of de gebruiker van het schip, samenstel van schepen of drijvende voorwerpen, tijdig in kennis van de voorgenomen werkzaamheden.

Afdeling 4.11 Beperkingengebiedactiviteiten op provinciale wegen

Artikel 4.64 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot provinciale wegen.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten uitgevoerd door of in opdracht van de provincie.

Artikel 4.65 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beheer van provinciale wegen en het behoeden van de staat en werking van de provinciale weg en daarin gelegen werken voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg.

Artikel 4.66 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de weg verontreinigt, verandert of beschadigt of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de oogmerken, als bedoeld in Artikel 4.65, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      als die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten als dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De plicht als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      passende maatregelen worden genomen waardoor de belangen als bedoeld in Artikel 4.65 gewaarborgd blijven;

    • b.

      de activiteit geen hinder of gevaar veroorzaakt voor het verkeer;

    • c.

      voorwerpen, werken en beplanting zodanig worden geplaatst, afgeschermd en onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer of schade aan het wegdek kunnen veroorzaken.

Artikel 4.67 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten provinciale wegen

  • 1.

    Als beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg worden de volgende activiteiten aangewezen:

    • a.

      het aanleggen van nieuwe wegen, aansluitend op provinciale wegen;

    • b.

      het bouwen van bruggen, viaducten en tunnels bij provinciale wegen;

    • c.

      het verwijderen, leggen, aanwezig hebben of aanpassen van riolen, duikers, leidingen, buizen en kabels, naast, in, over of onder de provinciale weg;

    • d.

      het maken van een verbinding tussen een provinciale weg en een andere niet bij de provincie in beheer zijnde weg;

    • e.

      het verwijderen, maken, wijzigen of aanwezig hebben van een uitweg op de provinciale weg;

    • f.

      het innemen van een rust- of een standplaats voor de levering van goederen en diensten;

    • g.

      het gebruikmaken van de provinciale weg op een andere wijze dan waarvoor deze bedoeld is;

    • h.

      het plaatsen van objecten in de berm;

    • i.

      het plaatsen van een voertuig of enige constructie voorzien van een aanduiding van handelsreclame op of naast de provinciale weg;

    • j.

      het graven in de provinciale weg of berm;

    • k.

      het op enige wijze veranderen van de afvoercapaciteit van een bermsloot;

    • l.

      aanbrengen van beplanting naast of over de provinciale weg.

  • 2.

    Bij het verrichten van een beperkingengebiedactiviteit mag het verkeer niet worden gehinderd.

Artikel 4.68 Aanwijzing omgevingsvergunningplichtige gevallen provinciale wegen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot provinciale wegen te verrichten.

Artikel 4.69 Beoordelingsregel omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit provinciale wegen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.68 wordt alleen verleend als de belangen bedoeld in Artikel 4.65 niet worden geschaad.

Artikel 4.70 Aanwijzing meldingsplichtige gevallen

  • 1.

    In afwijking van Artikel 4.68 is het verboden een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg te verrichten, zonder voorafgaande melding aan Gedeputeerde Staten, voor zover het betreft:

    • a.

      het maken van lasgaten en huisaansluitingen voor de watervoorziening, de energievoorziening of de telecommunicatie wanneer daarvoor geen verhardingen van de weg moeten worden opgebroken of gekruist;

    • b.

      het handmatig graven in de berm langs de provinciale weg, wanneer dit noodzakelijk is voor een werk of project en het gat na de werkzaamheden wordt gedicht;

    • c.

      het aanleggen van openbare nieuwe wegen buiten de bebouwde kom door het Rijk; of

    • d.

      het aanleggen van nieuwe bruggen, tunnels of viaducten in wegen binnen de bebouwde kom door het Rijk.

  • 2.

    Een melding als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken van te voren gedaan bij Gedeputeerde Staten.

Afdeling 4.12 Milieubelastende activiteiten

Artikel 4.71 Beoordelingsregel toepassing beste beschikbare technieken

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, wordt - voor zover deze betrekking heeft op luchtkwaliteit, geur, geluid, grof stof en/of zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) - alleen verleend wanneer de voor deze activiteit in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast die de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden. Dit betekent voor IPPC-installaties waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, dat de onderkant van de bandbreedte van de voor deze activiteit in aanmerking komende BBT-prestatierange moet worden toegepast.

  • 2.

    De aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid motiveert hoe aan dat lid is voldaan.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste lid als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is.

Artikel 4.72 Beoordelingsregel afvalpreventie

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, betrekking heeft op een milieubelastende activiteit, wordt getoetst aan het voor die activiteit geldende afvalpreventieprogramma of afvalpreventieplan, dan wel, bij ontbreken hiervan, aan de Handreiking "Wegen naar preventie voor bedrijven" (InfoMil, Den Haag 2005).

Afdeling 4.13 Voor verzuring gevoelige gebieden

Artikel 4.73 Aanwijzing en geometrische begrenzing voor verzuring gevoelige gebieden

Voor verzuring gevoelige gebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 4.74 Gebieden gevoelig voor de effecten van ammoniak

De voor verzuring gevoelige gebieden zijn de in artikel 8.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde gebieden die gevoelig zijn voor de effecten van ammoniak.

Artikel 4.75 Aanwijzing en geometrische begrenzing invloedsgebieden voor verzuring gevoelige gebieden

Invloedsgebieden voor verzuring gevoelige gebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 4.76 Beoordelingsregel starten veehouderij in invloedsgebied voor verzuring gevoelige gebieden

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving (exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens) en 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving (exploiteren van een andere milieubelastende installatie) wordt geweigerd voor zover die activiteiten worden verricht in een dierenverblijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een invloedsgebied voor verzuring gevoelig gebied en:

  • a.

    de aanvraag betrekking heeft op het starten van een veehouderij; of

  • b.

    het in werking hebben van de veehouderij voor het ontstaan van de vergunningplicht voor deze milieubelastende activiteiten onder de werking van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer viel.

Artikel 4.77 Beoordelingsregel veranderen veehouderij in invloedsgebied voor verzuring gevoelige gebieden

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving (exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens) en 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving (exploiteren van een andere milieubelastende installatie) wordt geweigerd voor zover die activiteiten worden verricht in een dierenverblijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een invloedsgebied voor verzuring gevoelig gebied en de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën.

Artikel 4.78 Beoordelingsregel starten veehouderij in invloedsgebied voor verzuring gevoelige gebieden, uitzondering

In afwijking van Artikel 4.76 kan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in dat artikel worden verleend als het betreft het in werking hebben van een veehouderij die voor het ontstaan van de vergunningplicht voor deze milieubelastende activiteiten onder de werking van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer viel, en:

  • a.

    het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan volgens de algemene maatregel van bestuur onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht aanwezig mocht zijn;

  • b.

    het aantal dieren van een of meer diercategorieën hoger is dan het aantal bedoeld onder a, maar de ammoniakemissie niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven die de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht zou mogen veroorzaken, indien de emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

  • c.

    de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij een melkrundveehouderij was van uitsluitend melkrundvee, het aantal dieren hoger is dan het aantal bedoeld onder a, en de ammoniakemissie na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee in geval van oprichting zou veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

  • d.

    het gaat om schapen of paarden;

  • e.

    het gaat om dieren die worden gehouden volgens biologische productiemethoden als bedoeld in artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet; of

  • f.

    het gaat om dieren die worden gehouden alleen of in hoofdzaak voor natuurbeheer.

Artikel 4.79 Beoordelingsregel voor verandering veehouderij in invloedsgebied voor verzuring gevoelige gebieden, uitzondering

In afwijking van Artikel 4.77 kan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in dat artikel worden verleend als het de verandering van een veehouderij betreft en:

  • a.

    de ammoniakemissie uit de dierenverblijven na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding:

    • 1.

      zou mogen veroorzaken indien de emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde, of

    • 2.

      op grond van eerder verleende nog geldende vergunningen mocht veroorzaken, indien deze lager is dan de ammoniakemissie, als bedoeld onder 1;

  • b.

    in de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij melkrundvee werd gehouden, de uitbreiding uitsluitend melkrundvee betreft en de ammoniakemissie na uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee zou veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

  • c.

    de uitbreiding schapen of paarden betreft;

  • d.

    de uitbreiding dieren betreft die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden; of

  • e.

    de uitbreiding dieren betreft die worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Artikel 4.80 Beoordelingsregel bepalen ammoniakemissie voor al vergunde dieren in invloedsgebied voor verzuring gevoelige gebieden

Bij de toepassing van Artikel 4.78 en Artikel 4.79 wordt voor het bepalen van de ammoniakemissie uit de dierenverblijven die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen veroorzaken, de ammoniakemissie van de dieren waarvoor eerder omgevingsvergunning is verleend met toepassing van het eerste lid, onder b tot en met e, dan wel artikel 5, eerste lid, onder c tot en met f, van de Wet ammoniak en veehouderij zoals deze gold tot 1 januari 2024, niet meegerekend.

Afdeling 4.14 Omgevingsveiligheid

Artikel 4.81 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid.

Artikel 4.82 Activiteiten

Deze afdeling gaat over de volgende milieubelastende activiteiten:

  • a.

    activiteiten als bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving voor zover het windturbines met een masthoogte groter dan 15 meter betreft;

  • b.

    activiteiten als bedoeld in artikel 3.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • c.

    activiteiten als bedoeld in Bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.83 Aanwijzing en instructieregel functietoedeling

Artikel 4.84 Instructieregel vergunningplicht

Een omgevingsplan dat van toepassing is in het gebied industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl voorziet in een verbod om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.82 toe te staan, tenzij deze activiteit reeds is verboden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.85 Instructieregel aanvraagvereisten

  • 1.

    Een omgevingsplan dat van toepassing is in het gebied industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl voorziet erin dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.82 het plaatsgebonden risico wordt bepaald en vergeleken met de situatie zonder windturbine.

  • 2.

    Wanneer volgens de vergelijking als bedoeld in het eerste lid sprake is van een risicotoename van 10% of meer, dienen ook risicobeperkende maatregelen en voorzieningen te worden beschouwd opdat de risicotoename beperkt blijft tot maximaal 10%.

  • 3.

    Het plaatsgebonden risico en de werpafstand van de windturbine worden zo nodig bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Save-W. Het plaatsgebonden risico van de milieubelastende activiteit van de Sevesoinrichting wordt bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Safeti-NL

Artikel 4.86 Aanvraagvereisten cumulatie omgevingsveiligheid windparken

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 4.74 in het Gebied Industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, wordt het plaatsgebonden risico bepaald en vergeleken met de situatie zonder windturbine.

  • 2.

    Wanneer volgens de vergelijking, als bedoeld in het eerste lid, sprake is van een risicotoename van 10% of meer, dienen ook risicobeperkende maatregelen en voorzieningen te worden beschouwd opdat de risicotoename beperkt blijft tot maximaal 10%.

  • 3.

    Het plaatsgebonden risico en de werpafstand van de windturbine wordt zo nodig bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Save-W. Het plaatsgebonden risico van de milieubelastende activiteit van de Seveso-inrichting wordt bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Safeti-NL.

Hoofdstuk 5 Voorbeschermingsregels

Afdeling 5.1 Algemeen

Artikel 5.1 Oogmerk

De regels van dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op de oogmerken die bij de betreffende instructieregels zijn opgenomen.

Artikel 5.2 Toepassingsbereik

De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing tot het moment waarop het omgevingsplan met de betreffende instructieregels in overeenstemming is gebracht of zolang een omgevingsplan ontbreekt.

Artikel 5.3 Normaddressaat

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 5.2 Sloopverbod gebouwen in het aardbevingsgebied

Artikel 5.4 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over sloopactiviteiten met betrekking tot gebouwen in het aardbevingsgebied, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over sloopactiviteiten:

    • a.

      ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;

    • b.

      van inpandige delen van een gebouw;

    • c.

      ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;

    • d.

      die noodzakelijk zijn ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;

    • e.

      van gebouwen die op grond van de Erfgoedwet als rijksmonument of als gemeentelijk monument in het omgevingsplan zijn beschermd;

    • f.

      van een gebouw dat volgens een in het kader van de voorbereiding van het omgevingsplan verricht onderzoek naar de cultuurhistorische waarden of - vooruitlopend daarop - een advies van een deskundige niet karakteristiek is; of

    • g.

      van een gedeelte van een karakteristiek gebouw voor zover de karakteristieke hoofdvorm volgens het advies van een deskundige niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 5.5 Sloopverbod in aardbevingsgebied

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning in het aardbevingsgebied een gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend indien deugdelijk is gemotiveerd dat vergunningverlening in overeenstemming is met de omgevingsplanregels voor zover:

    • a.

      de omgevingsplanregels in voorbereiding zijn;

    • b.

      Gedeputeerde Staten om advies als bedoeld in artikel 16.15 van de wet is gevraagd; en

    • c.

      Gedeputeerde Staten op grond van artikel 16.16 van de wet daarvoor instemming hebben verleend.

Afdeling 5.3 Diepe plassen, meren en karakteristieke sloten

Artikel 5.6 Reikwijdte voorbeschermingsregels dempen en verondiepen

  • 1.

    Deze afdeling gaat over activiteiten die op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan maar nog niet plaatsvinden en die betreffen:

    • a.

      het dempen of geheel of gedeeltelijk verondiepen van diepe waterplassen en meren;

    • b.

      het wijzigen van het gebruik van diepe waterplassen en meren voor zover door die wijziging de ecologische waarden daarvan per saldo significant worden aangetast; en

    • c.

      het verleggen of dempen van karakteristieke sloten.

  • 2.

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de verwezenlijking van de oogmerken als bedoeld in Artikel 3.102 .

  • 3.

    Deze afdeling gaat ook over de voorbereiding van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voor zover deze op grond van een omgevingsplan zijn toegestaan.

Artikel 5.7 Diepe plassen en meren regels ter voorbescherming

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      diepe waterplassen of meren te dempen;

    • b.

      diepe waterplassen of meren geheel of gedeeltelijk te verondiepen; en

    • c.

      het gebruik van diepe waterplassen en meren te wijzigen voor zover door die wijziging de ecologische waarden daarvan per saldo significant worden aangetast.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het afwerken van diepe waterplassen en meren en van aanpassingen aan de oevers.

Artikel 5.8 Karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl regels ter voorbescherming

Het is verboden sloten te verleggen of te dempen in het karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl als bedoeld in Artikel 3.108 .

Afdeling 5.4 Agrarische bedrijven

Artikel 5.9 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over het starten en het uitbreiden van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij.

  • 2.

    Deze afdeling gaat over het oprichten van voorzieningen voor mestopslag en veevoer buiten het agrarisch bouwperceel.

  • 3.

    Deze afdeling gaat niet over het verlenen en gebruik maken van een omgevingsvergunning voor het oprichten van voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel als:

    • a.

      wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk zijn;

    • b.

      de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden;

    • c.

      andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad; en

    • d.

      Gedeputeerde Staten op grond van artikel 16.16 van de wet hebben ingestemd met het verlenen van de omgevingsvergunning.

Artikel 5.10 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 5.11 Voorbeschermingsregel verbod starten en uitbreiden van intensieve veehouderij

  • 1.

    Het is verboden een hoofd- of neventak intensieve veehouderij te starten.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij uit te breiden tenzij:

    • a.

      het uitbreiden noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van het milieu en het aantal te houden dieren - zoals vergund op 1 januari 2019 - niet toeneemt; of

    • b.

      het uitbreiden ertoe strekt het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten en het aantal te houden dieren zoals vergund op 1 januari 2019 niet toeneemt.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij, als de hiervoor vereiste omgevingsvergunning aantoonbaar is aangevraagd vóór 1 januari 2019 en deze vergunning verleend kan worden met inachtneming van de in bijlage 7 opgenomen regels.

Artikel 5.12 Verbod op het oprichten van voorzieningen voor mestopslag en veevoer buiten het agrarisch bouwperceel

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel op te richten of aan te leggen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als:

    • a.

      de voorziening gelegen is binnen het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins,mestzakken en mestsilo's;

    • b.

      wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk zijn;

    • c.

      de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden; en

    • d.

      andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad.

Afdeling 5.5 Energie

Artikel 5.13 Voorbeschermingsregel verbod bouw kerncentrales en kolencentrales

Het is verboden een kerncentrale of een kolencentrale te bouwen.

Artikel 5.14 Voorbeschermingsregel verbod op plaatsing van installaties voor de opwekking van zonne-energie op bedrijventerreinen

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning installaties ten behoeve van de opwekking van zonne-energie op een bedrijventerrein te plaatsen, anders dan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van het op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid verlenen, indien geborgd is dat de installatie voor de opwekking van zonne-energie niet voor een langere periode dan maximaal 30 jaar op het bedrijventerrein geplaatst zal blijven.

Afdeling 5.6 Milieu

Artikel 5.15 Voorbeschermingsregel verbod radioactief afval en ander gevaarlijk afval

Het is verboden:

  • a.

    in de bodem, met inbegrip van de diepe ondergrond, radioactief afval of ander gevaarlijk afval op te slaan of te bergen; of

  • b.

    bovengronds middel- of hoogradioactief afval op te slaan.

Afdeling 5.7 Voorbeschermingsregels grondwaterverontreiniging

Artikel 5.16 Omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sanering van grondwater te verrichten wanneer een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het grondwater wordt overschreden.

  • 2.

    In of bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid worden tenminste de navolgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aard en de omvang van de verontreiniging;

    • b.

      de risicobeoordeling op basis van de risicotoolbox Grondwater;

    • c.

      de beoogde saneringsmaatregelen, inclusief de terugsaneerwaarde grond en grondwater, om de aanwezige bodemverontreiniging kosteneffectief te verwijderen dan wel verdere verspreiding tegen te gaan;

    • d.

      de startdatum en duur van de sanering;

    • e.

      de beveiligingsmaatregelen die zijn of worden genomen.

  • 3.

    Binnen een termijn van 8 weken na afronding van de saneringswerkzaamheden moet ter goedkeuring een evaluatieverslag worden overgelegd aan Gedeputeerde Staten, met daarin de noodzakelijke nazorgmaatregelen ten aanzien van het grondwater.

  • 4.

    Het evaluatieverslag als bedoeld in het vorige lid bevat tenminste de navolgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de uitgevoerde saneringsmaatregelen;

    • b.

      de aard en de omvang van de aanwezige restverontreiniging;

    • c.

      noodzakelijke nazorgmaatregelen om de risico's van de restverontreiniging weg te nemen.

  • 5.

    Indien Gedeputeerde Staten dit nodig achten wordt aanvullend een nazorgplan ingediend waarin de nazorgmaatregelen nader worden uitgewerkt.

  • 6.

    De nazorgmaatregelen ten aanzien van het grondwater die voortvloeien uit het evaluatieverslag en/of het saneringsplan moeten worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Artikel 5.17 Bronverwijdering

Bij de uitvoering van de milieubelastende activiteiten graven en saneren als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving moet, wanneer een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het grondwater wordt overschreden, kosteneffectief de verontreiniging boven de interventiewaarde in de vaste bodem worden verwijderd dan wel de verdere verspreiding van de grondwaterverontreiniging worden beheerst.

Hoofdstuk 6 Waterbeheer

Afdeling 6.1 Algemeen

Artikel 6.1 Toedeling vaarwegbeheer

Het vaarwegbeheer is opgedragen aan het waterschap waarbinnen de vaarweg ligt, tenzij het beheer van een vaarweg aan een ander overheidslichaam is opgedragen in Bijlage 8.

Artikel 6.2 Aanwijzing bevoegde autoriteit

Gedeputeerde Staten wijzen de bevoegde autoriteit, als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, voor de vaarwegen in beheer bij de provincie aan.

Artikel 6.3 Delegatie bedieningstijden van bruggen en sluizen

Gedeputeerde Staten stellen bedieningstijden van de beweegbare bruggen en sluizen vast, voor zover deze in beheer en onderhoud zijn bij de provincie.

Afdeling 6.2 Instructieregels bevoegdheden

Artikel 6.4 Inhoud waterbeheerprogramma

  • 1.

    Een waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet bevat, in aanvulling op artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de bestaande toestand van watersystemen waarover het beheer van het waterschap zich uitstrekt;

    • b.

      het beleid voor het beheer van de watersystemen, gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      een beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, die nodig zijn om de gestelde doelen te realiseren of de geconstateerde knelpunten op te lossen;

    • d.

      een raming van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de planperiode; en

    • e.

      een beschrijving van de resultaten die bij het onderzoek naar het gewenste grond- en oppervlakte- waterregime voor de aan oppervlaktewaterlichamen en het freatisch grondwater toegekende functies naar voren zijn gekomen.

  • 2.

    De toelichting bij het waterbeheerprogramma gaat tenminste in op:

    • a.

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken; en

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterprogramma, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid, onder c, genoemde maatregelen.

Artikel 6.5 Voorbereiding waterbeheerprogramma

  • 1.

    Bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een waterbeheerprogramma is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap overlegt vóór de vaststelling van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het waterbeheerprogramma met:

    • a.

      de aangrenzende waterschappen;

    • b.

      de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die in het plangebied liggen; en

    • c.

      de Gedeputeerde Staten van de betrokken provincies.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap raadpleegt de beheerders van de grensoverschrijdende of grensvormende watersystemen over het ontwerpbesluit tot vaststelling van het waterbeheerprogramma.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap stuurt een vastgesteld waterbeheerprogramma toe aan de instanties, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5.

    Artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.6 Uitwerking waterbeheerprogramma

Het waterbeheerprogramma kan voorzien in de bevoegdheid om het waterbeheerprogramma of onderdelen daarvan uit te werken volgens de in het waterbeheerprogramma gegeven regels.

Artikel 6.7 Legger

  • 1.

    De legger bedoeld in artikel 2.39 van de wet, bevat naast het bepaalde in het eerste lid van dat artikel, in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en de dwarsprofielen van de primaire en regionale waterkeringen;

    • b.

      de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het waterschap;

    • c.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkeringen in beheer bij het waterschap;

    • d.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken die deel uitmaken van de oppervlaktewaterlichamen en (nood)bergingsgebieden in beheer bij het waterschap; en

    • e.

      het bergend vermogen van de (nood)bergingsgebieden in beheer bij het waterschap.

  • 2.

    De legger wordt na vaststelling ten minste iedere tien jaar herzien door het waterschapsbestuur.

Artikel 6.8 Peilbesluit

Het waterschapsbestuur stelt een peilbesluit vast voor de volgende oppervlaktewaterlichamen in haar beheergebied:

  • a.

    de boezem;

  • b.

    waterstaatkundige eenheden die geheel of gedeeltelijk de functie natuur hebben of waarin gronden liggen die grenzen aan een natuurgebied; en

  • c.

    andere door Gedeputeerde Staten aan te wijzen waterstaatkundige eenheden.

Artikel 6.9 Inhoud peilbesluit

  • 1.

    Een peilbesluit bevat een kaart met de oppervlaktewaterlichamen waarop het peilbesluit van toepassing is.

  • 2.

    Het peilbesluit bevat een toelichting waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      de afwegingen en uitkomsten van de onderzoeken waarop het peilbesluit is gebaseerd;

    • b.

      een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie; en

    • c.

      een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen.

Afdeling 6.3 Instructieregels taken

Artikel 6.10 Instructieregel veiligheid regionale waterkeringen

In de legger worden de regionale waterkeringen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid exact begrensd.

Artikel 6.11 Instructieregel omgevingswaarde regionale waterkeringen

Bij de zorg voor een regionale waterkering neemt het waterschapsbestuur de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.4 in acht.

Artikel 6.12 Instructieregel veiligheid regionale wateren

Bij de zorg voor regionale wateren neemt het waterschapsbestuur de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.6 in acht.

Artikel 6.13 Instructieregel verslag waterschappen

Het waterschapsbestuur brengt jaarlijks verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de stand en de voortgang van zijn taken.

Artikel 6.14 Instructieregel rangorde bij waterschaarste regionale wateren

  • 1.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het gebruik van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      peilhandhaving;

    • b.

      doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw;

    • c.

      beregening van gras/maïs;

    • d.

      doorspoelen;

    • e.

      overige belangen.

Artikel 6.15 Instructieregel schutbedrijf bij waterschaarste

Bij waterschaarste of dreigende waterschaarste beperkt het dagelijks bestuur van het waterschap het watergebruik van het schutbedrijf door in konvooien te schutten of op andere geschikte wijze.

Afdeling 6.4 Landelijk grondwaterregister

Artikel 6.16 Instructieregel grondwaterregister

  • 1.

    Gedeputeerde Staten houden een register bij waarin de volgende wateronttrekkingsactiviteiten worden ingeschreven:

    • a.

      het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening; of

    • b.

      het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening.

  • 2.

    In het register worden de gegevens, als bedoeld in artikel 7.206 van de Omgevingsregeling, vermeld die in het kader van een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in het eerste lid aan Gedeputeerde Staten of aan het waterschapsbestuur worden verstrekt.

Artikel 6.17 Instructieregel gegevens wateronttrekkingsactiviteit

Het waterschapsbestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten:

  • a.

    een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in Artikel 6.16 plaatsvindt; en

  • b.

    de gegevens die in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in het eerste lid door de houder van de omgevingsvergunning of de meldingsplichtige aan het waterschapsbestuur worden verstrekt.

Artikel 6.18 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister

  • 1.

    Een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in Artikel 6.16, eerste lid die niet in het grondwaterregister is opgegeven wordt ambtshalve in het register vermeld.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt de datum waarop de onttrekking is begonnen als datum van inschrijving aangehouden.

Hoofdstuk 7 Faunabeheer

Afdeling 7.1 Faunabeheereenheid

Artikel 7.1 Faunabeheereenheid

In een faunabeheereenheid werken jachthouders en maatschappelijke organisaties samen ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van het faunabeheerplan of, indien meer faunabeheerplannen van kracht zijn, deze faunabeheerplannen.

Artikel 7.2 Werkgebied en erkenningsvoorwaarden faunabeheereenheid

  • 1.

    Er is één faunabeheereenheid waarvan het werkgebied zich uitstrekt over de gehele provincie Groningen.

  • 2.

    Het werkgebied van een faunabeheereenheid strekt zich niet uit tot het grondgebied van andere provincies.

  • 3.

    De verenigings- of stichtingsstatuten van de faunabeheereenheid voldoen aan Artikel 7.3 en Artikel 7.4.

  • 4.

    Bij of krachtens de statuten van de faunabeheereenheid worden de rechten en plichten opgenomen die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen.

Artikel 7.3 Vertegenwoordigde partijen

  • 1.

    In het bestuur van de faunabeheereenheid is een bestuurszetel beschikbaar voor in ieder geval elk van de volgende vertegenwoordigers van jachthouders en belangengroepen:

    • a.

      terreinbeherende organisaties;

    • b.

      jachthouders met een jachtakte uit het werkgebied van de faunabeheereenheid;

    • c.

      de agrarische sector; en

    • d.

      private grondeigenaren.

  • 2.

    Naast de zetels genoemd in het eerste lid zijn er in het bestuur van de faunabeheereenheid in elk geval twee zetels beschikbaar voor maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort.

Artikel 7.4 Voorzitter faunabeheereenheid

De voorzitter van de faunabeheereenheid is geen lid van en heeft geen dienstverband of bestuursfunctie bij één van de in het bestuur vertegenwoordigde partijen.

Afdeling 7.2 Faunabeheerplan

Artikel 7.5 Doelstellingen faunabeheerplan

Een faunabeheerplan is gericht op het duurzaam beheer van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht.

Artikel 7.6 Reikwijdte faunabeheerplan

Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

Artikel 7.7 Geldigheidsduur faunabeheerplan

  • 1.

    In een faunabeheerplan wordt aangegeven dat het plan een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren heeft.

  • 2.

    De faunabeheereenheid kan een faunabeheerplan wijzigen gedurende tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Artikel 7.8 Inhoud faunabeheerplan

Onverminderd artikel 6.2 van het Omgevingsbesluit, bevat een faunabeheerplan ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van de onder b bedoelde soorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de in Artikel 7.9 benoemde belangen die worden geschaad indien niet tot beheer wordt overgegaan;

  • d.

    een beschrijving van de mate waarin de in Artikel 7.9 bedoelde belangen in de vijf jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;

  • e.

    de huidige en gewenste stand van de onder b bedoelde diersoorten;

  • f.

    per diersoort een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, als bedoeld onder e, te bereiken en schade te voorkomen;

  • g.

    per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, als bedoeld onder d, zijn verricht om het schaden van de onder c bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • h.

    voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;

  • i.

    een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de onder f bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

  • j.

    voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de onder f bedoelde handelingen;

  • k.

    een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen wordt bepaald;

  • l.

    een omschrijving van de redelijke wildstand, bedoeld in artikel 11.65 van het Besluit activiteiten leefomgeving alsmede een onderbouwing van de wijze waarop de jacht hieraan zal bijdragen;

  • m.

    een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens onderverdeeld naar diersoort per wildbeheereenheid, in de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarop het plan betrekking heeft.

Artikel 7.9 Belangen

Bij het duurzame beheer van diersoorten worden de volgende belangen betrokken:

  • a.

    in geval van soorten als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

    • 1.

      het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;

    • 2.

      het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

    • 3.

      het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren; en

    • 4.

      het belang van de bescherming van flora of fauna.

  • b.

    in geval van soorten als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

    • 1.

      het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna en het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

    • 2.

      het belang van het voorkomen van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; en

    • 3.

      het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.

  • c.

    in geval van soorten als bedoeld in artikel 11.54, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

    • 1.

      de onder b genoemde belangen;

    • 2.

      het belang van het voorkomen van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;

    • 3.

      het belang van het beperken van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;

    • 4.

      het belang van het voorkomen of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;

    • 5.

      het belang van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;

    • 6.

      het belang van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of het belang van natuurbeheer;

    • 7.

      het belang van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied; en

    • 8.

      het algemeen belang.

Artikel 7.10 Goedkeuring faunabeheerplan

Gedeputeerde Staten onthouden de goedkeuring aan een faunabeheerplan of wijziging ervan als niet voldaan is aan de regels uit deze afdeling.

Afdeling 7.3 Wildbeheereenheden

Artikel 7.11 Werkingsgebied wildbeheereenheden

  • 1.

    De zorg van een wildbeheereenheid strekt zich uit over een aaneengesloten gebied binnen de provincie Groningen met een oppervlakte van ten minste 5.000 hectare.

  • 2.

    De begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid wordt door de betreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

  • 3.

    De kaart, bedoeld in het tweede lid, wordt door Gedeputeerde Staten bekendgemaakt in het provinciaal blad.

  • 4.

    De kaart, bedoeld in het tweede lid, wordt door de faunabeheereenheid op internet gepubliceerd.

Artikel 7.12 Afbakening werkingsgebied wildbeheereenheden

Het werkingsgebied van een wildbeheereenheid, bedoeld in Artikel 7.11, overlapt niet met het werkingsgebied van een andere wildbeheereenheid.

Artikel 7.13 Organisatie wildbeheereenheid

  • 1.

    De wildbeheereenheid heeft volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2.

    Bij of krachtens de statuten van de wildbeheereenheid worden de plichten opgenomen van de bij de wildbeheereenheid aangesloten jachthouders met betrekking tot:

    • a.

      de uitoefening van aan de wildbeheereenheid toegekende bevoegdheden; of

    • b.

      aan de wildbeheereenheid door grondgebruikers afgegeven toestemming als bedoeld in artikel 11.44, vijfde lid, artikel 11.52, vijfde lid, of artikel 11.58, zesde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 7.14 Samenwerking wildbeheereenheden

Wildbeheereenheden die niet kunnen voldoen aan de eis, als bedoeld in artikel 7.10, gaan met betrekking tot de uitvoering van de taken van de wildbeheereenheid een samenwerkingsovereenkomst aan met een naburige wildbeheereenheid, zodanig dat ze gezamenlijk voldoen aan deze eis.

Artikel 7.15 Lidmaatschap wildbeheereenheid

Jachthouders met een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit sluiten zich aan bij de wildbeheereenheid in het werkgebied waarbinnen zij een jachtveld hebben. Aansluiting vindt plaats door middel van lidmaatschap van de vereniging.

Artikel 7.16 Opzegging lidmaatschap

De statuten van de wildbeheereenheid bevatten een regeling waarmee het lidmaatschap van een lid van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer dit lid naar het oordeel van de wildbeheereenheid en gehoord het bestuur van de faunabeheereenheid, bij handelingen ten behoeve van de uitvoering van een faunabeheerplan niet handelt overeenkomstig dit faunabeheerplan.

Artikel 7.17 Geschillenregeling opzegging lidmaatschap

De wildbeheereenheden stellen een door de faunabeheereenheid goedgekeurde gezamenlijke geschillenregeling in, waarmee geschillen worden behandeld die voortkomen uit bestuursbesluiten van de wildbeheereenheid over het opzeggen van het lidmaatschap van een lid van de wildbeheereenheid.

Afdeling 7.4 Tegemoetkoming schade dieren

Artikel 7.18 Aanvraag om tegemoetkoming schade dieren

  • 1.

    De aanvraag om tegemoetkoming voor schade als bedoeld in artikel 15.53, eerste lid, van de wet wordt binnen zeven werkdagen nadat de schade is geconstateerd, langs elektronische weg ingediend bij BIJ12 op een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen.

  • 2.

    Een verzoek om tegemoetkoming van schade zal niet worden toegekend als het verzoek niet is ingediend binnen de termijn en op de wijze als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.19 Taxatie van de schade

  • 1.

    Het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming als bedoeld in Artikel 7.18 betrekking heeft, wordt niet eerder geoogst of anderszins van het bedrijf afgevoerd, dan nadat de schade definitief is getaxeerd door de taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

  • 2.

    Een reactie op de taxatie wordt binnen acht werkdagen per e-mail of post gezonden aan BIJ12.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad van de provincie Groningen.

Artikel 8.2 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Omgevingsverordening provincie Groningen.

Artikel 8.3 Aanpassingstermijn omgevingsplan

  • 1.

    Een wijziging van het omgevingsplan dient in overeenstemming te zijn met de regels van deze verordening.

  • 2.

    Het omgevingsplan dient in ieder geval binnen 1 jaar na inwerkingtreding van deze verordening in overeenstemming te zijn gebracht met de regels van deze verordening.

  • 3.

    Binnen 1 jaar na inwerkingtreding van een wijziging van deze verordening dient het omgevingsplan in overeenstemming te zijn gebracht met de gewijzigde regels, tenzij bij deze regels een andere termijn wordt gesteld waarbinnen uitvoering moet zijn gegeven aan de regels.

Bijlage 1 Begripsbepalingen

agrarisch bedrijf

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt of het houden van dieren

agrarisch bouwperceel

in een omgevingsplan aangeduid stuk grond waarop volgens de regels van het omgevingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan

bebouwingscluster

een ruimtelijk samenhangende concentratie van meer dan 10 hoofdgebouwen met overwegend een woonfunctie gesitueerd op verschillende aangrenzende bouwpercelen in het buitengebied

bebouwingslint

een lijnvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, langs een weg of vaart in het buitengebied met kleine afstanden tussen de bouwkavels

bedrijventerrein

cluster aaneengesloten percelen met een totale oppervlakte van tenminste 1 hectare in hoofdzaak ten behoeve van bedrijven en dienstverlening en daarbij behorende voorzieningen

beeldbepalende gebouwen

gebouwen die op grond van hun ruimtelijk relevante kenmerken bijdragen aan de visuele belevingswaarde van het landschap

bestaand gebruik

gebruik van grond en van bebouwing dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestond, met uitzondering van gebruik dat op dat tijdstip in strijd was met dat geldende omgevingsplan, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan, niet zijnde persoonsgebonden overgangsrecht

bestaande agrarische bedrijfsbebouwing

agrarische bedrijfsbebouwing die opgericht of vergroot kan worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen

bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, met uitzondering van bebouwing die gebouwd is zonder omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende omgevingsplan met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan

bestaande stalvloeroppervlakte

gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden, zoals op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gerealiseerd kan worden op grond van een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van stalvloeroppervlakte die gerealiseerd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende omgevingsplan met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan

BIJ12

uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies en onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg

biologische regelgeving

regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG) 834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifiek voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van toepassing

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een omgevingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan

detailhandel

bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan als een niet zelfstandig onderdeel van ondergeschikte aard van de hoofdfunctie

factory outlet center

een concentratie van fabriekswinkels, al dan niet in combinatie met bijvoorbeeld ondersteunende horeca, waar verkoop plaatsvindt in de sectoren mode, schoenen/lederwaren en sportkleding, welke artikelen hetzij buiten het reguliere seizoen worden aangeboden, hetzij onvolmaakt zijn afgewerkt, hetzij overschotten en/of experimentele collecties betreffen. Voor alle gevallen geldt dat de artikelen geen deel uitmaken van de lopende collectie - met uitzondering van uitverkoop - van de reguliere collectie. De artikelen worden aangeboden tegen gereduceerde prijzen die gewoonlijk door de reguliere detailhandel worden gehanteerd.

gebruiker

degene die krachtens welke titel dan ook gerechtigd is tot het gebruik

gemeentelijke gebiedsvisie zonne-energie

een door een bestuursorgaan van de gemeente al dan niet in samenwerking met de bestuursorganen van andere gemeenten en onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur vastgesteld beleidsdocument waarin voor het grondgebied van de gemeente(n) het gemeentelijk beleid ten aanzien van zonne-energie is vastgelegd waarbij in ieder geval aan de hand van een gebiedsanalyse de locaties of gebieden en omvang van zonneparken worden aangewezen die in beginsel geschikt worden geacht voor de realisering van zonneparken.

geurrelevant

een activiteit die zonder geurbeperkende maatregelen buiten het terrein waar deze verricht wordt waarneembaar is

gevaarlijk afval

afval dat als zodanig staat vermeld in de Europese Afvalstoffenlijst

gewoon onderhoud en herstel

activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen

grondwateronttrekker

houder van een voorziening voor het onttrekken van grondwater

Groninger Verdienmodel

het door Gedeputeerde Staten op 1 juli 2014 vastgestelde document "De ontwikkeling van het Groninger Verdienmodel voor de melkveehouderij", inclusief de door Gedeputeerde Staten op 23 april 2024 vastgestelde actualisatie in het document ''Basisdocument Groninger Verdien Model 2024''

hinder

gevoel van ongenoegen, dat optreedt wanneer een milieufactor wordt waargenomen, of als de waarneming iemands gedrag of activiteiten negatief beïnvloedt, of als door de waarneming iemand vermoedt dat deze milieufactor een negatieve invloed heeft

hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de toegekende of toe te kennen functie van een perceel, en indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functietoekenning het belangrijkst is

intensieve veehouderij

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving

karakteristieke gebouwen

gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid

karakteristieke hoofdvorm

ruimtelijke verschijningsvorm van een gebouw zoals die wordt bepaald door bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, dakvorm, nokrichting, dakoverstekken, goothoogte, daklijsten en schoorstenen, erkers en balkons

landbouwgronden

grond(en) met een agrarische functie waarop een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd, voor zover deze geen onderdeel uitmaken van een agrarisch bouwperceel

maatwerkmethode

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van een project in de fysieke leefomgeving

natuurbegraven

het ter aarde bestellen van menselijke stoffelijke overschotten anders dan op een reguliere begraafplaats

Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland, als bedoeld in artikel 2.44, vierde lid, van de wet

nazorgvoorzieningen

voorzieningen ter bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer

nieuw agrarisch bouwperceel

het toekennen van de mogelijkheid een agrarisch bedrijf te starten op gronden waarop geen agrarisch bouwperceel gelegen is

nieuwe woning

het realiseren van een woning in een bestaand gebouw of het bouwen van een woning anders dan het vervangen van een bestaande woning

normaal agrarisch gebruik

gebruik dat gelet op de bestemming noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering en agrarisch gebruik van de gronden

omgevingsplan

een ex artikel 2.4 van de wet door de gemeenteraad vastgesteld plan waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen

opgetelde geluidbelasting

de totale geluidbelasting veroorzaakt door verschillende bronnen van één bronsoort

park- of lijnopstelling

een geordende eenheid van minimaal 3 windturbines die een gelijke verschijningsvorm hebben

percentiel

tijdfractie van het jaar dat een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden

regionale waterkeringen

waterkeringen die door de provincie Groningen zijn genormeerd, zoals aangewezen in artikel 2.3, eerste lid

stedelijke ontwikkeling

een ten opzichte van het voorheen geldende omgevingsplan dan wel- bij het ontbreken daarvan - het voorheen geldende planologische regiem nieuw beslag op de ruimte, door middel van uitbreiding van bouwmogelijkheden of wijziging van gebruiksmogelijkheden van substantiële aard en omvang ten behoeve van: 1. niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;
2. voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding, dienstverlening, horeca;
3. instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur, of bestuur;
4. andere stedelijke voorzieningen

transportroutes

de wegen, spoorwegen en wateren in beheer bij gemeente, waterschap en provincie, die niet behoren tot het basisnet zoals aangewezen in artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen

vaarweg

vaarweg als bedoeld in artikel 1.01, aanhef en onder D, onderdeel 5, van het Binnenvaartpolitiereglement

vaarwegbeheer

de overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van het profiel van een vaarweg, met uitzondering van het beheer van de sluiten en de bruggen

vervangende nieuwbouw

het vervangen van een op hetzelfde perceel aanwezig bestaand gebouw voor een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter

vrijgekomen gebouwen

gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd.

wet

Omgevingswet

windpark

een samenstel van windturbines dat is aangewezen en geometrisch begrensd in artikel 2.10, eerste tot en met het tiende lid

windturbine

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit

woning

complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

zelfstandig kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf

zonnepark

een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m², inclusief een opslaginstallatie die in verhouding staat tot het zonnepark. Dit houdt in dat het vermogen van de opslaginstallatie kleiner is dan of gelijk is aan de helft van het vermogen van het zonnepark en de oppervlakte van de opslaginstallatie maximaal 1% van het totaaloppervlak van de installatie voor het opwekken van zonne-energie bedraagt. Hierbij geldt voor de opslaginstallatie een maximale oppervlakte van 20.000 m²

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio107/nld@2023‑12‑07;1032

aardbevingsgebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio97/nld@2023‑12‑07;1032

basistoervaartnet

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio104/nld@2023‑12‑07;1032

bebouwd gebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio263/nld@2023‑12‑07;1032

bebouwingszone van primaire waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio96/nld@2023‑12‑07;1032

bergingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2024/gio4c258bca-6154-4e34-b4b8-511d265f88ea/nld@2024‑11‑22;273

beschermd gebied a

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio103/nld@2023‑12‑07;1032

beschermd gebied b

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio111/nld@2023‑12‑07;1032

beschermd gebied c

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio113/nld@2023‑12‑07;1032

beschermd gebied d

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio105/nld@2023‑12‑07;1032

beschermingszone van primaire waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio108/nld@2023‑12‑07;1032

besloten en kleinschalig open gebied gorecht en westerwolde

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio102/nld@2023‑12‑07;1032

bos- en natuurgebieden buiten het natuurnetwerk nederland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio114/nld@2023‑12‑07;1032

buitengebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio115/nld@2023‑12‑07;1032

concentratiegebieden grootschalige windenergie

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio100/nld@2023‑12‑07;1032

dekzandruggen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio112/nld@2023‑12‑07;1032

diepe plassen en meren

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio98/nld@2023‑12‑07;1032

esgehuchten

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio99/nld@2023‑12‑07;1032

essen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio109/nld@2023‑12‑07;1032

gebied 'afwijkende regeling perceel veenhuizen 18a te onstwedde'

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio106/nld@2023‑12‑07;1032

gebied akkerbouw

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio259/nld@2023‑12‑07;1032

gebied grasland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio257/nld@2023‑12‑07;1032

gebied hoogwaardige glas- en tuinbouw

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio124/nld@2023‑12‑07;1032

gebied industrie- en bedrijventerreinen structuurvisie eemsmond-delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio125/nld@2023‑12‑07;1032

gebied met potentiële bedrijventerreinen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio133/nld@2023‑12‑07;1032

gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio131/nld@2023‑12‑07;1032

gebied tijdelijkheid windenergie

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio261/nld@2023‑12‑07;1032

gebied zonneparken

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio255/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden met bosgronden van vóór 1850

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio128/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden met reliëfinversie

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio117/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio126/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden proefprojecten kleine windturbines

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio121/nld@2023‑12‑07;1032

gereserveerd tracé spoorverbinding

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio134/nld@2023‑12‑07;1032

gereserveerd tracé wegverbinding

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio123/nld@2023‑12‑07;1032

glaciale ruggen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio127/nld@2023‑12‑07;1032

groene linten

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio129/nld@2023‑12‑07;1032

grondwaterbeschermingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio118/nld@2023‑12‑07;1032

grondwaterbeschermingszones

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio132/nld@2023‑12‑07;1032

grootschalig open landschap

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio116/nld@2023‑12‑07;1032

houtsingelgebied zuidelijk westerkwartier

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio167/nld@2023‑12‑07;1032

invloedsgebieden voor verzuring gevoelige gebieden

/join/id/regdata/pv20/2024/gioaaf39bb6-2a20-43e2-9320-43273f743b10/nld@2024‑11‑22;277

invloedssfeer plangebied structuurvisie eemsmond-delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio169/nld@2023‑12‑07;1032

kanalen en wijken

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio157/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke laagten

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio173/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke sloten nationaal landschap middag-humsterland 1 (niet aanpasbaar)

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio151/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke sloten nationaal landschap middag-humsterland 2 (wel aanpasbaar)

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio143/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke slotenpatroon appingedam-delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio175/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke waterlopen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio153/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke wegen nationaal landschap middag-humsterland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio149/nld@2023‑12‑07;1032

landschap met herkenbare en opstrekkende verkaveling

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio161/nld@2023‑12‑07;1032

landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio139/nld@2023‑12‑07;1032

leefgebieden akkervogels

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio145/nld@2023‑12‑07;1032

leefgebieden weidevogels

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio147/nld@2023‑12‑07;1032

nationaal landschap middag-humsterland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio163/nld@2023‑12‑07;1032

nationaal park drentsche aa

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio159/nld@2023‑12‑07;1032

nationaal snelwegpanorama drentsche aa

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio155/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - beheer aanpassingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio165/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - beheergebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio141/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - natuur aanpassingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio171/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - natuurgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio137/nld@2023‑12‑07;1032

noodbergingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio211/nld@2023‑12‑07;1032

oude dijken

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio207/nld@2023‑12‑07;1032

pingoruïnes gorecht

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio203/nld@2023‑12‑07;1032

pingoruïnes zuidelijk westerkwartier

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio189/nld@2023‑12‑07;1032

plangebied structuurvisie eemsmond - delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio201/nld@2023‑12‑07;1032

profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio195/nld@2023‑12‑07;1032

provinciale vaarwegen

/join/id/regdata/pv20/2024/gio9b97bcf9-a9f1-413c-b470-f448d98ccf1e/nld@2024‑11‑22;268

provinciale wegen

/join/id/regdata/pv20/2024/gio2be8b943-14c6-492e-9fb5-51ad7521ee9d/nld@2024‑11‑22;267

regionale waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2024/giofd43d948-9cf3-48f5-810a-6e5fe2f80aed/nld@2024‑11‑22;271

stedelijk gebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio215/nld@2023‑12‑07;1032

stiltegebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio185/nld@2023‑12‑07;1032

stortplaatsen

/join/id/regdata/pv20/2024/gio4dbe9d0f-1c60-4fca-b89c-4021a4fb3308/nld@2024‑11‑22;274

testveld onderzoeksturbines