Omgevingsverordening provincie Groningen

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Werkingsgebieden algemeen

De regels in deze verordening zijn van toepassing op het hele grondgebied van de provincie Groningen, tenzij uitdrukkelijk in deze verordening een ander werkingsgebied is aangewezen of begrensd.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

  • 1.

    Bijlage 1 bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving en de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing op deze verordening, tenzij in Bijlage 1 daarvan is afgeweken.

Hoofdstuk 2 Doelen

Afdeling 2.1 Maatschappelijke doelen

Artikel 2.1 Doelen van de omgevingsverordening

Deze verordening is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:

a. het waarborgen van de veiligheid;

b. het beschermen van de gezondheid;

c. het beschermen van het milieu;

d. het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

e. het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

f. het behoud van cultureel erfgoed;

h. de natuurbescherming;

i. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

j. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

k. het beheer van infrastructuur;

l. het beheer van watersystemen;

m. het beheer van natuurgebieden; en

n. het gebruik van bouwwerken.

Afdeling 2.2 Omgevingswaarden

Paragraaf 2.2.1 Veiligheid regionale waterkeringen

Artikel 2.2 Veiligheid regionale waterkeringen

De maatgevende hoogwaterstanden worden iedere zes jaar vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Artikel 2.3 Aanwijzing en geometrische begrenzing
Artikel 2.4 Omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen
  • 1.

    Voor beschermd gebied A dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:1000.

  • 2.

    Voor beschermd gebied B dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:300.

  • 3.

    Voor beschermd gebied C dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:100.

  • 4.

    Voor beschermd gebied D dat wordt beschermd door regionale waterkeringen geldt een omgevingswaarde van 1:100.

  • 5.

    Voor de veiligheid van de gebieden die door regionale waterkeringen worden beschermd geldt als omgevingswaarde de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de maatgevende hoogwaterstanden als bedoeld in Artikel 2.2, waarop de regionale waterkering moet zijn berekend.

  • 6.

    De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen zijn resultaatsverplichtingen.

Artikel 2.5 Uitvoering omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen
  • 1.

    Op verzoek van het Waterschapsbestuur kunnen Gedeputeerde Staten instemmen met het op een later moment voldoen aan de in Artikel 2.4 bedoelde omgevingswaarden, als het verzoek voldoende gemotiveerd is en verband houdt met de doorlooptijden van maatregelen die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de omgevingswaarden.

  • 2.

    Het waterschap toetst of aan de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.4, eerste tot en met vierde lid wordt voldaan.

  • 3.

    Het waterschap rapporteert een keer per 6 jaar aan Gedeputeerde Staten over de uitkomsten van de toetsingen als bedoeld in het tweede lid. Het waterschap rapporteert in januari van het betreffende jaar, de eerste rapportage vindt plaats in 2023.

Paragraaf 2.2.2 Bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

Artikel 2.6 Aanwijzing en begrenzing gebieden die grenzen aan regionale wateren
Artikel 2.7 Omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht
  • 1.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het gebied grasland een omgevingswaarde van 1:10.

  • 2.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het gebied akkerbouw een omgevingswaarde van 1:25.

  • 3.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het gebied gebied hoogwaardige glas- en tuinbouw een omgevingswaarde van 1:50.

  • 4.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor het bebouwd gebied een omgevingswaarde van 1:100.

  • 5.

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt als omgevingswaarde de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de bergings- en afvoercapaciteit.

  • 6.

    De omgevingswaarden zijn inspanningsverplichtingen.

Artikel 2.8 Instructieregel omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht
  • 1.

    Het waterschap toetst of aan de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.7, eerste tot en met vierde lid wordt voldaan.

  • 2.

    Het waterschap rapporteert één keer per 6 jaar aan Gedeputeerde Staten over de uitkomsten van de toetsingen als bedoeld in het eerste lid. Het waterschap rapporteert in januari van het betreffende jaar, de eerste rapportage vindt plaats in 2027.

Paragraaf 2.2.3 Geluid veroorzaakt door activiteiten

Artikel 2.9 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de leefomgeving.

Artikel 2.10 Aanwijzing en geometrische begrenzing invloedssfeer plangebied Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl en omgevingswaarde gecumuleerde geluid
Artikel 2.11 Omgevingswaarde gecumuleerd geluid
  • 1.

    De omgevingswaarde ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige gebouwen binnen de invloedssfeer plangebied structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is maximaal 65 dB LCUM, vastgesteld op de wijze genoemd in Artikel 2.12, lid 1 en 2.

  • 2.

    De omgevingswaarden als bedoeld in het eerste lid of Artikel 2.12, worden door Gedeputeerde Staten gemonitord binnen de kaders van de Milieumonitor van de Staat van Groningen.

Artikel 2.12 Instructieregel gecumuleerd geluid
  • 1.

    Bij de bepaling van het gecumuleerde geluid als bedoeld in Artikel 2.11 wordt betrokken:

    • a.

      het geluid van de bronsoorten spoorwegverkeer, wegverkeer, luchtvaart, industrie en windturbines, berekend volgens artikel 3.7 van de Omgevingsregeling; en

    • b.

      het geluid afkomstig van de scheepvaart (LSL) berekend volgens L*SL : 0,975 LSL - 0,7.

  • 2.

    Bij de bepaling van het gecumuleerde geluid, als bedoeld in Artikel 2.11, voor geluidgevoelige gebouwen die volgens het omgevingsplan aan de exploitatie van een windpark zijn verbonden, wordt geluid van windturbines niet betrokken.

Artikel 2.13 Aanwijzing en geometrische begrenzing windparken
Artikel 2.14 Waarden geluid voor windparken
  • 1.

    Op de werkingsgebieden als bedoeld in Artikel 2.13 zijn de grenswaarden ten aanzien van geluid, als bedoeld in artikel 5.74 eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing.

  • 2.

    De grenswaarden als bedoeld in het eerste lid worden door Gedeputeerde Staten gemonitord binnen de kaders van de Milieumonitor van de Staat van Groningen.

Paragraaf 2.2.4 Omgevingswaarden geur veroorzaakt door milieubelastende activiteiten, niet zijnde agrarische activiteiten

Artikel 2.15 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van het milieu voor wat betreft het oplossen van ernstige industriële geurhinder en het voorkomen van nieuwe industriële geurhinder op geurgevoelige gebouwen.

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op (potentieel) geurrelevante industriële milieubelastende activiteiten, niet zijnde de milieubelastende activiteiten als bedoeld in paragrafen 3.6.1, 3.6.2, 3.6.3, 3.6.4, 3.6.5 en 3.6.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en communale rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 2.17 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Gebied omgeving bedrijventerrein Oosterhorn en Weiwerd is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 2.18 Omgevingswaarde industriële geur in het Gebied omgeving bedrijventerrein Oosterhorn en Weiwerd
  • 1.

    De omgevingswaarde industriële geur in het Gebied omgeving bedrijventerrein Oosterhorn en Weiwerd is GES score 3 plus 60% op geurgevoelige gebouwen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

  • 3.

    De omgevingswaarde als bedoeld in het eerste lid moet uiterlijk in 2035 zijn behaald.

  • 4.

    De omgevingswaarde als bedoeld in het eerste lid is een inspanningsverplichting.

Artikel 2.19 Instructieregel vaststelling van een omgevingswaarde geur
  • 1.

    Indien in een omgevingsplan of in deze verordening een omgevingswaarde industriële geur wordt vastgesteld, dient de methodiek als beschreven in Bijlage 9, onder A te worden gehanteerd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Hoofdstuk 3 Omgevingsplannen en omgevingsvergunningen

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

  • 1.

    De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de motivering en inhoud van omgevingsplannen.

  • 2.

    De regels van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op:

    • a.

      een omgevingsvergunning voor een activiteit waarvoor het omgevingsplan bepaalt dat een vergunning nodig is, maar het volgens de beoordelingsregels niet mogelijk is de vergunning te verlenen;

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een andere activiteit in strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    De regels van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op een omgevingsplan dat functies aan locaties toewijst waarbij wordt afgeweken van deze verordening ten behoeve van het vastleggen van bestaande bebouwing en bestaand gebruik.

Afdeling 3.2 Omgevingskwaliteit

Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen in het buitengebied en op omgevingsplannen in het aardbevingsgebied.

Artikel 3.3 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van cultuurhistorisch erfgoed, voor zover het gaat over de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen; en

  • b.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.4 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Artikel 3.5 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

  • 1.

    Met het oog op de bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke gebouwen wordt als omgevingsplanactiviteit in ieder geval aangewezen het slopen van een karakteristiek gebouw in het buitengebied of in het aardbevingsgebied.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor slopen:

    • a.

      ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;

    • b.

      van inpandige delen van een gebouw;

    • c.

      ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;

    • d.

      die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen; of

    • e.

      van gebouwen die op grond van de Erfgoedwet als rijksmonument of als gemeentelijk monument in het omgevingsplan zijn aangewezen en op basis daarvan worden beschermd.

Artikel 3.6 Instructieregel beeldbepalende of karakteristieke gebouwen

  • 1.

    Een omgevingsplan voor het aardbevingsgebied en een omgevingsplan voor het buitengebied stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke- en beeldbepalende gebouwen.

  • 2.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op karakteristieke gebouwen kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.5, met een omgevingsvergunning mogelijk maken als is onderzocht of zinvol hergebruik van het gebouw overeenkomstig de toegekende functie of een andere passende functie objectief gezien mogelijk is al dan niet na het treffen van bouwkundige- of bouwtechnische maatregelen aan het gebouw, waarbij de gebruiksfunctie wordt verbeterd of de gebreken in de constructieve veiligheid worden opgeheven.

Artikel 3.7 Instructieregel inpassing van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied

Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied en voorziet in wijziging van de functies of van de regels voor het gebruik van de grond biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en gevolgen voor de fysieke leefomgeving inzicht in:

  • a.

    de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;

  • b.

    de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;

  • c.

    de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling in de directe en in de wijdere omgeving;

  • d.

    de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden als gevolg van de ontwikkeling te salderen of compenseren; en

  • e.

    de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden

Artikel 3.8 Instructieregel erfinrichtingsplan

  • 1.

    De omvang, situering, inrichting en de landschappelijke inpassing van bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, in de omgeving worden vastgelegd in een erfinrichtingsplan, als dat in dit hoofdstuk is voorgeschreven.

  • 2.

    Een erfinrichtingsplan komt tot stand met toepassing van de maatwerkmethode met als doel met de initiatiefnemer via keukentafelgesprekken overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van een locatie.

  • 3.

    Een omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat:

    • a.

      de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd of aangelegd; en

    • b.

      de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting publiekrechtelijk wordt geborgd.

  • 4.

    In het omgevingsplan kan aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om het erfinrichtingsplan te wijzigen voor zover het gaat om de erfbeplanting, als dit nodig is vanwege onvoorziene omstandigheden en de aanplant - en instandhoudingsverplichtingen niet worden gewijzigd.

Artikel 3.9 Maatwerkmethode

  • 1.

    Indien in dit hoofdstuk toepassing van de maatwerkmethode, als bedoeld in Artikel 3.8, tweede lid, wordt voorgeschreven, wordt deze toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, tenzij wordt voorgeschreven dat de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 2.

    Bij het toepassen van de maatwerkmethode als bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

    • b.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande gebouwen;

    • c.

      een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;

    • d.

      het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

    • e.

      het belang van beperking van de nachtelijke lichtuitstraling.

Afdeling 3.3 Verstedelijking van het buitengebied

Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen in het buitengebied.

Artikel 3.11 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties; en

  • b.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Artikel 3.12 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt in ieder geval aangewezen het ontwikkelen van stedelijke voorzieningen in het buitengebied, voor zover het gaat over:

  • a.

    niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;

  • b.

    voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding, dienstverlening of horeca;

  • c.

    instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur of bestuur; of

  • d.

    andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.13 Instructieregel stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan niet voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken op locaties die aansluiten op stedelijk gebied en waarvoor geen locatie beschikbaar is in het stedelijk gebied of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen.

Artikel 3.14 Instructieregel toegelaten voorzieningen

Een omgevingsplan voor het buitengebied kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over:

  • a.

    het clustergewijs plaatsen van antennes of sensoren tot een hoogte van maximaal 3 meter voor wetenschappelijk onderzoek;

  • b.

    het winnen en opslaan van water, grondwater of delfstoffen;

  • c.

    voorzieningen voor sport al dan niet in combinatie met bijbehorende voorzieningen op het gebied van cultuur, educatie, kinderopvang, verenigingsleven voor zover gesitueerd op, of aangrenzend aan een reeds bestaand sportcomplex;

  • d.

    voorzieningen voor openbaar nut;

  • e.

    gebouwen en bouwwerken voor terreinonderhoud en ondergeschikte ondersteunende functies op of aangrenzend aan een openbaar toegankelijk park of begraafplaats;

  • f.

    het plaatsen van meetvoorzieningen, waaronder de oprichting van maximaal zes meetmasten voor certificering van offshore en onshore testturbines en wetenschappelijk onderzoek, op locaties binnen het testveld onderzoekturbines, of het testveld prototype offshore testturbines;

  • g.

    het gebruik van gronden voor de opvang van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen;

  • h.

    het plaatsen van voorzieningen voor onderzoek naar de opwekking van energie door middel van zweefvliegtuigen, binnen door Gedeputeerde Staten op voordracht van de gemeente in bijlage 2 aan te wijzen en geometrisch te begrenzen gebieden 'onderzoeksgebied opwekking energie door middel van zweefvliegtuigen';

  • i.

    kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor maximaal 25 kampeermiddelen; of

  • j.

    paardenbakken voor hobbymatig gebruik.

Artikel 3.15 Instructieregel proefprojecten bijzondere woonvormen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor de ontwikkeling van een proefproject bijzondere kleinschalige woonvorm, binnen een door Gedeputeerde Staten aangewezen locatie, mits:

    • a.

      de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

    • b.

      het aantal te realiseren woningen in overeenstemming is met Artikel 3.30.

  • 2.

    De aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, kan geen betrekking hebben op gronden binnen:

    • a.

      Natuurnetwerk Nederland - natuurgebied als bedoeld in Artikel 3.112;

    • b.

      Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.114;

    • c.

      Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in Artikel 3.116;

    • d.

      Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.118;

    • e.

      Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in Artikel 3.120;

    • f.

      Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in Artikel 3.122.

Artikel 3.16 Instructieregel gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor het hergebruik van vrijgekomen gebouwen, mits:

    • a.

      de functie wonen slechts wordt toegekend aan het hoofdgebouw of een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw of beeldbepalend gebouw;

    • b.

      geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken erf;

    • c.

      bedrijfsactiviteiten worden beperkt tot wat naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is;

    • d.

      regels worden opgenomen voor de opslag van materialen en goederen op het erf; en

    • e.

      regels worden opgenomen over de uitoefening van detailhandel.

  • 2.

    De regels, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, worden alleen vastgesteld als de omgevingsplanactiviteit past in een woonvisie als bedoeld in Artikel 3.30 of de gemeentelijke omgevingsvisie.

Artikel 3.17 Instructieregel bouwactiviteiten vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over:

    • a.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van vrijgekomen gebouwen met niet meer dan 20%;

    • b.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van vrijgekomen gebouwen met meer dan 20%;

    • c.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van nieuwe gebouwen anders dan vervangende nieuwbouw met niet meer dan 20%; of

    • d.

      het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van nieuwe gebouwen anders dan vervangende nieuwbouw met meer dan 20%.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld.

  • 3.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in:

    • a.

      het eerste lid, aanhef en onder b, slechts kan worden verleend met toepassing van de maatwerkmethode; en

    • b.

      het eerste lid, aanhef en onder d, slechts kan worden verleend met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.18 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling vervanging van een niet voor hergebruik geschikt te maken woning

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over het bouwen van een woning op een perceel waar al een woning aanwezig is.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als:

    • a.

      een woning de aanwezige woning vervangt omdat de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;

    • b.

      de aanwezige woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;

    • c.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing, zoals onder meer bepaald wordt door de schaal en maat, en de erfinrichting passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende landschaps- en bebouwingsbeeld; en

    • d.

      over de ruimtelijke inpassing van de bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.19 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling bouw woning ter compensatie van afbraak van voor hergebruik niet geschikt te maken bebouwing

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor het bouwen van een woning voor zover het gaat over:

  • a.

    één woning ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing;

  • b.

    twee woningen ter compensatie van de afbraak van 2000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing; of

  • c.

    drie woningen ter compensatie van de afbraak van 3750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing.

Artikel 3.20 Instructieregel beoordelingsregels ruimte voor ruimte regeling

  • 1.

    Een omgevingsplan als bedoeld in Artikel 3.18 stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.12, slechts kan worden verleend voor zover:

    • a.

      een te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, tenzij gemotiveerd wordt dat het bouwen van een woning op deze locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is in welk geval op een andere locatie een woning mag worden gebouwd;

    • b.

      de ruimtelijke kwaliteit door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert; en

    • c.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing, zoals onder meer bepaald wordt door de schaal en maat, en de erfinrichting passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende landschaps- en bebouwingsbeeld.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als:

    • a.

      een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast;

    • b.

      een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op een andere locatie dan op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

    • c.

      de nieuw te bouwen woning, als bedoeld onder b, niet wordt gebouwd binnen:

      • 1.

        Natuurnetwerk Nederland - natuurgebied als bedoeld in Artikel 3.112;

      • 2.

        Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.114;

      • 3.

        Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in Artikel 3.116;

      • 4.

        Natuurnetwerk Nederland - beheeraanpassingsgebied als bedoeld in Artikel 3.118;

      • 5.

        Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in Artikel 3.120; of

      • 6.

        Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in Artikel 3.122.

Artikel 3.21 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling en relatie tot woonvisie

De regels, als bedoeld in Artikel 3.20, eerste lid, worden alleen vastgesteld als de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.12, past in een woonvisie als bedoeld in Artikel 3.30 of de gemeentelijke omgevingsvisie.

Artikel 3.22 Instructieregel reclamemasten buitengebied

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor zover het gaat over de mogelijkheid tot het oprichten van een reclamemast met een hoogte van zes meter of minder.

Artikel 3.23 Instructieregel uitbreiding niet-agrarische bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en aantal woonwagenstandplaatsen in buitengebied tot 20%

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor:

  • a.

    uitbreiding van bebouwing van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing; en

  • b.

    uitbreiding van het bouwperceel tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover rekening wordt gehouden met:

    • 1.

      de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

    • 2.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;

    • 3.

      een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;

    • 4.

      het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

    • 5.

      het belang van het beperken van nachtelijke lichtuitstraling.

  • c.

    uitbreiding van het aantal woonwagenstandplaatsen bij een bestaand woonwagenpark in het buitengebied alsmede de bijbehorende voorzieningen met niet meer dan 20% van het bestaande aantal woonwagenstandplaatsen, voor zover rekening wordt gehouden met:

    • 1.

      de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

    • 2.

      de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;

    • 3.

      het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

    • 4.

      het aspect nachtelijke uitstraling.

Artikel 3.24 Instructieregel uitbreiding niet-agrarische bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en aantal woonwagenstandplaatsen in buitengebied met meer dan 20%

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor:

    • a.

      uitbreiding van bebouwing van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige bebouwing; of

    • b.

      uitbreiding van het bouwperceel tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover:

      • 1.

        redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar het bedrijf of de maatschappelijke voorziening is gevestigd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien; en

      • 2.

        aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt.

    • c.

      uitbreiding van het aantal woonwagenstandplaatsen bij een bestaand woonwagenpark in het buitengebied alsmede de bijbehorende voorzieningen met meer dan 20% van het bestaande aantal woonwagenstandplaatsen, voor zover in de plantoelichting wordt verantwoord dat:

      • 1.

        redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar de bestaande woonwagenstandplaatsen zijn gesitueerd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien; en

      • 2.

        aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dat met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

      • 3.

        rekening is gehouden met:

        • I.

          de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;

        • II.

          de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;

        • III.

          een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de woonwagens;

        • IV.

          het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en

        • V.

          het aspect nachtelijke uitstraling.

  • 2.

    Een erfinrichtingsplan als bedoeld in het eerste lid, onder b, sub 2 en onder c, is met toepassing van de maatwerkmethode opgesteld, met dien verstande dat als de omvang van het bouwperceel groter wordt dan 0,5 hectare, deze plaatsvindt onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.25 Instructieregel nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten en bebouwingsclusters in het buitengebied

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor de bouw van maximaal drie nieuwe woningen met bijbehorende bouwwerken voor zover het gaat over:

    • a.

      een aan deze woning of woningen ruimte biedende open plek binnen een bestaand bebouwingslint of bebouwingscluster; of

    • b.

      de ruimtelijke afronding van een bestaand bebouwingslint of bebouwingscluster.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als:

    • a.

      een nieuwe woning leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster, waarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken gebied; en

    • b.

      de woonbebouwing past in het landschap en het bebouwingsbeeld; en

    • c.

      over de aanvaardbaarheid advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als de omgevingsplanactiviteit in overeenstemming is met Artikel 3.30.

Afdeling 3.4 Wonen, werken, recreëren

Paragraaf 3.4.1 Algemeen

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen in het buitengebied of het stedelijk gebied.

Artikel 3.27 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Artikel 3.28 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt in ieder geval aangewezen:

  • a.

    het bouwen van nieuwe woningen;

  • b.

    de aanleg van een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bedrijventerrein;

  • c.

    vestiging of uitbreiding van afvalbewerkende bedrijven, afvalverwerkende bedrijven en bedrijven voor de op- en overslag van afvalstoffen;

  • d.

    de vestiging van een factory outlet center;

  • e.

    de vestiging of uitbreiding van recreatiebungalowparken; en

  • f.

    de vestiging of uitbreiding van zelfstandige kampeerterreinen.

Paragraaf 3.4.2 Wonen

Artikel 3.29 Instructieregel woningbouw 1

Onverminderd artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken.

Artikel 3.30 Instructieregel woningbouw 2

Een omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 slechts kan worden verleend als de omgevingsplanactiviteit naar aard, locatie en aantal in overeenstemming is met:

  • a.

    een onder de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening tot stand gekomen gemeentelijke woonvisie, die is afgestemd met de gemeenten binnen de regio waarvan de gemeente deel uitmaakt(e);

  • b.

    de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw;

  • c.

    de tussen betrokken gemeenten en GS gemaakte nadere afspraken over woningbouw; of

  • d.

    een onder de vigeur van de Omgevingswet tot stand gekomen omgevingsvisie of programma die is afgestemd met gedeputeerde Staten voor wat de ontwikkeling van woningbouwvoorraad betreft.

Paragraaf 3.4.3 Werken

Artikel 3.31 Aanwijzing en geometrische begrenzing gebied met potentiële bedrijventerreinen

Het gebied met potentiële bedrijventerreinen is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.32 Instructieregel bedrijventerrein

Onverminderd artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.28, mogelijk maken voor zover het gaat over:

  • a.

    nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden die passen in een - onder de vigeur van de Wet ruimtelijke ordening - vastgestelde regionale bedrijventerreinenvisie;

  • b.

    nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden die passen in een in regionaal verband afgestemde omgevingsvisie van een gemeente die na 31 december 2009 is heringedeeld;

  • c.

    nieuwe bedrijfsvestigingsmogelijkheden die passen in een in regionaal verband vastgestelde omgevingsvisie van een gemeenten die niet na 31 december 2009 is heringedeeld;

  • d.

    een op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, waarvoor op het bedrijventerrein geen direct aan het bedrijf aansluitende locatie beschikbaar is en deze niet door herstructurering, revitalisering of intensivering kan worden verkregen; of

  • e.

    een nieuw bedrijventerrein op een locatie binnen het gebied met potentiële bedrijventerreinen.

Artikel 3.33 Instructieregel afvalbewerkende bedrijven, afvalverwerkende bedrijven en bedrijven voor de op- en overslag van afvalstoffen
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken voor zover het gaat om de vestiging of uitbreiding van een bedrijf waar van derden afkomstige afvalstoffen worden bewerkt, verwerkt, op- of worden overgeslagen en stelt regels over de opslag van afvalstoffen buiten gebouwen.

  • 2.

    Voor zover de regels als bedoeld in het eerste lid de opslag van afvalstoffen buiten gebouwen niet uitsluiten, stelt het omgevingsplan in ieder geval regels over:

    • a.

      de locatie waar de afvalstoffen kunnen worden opgeslagen;

    • b.

      de maximale toegestane hoogte van de opslag van afvalstoffen;

    • c.

      de in acht te nemen afstand tussen de opslag van afvalstoffen en naastgelegen percelen of objecten.

Artikel 3.34 Instructieregel factory outlet center

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken voor zover het gaat over vestiging van een factory outlet center voor zover deze gelegen is in het stedelijk gebied van de stad Groningen of daarop aansluit.

Paragraaf 3.4.4 Recreëren

Artikel 3.35 Instructieregel permanente bewoning van recreatieverblijven

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de mogelijkheid van gebruik als feitelijk hoofdverblijf van verblijfsruimten waaraan een recreatieve functie is toegedeeld.

Artikel 3.36 Instructieregel nieuwe recreatiebungalowparken en uitbreiding bestaande recreatiebungalowparken
  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied kan uitbreiding van een bestaand recreatiebungalowpark mogelijk maken met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark.

  • 2.

    Een omgevingsplan kan de vestiging van een nieuw recreatiebungalowpark in het buitengebied mogelijk maken of uitbreiding van een bestaand recreatiebungalowpark mogelijk maken met een percentage groter dan 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark, als aan de omvang, situering en inrichting van het park een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt waarvoor de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    Het omgevingsplan borgt de uitvoering van het in het tweede lid bedoelde erfinrichtingsplan overeenkomstig Artikel 3.8, derde en vierde lid.

Artikel 3.37 Instructieregel bedrijfsmatige exploitatie recreatiebungalowparken
  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een in het buitengebied gelegen bestaand recreatiebungalowpark of voorziet in uitbreiding of nieuwvestiging van een recreatiebungalowpark, stelt regels om de bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen te waarborgen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kunnen regels ter waarborging van de bedrijfsmatige exploitatie achterwege blijven voor zover het omgevingsplan betrekking heeft op bestaande recreatiewoningen waarop niet reeds een verplichting tot bedrijfsmatige exploitatie van toepassing is.

Artikel 3.38 Instructieregel nieuwe zelfstandige kampeerterreinen en uitbreiding bestaande zelfstandige kampeerterreinen
  • 1.

    Een omgevingsplan voor het buitengebied kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 mogelijk maken voor zover het gaat om uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het kampeerterrein.

  • 2.

    Een omgevingsplan voor het buitengebied kan de vestiging van een nieuw zelfstandig kampeerterrein mogelijk maken of uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein mogelijk maken met een percentage groter dan 20% van de bestaande totale oppervlakte van het zelfstandig kampeerterrein, als aan de omvang, situering en inrichting van het park een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat:

    • a.

      eventuele bebouwing en voorzieningen die geen bouwwerken zijn slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan kunnen worden gebouwd of aangelegd; en

    • b.

      de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting publiekrechtelijk wordt geborgd.

Paragraaf 3.4.5 Geluid

Artikel 3.39 Instructieregel gecumuleerde geluid

Gelet op het beschermen van het milieu voorziet een omgevingsplan in het gebied aangeduid in artikel 2.10, eerste lid, in omgevingswaarden ten aanzien van geluid volgens artikel 2.10, tweede lid en artikel 2.11, eerste lid.

Artikel 3.40 Instructieregel bepaling geluidbelasting door windturbines in de aangewezen windparken
  • 1.

    Bij de vaststelling van de normen volgens artikel 5.74 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het omgevingsplan, dient te worden bepaald dat álle turbines binnen elk van de windparken, zoals deze afzonderlijk zijn aangewezen in Artikel 2.10, gezamenlijk dienen te voldoen aan die normen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan een hogere opgetelde geluidbelasting veroorzaakt door meerdere van de windparken als bedoeld in Artikel 2.10, toelaatbaar zijn, mits het gecumuleerde geluid op het betreffende geluidgevoelig gebouw niet hoger wordt dan 65 dB LCUM.

  • 3.

    Als een bestaand windpark slechts deels wordt vervangen, dan dienen in afwijking van Artikel 2.11, de volgende turbines samen te voldoen aan de normen van artikel 5.74 van het Besluit kwaliteit leefomgeving:

    • a.

      de nieuw te plaatsen turbine(s);

    • b.

      alle turbines binnen dat park waarvan de vergunning c.q. melding van of na 1 januari 2011 is; en

    • c.

      alle turbines binnen dat park waarvan de vergunning c.q. melding van voor 1 januari 2011 is, maar tot dezelfde inrichting behoren als de nieuwe inrichting.

Paragraaf 3.4.6 Geur

Artikel 3.41 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu voor wat betreft het oplossen van ernstige industriële geurhinder en het voorkomen van nieuwe industriële geurhinder op geurgevoelige gebouwen.

Artikel 3.42 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op (potentieel) geurrelevante industriële milieubelastende activiteiten, niet zijnde de milieubelastende activiteiten als bedoeld in paragrafen 3.6.1, 3.6.2, 3.6.3, 3.6.4, 3.6.5 en 3.6.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en communale rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 3.43 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.44 Immissiewaarde geur Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl
  • 1.

    In het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl mag de geurbelasting van een bedrijf als gevolg van een (wijziging van een) milieubelastende activiteit die een toename van de geuremissie met zich meebrengt en die is gestart na 19 april 2017, niet meer zijn dan 0,25 ouE/m3 als 98 percentiel op geurgevoelige gebouwen.

  • 2.

    In het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl wordt een (wijziging van een) milieubelastende activiteit die een toename van de geuremissie met zich meebrengt en die is gestart na 19 april 2017, niet toegestaan als voor dit bedrijf al een geurimmissie bij geurgevoelige gebouwen van 0,25 ouE/m3 als 98 percentiel of meer is toegestaan.

  • 3.

    De algemeen gehanteerde onzekerheidsfactor 2 is verdisconteerd in de norm als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Als met toepassing van BBT een lagere geurbelasting haalbaar is, worden deze technieken vastgelegd in de vergunning.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Artikel 3.45 Instructieregel vergunningsplicht bij milieubelastende activiteiten die geurrelevant kunnen zijn
  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet in een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten die geurrelevant kunnen zijn op geurgevoelige gebouwen in het geval dat er een omgevingswaarde industriële geur is vastgesteld in het omgevingsplan.

  • 2.

    Voor de bepaling van welke activiteiten geurrelevant kunnen zijn moet gebruik gemaakt worden van de methodiek als bedoeld in Bijlage 9, onder B.

  • 3.

    De vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien met organisatorische en/of technische maatregelen met een ander oogmerk dan geur wordt voorkomen dat geur buiten de inrichting waarneembaar is.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Artikel 3.46 Instructieregel bij vergunningverlening bij milieubelastende activiteiten die geurrelevant kunnen zijn (beoordelingsregels)
  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet in beoordelingsregels met betrekking tot een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 3.45, eerste lid.

  • 2.

    De beoordelingsregels als bedoeld in het eerste lid worden vastgelegd overeenkomstig de methodiek als bedoeld in bijlage 9, onder C.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Afdeling 3.5 Agrarische bedrijven

Artikel 3.47 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

  • b.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden; en

  • c.

    het beschermen van het milieu.

Artikel 3.48 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen het ontwikkelen van agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer.

Artikel 3.49 Instructieregel concentratie van bebouwing binnen bouwperceel

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.48, uitsluitend mogelijk maken binnen een agrarisch bouwperceel.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      bestaande solitair gesitueerde bedrijfsbebouwing en bestaande solitair gesitueerde voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer; en

    • b.

      erf- en terreinafscheidingen of schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m².

Artikel 3.50 Instructieregel nieuwe agrarische bouwpercelen

  • 1.

    Een omgevingsplan kan een nieuw agrarisch bouwperceel voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.48 mogelijk maken voor zover het gaat om een volwaardig agrarisch bedrijf dat verplaatst wordt:

    • a.

      uit het Natuurnetwerk Nederland in de provincie;

    • b.

      omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygiënische normen of omdat de bedrijfsvoering op de oorspronkelijke vestigingslocatie aantoonbaar ernstige overlast veroorzaakt, die niet op een andere manier kan worden tegengegaan;

    • c.

      omdat een actuele stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen, dan wel de externe veiligheidseisen in het Besluit kwaliteit leefomgeving voor buisleidingen aan continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat; of

    • d.

      op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven.

  • 2.

    Een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt als voorwaarde dat is aangetoond dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel gelegen in de nabijheid van de bij het te verplaatsen agrarisch bedrijf in gebruik zijnde gronden.

  • 3.

    Aan de omvang, situering, en vormgeving van het nieuwe agrarische bouwperceel, als bedoeld in het eerste lid, ligt een erfinrichtingsplan ten grondslag dat is opgesteld met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.51 Instructieregel maximale omvang nieuw agrarisch bouwperceel 2 hectare

Het nieuw agrarisch boouwperceel als bedoeld in Artikel 3.50 kan niet groter zijn dan 2 hectare.

Artikel 3.52 Instructieregel maximale omvang nieuw agrarisch bouwperceel 4 hectare

In afwijking van Artikel 3.51 kan een agrarisch bouwperceel als bedoeld in Artikel 3.50 een omvang hebben van maximaal 4 hectare, indien Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit hebben verleend met toepassing van artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit.

Artikel 3.53 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare

Artikel 3.54 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen door koppeling van een agrarisch bouwperceel

Artikel 3.55 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 4 hectare

  • 1.

    In afwijking van Artikel 3.53, eerste lid, kan een omgevingsplan voorzien in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel met een omvang tussen de 2 en de 4 hectare, voor zover:

    • a.

      Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit hebben verleend met toepassing van artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit voor uitbreiding van een agrarisch bedrijf die een bouwperceel met een omvang groter dan 2 hectare vergt; of

    • b.

      aangetoond wordt dat vóór 20 maart 2013 als gevolg van toepassing van de maatwerkmethode met de provincie overeenstemming is bereikt over het erfinrichtingsplan, voor zover een periode van minder dan twee jaar is verstreken tussen de datum waarop met de provincie overeenstemming over de bedrijfsontwikkeling is bereikt en de datum van de aanvraag om planwijziging of een omgevingsvergunning.

  • 2.

    Een omgevingsplan voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 2 en 4 hectare, als daaraan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dat is opgesteld met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.56 Instructieregel afwijkende regeling gemeente Westerwolde

  • 1.

    Artikel 3.50 en Artikel 3.53 zijn niet van toepassing op een omgevingsplan van de gemeente Westerwolde dat voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel of uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten behoeve van respectievelijk de vestiging en uitbreiding van een melkrundveehouderijbedrijf, waarvoor vóór 20 maart 2013 een omgevingsvergunning is aangevraagd en de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 2.

    Een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat regels op grond waarvan:

    • a.

      de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen gebouwen zijnde, slechts overeenkomstig het bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag om een omgevingsvergunning gevoegde erfinrichtingsplan worden gebouwd;

    • b.

      de realisering en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd; en

    • c.

      ter compensatie van een nieuw agrarisch bouwperceel, de agrarische functie van de percelen aan de J. Buiskoolweg 13, 17 en 19 in het omgevingsplan komt te vervallen en het gebruik en de inrichting van deze percelen overeenkomstig het bij de betrokken aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde document 'Uitwerking erven' wordt geborgd.

  • 3.

    Het omgevingsplan borgt de uitvoering van het in het tweede lid bedoelde erfinrichtingsplan overeenkomstig Artikel 3.8, derde en vierde lid.

Artikel 3.57 Instructieregel gebruiken van op 50 meter afstand of minder van elkaar gelegen agrarisch bouwpercelen voor het oprichten of vergroten agrarische bedrijfsbebouwing

  • 1.

    Een omgevingsplan stelt regels die het verbieden om gronden die binnen een agrarisch bouwperceel dat op 50 meter of minder is gelegen van een ander agrarisch bouwperceel te gebruiken voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, indien de bouwpercelen gelet op hun organisatorische, functionele of technische verbondenheid, tot hetzelfde bedrijf behoren en de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen meer bedraagt dan 1 hectare.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover bedoelde gronden aantoonbaar reeds vóór 20 november 2016 in eigendom waren bij één eigenaar en binnen één bedrijfsvoering mochten worden gebruikt, en vóór 20 november 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing is ingediend.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan mogelijk maken dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien de gezamenlijke oppervlakte van beide bouwpercelen niet meer bedraagt dan maximaal 2 hectare, en:

    • a.

      er sprake is van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf of een intensief veehouderijbedrijf, mits de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij:

      • 1.

        noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu; of

      • 2.

        bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben en het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt;

    • b.

      de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;

    • c.

      aan de omvang, situering en vormgeving van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:

      • 1.

        de historisch gegroeide landschapsstructuur;

      • 2.

        de afstand tot andere ruimtelijke elementen;

      • 3.

        een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;

      • 4.

        het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bouwpercelen worden gesloopt;

      • 5.

        het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;

      • 6.

        het aspect nachtelijke lichtuitstraling;

    • d.

      in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:

      • 1.

        de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;

      • 2.

        erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;

    • e.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit afwijken van het bepaalde in het eerste en derde lid, indien de gezamenlijke oppervlakte van beide agrarische bouwpercelen meer bedraagt dan 2 hectare tot een maximale omvang van ten hoogste 4 hectare, mits:

    • a.

      er sprake is van de uitoefening van een melkrundveehouderijbedrijf;

    • b.

      voor zover er sprake is van een uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte de bedrijfsvoering voldoet aan het Groninger Verdienmodel;

    • c.

      de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;

    • d.

      aan de omvang, situering en vormgeving van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:

      • 1.

        de historisch gegroeide landschapsstructuur;

      • 2.

        de afstand tot andere ruimtelijke elementen;

      • 3.

        een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;

      • 4.

        het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bouwpercelen worden gesloopt;

      • 5.

        het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;

      • 6.

        het aspect nachtelijke lichtuitstraling;

    • e.

      in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:

      • 1.

        de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;

      • 2.

        erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;

    • f.

      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Artikel 3.58 Instructieregel opslag van veevoer en mest buiten het agrarisch bouwperceel

In afwijking van artikel 3.49, eerste lid, kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 3.48 mogelijk maken voor het oprichten respectievelijk aanleggen van sleufsilo's, kuilvoerplaten, mestsilo's, foliemestbassins en mestzakken aansluitend op het agrarisch bouwperceel, mits in het omgevingsplan regels worden gesteld die erin voorzien dat:

  • a.

    objectief wordt aangetoond dat de opslag van veevoer en mest buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is;

  • b.

    een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel of de bestaande bedrijfsbebouwing niet wordt overschreden;

  • c.

    andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad;

  • d.

    over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

  • e.

    de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer aansluitend op het agrarisch bouwperceel, wordt geborgd.

Artikel 3.59 Aanwijzing en begrenzing gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's

Het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.60 Instructieregel foliemestbassins en mestzakken op de veldkavel

In afwijking van Artikel 3.49, eerste lid kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.48 mogelijk maken voor het aanleggen van foliemestbassins en mestzakken op de veldkavel op een locatie die is gelegen binnen het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's voor zover in het omgevingsplan regels worden gesteld die erin voorzien dat:

  • a.

    wordt aangetoond dat de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is; of

  • b.

    de voorzieningen alleen mogelijk zijn voor zover:

    • 1.

      deze noodzakelijk zijn om aantoonbare structurele verkeersoverlast door transportbewegingen in kernen te voorkomen of te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;

    • 2.

      andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad;

    • 3.

      over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de mestopslag advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en

    • 4.

      de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van mestopslag op de veldkavel wordt geborgd.

Artikel 3.61 Instructieregel mestsilo's op de veldkavel

  • 1.

    In afwijking van Artikel 3.49, eerste lid, kan een omgevingsplan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.48 mogelijk maken voor het oprichten van mestsilo's op de veldkavel op een locatie die is gelegen binnen het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's, mits in het omgevingsplan regels worden gesteld die erin voorzien dat:

    • a.

      wordt aangetoond dat de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het agrarische bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is; of

    • b.

      de mestsilo's noodzakelijk zijn om aantoonbare structurele verkeersoverlast door transportbewegingen in kernen te voorkomen of te beperken als reële ontsluitingsroutes ontbreken.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend als:

    • a.

      de bouwhoogte van mestsilo's niet meer zal bedragen dan 2,5 meter;

    • b.

      andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad;

    • c.

      de maatwerkmethode wordt toegepast; en

    • d.

      de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van mestopslag op de veldkavel publiekrechtelijk wordt geborgd.

Artikel 3.62 Instructieregel nieuwe glastuinbouwbedrijven niet toegestaan

Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied stelt regels die vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven verbieden.

Artikel 3.63 Instructieregel uitbreiding bestaande glastuinbouwbedrijven

  • 1.

    Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied stelt regels die erin voorzien dat de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven maximaal 20% bedraagt van de bestaande totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing die aanwezig was op 17 juni 2009.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied regels bevatten die een uitbreiding toelaten met een percentage van maximaal 50% van de bestaande totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing die aanwezig was op 17 juni 2009, als hiervoor de maatwerkmethode wordt toegepast.

Artikel 3.64 Instructieregel nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Een omgevingsplan dat aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen toelaat, stelt regels:

  • a.

    die deze ondergeschikte activiteiten, anders dan het plaatsen van een kampeermiddel, buiten het agrarisch bouwperceel verbieden;

  • b.

    die voorzien in behoud van de agrarische hoofdfunctie;

  • c.

    die voorzien in de ondergeschiktheid van de gebouwen en bouwwerken voor de nieuwe ondergeschikte activiteit ten opzichte van de gebouwen en bouwwerken voor de hoofdactiviteit uitgedrukt in een maximale vloeroppervlakte;

  • d.

    ter bescherming van de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden; en

  • e.

    die de uitoefening van detailhandel beperken in de vorm van een maximale vloeroppervlakte.

Artikel 3.65 Instructieregel nieuwvestiging en uitbreiding hoofd- of neventak intensieve veehouderij niet toegestaan

Een omgevingsplan stelt regels die de nieuwvestiging van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij of uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij verbieden.

Artikel 3.66 Instructieregel uitbreiding ten behoeve van aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu of ten behoeve van dierenwelzijn

In afwijking van Artikel 3.65 kan een omgevingsplan mogelijk maken dat een omgevingsvergunning wordt verleend voor uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij als in het omgevingsplan beoordelingsregels worden opgenomen die erin voorzien dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien het aantal te houden dieren zoals is vergund op 1 januari 2019 niet toeneemt en de omgevingsvergunning:

  • a.

    noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu; of

  • b.

    bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben.

Artikel 3.67 Aanwijzing en instructieregel afwijkende regeling perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde

  • 1.

    Het gebied 'Afwijkende regeling perceel Veenhuizen 18a te Onstwedde' is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    In afwijking van Artikel 3.65 kan een omgevingsplan van de gemeente Stadskanaal voorzien in de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij in het gebied als bedoeld in het eerste lid, mits geborgd is dat:

    • a.

      de toe te voegen stalvloeroppervlakte niet in gebruik kan worden genomen voordat het intensieve veehouderijbedrijf op het perceel Dorpsstraat 18 te Vriescheloo juridisch en feitelijk definitief is beëindigd;

    • b.

      het aantal dieren dat vergund is op het perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde niet met een groter aantal dieren toeneemt dan vergund was op het perceel Dorpsstraat 18 te Vriescheloo;

    • c.

      de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte op het perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde bijdraagt aan verduurzaming van de stalruimtes én verbetering van het welzijn van de te houden dieren, waarbij de te houden dieren in ieder geval netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben; en

    • d.

      vanuit beide bedrijfslocaties de stikstofeffecten op het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied afnemen ten opzichte van de stikstofeffecten van de vergunde Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1 van de wet.

Artikel 3.68 Overgangsrecht perceel Alteveersterweg 6 te Stadskanaal

Als voor 1 januari 2019 een omgevingsplan is vastgesteld dat betrekking heeft op het perceel Alteveersterweg 6 en voorziet in een toename van stalvloeroppervlak ten behoeve van intensieve veehouderij en het vaststellingsbesluit is naar aanleiding van daartegen ingesteld beroep vernietigd, kan een omgevingsplan worden vastgesteld dat voorziet in een stalvloeroppervlakte voor de uitoefening van intensieve veehouderij tot een oppervlakte van maximaal 7500m2, mits geborgd wordt dat het aantal te houden dieren zoals vergund door de gemeente Stadskanaal op 10 juli 2017 niet toeneemt.

Artikel 3.69 Gereserveerd (ten behoeve van stalderen)

[Gereserveerd]

Artikel 3.70 Instructieregel gestapeld houden van vee

Een omgevingsplan stelt regels die erin voorzien dat binnen gebouwen voor een agrarisch bedrijf maximaal één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

Artikel 3.71 Instructieregel tweede agrarische bedrijfswoningen

Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied stelt regels die erin voorzien dat een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf alleen is toegelaten indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

Afdeling 3.6 Landschap

Paragraaf 3.6.1 Stilte en duisternis

Artikel 3.72 Oogmerken

De regels van deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, het beschermen van de gezondheid, het milieu en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.73 Instructieregel stilte

In een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied wordt het belang van stilte in het buitengebied betrokken.

Artikel 3.74 Instructieregel duisternis

In een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied wordt het belang van duisternis in het buitengebied betrokken.

Artikel 3.75 Instructieregel lichtuitstraling ligboxenstal
  • 1.

    Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied laat geen nieuwe ligboxenstallen toe waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren.

Artikel 3.76 Aanwijzing en geometrische begrenzing stiltegebieden en aandachtsgebieden voor stilte en duisternis
Artikel 3.77 Instructieregel stiltegebieden

Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in een omgevingsplan dat van toepassing is op stiltegebieden rekening gehouden met de in het gebied heersende stilte.

Artikel 3.78 Instructieregel aandachtsgebieden stilte en duisternis

Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis rekening gehouden met de stilte en duisternis.

Artikel 3.79 Instructieregel lichtplan aandachtsgebieden stilte en duisternis

Een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis voorziet erin om in geval van milieubelastende activiteiten met een - potentieel - significante lichtemissie een verplichting op te leggen tot het opstellen van een lichtplan.

Artikel 3.80 Instructieregel cumulatieve geluidsbelasting aandachtsgebieden stilte en duisternis

Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis rekening gehouden met cumulatie van geluidbelasting.

Paragraaf 3.6.2 Landschappen

Artikel 3.81 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op omgevingsplannen die betrekking hebben op de landschappen die in deze paragraaf zijn aangewezen.

Artikel 3.82 Oogmerken

De regels van deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

  • b.

    het behoud van cultureel erfgoed; en

  • c.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.83 Aanwijzing en begrenzing Nationaal Landschap Middag-Humsterland
Artikel 3.84 Instructieregel Nationaal Landschap Middag-Humsterland
  • 1.

    Gelet op het behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden van het verleggen en dempen van een sloot in karakteristieke sloten Nationaal Landschap Middag-Humsterland 1 (niet aanpasbaar) en het wijzigen van het profiel daarvan.

  • 2.

    Gelet op het behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden zonder omgevingsvergunning van het verleggen en dempen van een sloot in karakteristieke sloten Nationaal Landschap Middag-Humsterland 2 (wel aanpasbaar) en het wijzigen van het profiel daarvan verbieden zonder omgevingsvergunning, met als beoordelingsregel dat een omgevingsvergunning alleen verleend wordt indien:

    • a.

      het verleggen of dempen van een (deel van een) sloot redelijkerwijs noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;

    • b.

      bij het verleggen van een (deel van een) sloot een gelijkwaardige sloot wordt aangelegd of aangewezen;

    • c.

      het verleggen van een (deel van een) sloot de kleinschaligheid van het landschap en de onregelmatige blokverkaveling accentueert;

    • d.

      het dempen van een (deel van een) sloot gepaard gaat met het realiseren van een compenserende sloot, die de kleinschaligheid van het landschap en de onregelmatige blokverkaveling accentueert;

    • e.

      het verleggen of dempen van een (deel van een) sloot alleen plaatsvindt nadat de nieuwe sloot is gerealiseerd, dan wel het realiseren van de nieuwe sloot is geborgd in een uitvoeringsovereenkomst; en

    • f.

      bij de Gebiedsraad Middag-Humsterland en het waterschap advies is ingewonnen.

  • 3.

    Bij het verleggen of dempen van een sloot, als bedoeld in het tweede lid, stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden van het dempen van verlegde, compenserende en nieuw aangewezen sloten in karakteristieke sloten Nationaal Landschap Middag-Humsterland 2 (wel aanpasbaar).

  • 4.

    Gelet op het behoud van de karakteristieke regelmatige verkaveling, onregelmatige blokverkaveling en radiale verkaveling rondom kernen stelt een omgevingsplan over het Nationaal Landschap Middag-Humsterland regels met als strekking het verbieden van het wijzigen van het beloop van een weg in Karakteristieke wegen Nationaal Landschap Middag- Humsterland.

Artikel 3.85 Aanwijzing en instructieregel Nationaal Park Drentscha Aa
  • 1.

    Het Nationaal Park Drentsche Aa is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het Nationaal Park Drentsche Aa regels gericht op bescherming van de inrichting van de landgoederen.

Artikel 3.86 Aanwijzing en instructieregel Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa
  • 1.

    Het Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa langs de snelweg A28 regels gericht op bescherming van het vrije uitzicht vanaf deze weg op het Nationaal Park Drentsche Aa.

Artikel 3.87 Aanwijzing en instructieregel grootschalig open landschap
  • 1.

    Het grootschalig open landschap is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het grootschalig open landschap regels:

    • a.

      gericht op bescherming van de landschappelijke openheid; en

    • b.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos en boomgaarden verbieden.

Artikel 3.88 Aanwijzing en instructieregel essen
  • 1.

    De essen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over essen regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van het reliëf van essen voor zover de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet;

    • b.

      gericht op de bescherming van de landschappelijke openheid van essen; en

    • c.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden verbieden.

  • 3.

    Een omgevingsplan kan voorzien in de mogelijkheid dat de essen worden aangevuld als deze aanvulling de landschappelijke en cultuurhistorische waarde ervan versterken..

Artikel 3.89 Aanwijzing en instructieregel esgehuchten
  • 1.

    De esgehuchten zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over esgehuchten regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de landschappelijke openheid van esgehuchten; en

    • b.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden verbieden.

Artikel 3.90 Aanwijzing en instructieregel wierden
  • 1.

    De wierden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over wierden regels gericht op de bescherming van het reliëf van de wierden voor zover de Erfgoedwet niet in bescherming voorziet.

  • 3.

    Een omgevingsplan kan voorzien in de mogelijkheid dat de wierden worden aangevuld om de landschappelijke en cultuurhistorische waarde ervan te versterken.

Artikel 3.91 Aanwijzing en instructieregel zones rond wierden
  • 1.

    De zones rond wierden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over zones rond wierden regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van landschappelijke openheid binnen de zones rond wierden; en

    • b.

      die nieuwe houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden binnen de zones rond wierden verbieden.

Artikel 3.92 Aanwijzing en instructieregel kanalen en wijken
  • 1.

    De kanalen en wijken zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over kanalen en wijken regels gericht op de bescherming van de herkenbaarheid van de kanalen- en wijkenstructuur.

Artikel 3.93 Aanwijzing en instructieregel houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier
  • 1.

    Het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels; en

    • b.

      die het kappen of rooien van houtsingels anders dan ten behoeve van normaal onderhoud verbieden.

Artikel 3.94 Aanwijzing en instructieregel pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier
  • 1.

    De pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over de pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier regels:

    • a.

      gericht op bescherming van de pingoruïnes; en

    • b.

      die het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes verbieden.

Artikel 3.95 Aanwijzing en instructieregel besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde
Artikel 3.96 Aanwijzing en instructieregel pingoruïnes Gorecht
  • 1.

    De pingoruïnes Gorecht zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over de pingoruïnes Gorecht regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de pingoruïnes; en

    • b.

      die het dempen, egaliseren en afschuiven van pingoruïnes verbieden.

Artikel 3.97 Aanwijzing en instructieregel glaciale ruggen
  • 1.

    De glaciale ruggen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over glaciale ruggen regels:

    • a.

      gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale ruggen;

    • b.

      over houtteelt en aanleg van bos en boomgaarden;

    • c.

      die diepploegen verbieden;

    • d.

      die het afgraven, egaliseren en afschuiven van de glaciale ruggen zonder omgevingsvergunning verbieden; en

    • e.

      die een beoordelingsregel voor een omgevingsvergunning als bedoeld onder d, inhouden met de strekking dat een omgevingsvergunning alleen verleend wordt indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.

Artikel 3.98 Aanwijzing en instructieregel gebieden met reliëfinversie
  • 1.

    Gebieden met reliëfinversie zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over gebieden met reliëfinversie regels:

    • a.

      gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan;

    • b.

      die het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de inversieruggen verbieden; en

    • c.

      over houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.

Artikel 3.99 Aanwijzing en instructieregel dekzandruggen
  • 1.

    De dekzandruggen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over dekzandruggen regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van het reliëf, al dan niet in combinatie met stuifzandreliëf, en de herkenbaarheid daarvan;

    • b.

      die het diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dekzandruggen verbieden; en

    • c.

      over houtteelt, aanleg van bos en boomgaarden.

Artikel 3.100 Aanwijzing en instructieregel oude dijken
  • 1.

    De oude dijken zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over oude dijken regels:

    • a.

      die wijziging van het profiel van de oude dijken of delen of restanten daarvan verbieden;

    • b.

      die het diepploegen, egaliseren en afschuiven van de dijkgronden verbieden;

    • c.

      die het gebruik van de oude dijken anders dan als grasland verbieden;

    • d.

      die voorkomen dat het gebruik van de oude dijken als waterkering wordt belemmerd; en

    • e.

      gericht op behoud van de landschapselementen die met de oude dijken samenhangen, waaronder coupures, schotbalkloodsjes en kolken.

  • 3.

    Het tweede lid, aanhef en onder a tot en met d, is niet van toepassing indien dit leidt tot onevenredige hinder voor het agrarisch gebruik van gronden.

  • 4.

    Een omgevingsplan kan de mogelijkheid bieden het profiel van de oude dijken of delen of restanten daarvan te wijzigen indien deze dient om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden daarvan te versterken.

Artikel 3.101 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke waterlopen
Artikel 3.102 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke laagten
  • 1.

    De karakteristieke laagten zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over karakteristieke laagten regels:

    • a.

      gericht op de bescherming van de karakteristieke laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen en gericht op de herkenbaarheid van de karakteristieke laagten; en

    • b.

      die het diepploegen, ophogen, egaliseren en afschuiven van de karakteristieke laagten verbieden.

Artikel 3.103 Aanwijzing en instructieregel diepe plassen en meren
  • 1.

    De diepe plassen en meren zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of natuurlijke waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over diepe plassen en meren regels:

    • a.

      die het dempen en het geheel en gedeeltelijk verondiepen van de plassen en meren anders dan ten behoeve van het afwerken van diepe plassen en meren en van aanpassingen aan de oevers verbieden; en

    • b.

      die voorkomen dat door wijziging van het gebruik van de diepe plassen en meren de ecologische waarden daarvan per saldo significant worden aangetast.

Artikel 3.104 Aanwijzing en instructieregel groene linten
  • 1.

    De groene linten zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over groene linten regels:

    • a.

      gericht op bescherming van de bestaande wegbeplanting waarbij rekening wordt gehouden met de samenhang tussen deze wegbeplanting en de slingertuinen; en

    • b.

      die onnodige kap voorkomen en verplichten tot herplanting.

Artikel 3.105 Aanwijzing en instructieregel Waddenzee
  • 1.

    De Waddenzee is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Gelet op het beschermen van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat een omgevingsplan over de Waddenzee regels die exploratie- of exploitatieboringen naar aardgas verbieden.

Artikel 3.106 Instructieregel aanleg van bos en productiebos
  • 1.

    Een omgevingsplan kan de aanleg van bos en productiebos mogelijk maken, indien:

    • a.

      per saldo geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande natuur- en landschapswaarden;

    • b.

      de aanleg van bos of productiebos past in een - op basis van landschap, bodem en water als leidend principe - vastgestelde gemeentelijke omgevingsvisie; en

    • c.

      de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van landschapsarchitectuur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan niet voorzien in de aanleg van bos of productiebos voor zover het omgevingsplan betrekking heeft op grootschalige open gebieden, essen, esgehuchten of zones rond wierden, als bedoeld in de artikelen 3.87, 3.88, 3.89 en 3.91 en aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.107 Aanwijzing en instructieregel landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling
Artikel 3.108 Aanwijzing en instructieregel landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling
Artikel 3.109 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl

Afdeling 3.7 Natuur

Artikel 3.110 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan over:

  • a.

    Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden;

  • b.

    Natuurnetwerk Nederland – natuur aanpassingsgebieden;

  • c.

    Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden;

  • d.

    Natuurnetwerk Nederland – beheer aanpassingsgebieden;

  • e.

    Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland;

  • f.

    Zoekgebied robuuste verbindingszones;

  • g.

    Leefgebieden weidevogels; en

  • h.

    Leefgebieden akkervogels

Artikel 3.111 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    het beheer van natuurgebieden; en

  • c.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.112 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

De Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.113 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden voorziet niet in wijziging van de functies of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke en potentiële kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effect beperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied, en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, als landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.114 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

De Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.115 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden voorziet niet in wijziging van de functies of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke en potentiële kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effectbeperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied; en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, als landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.116 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

De Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.117 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden voorziet niet in wijziging van de functie of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effectbeperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied; en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, indien landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.118 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

De Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.119 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden voorziet niet in wijziging van de functie of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging leidt tot een significante aantasting van het areaal van deze gronden, of tot een significante aantasting van de in Bijlage 3 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, tenzij:

    • a.

      de wijziging een groot openbaar belang dient en:

      • 1.

        er geen andere mogelijkheden zijn om in het betreffende openbaar belang te voorzien; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig in termen van areaal, kwaliteit en samenhang worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade als gevolg van de ingreep zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effectbeperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebie; en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 3.

    Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      gronden die deel uitmaken van een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      activiteiten die deel uitmaken van een normale agrarische bedrijfsvoering, indien landbouw de hoofdfunctie is.

Artikel 3.120 Aanwijzing en begrenzing zoekgebied robuuste verbindingszone

Het zoekgebied robuuste verbindingszones is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.121 Instructieregel zoekgebied robuuste verbindingszone

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het zoekgebied robuuste verbindingszones voorziet niet in wijziging van de functie of van de regels voor het gebruik van de grond, als die wijziging een significante beperking met zich meebrengt van de mogelijkheid om een hoogwaardige natuurlijk ingerichte ecologische zone van voldoende omvang tussen grotere natuurkernen te creëren en in stand te houden welke tot doel heeft dat soorten zich kunnen verplaatsen van het ene naar het andere natuurgebied.

Artikel 3.122 Aanwijzing en begrenzing bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.123 Instructieregel bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland, voorziet niet in wijziging van de functie of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als door die wijziging significant afbreuk wordt gedaan aan het areaal van deze gronden of aan de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied, tenzij:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang en:

      • 1.

        er geen geschikte alternatieven zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van openbaar belang; en

      • 2.

        de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd; of

    • b.

      de ingreep kleinschalig van aard is en:

      • 1.

        schade zoveel mogelijk wordt voorkomen;

      • 2.

        resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en

      • 3.

        er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

  • 2.

    Bij het vaststellen van een omgevingsplan waarbij wordt voorzien in een wijziging van de functie of de regels als bedoeld in het eerste lid, worden betrokken:

    • a.

      de aard en omvang van de effect beperkende- en compenserende maatregelen;

    • b.

      de begrenzing van het compensatiegebied, en

    • c.

      de manier waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.

Artikel 3.124 Aanwijzing en begrenzing leefgebieden weidevogels

Leefgebieden weidevogels zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.125 Instructieregel leefgebieden weidevogels

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen leefgebieden weidevogels, stelt regels waarmee wordt voorkomen dat de actuele waarde van het gebied voor weidevogels ernstig wordt geschaad door aantasting van de landschappelijke openheid, door verstoring van vogels of door aantasting van het areaal, tenzij de schade niet voorkomen kan worden en deze elders wordt gecompenseerd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik.

Artikel 3.126 Aanwijzing en begrenzing leefgebieden akkervogels

Leefgebieden akkervogels zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.127 Instructieregel leefgebieden akkervogels

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen leefgebieden akkervogels, stelt regels waarmee wordt voorkomen dat de actuele waarde van het gebied voor akkervogels ernstig wordt geschaad door aantasting van de landschappelijke openheid, door verstoring van vogels of door aantasting van het areaal, tenzij de schade niet voorkomen kan worden en deze elders wordt gecompenseerd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op normaal agrarisch gebruik.

Artikel 3.128 Aanwijzing en begrenzing bosgronden van vóór 1850

De gebieden met bosgronden van vóór 1850 zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.129 Instructieregel natuurbegraven

  • 1.

    Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen het gebruik van gronden ten behoeve van natuurbegraven.

  • 2.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid alleen kan worden verleend als:

    • a.

      het natuurbegraven niet plaatsvindt op gronden binnen bosgronden van vóór 1850, als bedoeld in Artikel 3.128;

    • b.

      aan de natuurbegraafplaats de functie natuur wordt toegekend, met natuurbegraven als ondergeschikte nevenfunctie;

    • c.

      de vestiging of uitbreiding van de natuurbegraafplaats aantoonbaar gepaard gaat met een netto winst voor de natuurlijke- en landschappelijke waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang;

    • d.

      aan het plan een inrichtings- en beheerplan ten grondslag ligt dat tot stand is gekomen onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van ecologie en landschapsarchitectuur; en

    • e.

      de uitvoering van het inrichtings- en beheerplan publiekrechtelijk wordt geborgd.

  • 3.

    In een omgevingsplan als bedoeld in het tweede lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de gevolgen voor de recreatieve waarde van het betreffende gebied;

    • b.

      de gevolgen van de voorziene duur van de grafrust voor toekomstige ontwikkelingen; en

    • c.

      de wijze waarop wordt voorzien in parkeerbehoefte van bezoekers.

Artikel 3.130 Instructieregel asverstrooiing

Een omgevingsplan biedt niet de mogelijkheid voor gebruik van gronden ten behoeve van het verstrooien van crematie-as binnen:

  • a.

    Natuurnetwerk Nederland, bestaande uit:

    • 1.

      Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

    • 2.

      Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

    • 3.

      Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

    • 4.

      Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

  • b.

    bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in Artikel 3.122; of

  • c.

    grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in Artikel 4.33.

Afdeling 3.8 Grondwaterverontreiniging

Artikel 3.131 Instructieregel omgevingsvergunning

Een omgevingsplan bevat:

  • a.

    het verbod om zonder omgevingsvergunning een sanering van grondwater te verrichten wanneer een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het grondwater wordt overschreden;

  • b.

    indieningsvereisten voor de omgevingsvergunning voor de grondwatersanering;

  • c.

    de termijn en indieningsvereisten voor het indienen van het evaluatieverslag met daarin de eventuele noodzakelijke nazorgmaatregelen ten aanzien van het grondwater (nazorgplan);

  • d.

    een verplichting dat de nazorgmaatregelen ten aanzien van het grondwater uitgevoerd en in stand worden gehouden;

Artikel 3.132 Instructieregel bronverwijdering

Bij de uitvoering van de milieubelastende activiteiten graven en saneren als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving voorziet een omgevingsplan in een bepaling dat wanneer een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving in het grondwater wordt overschreden, de vaste bodem boven de interventiewaarde kosteneffectief wordt verwijderd of de verdere verspreiding van de grondwaterverontreiniging wordt beheerst.

Afdeling 3.9 Infrastructuur

Paragraaf 3.9.1 Algemeen

Artikel 3.133 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in een omgevingsplan dat betrekking heeft op de gebieden die in deze afdeling zijn aangewezen.

  • 2.

    De regels ter verwezenlijking van deze afdeling zijn niet van toepassing op activiteiten verricht door of vanwege de provincie of het Rijk in het kader van het beheer, de bediening of de verbetering van de infrastructuur.

Artikel 3.134 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het waarborgen van veiligheid;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid;

  • c.

    het beheer van infrastructuur;

  • d.

    het evenwichtig toedelen van functies aan locaties;

  • e.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten; en

  • f.

    het beschermen van het milieu.

Paragraaf 3.9.2 Provinciale vaarwegen

Artikel 3.135 Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale vaarwegen

De vaarwegen in beheer bij de provincie zijn als beperkingengebied provinciale vaarwegen aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Paragraaf 3.9.3 Basistoervaartnet

Artikel 3.136 Aanwijzing en geometrische begrenzing Basistoervaartnet

Het Basistoervaartnet is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.137 Instructieregel Basistoervaartnet

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het Basistoervaartnet laat geen activiteiten toe die niet voldoen aan de doorvaartmaten zoals deze zijn opgenomen in de meest actuele versie van de Basisvisie Recreatietoervaart Nederland.

Paragraaf 3.9.4 Provinciale wegen

Artikel 3.138 Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale wegen

De wegen in beheer bij de provincie zijn als beperkingengebied provinciale wegen aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.139 Instructieregel oprichten werken

Een omgevingsplan voorziet niet in het oprichten van werken die de staat of werking van provinciale wegen negatief beïnvloeden.

Artikel 3.140 Instructieregel plaatsen voorwerpen

Een omgevingsplan voorziet niet in het plaatsen van voorwerpen die de staat of werking van provinciale wegen negatief beïnvloeden.

Artikel 3.141 Instructieregel aanleggen openbare wegen en kunstwerken

Een omgevingsplan voorziet niet in het aanleggen van nieuwe openbare wegen of nieuwe kunstwerken buiten de bebouwde kom, wanneer deze de staat of werking van provinciale wegen negatief beïnvloeden.

Paragraaf 3.9.5 Tracé spoorverbinding

Artikel 3.142 Aanwijzing en geometrische begrenzing gereserveerd tracé spoorverbinding

Het gereserveerd tracé spoorverbinding is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.143 Instructieregel gereserveerd tracé spoorverbinding

Een omgevingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van het oprichten van bouwwerken, of het gebruik van gronden als deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om spoorwegen aan te leggen binnen het gereserveerd tracé spoorverbinding.

Artikel 3.144 Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebied spoorverbinding

Het zoekgebied spoorverbinding is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.145 Instructieregel zoekgebied spoorverbinding

Een omgevingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van het oprichten van bouwwerken, of gebruik van gronden als deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om spoorwegen aan te leggen binnen zoekgebied spoorverbinding.

Paragraaf 3.9.6 Tracé wegverbinding

Artikel 3.146 Aanwijzing en geometrische begrenzing gereserveerd tracé wegverbinding

Het gereserveerd tracé wegverbinding is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.147 Instructieregel gereserveerd tracé wegverbinding

Een omgevingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van het oprichten van bouwwerken, of het gebruik van gronden als deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen aan te leggen binnen het gereserveerd tracé wegverbinding.

Paragraaf 3.9.7 Transportroutes externe veiligheid

Artikel 3.148 Aanwijzing transportroutes externe veiligheid

Transportroutes externe veiligheid zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.149 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 1

Veiligheidszone 1 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.150 Instructieregel Veiligheidszone 1
  • 1.

    Bij het opstellen van een omgevingsplan dat betrekking heeft op transportroutes moet het plaatsgebonden risico in acht worden genomen.

  • 2.

    Een omgevingsplan voorziet niet in de oprichting van bestaande, zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en locaties of beperkt kwetsbare gebouwen en locaties binnen Veiligheidszone 1.

  • 3.

    Indien een college niet voldoet aan het vierde lid, wordt in de toelichting van het omgevingsplan opgenomen waarom hieraan niet kan worden voldaan.

Artikel 3.151 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 2

Veiligheidszone 2 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.152 Instructieregel Veiligheidszone 2
  • 1.

    Bij vaststelling van een omgevingsplan dat betrekking heeft op Veiligheidszone 2 wordt:

    • a.

      aandacht besteed aan het veiligheidsniveau in de zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en de beperkt kwetsbare gebouwen; en

    • b.

      rekening gehouden met het veiligheidsrisico van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Aan het eerste lid wordt voldaan door in te gaan op de volgende aspecten:

    • a.

      de inventarisatie van de, bestaande en de mogelijke, zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en locaties en beperkt kwetsbare gebouwen;

    • b.

      de kans op overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit;

    • c.

      de optimalisering van de vluchtmogelijkheden, waarbij het zowel de ontvluchtingsmogelijkheden in het bouwwerk en ook de vluchtmogelijkheden buiten het bouwwerk van de risicobron af betreft; en

    • d.

      de overwegingen omtrent het opnemen dan wel niet opnemen van bouwkundige planvoorschriften voor het plan of delen van het plan tegen de effecten van een plasbrand en/of een gasexplosie.

  • 3.

    Als door het omgevingsplan het aantal personen in Veiligheidszone 2 toeneemt met 50 personen of meer, wordt ook ingegaan op de volgende aspecten:

    • a.

      het advies van de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bij het vaststellen van het omgevingsplan betrokken;

    • b.

      de afweging voor de activiteit binnen, en niet buiten, de Veiligheidszone;

    • c.

      de afweging van de mogelijkheden voor het beperken van de toename van het aantal personen;

    • d.

      de afweging van de mogelijkheden, aan zowel de kant van de risicobron als aan de kant van de risico-ontvanger, om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • e.

      de afweging van aanvullende repressieve mogelijkheden om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • f.

      als op een aspect, als bedoeld onder a tot en met e, of als bedoeld onder b tot en d van het tweede lid, wordt ingegaan op rekenresultaten van een groepsrisicoberekening dan dient de berekening te zijn uitgevoerd met de referentiewaarden uit de tabellen 1 en 2 in Bijlage 4.

Artikel 3.153 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 3

Veiligheidszone 3 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.154 Instructieregel Veiligheidszone 3

Een omgevingsplan voorziet binnen Veiligheidszone 3 niet in de oprichting van zeer kwetsbare gebouwen of in het gebruik van bestaande gebouwen als een zeer kwetsbaar gebouw.

Artikel 3.155 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 4

Veiligheidszone 4 is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.156 Instructieregel Veiligheidszone 4
  • 1.

    Bij vaststelling van een omgevingsplan dat betrekking heeft op Veiligheidszone 4 wordt:

    • a.

      aandacht besteed aan het veiligheidsniveau op de kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties en

    • b.

      rekening gehouden met het veiligheidsrisico van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Aan het eerste lid wordt voldaan door met betrekking tot Veiligheidszone 4 in te gaan op de volgende aspecten:

    • a.

      de inventarisatie van de bestaande en de mogelijke, kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties;

    • b.

      de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit;

    • c.

      de optimalisering van de vluchtmogelijkheden, waarbij het zowel de ontvluchtingsmogelijkheden van de locatie en ook de vluchtmogelijkheden van de risicobron af betreft.

  • 3.

    Als het omgevingsplan betrekking heeft op een kwetsbare locatie in Veiligheidszone 4, wordt ook ingegaan op de volgende aspecten:

    • a.

      het advies van de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bij het vaststellen van het omgevingsplan betrokken;

    • b.

      de afweging voor de locatie binnen, en niet buiten, de Veiligheidszone;

    • c.

      de afweging van de mogelijkheden voor het beperken van de toename van het aantal personen;

    • d.

      de afweging van de mogelijkheden, aan zowel de kant van de risicobron als aan de kant van de risico-ontvanger, om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • e.

      de afweging van aanvullende repressieve mogelijkheden om het veiligheidsniveau te verhogen;

    • f.

      als op een aspect, als bedoeld onder a tot en met e, of als bedoeld onder b en c van het tweede lid, wordt ingegaan op rekenresultaten van een groepsrisicoberekening dan dient de berekening te zijn uitgevoerd met de referentiewaarden uit de tabellen 1 en 2 in Bijlage 4.

Afdeling 3.10 Energie

Paragraaf 3.10.1 Algemeen

Artikel 3.157 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op omgevingsplannen.

Artikel 3.158 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Paragraaf 3.10.2 Fossiele of gevaarlijke energie

Artikel 3.159 Instructieregel radioactief afval, gevaarlijk afval, kerncentrales en kolencentrales
  • 1.

    Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen:

    • a.

      het gebruik van de bodem met inbegrip van de ondergrond of de diepe ondergrond ten behoeve van het opslaan of bergen van radioactief afval of het storten van gevaarlijk afval;

    • b.

      de mogelijkheid middel- en hoogradioactief afval bovengronds op te slaan;

    • c.

      de bouw van een kerncentrale; en

    • d.

      de bouw van een nieuwe kolencentrale.

  • 2.

    Het omgevingsplan verbiedt een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 3.10.3 Windenergie

Artikel 3.160 Aanwijzing omgevingsplanactiviteiten

Als omgevingsplanactiviteit wordt aangewezen:

Artikel 3.161 Aanwijzing en geometrische begrenzing gebieden proefprojecten kleine windturbines

De gebieden proefprojecten kleine windturbines zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.162 Instructieregel oprichting van nieuwe windturbines

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160, onder a, mogelijk maken, voor zover het gaat over nieuwe windturbines met een ashoogte van niet meer dan 15 meter:

  • a.

    binnen het stedelijk gebied; of

  • b.

    binnen de buiten het stedelijk gebied gelegen bouwpercelen.

Artikel 3.163 Instructieregel kleine windturbines buiten het stedelijk gebied en buiten bouwpercelen in het buitengebied
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160 mogelijk maken voor het oprichten en gedurende een termijn van maximaal 30 jaar in stand houden van:

    • a.

      maximaal 3 windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter binnen een zone van 25 meter rond een agrarisch bouwperceel; en

    • b.

      maximaal één park- of lijnopstelling van windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter en wieken die niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte ten behoeve van een lokaal initiatief gericht op duurzaamheid en zelfvoorziening.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels voor het verlenen van een omgevingsvergunning die inhouden dat een omgevingsvergunning kan worden verleend als de windturbine wordt opgericht:

    • a.

      binnen de gebieden proefprojecten kleine windturbines; en

    • b.

      de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 3.

    In een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt - in aanvulling op het tweede lid - als beoordelingsregel voor het verlenen van een omgevingsvergunning opgenomen dat aangetoond dient te worden het op grond van bijzondere feiten en omstandigheden niet mogelijk is om de windturbines binnen het agrarisch bouwperceel te plaatsen.

  • 4.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt niet verleend voor zover de betreffende gronden zijn gelegen binnen:

    • a.

      Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden als bedoeld in artikel 3.112;

    • b.

      Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.114;

    • c.

      Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in artikel 3.116;

    • d.

      Natuurnetwerk Nederland - beheeraanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.118;

    • e.

      Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in artikel 3.120;

    • f.

      Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 3.122.

Artikel 3.164 Aanwijzing en geometrische begrenzing concentratiegebieden grootschalige windenergie

De concentratiegebieden grootschalige windenergie zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.165 Instructieregel grootschalige windenergie
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 3.160, onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en in stand houden van één of meer windturbines met bijbehorende voorzieningen binnen de concentratiegebieden grootschalige windenergie.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat de windturbines, bedoeld in het eerste lid, slechts kunnen worden opgericht in een park- of lijnopstelling en dat de wieken van een windturbine als bedoeld in het eerste lid niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.166 Aanwijzing en instructieregel zoekgebied windenergie Roodehaan
  • 1.

    Het zoekgebied windenergie Roodehaan is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

  • 2.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op het zoekgebied windenergie Roodehaan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160, onder a, mogelijk maken en voorzien in de oprichting van één of meer windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter met bijbehorende voorzieningen

  • 3.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat de windturbines, als bedoeld in het tweede lid, slechts kunnen worden opgericht in een park- of lijnopstelling en dat de wieken van een windturbine als bedoeld in het tweede lid niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.167 Aanwijzing en geometrische begrenzing testveld onderzoeksturbines

Het testveld onderzoeksturbines is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.168 Instructieregel testveld onderzoeksturbines
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160, onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en in stand houden van maximaal vijf onderzoeksturbines voor wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van offshore windenergie binnen het testveld onderzoeksturbines.

  • 2.

    Het omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat de windturbines, als bedoeld in het eerste lid, worden opgericht in een park- of lijnopstelling en dat de wieken van een windturbine als bedoeld in het eerste lid niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.169 Aanwijzing en geometrische begrenzing gebied tijdelijkheid windenergie

Het gebied tijdelijkheid windenergie is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.170 Instructieregel gebied tijdelijkheid windenergie

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 3.160, onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en maximaal 30 jaren in stand houden van een windturbine binnen het gebied gebied tijdelijkheid windenergie.

Artikel 3.171 Aanwijzing en begrenzing testveld prototype offshore testturbines

Het testveld prototype offshore testturbines is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.172 Instructieregel testveld prototype offshore testturbines

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160, onder a, mogelijk maken voor zover het gaat over het oprichten en in stand houden van maximaal:

  • a.

    vier prototypen van nog niet gecertificeerde offshore windturbines; of

  • b.

    maximaal drie prototype offshore testturbines en één prototype onshore testturbineals als deze windturbines certificering en/of wetenschappelijk onderzoek tot doel hebben en gelegen zijn binnen het testveld prototype offshore testturbines.

Artikel 3.173 Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebied vervanging windturbines

Het zoekgebied vervanging windturbines is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.174 Instructieregel vervanging van windturbines met een ashoogte groter dan 15 meter die geen deel uitmaken van een lijnopstelling

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160, onder b, mogelijk maken voor zover het gaat over het vervangen van bestaande windturbines met een ashoogte groter dan 15 meter, als deze niet in een lijnopstelling zijn geplaatst en gelegen zijn buiten het zoekgebied vervanging windturbines, buiten de concentratiegebieden grootschalige windenergie, buiten het testveld onderzoeksturbines en buiten het testveld prototype offshore testturbines, indien:

  • a.

    de nieuwe windturbine wordt opgericht daar waar de te vervangen windturbine stond;

  • b.

    de ashoogte van een windturbine niet hoger wordt dan de ashoogte van de te vervangen windturbine; en

  • c.

    de wieklengte niet langer is dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.175 Instructieregel vervanging van windturbines in een lijnopstelling

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160, onder b, mogelijk maken voor zover het gaat over het vervangen van bestaande windturbines die deel uitmaken van een lijnopstelling voor zover:

  • a.

    de nieuwe windturbine wordt opgericht daar waar de te vervangen windturbine stond;

  • b.

    de ashoogte van de windturbine niet hoger wordt dan de ashoogte van de te vervangen windturbine;

  • c.

    de ashoogte van een windturbine die een windturbine in lijnopstelling vervangt niet hoger wordt dan 40 meter; en

  • d.

    de wieklengte niet langer is dan twee derde van de ashoogte.

Artikel 3.176 Instructieregel vervanging van windturbines binnen het zoekgebied vervanging windturbines
  • 1.

    Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.160, onder b, mogelijk maken voor zover het gaat over de oprichting en tijdelijke instandhouding van maximaal twee windturbines binnen het zoekgebied vervanging windturbines, als:

    • a.

      de windturbines dienen ter vervanging van twee windturbines die zijn gesloopt voor de aanleg van een helikopterhaven in de Eemshaven; en

    • b.

      de vervangende windturbines geen grotere wieklengte hebben dan twee derde van de ashoogte.

  • 2.

    Een omgevingsplan als bedoeld in het eerste lid voorziet niet in het bouwen en in werking hebben van een windturbine voor een termijn langer dan 30 jaar.

Paragraaf 3.10.4 Zonne-energie

Artikel 3.177 Oogmerken

Deze paragraaf bevat regels over de inhoud van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden.

Artikel 3.178 Aanwijzing en geometrische begrenzing zonneparken

Het gebied zonneparken is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.179 Instructieregel zonneparken - toegelaten gebieden
  • 1.

    Een omgevingsplan kan voorzien in het plaatsen en in werking hebben van een zonnepark voor een periode van maximaal 30 jaar:

    • a.

      binnen het stedelijk gebied;

    • b.

      aansluitend aan het stedelijk gebied als:

      • 1.

        het zonnepark ruimtelijk ondergeschikt is aan het aangrenzende stedelijk gebied; en

      • 2.

        het zonnepark niet groter is dan 10.000 m2.

  • 2.

    Aan de omvang, situering en inrichting van het zonnepark, als bedoeld in het eerste lid, dient een erfinrichtingsplan ten grondslag te liggen dat tot stand is gekomen met toepassing van de maatwerkmethode.

  • 3.

    Een omgevingsplan kan voorzien in het plaatsen en in werking hebben van een zonnepark voor een periode van maximaal 30 jaar:

    • a.

      aansluitend aan het stedelijk gebied als:

      • 1.

        het zonnepark ruimtelijk ondergeschikt is aan het aangrenzende stedelijk gebied, en

      • 2.

        het zonnepark zich manifesteert als een hecht geheel met het bouwvlak en

      • 3.

        de omvang van het park groter is dan 10.000 m2.

    • b.

      op een voormalig slibdepot;

    • c.

      op een bedrijfsterrein dat feitelijk ten behoeve van gaswinning en gastransport in gebruik is;

    • d.

      binnen een bouwvlak in het buitengebied en/of aansluitend aan het bouwvlak, mits het zonnepark zich ruimtelijk manifesteert als een hecht geheel met het bouwvlak en daar qua maatvoering ondergeschikt aan is.

  • 4.

    Een omgevingsplan kan voorzien in het plaatsen en in werking hebben van een zonnepark voor een periode van maximaal 30 jaar binnen het gebied zonneparken.

  • 5.

    Aan de omvang, situering en inrichting van het zonnepark als bedoeld in het derde en vierde lid dient een erfinrichtingsplan ten grondslag te liggen dat tot stand is gekomen met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

  • 6.

    In het erfinrichtingsplan, als bedoeld in het tweede lid en in het vijfde lid, wordt ieder geval rekening gehouden met achtereenvolgens:

    • a.

      de historisch gegroeide landschapsstructuur;

    • b.

      de afstand tot andere ruimtelijke elementen;

    • c.

      een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de voorzieningen voor de opwekking van zonne-energie.

Artikel 3.180 Instructieregel zonneparken - voorwaarden

Een omgevingsplan voorziet niet in de het plaatsen en inwerking hebben van een zonnepark binnen:

  • a.

    Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden als bedoeld in artikel 3.112;

  • b.

    Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.114;

  • c.

    Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden als bedoeld in artikel 3.116;

  • d.

    Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden als bedoeld in artikel 3.118;

  • e.

    Zoekgebied robuuste verbindingszone als bedoeld in artikel 3.120;

  • f.

    Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 3.122.

Paragraaf 3.10.5 Vergistingsinstallaties

Artikel 3.181 Oogmerken

Deze paragraaf bevat regels over de inhoud van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen ten behoeve van het beschermen van het milieu, het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 3.182 Instructieregel biomassavergistingsinstallaties en mestvergistingsinstallaties
  • 1.

    Een omgevingsplan kan voorzien in de oprichting van een installatie voor het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, inclusief plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, en de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, of mestvergisting:

    • a.

      op een bedrijventerrein; of

    • b.

      binnen een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebied Biomassavergistingsinstallaties

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan dat betrekking heeft op een agrarisch bouwperceel voorzien in de bouw van een installatie voor het omzetten van mest en eventueel co-substraat in biogas en digestaat, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor- tussen- en naopslag van mest, mits daarbij sprake is van een bedrijfseigen activiteit.

  • 3.

    Een omgevingsplan dat voorziet in de oprichting van een installatie voor het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, inclusief plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, en de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, of mestvergisting of een mestvergistingsinstallatie, als bedoeld in het tweede lid, bevat onderzoek waaruit blijkt dat omwonenden van deze installatie geen overlast door geur, geluid of verkeersbewegingen zullen ondervinden.

Afdeling 3.11 Waterkeringszone

Artikel 3.183 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan over:

  • a.

    waterkeringszones;

  • b.

    profiel vrije ruimte;

  • c.

    bebouwingszones; en

  • d.

    beschermingszones.

Artikel 3.184 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid.

Artikel 3.185 Aanwijzing en geometrische begrenzing waterkeringszones van primaire waterkeringen

De waterkeringszones van primaire waterkeringen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.186 Instructieregel waterkeringszones van primaire waterkeringen

Een omgevingsplan dat van toepassing is op locaties in een waterkeringszone van een primaire waterkering stelt regels met het oog op de bescherming van de waterkering, met inbegrip van het belang van de versterking of verlegging daarvan.

Artikel 3.187 Aanwijzing en geometrische begrenzing profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

Het profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen is aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.188 Instructieregel profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

  • 1.

    Een omgevingsplan dat gaat over locaties in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering laat op deze locaties alleen bouwactiviteiten toe die ten dienste staan van de waterkering of de daardoor te bieden bescherming tegen overstroming.

  • 2.

    Met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan van het eerste lid worden afgeweken indien sprake is van een maatschappelijk belang en:

    • a.

      de betreffende ingreep niet elders plaats kan vinden;

    • b.

      geen afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming tegen overstroming volgens de voor de waterkering geldende omgevingswaarde van de bestaande of toekomstige primaire waterkering;

    • c.

      versterking van de primaire waterkering niet onomkeerbaar wordt belemmerd;

    • d.

      hierover advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de primaire waterkering.

Artikel 3.189 Aanwijzing en geometrische begrenzing bebouwingszone van primaire waterkeringen

De bebouwingszone van primaire waterkeringen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.190 Instructieregel bebouwingszone van primaire waterkeringen

Een omgevingsplan dat van toepassing is op locaties in de bebouwingszone van een primaire waterkering deelt geen functies toe aan die locaties en stelt geen regels die afbreuk doen aan het belang van de bescherming tegen overstroming volgens de voor de bestaande of toekomstige waterkering geldende omgevingswaarde.

Artikel 3.191 Aanwijzing en geometrische begrenzing beschermingszone van primaire waterkeringen

De beschermingszone van primaire waterkeringen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.192 Instructieregel beschermingszone

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in de beschermingszone van een primaire waterkering voorziet niet in bouwactiviteiten die de stabiliteit van de primaire waterkering nadelig kunnen beïnvloeden.

Afdeling 3.12 Bergingsgebieden, noodbergingsgebieden en zoekgebieden noodberging

Artikel 3.193 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan over:

  • a.

    bergingsgebieden;

  • b.

    noodbergingsgebieden; en

  • c.

    zoekgebieden noodberging.

Artikel 3.194 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid.

Artikel 3.195 Aanwijzing en geometrische begrenzing bergingsgebieden

De bergingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.196 Instructieregel bergingsgebieden

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in bergingsgebieden:

  • a.

    waarborgt de geschiktheid van het bergingsgebied voor het bergen van water;

  • b.

    voorkomt dat niet-hoogwaterbestendig gebouwd kan worden;

  • c.

    vermijdt de aanleg van niet-hoogwaterbestendige infrastructuur.

Artikel 3.197 Aanwijzing en geometrische begrenzing noodbergingsgebieden

De noodbergingsgebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.198 Instructieregel noodbergingsgebieden

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in noodbergingsgebieden:

  • a.

    waarborgt de geschiktheid van het noodbergingsgebied voor het bergen van water;

  • b.

    voorkomt dat niet-hoogwaterbestendig gebouwd kan worden;

  • c.

    vermijdt de aanleg van niet-hoogwaterbestendige infrastructuur.

Artikel 3.199 Aanwijzing en geometrische begrenzing zoekgebieden noodberging

De zoekgebieden noodberging zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 3.200 Instructieregel zoekgebieden noodberging

Een omgevingsplan dat gaat over locaties in zoekgebieden noodberging:

  • a.

    waarborgt de geschiktheid van het zoekgebied bergingsgebied voor het bergen van water;

  • b.

    voorkomt dat niet-hoogwaterbestendig gebouwd kan worden;

  • c.

    vermijdt de aanleg van niet-hoogwaterbestendige infrastructuur.

Hoofdstuk 4 Activiteiten

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Normadressaat

  • 1.

    Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

  • 2.

    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op uitvoeringswerkzaamheden of instandhouding door of vanwege de provincie overeenkomstig een beheerplan en gericht op het belang dat de regel beoogt te dienen.

Artikel 4.2 Algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in deze verordening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    het telefoonnummer van de aanvrager;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • e.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde;

  • f.

    als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde; en

  • g.

    als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de wet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

Artikel 4.3 Aanvragen langs elektronische weg

  • 1.

    Bij een aanvraag die elektronisch wordt ingediend worden gegevens en bescheiden verstrekt in een van de volgende bestandsformaten: PNG, TIFF, JPG, ODT, SVG, CSV, ODS of PDF/A.

  • 2.

    Gegevens of bescheiden kunnen in een ander bestandsformaat worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag dat kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 4.4 Algemene vereisten meldingen

Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit, als bedoeld in deze verordening;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 4.5 Wijziging van gegevens

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, als bedoeld in artikel 4.4, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit, bedoeld in deze verordening, door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.

Afdeling 4.2 Activiteiten in stiltegebieden

Artikel 4.6 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling heeft betrekking op stiltegebieden en gaat over het:

    • a.

      voortbrengen van geluid; en

    • b.

      gebruik maken van een toestel als bedoeld in bijlage 5 voor het voortbrengen van geluid of van een toestel dat bij gebruik anders dan met menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, met uitzondering van een luchtvaartuig, voor zover dat is aangewezen in Bijlage 5.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over het gebruik van ontplofbare stoffen en voorwerpen op een militaire schietbaan of een militair springterrein.

Artikel 4.7 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van landschappelijke waarden, voor zover het gaat om de heersende natuurlijke rust in stiltegebieden.

Artikel 4.8 Inhoudelijke regels

  • 1.

    Het is verboden in stiltegebieden zonder noodzaak zoveel geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen, dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk wordt verstoord.gereserveerd

  • 2.

    Het is verboden in stiltegebieden gebruik te maken van een toestel als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder b.

Afdeling 4.3 Activiteiten in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

Artikel 4.9 Activiteiten

Deze afdeling gaat over het voortbrengen van geluid en/of lichtemissie in een aandachtsgebied voor stilte en duisternis.

Artikel 4.10 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van landschappelijke waarden, voor zover het gaat om het beperken van verstoring van de stilte en/of duisternis in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis.

Artikel 4.11 Inhoudelijke regel

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, betrekking heeft op een milieubelastende activiteit in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis, wordt in de omgevingsvergunning zo nodig een lichtplan voorgeschreven.

Artikel 4.12 Verboden activiteiten in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

Het is verboden om in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis zonder noodzaak zoveel geluid en/of lichtemissie voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen dat de heersende stilte of duisternis in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.

Artikel 4.13 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit als bedoeld in Artikel 4.9 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in Artikel 4.10, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Afdeling 4.4 Flora- en fauna-activiteiten

Artikel 4.14 Activiteiten

Deze afdeling gaat over de volgende flora- en fauna-activiteiten:

  • a.

    schadebestrijding;

  • b.

    beheer, onderhoud en werkzaamheden;

  • c.

    bestrijden van overlast;

  • d.

    bescherming weidevogels.

Artikel 4.15 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de natuurbescherming.

Artikel 4.16 Vrijstelling vergunningplicht schadebestrijding soorten Habitatrichtlijn

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten met de soorten genoemd in Bijlage 6, voor zover het gaat over het bestrijden op door de grondgebruiker gebruikte gronden, of in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van dreigende schade in het lopende of daaropvolgende jaar in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt ook voor de in Bijlage 6 bij de betreffende soorten genoemde belangen, gebieden, onder gebruik van genoemde middelen en onder de genoemde voorschriften en beperkingen.

  • 3.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als:

    • a.

      er geen andere bevredigende oplossing voor het verrichten van de activiteit bestaat;

    • b.

      de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan;

    • c.

      de schade is aan te merken als schade aan de wilde flora of fauna of natuurlijke habitats, of als ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; en

    • d.

      de in bijlage 6 genoemde diersoorten in de provincie schade veroorzaken en niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen .

  • 4.

    De activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt verricht overeenkomstig het faunabeheerplan.

Artikel 4.17 Vrijstelling vergunningplicht andere soorten

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten met de soorten genoemd in Bijlage 6, voor zover het gaat over handelingen in het kader van:

    • a.

      de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

    • b.

      het bestendig beheren of onderhouden van vaarwegen, oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, andere waterstaatswerken, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer; of

    • c.

      een bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als:

    • a.

      er geen andere bevredigende oplossing bestaat; en

    • b.

      de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten wijzen de middelen aan waarvan gebruik mag worden gemaakt voor de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, voor zover het gaat over vangen en doden.

Artikel 4.18 Vrijstelling vergunningplicht voor bescherming weidevogels

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.42 en 11.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van weidevogels, hun eieren en hun niet-vliegvlugge jongen tegen landbouwwerkzaamheden en vee.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als:

    • a.

      er geen andere bevredigende oplossing bestaat;

    • b.

      de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan; en

    • c.

      de activiteit niet leidt tot verslechtering van de staat van instandhouding van deze soort.

Artikel 4.19 Vrijstelling vergunningplicht bestrijding overlast andere soorten

  • 1.

    De gevallen, bedoeld in artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarin het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten niet geldt, zijn activiteiten die verricht worden met betrekking tot het vernielen of beschadigen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren van in Bijlage 6 aangewezen soorten voor zover die in de provincie overlast veroorzaken en in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die plaatsvinden:

    • a.

      door gemeenten;

    • b.

      binnen de bebouwde kom;

    • c.

      in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om een bij de verordening of ministeriële regeling omschreven ander algemeen belang;

    • d.

      ten behoeve van de in bijlage 6 genoemde belangen, met gebruik van de in die bijlage genoemde middelen en met inachtneming van de in die bijlage genoemde voorschriften en beperkingen.

  • 2.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Afdeling 4.5 Vellen en herbeplanting houtopstanden

Artikel 4.20 Activiteiten

Deze afdeling gaat over het vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen van houtopstanden.

Artikel 4.21 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    het beschermen van landschappelijke waarden; en

  • c.

    de instandhouding van het bosareaal in Nederland.

Artikel 4.22 Wijze van melden van het vellen van houtopstanden

Gedeputeerde Staten kunnen voor het melden van het vellen van houtopstanden een formulier vaststellen.

Artikel 4.23 Eisen aan herbeplantingen

Voor een herbeplanting op bosbouwkundig verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt in ieder geval dat:

  • a.

    de oppervlakte van de herbeplanting ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

  • b.

    de nieuwe houtopstand gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand;

  • c.

    de nieuwe houtopstand binnen een periode van 5 tot 10 jaar een gesloten kronendak kan vormen;

  • d.

    de nieuwe beplanting zowel kwalitatief als kwantitatief in redelijke verhouding staat tot de gevelde of tenietgegane houtopstand;

  • e.

    het gebruik van sierheesters, tuinsoorten, en soorten die naar oordeel van Gedeputeerde Staten een gevaar vormen voor de natuurlijke biodiversiteit ter plaatse niet is toegestaan;

  • f.

    indien herbeplanting binnen Natura 2000-gebieden plaatsvindt deze geschiedt op een wijze en met soorten die geen schade toebrengen aan de natuurlijke kenmerken en de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 3.58 van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • g.

    de herbeplante houtopstand op termijn ten minste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden kan vertegenwoordigen.

Artikel 4.24 Eisen aan herbeplantingen op andere gronden

Bij maatwerkvoorschrift kunnen Gedeputeerde Staten herbeplanting op andere gronden als bedoeld in artikel 11.130, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving toestaan als:

  • a.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten gelegen is in de provincies Groningen, Drenthe of Friesland;

  • b.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten niet van mindere kwaliteit is dan die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

  • c.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten geen kleinere oppervlakte heeft dan die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

  • d.

    de gevelde houtopstand geen deel uitmaakte van een aaneengesloten complex van houtopstanden met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 5 hectare;

  • e.

    andere belangen, die verband houden met de bodemproductie of de bosbodem zoals die aanwezig is ter plaatse van de velling, niet worden geschaad;

  • f.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten vrij is van compensatieverplichtingen die zijn ontstaan uit hoofde van andere wet- en regelgeving of die voortvloeien uit toestemmingen voor herbeplanting op andere grond als bedoeld in artikel 11.130, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • g.

    de grond die de rechthebbende wil beplanten vrij is van herbeplantingplicht als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • h.

    de herbeplanting op andere grond afbreuk doet aan beschermde natuurwaarden of bijzondere landschappelijke waarden; of

  • i.

    als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Afdeling 4.6 Grondwaterverontreiniging

Artikel 4.25 Activiteiten

Deze afdeling gaat over de volgende milieubelastende activiteiten:

  • a.

    graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in paragraaf 4.120 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    saneren van de bodem als bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.26 Oogmerken

De regels van deze afdeling zijn gesteld ter bescherming van het milieu, het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening en het beheer van watersystemen en het beheer van natuurgebieden.

Artikel 4.27 Algemene regel: overschrijding signaleringsparameters grondwater

  • 1.

    Een nader bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7d van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt ook verricht als uit een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving blijkt dat een signaleringsparameter als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt overschreden.

  • 2.

    Degene die een nader bodemonderzoek doet als bedoeld in het eerste lid maakt bij de beoordeling of er nadelige gevolgen (risico's) zijn voor mens, plant en/of dier en welke (mitigerende of sanerende) maatregelen daarbij horen, gebruik van de Risicotoolbox Grondwater.

Afdeling 4.7 Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 4.28 Stoffen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende stoffen als schadelijk beschouwd:

  • a.

    bodembedreigende stoffen en mengsels niet zijnde mest;

  • b.

    carcinogene stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.6.2.1 en 3.6.3.1.1, deel 3, bijlage I, van de Verordening (EG) nr. 1272/2008;

  • c.

    mutagene stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.5.2.2 en 3.5.3.1.1 van deel 3, van bijlage I, van de Verordening (EG) nr. 1272/2008;

  • d.

    reprotoxische stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.7.2.1.1 en 3.7.3.1.2 van deel 3, van bijlage I, van de Verordening (EG) nr. 1272/2008;

  • e.

    hormoonverstorende stoffen en mengsels: stoffen en mengsels met die eigenschappen voor zover aangewezen in Verordening (EG) nr. 1272/2008 dan wel Verordening (EG) nr. 1907/2006;

  • f.

    gewasbeschermingsmiddelen, biociden, cosmetische producten, geneesmiddelen en diergeneesmiddelen met een eigenschap als bedoeld onder b tot en met e; en

  • g.

    andere producten, voorwerpen en materialen waarvan bekend is of redelijkerwijs bekend moet zijn, dat deze een in onder b tot en met e, aangewezen stof of mengsel bevat.

Artikel 4.29 Activiteiten

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en de daarin zich bevindende ondergrond.

Artikel 4.30 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.

Artikel 4.31 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Artikel 4.32 Aanduiding grondwaterbeschermingszone en waterwingebied

  • 1.

    Gedeputeerde Staten of de grondwateronttrekker zorgen ervoor dat de grondwaterbeschermingszone en het waterwingebied voor het publiek zichtbaar worden aangeduid door middel van borden, waarvan het model wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Als de grondwateronttrekker de borden plaatst, kunnen Gedeputeerde Staten aanwijzingen geven voor de locaties waar dat moet gebeuren.

Artikel 4.33 Specifieke zorgplicht grondwaterbeschermingsgebied

Degene die in een grondwaterbeschermingsgebied een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.35, Artikel 4.38 en Artikel 4.42 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in Artikel 4.30, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 4.34 Instructieregel grondwaterbeschermingsgebied

Een omgevingsplan staat milieubelastende activiteiten als bedoeld in Artikel 4.35, eerste lid, onder a, en Artikel 4.38, eerste lid, onder g, niet toe voor zover deze zich uitstrekken in de ondergrond van een grondwaterbeschermingsgebied.

Artikel 4.35 Aanwijzing milieubelastende activiteiten waterwingebieden

  • 1.

    Als milieubelastende activiteiten in een waterwingebied worden aangewezen het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het aanleggen, in exploitatie nemen of houden van een boorput;

    • b.

      het via diepinfiltratie regen- of oppervlaktewater in de bodem brengen of op een andere manier uitvoeren van een lozing in de bodem;

    • c.

      het gebruiken van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost;

    • d.

      het tot stand brengen of houden van een werk dat gebruikt kan worden voor het vervoer, de opslag, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen;

    • e.

      het in of op de bodem brengen of hebben van kadavers;

    • f.

      het aanleggen of gebruiken van een begraafplaats op grond van de Wet op de lijkbezorging;

    • g.

      het aanleggen, hebben of reconstrueren van wegen, parkeergelegenheden, en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;

    • h.

      het aanleggen, houden, in exploitatie nemen of exploiteren van een kampeergelegenheid, recreatiecentrum of kampement; en

    • i.

      het toepassen van grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt.

  • 2.

    Als milieubelastende activiteiten in een waterwingebied worden ook aangewezen het aantasten van de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kunnen hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het dieper dan 3 meter onder het maaiveld roeren van de grond of anderszins werken op of in de bodem uitvoeren of te laten uitvoeren, waardoor de beschermende functie van een bodemlaag voor onderliggende lagen vermindert.

Artikel 4.36 Uitzonderingen aanwijzing milieubelastende activiteiten waterwingebieden

De aanwijzing als bedoeld in Artikel 4.35 geldt niet voor:

  • a.

    het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij een woning of een ander gebouw, op voorwaarde dat:

    • 1.

      er sprake is van een kleine hoeveelheid van die schadelijke stoffen;

    • 2.

      de schadelijke stoffen nodig zijn voor het normale gebruik van de woning of het andere gebouw; en

    • 3.

      de schadelijke stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking, zodanig dat weersomstandigheden geen invloed hebben op de schadelijke stoffen en er geen risico bestaat op verspreiding of verstuiving;

  • b.

    handelingen met schadelijke stoffen die aanwezig of nodig zijn voor het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

  • c.

    het vervoer en het gebruik van middelen ter bestrijding van gladde wegen;

  • d.

    het vervoer van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking en deugdelijk geladen;

  • e.

    het verrichten van werkzaamheden gericht op grondwateronttrekkingen voor de productie van drinkwater;

  • f.

    het uitvoeren van een lozing die is begonnen voordat het gebied waarin de lozing wordt verricht is aangewezen als waterwingebied.

Artikel 4.37 Verboden activiteiten in waterwingebieden

Het is verboden een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.35 te verrichten in een waterwingebied.

Artikel 4.38 Aanwijzing milieubelastende activiteiten grondwaterbeschermingszones

  • 1.

    Als milieubelastende activiteiten in een grondwaterbeschermingszone worden aangewezen het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het aanbrengen, in exploitatie brengen of houden van een bodemenergiesysteem voor zover er warmte wordt onttrokken of toegevoegd aan het grondwater;

    • b.

      het oprichten, in exploitatie nemen, houden of gebruiken van een ondergrondse tank voor de opslag van vloeibare aardolieproducten;

    • c.

      het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib;

    • d.

      het houden, gebruiken of vervoeren van schadelijke stoffen;

    • e.

      het aanleggen of houden van een werk dat gebruikt kan worden voor het vervoeren, het bergen, het opslaan, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem;

    • f.

      het aanleggen, houden of gebruiken van een begraafplaats of een strooiveld in de zin van de Wet op de lijkbezorging of een dierbegraafplaats;

    • g.

      het aanleggen, in exploitatie nemen of houden van een boorput;

    • h.

      het aanleggen, hebben of reconstrueren van wegen, parkeergelegenheden, al dan niet tijdelijk, en terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen;

    • i.

      het aanleggen, hebben, in exploitatie nemen of exploiteren van kampeergelegenheden, recreatiecentra, of kampementen;

    • j.

      het in of op de bodem brengen of hebben van kadavers;

    • k.

      het uitvoeren van een lozing in de bodem, waaronder diepinfiltratie van regen of oppervlaktewater; en

    • l.

      het toepassen van grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt.

  • 2.

    Als milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingszone wordt ook aangewezen het aantasten van de slecht doorlatende eigenschappen van bodemlagen en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het dieper dan 3 meter onder het maaiveld roeren van de grond of anderszins werken op of in de bodem uitvoeren of te laten uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten.

Artikel 4.39 Uitzonderingen aanwijzing milieubelastende activiteiten grondwaterbeschermingszones

De aanwijzing als bedoeld in Artikel 4.38 geldt niet voor:

  • a.

    het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij een woning of een ander gebouw, op voorwaarde dat:

    • 1.

      er sprake is van een kleine hoeveelheid van die schadelijke stoffen;

    • 2.

      de schadelijke stoffen nodig zijn voor het normale gebruik van de woning of het andere gebouw; en

    • 3.

      de schadelijke stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking, zodanig dat weersomstandigheden geen invloed hebben op de schadelijke stoffen en er geen risico bestaat op verspreiding of verstuiving;

  • b.

    activiteiten met schadelijke stoffen die aanwezig of nodig zijn voor het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

  • c.

    het vervoer en het gebruik van middelen ter bestrijding van gladde wegen;

  • d.

    het vervoer van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking en deugdelijk geladen;

  • e.

    het gebruik van kunstmest voor normaal landbouwkundig gebruik;

  • f.

    graafwerkzaamheden en het in de bodem brengen van grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet en het in de bodem brengen van niet plaatselijk verbrede hulpbuizen die grondverdringend worden ingebracht en niet worden getrokken;

  • g.

    de verwerking van grond of baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen op niet verdachte locaties en waarvan de achtergrondwaarde AW-2000 niet overschrijdt; of

  • h.

    het vervoeren van schadelijke stoffen die deugdelijk zijn verpakt in vloeistofdichte tanks of andere verpakking en deugdelijk zijn geladen.

Artikel 4.40 Vergunningplichtige gevallen in grondwaterbeschermingszones

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.38 te verrichten in een grondwaterbeschermingszone.

Artikel 4.41 Beoordelingsregels omgevingsvergunning grondwaterbeschermingszones

  • 1.

    Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.38, zijn paragraaf 8.5.1.1 en artikel 8.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning door Gedeputeerde Staten voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.37 worden er aan de omgevingsvergunning in ieder geval voorschriften verbonden gericht op het wegnemen of minimaliseren van het bodemrisico.

Artikel 4.42 Aanwijzing milieubelastende activiteiten in gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Als milieubelastende activiteiten in een gebied met verbod op fysische bodemaantasting worden aangewezen:

  • a.

    het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kunnen hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het aanbrengen, in exploitatie brengen of houden van een bodemenergiesysteem voor zover er warmte wordt onttrokken of toegevoegd aan het grondwater;

  • b.

    het aantasten van de slechtdoorlatende eigenschappen van bodemlagen en het verrichten van handelingen diedit tot gevolg kunnen hebben. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het dieper dan 3 meter onder het maaiveld roeren van de grond.

Artikel 4.43 Vergunningplichtige gevallen gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.42 te verrichten in Gebieden met verbod op fysische bodemaantasting.

Artikel 4.44 Beoordelingsregels omgevingsvergunning gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.42, zijn paragraaf 8.5.1.1 en artikel 8.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 4.8 Activiteiten met betrekking tot gesloten stortplaatsen

Artikel 4.45 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over de volgende milieubelastende activiteiten: activiteiten in, op, onder of over een gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over het treffen van nazorgmaatregelen als bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 4.46 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid en het milieu.

Artikel 4.47 Aanwijzing en geometrische begrenzing

De gesloten stortplaatsen zijn aangewezen en geometrisch begrensd in bijlage 2.

Artikel 4.48 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.45 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in Artikel 4.46, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De verplichting als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig beheer van afvalstoffen in de gesloten stortplaats wordt verzekerd; en

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1 van de wet.

Artikel 4.49 Omgevingsvergunning

Het is op een gesloten stortplaats verboden zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten.

Artikel 4.50 Beoordelingsregel

Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op een gesloten stortplaats wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de gesloten stortplaats niet wordt aangetast;

  • b.

    de nazorg niet wordt belemmerd of gehinderd; en

  • c.

    de nazorgvoorzieningen niet worden beschadigd.

Artikel 4.51 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.49 worden alle gegevens verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling door Gedeputeerde Staten of de aangevraagde activiteit de gesloten stortplaats kan aantasten, de nazorg kan belemmeren of hinderen dan wel de nazorgvoorzieningen kan beschadigen.

Artikel 4.52 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.49 worden in ieder geval voorschriften verbonden die tot doel hebben:

  • a.

    de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

  • b.

    aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen; of

  • c.

    te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd of gehinderd.

Afdeling 4.9 Ontgrondingsactiviteiten

Artikel 4.53 Activiteiten

Deze afdeling gaat over ontgrondingsactiviteiten.

Artikel 4.54 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de doelen van de wet.

Artikel 4.55 Aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen ontgrondingsactiviteiten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor:

    • a.

      het delven, openen en ruimen van graven;

    • b.

      het onderhouden, verruimen en verdiepen van oppervlaktewaterlichamen door of in opdracht van een waterschap voor zover de ontgronding wordt uitgevoerd in het kader van het beheer van watersystemen of de vervulling van de functie van oppervlaktewaterlichamen voor de scheepvaart; en

    • c.

      werkzaamheden die behoren tot de normale uitoefening van het landbouw-, tuinbouw- of bosbouwbedrijf.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 16.7, onderdeel g, onder 1, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, voor zover die activiteit verricht wordt door of namens een ander dan de provincie of het Rijk.

Artikel 4.56 Uitzondering aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, onder c, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt in afwijking van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en in afwijking van Artikel 4.55, eerste lid, wel voor de in die artikelen genoemde activiteiten als die tot gevolg hebben of als die strekken tot het geheel of gedeeltelijk afgraven van dijken of voormalige dijken, het verflauwen van het talud van dijken of voormalige dijken, het verlagen van de kruin van dijken of voormalige dijken of het maken of wijzigen van doorgangen in of overritten over dijken of voormalige dijken.

Afdeling 4.10 Beperkingengebiedactiviteiten op provinciale vaarwegen

Artikel 4.57 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op provinciale vaarwegen. Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten uitgevoerd door of in opdracht van de provincie of het Rijk.

Artikel 4.58 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beheer van de provinciale vaarwegen en het behoeden van de staat en werking van provinciale vaarwegen voor nadelige gevolgen van activiteiten.

Artikel 4.59 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de vaarweg verontreinigt, verandert, beschadigt of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in Artikel 4.58, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      als die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten als dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De verplichting bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale vaarweg wordt verzekerd;

    • b.

      voorwerpen, werken en beplanting zodanig worden geplaatst, afgeschermd en onderhouden dat deze geen hinder voor het scheepvaartverkeer of schade aan de provinciale vaarweg of kade kunnen veroorzaken.

Artikel 4.60 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten provinciale vaarwegen

Als beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg worden de volgende activiteiten aangewezen:

  • a.

    het belemmeren van een doelmatig en veilig gebruik van de provinciale vaarweg;

  • b.

    het veranderen van de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de provinciale vaarweg;

  • c.

    het verwijderen, maken, aanwezig hebben of aanpassen van werken op, aan, boven of onder de provinciale vaarweg;

  • d.

    het verwijderen, leggen en aanwezig hebben van kabels, leidingen, buizen en grondduikers in, over en onder de provinciale vaarweg, behoudens het bepaalde in de Telecommunicatiewet.

Artikel 4.61 Aanwijzing omgevingsvergunningplichtige gevallen provinciale vaarwegen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteiten als bedoeld in Artikel 4.60 te verrichten.

Artikel 4.62 Beoordelingsregel omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit provinciale vaarwegen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.61 wordt alleen verleend als de belangen bedoeld in Artikel 4.58 niet worden geschaad.

Artikel 4.63 Verhaalplicht

  • 1.

    Schepen, samenstellen van schepen en drijvende voorwerpen moeten op aanwijzing van Gedeputeerde Staten een andere ligplaats innemen, wanneer een vaarweg onderhouden moet worden of de veilige of vlotte afwikkeling van de scheepvaart in het geding is.

  • 2.

    Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stellen Gedeputeerde Staten de rechthebbende of de gebruiker van het schip, samenstel van schepen of drijvende voorwerpen, tijdig in kennis van de voorgenomen werkzaamheden.

Afdeling 4.11 Beperkingengebiedactiviteiten op provinciale wegen

Artikel 4.64 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot provinciale wegen.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten uitgevoerd door of in opdracht van de provincie.

Artikel 4.65 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beheer van provinciale wegen en het behoeden van de staat en werking van de provinciale weg en daarin gelegen werken voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg.

Artikel 4.66 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de weg verontreinigt, verandert of beschadigt of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de oogmerken, als bedoeld in Artikel 4.65, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      als die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten als dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De plicht als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      passende maatregelen worden genomen waardoor de belangen als bedoeld in Artikel 4.65 gewaarborgd blijven;

    • b.

      de activiteit geen hinder of gevaar veroorzaakt voor het verkeer;

    • c.

      voorwerpen, werken en beplanting zodanig worden geplaatst, afgeschermd en onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer of schade aan het wegdek kunnen veroorzaken.

Artikel 4.67 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten provinciale wegen

  • 1.

    Als beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg worden de volgende activiteiten aangewezen:

    • a.

      het aanleggen van nieuwe wegen, aansluitend op provinciale wegen;

    • b.

      het bouwen van bruggen, viaducten en tunnels bij provinciale wegen;

    • c.

      het verwijderen, leggen, aanwezig hebben of aanpassen van riolen, duikers, leidingen, buizen en kabels, naast, in, over of onder de provinciale weg;

    • d.

      het maken van een verbinding tussen een provinciale weg en een andere niet bij de provincie in beheer zijnde weg;

    • e.

      het verwijderen, maken, wijzigen of aanwezig hebben van een uitweg op de provinciale weg;

    • f.

      het innemen van een rust- of een standplaats voor de levering van goederen en diensten;

    • g.

      het gebruikmaken van de provinciale weg op een andere wijze dan waarvoor deze bedoeld is;

    • h.

      het plaatsen van objecten in de berm;

    • i.

      het plaatsen van een voertuig of enige constructie voorzien van een aanduiding van handelsreclame op of naast de provinciale weg;

    • j.

      het graven in de provinciale weg of berm;

    • k.

      het op enige wijze veranderen van de afvoercapaciteit van een bermsloot;

    • l.

      aanbrengen van beplanting naast of over de provinciale weg.

  • 2.

    Bij het verrichten van een beperkingengebiedactiviteit mag het verkeer niet worden gehinderd.

Artikel 4.68 Aanwijzing omgevingsvergunningplichtige gevallen provinciale wegen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot provinciale wegen te verrichten.

Artikel 4.69 Beoordelingsregel omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit provinciale wegen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.68 wordt alleen verleend als de belangen bedoeld in Artikel 4.65 niet worden geschaad.

Artikel 4.70 Aanwijzing meldingsplichtige gevallen

  • 1.

    In afwijking van Artikel 4.68 is het verboden een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg te verrichten, zonder voorafgaande melding aan Gedeputeerde Staten, voor zover het betreft:

    • a.

      het maken van lasgaten en huisaansluitingen voor de watervoorziening, de energievoorziening of de telecommunicatie wanneer daarvoor geen verhardingen van de weg moeten worden opgebroken of gekruist;

    • b.

      het handmatig graven in de berm langs de provinciale weg, wanneer dit noodzakelijk is voor een werk of project en het gat na de werkzaamheden wordt gedicht;

    • c.

      het aanleggen van openbare nieuwe wegen buiten de bebouwde kom door het Rijk; of

    • d.

      het aanleggen van nieuwe bruggen, tunnels of viaducten in wegen binnen de bebouwde kom door het Rijk.

  • 2.

    Een melding als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken van te voren gedaan bij Gedeputeerde Staten.

Afdeling 4.12 Milieubelastende activiteiten

Artikel 4.71 Beoordelingsregel toepassing beste beschikbare technieken

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, wordt - voor zover deze betrekking heeft op luchtkwaliteit, geur, geluid, grof stof en/of zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) - alleen verleend wanneer de voor deze activiteit in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast die de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden. Dit betekent voor IPPC-installaties waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, dat de onderkant van de bandbreedte van de voor deze activiteit in aanmerking komende BBT-prestatierange moet worden toegepast.

  • 2.

    De aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid motiveert hoe aan dat lid is voldaan.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste lid als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is.

Artikel 4.72 Beoordelingsregel afvalpreventie

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, betrekking heeft op een milieubelastende activiteit, wordt getoetst aan het voor die activiteit geldende afvalpreventieprogramma of afvalpreventieplan, dan wel, bij ontbreken hiervan, aan de Handreiking "Wegen naar preventie voor bedrijven" (InfoMil, Den Haag 2005).

Afdeling 4.13 Omgevingsveiligheid

Artikel 4.73 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid.

Artikel 4.74 Activiteiten

Deze afdeling gaat over de volgende milieubelastende activiteiten:

  • a.

    activiteiten als bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving voor zover het windturbines met een masthoogte groter dan 15 meter betreft;

  • b.

    activiteiten als bedoeld in artikel 3.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • c.

    activiteiten als bedoeld in Bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.75 Aanwijzing en instructieregel functietoedeling

Artikel 4.76 Instructieregel vergunningplicht

Een omgevingsplan dat van toepassing is in het gebied industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl voorziet in een verbod om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.74 toe te staan, tenzij deze activiteit reeds is verboden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.77 Instructieregel aanvraagvereisten

  • 1.

    Een omgevingsplan dat van toepassing is in het gebied industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl voorziet erin dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in Artikel 4.74 het plaatsgebonden risico wordt bepaald en vergeleken met de situatie zonder windturbine.

  • 2.

    Wanneer volgens de vergelijking als bedoeld in het eerste lid sprake is van een risicotoename van 10% of meer, dienen ook risicobeperkende maatregelen en voorzieningen te worden beschouwd opdat de risicotoename beperkt blijft tot maximaal 10%.

  • 3.

    Het plaatsgebonden risico en de werpafstand van de windturbine worden zo nodig bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Save-W. Het plaatsgebonden risico van de milieubelastende activiteit van de Sevesoinrichting wordt bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Safeti-NL

Artikel 4.78 Aanvraagvereisten cumulatie omgevingsveiligheid windparken

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 4.74 in het Gebied Industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, wordt het plaatsgebonden risico bepaald en vergeleken met de situatie zonder windturbine.

  • 2.

    Wanneer volgens de vergelijking, als bedoeld in het eerste lid, sprake is van een risicotoename van 10% of meer, dienen ook risicobeperkende maatregelen en voorzieningen te worden beschouwd opdat de risicotoename beperkt blijft tot maximaal 10%.

  • 3.

    Het plaatsgebonden risico en de werpafstand van de windturbine wordt zo nodig bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Save-W. Het plaatsgebonden risico van de milieubelastende activiteit van de Seveso-inrichting wordt bepaald met de landelijk toegepaste versie van het rekenprogramma Safeti-NL.

Afdeling 4.14 Regels ten aanzien van projectbesluiten, vergunningverlening dan wel maatwerkvoorschriften milieubelastende activiteiten, niet zijnde agrarische activiteiten

Artikel 4.79 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu voor wat betreft het oplossen van ernstige industriële geurhinder en het voorkomen van nieuwe industriële geurhinder op geurgevoelige gebouwen.

Artikel 4.80 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op (potentieel) geurrelevante industriële milieubelastende activiteiten waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, niet zijnde de milieubelastende activiteiten genoemd als bedoeld in paragrafen 3.6.1, 3.6.2, 3.6.3, 3.6.4, 3.6.5 en 3.6.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en communale rioolwaterzuiveringsinstallaties.

  • 2.

    In het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl geldt deze afdeling ook voor milieubelastende activiteiten waarvoor burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn.

  • 3.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op milieubelastende activiteiten waarvoor afspraken gelden zoals die zijn vastgelegd in het convenant Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening suikerindustrie (convenant IMR-2013), gedurende de periode dat deze afspraken gelden.

Artikel 4.81 Vergunningplicht bij milieubelastende activiteiten die geurrelevant kunnen zijn, bevoegd gezag Gedeputeerde Staten

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een industriële (potentieel) geurrelevante milieubelastende activiteit op geurgevoelige gebouwen te verrichten als Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn voor deze activiteit.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien met organisatorische en/of technische maatregelen met een ander oogmerk dan geur, wordt voorkomen dat geur buiten de inrichting waarneembaar is.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Artikel 4.82 Beoordelingssystematiek aanvraag omgevingsvergunning en vaststellen maatwerkvoorschrift

  • 1.

    Bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor geurrelevante industriële milieubelastende activiteiten en het vaststellen van maatwerkvoorschriften wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals vastgelegd in Bijlage 9, onder B en C.

  • 2.

    Bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.45, eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van de systematiek zoals vastgelegd in bijlage 9, onder B.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op geurgevoelige gebouwen op bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

Hoofdstuk 5 Voorbeschermingsregels

Afdeling 5.1 Algemeen

Artikel 5.1 Oogmerk

De regels van dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op de oogmerken die bij de betreffende instructieregels zijn opgenomen.

Artikel 5.2 Toepassingsbereik

De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing tot het moment waarop het omgevingsplan met de betreffende instructieregels in overeenstemming is gebracht of zolang een omgevingsplan ontbreekt.

Artikel 5.3 Normaddressaat

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 5.2 Sloopverbod gebouwen in het aardbevingsgebied

Artikel 5.4 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over sloopactiviteiten met betrekking tot gebouwen in het aardbevingsgebied, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over sloopactiviteiten:

    • a.

      ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;

    • b.

      van inpandige delen van een gebouw;

    • c.

      ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;

    • d.

      die noodzakelijk zijn ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;

    • e.

      van gebouwen die op grond van de Erfgoedwet als rijksmonument of als gemeentelijk monument in het omgevingsplan zijn beschermd;

    • f.

      van een gebouw dat volgens een in het kader van de voorbereiding van het omgevingsplan verricht onderzoek naar de cultuurhistorische waarden of - vooruitlopend daarop - een advies van een deskundige niet karakteristiek is; of

    • g.

      van een gedeelte van een karakteristiek gebouw voor zover de karakteristieke hoofdvorm volgens het advies van een deskundige niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 5.5 Sloopverbod in aardbevingsgebied

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning in het aardbevingsgebied een gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend indien deugdelijk is gemotiveerd dat vergunningverlening in overeenstemming is met de omgevingsplanregels voor zover:

    • a.

      de omgevingsplanregels in voorbereiding zijn;

    • b.

      Gedeputeerde Staten om advies als bedoeld in artikel 16.15 van de wet is gevraagd; en

    • c.

      Gedeputeerde Staten op grond van artikel 16.16 van de wet daarvoor instemming hebben verleend.

Afdeling 5.3 Diepe plassen, meren en karakteristieke sloten

Artikel 5.6 Reikwijdte voorbeschermingsregels dempen en verondiepen

  • 1.

    Deze afdeling gaat over activiteiten die op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan maar nog niet plaatsvinden en die betreffen:

    • a.

      het dempen of geheel of gedeeltelijk verondiepen van diepe waterplassen en meren;

    • b.

      het wijzigen van het gebruik van diepe waterplassen en meren voor zover door die wijziging de ecologische waarden daarvan per saldo significant worden aangetast; en

    • c.

      het verleggen of dempen van karakteristieke sloten.

  • 2.

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de verwezenlijking van de oogmerken als bedoeld in Artikel 3.103.

  • 3.

    Deze afdeling gaat ook over de voorbereiding van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voor zover deze op grond van een omgevingsplan zijn toegestaan.

Artikel 5.7 Diepe plassen en meren regels ter voorbescherming

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      diepe waterplassen of meren te dempen;

    • b.

      diepe waterplassen of meren geheel of gedeeltelijk te verondiepen; en

    • c.

      het gebruik van diepe waterplassen en meren te wijzigen voor zover door die wijziging de ecologische waarden daarvan per saldo significant worden aangetast.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het afwerken van diepe waterplassen en meren en van aanpassingen aan de oevers.

Artikel 5.8 Karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl regels ter voorbescherming

Het is verboden sloten te verleggen of te dempen in het karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl als bedoeld in Artikel 3.109.

Afdeling 5.4 Agrarische bedrijven

Artikel 5.9 Activiteiten

  • 1.

    Deze afdeling gaat over het starten en het uitbreiden van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij.

  • 2.

    Deze afdeling gaat over het oprichten van voorzieningen voor mestopslag en veevoer buiten het agrarisch bouwperceel.

  • 3.

    Deze afdeling gaat niet over het verlenen en gebruik maken van een omgevingsvergunning voor het oprichten van voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel als:

    • a.

      wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk zijn;

    • b.

      de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden;

    • c.

      andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad; en

    • d.

      Gedeputeerde Staten op grond van artikel 16.16 van de wet hebben ingestemd met het verlenen van de omgevingsvergunning.

Artikel 5.10 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 5.11 Voorbeschermingsregel verbod starten en uitbreiden van intensieve veehouderij

  • 1.

    Het is verboden een hoofd- of neventak intensieve veehouderij te starten.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij uit te breiden tenzij:

    • a.

      het uitbreiden noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van het milieu en het aantal te houden dieren - zoals vergund op 1 januari 2019 - niet toeneemt; of

    • b.

      het uitbreiden ertoe strekt het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten en het aantal te houden dieren zoals vergund op 1 januari 2019 niet toeneemt.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij, als de hiervoor vereiste omgevingsvergunning aantoonbaar is aangevraagd vóór 1 januari 2019 en deze vergunning verleend kan worden met inachtneming van de in bijlage 7 opgenomen regels.

Artikel 5.12 Verbod op het oprichten van voorzieningen voor mestopslag en veevoer buiten het agrarisch bouwperceel

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel op te richten of aan te leggen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als:

    • a.

      de voorziening gelegen is binnen het gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins,mestzakken en mestsilo's;

    • b.

      wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het agrarisch bouwperceel op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk zijn;

    • c.

      de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden; en

    • d.

      andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad.

Afdeling 5.5 Energie

Artikel 5.13 Voorbeschermingsregel verbod bouw kerncentrales en kolencentrales

Het is verboden een kerncentrale of een kolencentrale te bouwen.

Artikel 5.14 Voorbeschermingsregel verbod op plaatsing van installaties voor de opwekking van zonne-energie op bedrijventerreinen

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning installaties ten behoeve van de opwekking van zonne-energie op een bedrijventerrein te plaatsen, anders dan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van het op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid verlenen, indien geborgd is dat de installatie voor de opwekking van zonne-energie niet voor een langere periode dan maximaal 30 jaar op het bedrijventerrein geplaatst zal blijven.

Afdeling 5.6 Milieu

Artikel 5.15 Voorbeschermingsregel verbod radioactief afval en ander gevaarlijk afval

Het is verboden:

  • a.

    in de bodem, met inbegrip van de diepe ondergrond, radioactief afval of ander gevaarlijk afval op te slaan of te bergen; of

  • b.

    bovengronds middel- of hoogradioactief afval op te slaan.

Hoofdstuk 6 Waterbeheer

Afdeling 6.1 Algemeen

Artikel 6.1 Toedeling vaarwegbeheer

Het vaarwegbeheer is opgedragen aan het waterschap waarbinnen de vaarweg ligt, tenzij het beheer van een vaarweg aan een ander overheidslichaam is opgedragen in Bijlage 8.

Artikel 6.2 Aanwijzing bevoegde autoriteit

Gedeputeerde Staten wijzen de bevoegde autoriteit, als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, voor de vaarwegen in beheer bij de provincie aan.

Artikel 6.3 Delegatie bedieningstijden van bruggen en sluizen

Gedeputeerde Staten stellen bedieningstijden van de beweegbare bruggen en sluizen vast, voor zover deze in beheer en onderhoud zijn bij de provincie.

Afdeling 6.2 Instructieregels bevoegdheden

Artikel 6.4 Inhoud waterbeheerprogramma

  • 1.

    Een waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet bevat, in aanvulling op artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de bestaande toestand van watersystemen waarover het beheer van het waterschap zich uitstrekt;

    • b.

      het beleid voor het beheer van de watersystemen, gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      een beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, die nodig zijn om de gestelde doelen te realiseren of de geconstateerde knelpunten op te lossen;

    • d.

      een raming van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de planperiode; en

    • e.

      een beschrijving van de resultaten die bij het onderzoek naar het gewenste grond- en oppervlakte- waterregime voor de aan oppervlaktewaterlichamen en het freatisch grondwater toegekende functies naar voren zijn gekomen.

  • 2.

    De toelichting bij het waterbeheerprogramma gaat tenminste in op:

    • a.

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken; en

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterprogramma, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid, onder c, genoemde maatregelen.

Artikel 6.5 Voorbereiding waterbeheerprogramma

  • 1.

    Bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een waterbeheerprogramma is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap overlegt vóór de vaststelling van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het waterbeheerprogramma met:

    • a.

      de aangrenzende waterschappen;

    • b.

      de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die in het plangebied liggen; en

    • c.

      de Gedeputeerde Staten van de betrokken provincies.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap raadpleegt de beheerders van de grensoverschrijdende of grensvormende watersystemen over het ontwerpbesluit tot vaststelling van het waterbeheerprogramma.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap stuurt een vastgesteld waterbeheerprogramma toe aan de instanties, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5.

    Artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.6 Uitwerking waterbeheerprogramma

Het waterbeheerprogramma kan voorzien in de bevoegdheid om het waterbeheerprogramma of onderdelen daarvan uit te werken volgens de in het waterbeheerprogramma gegeven regels.

Artikel 6.7 Legger

  • 1.

    De legger bedoeld in artikel 2.39 van de wet, bevat naast het bepaalde in het eerste lid van dat artikel, in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en de dwarsprofielen van de primaire en regionale waterkeringen;

    • b.

      de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het waterschap;

    • c.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkeringen in beheer bij het waterschap;

    • d.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken die deel uitmaken van de oppervlaktewaterlichamen en (nood)bergingsgebieden in beheer bij het waterschap; en

    • e.

      het bergend vermogen van de (nood)bergingsgebieden in beheer bij het waterschap.

  • 2.

    De legger wordt na vaststelling ten minste iedere tien jaar herzien door het waterschapsbestuur.

Artikel 6.8 Peilbesluit

Het waterschapsbestuur stelt een peilbesluit vast voor de volgende oppervlaktewaterlichamen in haar beheergebied:

  • a.

    de boezem;

  • b.

    waterstaatkundige eenheden die geheel of gedeeltelijk de functie natuur hebben of waarin gronden liggen die grenzen aan een natuurgebied; en

  • c.

    andere door Gedeputeerde Staten aan te wijzen waterstaatkundige eenheden.

Artikel 6.9 Inhoud peilbesluit

  • 1.

    Een peilbesluit bevat een kaart met de oppervlaktewaterlichamen waarop het peilbesluit van toepassing is.

  • 2.

    Het peilbesluit bevat een toelichting waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      de afwegingen en uitkomsten van de onderzoeken waarop het peilbesluit is gebaseerd;

    • b.

      een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie; en

    • c.

      een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen.

Afdeling 6.3 Instructieregels taken

Artikel 6.10 Instructieregel veiligheid regionale waterkeringen

In de legger worden de regionale waterkeringen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid exact begrensd.

Artikel 6.11 Instructieregel omgevingswaarde regionale waterkeringen

Bij de zorg voor een regionale waterkering neemt het waterschapsbestuur de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.4 in acht.

Artikel 6.12 Instructieregel veiligheid regionale wateren

Bij de zorg voor regionale wateren neemt het waterschapsbestuur de omgevingswaarden als bedoeld in Artikel 2.6 in acht.

Artikel 6.13 Instructieregel verslag waterschappen

Het waterschapsbestuur brengt jaarlijks verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de stand en de voortgang van zijn taken.

Artikel 6.14 Instructieregel rangorde bij waterschaarste regionale wateren

  • 1.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het gebruik van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      peilhandhaving;

    • b.

      doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw;

    • c.

      beregening van gras/maïs;

    • d.

      doorspoelen;

    • e.

      overige belangen.

Artikel 6.15 Instructieregel schutbedrijf bij waterschaarste

Bij waterschaarste of dreigende waterschaarste beperkt het dagelijks bestuur van het waterschap het watergebruik van het schutbedrijf door in konvooien te schutten of op andere geschikte wijze.

Afdeling 6.4 Landelijk grondwaterregister

Artikel 6.16 Instructieregel grondwaterregister

  • 1.

    Gedeputeerde Staten houden een register bij waarin de volgende wateronttrekkingsactiviteiten worden ingeschreven:

    • a.

      het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening; of

    • b.

      het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening.

  • 2.

    In het register worden de gegevens, als bedoeld in artikel 7.206 van de Omgevingsregeling, vermeld die in het kader van een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in het eerste lid aan Gedeputeerde Staten of aan het waterschapsbestuur worden verstrekt.

Artikel 6.17 Instructieregel gegevens wateronttrekkingsactiviteit

Het waterschapsbestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten:

  • a.

    een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in Artikel 6.16 plaatsvindt; en

  • b.

    de gegevens die in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in het eerste lid door de houder van de omgevingsvergunning of de meldingsplichtige aan het waterschapsbestuur worden verstrekt.

Artikel 6.18 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister

  • 1.

    Een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in Artikel 6.16, eerste lid die niet in het grondwaterregister is opgegeven wordt ambtshalve in het register vermeld.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt de datum waarop de onttrekking is begonnen als datum van inschrijving aangehouden.

Hoofdstuk 7 Faunabeheer

Afdeling 7.1 Faunabeheereenheid

Artikel 7.1 Faunabeheereenheid

In een faunabeheereenheid werken jachthouders en maatschappelijke organisaties samen ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van het faunabeheerplan of, indien meer faunabeheerplannen van kracht zijn, deze faunabeheerplannen.

Artikel 7.2 Werkgebied en erkenningsvoorwaarden faunabeheereenheid

  • 1.

    Er is één faunabeheereenheid waarvan het werkgebied zich uitstrekt over de gehele provincie Groningen.

  • 2.

    Het werkgebied van een faunabeheereenheid strekt zich niet uit tot het grondgebied van andere provincies.

  • 3.

    De verenigings- of stichtingsstatuten van de faunabeheereenheid voldoen aan Artikel 7.3 en Artikel 7.4.

  • 4.

    Bij of krachtens de statuten van de faunabeheereenheid worden de rechten en plichten opgenomen die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen.

Artikel 7.3 Vertegenwoordigde partijen

  • 1.

    In het bestuur van de faunabeheereenheid is een bestuurszetel beschikbaar voor in ieder geval elk van de volgende vertegenwoordigers van jachthouders en belangengroepen:

    • a.

      terreinbeherende organisaties;

    • b.

      jachthouders met een jachtakte uit het werkgebied van de faunabeheereenheid;

    • c.

      de agrarische sector; en

    • d.

      private grondeigenaren.

  • 2.

    Naast de zetels genoemd in het eerste lid zijn er in het bestuur van de faunabeheereenheid in elk geval twee zetels beschikbaar voor maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort.

Artikel 7.4 Voorzitter faunabeheereenheid

De voorzitter van de faunabeheereenheid is geen lid van en heeft geen dienstverband of bestuursfunctie bij één van de in het bestuur vertegenwoordigde partijen.

Afdeling 7.2 Faunabeheerplan

Artikel 7.5 Doelstellingen faunabeheerplan

Een faunabeheerplan is gericht op het duurzaam beheer van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht.

Artikel 7.6 Reikwijdte faunabeheerplan

Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

Artikel 7.7 Geldigheidsduur faunabeheerplan

  • 1.

    In een faunabeheerplan wordt aangegeven dat het plan een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren heeft.

  • 2.

    De faunabeheereenheid kan een faunabeheerplan wijzigen gedurende tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Artikel 7.8 Inhoud faunabeheerplan

Onverminderd artikel 6.2 van het Omgevingsbesluit, bevat een faunabeheerplan ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van de onder b bedoelde soorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de in Artikel 7.9 benoemde belangen die worden geschaad indien niet tot beheer wordt overgegaan;

  • d.

    een beschrijving van de mate waarin de in Artikel 7.9 bedoelde belangen in de vijf jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;

  • e.

    de huidige en gewenste stand van de onder b bedoelde diersoorten;

  • f.

    per diersoort een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, als bedoeld onder e, te bereiken en schade te voorkomen;

  • g.

    per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, als bedoeld onder d, zijn verricht om het schaden van de onder c bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • h.

    voor zover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;

  • i.

    een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de onder f bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

  • j.

    voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de onder f bedoelde handelingen;

  • k.

    een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen wordt bepaald;

  • l.

    een omschrijving van de redelijke wildstand, bedoeld in artikel 11.65 van het Besluit activiteiten leefomgeving alsmede een onderbouwing van de wijze waarop de jacht hieraan zal bijdragen;

  • m.

    een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens onderverdeeld naar diersoort per wildbeheereenheid, in de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarop het plan betrekking heeft.

Artikel 7.9 Belangen

Bij het duurzame beheer van diersoorten worden de volgende belangen betrokken:

  • a.

    in geval van soorten als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

    • 1.

      het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;

    • 2.

      het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

    • 3.

      het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren; en

    • 4.

      het belang van de bescherming van flora of fauna.

  • b.

    in geval van soorten als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

    • 1.

      het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna en het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

    • 2.

      het belang van het voorkomen van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom; en

    • 3.

      het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.

  • c.

    in geval van soorten als bedoeld in artikel 11.54, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

    • 1.

      de onder b genoemde belangen;

    • 2.

      het belang van het voorkomen van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;

    • 3.

      het belang van het beperken van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;

    • 4.

      het belang van het voorkomen of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;

    • 5.

      het belang van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;

    • 6.

      het belang van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of het belang van natuurbeheer;

    • 7.

      het belang van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied; en

    • 8.

      het algemeen belang.

Artikel 7.10 Goedkeuring faunabeheerplan

Gedeputeerde Staten onthouden de goedkeuring aan een faunabeheerplan of wijziging ervan als niet voldaan is aan de regels uit deze afdeling.

Afdeling 7.3 Wildbeheereenheden

Artikel 7.11 Werkingsgebied wildbeheereenheden

  • 1.

    De zorg van een wildbeheereenheid strekt zich uit over een aaneengesloten gebied binnen de provincie Groningen met een oppervlakte van ten minste 5.000 hectare.

  • 2.

    De begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid wordt door de betreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

  • 3.

    De kaart, bedoeld in het tweede lid, wordt door Gedeputeerde Staten bekendgemaakt in het provinciaal blad.

  • 4.

    De kaart, bedoeld in het tweede lid, wordt door de faunabeheereenheid op internet gepubliceerd.

Artikel 7.12 Afbakening werkingsgebied wildbeheereenheden

Het werkingsgebied van een wildbeheereenheid, bedoeld in Artikel 7.11, overlapt niet met het werkingsgebied van een andere wildbeheereenheid.

Artikel 7.13 Organisatie wildbeheereenheid

  • 1.

    De wildbeheereenheid heeft volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2.

    Bij of krachtens de statuten van de wildbeheereenheid worden de plichten opgenomen van de bij de wildbeheereenheid aangesloten jachthouders met betrekking tot:

    • a.

      de uitoefening van aan de wildbeheereenheid toegekende bevoegdheden; of

    • b.

      aan de wildbeheereenheid door grondgebruikers afgegeven toestemming als bedoeld in artikel 11.44, vijfde lid, artikel 11.52, vijfde lid, of artikel 11.58, zesde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 7.14 Samenwerking wildbeheereenheden

Wildbeheereenheden die niet kunnen voldoen aan de eis, als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, gaan met betrekking tot de uitvoering van de taken van de wildbeheereenheid een samenwerkingsovereenkomst aan met een naburige wildbeheereenheid, zodanig dat ze gezamenlijk voldoen aan deze eis.

Artikel 7.15 Lidmaatschap wildbeheereenheid

Jachthouders met een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit sluiten zich aan bij de wildbeheereenheid in het werkgebied waarbinnen zij een jachtveld hebben. Aansluiting vindt plaats door middel van lidmaatschap van de vereniging.

Artikel 7.16 Opzegging lidmaatschap

De statuten van de wildbeheereenheid bevatten een regeling waarmee het lidmaatschap van een lid van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer dit lid naar het oordeel van de wildbeheereenheid en gehoord het bestuur van de faunabeheereenheid, bij handelingen ten behoeve van de uitvoering van een faunabeheerplan niet handelt overeenkomstig dit faunabeheerplan.

Artikel 7.17 Geschillenregeling opzegging lidmaatschap

De wildbeheereenheden stellen een door de faunabeheereenheid goedgekeurde gezamenlijke geschillenregeling in, waarmee geschillen worden behandeld die voortkomen uit bestuursbesluiten van de wildbeheereenheid over het opzeggen van het lidmaatschap van een lid van de wildbeheereenheid.

Afdeling 7.4 Tegemoetkoming schade dieren

Artikel 7.18 Aanvraag om tegemoetkoming schade dieren

  • 1.

    De aanvraag om tegemoetkoming voor schade als bedoeld in artikel 15.53, eerste lid, van de wet wordt binnen zeven werkdagen nadat de schade is geconstateerd, langs elektronische weg ingediend bij BIJ12 op een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen.

  • 2.

    Een verzoek om tegemoetkoming van schade zal niet worden toegekend als het verzoek niet is ingediend binnen de termijn en op de wijze als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.19 Taxatie van de schade

  • 1.

    Het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming als bedoeld in Artikel 7.18 betrekking heeft, wordt niet eerder geoogst of anderszins van het bedrijf afgevoerd, dan nadat de schade definitief is getaxeerd door de taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

  • 2.

    Een reactie op de taxatie wordt binnen acht werkdagen per e-mail of post gezonden aan BIJ12.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad van de provincie Groningen.

Artikel 8.2 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Omgevingsverordening provincie Groningen.

Artikel 8.3 Aanpassingstermijn omgevingsplan

  • 1.

    Zodra een omgevingsplan wordt herzien dient het in overeenstemming met deze verordening te worden gebracht.

  • 2.

    Het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met deze verordening dient in ieder geval binnen 1 jaar na inwerkingtreding van deze verordening plaats te vinden.

Bijlage 1 Begripsbepalingen

BIJ12

uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies en onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg

Groninger Verdienmodel

het door Gedeputeerde Staten op 1 juli 2014 vastgestelde document "De ontwikkeling van het Groninger Verdienmodel voor de melkveehouderij"

Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland, als bedoeld in artikel 2.44, vierde lid, van de wet voor zover aangewezen in artikel 3.111, 3.113, 3.115 en 3.117

agrarisch bedrijf

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt of het houden van dieren

agrarisch bouwperceel

in een omgevingsplan aangeduid stuk grond waarop volgens de regels van het omgevingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan

bebouwingscluster

een ruimtelijk samenhangende concentratie van meer dan 10 hoofdgebouwen met overwegend een woonfunctie gesitueerd op verschillende aangrenzende bouwpercelen in het buitengebied

bedrijventerrein

cluster aaneengesloten percelen met een totale oppervlakte van tenminste 1 hectare in hoofdzaak ten behoeve van bedrijven en dienstverlening en daarbij behorende voorzieningen

beeldbepalende gebouwen

gebouwen die op grond van hun ruimtelijk relevante kenmerken bijdragen aan de visuele belevingswaarde van het landschap

bestaand gebruik

gebruik van grond en van bebouwing dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestond, met uitzondering van gebruik dat op dat tijdstip in strijd was met dat geldende omgevingsplan, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan, niet zijnde persoonsgebonden overgangsrecht

bestaande agrarische bedrijfsbebouwing

agrarische bedrijfsbebouwing die opgericht of vergroot kan worden krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen

bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, met uitzondering van bebouwing die gebouwd is zonder omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende omgevingsplan met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan

bestaande stalvloeroppervlakte

gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden, zoals op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gerealiseerd kan worden op grond van een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van stalvloeroppervlakte die gerealiseerd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende omgevingsplan met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan

biologische regelgeving

regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG) 834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifiek voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van toepassing

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een omgevingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan

detailhandel

bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan als een niet zelfstandig onderdeel van ondergeschikte aard van de hoofdfunctie

factory outlet center

een concentratie van fabriekswinkels, al dan niet in combinatie met bijvoorbeeld ondersteunende horeca, waar verkoop plaatsvindt in de sectoren mode, schoenen/lederwaren en sportkleding, welke artikelen hetzij buiten het reguliere seizoen worden aangeboden, hetzij onvolmaakt zijn afgewerkt, hetzij overschotten en/of experimentele collecties betreffen. Voor alle gevallen geldt dat de artikelen geen deel uitmaken van de lopende collectie - met uitzondering van uitverkoop - van de reguliere collectie. De artikelen worden aangeboden tegen gereduceerde prijzen die gewoonlijk door de reguliere detailhandel worden gehanteerd.

gebruiker

degene die krachtens welke titel dan ook gerechtigd is tot het gebruik

geurrelevant

een activiteit die zonder geurbeperkende maatregelen buiten het terrein waar deze verricht wordt waarneembaar is

gevaarlijk afval

afval dat als zodanig staat vermeld in de Europese Afvalstoffenlijst

gewoon onderhoud en herstel

activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen

grondwateronttrekker

houder van een voorziening voor het onttrekken van grondwater

hinder

gevoel van ongenoegen, dat optreedt wanneer een milieufactor wordt waargenomen, of als de waarneming iemands gedrag of activiteiten negatief beïnvloedt, of als door de waarneming iemand vermoedt dat deze milieufactor een negatieve invloed heeft

hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de toegekende of toe te kennen functie van een perceel, en indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functietoekenning het belangrijkst is

intensieve veehouderij

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving

karakteristieke gebouwen

gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid

karakteristieke hoofdvorm

ruimtelijke verschijningsvorm van een gebouw zoals die wordt bepaald door bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, dakvorm, nokrichting, dakoverstekken, goothoogte, daklijsten en schoorstenen, erkers en balkons

maatwerkmethode

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van een project in de fysieke leefomgeving

natuurbegraven

het ter aarde bestellen van menselijke stoffelijke overschotten anders dan op een reguliere begraafplaats

nazorgvoorzieningen

voorzieningen ter bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer

nieuw agrarisch boouwperceel

het toekennen van de mogelijkheid een agrarisch bedrijf te starten op gronden waarop geen agrarisch bouwperceel gelegen is

nieuwe woning

het realiseren van een woning in een bestaand gebouw of het bouwen van een woning anders dan het vervangen van een bestaande woning

normaal agrarisch gebruik

gebruik dat gelet op de bestemming noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering en agrarisch gebruik van de gronden

omgevingsplan

een ex artikel 2.4 van de wet door de gemeenteraad vastgesteld plan waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen

opgetelde geluidbelasting

de totale geluidbelasting veroorzaakt door verschillende bronnen van één bronsoort

percentiel

tijdfractie van het jaar dat een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden

regionale waterkeringen

waterkeringen die door de provincie Groningen zijn genormeerd, zoals aangewezen in artikel 2.3, eerste lid

stedelijke ontwikkeling

een ten opzichte van het voorheen geldende omgevingsplan dan wel- bij het ontbreken daarvan - het voorheen geldende planologische regiem nieuw beslag op de ruimte, door middel van uitbreiding van bouwmogelijkheden of wijziging van gebruiksmogelijkheden van substantiële aard en omvang ten behoeve van: 1. niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;
2. voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding, dienstverlening, horeca;
3. instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur, of bestuur;
4. andere stedelijke voorzieningen

transportroutes

de wegen, spoorwegen en wateren in beheer bij gemeente, waterschap en provincie, die niet behoren tot het basisnet zoals aangewezen in artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen

vaarweg

vaarweg als bedoeld in artikel 1.01, aanhef en onder D, onderdeel 5, van het Binnenvaartpolitiereglement

vaarwegbeheer

de overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van het profiel van een vaarweg, met uitzondering van het beheer van de sluiten en de bruggen

vervangende nieuwbouw

het vervangen van een op hetzelfde perceel aanwezig bestaand gebouw voor een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter

vrijgekomen gebouwen

gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd.

wet

Omgevingswet

windpark

een samenstel van windturbines dat is aangewezen en geometrisch begrensd in artikel 2.10, eerste tot en met het tiende lid

windturbine

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit

woning

complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

zelfstandig kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf

zonnepark

een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m2

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Bijlage 9 A

/join/id/regdata/pv20/2023/13pdf_83a828f0-b01b-4018-8f98-f407c463bdf1/nld@2023‑12‑07;1032

Bijlage 9 C

/join/id/regdata/pv20/2023/13pdf_50b9ba33-23b8-4b0d-bc5e-2b3ff845c84f/nld@2023‑12‑07;1032

aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio107/nld@2023‑12‑07;1032

aardbevingsgebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio97/nld@2023‑12‑07;1032

basistoervaartnet

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio104/nld@2023‑12‑07;1032

bebouwd gebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio263/nld@2023‑12‑07;1032

bebouwingszone van primaire waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio96/nld@2023‑12‑07;1032

bergingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio101/nld@2023‑12‑07;1032

beschermd gebied a

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio103/nld@2023‑12‑07;1032

beschermd gebied b

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio111/nld@2023‑12‑07;1032

beschermd gebied c

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio113/nld@2023‑12‑07;1032

beschermd gebied d

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio105/nld@2023‑12‑07;1032

beschermingszone van primaire waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio108/nld@2023‑12‑07;1032

besloten en kleinschalig open gebied gorecht en westerwolde

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio102/nld@2023‑12‑07;1032

bos- en natuurgebieden buiten het natuurnetwerk nederland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio114/nld@2023‑12‑07;1032

buitengebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio115/nld@2023‑12‑07;1032

concentratiegebieden grootschalige windenergie

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio100/nld@2023‑12‑07;1032

dekzandruggen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio112/nld@2023‑12‑07;1032

diepe plassen en meren

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio98/nld@2023‑12‑07;1032

esgehuchten

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio99/nld@2023‑12‑07;1032

essen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio109/nld@2023‑12‑07;1032

gebied 'afwijkende regeling perceel veenhuizen 18a te onstwedde'

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio106/nld@2023‑12‑07;1032

gebied akkerbouw

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio259/nld@2023‑12‑07;1032

gebied grasland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio257/nld@2023‑12‑07;1032

gebied hoogwaardige glas- en tuinbouw

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio124/nld@2023‑12‑07;1032

gebied industrie- en bedrijventerreinen structuurvisie eemsmond-delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio125/nld@2023‑12‑07;1032

gebied met potentiële bedrijventerreinen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio133/nld@2023‑12‑07;1032

gebied met potentiële veldkavels voor foliemestbassins en mestzakken en mestsilo's

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio131/nld@2023‑12‑07;1032

gebied omgeving bedrijventerrein oosterhorn en weiwerd

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio130/nld@2023‑12‑07;1032

gebied tijdelijkheid windenergie

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio261/nld@2023‑12‑07;1032

gebied zonneparken

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio255/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden met bosgronden van vóór 1850

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio128/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden met reliëfinversie

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio117/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio126/nld@2023‑12‑07;1032

gebieden proefprojecten kleine windturbines

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio121/nld@2023‑12‑07;1032

gereserveerd tracé spoorverbinding

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio134/nld@2023‑12‑07;1032

gereserveerd tracé wegverbinding

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio123/nld@2023‑12‑07;1032

gesloten stortplaatsen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio135/nld@2023‑12‑07;1032

glaciale ruggen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio127/nld@2023‑12‑07;1032

groene linten

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio129/nld@2023‑12‑07;1032

grondwaterbeschermingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio118/nld@2023‑12‑07;1032

grondwaterbeschermingszones

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio132/nld@2023‑12‑07;1032

grootschalig open landschap

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio116/nld@2023‑12‑07;1032

houtsingelgebied zuidelijk westerkwartier

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio167/nld@2023‑12‑07;1032

invloedssfeer plangebied structuurvisie eemsmond-delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio169/nld@2023‑12‑07;1032

kanalen en wijken

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio157/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke laagten

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio173/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke sloten nationaal landschap middag-humsterland 1 (niet aanpasbaar)

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio151/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke sloten nationaal landschap middag-humsterland 2 (wel aanpasbaar)

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio143/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke slotenpatroon appingedam-delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio175/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke waterlopen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio153/nld@2023‑12‑07;1032

karakteristieke wegen nationaal landschap middag-humsterland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio149/nld@2023‑12‑07;1032

landschap met herkenbare en opstrekkende verkaveling

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio161/nld@2023‑12‑07;1032

landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio139/nld@2023‑12‑07;1032

leefgebieden akkervogels

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio145/nld@2023‑12‑07;1032

leefgebieden weidevogels

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio147/nld@2023‑12‑07;1032

nationaal landschap middag-humsterland

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio163/nld@2023‑12‑07;1032

nationaal park drentsche aa

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio159/nld@2023‑12‑07;1032

nationaal snelwegpanorama drentsche aa

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio155/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - beheer aanpassingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio165/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - beheergebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio141/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - natuur aanpassingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio171/nld@2023‑12‑07;1032

natuurnetwerk nederland - natuurgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio137/nld@2023‑12‑07;1032

noodbergingsgebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio211/nld@2023‑12‑07;1032

oude dijken

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio207/nld@2023‑12‑07;1032

pingoruïnes gorecht

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio203/nld@2023‑12‑07;1032

pingoruïnes zuidelijk westerkwartier

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio189/nld@2023‑12‑07;1032

plangebied structuurvisie eemsmond - delfzijl

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio201/nld@2023‑12‑07;1032

profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio195/nld@2023‑12‑07;1032

provinciale vaarwegen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio209/nld@2023‑12‑07;1032

provinciale wegen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio197/nld@2023‑12‑07;1032

regionale waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio193/nld@2023‑12‑07;1032

stedelijk gebied

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio215/nld@2023‑12‑07;1032

stiltegebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio185/nld@2023‑12‑07;1032

testveld onderzoeksturbines

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio205/nld@2023‑12‑07;1032

testveld prototype offshore testturbines

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio181/nld@2023‑12‑07;1032

transportroutes externe veiligheid

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio183/nld@2023‑12‑07;1032

veiligheidszone 1

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio199/nld@2023‑12‑07;1032

veiligheidszone 2

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio187/nld@2023‑12‑07;1032

veiligheidszone 3

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio213/nld@2023‑12‑07;1032

veiligheidszone 4

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio191/nld@2023‑12‑07;1032

waddenzee

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio179/nld@2023‑12‑07;1032

waterkeringszones van primaire waterkeringen

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio177/nld@2023‑12‑07;1032

waterwingebieden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio249/nld@2023‑12‑07;1032

wierden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio237/nld@2023‑12‑07;1032

windpark delfzijl noord

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio243/nld@2023‑12‑07;1032

windpark delfzijl zuid

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio227/nld@2023‑12‑07;1032

windpark delfzijl zuid uitbreiding

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio251/nld@2023‑12‑07;1032

windpark dijkverbetering

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio239/nld@2023‑12‑07;1032

windpark eemshaven en emmapolder

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio241/nld@2023‑12‑07;1032

windpark eemshaven west

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio219/nld@2023‑12‑07;1032

windpark eemshaven zuidoost

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio233/nld@2023‑12‑07;1032

windpark geefsweer

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio247/nld@2023‑12‑07;1032

windpark oosterhorn

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio231/nld@2023‑12‑07;1032

windpark oostpolder

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio225/nld@2023‑12‑07;1032

zoekgebied robuuste verbindingszones

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio223/nld@2023‑12‑07;1032

zoekgebied spoorverbinding

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio221/nld@2023‑12‑07;1032

zoekgebied vervanging windturbines

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio245/nld@2023‑12‑07;1032

zoekgebied windenergie roodehaan

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio229/nld@2023‑12‑07;1032

zoekgebieden noodberging

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio235/nld@2023‑12‑07;1032

zones rond wierden

/join/id/regdata/pv20/2023/13gio265/nld@2023‑12‑07;1032

Bijlage 3 Wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland bij artikel 3.113, 3.115, 3.117 en 3.119

Tabel 1 Natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden

Gebied

Landschappelijke karakteristiek

Abiotische kenmerken

Waarden

Zuidelijk Westerkwartier

Laaggelegen veengebieden en klei-op-veen gebieden

Openheid
Rust
Hoge oppervlaktewater- en grondwaterstanden
Slootdichtheid
Kwel
Kwaliteit water, bodem en lucht

Natura 2000 doelstellingen (Leekstermeergebied)
Weidevogels
Natte en vochtige schraallanden
Bloemrijke graslanden
Moeras en broekbos
Overwinterende ganzen/eenden en steltlopers

 

Besloten houtsingelgebieden op hogere zandgronden

Dichtheid houtsingels
Kwaliteit houtsingels (structuur)
Infiltratiegebied voor grondwater
Kwaliteit water, bodem en lucht

(avi)fauna houtsingels/bosjes
Bloemrijke graslanden
Zoomvegetaties
Loofbossen op zandgrond
Vochtige heide
Droge heide
Dobben

Westerwolde

Beekdal Ruiten Aa

Hoge oppervlaktewater- en grondwaterstanden in beekdal
Natuurlijk peilbeheer
Kwel
Meanderende/stromende beek
Kwaliteit water, bodem en lucht
Rust

Bloemrijke graslanden
Natte en vochtige schraallanden
Vochtige loofbossen
(avi)fauna
Beek levensgemeenschappen

 

Hogere zandgronden

Esgronden
Kleinschaligheid
Reliëf
Kwaliteit water, bodem en lucht
Infiltratiegebied voor grondwater
Rust

Natura 2000 doelstellingen (Lieftinghsbroek)
Kruidenrijke akkers op essen
Loofbossen
Bossen met productiefunctie
Vochtige heide
Droge heide
Vennen
Droge schraallanden
Bloemrijke graslanden
(avi)fauna

Noordelijk kleigrasland zeekleigebied (Reitdiepgebied, Fransum, Appingedam)

Vochtige kleigraslandgebieden

Openheid
Rust
Hoge oppervlaktewater- en grondwaterstanden
Slootdichtheid
Natuurlijk peilbeheer
Reliëf
Laaggelegen beddingen van voormalige meanders
Natuurlijke waterlopen
Kwaliteit water, bodem en lucht

Weidevogels
Bloemrijke graslanden
Vochtige en natte graslanden
Riet en ruigtebegroeiingen langs natuurlijke waterlopen
Overwinterende ganzen/eenden en steltlopers

Schierelland van Winschoten

Waterrijk gebied met natuur- en bosgebieden

Reliëf
Rust
Hoge oppervlaktewater- en grondwaterstanden
Natuurlijk peilbeheer
Kwaliteit water, bodem en lucht

Loofbossen
Struweel
Moeras
Rietland en ruigte
Open water
Bloemrijke graslanden
Vochtige schraalgraslanden

Wadden en kwelders

Grootschalig zout getijdenlandschap

Openheid
Rust
Natuurlijke processen
Kwaliteit water, bodem en lucht

Natura 2000 doelstellingen
Slik- en zandplaten
Kweldergraslanden
Broedvogels
Foeragerende steltlopers, ganzen
Hoogwater vluchtplaatsen voor vogels
Kraamkamerfunctie voor vissen
Zoogdieren (zeehond)

Lauwersmeergebied

Afgesloten zoete zeearm

Openheid
Rust
Kwaliteit water, bodem en lucht
Wisselende waterstanden (natuurlijk peilbeheer)

Natura 2000 doelstellingen
Water- en moerasvogels
Open water
Broed-, rust- en foerageergebied voor water- en moerasvogels
Vochtige en natte schraallanden
Bloemrijke graslanden
Voedselrijke graslanden
Rietland en ruigte
Struweel

Gorecht

Lager gelegen open beekdalgraslanden

Openheid
Rust
Hoge oppervlaktewater- en grondwaterstanden
Slootdichtheid
Natuurlijk peilbeheer
Kwel
Kwaliteit water, bodem en lucht

Natura 2000 doelstellingen Zuidlaardermeergebied
Foerageergebied ganzen
Weidevogels
Vochtige en natte schraallanden
Open water
Moeras

 

Parkachtig landschap hoger gelegen zandgronden van de Hondsrug

Dichtheid houtwallen/bosjes
Kwaliteit houtsingels (structuur)
Kwaliteit water, bodem en lucht
Infiltratiegebied voor grondwater

(avi)fauna houtsingels/bosjes
Bloemrijke graslanden
Zoomvegetaties
Loofbossen op zandgrond
Vennen
Vochtige en droge heide

Midden-Groningen

Grootschalige natuurontwikkelingsgebied

Openheid
Rust
Hoge oppervlaktewater- en grondwaterstanden
Natuurlijk peilbeheer
Kwaliteit water, bodem en lucht

Open water
Riet- en zeggemoeras
Moeras en watervogels
Natte en vochtige voedselrijke graslanden
Vochtige schraallanden
Drogere graslanden (Kolham)
Weidevogels
- ganzen

Bijlage 4 Tabellen bij paragraaf 3.9.7

Tabel 1 bij artikel 3.152, tweede lid, en artikel 3.156, tweede lid, referentiewaarden getelde provinciale wegen

Weg

Code telpunt

Wegdeel

Referentiewaarden

 
 
 
 
 
 
 

LF1

LF2

LT1

LT2

GF3

N46

Gr13

Aansluiting A7 - N360

10.000

10.000

25

150

1.050

 

Gr14

N360 - aansluiting ring noord

10.000

10.000

25

0

1.050

 

Gr33

Aansluiting ring noord -N996

10.000

20.000

0

0

2.100

 

Gr11

N996 - Eemshaven

10.000

20.000

0

0

2.100

N362

Gr23

N33 - Oosterhorn

1.100

6.000

325

1.875

125

 

Gr28

Oosterhorn - A7

1.150

12.750

225

1150

75

N366

Gr25

Veendam - Duitse grens

2.150

3.200

0

50

580

N370

Gr20

Ring west

10.000

10.000

0

100

1.050

Legenda tabel 1 en tabel 2 bij artikel 3.149, tweede lid

Categorie

Naam

Voorbeeldstof

LF1

Brandbare vloeistof

Heptaan (diesel)

LF2

Brandbare vloeistof

Hexaan (bezine)

LT1

Toxische vloeistof

Acrylnitril

LT2

Toxische vloeistof

Propylamine

GF3

Brandbaar gas

Propaan

Tabel 2 bij artikel 3.152, tweede lid, en artikel 3.156, tweede lid, referentiewaarden niet getelde provinciale wegen

LF1

LF2

LT1

LT2

GF3

1.000

2.000

0

0

75

Legenda tabel 1 en tabel 2 bij artikel 3.152, tweede lid

Categorie

Naam

Voorbeeldstof

LF1

Brandbare vloeistof

Heptaan (diesel)

LF2

Brandbare vloeistof

Hexaan (benzine)

LT1

Toxische vloeistof

Acrylnitril

LT2

Toxische vloeistof

Propylamine

GF3

Brandbaar gas

Propaan

Bijlage 5 Toestellen bij artikel 4.6

Toestellen bij artikel 4.6

Als categorieën van toestellen in de zin van artikel 4.6 worden aangewezen:

  • a.

    al dan niet beroepsmatig gebezigde draagvleugelboten;

  • b.

    airgun- en andere knalapparatuur, motorisch aangedreven werktuigen met de bijbehorende transportmiddelen, te bezigen in het kader van seismisch onderzoek en opsporing van in de bodem aanwezige delfstoffen;

  • c.

    motorisch aangedreven werktuigen met bijbehorende transportmiddelen, te bezigen in het kader van aanleg, onderhoud en verwijdering van kabels en buisleidingen in of op de bodem;

  • d.

    motorrijtuigen met uitzondering van het gebruik op voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden;

  • e.

    geluid producerend vuurwerk, tenzij het gebruik:

    • 1.

      noodzakelijk is ter oproeping van personen of ter afwending van dreigend gevaar;

    • 2.

      noodzakelijk is ter voorkoming van schade aan landbouwgewassen;

    • 3.

      plaatsvindt tijdens de jaarwisseling en wel gedurende de periode toegestaan bij Algemene Plaatselijke Verordening.

  • f.

    schietwapens, tenzij:

    • 1.

      in gebruik door personen met opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van hun functie;

    • 2.

      het noodseinmiddelen betreft in een geval van nood;

    • 3.

      in gebruik met inachtneming van het bepaalde in de Wet natuurbescherming.

  • g.

    modelvliegtuigen met ingeschakelde verbrandingsmotor, hebbende per toestel een totale massa van ten hoogste 20 kg;

  • h.

    modelauto’s en -boten met ingeschakelde verbrandingsmotor;

  • i.

    muziekinstrumenten al dan niet gekoppeld aan geluidversterkers;

  • j.

    geluidsapparaten;

  • k.

    omroepinstallaties, sirenes, hoorns en dergelijke apparatuur, in gebruik anders dan ter oproeping van personen of ter afwending van dreigend gevaar of anderszins noodzakelijk uit een oogpunt van algemene veiligheid.

Bijlage 6 Soorten bij artikel 4.16, 4.17 en 4.19

Soorten als bedoeld in artikel 4.16

(vrijstelling vergunningplicht schadebestrijding soorten Habitatrichtlijn)

Soort

Brandgans (Branta leucopsis)

Belang:

Ter voorkoming van ernstige schade aan landbouwgewassen

Gebied:

De gehele provincie Groningen

Periode:

Vrijstelling geldt niet tussen 1 november - 1 maart in door Gedeputeerde Staten aangewezen gebieden

Toegestande middelen/methoden:

Alleen opzettelijk verstoren met wettelijk toegestande middelen

Specifieke voorschriften:

Geen nader voorschrift van toepassing

Soorten als bedoeld in artikel 4.17

(vrijstelling vergunningplicht andere soorten)

Zoogdieren

 

Aardmuis

Microtus agrestis

Bosmuis

Apodemus sylvaticus

Dwergmuis

Micromys minutus

Dwergspitsmuis

Sorex minutus

Egel

Erinaceus europaeus

Gewone bosspitsmuis

Sorex araneus

Huisspitsmuis

Crocidura russala

Konijn

Orytolagus cuniculus

Ondergrondse woelmuis

Pitymys subterraneus

Ree

Capreolus capreolus

Rosse woelmuis

Clethrionomys glareolus

Tweekleurige bosspitsmuis

Sorex coronatus

Veldmuis

Microtus arvalis

Vos

Vulpes vulpes

Wezel

Mustela nivalis

Woelrat

Arvicola terrestris

 
 

Amfibieën

 

Bruine kikker

Rana temporaria

Gewone pad

Bufo bufo

Kleine watersalamander

Trturus vulgaris

Meerkikker

Rana ridibunda

Middelste groene kikker

Rana esculenta

Soorten als bedoeld in artikel 4.19

(vrijstelling vergunningplicht bestrijding overlast andere soorten)

Soort

Steenmarter (Martes foina)

Belang:

De bestrijding van overlast binnen de bebouwde kom

Gebied:

Binnen de bebouwde kommen van de provincie Groningen

Periode:

Het hele jaar, uitgezonderd de periode dat de steenmarters jongen hebben die afhankelijk zijn van ouderdieren (tussen 1 maart tot en met 30 juni)

Specifieke voorschriften:

1. Gemeenten rapporteren jaarlijks voor 1 mei over de toepassing van deze vrijstelling in het direct voorafgaande kalenderjaar aan Gedeputeerde Staten.
2. Deze rapportage bevat:
a. een argumentatie waaruit blijkt dat sprake is geweest van een toepassing van de vrijstelling voor het concrete belang overlastbestrijding;
b. de locaties waar de overlastbestrijding heeft plaatsgevonden;
c. de aantalen keren dat opzettelijk vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen zijn beschadigd of vernield;
d. een verantwoording dat gebruik is gemaakt van de meest diervriendelijke methode of oplossing.

Bijlage 7 De in de verordening opgenomen regels als bedoeld in artikel 5.11, derde lid

De in de verordening opgenomen regels als bedoeld in artikel 5.11, derde lid

  • a.

    Tot 1 januari 2019 is het verboden om een hoofd- of neventak intensieve veehouderij te starten. Ook is het verboden om de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij uit te breiden, als dit leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan:

    • 1.

      de bestaande stalvloeroppervlakte indien het bedrijf is gelegen binnen het op de kaart aangegeven gebied 'geen uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij';

    • 2.

      5.000 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 5.000 m², indien het bedrijf is gelegen binnen het op de kaart aangegeven gebied 'uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 5.000 m2';

    • 3.

      7.500 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 7.500 m², indien het bedrijf is gelegen binnen het op de kaart aangegeven gebied 'uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij tot 7.500 m2'.

  • b.

    Het onder a gestelde is niet van toepassing op het verlenen en gebruik maken van een omgevingsvergunning voor het oprichten van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen of het aanwenden van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen die leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan ingevolge het onder a gestelde is toegestaan, indien deze omgevingsvergunning noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu of ertoe strekt om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten;

    mits het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt.

Bijlage 8 Aanwijzing vaarwegbeheerders

Tabel aanwijzing vaarwegbeheerders

A.G.Wildervanckkanaal
Vaarweg nr : 5
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Aduarderdiep
Vaarweg nr : 121
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Aduarderdiep
Vaarweg nr : 9
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Afwateringskanaal van Duurswold
Vaarweg nr : 23
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Afwateringskanaal van Duurswold
Vaarweg nr : 24
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Balkgat
Vaarweg nr : 212
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Beertsterdiep
Vaarweg nr : 244
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Gemeente Oldambt

Blauwediep
Vaarweg nr : 242
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Blauwediep (west)
Vaarweg nr : 327
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Borgsloot
Vaarweg nr : 413
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Boterdiep
Vaarweg nr : 62
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Bourtangerkanaal
Vaarweg nr : 16
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Broekstermaar
Vaarweg nr : 94
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Buitenhaven Lauwersoog, inclusief Visserijhaven
Vaarweg nr : 240
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Havenschap Lauwersoog
Beheerder : Havenschap Lauwersoog

Damsterdiep
Vaarweg nr : 39
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Deense Haven
Vaarweg nr : 223
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Der Aa
Vaarweg nr : 215
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Drentsche Diep
Vaarweg nr : 204
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Eemshaven
Vaarweg nr : 267
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Groningen Seaports
Beheerder : Groningen Seaports

Eemskanaal
Vaarweg nr : 219
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Eendrachtskanaal
Vaarweg nr : 217
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Eenrumermaar
Vaarweg nr : 120
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Eerste Valthermond
Vaarweg nr : 35
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Eextahaven
Vaarweg nr : 278
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Oldambt

Finse haven
Vaarweg nr : 225
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Foxholstermeer (noordelijk deel)
Vaarweg nr : 208
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Foxholstermeer (zuidelijk deel)
Vaarweg nr : 207
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Gave
Vaarweg nr : 126
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Godlinzermaar
Vaarweg nr : 51
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Grevelingenkanaal
Vaarweg nr : 33
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Groeve
Vaarweg nr : 25
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Groeve-Noord
Vaarweg nr : 308
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Groote Heekt
Vaarweg nr : 57
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Haren- Ruitenbroekkanaal
Vaarweg nr : 28
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Haven Warffum
Vaarweg nr : 309
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Haven Winschoten
Vaarweg nr : 248
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Oldambt

Haven van Noordpolderzijl
Vaarweg nr : 268
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Het Hogeland

Hoendiep
Vaarweg nr : 8
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Hoendiep
Vaarweg nr : 123
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Hoendiep
Vaarweg nr : 216
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Hoerediep
Vaarweg nr : 136
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Hoofdvaargeul Zuidlaardermeer
Vaarweg nr : 199
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Hoornsediep
Vaarweg nr : 415
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Meerschap Paterswolde

Hoornsevaart
Vaarweg nr : 92
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Hunsingokanaal
Vaarweg nr : 147
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Kanaal Mensingeweer-Baflo
Vaarweg nr : 108
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Kanaal door de Zuiderhorn
Vaarweg nr : 113
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Kieldiep
Vaarweg nr : 257
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Kieldiep
Vaarweg nr : 254
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Kielsterdiep
Vaarweg nr : 32
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Klooster Lagemaar
Vaarweg nr : 56
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Kommerzijlsterdiep
Vaarweg nr : 141
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Kommerzijlsterrijt
Vaarweg nr : 144
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Kommerzijlsterrijt
Vaarweg nr : 234
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Koningsdiep
Vaarweg nr : 125
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Krewerdermaar
Vaarweg nr : 55
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Kromme Raken
Vaarweg nr : 99
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Langs- of Wolddiep
Vaarweg nr : 131
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Lauwersmeer
Vaarweg nr : 419
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Leeksterhoofddiep
Vaarweg nr : 184
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Leenstervaart
Vaarweg nr : 150
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Leermenstermaar
Vaarweg nr : 47
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Leimaar
Vaarweg nr : 52
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Leinewijk
Vaarweg nr : 30
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Lindt
Vaarweg nr : 182
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Westerkwartier

Lopende Diep
Vaarweg nr : 323
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Loppersumer Wijmers
Vaarweg nr : 41
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Losdorpstermaar
Vaarweg nr : 53
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Meedstermaar
Vaarweg nr : 61
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Mensingeweersterloopdiep
Vaarweg nr : 91
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Molenrijgstermaar
Vaarweg nr : 96
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Munnekezijlsterried
Vaarweg nr : 237
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Wetterskip Fryslân

Munnikesloot
Vaarweg nr : 127
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Muntendammerdiep
Vaarweg nr : 277
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Muntendammerdiep
Vaarweg nr : 275
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Nieuwe Diep
Vaarweg nr : 152
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Nieuwe Kanaal
Vaarweg nr : 355
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Oldambt

Nieuwe Poeldiep
Vaarweg nr : 135
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Nieuwediep
Vaarweg nr : 31
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Niezijlsterdiep
Vaarweg nr : 140
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Noord-Willemskanaal
Vaarweg nr : 7
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Noordelijke Hoofdwijk
Vaarweg nr : 345
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Noordelijke Vaarverbinding
Vaarweg nr : 402
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Oldambt

Noorderhaven
Vaarweg nr : 418
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Noorderhaven
Vaarweg nr : 322
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Noordlaardervaartje
Vaarweg nr : 201
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Nynke Haven
Vaarweg nr : 209
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Oldambtmeer
Vaarweg nr : 14
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Oldehoofsch kanaal
Vaarweg nr : 122
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Oosterdiep
Vaarweg nr : 18
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie :Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Oostereinderplas
Vaarweg nr : 326
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Oosterhamrikkanaal
Vaarweg nr : 241
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Oosterhaven
Vaarweg nr : 320
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Oosterhornhaven
Vaarweg nr : 230
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Groningen Seaports
Beheerder : Groningen Seaports

Oosterhornkanaal
Vaarweg nr : 229
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Groningen Seaports
Beheerder : Groningen Seaports

Oosterwijtwerdermaar
Vaarweg nr : 43
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Opdiep
Vaarweg nr : 316
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Oude Eemskanaal
Vaarweg nr : 1
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Oude Winschoterdiep
Vaarweg nr : 220
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

OudeWinschoterdiep
Vaarweg nr : 328
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Oldambt

Oude Winschoterdiep
Vaarweg nr : 329
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

OudeWinschoterdiep
Vaarweg nr : 211
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Oude Winschoterdiep
Vaarweg nr : 210
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Oude Winschoterdiep
Vaarweg nr : 196
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Oude Winschoterdiep
Vaarweg nr : 325
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Oude Winschoterdiep
Vaarweg nr : 197
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Paterswoldsemeer, Hoornse Meer en Hoornse Plas
Vaarweg nr : 258
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Meerschap Paterswolde

Pekel Aa
Vaarweg nr : 27
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Pekelerhoofddiep
Vaarweg nr : 17
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Pieterbuurstermaar
Vaarweg nr : 93
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Poeldiep
Vaarweg nr : 137
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Polderdiep
Vaarweg nr : 164
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Rasquerdermaar
Vaarweg nr : 104
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Reiderdiep
Vaarweg nr : 243
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Reitdiep
Vaarweg nr : 213
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Reitdiep Noord
Vaarweg nr : 11
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Reitdiep Zuid
Vaarweg nr : 10
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Rensel
Vaarweg nr : 4
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Rensel
Vaarweg nr : 246
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Oldambt

Rensel (oostelijk deel)
Vaarweg nr : 249
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Robbengatsluis
Vaarweg nr : 12
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Ruiten-Aa-kanaal
Vaarweg nr : 20
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Saaksumerdiepje
Vaarweg nr : 145
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Scharmer Ae
Vaarweg nr : 34
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Schildmeer
Vaarweg nr : 36
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Schipsloot
Vaarweg nr : 259
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Schuitendiep
Vaarweg nr : 214
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Slochterdiep
Vaarweg nr : 22
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Slochterdiep
Vaarweg nr : 330
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Spijkstermaar
Vaarweg nr : 406
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Spilsluizen
Vaarweg nr : 318
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Stadskanaal
Vaarweg nr : 19
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Stedumermaar
Vaarweg nr : 84
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Termunterzijldiep
Vaarweg nr : 314
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Termunterzijldiep (oosttak)
Vaarweg nr : 231
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Tuikwerderrak
Vaarweg nr : 153
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Delfzijl

Turfsingel
Vaarweg nr : 324
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Uilenestermaar
Vaarweg nr : 97
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Uitwierdermaar
Vaarweg nr : 59
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Ulrumeropvaart
Vaarweg nr : 148
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Usquerdermaar
Vaarweg nr : 66
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Vaargeul naar Noordpolderzijl
Vaarweg nr : 290
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Het Hogeland

Vaarweg De Leine
Vaarweg nr : 202
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Vaarweg De Rietzoom
Vaarweg nr : 203
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Vaarweg Oeverlanden
Vaarweg nr : 304
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Vaarweg naar Klein Scheveningen
Vaarweg nr : 331
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Vaarwegen Meerwijck-Noord
Vaarweg nr : 312
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Vaarwegen Meerwijck-Zuid
Vaarweg nr : 198
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Vaarwegen door woonwijk "De Brake"
Vaarweg nr : 293
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Het Hogeland

Vaarwegen door woonwijk Borgerswold
Vaarweg nr : 256
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Veendam

Vaarwegen door woonwijk Doklanden
Vaarweg nr : 265
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Delfzijl

Vaarwegen door woonwijk Dorkwerd
Vaarweg nr : 298
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Vaarwegen door woonwijk Lange Bosch
Vaarweg nr : 317
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Veendam

Vaarwegen door woonwijk Nieuwe Pekela
Vaarweg nr : 299
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Pekela

Vaarwegen in woonwijk Rundehaven
Vaarweg nr : 251
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Westerwolde

Veendiep
Vaarweg nr : 15
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Verbindingskanaal
Vaarweg nr : 321
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Verbindingskanaal Eemskanaal-Damsterdiep (incl. Jan B. Bronssluis)
Vaarweg nr : 227
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Verbindingskanaal Oosterhornhaven-Termunterzijldiep
Vaarweg nr : 29
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Vereenigd- of B.L. Tijdenskanaal
Vaarweg nr : 21
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Visvlieterdiep
Vaarweg nr : 349
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Wetterskip Fryslân

Warffumermaar
Vaarweg nr : 100
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Warffumermaar
Vaarweg nr : 301
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Warfhuisterloopdiep
Vaarweg nr : 98
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Waterinlaatkanaal Museumgemaal Cremer
Vaarweg nr : 270
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Delfzijl

Weerdingemond
Vaarweg nr : 384
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Westerdiepsterdallenkanaal
Vaarweg nr : 255
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Westerdiepsterdallenkanaal
Vaarweg nr : 416
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Veendam

Westeremdermaar
Vaarweg nr : 42
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Westernielandstermaar
Vaarweg nr : 95
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Westerwijtwerdermaar
Vaarweg nr : 40
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Westerwoldse A
Vaarweg nr : 26
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Winschoterdiep
Vaarweg nr : 3
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Winsumerdiep
Vaarweg nr : 90
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Wirdumermaar
Vaarweg nr : 74
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Noorderzijlvest

Woldmeer
Vaarweg nr : 333
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente Groningen
Beheerder : Gemeente Groningen

Woltersumer Ae
Vaarweg nr : 397
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Waterschap Hunze en Aa's

Zeehavenkanaal en havens van Delfzijl
Vaarweg nr : 266
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Groningen Seaports
Beheerder : Groningen Seaports

Zijldiep
Vaarweg nr : 238
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Waterschap
Beheerder : Wetterskip Fryslân

Zijtak A.G.Wildervanckkanaal
Vaarweg nr : 6
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Provincie
Beheerder : Provincie Groningen

Zijtak Noordlaardervaartje
Vaarweg nr : 205
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Zuiderhaven
Vaarweg nr : 218
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Zuidlaardermeer
Vaarweg nr : 311
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Midden-Groningen

Zuidlaardermeer
Vaarweg nr : 200
Vaarwegtype : Recreatievaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Zweedsehaven
Vaarweg nr : 224
Vaarwegtype : Beroepsvaart
Beheerinstantie : Gemeente
Beheerder : Gemeente Groningen

Bijlage 9 Methodieken geur

A Methodiek ten behoeve van het vaststellen van omgevingswaarden voor industriële geur

Bijlage 9 A.pdf

B Methode ten behoeve van het bepalen van de geurrelevantie

Om de geurrelevantie te bepalen worden er 3 groepen onderscheiden gebaseerd op de groepsindeling "Is geur relevant?" van de handleiding geur industrie 2012:

Groep 0:
Activiteiten zijn niet geurrelevant als buiten de locatie van de milieubelastende activiteiten zonder maatregelen geen geur waarneembaar is.

Groep 1:

  • a.

    Activiteiten zijn geurrelevant als zonder maatregelen buiten de locatie van de milieubelastende activiteiten geen geur waarneembaar is, maar met organisatorische en/of technische maatregelen met een ander oogmerk dan geur wordt voorkomen dat geur buiten de locatie van de milieubelastende activiteiten waarneembaar is.

  • b.

    Activiteiten zijn geurrelevant als zonder maatregelen buiten de locatie van de milieubelastende activiteiten geen geur waarneembaar is, maar met organisatorische en/of technische maatregelen met het oogmerk om geurhinder te voorkomen wordt voorkomen dat geurhinder bij geurgevoelige gebouwen optreedt.

Groep 2:
Activiteiten zijn geurrelevant als ondanks organisatorische en/of technische maatregelen geurhinder bij geurgevoelige gebouwen niet kan worden voorkomen.

C Methodiek ten behoeve van het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau

Bijlage 9 C.pdf

Toelichting

Algemene toelichting

1 Inleiding

Naar verwachting treedt op 1 juli 2023 de Omgevingswet in werking. Met deze wet worden de regels voor gebruik van de fysieke leefomgeving samengebracht en wordt een stelselwijziging doorgevoerd voor het omgevingsrecht. De huidige regels, die verspreid zijn over diverse wetten, komen te vervallen. Deze stelselherziening heeft gevolgen voor de omgevingsverordening van de provincie Groningen, die aansluit op de huidige regelgeving. Om de wettelijke taken goed te kunnen uitvoeren en de provinciale belangen goed te kunnen blijven borgen is herziening van de omgevingsverordening noodzakelijk.

2 Verbeterdoelen stelselherziening en doelen omgevingsbeleid

De Omgevingswet brengt een stelselverandering mee. De systematiek van de wet en de terminologie wijzigen. Zo komt het omgevingsplan in de plaats van bestemmingsplannen, wordt het begrip ‘inrichting’ vervangen door milieubelastende activiteit en wordt bij activiteiten-regels niet meer gewerkt met een verbod met ontheffing, maar met een omgevingsvergunning. Met de komst van de Omgevingswet voert het Rijk ook een aantal beleidswijzigingen door. Door verdere decentralisatie wijzigt bijvoorbeeld het bevoegd gezag op het gebied van geur, horeca en lozingen van huishoudens. Gemeenten en waterschappen mogen voortaan in plaats van het Rijk besluiten hoe ze die onderwerpen regelen. Ook wordt de gemeente in plaats van de provincie het bevoegd gezag op het gebied van de bodem(sanering). Tenslotte voorziet de wet in een digitaal stelsel van informatievoorziening over de fysieke leefomgeving. Deze digitale voorziening moet daarnaast het elektronische verkeer in het kader van aanvragen, meldingen en dergelijke faciliteren en meer in het algemeen een doelmatige en doeltreffende uitvoering van taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet bevorderen. De Omgevingswet voorziet in overgangsrecht voor onder meer bestemmingsplannen en omgevingsvisies. Omdat de provincies met het Rijk hebben afgesproken dat de omgevingsverordeningen klaar zijn wanneer de Omgevingswet ingaat, is er geen overgangsrecht opgenomen voor provinciale verordeningen. In juni 2016 is de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. De verordening is vervolgens jaarlijks geactualiseerd. De Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 is gebaseerd op het wettelijk stelsel zoals dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt. De stelselwijziging brengt met zich mee dat de algehele herziening van de verordening noodzakelijk is om de verordening te laten aansluiten op het nieuwe stelsel met aangepaste instrumenten, terminologie en digitale eisen.

De grondslag van deze Omgevingsverordening ligt in de vigerende Omgevingsvisie provincie Groningen 2016. Herziening van de visie voor het moment van inwerkingtreding van het nieuwe wettelijk stelsel is met het oog op de beschikbare tijd niet haalbaar. Ook is dat niet noodzakelijk omdat de Omgevingsvisie op basis van het overgangsrecht van kracht blijft. Nadat de Omgevingsvisie is herzien zal op basis daarvan deze verordening (opnieuw) worden aangepast aan de dan bepaalde beleidsdoelen.

De Omgevingswet heeft invloed op het huidige milieubeleid. Met de verschuiving van bevoegdheden en het vervallen van algemene regels komt de uitvoerbaarheid van het provinciale beleid en daarmee het huidige basisbeschermingsniveau onder druk te staan. Om de risico’s die hieruit voortkomen zoveel mogelijk te beperken zijn instructieregels in de Omgevingsverordening opgenomen om gemeenten richting te geven bij de invulling van de vergrote lokale afwegingsruimte. Zo blijven de huidige bevoegdheden van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten in stand en kan het huidige beleid worden gecontinueerd. Omdat de Omgevingsvisie eerst gelijk blijft, zijn de regels vertaald naar een nieuwe vorm zodat de doelstellingen van de visie naar behoren (kunnen) worden behaald.

De Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 is sectoraal ingericht. Aansluitend op de gedachte van de Omgevingswet is beoogd te komen tot een integrale verordening waarvan de inrichting aansluit op de doelgroepen. Daarnaast zijn onnodige regels geschrapt; regels waarvan de grondslag met de komst van de Omgevingswet komt te vervallen en begripsbepalingen waarvoor kan worden aangesloten op de Omgevingswet of dagelijks taalgebruik niet opnieuw zijn opgenomen.

3 Hoofdlijnen van de verordening

Voor de opbouw van de verordening is gekozen om aan te sluiten bij de opbouw van de Omgevingswet en de onderliggende algemene maatregelen van bestuur. Vanuit wetgevingssystematiek is dit een logische keuze. Praktisch gezien heeft deze keuze als voordeel dat de instructieregels (gericht op gemeenten en waterschappen) en de rechtstreeks werkende regels (gericht op burgers en bedrijven en overheden) worden gegroepeerd in afzonderlijke hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

In hoofdstuk 1 is een bepaling opgenomen over de reikwijdte van deze verordening. Daarnaast wordt voor de begripsbepaling verwezen naar bijlage 1 en de begripsbepalingen uit de Omgevingswet en de bij de wet behorende algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). De begripsbepalingen uit de Omgevingswet zijn op basis van de wet ook van toepassing op de verordening. Voor de begripsbepalingen uit de bij de wet behorende algemene maatregelen van bestuur is dat niet voorgeschreven. Gekozen is om deze bepalingen ook van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dat geldt ook voor de begripsbepalingen uit de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 2 Doelen

In hoofdstuk 2 zijn de doelen en omgevingswaarden waar de provincie zich op richt vastgelegd. De Omgevingswet gaat uit van het beginsel ‘decentraal tenzij’. Dit betekent dat de gemeente of het waterschap als eerste aan zet is. De provincie oefent een taak of bevoegdheid op grond van de Omgevingswet alleen uit als er een provinciaal belang is en als dat belang niet doelmatig en doeltreffend geregeld kan worden op gemeentelijk- of waterschapsniveau. In afdeling 2.1 van dit hoofdstuk zijn de provinciale doelen opgenomen waarop de omgevingsverordening zich in het algemeen richt. Naast het stellen van doelen kunnen provincies omgevingswaarden vaststellen. Dat wil zeggen de kwaliteit vastleggen die de provincie voor de fysieke leefomgeving wil bereiken. De provincie is verplicht om omgevingswaarden te stellen voor watersystemen. De omgevingswaarden die de provincie van belang acht zijn opgenomen in afdeling 2.2.

Hoofdstuk 3 Omgevingsplannen en omgevingsvergunningen

Hoofdstuk 3 van de verordening richt zich op gemeenten en waterschappen en bevat instructieregels. Met een instructieregel wordt beoogd dat de omgevingswaarden of andere doelstellingen van de provincie voor de fysieke leefomgeving worden bereikt. De provincie kan op grond van artikel 2.22 van de Omgevingswet instructieregels stellen. In dit hoofdstuk zijn specifieke instructieregels opgenomen voor de inhoud en motivering van omgevingsplannen, omgevingsvergunningen, waterprogramma’s, leggers en peilbesluiten. De regels zijn onderverdeeld in regels die betrekking hebben op:

  • Omgevingskwaliteit (afdeling 3.2)

  • Verstedelijking van het buitengebied (afdeling 3.3)

  • Wonen, werken, recreëren (afdeling 3.4)

  • Agrarische bedrijven (afdeling 3.5)

  • Landschap (afdeling 3.6)

  • Natuur (afdeling 3.7)

  • Grondwaterverontreiniging (afdeling 3.8)

  • Infrastructuur (afdeling 3.9)

  • Energie (afdeling 3.10)

  • Waterkeringszone (afdeling 3.11)

  • Bergingsgebieden, noodbergingsgebieden en zoekgebieden noodberging (afdeling 3.12)

Hoofdstuk 4 Activiteiten

Burgers, bedrijven en overheden kunnen activiteiten uitvoeren die de fysieke leefomgeving beïnvloeden. Er kunnen meerdere activiteiten van toepassing zijn op een situatie. In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen voor deze activiteiten. De regels richten zich rechtstreeks op degene die de activiteit uitvoert. De regels zijn onderverdeeld in regels voor activiteiten die betrekking hebben op:

  • Activiteiten in stiltegebieden (afdeling 4.2)

  • Activiteiten in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis (afdeling 4.3)

  • Flora- en fauna-activiteiten (afdeling 4.4)

  • Vellen en herbeplanting houtopstanden (afdeling 4.5)

  • Grondwaterverontreiniging (afdeling 4.6)

  • Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden (afdeling 4.7)

  • Activiteiten met betrekking tot gesloten stortplaatsen (afdeling 4.8)

  • Ontgrondingsactiviteiten (afdeling 4.9)

  • Beperkingengebiedactiviteiten op provinciale vaarwegen (afdeling 4.10)

  • Beperkingengebiedactiviteiten op provinciale wegen (afdeling 4.11)

  • Milieubelastende activiteiten (afdeling 4.12)

  • Omgevingsveiligheid (afdeling 4.13)

  • Regels ten aanzien van projectbesluiten, vergunningverlening dan wel maatwerkvoorschriften milieubelastende activiteiten, niet zijnde agrarische activiteiten (afdeling 4.14)

De opbouw van iedere afdeling is steeds gelijk. Aan het begin van de afdeling wordt omschreven op welke activiteiten de afdeling van toepassing is en wat het oogmerk is van de regeling. Daarna is een specifieke zorgplicht opgenomen op basis waarvan activiteiten die nadelige gevolgen hebben voor het beoogde doel moeten worden voorkomen of worden beperkt. Vervolgens worden regels opgenomen voor maatwerkvoorschriften. Tenslotte worden regels gesteld met betrekking tot een meldings- of vergunningsplicht.

Hoofdstuk 5 Voorbeschermingsregels

In hoofdstuk 5 zijn voorbeschermingsregels opgenomen. Voorbeschermingsregels richten zich rechtstreeks op degene die de activiteit uitvoert. Het zijn regels die ervoor zorgen dat geen activiteiten worden verricht die strijdig zijn met de doelen waarvoor in hoofdstuk 3 instructieregels zijn gesteld. Voorbeschermingsregels hebben geen permanent karakter maar gelden tot het moment waarop het omgevingsplan met de betreffende instructieregels in overeenstemming is gebracht. De voorbeschermingsregels zijn opgedeeld in regels met betrekking tot:

  • Sloopverbod gebouwen in het aardbevingsgebied (afdeling 5.2)

  • Diepe plassen, meren en karakteristieke sloten (afdeling 5.3)

  • Agrarische bedrijven (afdeling 5.4)

  • Energie (afdeling 5.5)

  • Milieu (afdeling 5.6)

Overige hoofdstukken

Tenslotte zijn in hoofdstuk 6 en 7 bepalingen opgenomen over respectievelijk waterbeheer en faunabeheer, gevolgd door een aantal slotbepalingen in hoofdstuk 8.

4 Verhouding tot de Omgevingswet en algemene maatregelen van bestuur

De Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 berustte op diverse losstaande wettelijke regelingen en op de autonome bevoegdheid van de provincie om regels te stellen. In de Omgevingswet zijn diverse wetten geïntegreerd. In artikel 2.6 van de Omgevingswet wordt provincies opgedragen één omgevingsverordening vast te stellen, waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. Met deze verordening wordt aan deze verplichting voldaan. De regels in de verordening berusten voor het merendeel op de Omgevingswet, de bijbehorende AMvB´s en de bijbehorende ministeriële regelingen. Daarnaast is de regelgeving onder meer ook gebaseerd op de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, die niet is geïntegreerd in de Omgevingswet.

5 Verhouding tot andere provinciale regelgeving en delegatiebesluit

Deze verordening betreft een omzetting van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 naar het nieuwe wettelijke stelsel. De omgevingsverordening sluit daardoor aan bij de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016. Vanwege het beleidsneutrale karakter van de verordening heeft de nieuwe regeling geen inhoudelijke gevolgen voor andere beleidskaders van de provincie. De verordening breng wel met zich mee dat concrete verwijzingen in andere provinciale regelgeving (met name de legesverordening) moeten worden aangepast.

6 Gevolgen voor burgers en bedrijven en voor decentrale besturen

Vanwege het beleidsneutrale karakter van de verordening zijn de directe gevolgen van deze verordening ten opzichte van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 voor burgers, bedrijven en voor decentrale besturen minimaal.

7 Toezicht en handhaving

Anders dan in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn in deze verordening geen regels over toezicht en handhaving opgenomen. De regels hiervoor worden in de nieuwe situatie beheerst door de Omgevingswet.

8 Advies en consultatie

Het ontwerp van de verordening is ter consultatie voorgelegd aan de betrokken gemeenten en waterschappen. Dit heeft geleid tot tekstuele wijzigingen, verduidelijking van artikelen en verbeteringen ten behoeve van de leesbaarheid.

9 Overgangsrecht en inwerkingtreding

De omgevingsverordening treedt in werking op de dag waarop de Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting op 1 juli 2023. Het overgangsrecht is geregeld in hoofdstuk 8.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.2 Veiligheid regionale waterkeringen

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.13, eerste lid, van de wet de taak om bij omgevingsverordening andere dan primaire waterkeringen, voor zover die niet bij het Rijk in beheer zijn, aan te wijzen. De aanwijzing en geometrische begrenzing van de regionale waterkeringen vindt plaats in bijlage 2. Door deze aangewezen regionale waterkeringen worden gebieden beschermd tegen overstromingen. Het overstroomde gebied dat ontstaat als gevolg van een doorbraak van de regionale waterkering bij de maatgevende hoogwaterstand, bepaalt de geometrische begrenzing van het beschermde gebied. Met de IPO-methodiek zijn de omgevingswaarden bepaald van de door regionale waterkeringen beschermde gebieden .Het provinciebestuur heeft op grond van artikel 2.13, eerste lid, van de wet de taak om de veiligheid te waarborgen door bij omgevingsverordening omgevingswaarden vast te stellen voor de aangewezen en geometrisch begrensde regionale waterkeringen. Er worden drie beschermde gebieden onderscheiden die worden beschermd door regionale waterkeringen:

  • Gebied A dat wordt beschermd door regionale waterkeringen met een omgevingswaarde van 1:1000;

  • Gebied B dat wordt beschermd door regionale waterkeringen met een omgevingswaarde van 1:300;

  • Gebied C dat wordt beschermd door regionale waterkeringen met een omgevingswaarde van 1:100.

De omgevingswaarde van de regionale waterkeringen in het beheergebied van het Wetterskip Fryslân is 1:100. Voor de aangewezen regionale waterkeringen in het beheergebied van het Wetterskip Fryslân zijn in deze verordening geen beschermde gebieden aangewezen en geometrisch begrensd. Het Wetterskip Fryslân wordt geacht de door deze regionale waterkeringen beschermde gebieden zelf te begrenzen.

Met de waterschappen is afgesproken dat op 1 januari 2020 aan de omgevingswaarden voldaan moet zijn.

Artikel 2.5 Uitvoering omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen

In artikel 2.4 zijn omgevingswaarden vastgesteld. Voor het beoordelen van de veiligheid is het noodzakelijk dat de beheerders van de regionale waterkeringen (i.c. de waterschappen) de beschikking hebben over vastgestelde maatgevende hoogwaterstanden (MHW’s). Mede aan de hand van deze MHW’s kan de beheerder beoordelen of aan de vastgestelde omgevingswaarden wordt voldaan. Gedeputeerde Staten hebben de opdracht om MHW’s op de boezemstelsels vast te stellen.

Bij besluit van GS van 5 december 2017, documentnr. 2017-088.778/49/A.23 (dossiernr. K321) zijn de MHW’s voor de boezemstelsels van de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s vastgesteld

Artikel 2.6 Aanwijzing en begrenzing gebieden die grenzen aan regionale wateren

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.13, eerste lid, van de wet de taak om wateroverlast te voorkomen of te beperken door bij omgevingsverordening de regionale wateren aan te wijzen. De aanwijzing en begrenzing van de regionale wateren vindt plaats in het bij dit artikel behorende onderdeel van de tabel in bijlage 2.

Op grond van artikel 2.13, eerste lid, van de wet heeft het provinciebestuur niet alleen de taak om de regionale wateren aan te wijzen, maar ook om de gebieden aan te wijzen die aan vastgestelde omgevingswaarden moeten voldoen met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Deze gebieden zijn aangewezen en geometrisch begrensd in de bij dit artikel behorende onderdeel van de tabel in bijlage 2 in artikel 2.3.

Het provinciebestuur heeft op grond van artikel 2.13, eerste lid, van de wet de taak om de veiligheid te waarborgen door bij omgevingsverordening omgevingswaarden vast te stellen voor de bij deze verordening aangewezen en geometrisch begrensde gebieden. Voor gebieden met grasland, akkerbouw, hoogwaardige glas- en tuinbouw of bebouwd gebied, die grenzen aan regionale wateren zijn de volgende omgevingswaarden vastgesteld:

  • Voor grasland geldt een omgevingswaarde van 1:10;

  • Voor akkerbouw geldt een omgevingswaarde van 1:25;

  • Voor hoogwaardige glas- en tuinbouw geldt een omgevingswaarde van 1:50;

  • Voor bebouwd gebied geldt een omgevingswaarde van 1:100.

Artikel 2.9 Oogmerk

Hetgeen de voorschriften van deze afdeling beogen te beschermen is smaller dan de ‘fysieke leefomgeving’ als bedoeld in de wet: de voorschriften van deze afdeling richten zich alleen op geluidgevoelige gebouwen, en in die gebouwen alleen de geluidgevoelige ruimten. Als bron worden alleen activiteiten beschouwd en daaronder worden alleen begrepen: industrie, (spoor)verkeer, windturbines, lucht- en scheepvaart.

Artikel 2.10 Aanwijzing en geometrische begrenzing invloedssfeer plangebied Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl en omgevingswaarde gecumuleerde geluid

In het eerste lid is het gebied aangeduid waar de normen van deze afdeling gelden. Dit is een gebied dat begrensd wordt door een zone van 1.500 meter rondom de geplande windparken. Bij de in dit gebied gelegen woningen is een relevante belasting door (de samenloop van) geluid van alle relevante ontwikkelingen in de Eemsdelta te verwachten. Buiten dit gebied is de afstand dusdanig groot dat geen relevante geluidsinvloed te verwachten is.

Het tweede lid bepaalt dat in het in het eerste lid aangewezen gebied een grens voor de toelaatbaarheid van het gecumuleerde geluid van toepassing is.

Artikel 2.11 Omgevingswaarde gecumuleerd geluid

In dit artikel is een omgevingswaarde vastgesteld voor gecumuleerd geluid binnen de invloedssfeer van het plangebied Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl. Het eerste lid bepaalt dat in het in artikel 2.10 aangewezen gebied het gecumuleerde geluid tot en met een waarde van 65 dB aanvaardbaar is.

In het tweede lid is aangegeven hoe de omgevingswaarde zoals vastgesteld wordt gemonitord.

Artikel 2.12 Instructieregel gecumuleerd geluid

Het tweede lid bepaalt, zoals dat ook in de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is opgenomen, dat op geluidgevoelige gebouwen die bedrijfswoning zijn van een windturbine of een windturbinepark, geluid van windturbines niet wordt meegewogen bij de bepaling van het gecumuleerde geluid. Voorwaarde is dat de betreffende status in het omgevingsplan is opgenomen. Achtergrond van dit lid is dat voor de betreffende woningen geluid van de eigen windturbines reeds zonder meer aanvaardbaar is geacht. Daarmee is het niet redelijk hierover anders te oordelen als het gaat om windturbines van derden, die in de regel op de betreffende woningen minder geluid zullen veroorzaken omdat deze verder weg staan. Andere geluidbronsoorten worden in de bepaling van het gecumuleerde geluid voor woningen die tot een windpark behoren wel meegerekend.

Artikel 2.13 Aanwijzing en geometrische begrenzing windparken

Dit artikel bepaalt de gebieden die als ruimtelijke eenheden worden genomen waarbinnen het geluid van daar aanwezige c.q. op te richten windturbines gezamenlijk wordt beoordeeld, ongeacht het aantal inrichtingen/exploitanten binnen die begrenzingen. De aanduiding en begrenzing van de werkingsgebieden komen overeen met de aanduidingen die reeds in de NRD voor het MER voor de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl waren opgenomen.

Paragraaf 2.2.4 Omgevingswaarden geur veroorzaakt door milieubelastende activiteiten, niet zijnde agrarische activiteiten

Deze regels en de verdere doorwerking hiervan zijn gebaseerd op de doelstellingen inzake geur en specifiek de doelstellingen inzake de na te streven gezondheidskwaliteit en kwaliteit van het milieu binnen en buiten het gebied van de structuurvisie Eemsmond-Delfzijl, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie. Deze doelstellingen hebben feitelijk het karakter van Omgevingswaarden conform de Omgevingswet. Voor de juiste doorwerking naar normen en vergunningvoorschriften in het structuurvisiegebied volgens de systematiek van de Omgevingswet zijn deze omgevingswaarden vastgesteld.

De vastgestelde omgevingswaarden in het structuurvisiegebied zijn gebaseerd op het beleid en de doelstellingen in de gehele provincie inzake de na te streven gezondheidskwaliteit en kwaliteit van het milieu. De Omgevingswet geeft meer decentrale afwegingsruimte aan provincies en gemeenten op het gebied van geur door het verminderen van rijksregels. Op deze manier wordt de continuïteit van het geurbeleid zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie geborgd.

Artikel 2.15 Oogmerk

Het beleid van de provincie Groningen is erop gericht geurklachten substantieel te verminderen en dit wordt gezien als provinciaal belang. In deze paragraaf zijn regels gesteld om hieraan uitvoering te geven. Deze regels dragen bij aan het oplossen van ernstige industriële geurhinder en het voorkomen van nieuwe industriële geurhinder.

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

Deze regels zijn niet van toepassing op agrarische activiteiten en communale rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 2.19 Instructieregel vaststelling van een omgevingswaarde geur

De methodiek zoals vastgelegd in bijlage 9 zorgt ervoor dat overal in de provincie omgevingswaarden industriële geur op uniforme wijze tot stand komen. Deze methodiek is ontwikkeld in samenspraak met gemeenten in het kader van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl.

Artikel 3.8 Instructieregel erfinrichtingsplan

Dit artikel stelt met het oog het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regels over de borging van de aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan in het omgevingsplan. Ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van een meer dan ondergeschikte uitbreiding van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen respectievelijk het meer dan ondergeschikt vergroten of uitbreiden van vrijgekomen gebouwen door middel van het oprichten van nieuwe bijbehorende gebouwen (anders dan vervangende nieuwbouw) vindt de provincie volgens haar Omgevingsvisie ook noodzakelijk dat de uitvoering en instandhouding van het erfinrichtingsplan in het omgevingsplan wordt geborgd.

Artikel 3.15 Instructieregel proefprojecten bijzondere woonvormen in het buitengebied

Gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan de mogelijkheid medewerking te kunnen verlenen aan de realisering van ‘bijzondere woonvormen’ in het buitengebied. De provincie wil hier bij wijze van experiment op kleine schaal ruimte voor bieden. Daarbij is niet nader gespecificeerd wat onder een ‘bijzondere woonvorm verstaan moet worden, maar gedacht kan worden aan een kleinschalige ontwikkeling waarbij bijvoorbeeld enige geclusterde wooneenheden met een samenhangende architectuur worden opgericht voor een groep van bewoners die een specifieke sociale of maatschappelijke binding met elkaar hebben, zoals senioren die zelfstandig kunnen blijven wonen dankzij de steun en bijstand van de andere bewoners. Ook kan gedacht worden aan de oprichting van een woongemeenschap waar de bewoners samenwerken aan neutrale ecologische footprint of bijvoorbeeld de oprichting van een of meerdere woningen waarvan de bijzondere architectuur en verschijningswijze niet binnen of aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied tot hun recht zouden komen. Bij de aanwijzing van locaties wordt in het bijzonder acht geslagen op de mate waarin de bijzondere woonvorm is aangewezen op de situering in het buitengebied en de bijdrage die realisering van de woonvorm levert aan de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 3.16 Instructieregel gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

De provincie geeft in haar Omgevingsvisie aan dat nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of kleinschalige bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Ook kan daarmee kapitaalvernietiging worden voorkomen. Dergelijke gebouwen hebben in het algemeen specifieke ruimtelijke kenmerken die de identiteit van het landschap mede bepalen. Nieuwe woonfuncties zijn alleen toegestaan in het hoofdgebouw waar al een woonfunctie aanwezig was of in andere gebouwen alleen als het gaat om een karakteristiek of beeldbepalend gebouw dat door verbouw en gebruik ten behoeve van een woonfunctie behouden kan blijven. Het toelaten van meerdere woningen in het vrijgekomen gebouw is mogelijk indien de toename de woningvoorraad door een woning past in de regionale woonvisie.

Dit artikel stelt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regels over de mogelijkheden voor hergebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied die bij de vaststelling van het omgevingsplan in acht dienen te worden genomen. Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie.

De provincie geeft in haar Omgevingsvisie aan dat gemeenten zorgvuldig dienen om te gaan met detailhandel buiten bestaande winkelgebieden. Daarom zal het omgevingsplan regels moeten stellen over de mogelijkheden tot uitoefening van detailhandel passend binnen het gemeentelijk detailhandelsbeleid op dit punt. Detailhandel kan in het omgevingsplan worden uitgesloten of onder voorwaarden worden toegestaan, bijvoorbeeld door regels in het omgevingsplan te stellen over de aard van de ter verkoop aangeboden goederen en over de maximale vloeroppervlakte dat voor de uitoefening van detailhandel kan worden gebruikt.

Artikel 3.17 Instructieregel bouwactiviteiten vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

De provincie geeft in haar Omgevingsvisie aan dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Dergelijke gebouwen hebben in het algemeen specifieke ruimtelijke kenmerken die de identiteit van het landschap mede bepalen. Gemeenten kunnen onder voorwaarden in het omgevingsplan ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen (anders dan vervangende nieuwbouw). Voor een meer dan ondergeschikte vergroting of het meer dan ondergeschikt oprichten van nieuwe gebouwen bij vrijgekomen gebouwen (toename van de bebouwing met meer dan 20% ten opzichte van de aanwezige bebouwing) dient de gemeente de maatwerkmethode onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur toe te passen.

Dit artikel stelt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regels over de bouw en verbouwmogelijkheden van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied die bij de vaststelling van het omgevingsplan in acht dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.18 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling vervanging van een niet voor hergebruik geschikt te maken woning

Toepassing van de ruimte voor ruimte regeling is bedoeld om sanering van verrommelde situaties te faciliteren en dient altijd te resulteren in een meerwaarde voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 3.19 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling bouw woning ter compensatie van afbraak van voor hergebruik niet geschikt te maken bebouwing

Toepassing van de ruimte voor ruimte regeling is bedoeld om sanering van verrommelde situaties te faciliteren en dient altijd te resulteren in een meerwaarde voor de fysieke leefomgeving. Omdat de landschappelijke impact van de bouw van twee of drie in elkaars directe invloedssfeer gelegen woningen veelal aanzienlijk groter is dan de bouw van twee of drie woningen op afstand van elkaar, dient bij eerstgenoemde categorie een grotere oppervlakte aan voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken – niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing – te worden gesloopt.

Artikel 3.22 Instructieregel reclamemasten buitengebied

De provincie geeft in haar Omgevingsvisie aan dat hoge reclamemasten afbreuk doen aan de belevingswaarde en de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Dit artikel bepaalt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dat in het omgevingsplan de bouw van reclamemasten hoger dan zes meter in het buitengebied wordt uitgesloten. Het bepalen van de hoogte van reclamemasten in het stedelijk gebied betreft een verantwoordelijkheid van de gemeente.

Artikel 3.24 Instructieregel uitbreiding niet-agrarische bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en aantal woonwagenstandplaatsen in buitengebied met meer dan 20%

Niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen zijn voorbeelden van functies die niet noodzakelijkerwijs in het buitengebied behoeven te worden uitgeoefend. In beginsel dienen zij dan ook op bijvoorbeeld een bedrijventerrein te worden gevestigd. Dat neemt niet weg dat er feitelijk in het buitengebied wel niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied voorkomen. Een aantal van deze bestaande situaties is gevestigd in gebouwen die hun oorspronkelijke functie (de functie waarvoor de bebouwing ooit is opgericht) hebben verloren. Deze gebouwen worden als 'vrijgekomen gebouwen' aangemerkt.

Voor niet-agrarische bedrijven die in laatstgenoemde gebouwen zijn gevestigd, gelden de regels die zijn opgenomen in art. 3.16 en art. 3.17. Voor niet-agrarische bedrijven die echter gehuisvest zijn in gebouwen die ten behoeve van het betreffende bedrijfstype zijn gebouwd en voor maatschappelijke voorzieningen gelden de regels beschreven in art. 3.23 en art. 3.24

Bij uitbreiding van deze bedrijven waarbij bebouwing wordt toegevoegd met een oppervlakte van meer dan 20% van de bestaande bebouwing dient de maatwerkmethode te worden gevolgd. Dit dient in het bestemmingsplan te worden verankerd.

Volgens de Nationale Ombudsman moet het mensenrecht van woonwagenbewoners om te leven volgens hun culturele identiteit worden gefaciliteerd door o.a. in voldoende standplaatsen te voorzien. Ruimte voor deze stedelijke ontwikkeling zal in of aansluitend aan het stedelijk gebied worden geaccommodeerd. De Omgevingsverordening stelt regels om een eventuele uitbreiding van een reeds bestaand woonwagenpark voor nieuwe standplaatsen in het buitengebied mogelijk te maken als redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar de bestaande woonwagenstandplaatsen zijn gesitueerd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien. Hiervoor gelden voor de ruimtelijke inpassing dezelfde regels als voor uitbreiding van niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied.

Artikel 3.25 Instructieregel nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten en bebouwingsclusters in het buitengebied

Onder voorwaarden wordt ruimte geboden voor de nieuwbouw van één, twee of maximaal drie woningen op een open plek in of ter afronding van een bestaand bebouwingslint of bebouwingscluster. De situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen dat het bebouwingsritme van lintbebouwing in het buitengebied wordt onderbroken door een onbebouwde ruimte die juist ruimte biedt voor een nieuwe woning en de daarbij behorende bijgebouwen. Als deze woning en de bijgebouwen gerealiseerd worden kan het bebouwingsritme worden hersteld. In een dergelijke situatie kan een uitzondering worden gemaakt op het uitgangspunt dat nieuwe woningbouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied moeten worden geconcentreerd of, als dit ook elders in de regio niet mogelijk is, zoveel mogelijk aansluitend op het bestaand stedelijk gebied.

Ter vermijding van misverstand zij erop gewezen dat het genoemde aantal van maximaal drie nieuwe woningen niet is gekoppeld aan het bebouwingslint, maar aan de situatie ter plekke. Dat brengt met zich mee dat op meerdere plekken in een bebouwingslint woningen kunnen worden toegevoegd zolang dat maar past in het bestaande bebouwingsritme. Open ruimten in het bebouwingslint waarbij meer dan drie woningen nodig zijn om het bebouwingsritme voort te zetten dienen echter onbebouwd te blijven.

Artikel 3.29 Instructieregel woningbouw 1

Een omgevingsplan zal voor wat betreft de mogelijkheid om woningen te bouwen en in stand te houden in overeenstemming moeten zijn met een regionale woonvisie of een ander beleidsdocument waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt. Dit kan een omgevingsvisie zijn, maar ook een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan kan hiervoor in aanmerking komen.

Artikel 3.30 Instructieregel woningbouw 2

In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen voor de verlening van een omgevingsvergunning voor woningbouw. Voor woningbouw is het belangrijk dat de woningbouwaantallen regionaal zijn afgestemd. Daarom zijn er in de provincie regionale samenwerkingen actief op het gebied van onder andere wonen. Deze samenwerkingsverbanden zijn de regio Groningen-Assen en de regio Oost-Groningen. Binnen deze samenwerkingsverbanden wordt door de deelnemende gemeenten overlegd over zaken met betrekking tot wonen. Hieruit zijn de planningslijsten voor de RGA en het woon- en leefbaarheidsplan Oost-Groningen gekomen. Er zijn in de provincie ook gebieden die niet binnen de regionale samenwerking passen. Dit is de gemeente Eemsdelta. Ook voor de voormalige gemeente Grootegast en Marum in het huidige gemeente Westerkwartier en de voormalige gemeenten De Marne en Eemsdelta in de huidige gemeente Hogeland geldt dat ze momenteel niet in een regio vallen. Daarom zijn voor deze gebieden extra afspraken gemaakt tussen (gemeente en provincie) over de woningbouw.

Artikel 3.32 Instructieregel bedrijventerrein

Een omgevingsplan kan alleen voorzien in een nieuw bedrijventerrein en in uitbreiding van een bedrijventerrein als deze ontwikkeling past in een regionale bedrijventerreinenvisie. Deze regionale visie is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle in de regio vertegenwoordigde gemeenten, ook al zullen de gemeenteraden de visie alleen kunnen vaststellen voor zover deze betrekking heeft op het grondgebied van de betreffende gemeente. Totdat de gemeente beschikt over een bedrijventerreinenvisie als hierboven bedoeld, kan een omgevingsplan niet voorzien in een nieuw bedrijventerrein, behalve ter plaatse van de aanduiding ‘nieuw bedrijventerrein toegestaan’. Een omgevingsplan kan daarentegen wel de mogelijkheid bieden voor uitbreiding van een bedrijventerrein ten behoeve van uitbreiding van een op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, mits aangetoond is dat op het bedrijventerrein direct aansluitend aan het bedrijf redelijkerwijs geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na revitalisering of intensivering.

Van een bestaand bedrijventerrein is sprake indien en voor zover het terrein al in een vigerend omgevingsplan als bedrijventerrein is aangemerkt.

Artikel 3.33 Instructieregel afvalbewerkende bedrijven, afvalverwerkende bedrijven en bedrijven voor de op- en overslag van afvalstoffen

Met enige regelmaat doen zich bij afvalverwerkende bedrijven calamiteiten voor - zoals brand van in de buitenlucht opgeslagen afvalstoffen - met de nodige milieuschade tot gevolg. Om dit te voorkomen helpt het om vooraf regels te stellen over de opslag van afvalstoffen buiten gebouwen of de locatie waar afvalstoffen kunnen worden opgeslagen, de maximaal toegestane hoogte en afstanden tot naastgelegen percelen of objecten.

Artikel 3.34 Instructieregel factory outlet center

Een factory outlet center heeft een bovenregionaal verzorgingsgebied en genereert veel mobiliteit en daarmee samenhangende parkeerbehoefte. Met het oog hierop kan een factory outlet center worden gevestigd in- of aansluitend aan het bestaande stedelijk gebied van de stad Groningen. Vestiging elders binnen de provincie is alleen mogelijk op basis van een door de provincie te nemen projectbesluit.

Artikel 3.35 Instructieregel permanente bewoning van recreatieverblijven

Permanente bewoning van recreatieverblijven, waaronder recreatiewoningen, recreatiechalets en stacaravans in het buitengebied kan leiden tot het ontstaan van woongebieden die qua locatiekeuze en in stedenbouwkundig opzicht niet op deze functie zijn berekend en/of anderszins voor de kwaliteit van fysieke leefomgeving onwenselijk zijn. Permanente bewoning van recreatieverblijven leidt ook tot privatisering van het buitengebied en door de recreatieverblijven te onttrekken aan hun recreatieve bestemming, ontstaat er vroeg of laat behoefte aan nieuwe recreatieverblijven. Dit artikel neemt uiteraard niet weg dat permanente bewoning van een recreatieverblijf mogelijk kan zijn op basis van een persoonsgebonden omgevingsvergunning.

Artikel 3.36 Instructieregel nieuwe recreatiebungalowparken en uitbreiding bestaande recreatiebungalowparken

Het verdient aanbeveling om ten behoeve van de uitbreiding van een recreatiebungalowpark de maatwerkmethode toe te passen onder begeleiding van een deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur. Indien er echter sprake is van nieuwvestiging of een uitbreiding met meer dan 20% van de bestaande totale oppervlakte van het recreatiebungalowpark, zal de maatwerkmethode moeten worden toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur. Deze heeft ervaring met het inpassen van nieuwe ontwikkelingen met in potentie een aanzienlijke landschappelijke impact.

Artikel 3.37 Instructieregel bedrijfsmatige exploitatie recreatiebungalowparken

Nieuwe recreatiewoningen moeten daadwerkelijk beschikbaar zijn en blijven voor de toeristische verhuur en mogen niet als tweede woning gebruikt worden. Dit geldt ook voor bestaande recreatiewoningen op parken waarbij de bedrijfsmatige exploitatie in het omgevingsplan is voorgeschreven.

Artikel 3.38 Instructieregel nieuwe zelfstandige kampeerterreinen en uitbreiding bestaande zelfstandige kampeerterreinen

Dit artikel is niet van toepassing op het gebruik van gronden als kampeerterrein die als niet-agrarische neventak bij een agrarisch bedrijf worden gebruikt (kamperen bij de boer).

Artikel 3.39 Instructieregel gecumuleerde geluid

Dit artikel bepaalt dat de omgevingswaarden voor het gecumuleerde geluid in omgevingsplannen moeten worden opgenomen, voor zover het de invloedssfeer van het plangebied van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl betreft.

Artikel 3.40 Instructieregel bepaling geluidbelasting door windturbines in de aangewezen windparken

Het eerste lid bepaalt dat in omgevingsplannen dient te worden opgenomen dat alle gezamenlijke turbines binnen de in artikel 2.13 aangewezen gebieden gezamenlijk dienen te voldoen aan de geluidnormen. Het kan zo zijn dat woningen geluid ontvangen van meerdere windparken, als bedoeld in artikel 2.13 die afzonderlijk voldoen aan de geluidnormen. Daardoor kan een opgetelde geluidbelasting van windturbines ontstaan die hoger is dan de normen voor de afzonderlijke windparken. Het tweede lid geeft aan hoe te oordelen over deze hogere opgetelde geluidbelasting; de grens van 65 dB voor het gecumuleerde geluid is daarbij bepalend. Als deze niet wordt overschreden kan worden geoordeeld dat het door windturbines veroorzaakte geluid aanvaardbaar is. Artikel 12.13j van het Besluit kwaliteit leefomgeving bepaalt dat bij het gezamenlijk beoordelen van windturbines, het geluid van een windturbine of een windpark dat behoort tot een samenstel van activiteiten waarvoor tot 1 januari 2011 een vergunning in werking en onherroepelijk was of een melding was gedaan, niet wordt betrokken. Het derde lid verduidelijkt welke turbines wel en niet worden meegenomen in de toetsing aan de geluidnormen. Bij de bepaling van het gecumuleerde geluid dienen wel alle turbines, ongeacht de leeftijd, in de bepaling te worden meegenomen.

Artikel 3.41 Oogmerk

Het beleid van de provincie Groningen is erop gericht geurklachten substantieel te verminderen en dit wordt gezien als provinciaal belang. In deze paragraaf zijn regels gesteld om hieraan uitvoering te geven. Deze regels dragen bij aan het oplossen van ernstige industriële geurhinder en het voorkomen van nieuwe industriële geurhinder.

Artikel 3.42 Toepassingsbereik

Deze regels zijn niet van toepassing op agrarische activiteiten en communale rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 3.44 Immissiewaarde geur Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl

Deze bepaling vloeit rechtstreeks voort uit de Structuurvisie Eemsmond - Delfzijl die op 19 april 2017 is vastgesteld en zorgt ervoor dat de geur van een bedrijf in 98 procent van de uren van een jaar niet zal worden waargenomen. Deze norm geldt voor bedrijven die sindsdien zijn opgericht of waarvan de activiteiten sindsdien zijn gewijzigd.

Artikel 3.45 Instructieregel vergunningsplicht bij milieubelastende activiteiten die geurrelevant kunnen zijn

In dit artikel is bepaald dat in een omgevingsplan een omgevingsvergunningplicht moet worden opgenomen voor milieubelastende activiteiten, wanneer in dat gebied een omgevingswaarde voor industriële geur geldt en niet kan worden voorkomen dat de geur van het bedrijf waarneembaar is bij geurgevoelige gebouwen buiten bedrijventerreinen niet zijnde eigen bedrijfswoningen. Zodoende kan de cumulatieve geurbelasting in beeld worden gebracht en kan worden gemonitord of wordt voldaan aan de omgevingswaarde.

Artikel 3.46 Instructieregel bij vergunningverlening bij milieubelastende activiteiten die geurrelevant kunnen zijn (beoordelingsregels)

In dit artikel is geregeld hoe bij milieubelastende activiteiten de geurrelevantie wordt bepaald. Deze methodiek is gebaseerd op de "Handleiding geur industrie" die in 2012 is opgesteld in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en momenteel door InfoMil wordt beheerd.

Artikel 3.49 Instructieregel concentratie van bebouwing binnen bouwperceel

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie – ter bescherming van het landschap tegen onnodige versnippering – dat agrarische bedrijfsbebouwing wordt geconcentreerd binnen agrarische bouwpercelen. Op grond van dit artikel dienen met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan regels te worden opgenomen die erin voorzien dat agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en veevoer worden geconcentreerd binnen een agrarisch bouwperceel. Dit betreft een in een het omgevingsplan aangeduid aaneengesloten stuk grond waarop volgens de regels van een omgevingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan. Ten opzichte van de vorige verordening wordt niet meer de eis gesteld dat het agrarisch bouwperceel door middel van een geometrische begrenzing in het omgevingsplan dient te worden aangegeven. Bij de voorbereiding van het omgevingsplan dienen bij het bepalen van de vorm en begrenzing van de agrarisch bouwpercelen van agrarische bedrijven mede de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en stedenbouwkundige waarden die bij agrarische bedrijfsuitbreiding in het geding kunnen zijn zorgvuldig mee te wegen. Tevens biedt dit gemeenten meer flexibiliteit bij het stellen van regels in het omgevingsplan.

Artikel 3.50 Instructieregel nieuwe agrarische bouwpercelen

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector. Dit artikel stelt – met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties – regels over de mogelijkheid om in het omgevingsplan nieuwe agrarische bouwpercelen toe te staan. In het omgevingsplan kan een nieuw agrarisch bouwperceel alleen worden toegestaan in een beperkt aantal categorieën van gevallen van algemeen (provinciaal) belang. Uitplaatsing is alleen mogelijk indien uit onderzoek blijkt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een nabijgelegen bestaand agrarisch bouwperceel. Het nieuwe agrarisch bouwperceel moet daarnaast ten dienste staan van een uit onze provincie afkomstig agrarisch bedrijf, waarvan de verwachting bestaat dat de bedrijfsvoering op termijn in stand kan worden gehouden.

Ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing moet voor elk nieuw agrarisch bouwperceel de maatwerkmethode worden toegepast. Daarbij geldt in beginsel een bovengrens van maximaal 2 hectare. Een grotere oppervlakte is alleen mogelijk als Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang hebben verleend met toepassing van artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit en tevens het Groninger Verdienmodel is toegepast. De oppervlakte van het agrarisch bouwperceel mag echter nooit groter worden dan 4 hectare.

Artikel 3.51 Instructieregel maximale omvang nieuw agrarisch bouwperceel 2 hectare

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector. Dit artikel stelt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties de regel dat de omvang van een nieuw agrarisch bouwperceel in het omgevingsplan ten hoogste 2 hectare bedraagt.

Artikel 3.52 Instructieregel maximale omvang nieuw agrarisch bouwperceel 4 hectare

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector. Een nieuw agrarisch bouwperceel groter dan 2 hectare is alleen toegestaan indien voor dat bouwperceel de maatwerkmethode is gevolgd en het bouwperceel bovendien ten dienste staat aan een bedrijf dat voldoet aan het Groninger Verdienmodel. Dit model is ontwikkeld om te bepalen of een (melkrundveehouderij)bedrijf en de bedrijfsvoering daadwerkelijk bijdragen aan verduurzaming van de sector. Met de toepassing van het Groningen Verdienmodel is een groot provinciaal belang gediend.

Dit artikel stelt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regels over de mogelijkheid om nieuwe agrarische bouwpercelen tussen 2 en 4 hectare toe te staan. Een omgevingsplan kan alleen voorzien in een nieuwe agrarisch bouwperceel tussen 2 en 4 hectare als Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning hebben verleend voor een omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang met toepassing van artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit en tevens het Groninger Verdienmodel is toegepast. Tevens dient een erfinrichtingsplan behorend bij het omgevingsplan te worden opgesteld.

Artikel 3.53 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector. Dit artikel stelt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regels over de mogelijkheid om agrarische bouwpercelen uit te breiden tussen 1 en 2 hectare. Een omgevingsplan kan alleen voorzien in uitbreiding indien ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel door de gemeente de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en een erfinrichtingsplan is opgesteld.

Artikel 3.54 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen door koppeling van een agrarisch bouwperceel

Dit artikel biedt de mogelijkheid om in afwijking van het bepaalde in artikel 3.49, eerste lid en artikel 3.53, eerste lid, in het omgevingsplan te voorzien in een uitbreiding van een agrarische bedrijf door middel van een gekoppeld bouwperceel.

In uitzonderlijke omstandigheden kan het voorkomen dat een agrarisch bedrijf niet kan uitbreiden direct aangrenzend aan het bestaande bouwperceel of dat – in verband met het biologisch houden van dieren – een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel op afstand van het bestaande bouwperceel nodig is in verband met de geldende biologische regelgeving. Indien bovendien geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand bouwperceel in de nabijheid van de bij het bedrijf in gebruik zijnde gronden, kan de uitbreiding van het bouwperceel op enige afstand van het bestaande bouwperceel plaatsvinden.

Beide delen van het bouwperceel dienen in dat geval in het omgevingsplan gekoppeld te worden zodat duidelijk is dat de beide delen van het bouwperceel uitsluitend ten behoeve van hetzelfde bedrijf kunnen worden gebruikt. Ook in deze situatie geldt dat de maximale omvang van beide delen niet meer mag bedragen dan 2 ha en dat met het oog op een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de uitbreiding door middel van een gekoppeld bouwperceel de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur en erfinrichtingsplan wordt opgesteld.

Artikel 3.55 Instructieregel uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 4 hectare

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector. Een nieuw agrarisch bouwperceel of vergroting van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan 2 hectare is alleen toegestaan indien voor dat bouwperceel de maatwerkmethode is gevolgd en het bouwperceel bovendien ten dienste staat aan een bedrijf dat voldoet aan het Groninger Verdienmodel. Dit model is ontwikkeld om te bepalen of een (melkrundveehouderij)bedrijf en de bedrijfsvoering daadwerkelijk bijdragen aan verduurzaming van de sector. Met de toepassing van het Groningen Verdienmodel is een groot provinciaal belang gediend.

Dit artikel stelt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regels over de mogelijkheid om agrarische bouwpercelen uit te breiden tussen 2 en 4 hectare. Een omgevingsplan kan alleen voorzien in uitbreiding als Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning hebben verleend voor een omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang met toepassing van artikel 4.6, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit en tevens het Groninger Verdienmodel is toegepast. Tevens dient een erfinrichtingsplan behorend bij het omgevingsplan te worden opgesteld.

Artikel 3.56 Instructieregel afwijkende regeling gemeente Westerwolde

Dit artikel biedt in afwijking van artikel 3.50 en artikel 3.53 de gemeente Westerwolde de mogelijkheid om in het omgevingsplan de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op een perceel aan de J. Buiskoolweg te Vlagtwedde op te nemen met een omvang groter dan 2 hectare. Op artikel 16 maart 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 gewijzigd om de gemeente Vlagtwedde, thans Westerwolde, in staat te stellen planologische medewerking te verlenen aan de desbetreffende vestiging van een grootschalig melkrundveehouderijbedrijf aan de J. Buiskoolweg te Vlagtwedde en de uitbreiding van een melkrundveehouderijbedrijf aan de Munnekemoer te Ter Apel, teneinde daarmee recht te doen aan het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel.

Artikel 3.57 Instructieregel gebruiken van op 50 meter afstand of minder van elkaar gelegen agrarisch bouwpercelen voor het oprichten of vergroten agrarische bedrijfsbebouwing

Dit artikel is een vertaling van het op 31 januari 2018 vastgestelde provinciaal inpassingsplan (PIP) "Agrarische Bouwpercelen". Ter borging van het provinciale belang als bedoeld in de Omgevingswet is deze regel gesteld.

Artikel 3.58 Instructieregel opslag van veevoer en mest buiten het agrarisch bouwperceel

Dit artikel biedt in afwijking van artikel 3.49 gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan regels te stellen die erin voorzien om onder gestelde voorwaarden voorzieningen voor mestopslag en veevoer aansluitend aan het agrarisch bouwperceel op te richten of aan te leggen. Daarbij geldt onder andere de voorwaarde dat er geen mogelijkheid is om de aanwezige mest binnen het bestaande agrarisch bouwperceel op te slaan.

De nieuwe mestopslag moet zorgvuldig worden ingepast in het landschap. Gemeenten moeten zich hierin laten adviseren door een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.60 Instructieregel foliemestbassins en mestzakken op de veldkavel

Dit artikel biedt in afwijking van artikel 3.49 gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan regels te stellen die erin voorzien om onder gestelde voorwaarden foliemestbassins en mestzakken op de veldkavel op te richten of aan te leggen op een locatie die is gelegen binnen de daarvoor in de verordening aangewezen gebieden.

Daarbij geldt onder andere de voorwaarde dat er geen mogelijkheid is om de aanwezige mest binnen het bestaande agrarisch bouwperceel op te slaan.

De nieuwe mestopslag moet zorgvuldig worden ingepast in het landschap. Gemeenten moeten zich hierin laten adviseren door een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.61 Instructieregel mestsilo's op de veldkavel

Dit artikel biedt in afwijking van artikel 3.49 gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan regels te stellen die erin voorzien om onder gestelde voorwaarden mestsilo’s op de veldkavel op te richten op een locatie die is gelegen binnen de daarvoor in de verordening aangewezen gebieden. Daarbij geldt onder andere de voorwaarde dat er geen mogelijkheid is om de aanwezige mest binnen het bestaande agrarisch bouwperceel op te slaan.

De nieuwe mestopslag moet zorgvuldig worden ingepast in het landschap. De gemeente dient de maatwerkmethode onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur toe te passen.

Artikel 3.62 Instructieregel nieuwe glastuinbouwbedrijven niet toegestaan

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie geen ruimte bieden aan nieuwe vestigingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven omdat daaraan geen behoefte bestaat. Gemeenten kunnen voor bestaande glastuinbouwbedrijven uitbreidingsmogelijkheden in een omgevingsplan opnemen op basis van het resultaat van de toepassing van de maatwerkmethode. De toepassing van de maatwerkmethode kan achterwege blijven indien de uitbreiding van ondergeschikte aard is. Dit artikel bepaalt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dat in het omgevingsplan regels worden opgenomen die de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven in het buitengebied uitsluiten.

Artikel 3.63 Instructieregel uitbreiding bestaande glastuinbouwbedrijven

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie geen ruimte bieden aan nieuwe vestigingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven omdat daaraan geen behoefte bestaat. Gemeenten kunnen voor bestaande glastuinbouwbedrijven uitbreidingsmogelijkheden in een omgevingsplan opnemen met toepassing van de maatwerkmethode. De toepassing van de maatwerkmethode kan achterwege blijven indien de uitbreiding van ondergeschikte aard is. Dit artikel stelt met het oog het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties regels aan het omgevingsplan die er voorzien dat de bedrijfsbebouwing van bestaande glastuinbouwbedrijven in het buitengebied in ondergeschikte mate uit kunnen breiden met een oppervlakte van maximaal 20% van de totale bestaande oppervlakte bedrijfsbebouwing zoals aanwezig op 17 juni 2009. Een uitbreiding met een percentage van maximaal 50% is mogelijk met toepassing van de maatwerkmethode onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 3.64 Instructieregel nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

De provincie vindt volgens haar Omgevingsvisie dat het voor de vitaliteit van het landelijk gebied van belang is dat agrarische bedrijven hun bedrijfsvoering kunnen verbreden en ontwikkelen door het uitoefenen van nevenactiviteiten (multifunctionele landbouw). Bijvoorbeeld voor natuur- en landschapsbeheer, dag- en verblijfsrecreatie, educatie, opvang in de zorg, verkoop van eigen of streekproducten en kinderopvang. Nevenactiviteiten mogen geen afbreuk doen aan bestaande landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Dit artikel bepaalt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dat in het omgevingsplan regels worden opgenomen die erin voorzien dat nevenactiviteiten, waaronder detailhandelsactiviteiten, ondergeschikt blijven aan de agrarische hoofdfunctie en geen afbreuk doen aan bestaande landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Artikel 3.65 Instructieregel nieuwvestiging en uitbreiding hoofd- of neventak intensieve veehouderij niet toegestaan

De provincie vindt volgens haar Omgevingsvisie dat uitoefening van intensieve veehouderij, het gebruik van stallen en de bouw van stalruimte voor intensieve veehouderij grote afbreuk doen aan de belevingswaarde van de leefomgeving. Dat geldt niet alleen voor de nabije omgeving van steden en dorpen, toeristische routes of natuurgebieden, maar voor de hele provincie. Een uitzondering hierop kunnen gemeenten maken voor vergroting van de stalvloeroppervlakte die noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu en/of om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten. Het aantal te houden dieren mag daarbij niet toenemen. Dit artikel bepaalt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dat in het omgevingsplan regels dienen te worden opgenomen die nieuwvestiging van een hoofd- of neventak intensieve veehouderij of uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij verbieden. Het begrip intensieve veehouderij is gedefinieerd in de begripsbepalingen.

Artikel 3.66 Instructieregel uitbreiding ten behoeve van aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu of ten behoeve van dierenwelzijn

De provincie geeft in haar Omgevingsvisie aan dat uitoefening van intensieve veehouderij, het gebruik van stallen en de bouw van stalruimte voor intensieve veehouderij grote afbreuk doen aan de belevingswaarde van de leefomgeving. Dat geldt niet alleen voor de nabije omgeving van steden en dorpen, toeristische routes of natuurgebieden, maar voor de hele provincie. Een uitzondering hierop kunnen gemeenten maken voor vergroting van de stalvloeroppervlakte die noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu en/of om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten. Het aantal te houden dieren mag daarbij niet toenemen. Dit artikel bepaalt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dat in het omgevingsplan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt toegekend om een omgevingsvergunning te verlenen voor uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij als in het omgevingsplan beoordelingsregels worden opgenomen die erin voorzien dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als dat noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu en/of bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben, mits in het omgevingsplan geborgd wordt dat het aantal te houden dieren zoals is vergund op 1 januari 2019 (het tijdstip waarop de afwijkende regeling voor intensieve veehouderij is komen te vervallen) niet toeneemt. Met de woorden ‘het aantal dieren zoals is vergund’ is bedoeld dat het aantal dieren zoals dat rechtmatig (dat wil zeggen op grond van verleende omgevingsvergunningen milieu) kon worden gehouden in de bestaande stallen, niet mag toenemen.

Artikel 3.67 Aanwijzing en instructieregel afwijkende regeling perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde

Met deze afwijkende regeling wordt een uitzondering mogelijk gemaakt op artikel 3.65. Zo kan de gemeente Stadskanaal planologische medewerking verlenen aan de bouw van een pluimveestal op het perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde, mits aan een aantal voorwaarden op gebied van verduurzaming en stikstofdepositie wordt voldaan. Het aantal dieren zoals vergund mag hierbij op provinciale schaal per saldo niet toenemen. Een voorwaarde voor de uitbreiding op het perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde is dat het intensieve veehouderijbedrijf op het perceel Dorpsstraat 18 te Vriescheloo juridisch en feitelijk definitief is beëindigd. Ook mag het aantal dieren op het perceel Veenhuizen 18A te Onstwedde niet met een groter aantal dieren toenemen dan vergund was op het perceel Dorpsstraat 18 te Vriescheloo.

Verder worden bij deze uitzondering eisen gesteld aan verduurzaming en stikstofdepositie. Zo dienen de te houden dieren meer netto leefruimte ter beschikking te hebben in zowel de nieuw te bouwen stal als in de bestaande stallen. In het kader van de verduurzaming maken overdekte uitloopruimtes en emmissiereducerende maatregelen in de stalruimtes onderdeel uit van de planvorming. Daarbij dient vanuit beide bedrijfslocaties de stikstofdepositie af te nemen op het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied. De vergunde Natura 2000-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de wet gelden hierbij als referentiesituatie voor beide locaties.

Als laatste voorwaarde dient het provinciaal beleid ten aanzien van agrarische schaalvergroting in acht te worden genomen. Zo is naast deze afwijkende regeling ook artikel 3.53 van toepassing, op grond waarvan een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel mogelijk is tot maximaal 2 hectare, mits een erfinrichtingsplan wordt opgesteld en de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Deze afwijkende regeling betreft een uitzondering op het geldende provinciaal beleid. Het gaat hierbij om een pilot voor een mogelijke provinciebrede aanpak. In eerste instantie geldt deze uitzondering alleen voor de genoemde percelen vanwege de ligging van beide bedrijfslocaties op relatief korte afstand van het stikstofgevoelige natuurgebied Lieftinghsbroek. De afname van stikstofdepositie op Lieftinghsbroek door het nemen van emmissiereducerende maatregelen is daardoor relatief groot.

Artikel 3.68 Overgangsrecht perceel Alteveersterweg 6 te Stadskanaal

Tot 1 januari 2019 was in artikel 2.29.3 van de vorige verordening een “afwijkende regeling” opgenomen op grond waarvan het mogelijk was om de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij uit te breiden ten behoeve van een toename van het aantal dieren. Afhankelijk van het gebied was uitbreiding mogelijk tot 5.000 m² of 7.500 m². In de gebieden met de aanduiding “geen uitbreiding stalvloeroppervlakte intensieve veehouderij” was geen uitbreiding mogelijk. Met ingang van 1 januari 2019 is het verboden om de bestaande stalvloeroppervlakte van een bestaand intensief veehouderijbedrijf te vergroten.

Met gebruikmaking van deze “afwijkende regeling” heeft de gemeente Stadskanaal in juni 2017 medewerking verleend aan uitbreiding van het stalvloeroppervlak voor intensieve veehouderij bij het aan de Alteveersterweg 6 gevestigde gemengd agrarisch bedrijf, waar naast een pluimveetak ook een akkerbouwtak wordt uitgeoefend. Hiertegen is door derden beroep ingesteld, onder andere tegen het feit dat de uitbreiding voor een klein gedeelte was voorzien in het gebied waar geen uitbreiding van de stalvloeroppervlakte mogelijk was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.

Indien een besluit is vernietigd kan het bestuursorgaan een nieuw besluit nemen om het gebrek dat tot vernietiging heeft geleid te herstellen. Daartoe ziet de gemeente Stadskanaal in dit geval aanleiding omdat de initiatiefnemer zijn project zodanig heeft aangepast dat de nieuwe stal buiten het gebied waar geen uitbreiding mogelijk was komt te liggen. Complicerende factor daarbij is echter dat een nieuw besluit moet worden genomen met in achtneming van het dan geldende recht en beleid.

Dat betekent in dit geval dat de aangevraagde vergunning alsnog moet worden geweigerd, omdat de afwijkende regeling op 1 januari 2019 is vervallen en ook geen sprake is van een uitbreiding van het stalvloeroppervlak ten behoeve van milieumaatregelen of dierenwelzijn waarbij het aantal dieren gelijk blijft.

De gemeente Stadskanaal heeft verzocht om hiervoor overgangsrecht op te nemen en geeft aan dat in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid die het rechtvaardigt de mogelijkheid te bieden om een nieuw besluit te nemen die de uitvoering van het project alsnog mogelijk maakt. De oorspronkelijke omgevingsvergunning is immers al in 2017 verleend, waardoor de stal al gebouwd had kunnen worden als de stal een paar meter verplaatst was. Het gaat dus om het repareren van een technische fout uit het verleden waardoor de vergunde situatie uit 2017 alsnog hersteld kan worden. Die mogelijkheid wordt geboden in dit artikel in de vorm van het opnemen van specifiek overgangsrecht voor het perceel Alteveersterweg 6 te Stadskanaal.

Artikel 3.70 Instructieregel gestapeld houden van vee

De provincie wil volgens haar Omgevingsvisie schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector. De provincie vindt het daarom onwenselijk dat binnen gebouwen voor een agrarisch bedrijf meerdere bouwlagen worden gebruikt voor het houden van dieren. Dit is ook niet nodig omdat uitbreiding van het agrarische bedrijf ten behoeve van het houden van dieren in gebouwen met één bouwlaag binnen het agrarische bouwperceel kan plaatsvinden. Als dat niet mogelijk is kan een eventuele uitbreiding van het agrarisch bouwperceel al dan niet met toepassing van de maatwerkmethode plaatsvinden met inachtneming van onder meer de regels in deze verordening over agrarische bedrijven, waaronder intensieve veehouderij. Dit artikel bepaalt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dat in het omgevingsplan regels worden opgenomen die erin voorzien dat binnen gebouwen voor een agrarisch bedrijf ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

Artikel 3.71 Instructieregel tweede agrarische bedrijfswoningen

De provincie vindt het volgens haar Omgevingsvisie onwenselijk dat tweede agrarische bedrijfswoningen als gewone burgerwoning bij een agrarisch bedrijf worden opgericht of gebruikt. Een burgerwoning kan met name vanuit milieuoogpunt ongewenst zijn, doordat de aanwezigheid hiervan de bedrijfsvoering van het ter plaatse aanwezige bedrijf of een eventueel in de buurt gelegen (agrarisch) bedrijf zou kunnen beperken. Tevens dient onnodige verstening en versnippering van het buitengebied door burgerwoningen te worden voorkomen. Dit artikel bepaalt met het oog op het beschermen van het landschap en stedenbouwkundige waarden en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dat in het omgevingsplan de regel wordt opgenomen die erin voorziet dat tweede agrarische bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven in het buitengebied alleen zijn toegestaan indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

Artikel 3.73 Instructieregel stilte

Stilte is een kernkarakteristiek van onze provincie. Dit artikel bepaalt dat gemeenten het belang van stilte in het buitengebied moeten betrekken bij de bepalingen in het omgevingsplan.

Artikel 3.74 Instructieregel duisternis

Duisternis is een kernkarakteristiek van onze provincie. Dit artikel bepaalt dat gemeenten het belang van duisternis in het buitengebied moeten betrekken bij de bepalingen in het omgevingsplan.

Artikel 3.75 Instructieregel lichtuitstraling ligboxenstal

Duisternis is een kernkarakteristiek van onze provincie. Dit artikel bepaalt dat gemeenten in hun omgevingsplan vastleggen dat geen nieuwe ligboxenstallen worden toegestaan waarbinnen de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt, tenzij er voorzieningen zijn getroffen die de lichtuitstraling tussen 20.00 uur en 6.00 uur met ten minste 90% reduceren.

Artikel 3.76 Aanwijzing en geometrische begrenzing stiltegebieden en aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

Eerste lid

Deze bepaling ziet op de aanwijzing en begrenzing van de aandachtsgebieden voor stilte en duisternis. Dit zijn gebieden waar extra stimuleringsmaatregelen worden getroffen. Deze aandachtsgebieden liggen in de gemeente Vlagtwedde (met name in Westerwolde) en in de gemeente Winsum, ten westen van de provinciale weg Groningen-Winsum.

Tweede lid

Deze bepaling ziet op de aanwijzing en begrenzing van de stiltegebieden. De stiltegebieden zijn dezelfde gebieden die al als stiltegebied waren aangewezen op basis van de Wet milieubeheer.

Artikel 3.77 Instructieregel stiltegebieden

Stilte is een kernkarakteristiek van onze provincie. Dit artikel bepaalt dat in een omgevingsplan dat van toepassing is op stiltegebieden hiermee rekening wordt gehouden.

Artikel 3.78 Instructieregel aandachtsgebieden stilte en duisternis

Duisternis is een kernkarakteristiek van onze provincie. Dit artikel bepaalt dat in een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis gebieden hiermee rekening wordt gehouden.

Artikel 3.79 Instructieregel lichtplan aandachtsgebieden stilte en duisternis

Stilte en duisternis zijn kernkarakteristieken van onze provincie. Dit artikel bepaalt dat in een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis een verplichting wordt opgenomen tot het opstellen van een lichtplan bij milieubelastende activiteiten met een potentieel significante lichtemissie.

Artikel 3.80 Instructieregel cumulatieve geluidsbelasting aandachtsgebieden stilte en duisternis

Stilte en duisternis zijn kernkarakteristieken van onze provincie. Dit artikel bepaalt dat in een omgevingsplan dat van toepassing is op aandachtsgebieden voor stilte en duisternis rekening wordt gehouden met cumulatie van geluidbelasting.

Artikel 3.82 Oogmerken

Het oogmerk van de regels in deze paragraaf is de bescherming van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, behoud van het cultureel erfgoed en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

De provincie Groningen kent volgens de ‘Kwaliteitsgids Groningen’ veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. De provincie hecht grote waarde aan de bijzondere kwaliteiten van ons landschap, zoals de weidsheid, de diversiteit en de herkenbaarheid. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorisch erfgoed zijn van belang voor de eigenheid van de streek, een gevoel van verbondenheid met de streek, een plezierige leefomgeving en voor toerisme en recreatie. Dit draagt bij aan een aantrekkelijke provincie om te wonen, werken en recreëren. Tegelijk staat het cultureel erfgoed onder druk door de gevolgen van gaswinning. Een grote inzet op het versterken en daarmee in stand houden van ons cultureel erfgoed is daarmee een belangrijke opgave.

Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in onze provincie is volgens de Omgevingsvisie een provinciaal belang en een kerntaak, waar de provincie samen met haar partners invulling aan wil geven. De provincie stelt daarom kaders voor de bescherming, het beheer en de ontwikkeling van de samenhangende landschapsstructuur, waarbinnen ruimte is voor gebiedsinitiatieven en maatwerk. Gemeenten dragen de zorg voor het landschap op het lokale schaalniveau.

In de provincie liggen tevens het Nationaal Landschap Middag-Humsterland en een deel van het Nationaal Park Drentsche Aa

Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en daarmee samenhangende bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het rijksbeleid Nationale Landschappen is in 2012 stopgezet. De aanduiding Nationale Landschappen blijft wel bestaan vanwege de unieke en zeldzame kwaliteiten die deze gebieden bevatten. De provincie geeft hier zelf invulling aan.

De provincie heeft de begrenzing van deze gebieden vastgelegd en beschermt de kernkwaliteiten in deze gebieden.

Nationaal Landschap Middag-Humsterland
Nationaal Landschap Middag-Humsterland is een oud open wierdenlandschap met hoge landschappelijke en archeologische waarde. De provincie ziet kansen voor de positionering van Middag-Humsterland als onderdeel van de noordelijke waddenregio, als voorbeeldgebied waar veel landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn gebleven. De provincie beschermt in dit gebied de landschappelijke openheid, onregelmatige blokverkaveling, karakteristieke laagtes, het reliëf van wierden, de dijken en natuurlijke laagtes en het beloop en het profiel van de wegen. Hiervoor heeft de provincie regels opgenomen in deze verordening.

Nationaal Park Drentsche Aa
Het Nationaal Park Drentsche Aa is een esdorpen- en wegdorpenlandschap, bestaand uit een open beekdal met graslanden op laagveen en petgaten, dat naar de Hondsrug toe overgaat in zandgronden met veel bossen, houtwallen en houtsingels. Circa vijf procent van het Nationaal Park Drentsche Aa ligt in onze provincie.
Samen met de provincie Drenthe beschermt de provincie de kleinschaligheid van het landschap, de vrij meanderende beek de Drentsche Aa en de samenhang van essen, bossen, heides en moderne ontginningen. Hiervoor heeft de provincie regels opgenomen in deze verordening. Ook zijn regels opgenomen voor de bescherming van het zicht vanaf de snelweg A28 op het Nationaal Park.

Artikel 3.83 Aanwijzing en begrenzing Nationaal Landschap Middag-Humsterland

Dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het Nationaal Landschap Middag-Humsterland en de te beschermen karakteristieke sloten en wegen en wijst deze aan.

Artikel 3.84 Instructieregel Nationaal Landschap Middag-Humsterland

Het Nationaal Landschap Middag-Humsterland is een gebied met internationaal zeldzame en unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en daarmee samenhangende bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Middag-Humsterland is een oud open wierdenlandschap met hoge landschappelijke en archeologische waarde. Veel cultuurhistorische waarden zijn in dit gebied behouden gebleven:

Het contrast tussen de oude kweldervlaktes en de historisch gegroeide dorpsstructuur van wierden;

De kenmerkend doorzichten op het landschap vanuit de dorpen en andersom (vanuit het landschap op de karakteristieke dorpsilhouetten);

De tussenliggende open ruimtes die gevuld zijn met agrarische bebouwing als in de ruimte verspreid liggende groene eilanden in de onregelmatige verkaveling van het wierdenlandschap;

De karakteristieke sloten die de oorspronkelijke verkaveling in het landschap accentueren en de karakteristieke sloten die de (onregelmatige) blokverkaveling en/of kleinschaligheid van het landschap accentueren;

Een verbindend systeem van maren, dat aansluit op wierdendorpen en een stelsel van trekvaarten en wegen dat nog duidelijk is af te lezen in het landschap en;

In dit landschappelijk raamwerk behoudt het erfgoed van monumentale boerderijen, borgen, kerken en kloosterterreinen zijn identiteit.

De landschappelijke openheid, de onregelmatige blokverkaveling, karakteristieke natuurlijke laagtes van (voormalige) waterlopen, het reliëf van wierden, dijken en het beloop en het profiel van de wegen zijn met het oog op de landschappelijke waarde en het behoud van het cultureel erfgoed van provinciaal belang.

Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze waarden van het Nationaal Landschap Middag-Humsterland in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.85 Aanwijzing en instructieregel Nationaal Park Drentscha Aa

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het Nationaal Park Drentsche Aa en wijst deze aan. Het Nationaal Park Drentsche Aa is een gebied met internationaal zeldzame en unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en daarmee samenhangende bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het Drentsche Aa gebied is een oud esdorpen- en wegdorpenlandschap met hoge landschappelijke en archeologische waarde. Veel cultuurhistorische waarden zijn in dit gebied behouden gebleven:

  • Het contrast tussen de besloten, hoger gelegen Hondsrug en aan weerszijden de laaggelegen zeer open beekdalen van de Drentsche Aa en Hunze;

  • De parkachtige esdorpenstructuur op de Hondsrug met afwisselend essen, bossen, graslanden en landgoederen;

  • Het reliëf van de glaciale ruggen en essen;

  • De natte landschapselementen in de vorm van pingoruïnes en petgaten.

Samen met de provincie Drenthe beschermt de provincie Groningen de kleinschaligheid van het landschap. De vrij meanderende beek de Drentsche Aa en de samenhang van essen, bossen, heides en moderne ontginningen zijn met het oog op de landschappelijke waarde en het behoud van het cultureel erfgoed van provinciaal belang.

Dit artikel bepaalt dat in het omgevingsplan regels worden opgenomen die voorzien in beschermen van de inrichting van de landgoederen in dit gebied.

Artikel 3.86 Aanwijzing en instructieregel Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa en wijst deze aan.

Het Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa langs de A28 biedt zicht op de vrij meanderende beek de Drentsche Aa, waarin vrijwel geen bebouwing voorkomt, en de hoger gelegen Hondsrug. Het maakt onderdeel uit van een prehistorisch landschap dat met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang is. Dit artikel bepaalt dat in het omgevingsplan regels worden opgenomen die het vrije uitzicht vanaf de weg op het Nationaal Park Drentsche Aa waarborgen.

Artikel 3.87 Aanwijzing en instructieregel grootschalig open landschap

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het grootschalig open landschap en wijst deze aan. De grootschalige openheid van het landschap is kenmerkend voor de provincie Groningen. Met name de afwisseling en het contrast tussen de open en besloten gebieden draagt bij aan de diversiteit van het landschap. Met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde is de bescherming van de openheid van provinciaal belang. De handhaving en versterking van de openheid in combinatie met de stilte en duisternis dragen bij aan de verbetering van de kwaliteiten en waarden van het Groninger landschap

Gebieden met een grootschalig openkarakter:

  • het Hoogeland;

  • het Waddengebied;

  • het Oldambt;

  • de Veenkoloniën.

Opgaande beplanting tast deze openheid aan. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de landschappelijke openheid in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Omdat de openheid niet elders te compenseren is, moet het omgevingsplan regels bevatten die nieuwe houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden verbieden.

Artikel 3.88 Aanwijzing en instructieregel essen

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van essen en wijst deze aan.

De bescherming van het reliëf en het open karakter van de essen is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Opgaande beplanting tast deze openheid aan. De zichtbaarheid van essen vanuit het omringende landschap draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van Westerwolde en het Gorecht. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang.

In Westerwolde en het Gorecht liggen veel karakteristieke nederzettingen waarvan de ruimtelijke structuur nauw verbonden is met het omliggende landschap. Met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde is de bescherming van de stedenbouwkundige structuur en het karakter van de esdorpen en esgehuchten van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de essen in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.89 Aanwijzing en instructieregel esgehuchten

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van esgehuchten en wijst deze aan.

De bescherming van het reliëf en het open karakter van de essen is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Opgaande beplanting tast deze openheid aan. De zichtbaarheid van essen vanuit het omringende landschap draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van Westerwolde en het Gorecht. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang.

In Westerwolde en het Gorecht liggen veel karakteristieke nederzettingen waarvan de ruimtelijke structuur nauw verbonden is met het omliggende landschap. Met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde is de bescherming van de stedenbouwkundige structuur en het karakter van de esdorpen en esgehuchten van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de esgehuchten in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.90 Aanwijzing en instructieregel wierden

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van wierden en wijst deze aan.

De bescherming van het reliëf en het open karakter van wierden is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. De zichtbaarheid van wierden vanuit het omringende landschap draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van de noordelijke kleischil. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Opgaande beplanting tast deze openheid aan. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze wierden in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.91 Aanwijzing en instructieregel zones rond wierden

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van zones rond wierden en wijst deze aan. De bescherming van het reliëf en het open karakter van wierden is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. De zichtbaarheid van wierden vanuit het omringende landschap draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van de noordelijke kleischil. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Opgaande beplanting tast deze openheid aan. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze wierden in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.92 Aanwijzing en instructieregel kanalen en wijken

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van kanalen en wijken en wijst deze aan. Kenmerkend voor het veenkoloniale landschap is de rationele verkavelingsstructuur van kanalen en wijken.

De bescherming van deze verkavelingsstructuur is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. De koppeling tussen langgerekte bebouwingslinten met kanalen en wijken volgens een planmatige opzet zorgt voor een contrast met het grootschalige open landschap. Het behoud van kanalen en wijken draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van het veenkoloniale landschap. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Het behoud van de verkavelingsstructuur in de Veenkoloniën draagt daar aan bij. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze waarden in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Deze regels zijn niet gericht op een verbod omdat een gemotiveerde aanpassing en compensatie van de verkavelingsstructuur (kanalen en wijken) in de Veenkoloniën mogelijk is ten behoeve van een bedrijfsmatig (bijv. zandwinning), landbouwkundig, water of recreatief belang.

Artikel 3.93 Aanwijzing en instructieregel houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartieren en wijst deze aan. Kenmerkend voor het Zuidelijk Westerkwartier zijn de zandruggen met langgerekte wegdorpen waarop haaks de houtsingels fungeren als kavelgrenzen. De bescherming van de houtsingelstructuur is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. De koppeling tussen de hoger gelegen zandruggen met langgerekte bebouwingslinten en houtsingels zorgt voor een contrast met de tussenliggende lager gelegen veengebieden. Het behoud van houtsingels draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van het Zuidelijk Westerkwartier. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze waarden in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.94 Aanwijzing en instructieregel pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de pingoruïnes Zuidelijk Westerkwartier en wijst deze aan.

Kenmerkend voor het Zuidelijk Westerkwartier zijn pingoruïnes. Pingoruïnes zijn aardkundig waardevolle gebieden die zijn ontstaan door een natuurlijk proces tijdens de laatste ijstijd. De bescherming van het reliëf en het archeologisch archief van pingoruïnes is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Het behoud van deze dikwijls diepe, ronde gaten gevuld met water met in sommige gevallen nog een ringwal draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van het Zuidelijk Westerkwartier. Het dempen, egaliseren en afschuiven zorgt ervoor dat de kenmerken van een pingoruïne verdwijnen. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze pingoruïnes in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.95 Aanwijzing en instructieregel besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het besloten en kleinschalig open gebied Gorecht en Westerwolde en wijst deze aan.

Kenmerkend voor het Gorecht en Westerwolde zijn de besloten en kleinschalig open gebieden. De bescherming van houtwallen, houtsingels en meidoornhagen accentueert deze structuur en is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. De koppeling tussen de hoger gelegen essen met esgehuchten en houtwallen zorgt voor een contrast met de lager gelegen beekdalen. Het behoud van houtwallen, houtsingels en meidoornhagen draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van het Gorecht en Westerwolde. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze waarden in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.96 Aanwijzing en instructieregel pingoruïnes Gorecht

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de pingoruïnes Gorecht en wijst deze aan.
Kenmerkend voor het Gorecht zijn pingoruïnes. Pingoruïnes zijn aardkundig waardevolle gebieden die zijn ontstaan door een natuurlijk proces tijdens de laatste ijstijd. De bescherming van het reliëf en het archeologisch archief van pingoruïnes is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Het behoud van deze dikwijls diepe, ronde gaten gevuld met water met in sommige gevallen nog een ringwal draagt bij aan de kenmerkende eigenheid van het Gorecht. Het dempen, egaliseren en afschuiven zorgen ervoor dat de kenmerken van een pingoruïne verdwijnen. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze pingoruïnes in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.97 Aanwijzing en instructieregel glaciale ruggen

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de glaciale ruggen en wijst deze aan. Op verschillende plaatsen in Groningen zijn duidelijke hoogteverschillen (een halve meter en meer) in het landschap aanwezig. Het zicht op dit reliëf is vooral karakteristiek voor de Hondsrug, Westerwolde en de glaciale ruggen bij Blauwestad en Zuidhorn. Glaciale ruggen zijn aardkundig waardevolle gebieden die zijn ontstaan door een natuurlijk proces tijdens de ijstijd. De bescherming van het reliëf is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Het zicht op glaciale ruggen draagt in combinatie met de daarop voorkomende bebouwing bij aan de kenmerkende eigenheid en ontstaansgeschiedenis van Groningen. Beplanting op het hoogste punt kan de glaciale rug accentueren. Opgaande beplanting op de flanken van glaciale ruggen tast het zicht op het reliëf aan. Het reliëf wordt ook aangetast door het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van glaciale ruggen. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de glaciale ruggen in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.98 Aanwijzing en instructieregel gebieden met reliëfinversie

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het gebieden met reliëfinversie en wijst deze aan.

Op verschillende plaatsen in Groningen zijn duidelijke hoogteverschillen in het landschap aanwezig die te maken hebben met de aardkundige geschiedenis. De bescherming van het aardkundig reliëf en het zicht daarop is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Het zicht op reliëfinversie draagt bij aan de kenmerkende eigenheid en ontstaansgeschiedenis van Groningen. Opgaande beplanting kan het zicht daarop aantasten, maar kan ook het reliëf in het landschap markeren. Het reliëf wordt ook aangetast door het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de gebieden met reliëfinversie in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.99 Aanwijzing en instructieregel dekzandruggen

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de dekzandruggen en wijst deze aan.

Op verschillende plaatsen in Groningen zijn duidelijke hoogteverschillen in het landschap aanwezig die te maken hebben met de aardkundige geschiedenis. De bescherming van het aardkundig reliëf en het zicht daarop is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Het zicht op dekzandruggen draagt in combinatie met de daarop voorkomende bebouwing bij aan de kenmerkende eigenheid en ontstaansgeschiedenis van Groningen. Opgaande beplanting kan het zicht daarop aantasten, maar kan ook het reliëf in het landschap markeren. Het reliëf wordt ook aangetast door het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de dekzandruggen in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.100 Aanwijzing en instructieregel oude dijken

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de oude dijken en wijst deze aan.

De bescherming van het reliëf en het profiel van oude dijken is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. De zichtbaarheid van oude dijken vanuit het omringende landschap draagt in combinatie met de grootschalige openheid met boerderijreeksen langs slaperdijken bij aan de kenmerkende eigenheid van de noordelijke kleischil en het Oldambt. Het wijzigen van het profiel en het gebruik anders dan grasland tast de waarde van oude dijken aan. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van deze oude dijken of delen of restanten daarvan in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Het gaat hierbij onder andere om: (slaper)dijken en daarmee samenhangende elementen zoals kolken, drinkdobben, coupures en schot balkenhuisjes, herkenbare dijktracés en leidijken

Artikel 3.101 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke waterlopen

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de karakteristieke waterlopen en wijst deze aan.

De bescherming van het profiel en beloop van karakteristieke waterlopen is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. De zichtbaarheid van karakteristieke waterlopen draagt in combinatie met de aantakking op dorpen en de afwatering naar de Waddenzee en Dollard bij aan de kenmerkende eigenheid van de noordelijke kleischil, het Oldambt en Westerwolde. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de karakteristieke waterlopen in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Omdat waterlopen voor natuurontwikkeling (hermeandering, natuurvriendelijke oevers) aangepast moeten kunnen worden, hoeft in het omgevingsplan geen verbod opgenomen te worden.

Artikel 3.102 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke laagten

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de karakteristieke laagten en wijst deze aan.

De bescherming van karakteristieke laagten die met een (voormalige) waterloop samenhangen is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Het zicht op karakteristieke laagten en de samenhang met de (voormalige) waterloop dragen bij aan de kenmerkende eigenheid en ontstaansgeschiedenis van Groningen. Het reliëf van karakteristieke laagten heeft een aardkundige geschiedenis en wordt aangetast door het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden. Het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de karakteristieke laagten in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Omdat deze aardkundige waarde door de eeuwen op deze locaties is ontstaan kan ze niet elders gecompenseerd worden en daarom moet in het omgevingsplan een verbod opgenomen worden.

Artikel 3.103 Aanwijzing en instructieregel diepe plassen en meren

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de diepe plassen meren en wijst deze aan.

De aanleiding voor het opnemen van dit artikel over (diepe) waterplassen is een wijziging van het Besluit bodemkwaliteit die het mogelijk maakt dat licht verontreinigde grond en bagger slechts met een melding onder algemene regels, dus zonder vergunning, nuttig wordt toegepast, bijvoorbeeld om een plas te verondiepen. Het gaat in dit artikel om de bescherming van die plassen die vanwege waterkwaliteit, natuur of landschap dusdanig bijzonder zijn, dat verondieping moet worden voorkomen.

Diepe waterplassen zijn overwegend niet-lijnvormige wateren die stratificeren. Stratificatie is het optreden van gelaagdheid in de waterkolom, waarbij water met een lage dichtheid drijft op water met een hogere dichtheid. Dit kan al ontstaan vanaf een diepte van vier tot zes meter. Diepe waterplassen hebben vaak een hoge waterkwaliteit en zijn daarbij vanuit ecologisch opzicht anders dan ondiepe meren. In ondiepe meren zijn waterplanten een belangrijke sturende factor voor de waterkwaliteit, terwijl in diepe waterplassen de diepte en veelal de waterbodem een sturende rol hebben. Ook de nutriëntenbelasting speelt vaak een onderscheidende rol bij de waterkwaliteit.

Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de bovengenoemde waarden van de diepe waterplassen in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Hiervan uitgezonderd zijn werkzaamheden die samenhangen met het afwerken van (diepe) waterplassen en aanpassingen aan oevers.

Artikel 3.104 Aanwijzing en instructieregel groene linten

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van Groene linten en wijst deze aan.

In Oost-Groningen, Midden-Groningen en Noordoost-Groningen komen groene linten voor. Ze bestaan uit een combinatie van wegbeplanting, slingertuinen en monumentale boerenerven die het wegdorp een groen karakter geven. De bescherming van groene linten is in combinatie met bebouwing op de hogere dekzandruggen vanuit het behoud van het cultureel erfgoed van provinciaal belang. De ruimtelijke structuur van groene linten is nauw verbonden met het omliggende open en lager gelegen landschap. Met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde is de bescherming van de stedenbouwkundige structuur en het karakter van groene linten van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van de groene linten in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Het gaat daarbij om regels gericht op bescherming van de bestaande wegbeplanting en de inrichting van de daarmee samenhangende slingertuinen en regels gericht op voorkoming van onnodige kap en het verplichten van herplant.

Artikel 3.105 Aanwijzing en instructieregel Waddenzee

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van de Waddenzee binnen de provincie Groningen en wijst deze aan.

Het Waddengebied heeft grote en internationaal erkende ecologische en landschappelijke waarde. Sinds 2009 is de Waddenzee UNESCO Wereldnatuurerfgoed. Tot het Groningse deel van het Waddengebied behoren de Waddenzee (inclusief de eilanden), het Eems-estuarium en het Lauwersmeer. Boringen naar aardgas of leidingen buiten de aangegeven leidingstroken zijn niet verenigbaar met deze waarden. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om winning en proefboringen in de Waddenzee. De winning van aardgas uit de Waddenzee vanaf het vasteland is wel toegestaan. Dit artikel bepaalt dat ter bescherming van dit gebied regels in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen die exploratie- of exploitatieboringen naar aardgas verbieden.

Artikel 3.106 Instructieregel aanleg van bos en productiebos

De grootschalige openheid van het landschap is kenmerkend voor Groningen. De aanleg van bos en nieuwe houtteelt kan afbreuk doen aan deze openheid. Tegelijkertijd wil de provincie de vrijwillige aanleg van bos en hout stimuleren in gebieden waar dat past, en dit zodanig reguleren dat per saldo geen afbreuk wordt gedaan aan huidige natuur- en landschapswaarden. Dit artikel stelt regels over de mogelijkheden van aanleg van bos en nieuwe houtteelt die bij de vaststelling van het omgevingsplan in acht dienen te worden genomen.

De aanleg van bos en houtteelt kan in sommige gevallen de landschappelijke waarden aantasten en hier blijft aanleg daarvan uitgesloten. Het gaat om grootschalig open landschap, essen, esgehuchten en zones rondom wierden, als bedoeld in de artikelen 3.87, 3.88, 3.89 en 3.91.

In tegenstelling tot boomgaarden zijn voedselbossen aan te merken als een vorm van bosaanleg of overige houtige opstanden.

Artikel 3.107 Aanwijzing en instructieregel landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling en wijst deze aan.

De bescherming van de herkenbare opstrekkende verkaveling is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Verkavelingspatronen bepalen de identiteit van het cultuurlandschap. Ze weerspiegelen de bodem (klei, veen, zand) en de ontstaansgeschiedenis van het landschap. De waardevolle opstrekkende verkaveling aan de Waddenkust bestaat uit een regelmatig patroon van (zeer) langgerekte kavels gescheiden door sloten en landbouwontsluitingswegen die het historisch recht van opstrek zichtbaar maken. Het gaat hierbij om langwerpige percelen met een maximale breedte van 250 meter. De inpolderingsgeschiedenis van de Waddenkust vormt een belangrijk onderdeel van de cultuurhistorie van Groningen en het behoud van de diversiteit van landschappen in de verschillende deelgebieden is van provinciaal belang. Dit artikel bepaalt dat regels ter bescherming van de herkenbare opstrekkende verkaveling in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Deze regels zijn niet gericht op een verbod omdat een gemotiveerde aanpassing en compensatie van de verkavelingsstructuur mogelijk is ten behoeve van een bedrijfsmatig, landbouwkundig, water of recreatief belang.

Artikel 3.108 Aanwijzing en instructieregel landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling

Het eerste lid van dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het landschap met herkenbare onregelmatige verkaveling en wijst deze aan.

De bescherming van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Verkavelingspatronen bepalen de identiteit van het cultuurlandschap. Ze weerspiegelen de bodem (klei, veen, zand) en de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Het behoud van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling is met het oog op de identiteit en samenhang in het landschap van provinciaal belang. Dit artikel bepaalt dat regels ter bescherming van de herkenbaarheid van de onregelmatige blokverkaveling in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen. Deze regels zijn niet gericht op een verbod omdat een gemotiveerde aanpassing en compensatie van de verkavelingsstructuur mogelijk is ten behoeve van een bedrijfsmatig, landbouwkundig, water of recreatief belang.

Artikel 3.109 Aanwijzing en instructieregel karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl

Dit artikel stelt de geometrische begrenzing vast van het karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl en wijst deze aan. De bescherming van het karakteristieke slotenpatroon ten noorden van Appingedam-Delfzijl is met het oog op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van provinciaal belang. Verkavelingspatronen bepalen de identiteit van het cultuurlandschap. Ze weerspiegelen de bodem (klei, veen, zand) en de ontstaansgeschiedenis van het landschap. In het wierdenlandschap ten noorden van Appingedam en Delfzijl zijn de patronen van het oude kwelderlandschap nog zichtbaar. Dit patroon wordt gekenmerkt door kreken, prielen, maren en wierdendorpen. Het behoud van het karakteristieke slotenpatroon ten noorden van Appingedam-Delfzijl is met het oog op de identiteit en samenhang in het landschap van provinciaal belang. Dit artikel stelt regels die ter bescherming van dit karakteristieke slotenpatroon in het omgevingsplan dienen te worden opgenomen.

Artikel 3.110 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het Natuurnetwerk Nederland. Het Natuurnetwerk Nederland is wat voorheen de Ecologische Hoofdstructuur werd genoemd. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren.

Artikel 3.111 Oogmerken

Het oogmerk van deze regels is het belang van de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland. De regels moeten in ieder geval verzekeren dat de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk niet achteruitgaan, dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk wordt behouden en dat, als binnen het natuurnetwerk activiteiten worden toegelaten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken of waarden van het natuurnetwerk, deze gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven.

Artikel 3.112 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Het gaat in deze bepaling om de aanwijzing en begrenzing van de natuurgebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland.

Artikel 3.113 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - natuurgebieden

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet echter tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de taak die de wetgever aan het provinciebestuur heeft opgedragen. Het gaat in deze bepaling om een instructie met betrekking tot de natuurgebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.114 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Het gaat in deze bepaling om de aanwijzing en begrenzing van de natuur-aanpassingsgebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.115 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebieden

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet echter tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de taak die de wetgever aan het provinciebestuur heeft opgedragen. Het gaat in deze bepaling om een instructie met betrekking tot de natuur-aanpassingsgebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.116 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Het gaat in deze bepaling om de aanwijzing en begrenzing van de beheergebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.117 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet echter tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de taak die de wetgever aan het provinciebestuur heeft opgedragen. Het gaat in deze bepaling om een instructie met betrekking tot de beheergebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.118 Aanwijzing en begrenzing Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Het gaat in deze bepaling om de aanwijzing en begrenzing van de beheer aanpassingsgebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.119 Instructieregel Natuurnetwerk Nederland - beheer aanpassingsgebieden

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet echter tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de taak die de wetgever aan het provinciebestuur heeft opgedragen. Het gaat in deze bepaling om een instructie met betrekking tot de beheer aanpassingsgebieden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.120 Aanwijzing en begrenzing zoekgebied robuuste verbindingszone

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren. Het gaat in deze bepaling om de aanwijzing en begrenzing van de Zoekgebieden robuuste verbindingszone in het kader van het Natuurnetwerk Nederland. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.121 Instructieregel zoekgebied robuuste verbindingszone

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.44, vierde lid, van de wet echter tot taak om gebieden aan te wijzen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Het provinciebestuur kan volgens artikel 2.44, vijfde lid, van de wet, ook gebieden aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. Volgens de artikelen 7.6 t/m 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving heeft het provinciebestuur naast de aanwijzing van de gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen tot taak om de geometrische begrenzing daarvan vast te leggen en de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden vast te stellen, waartoe ook potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities kunnen behoren.

De bestaande robuuste verbindingszones – voor zover reeds begrensd – maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het provinciebestuur kan nieuwe robuuste verbindingszones vaststellen. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de taak die de wetgever aan het provinciebestuur heeft opgedragen. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.122 Aanwijzing en begrenzing bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Het provinciebestuur heeft overeenkomstig artikel 2.44, vijfde lid, van de wet gebieden – anders dan Natura-2000-gebieden of gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland – aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. Het gaat in deze bepaling om bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden zijn geometrisch begrensd.

Artikel 3.123 Instructieregel bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft overeenkomstig artikel 2.44, vijfde lid, van de wet gebieden – anders dan Natura-2000-gebieden of gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland – aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. Het gaat in deze bepaling om bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de bevoegdheid die de wetgever aan het provinciebestuur heeft gegeven en vloeit voort uit het bovenregionale belang van de bescherming van deze gebieden. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.124 Aanwijzing en begrenzing leefgebieden weidevogels

Het provinciebestuur heeft overeenkomstig artikel 2.44, vijfde lid, van de wet gebieden – anders dan Natura-2000-gebieden of gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland – aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. Het gaat in deze bepaling om leefgebieden voor weidevogels. Deze gebieden zijn geometrisch begrensd.

Artikel 3.125 Instructieregel leefgebieden weidevogels

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft overeenkomstig artikel 2.44, vijfde lid, van de wet gebieden – anders dan Natura-2000-gebieden of gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland – aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. Het gaat in deze bepaling om leefgebieden voor weidevogels. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de bevoegdheid die de wetgever aan het provinciebestuur heeft gegeven en vloeit voort uit het bovenregionale belang van de bescherming van deze gebieden.

Artikel 3.126 Aanwijzing en begrenzing leefgebieden akkervogels

Het provinciebestuur heeft overeenkomstig artikel 2.44, vijfde lid, van de wet gebieden – anders dan Natura-2000-gebieden of gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland – aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. Het gaat in deze bepaling om leefgebieden voor akkervogels. Deze gebieden zijn geometrisch begrensd.

Artikel 3.127 Instructieregel leefgebieden akkervogels

Omgevingsplannen reguleren de functies en/of het gebruik van gebieden. Het provinciebestuur heeft overeenkomstig artikel 2.44, vijfde lid, van de wet gebieden – anders dan Natura-2000-gebieden of gebieden behorend tot het natuurnetwerk Nederland – aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. Het gaat in deze bepaling om leefgebieden voor akkervogels. Deze instructieregel geeft uitvoering aan de bevoegdheid die de wetgever aan het provinciebestuur heeft gegeven en vloeit voort uit het bovenregionale belang van de bescherming van deze gebieden. Deze bepaling is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de vorige verordening.

Artikel 3.128 Aanwijzing en begrenzing bosgronden van vóór 1850

De aanwijzing van de bosgronden van voor 1850 is gebaseerd op de inventarisatie ‘Groen Erfgoed’ verricht door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Artikel 3.129 Instructieregel natuurbegraven

Het ter aarde bestellen van menselijke stoffelijke overschotten is op zich geen aan het buitengebied gebonden functie en behoort in beginsel dan ook binnen het bestaand stedelijk gebied plaats te vinden. In beginsel, want voor natuurbegraven kan een uitzondering worden gemaakt, als het realiseren van een natuurbegraafplaats een wezenlijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van natuur- en/of landschapswaarden. Daarvoor is het in ieder geval nodig dat het natuurbegraven ondergeschikt is en blijft aan de toe te kennen natuurfunctie. Omdat een natuurbegraafplaats langdurige – en soms eeuwigdurende – gevolgen heeft voor de gebruiksmogelijkheden van de gronden, dienen gemeenten hier bij de locatiekeuzerekening mee te houden. Dat geldt ook voor de ligging van de gronden ten opzichte van het grondwater, waar de Wet- en het Besluit op de Lijkbezorging eisen aan stellen. Naarmate bossen en bosschages ouder zijn, herstelt de bodem zich minder goed van beroering van de grond. De bodems van bossen en bosschages van vóór 1850 zijn dermate kwetsbaar, dat deze op voorhand worden uitgesloten van het realiseren van natuurgraven.

De aanleg en uitvoering van het inrichtings- en beheerplan dient publiekrechtelijk te worden geborgd. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gebruiksregels waarin een voorwaardelijke verplichting is opgenomen.

Voor de aanleg en inrichting van een natuurbegraafplaats is een handleiding beschikbaar, die op verzoek verkrijgbaar is.

Artikel 3.132 Instructieregel bronverwijdering

De ervaring onder de Wet bodembescherming is dat de aanpak van grondwaterverontreiniging (inclusief bron) om maatwerk vraagt. Dit maatwerk is niet geschikt voor een standaard aanpak die met een melding kan worden behandeld. Daarom is gekozen om voor deze situaties te kiezen voor een omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning volgt de reguliere procedure.

Bij een overschrijding van de signaleringsparameter (Bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving) voor het grondwater en uit de beoordeling met de Risicotoolbox Grondwater/Sanscrit blijkt dat de risicowaarden voor het huidige of beoogde gebruik van het grondwater worden overschreden en een sanering van de bron noodzakelijk is. Deze sanering richt zich op het verwijderen van de verontreiniging boven de interventiewaarden in vaste bodem. Deze sanering vindt kosteneffectief plaats.

Registratie

Veelal wordt een verontreiniging niet volledig verwijderd en blijft een restverontreiniging achter. Dan gelden er nog actieve maatregelen of gebruiksbeperkingen. Voor een goede naleving is het belangrijk dat deze geregistreerd zijn. De registratie van dergelijke onderdelen vindt nu plaats in het Kadaster op basis van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) en op basis van een beschikking op het evaluatieverslag of nazorgplan. Het is onbekend of en hoe de toekomstige registratie wordt ingevuld, aangezien de Wkpb geen onderdeel uitmaakt van de Omgevingswet. Het omgevingsplan dient daarom de nazorgverplichtingen vast te leggen om inwoners en initiatiefnemers te informeren.

Artikel 3.133 Toepassingsbereik

In het tweede lid van dit artikel worden activiteiten uitgezonderd die worden uitgevoerd door of in opdracht van de provincie of het Rijk. Activiteiten van de provincie zijn immers gericht op het behouden of verbeteren van de staat en werking van de weg, en zullen daardoor dus in het algemeen geen of beperkte nadelige gevolgen hebben. Bij activiteiten van de provincie kan onder andere worden gedacht aan onderhoud en herstel van de weg of aanleg en wijziging van de weg.

Deze afdeling is wel van toepassing verklaard op wegen en vaarwegen in de provincie Groningen, die niet bij de provincie in beheer zijn, voor zover er sprake is van een provinciaal belang. De provincie treedt hiermee buiten haar beheertaken.

Deze bepaling ziet bijvoorbeeld op de instructiebepaling betreffende het basistoervaartnet. Het toervaartnet is gedefinieerd in de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN) van Stichting Waterrecreatie Nederland. Een aantal vaarwegen, die niet in provinciaal beheer zijn, behoren tot het basistoervaarnet. Op deze vaarwegen moet er een vrije doorgang voor de scheepvaart worden nagestreefd. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de doorvaarthoogte. Om het belang van de vrije doorgang van de recreatie- en beroepsvaart veilig te stellen, is hier een instructiebepaling voor gecreëerd die betrekking heeft op het gehele basistoervaartnet in de provincie Groningen.

Artikel 3.134 Oogmerken

In dit artikel wordt bepaald welke oogmerken van toepassing zijn op deze afdeling. De provincie is als wegbeheerder verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van provinciale wegen. Gelet op de oogmerken onder d en f wil de provincie graag zicht houden op de (planologische) ontwikkelingen in de directe nabijheid van deze wegen. Zo kan worden voorkomen dat de provincie te maken krijgt met onvoorziene (planologische) ontwikkelingen rondom deze wegen die de uitvoering van gewenste maatregelen belemmeren dan wel extra kosten tot gevolg hebben.

Het oogmerk ‘evenwichtig toedelen van functies aan locaties’ heeft er betrekking op dat deze afdeling instructieregels stelt voor het opstellen van omgevingsplannen door gemeenten. Hierbij moeten bepaalde zones in acht worden genomen die zijn aangewezen door Gedeputeerde Staten. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om het ruimte bieden voor nieuw te bouwen provinciale wegen.

Daarnaast worden ook regels gesteld met betrekking tot externe veiligheid. Het woord zegt het al: het waarborgen van de veiligheid ligt hier als oogmerk aan ten grondslag. In het verlengde daarvan zijn ook het beschermen van het milieu en de gezondheid van belang.

Artikel 3.137 Instructieregel Basistoervaartnet

Het basistoervaartnet is gedefinieerd in de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN) van Stichting Waterrecreatie Nederland. Een aantal vaarwegen, die niet in provinciaal beheer zijn, behoren tot het basistoervaarnet. Op deze vaarwegen moet er een vrije doorgang voor de scheepvaart worden nagestreefd. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de doorvaarthoogte. Om het belang van de vrije doorgang van de recreatie- en beroepsvaart veilig te stellen, is hier een instructiebepaling voor gecreëerd die betrekking heeft op het gehele basistoervaartnet in de provincie Groningen.

Artikel 3.143 Instructieregel gereserveerd tracé spoorverbinding

Met dit artikel wordt de mogelijkheid om een spoorverbinding aan te leggen binnen het in bijlage 2 aangewezen gereserveerd tracé spoorverbinding beschermd tegen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente.

Artikel 3.145 Instructieregel zoekgebied spoorverbinding

Met dit artikel wordt de mogelijkheid om een spoorverbinding aan te leggen binnen het in bijlage 2 aangewezen zoekgebied spoorverbinding beschermd tegen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente.

Artikel 3.147 Instructieregel gereserveerd tracé wegverbinding

Met dit artikel wordt de mogelijkheid om een wegverbinding aan te leggen binnen het in bijlage 2 aangewezen gereserveerd tracé wegverbinding beschermd tegen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente.

Artikel 3.148 Aanwijzing transportroutes externe veiligheid

In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is een basisnet aangewezen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. In artikel 23, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is opgenomen dat Provinciale Staten, ten behoeve van het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen, een netwerk aanvullend op het landelijk basisnet aanwijzen van wegen in beheer bij de provincie of een waterschap, dat niet behoort tot het basisnet.

Voor wegen in eigen beheer, die niet al bij wet zijn aangewezen als basisnet, dienen Provinciale Staten dus zelf het netwerk aan te wijzen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. In dit artikel worden deze wegen aangewezen. Er is voor gekozen de wegen aan te wijzen die van belang zijn voor het doorgaande vervoer en een netwerk vormen met het landelijke basisnet. Dat zijn alle provinciale wegen. Deze behoren in het geheel tot het provinciaal basisnet.

Deze regels zijn gebaseerd op de "uitwerkingsnota van Veilig op weg, veiligheid rondom de weg" van april 2010. Daarbij is aangesloten bij landelijke inzichten over autonome groei en zijn keuzes gemaakt om de in de provincie Groningen relatief veilige situatie rondom transportassen te behouden, zonder dat het vestigingsklimaat voor bedrijven hieronder lijdt. Er wordt dan met name gedacht aan de bedrijven in de Eemshaven en het chemiepark Delfzijl.

Artikel 3.149 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 1

In deze zones moet rekening worden gehouden met het zogenaamde plaatsgebonden risico.

Het plaatsgebonden risico is, volgens artikel 5.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, de kans op het overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon buiten de begrenzing van de locatie waar een activiteit wordt verricht als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door die activiteit. Dit is door Gedeputeerde Staten berekend en vastgelegd in bijlage 2.

Het is aan de gemeente om een functie toe te delen aan zones langs provinciale wegen. De provincie geeft instructies aan de gemeente waarmee een minimaal niveau van veiligheid wordt gewaarborgd. Dit is een aanvulling op de reeds geldende regels die zijn gesteld voor het basisnet in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Bij het opstellen van omgevingsplannen door gemeenten betreffende provinciale wegen, hoeft er voor het plaatsgebonden risico (PR) geen berekening meer te worden gemaakt. Wanneer de in dit artikel aangewezen zones in acht worden genomen, is de berekening van het plaatsgebonden risico al meegenomen.

De zones zijn geometrisch begrensd in bijlage 2. Ze kunnen hierin door gemeenten worden geraadpleegd.

De zone van de N33 is opgenomen in de Regeling Basisnet en bedraagt 20 meter. De meeste wegvakken van het provinciale basisnet hebben geen zone. De zone van de N46 bedraagt 20 meter en die van N362 10 meter.

Artikel 3.150 Instructieregel Veiligheidszone 1

Het is aan de gemeente om een functie toe te delen aan zones langs provinciale wegen, het Van Starkenborghkanaal en het Eemskanaal. De provincie geeft instructies aan de gemeente waarmee een minimaal niveau van veiligheid wordt gewaarborgd. Dit is een aanvulling op de reeds geldende regels die zijn gesteld voor het basisnet in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 3.152 Instructieregel Veiligheidszone 2

Regels met betrekking tot explosieaandachtsgebieden zijn, voor het landelijke basisnet, al gegeven in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor het provinciale basisnet moeten Gedeputeerde Staten hier zelf regels voor stellen. In artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt een explosieaandachtsgebied als volgt omschreven: de locatie begrensd door de afstand, waar als gevolg van een ongewoon voorval dat leidt tot:

  • a.

    een kokende vloeistof-gasexpansie-explosie (Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion, BLEVE), de warmtestraling ten hoogste 35 kW/m2 is; of

  • b.

    een explosie, anders dan onder a, de overdruk ten hoogste 10 kPa is.

In de "uitwerkingsnota van Veilig op weg, veiligheid rondom de weg" van april 2010 is de BLEVE als bepalend scenario aangewezen. Bij dit scenario hoort een aandachtsgebied van 200 meter. Naar aanleiding daarvan hebben wij het explosieaandachtsgebied gesteld op 200 meter.

Gedeputeerde Staten achten het van belang dat gemeenten bij de opstelling van het omgevingsplan rekening houden met explosieaandachtsgebieden. Wij bepleiten terughoudendheid bij het toestaan van zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen of locaties en beperkt kwetsbare gebouwen of locaties. In de oude verordening waren deze begrippen, conform het Besluit externe veiligheid transportroutes, omschreven als kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving worden deze nu omschreven als kwetsbare gebouwen en locaties en beperkt kwetsbare gebouwen en locaties. Het begrip zeer kwetsbare gebouwen is hier bij gekomen.

In explosieaandachtsgebieden moet rekening worden gehouden met het zogenaamde groepsrisico. Het groepsrisico is in artikel 5.15 van het Besluit kwaliteit leefomgeving omschreven als de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit. Deze moet door de gemeente berekend worden met de referentiewaarden die door Gedeputeerde Staten zijn vastgelegd in tabel 1 en 2, die zijn gevoegd als bijlage 4.

Artikel 3.153 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 3

Het is aan de gemeente om een functie toe te delen aan zones langs provinciale wegen, het Van Starkenborghkanaal en het Eemskanaal. De provincie geeft instructies aan de gemeente waarmee een minimaal niveau van veiligheid wordt gewaarborgd. Dit is een aanvulling op de reeds geldende regels die zijn gesteld voor het basisnet in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Omdat het Besluit kwaliteit leefomgeving alleen betrekking heeft op het landelijke basisnet, stellen Gedeputeerde Staten zelf regels vast met betrekking tot brandaandachtsgebieden binnen het provinciale basisnet. Brandaandachtsgebied is in het Besluit kwaliteit leefomgeving als volgt omschreven: de locatie begrensd door de afstand, waar als gevolg van een ongewoon voorval dat leidt tot een plasbrand of een fakkelbrand, de warmtestraling ten hoogste 10 kW/m2 is.

Het begrip in de vorige verordening 'minder zelfredzame personen' is, in lijn met het Besluit kwaliteit leefomgeving, gewijzigd naar 'zeer kwetsbare gebouwen'. Gedeputeerde Staten kiezen er voor om in brandaandachtsgebieden geen zeer kwetsbare gebouwen toe te staan.

Artikel 3.155 Aanwijzing en geometrische begrenzing Veiligheidszone 4

Regels met betrekking tot explosieaandachtsgebieden zijn, voor het landelijke basisnet, al gegeven in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor het provinciale basisnet moeten Gedeputeerde Staten hier zelf regels voor stellen. In artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt een explosieaandachtsgebied als volgt omschreven: de locatie begrensd door de afstand, waar als gevolg van een ongewoon voorval dat leidt tot:

  • a.

    een kokende vloeistof-gasexpansie-explosie (Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion, BLEVE), de warmtestraling ten hoogste 35 kW/m2 is; of

  • b.

    een explosie, anders dan onder a, de overdruk ten hoogste 10 kPa is.

In de "uitwerkingsnota van Veilig op weg, veiligheid rondom de weg" van april 2010 is de BLEVE als bepalend scenario aangewezen. Bij dit scenario hoort een aandachtsgebied van 200 meter. Naar aanleiding daarvan hebben wij het Explosieaandachtsgebied gesteld op 200 meter. Gedeputeerde Staten achten het van belang dat gemeenten bij de opstelling van het omgevingsplan rekening houden met Explosieaandachtsgebieden. Wij bepleiten terughoudendheid bij het toestaan van kwetsbare locaties en beperkt kwetsbare locaties. In de oude verordening waren deze begrippen, conform het Besluit externe veiligheid transportroutes, omschreven als kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.

In explosieaandachtsgebieden moet rekening worden gehouden met het zogenaamde groepsrisico. Het groepsrisico is in artikel 5.15 van het Besluit kwaliteit leefomgeving omschreven als de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit. Deze moet door de gemeente berekend worden met de referentiewaarden die door Gedeputeerde Staten zijn vastgelegd in tabel 1 en 2, die zijn gevoegd als bijlage 4.

Artikel 3.159 Instructieregel radioactief afval, gevaarlijk afval, kerncentrales en kolencentrales

Een omgevingsplan biedt geen mogelijkheid tot het opslaan of bergen van radioactief afval of het storten van gevaarlijk afval. Met 'opslaan' wordt bedoeld opslaan met de intentie van terugneembaarheid (in EU-termen' storage'), met 'bergen' het opbergen van afval zonder de intentie van terugneembaarheid (in EU-termen 'disposal'). Met storten wordt bedoeld het op- of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten.

De reden dat radioactief en gevaarlijk afval ook in de diepe ondergrond moet worden uitgesloten is dat er onvoldoende zekerheid is of de opslag of berging milieuhygiënisch verantwoord en veilig is. Laag radioactiefafval, zoals dat bijvoorbeeld voor kan komen bij ziekenhuizen, bedrijven met rookmelders en boorinstallaties, kan eventueel tijdelijk bovengronds worden opgeslagen op de plek waar de radioactieve stoffen worden gebruikt.

Een omgevingsplan dient ook geen mogelijkheid te bieden tot het vestigen van een kerncentrale of een nieuwe kolencentrale, omdat ook hier geldt dat er onvoldoende zekerheid is of dat milieuhygiënisch verantwoord is.

Artikel 3.163 Instructieregel kleine windturbines buiten het stedelijk gebied en buiten bouwpercelen in het buitengebied

Gemeenten kunnen er voor kiezen windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter toe te staan als bijbehorend bouwwerk op een bouwperceel behorend bij een woning of een bedrijf. Deze windturbines kunnen een bijdrage leveren aan de opwekking van duurzame energie, maar opstellingen anders dan op een bouwperceel kunnen ook invloed hebben op de belevingswaarde van het landschap. Dit artikel is bedoeld als een proefproject over de gevolgen van plaatsing van windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter buiten het stedelijk gebied en buiten bouwpercelen in het buitengebied op verschillende landschapstypen (dijkenlandschap, wierdenlandschap, esdorpenlandschap, parkachtig esdorpenlandschap, veenkoloniaal landschap, heideontginningslandschap en wegdorpenlandschap. Per landschapstype kunnen door Gedeputeerde Staten drie proefprojecten worden aangewezen. Aan de hand van een evaluatie zal door Provinciale Staten worden beoordeeld of het provinciaal beleid wijziging behoeft.

Artikel 3.165 Instructieregel grootschalige windenergie

Voor windturbines binnen het voor grootschalige windenergie aangewezen gebied geldt slechts dat deze deel uit moeten maken van een parkopstelling of van een lijnopstelling, en dat de lengte van de wieken niet langer zijn dan twee derde van de ashoogte. Het is aan de betreffende gemeente om te bepalen wat de maximaal toegestane hoogte van de windturbines is.

Artikel 3.166 Aanwijzing en instructieregel zoekgebied windenergie Roodehaan

De gemeente Groningen is de enige gemeente die aan de slag is gegaan met onze aanpak van de 'maatschappelijke tender wind'. In 2019 heeft zij daarvoor het Windplatform Groningen - een samenwerkingsverband tussen de gemeente Groningen, de Natuur en Milieufederatie Groningen en de energiecoöperatie Grunneger Power - opgericht. Samen met de omgeving heeft het Windplatform Groningen verkend of en onder welke voorwaarden windenergie binnen de gebieden Westpoort en Roodehaan/Stainkoel’n haalbaar is. Op basis van de uitkomsten van deze windverkenning, heeft de gemeente Groningen op 28 april 2021 besloten om alleen verder te gaan met de ontwikkeling van windenergie bij Roodehaan/Stainkoel'n. Om dit mogelijk te maken, heeft de gemeente de provincie verzocht om het gebied Roodehaan/Stainkoel'n aan te wijzen als nieuw (zoek-)gebied voor windenergie in de provinciale omgevingsverordening.

De provincie heeft geconstateerd dat de gemeente Groningen een uitgebreid en zorgvuldig proces heeft doorlopen, waarin alle relevante aspecten en gevolgen onderzocht zijn en een intensief participatief traject met omwonenden en belanghebbenden doorlopen is en dat zij hiermee voldaan heeft aan het proces en de kaders, zoals wij die in de aanpak 'maatschappelijke tender wind' uiteengezet hebben. Dit artikel voorziet derhalve in het mogelijk maken van de oprichting van een windpark conform het initiatief van de gemeente Groningen.

Artikel 3.168 Instructieregel testveld onderzoeksturbines

Binnen het testveld onderzoeksturbines zijn alleen windturbines toegestaan die ten dienste staan aan wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de opwekking van windenergie op zee. De onderzoeksturbines zullen hetzij in een lijnopstelling, hetzij in een parkopstelling moeten worden opgericht.

Artikel 3.171 Aanwijzing en begrenzing testveld prototype offshore testturbines

De oprichting van windturbines binnen het testveld prototype offshore testturbines is voorbehouden aan windturbines die met het oog op certificering onderzocht moeten worden.

Artikel 3.174 Instructieregel vervanging van windturbines met een ashoogte groter dan 15 meter die geen deel uitmaken van een lijnopstelling

Dit artikel gaat over vervanging van solitaire windturbines, die dus geen deel uitmaken van een lijn- of parkopstelling van meerdere windturbines. De vervangende windturbine behoeft niet per se op dezelfde fundering te worden geplaatst als de te vervangen windturbine; een verplaatsing van enkele meters is toegestaan mits dat niet ten koste gaat van de omgevingskwaliteit.

Artikel 3.175 Instructieregel vervanging van windturbines in een lijnopstelling

Dit artikel gaat over vervanging van windturbines die deel uitmaken van een lijnopstelling van meerdere windturbines.

Artikel 3.176 Instructieregel vervanging van windturbines binnen het zoekgebied vervanging windturbines

Dit artikel gaat over de mogelijkheid om twee windturbines die in de Eemshaven worden gesloopt voor de aanleg van een helikopterhaven, te herbouwen binnen het hiervoor aangewezen zoekgebied.

Artikel 3.179 Instructieregel zonneparken - toegelaten gebieden

Er moet rekening mee worden gehouden dat in de nabije toekomst de technologie voor de opwekking van zonne-energie een zodanige ontwikkeling zal doormaken dat de ruimtebehoefte voor zonnepanelen zal veranderen. Om te bewerkstelligen dat zonne-energieparken te zijner tijd weer worden opgeruimd en om te voorkomen dat locaties die bij uitstek geschikt zijn als woongebied, als bedrijventerrein of bijvoorbeeld voor de landbouw definitief door zonneparken worden verdrongen, mag de oprichting van een zonnepark alleen vergund worden als publiekrechtelijk is geborgd dat het zonnepark niet langer dan maximaal 30 jaar in stand wordt gehouden.

Voormalige slibdepots (met uitzondering van natuurgebieden) en gesloten stortplaatsen kunnen bij uitstek geschikt zijn voor medegebruik als zonnepark, omdat ander zinvol medegebruik van de betreffende gronden veelal niet mogelijk is. Het is niet noodzakelijk dat de mogelijkheid om op deze locaties een zonnepark te vestigen, voorzien moet zijn in een gemeentelijke gebiedsvisie op zonne-energie.

De onder de vigeur van de Wro door GS op verzoek van gemeenten (op basis van een gemeentelijke gebiedsvisie zonne-energie) aangewezen gebieden waar zonneparken “los” in het buitengebied in beginsel zijn toegelaten in de Omgevingsverordening zijn aangewezen en geometrisch begrensd. Op basis van het delegatiebesluit hebben PS de bevoegdheid aan GS gedelegeerd om eventuele nieuwe gebieden aan te wijzen op basis van een gemeentelijke gebiedsvisie zonne-energie.

Artikel 3.182 Instructieregel biomassavergistingsinstallaties en mestvergistingsinstallaties

Gemeenten kunnen in hun omgevingsplan ruimte bieden aan de productie van duurzame energie en groene grondstoffen uit agrarisch materiaal als de installaties en bijbehorende opslagfaciliteiten een functioneel onderdeel van het agrarisch bedrijf vormen, binnen het agrarisch bouwperceel worden gesitueerd, meer dan 50 procent van het eigen bedrijf afkomstige mest of co-substraten verwerken en de restproducten op eigen grond worden verwerkt. Alleen indien aan al deze voorwaarden is voldaan, zijn de installatie en de daarbij behorende opslagfaciliteiten aan te merken als agrarische bebouwing. Biomassavergistingsinstallaties of mestvergistingsinstallaties die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen, kunnen alleen worden toegestaan op een bedrijventerrein of binnen een daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen gebied.

Artikel 3.184 Oogmerken

Om ook in de toekomst tegen de laagst maatschappelijke kosten maatregelen te kunnen nemen ter bescherming tegen overstromingen vanuit zee, is langs de primaire waterkering een waterkeringszone aangewezen en geometrisch begrensd.

Artikel 3.186 Instructieregel waterkeringszones van primaire waterkeringen

Om activiteiten te voorkomen die onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen met zich meebrengen en/of de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, zijn in deze verordening regels voor de waterkeringszones opgenomen. Het doel van deze ruimtelijke reservering is om toekomstige dijkversterkingen tegen de laagst maatschappelijke kosten uit te kunnen voeren.

Artikel 3.188 Instructieregel profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

Het profiel van vrije ruimte is een zone die is aangewezen en begrensd voor toekomstige versterkingen van de primaire waterkering. In het stedelijk gebied is deze zone 5 meter breed en in het buitengebied is deze zone 75 meter breed. Gebleken is dat het in bepaalde gevallen mogelijk moet zijn om te mogen bouwen binnen het profiel van vrije ruimte. Het gaat dan om ingrepen waar een maatschappelijk belang mee is gemoeid en die niet op een andere locatie plaats kunnen vinden. De ingreep mag daarbij geen afbreuk doen aan de functie van de bestaande en toekomstige waterkering en de versterking van de primaire waterkering mag door de ingreep niet onomkeerbaar worden belemmerd. Het dient bij dergelijke ingrepen te gaan om ontwikkelingen waarvan gemotiveerd is aangetoond dat ze vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Hierbij kan gedacht worden aan het oprichten van voorzieningen op het gebied van duurzame energie en toeristisch-recreatieve voorzieningen binnen het profiel van vrije ruimte. In dit soort gevallen dient het onder de hiervoor genoemde voorwaarden mogelijk te zijn om, nadat hierover advies is ingewonnen bij de beheerder van de primaire waterkering, te mogen bouwen binnen het profiel van vrije ruimte. De planologische ruimte in de omgevingsplannen voor bestaande bebouwing en bedrijven mag worden benut.

Artikel 3.190 Instructieregel bebouwingszone van primaire waterkeringen

In de aansluitende bebouwingszone mag wel worden gebouwd, mits deze gebouwen en bouwwerken de stabiliteit van de waterkering niet nadelig kunnen beïnvloeden.

Artikel 3.192 Instructieregel beschermingszone

In de beschermingszone mogen bouwactiviteiten plaatsvinden, mits de stabiliteit van de waterkering niet nadelig wordt beïnvloed.

Artikel 3.196 Instructieregel bergingsgebieden

De waterbergingsgebieden worden onderverdeeld in bergings- en noodbergingsgebieden en een zoekgebied voor noodberging. Voor de bergingsgebieden is de kans op feitelijk gebruik berekend op meer dan éénmaal per 100 jaar; voor noodbergingsgebieden geldt een kans van gemiddeld één keer per 100 jaar of minder vaak. Voor alle bergingsgebieden geldt dat er hoogwaterbestendig moet worden gebouwd, zodat bij feitelijk gebruik van de waterberging mogelijke schade aan opstallen (gebouwen en andere onroerende zaken) beperkt blijft. Onder hoogwaterbestendig bouwen valt ook het treffen van andere dan bouwkundige voorzieningen aan opstallen om waterschade te voorkomen of te beperken tot een aanvaardbare omvang.

Artikel 4.6 Activiteiten

Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder b, van de wet de taak om geluid in stiltegebieden te voorkomen of beperken. Ter uitvoering van die taak moet het provinciebestuur in de verordening stiltegebieden aanwijzen en regels stellen over het voorkomen of beperken van geluidbelasting (artikel 2.27, onder c, van de wet, gelezen in samenhang met artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Eerste lid

Dit artikel wijst de activiteiten aan waarvan de geluidbelasting in stiltegebieden rechtstreeks door deze verordening wordt gereguleerd. Activiteiten buiten stiltegebieden vallen niet onder deze afdeling.

De activiteiten waarvoor regels gelden zijn het rechtstreeks of met gebruik van een toestel voortbrengen van geluid. Het begrip toestel is gedefinieerd in de begripsbepalingen en wordt beperkt tot de in bijlage 5 aangewezen apparaten. De activiteiten in het eerste lid zijn dezelfde als geregeld onder de vorige omgevingsverordening.

Tweede lid

Van de regels zijn bepaalde defensieactiviteiten in het tweede lid uitgesloten, zoals voorgeschreven door artikel 7.11, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.7 Oogmerken

De regels in stiltegebieden hebben de strekking geluidbelasting in die gebieden te voorkomen of beperken. Het oogmerk daarvoor is de stilte te beschermen als landschappelijke waarde. De afbakening van de regels tot dit oogmerk, overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, van de wet, is passender dan mogelijk was onder de Wet milieubeheer, waarin stiltegebieden nog werden gekwalificeerd als milieubeschermingsgebieden. De aanwijzing van het oogmerk landschappelijke waarde brengt mee dat de activiteiten in stiltegebieden waarvoor de regels van deze afdeling gelden niet worden gekwalificeerd als milieubelastende activiteit in de zin van de Omgevingswet. Dit oogmerk moet worden onderscheiden van de regels in deze verordening over geluidhinder, die wel uitdrukkelijk de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens tot doel hebben.

Artikel 4.8 Inhoudelijke regels

Dit artikel regelt de instrumentkeuze voor de regels over de activiteiten als bedoeld in artikel 4.6. Voor de beschreven activiteiten geldt een absoluut verbod. Met een absoluut verbod worden de stiltegebieden zo goed als mogelijk beschermd.

Artikel 4.9 Activiteiten

Deze afdeling gaat over het voortbrengen van geluid- en lichtemissie in een aandachtsgebied voor stilte en duisternis. Stilte en duisternis zijn kernkarakteristieken van de provincie Groningen. De provincie Groningen heeft twee aandachtsgebieden voor stilte en duisternis aangewezen, waar extra stimuleringsmaatregelen worden getroffen.

Artikel 4.10 Oogmerken

De regels voor de aandachtsgebieden voor stilte en duisternis hebben de strekking om verstoring van stilte en duisternis te beperken. Het oogmerk is stilte en duisternis te beschermen als landschappelijke waarde.

Artikel 4.11 Inhoudelijke regel

Dit artikel bepaalt dat in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, indien dit nodig wordt geacht, een verplichting tot het maken van een lichtplan wordt opgenomen.

Artikel 4.12 Verboden activiteiten in aandachtsgebieden voor stilte en duisternis

Dit artikel regelt de instrumentkeuze voor de regels over de activiteiten als bedoeld in artikel 4.9. Voor de beschreven activiteiten geldt een absoluut verbod. Met een absoluut verbod worden de aandachtsgebieden voor stilte en duisternis zo goed mogelijk beschermd.

Artikel 4.13 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is een specifieke zorgplicht opgenomen als vangnetbepaling; om onvoorziene situaties te reguleren en zo in alle gevallen de bescherming van de aandachtsgebieden voor stilte en duisternis te garanderen. Een specifieke zorgplicht is een algemene regel en geldt direct voor burgers en bedrijven.

Artikel 4.14 Activiteiten

In de paragrafen 11.2.2 tot en met 11.2.5 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden regels gesteld over flora- en fauna-activiteiten. In die paragrafen wordt bepaald welke flora- en fauna-activiteiten vergunningplichtig zijn. Daarnaast wordt geregeld in welke gevallen activiteiten en binnen welke begrenzingen activiteiten als vergunningvrij kunnen worden aangewezen. In deze afdeling wordt invulling gegeven aan de mogelijkheden tot het aanwijzen van vergunningvrije flora- en fauna-activiteiten.

Artikel 4.15 Oogmerken

De regels in de deze afdeling hebben het oogmerk om de flora en fauna te beschermen door het onder duidelijke voorwaarden aanwijzen van gevallen waarin er geen vergunningplicht geldt.

Artikel 4.16 Vrijstelling vergunningplicht schadebestrijding soorten Habitatrichtlijn

Artikel 11.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving biedt de grondslag om in de omgevingsverordening gevallen aan te wijzen waarin het verbod van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten voor gevallen als bedoeld in artikel 11.46, eerste lid en 11.47, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet geldt. In dit artikel zijn die gevallen aangewezen. De mogelijkheid tot het aanwijzen van vergunningvrije gevallen in de verordening is beperkt in artikel 11.52 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Uit het faunabeheerplan van de faunabeheereenheid blijkt dat de brandgans met name aanwezig is als trekgans. Sinds de jaren tachtig is het aantal landelijk exponentieel gegroeid naar circa 300.000. De provincie Groningen vormt voor een deel van deze trekganzen een belangrijk rust- en foerageergebied. Als broedvogel komt de brandgans veel minder voor. In Groningen was het aantal broedparen in 2011 circa 45. Net als bij de trekganzen zien we ook bij de broedende brandganzen een stijging in aantal.

De schade die de brandgans veroorzaakt door het foerageren op landbouwgewassen is aanzienlijk. Deze schade wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de trekganzen.

Gezien de omvang van de landbouwschade wordt grondgebruikers de mogelijkheid geboden de schade enigszins te beperken door het opzettelijk storen van brandganzen vrij te stellen. Om te voorkomen dat brandganzen onnodig worden gestoord, zijn er foerageergebieden aangewezen waarbinnen brandganzen niet mogen worden gestoord. Gezien de populatieomvang is aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de brandgans als gevolg van dit besluit uit te sluiten.

Artikel 4.17 Vrijstelling vergunningplicht andere soorten

Artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving biedt de grondslag om in de omgevingsverordening gevallen aan te wijzen waarin het verbod van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54 van dat besluit (andere soorten) te verrichten, niet geldt. In dit artikel zijn die gevallen aangewezen. De mogelijkheid tot het aanwijzen van vergunningvrije gevallen in de verordening is beperkt in artikel 11.58 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

De provincie Groningen heeft enkele Rijkstaken in het kader van de natuurwetgeving in 2017 beleidsarm overgenomen. Eén van deze onderdelen was het vrijstellen (minder strikt beschermen) van een aantal algemeen voorkomende diersoorten. Dit betreft de lijst van bijlage 6 van verordening. Activiteiten die van invloed zijn op deze soorten zijn vrijgesteld van vergunningplicht. Met de soorten in deze bijlage hoeft minder rekening te worden gehouden bij bijvoorbeeld ruimtelijke ingrepen. Dat deze soorten vrijgesteld zijn bij het verrichten van bepaalde handelingen is gelegitimeerd omdat het goed gaat met de soorten.

Echter, uit onderzoek in opdracht van de provincie Groningen is gebleken dat het minder goed gaat met de bunzing en hermelijn. Naast deze twee soorten blijkt op basis van landelijke trends dat het ook met de haas steeds slechter gaat. Op de lijst Groninger soorten zoals in onze Natuurvisie opgenomen zijn deze drie soorten nu dan ook aangemerkt met de stoplichtkleur rood. Het is daarom niet langer gelegitimeerd om deze soorten vrij te stellen van de vergunningplicht. Deze soorten zijn daarom niet opnieuw aangewezen.

Artikel 4.18 Vrijstelling vergunningplicht voor bescherming weidevogels

Artikelen 11.42 en 11.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving bieden de grondslag om in de verordening gevallen aan te wijzen waarin het verbod van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteiten te verrichten, niet geldt. Het gaat daarbij om schadelijke handelingen en niet-commercieel bezit met betrekking tot vogelrichtlijnsoorten en om schadelijke handelingen en bezit met betrekking tot habitatrichtlijnsoorten. In dit artikel zijn die gevallen aangewezen. De mogelijkheid tot het aanwijzen van vergunningvrije gevallen in de verordening is beperkt in de artikelen 11.44 en 11.52 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten bevatte een bepaling (artikel 16a) die bedoeld was om activiteiten toe te staan waarmee de nesten van weidevogels konden worden beschermd tegen landbouwwerkzaamheden. Het onderliggende belang van deze bepaling was de bescherming van fauna. In het kader van de beleidsarme voortzetting van die regelgeving was deze vrijstelling ook in de vorige verordening opgenomen omdat werd ingeschat dat bescherming nog steeds van belang was. Omdat dat onveranderd het geval is, is in dit artikel opnieuw een vrijstelling van de vergunningplicht opgenomen voor bepaalde handelingen met weidevogels. Het gaat dan om nestbeschermingsactiviteiten. De in dit verband vrijgestelde handelingen zijn het opzettelijk verontrusten van nesten, rustplaatsen en eieren van beschermde vogelsoorten en het storen van beschermde vogelsoorten.

Artikel 4.19 Vrijstelling vergunningplicht bestrijding overlast andere soorten

Artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving biedt de grondslag om in de verordening gevallen aan te wijzen waarin het verbod van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54 van dat besluit (andere soorten) te verrichten, niet geldt. In dit artikel zijn die gevallen aangewezen wat betreft bestrijding van overlast door gemeenten. De mogelijkheid tot het aanwijzen van vergunningvrije gevallen in de verordening is beperkt in artikel 11.58 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Steenmarter
Uit recente informatie blijkt dat het vrijlaten van steenmarters op een andere locatie zorgt voor problemen. Doordat de steenmarter inmiddels bijna overal voorkomt is ook overal een territorium. Het vrijlaten van een gevangen steenmarter in een bestaand territorium leidt tot een conflict met andere steenmarters. Verwacht wordt dat door stress en strijd hierdoor veel van de steenmarters overlijden. Uit onderzoek blijkt in ieder geval dat in dergelijke situaties steenmarters meer territoriaal gedrag vertonen wat leidt tot meer overlast. Dit uit zich dan met name door meer schade aan voertuigen. Omdat gebleken is dat vangen en verplaatsen niet effectief is en zelfs een ongewenst effect heeft, is vangen en verplaatsen niet toegestaan. Wel is het mogelijk om, in het kader van overlastbestrijding, onder voorwaarden vaste rust en verblijfplaatsen te vernielen en ongeschikt te maken voor steenmarters. Dit is nodig omdat nieuwe steenmarters snel de oude verblijfplaatsen zullen vinden doordat deze dieren met geurklieren in de poten geurpaden achterlaten.

Artikel 4.20 Activiteiten

Afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving geeft regels over vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen van houtopstanden. In deze afdeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om middels maatwerk nadere invulling aan deze regels te geven.

Artikel 4.21 Oogmerken

De regels over het vellen van houtopstanden hebben de strekking dat als er houtopstanden geveld worden, dit niet ten koste mag gaan van landschappelijke waarden, de natuur of van het bosareaal. Ook de regels met betrekking tot herbeplanting hebben als doel deze oogmerken te beschermen. Met deze oogmerken wordt aangesloten bij de oogmerken in het Besluit activiteiten leefomgeving voor dit onderwerp.

Artikel 4.22 Wijze van melden van het vellen van houtopstanden

Dit artikel regelt dat Gedeputeerde Staten een formulier kunnen vaststellen voor het melden van het vellen van houtopstanden. Van een dergelijk formulier kan gebruik gemaakt worden in aanvulling op de landelijke voorziening voor het doen van meldingen.

Artikel 4.23 Eisen aan herbeplantingen

Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt wanneer er een verplichting tot herbeplanting bestaat. Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in artikel 11.117 van het Besluit activiteiten leefomgeving geboden mogelijkheid tot het stellen van maatwerk.

Het doel van deze eisen is om de hoofddoelstelling, namelijk het niet achteruit laten gaan van de oppervlakte van de houtopstanden in Nederland, vorm te geven. Daarnaast is ook de kwaliteit van de houtopstanden van belang. Daarbij wordt gelet op de doelstellingen die de betreffende houtopstand kent. Van belang is bijvoorbeeld dat de houtopstand de functies voor natuur, landschap, houtproductie en recreatie in zekere mate evenwichtig kan vervullen. Gelet op deze punten, verdient het begrip “bosbouwkundig verantwoord”, om breed uitgelegd te worden. Het gaat niet alleen om de houtteeltkundige kwaliteit van de houtopstand, maar ook om de natuur- en landschappelijke waarde.

Dat roept ook de vraag op of de herbeplanting op enige manier ook een relatie dient te hebben met de gevelde houtopstand. De Boswet stelde in de toelichting dat de herbeplanting in verhouding diende te staan tot het gevelde. Deze koppeling wordt nu ook weer aangebracht. Daarom wordt nu gesteld dat de houtopstand tenminste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden moet kunnen vertegenwoordigen. Hiermee wordt niet bedoeld dat er precies dezelfde soorten geplant moeten worden als er voor de velling aanwezig waren; wel is het de bedoeling dat een houtopstand die een ecologische waarde vertegenwoordigde ook na herbeplanting weer ecologische waarden kan herbergen. Hierbij is het toegestaan deze ecologische waarden uit te wisselen. Zo kan de ene inheemse loofboomsoort vervangen worden door de andere inheemse loofboom soort. Het is echter niet te de bedoeling om een soortenrijk loofbos te vervangen door soortenarme populierenplantage.

Het vellen van een houtopstand kan grote impact op de omgeving hebben. Het is daarom van belang deze op zo kort mogelijke termijn te herstellen, zodat de functie die de houtopstand vervuld ook snel weer hersteld wordt. Derhalve worden er eisen gesteld aan de oppervlakte, de te kiezen soorten (het kunnen vormen van een volwaardige duurzame houtopstand) en het spoedig in sluiting kunnen komen van het kronendak. Dit laatste behelst dat er voldoende en kwalitatief goed plantmateriaal gebruikt dient te worden of dat er voldoende zaailingen aanwezig zijn. Snel groeiende soorten behoeven minder plantmateriaal per ha. Het kunnen vormen van een duurzame en volwaardige houtopstand behelst dat soorten die gebruikt worden volledig tot wasdom kunnen komen op de bodem waarin ze geplant worden. Het planten van meer-eisend naaldhout (fijnspar, douglas) op droge arme zandgronden zal bijvoorbeeld niet leiden tot een duurzame houtopstand, omdat bomen voortijdig zullen afsterven en/of niet tot volle wasdom kunnen komen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het gebruik van beuk op bodems met hoge stagnerende grondwaterstanden. Wel kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen om het bijvoorbeeld aan gecertificeerde bosbeheerders toe te staan om in het kader van een geïntegreerde bosbouwaanpak in beperkte mate soorten te gebruiken die worden uitgesloten in de verordening.

Met het oog op een evenwichtige functievervulling worden sierheesters, tuinsoorten en soorten die een gevaar vormen voor de biodiversiteit uitgesloten van herbeplanting. Bij het laatste wordt gedacht aan soorten als Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), die gezien het woekerende karakter inheems vegetaties volledig kan verdringen. Gezien de vele soorten die er zijn, in combinatie met meestal zeer specifieke gebiedsomstandigheden, komt Gedeputeerde Staten hier een hoge mate van beoordelingsvrijheid toe.

Artikel 4.24 Eisen aan herbeplantingen op andere gronden

Artikel 11.130 van het Besluit activiteiten leefomgeving beperkt de mogelijkheid van het door Gedeputeerde Staten bij maatwerkvoorschrift toestaan van herbeplantingen op andere gronden. Dit kan alleen als voldaan wordt aan bij verordening gestelde eisen. In dit artikel worden deze eisen gesteld. De eisen zijn gesteld met het oog op de in deze afdeling gestelde belangen.

Indien er al sprake is van een herbeplantingsplicht op een bepaalde locatie kan hier niet nogmaals gecompenseerd worden, omdat daarmee de totale bosoppervlakte zou verkleinen. Zo is het ook niet toegestaan om te compenseren op plaatsen waar reeds compensatieverplichtingen voor andere gevallen liggen, die ontstaan zijn uit andere regelgeving is voorzien.

Bij het delegatiebesluit hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om in bepaalde gevallen toch af te kunnen wijken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan landinrichtingsprojecten waar een nieuwe structuur van het landschap wordt nagestreefd en waarbij de landschappelijke kwaliteit niet afneemt. Ook zouden Gedeputeerde Staten van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik kunnen maken als een vergelijkbaar landschapselement elders op een geschikte locatie wordt teruggebracht, waarbij landschap en ecologie in tact blijven.

Artikel 4.26 Oogmerken

Deze afdeling gaat over grondwaterverontreiniging. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn en heeft hierin een belangrijke kaderstellende taak. Vanuit deze verantwoordelijkheid zijn aanvullende regels gesteld ter bescherming van de kwaliteit van het grond- en drinkwater. Met het vervallen van de Wet bodembescherming verdwijnt de wettelijke dekking voor het doel van de Grondwaterrichtlijn "voorkomen en beperken van inbreng van verontreinigende stoffen, Prevent en Limit". Met de aanvullende regels wordt bereikt dat er eenzelfde beschermingsniveau voor grondwater wordt bereikt als onder de Wet bodembescherming.

Artikel 4.27 Algemene regel: overschrijding signaleringsparameters grondwater

Onder de Omgevingswet zijn signaleringsparameters voor het grondwater opgenomen. Deze signaleringsparameters zijn gelijk aan de huidige normstelling (interventiewaarden) voor grondwater. Indien uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de signaleringsparameter wordt overschreden voor één of meerdere parameters is een nader bodemonderzoek noodzakelijk. Dit nader bodemonderzoek richt zich op het in beeld brengen van de locatie specifieke verontreinigingssituatie nodig voor locatie specifieke beoordeling. Voor de locatie specifieke beoordeling wordt gebruik gemaakt van de Risicotoolbox Grondwater (RIVM). Bij de beoordeling wordt het bodemgebruik in relatie tot het grondwatergebruik beoordeeld. Hierbij wordt aandacht besteed aan het (dreigende) optreden van:

  • a.

    onaanvaardbare gezondheidsrisico’s (acuut of chronisch);

  • b.

    onaanvaardbare risico’s ter plaatse van kwetsbare objecten. Een niet limitatieve lijst van kwetsbare objecten is: grondwaterbeschermingsgebieden, grondwaterafhankelijke natuur, particuliere of bedrijfsmatige structurele grondwaterwinningen bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie;

  • c.

    een onbeheersbare situatie door:

    • 1.

      de aanwezigheid van een drijflaag of zaklaag;

    • 2.

      een grondwaterpluim die niet stabiel is als gevolg van nalevering van de bodemverontreiniging in de vaste bodem.

Uit de beoordeling met de Risicotoolbox Grondwater/Sanscritt blijkt of risicowaarden voor huidig of beoogde gebruik van het grondwater worden overschreden. Als de risicowaarden worden overschreden dan is een aanpak van bron en pluim noodzakelijk. Deze aanpak is gericht op het wegnemen van de risico’s, net als onder de Wet bodembescherming. Wanneer de risicowaarden niet worden overschreden dan valt de locatie onder de uitzonderingsregel van artikel 6 van de Grondwaterrichtlijn.

Risicotoolbox - Sanscrit
Het RIVM ontwikkelt een Risicotoolbox Grondwater. Het is nog onduidelijk of de Risicotoolbox Grondwater op tijd operationeel is. Om te voorkomen dat er een gat valt bij de inwerkingtreden van de Omgevingswet is voorlopig gekozen om de huidige risicobeoordeling (Sanscrit) te blijven hanteren tot de Risicotoolbox Grondwater definitief is vastgesteld.

Artikel 4.28 Stoffen

In deze afdeling worden regels gegeven over milieubelastende activiteiten. Voor de toepassing van die regels is het van belang dat duidelijk is welke stoffen als schadelijk worden beschouwd. In dit artikel wordt, niet limitatief, aangegeven welke stoffen als schadelijk worden beschouwd.

Artikel 4.29 Activiteiten

Het provinciebestuur heeft volgens van artikel 2.18, eerste lid, onderdeel c, van de wet de taak om de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden te beschermen, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Ter uitvoering van die taak moet het provinciebestuur in de verordening grondwaterbeschermingsgebieden aanwijzen en regels stellen over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater (artikel 7.11, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Artikel 4.30 Oogmerken

Met deze regels wordt beoogd om de kwaliteit van het grondwater en daarmee winning van drinkwater te beschermen.

Artikel 4.31 Aanwijzing en geometrische begrenzing

Artikel 7.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bepaalt dat een omgevingsverordening regels bevat over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden. Hieruit volgt dat er grondwaterbeschermingsgebieden moeten worden aangewezen. De aanwijzing en begrenzing vindt plaats in bijlage 2.

Artikel 4.32 Aanduiding grondwaterbeschermingszone en waterwingebied

Voor de bescherming van de grondwaterbeschermingszone en het waterwingebied is het noodzakelijk dat het voor het publiek duidelijk is waar deze gebieden zijn. Daarom is de verplichting opgenomen dat deze gebieden aangeduid worden middels borden.

Artikel 4.33 Specifieke zorgplicht grondwaterbeschermingsgebied

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.

In dit artikel is een specifieke zorgplicht opgenomen als vangnetbepaling; om onvoorziene situaties te reguleren en zo in alle gevallen de bescherming van de grondwaterbeschermingsgebieden te garanderen. Een specifieke zorgplicht is een algemene regel en geldt direct voor burgers en bedrijven.

Artikel 4.34 Instructieregel grondwaterbeschermingsgebied

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Gedeputeerde staten heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.

Dit artikel heeft betrekking op de zogenaamde schuine boringen (van mijnbouwactiviteiten) vanaf naastgelegen terreinen die zich (kunnen) uitstrekken tot onder een grondwaterbeschermingsgebied. Een omgevingsplan kan niet voorzien in de mogelijkheid van schuine boringen

Artikel 4.35 Aanwijzing milieubelastende activiteiten waterwingebieden

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in een gebied met een verbod op fysische bodemaantasting.

In dit artikel is bepaald dat als milieubelastende activiteiten in een waterwingebied zijn aangewezen: het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Vervolgens is een niet-limitatieve opsomming gegeven van activiteiten die hier in ieder geval onder worden verstaan.

Artikel 4.36 Uitzonderingen aanwijzing milieubelastende activiteiten waterwingebieden

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om milieubelastende activiteiten te verrichten in een waterwingebied. In artikel 4.35 is bepaald dat als milieubelastende activiteiten in een waterwingebied zijn aangewezen: het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben.

In dit artikel zijn de activiteiten benoemd die zijn uitgezonderd van de aanwijzing van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden.

Artikel 4.37 Verboden activiteiten in waterwingebieden

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om milieubelastende activiteiten te verrichten in een waterwingebied. In artikel 4.35 is bepaald dat als milieubelastende activiteiten in een waterwingebied zijn aangewezen: het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben.

In dit artikel is geregeld dat het verboden is om milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 4.35 verrichten in een waterwingebied.

Artikel 4.38 Aanwijzing milieubelastende activiteiten grondwaterbeschermingszones

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in een gebied met verbod op fysische bodemaantasting.

In dit artikel is bepaald dat als milieubelastende activiteiten in een grondwaterbeschermingszone zijn aangewezen: het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. Vervolgens is een niet-limitatieve opsomming gegeven van activiteiten die hier in ieder geval onder worden verstaan.

Artikel 4.39 Uitzonderingen aanwijzing milieubelastende activiteiten grondwaterbeschermingszones

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in een grondwaterbeschermingszone. In artikel 4.38 is bepaald dat als milieubelastende activiteiten in een grondwaterbeschermingszone zijn aangewezen: het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben.

In dit artikel zijn de activiteiten benoemd die zijn uitgezonderd van de aanwijzing van milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones.

Artikel 4.40 Vergunningplichtige gevallen in grondwaterbeschermingszones

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in grondwaterbeschermingszone. In artikel 4.38 is bepaald dat als milieubelastende activiteiten in een grondwaterbeschermingszone zijn aangewezen: het brengen van schadelijke vaste of vloeibare stoffen in of op de bodem en het verrichten van handelingen die dit tot gevolg kan hebben. In artikel 4.39 zijn de activiteiten benoemd die zijn uitgezonderd van de aanwijzing van milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones.

Dit artikel regelt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 4.38 te verrichten in een grondwaterbeschermingszone.

Artikel 4.41 Beoordelingsregels omgevingsvergunning grondwaterbeschermingszones

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in grondwaterbeschermingszone.

In dit artikel zijn de beoordelingsregels uit paragraaf 8.5.1.1 en artikel 8.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingszone alleen wordt verleend als wordt voldaan aan de in deze artikelen opgenomen voorwaarden en criteria.

Artikel 4.42 Aanwijzing milieubelastende activiteiten in gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in een gebied met verbod op fysische bodemaantasting.

In dit artikel zijn de activiteiten benoemd die als milieubelastende activiteiten zijn aangewezen in gebieden met verbod op fysische bodemaantasting.

Artikel 4.43 Vergunningplichtige gevallen gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in een gebied met een verbod op fysische bodemaantasting. In artikel 4.42 zijn de activiteiten benoemd die als milieubelastende activiteiten zijn aangewezen in gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting.

In dit artikel is bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 4.42 te verrichten in een gebied met verbod op fysische bodemaantasting.

Artikel 4.44 Beoordelingsregels omgevingsvergunning gebieden met verbod op fysische bodemaantasting

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit omvat grondwaterbeschermingszones, gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting en waterwingebieden. Het provinciebestuur heeft volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de wet de verantwoordelijkheid voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water. Onder de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' losgelaten en vervangen door een regulering per activiteit. Het oorspronkelijke verbod om een inrichting op te richten is daarom vervangen door een verbod om zonder omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten te verrichten in gebieden met een verbod op fysische bodemaantasting.

In dit artikel zijn de beoordelingsregels uit paragraaf 8.5.1.1 en artikel 8.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat een vergunning op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit in een gebied met een verbod op fysische bodemaantasting alleen wordt verleend als wordt voldaan aan de in deze artikelen opgenomen voorwaarden en criteria.

Artikel 4.45 Activiteiten

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten op gesloten stortplaatsen. Gedeputeerde Staten hebben de zorg voor gesloten stortplaatsen, en volgens artikel 2.15, tweede lid, onder c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan een aanvullend verbod worden gesteld om een activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, vanwege het uitoefenen van taken op het gebied van de zorg voor een gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer.

Op grond van het oude recht werden inrichtingen in, op, onder of over een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, in alle gevallen aangewezen als vergunningplichtige inrichtingen. Daarnaast was in de omgevingsverordening een verbod met ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor een aantal handelingen in, op, onder of over een gesloten stortplaats. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het inrichtingenbegrip vervallen en is tevens de wettelijke vergunningplicht voor activiteiten op gesloten stortplaatsen vervallen. Op grond van artikel 2.15, tweede lid, onder c, van het Besluit activiteiten leefomgeving is het aan de provincies overgelaten om dit te reguleren in de omgevingsverordening. Hieraan is met dit artikel invulling gegeven.

Artikel 4.46 Oogmerken

De regels hebben de strekking de veiligheid, de gezondheid en de bescherming van het milieu te waarborgen. De afbakening van de regels tot dit oogmerk, overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, van de wet, is passender dan mogelijk was onder de Wet milieubeheer. Deze belangen kunnen worden aangetast als gevolg van milieubelastende activiteiten in, op, onder of over een gesloten stortplaats.

Artikel 4.48 Specifieke zorgplicht

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten op gesloten stortplaatsen. In dit artikel is een specifieke zorgplicht opgenomen als vangnetbepaling. Dit om onvoorziene situaties te reguleren en zo in alle gevallen de bescherming van de gesloten stortplaats, de nazorg en de nazorgvoorzieningen te garanderen. Een specifieke zorgplicht is een algemene regel en geldt direct voor burgers en bedrijven.

Artikel 4.49 Omgevingsvergunning

In dit artikel is een verbod opgenomen om op een gesloten stortplaats zonder vergunning activiteiten te verrichten als bedoeld in artikel 4.45. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn het inrichtingenbegrip en de wettelijke vergunningplicht vervallen. Volgens artikel 2.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving is het nu aan Gedeputeerde Staten om dit te reguleren in de omgevingsverordening en hieraan is met dit artikel invulling gegeven.

Artikel 4.50 Beoordelingsregel

In dit artikel zijn de beoordelingsregels opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.49. Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op een gesloten stortplaats kan alleen worden verleend als wordt voldaan aan de in dit artikel opgenomen criteria.

Artikel 4.51 Aanvraagvereisten

In dit artikel is bepaald welke gegevens bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.49 moeten worden verstrekt. De beoordeling van de volledigheid van deze gegevens is aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.52 Vergunningvoorschriften

In dit artikel is bepaald welke voorschriften tenminste aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.49 worden verbonden. Er kunnen daarnaast nog andere voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Artikel 4.53 Activiteiten

In paragraaf 16.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden activiteiten aangewezen waarvoor het verbod, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, niet geldt. Artikel 16.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving bepaalt dat van de aanwijzing van vergunningvrije gevallen kan worden afgeweken als dat doelmatig en doeltreffend is. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt.

Artikel 4.55 Aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen ontgrondingsactiviteiten

In de vorige verordening was het delven van graven al vergunningvrij. Dit is onveranderd.

De overige aanvullingen op artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving betreffen regulier onderhoud en werkzaamheden. Uit praktisch oogpunt en vanwege gebrek aan noodzaak menen wij dat voor deze ontgrondingsactiviteiten geen vergunning nodig is. Voor ontgrondingen die betrekking hebben op waterstaatswerken, die worden uitgevoerd door of namens de waterbeheerder is op grond van artikel 16.7 geen omgevingsvergunning nodig. Op dit artikel maken wij een uitzondering voor andere waterbeheerders dan het rijk en de provincie omdat wij menen dat het belang van het landschap en overige belangen hiermee gediend zijn. Gezien de noodzakelijke brede afweging van belangen is het nodig om dat er een beoordeling in de vorm van een vergunning is.

Artikel 4.56 Uitzondering aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen

De dijken en voormalige dijken vinden wij belangrijke landschapselementen die beschermingswaardig zijn. Om deze reden zijn de dijken uitgezonderd van de aanwijzing van vergunningvrije gevallen.

Artikel 4.57 Toepassingsbereik

In dit artikel worden activiteiten uitgezonderd die worden uitgevoerd door of in opdracht van de provincie of het Rijk. Activiteiten van de provincie zijn immers gericht op het behouden of verbeteren van de staat en werking van de vaarweg, en zullen daardoor dus in het algemeen geen of beperkte nadelige gevolgen hebben. Bij activiteiten van de provincie kan onder andere worden gedacht aan onderhoud en herstel van de vaarweg of aanleg en wijziging van de vaarweg. Bij activiteiten van het Rijk zal er altijd sprake zijn van een landelijk belang, daarom zijn deze activiteiten ook uitgezonderd in deze afdeling.

Artikel 4.58 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beheer van de provinciale vaarwegen en het behoeden van de staat en werking van provinciale vaarwegen voor nadelige gevolgen van activiteiten.

Provinciale vaarwegen hebben een functie als onderdeel van de infrastructuur. Zij zijn van belang voor de beroeps- en recreatievaart. Met deze afdeling wordt beoogd het belang van de scheepvaart te beschermen door ervoor zorg te dragen dat de provinciale vaarwegen op een juiste manier worden beheerd.

Met deze afdeling wordt beoogd aan de taak van de provincie als vaarwegbeheerder te voldoen. In de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement wordt het nautisch beheer van scheepvaartwegen geregeld. Het nautische beheer blijft daarom in principe buiten het bereik van deze afdeling.

Artikel 4.59 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor eenieder die een beperkingengebiedactiviteit verricht. Met de systematiek van deze bepaling wordt aangesloten bij de systematiek van de specifieke zorgplicht in artikel 8.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit artikel sluit aan bij de oogmerken van het behoeden van de staat en de werking van de infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten, zoals omschreven in artikel 3.134. Dit artikel geeft de mogelijkheid voor Gedeputeerde Staten om te handhaven op alle activiteiten die mogelijk schade aan de vaarweg kunnen berokkenen.

De strekking van de specifieke zorgplicht is in het tweede lid aangevuld met de plicht om maatregelen te treffen om ongewone voorvallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken, waarbij verwezen wordt naar artikel 19.1 van de wet. Bij ongewone voorvallen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het omvallen van een tankwagen. Ongewone voorvallen bij activiteiten op of rond een provinciale weg kunnen gevaarlijk zijn voor de staat en werking van die weg, zodat van iedereen de nodige maatregelen mogen worden verwacht om ongewone voorvallen te voorkomen en de gevolgen ervan te beperken.

Artikel 4.61 Aanwijzing omgevingsvergunningplichtige gevallen provinciale vaarwegen

Er kan volgens de wet een omgevingsvergunning worden verleend voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot de fysieke leefomgeving. In artikel 5.4 van de wet is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten wanneer dat in de omgevingsverordening is bepaald. Dit artikel wijst de omgevingsvergunningsplichtige activiteiten aan.

Een aantal activiteiten die spanning kunnen opleveren met de oogmerken zoals omschreven in artikel 3.134 zijn opgenomen onder dit artikel. In de praktijk zal het vaak gaan om het leggen van kabels en leidingen en het maken van werken in de provinciale vaarweg. Bij dit laatste kan worden gedacht aan bijvoorbeeld los- en laadkades, ligplaatsvoorzieningen, steigers en aanlegplaatsen. Voor het overige zijn alle activiteiten omgevingsvergunningsplichtig waarbij de oogmerken in het geding komen.

Artikel 4.63 Verhaalplicht

Dit artikel vormt een aanvulling op de nautische regel van het Binnenvaartpolitiereglement ten aanzien van de verhaalplicht van schepen die afgemeerd zijn op plaatsen waar andere schepen moeten worden geladen of gelost. Deze verhaalplicht wordt in dit artikel ook opgelegd aan schepen wanneer onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd.

Artikel 4.64 Toepassingsbereik

De geometrische begrenzing sluit aan bij het begrip 'weg' als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994. Hieronder wordt verstaan: 'alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten'. In artikel 15, derde lid van de Wegenwet wordt nog eens duidelijk dat tot het onderhoud van een weg ook de berm en de bermsloot behoort. Onder het begrip provinciale weg wordt dus ook de berm en de bermsloot verstaan. De berm en bermsloot zijn essentieel voor de afwatering van de weg.

In het tweede lid van dit artikel worden activiteiten uitgezonderd die worden uitgevoerd door of in opdracht van de provincie. Activiteiten van de provincie zijn immers gericht op het behouden of verbeteren van de staat en werking van de weg, en zullen daardoor dus in het algemeen geen of beperkte nadelige gevolgen hebben. Bij activiteiten van de provincie kan onder andere worden gedacht aan onderhoud en herstel van de weg of aanleg en wijziging van de weg.

Artikel 4.65 Oogmerken

Deze afdeling dient ter bescherming van de bij de provincie Groningen in beheer zijnde openbare wegen en ter bescherming van de onder artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde belangen. Dat is kort gezegd het verzekeren van het doelmatig en veilig gebruik van deze wegen.

Artikel 4.66 Specifieke zorgplicht

Dit artikel heeft als oogmerk het behoeden van de staat en de werking van de infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten. Dit artikel geeft de mogelijkheid om te handhaven op alle activiteiten die mogelijk schade aan de vaarweg kunnen berokkenen. Met de systematiek van deze bepaling wordt aangesloten bij de systematiek van de specifieke zorgplicht in artikel 8.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Met de term verkeer, als bedoeld in dit artikel, wordt ook verstaan het fietsverkeer. Met de term hinder, als bedoeld in dit artikel, wordt ook bedoeld het belemmeren van het vrije uitzicht op de weg. Beplanting wordt specifiek genoemd, omdat beplanting van derden vaak hinder oplevert voor de provinciale weg door overhangende takken of wortels onder de weg of het fietspad.

Artikel 4.67 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten provinciale wegen

In dit artikel worden handelingen aangewezen in het beperkingengebied provinciale wegen, waar Gedeputeerde Staten iets van wil vinden. Deze zijn later gespecificeerd in omgevingsvergunningsplichtige gevallen en meldingsplichtige gevallen.

Het gaat om activiteiten in, op of buiten de weg, of het plaatsen van voorwerpen in, op of buiten de weg, indien deze een schadelijke invloed hebben op de weg of de belangen die de bepalingen uit de verordening beogen te beschermen. Voorbeelden zijn het leggen van kabels en leidingen, het innemen van een standplaats en het voeren van handelsreclame.

Artikel 4.68 Aanwijzing omgevingsvergunningplichtige gevallen provinciale wegen

De categorieën activiteiten waren oorspronkelijk ook al aangewezen in art. 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), als activiteiten waarvoor op grond van de provinciale verordening een ontheffing of vergunning vereist kan zijn. In de Omgevingswet worden deze activiteiten niet op dezelfde wijze gespecificeerd. In artikel 5.4 van de wet staat veel algemener: het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten wanneer dat in de omgevingsverordening is bepaald.

Evenals in de oude verordening is opgenomen dat voor het maken, wijzigen of aanwezig hebben van een uitweg op de provinciale weg, een omgevingsvergunning verplicht is. Met de invoering van de Wabo is het college van burgemeesters en wethouders van de betreffende gemeenten hiervoor het bevoegde gezag geworden. De Wabo is opgegaan in de Omgevingswet. Hiermee is de gemeente niet meer per definitie het bevoegde gezag. Wel is het principe van de wet dat alle activiteiten decentraal geregeld worden, tenzij dit niet anders kan. In het geval van het maken van uitwegen op provinciale wegen, vindt de provincie het van belang dat Gedeputeerde Staten hier zelf iets van kunnen vinden. Uitwegen kunnen een grote impact hebben op de veiligheid en de doorstroming op provinciale wegen.

Artikel 4.70 Aanwijzing meldingsplichtige gevallen

Handmatig graven in de berm wordt niet gezien als een ingrijpende maatregel. Wanneer dit met de juiste reden gebeurt en de juiste voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen, kan dit volgens dit artikel worden afgedaan met een melding. Verder is het graven in de berm voor nutsvoorzieningen ook toegestaan met een melding.

Artikel 4.71 Beoordelingsregel toepassing beste beschikbare technieken

In dit artikel is een beoordelingsregel op grond van artikel 5.19 van de wet opgenomen, voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, voor zover de activiteit betrekking heeft op luchtkwaliteit, geur, geluid, grof stof en/of zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Deze beoordelingsregel was voorheen als beleidsregel opgenomen in het Milieuplan provincie Groningen 2017-2020. De motivering van deze beoordelingsregel volgt uit Kamerstukken II 2003/04, 29711, nr. 3, p.11, waarin is aangegeven dat het bevoegd gezag als het gaat om de toepassing van de beste beschikbare technieken verplicht is steeds die keuzes te maken die - integraal beoordeeld - de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden. Hierin is onder het stelsel van de Omgevingswet niets gewijzigd.

Artikel 4.72 Beoordelingsregel afvalpreventie

In dit artikel is een beoordelingsregel op grond van artikel 5.19 van de wet opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn. In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) zijn geen (kwantitatieve) doelstellingen voor afvalpreventie opgenomen. Voor LAP3 werd de Handreiking "Wegen naar preventie voor bedrijven" gehanteerd. Daarom is deze handreiking als toetsingskader gekozen voor die situaties waarin geen sprake is van een afvalpreventieprogramma of afvalpreventieplan. Dit artikel heeft als doel de transitie naar een circulaire economie te ondersteunen. Daarvoor is het van belang om bedrijven te stimuleren om na te (blijven) denken over mogelijkheden van preventie van afvalstoffen. Dat was in het Milieuplan 2017-2020 van de provincie Groningen als belangrijk instrument gekwalificeerd.

Afdeling 4.13 Omgevingsveiligheid

Algemeen

De industrieterreinen waarop deze afdeling van toepassing is, zijn de industrieterreinen waarop de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl betrekking heeft. Deze industrieterreinen zijn oorspronkelijk bestemd voor de bedrijfscategorieën 1 tot en met 5. Hierdoor kunnen er hoeveelheden stoffen aanwezig zijn boven de grenswaarden van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor dergelijke activiteiten zijn in het Besluit activiteiten leefomgeving risiconormen vastgelegd. De risiconormen worden bepaald met de rekenmethode Safeti. De faalkansen zijn daarmee in eerste aanleg branche-eigen faalkansen.

In de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is vastgelegd dat op de industrieterreinen Eemshaven en Oosterhorn bedrijven met bulkhoeveelheden gevaarlijke stoffen en windturbines kunnen worden opgericht. De gemeenten hebben aangegeven dat ze de activiteiten zullen opnemen in de desbetreffende omgevingsplannen. Uit de faalstatistieken blijkt dat een windturbine kan omvallen, dat de turbinekop eraf kan vallen en dat een turbineblad kan losraken. Dit zijn branchevreemde oorzaken voor zware ongevallen in bedrijven met gevaarlijke stoffen. De regels in deze afdeling beogen dat de faalscenario's van windturbines worden betrokken bij de risicobepaling. De branchevreemde oorzaken verhogen het risico. Wanneer ze het bedrijfseigen risico (zonder de verdiscontering van het risico van de aanwezigheid van de windturbines) met meer dan 10% verhoogt, dient het plan of de aanvraag voor de oprichting of de wijziging van de activiteit te voldoen aan de risiconorm van het Besluit activiteiten leefomgeving en dient het de maatregelen te overwegen om het risico te verminderen.

Artikel 4.73 Oogmerken

Met deze regels wordt beoogd de veiligheid te waarborgen.

Artikel 4.74 Activiteiten

Dit artikel wijst de milieubelastende activiteiten aan waarop deze afdeling van toepassing is.

Artikel 4.75 Aanwijzing en instructieregel functietoedeling

Het eerste lid van dit artikel regelt dat in een omgevingsplan dat activiteiten als bedoeld in artikel 4.74 toelaat of wijzigt in het gebied Industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl, rekening wordt gehouden met een maximale toename van het plaatsgebonden risico.

Het tweede lid van dit artikel regelt hoe het plaatsgebonden risico moet worden bepaald.

Artikel 4.76 Instructieregel vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat een omgevingsplan dat van toepassing is op het gebied Industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond - Delfzijl, regelt dat voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.74 een omgevingsvergunning moet worden verleend.

Artikel 4.77 Instructieregel aanvraagvereisten

In dit artikel is bepaald dat een omgevingsplan dat van toepassing is op het gebied Industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond - Delfzijl, regelt welke gegevens bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.74 moeten worden verstrekt.

Artikel 4.78 Aanvraagvereisten cumulatie omgevingsveiligheid windparken

In dit artikel is bepaald welke gegevens moeten worden verstrekt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.74, in het gebied Industrie- en bedrijventerreinen Structuurvisie Eemsmond - Delfzijl, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn. De beoordeling van de volledigheid van deze gegevens is aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.79 Oogmerken

Het beleid van de provincie Groningen is erop gericht geurklachten substantieel te verminderen en dit wordt gezien als provinciaal belang. In deze afdeling zijn regels gesteld om hieraan uitvoering te geven. Deze regels dragen bij aan het oplossen van ernstige industriële geurhinder en het voorkomen van nieuwe industriële geurhinder.

Artikel 4.80 Toepassingsbereik

In deze bepaling is aangegeven dat deze regels zijn niet van toepassing op agrarische activiteiten en communale rioolwaterzuiveringsinstallaties. Daarnaast hebben afspraken zoals die zijn vastgelegd in het kader van het convenant Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening suikerindustrie (convenant IMR-2013) voorrang boven deze bepaling zolang deze geldend zijn.

Artikel 4.81 Vergunningplicht bij milieubelastende activiteiten die geurrelevant kunnen zijn, bevoegd gezag Gedeputeerde Staten

In dit artikel is een omgevingsvergunningplicht opgenomen wanneer niet kan worden voorkomen dat de geur van het bedrijf waarneembaar is bij geurgevoelige gebouwen buiten bedrijventerreinen, niet zijnde eigen bedrijfswoningen. Zodoende kan de cumulatieve geurbelasting in beeld worden gebracht en kan worden gemonitord ten behoeve van een eventuele omgevingswaarde.

Artikel 4.82 Beoordelingssystematiek aanvraag omgevingsvergunning en vaststellen maatwerkvoorschrift

De methodiek zoals vastgelegd in bijlage 9 zorgt ervoor dat de geurrelevantie overal in de provincie op uniforme wijze wordt vastgesteld.

Artikel 5.7 Diepe plassen en meren regels ter voorbescherming

Door het opnemen van dit artikel wordt voorkomen dat aangewezen diepe plassen en meren worden verondiept of gedempt, voordat dit in het omgevingsplan wordt verboden. Dit is nodig gezien het moeilijk omkeerbare karakter van het verondiepen of dempen en gezien het belang van het beschermen van de betreffende diepe plassen en meren.

Artikel 5.8 Karakteristieke slotenpatroon Appingedam-Delfzijl regels ter voorbescherming

Door het opnemen van dit artikel wordt voorkomen dat aangewezen sloten worden verlegd of gedempt, voordat dit in het omgevingsplan wordt verboden. Dit is nodig gezien het moeilijk omkeerbare karakter van het verleggen of dempen en gezien het belang van het beschermen van de betreffende sloten.

Artikel 6.1 Toedeling vaarwegbeheer

Vaarwegbeheer is de overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van het profiel van een vaarweg. Het beheer van de sluizen en de bruggen behoort niet tot het vaarwegbeheer.

Op grond van artikel 2.18, tweede lid, van de wet wordt het beheer van vaarwegen toegedeeld aan waterschappen, tenzij het beheer van een vaarweg bij deze verordening aan een ander overheidslichaam is opgedragen. In bijlage 8 bij deze verordening zijn de vaarwegen aangewezen waarvan het beheer aan een ander overheidslichaam is opgedragen.

Artikel 6.4 Inhoud waterbeheerprogramma

Het algemeen bestuur van het waterschap heeft op grond van artikel 3.7 van de wet tot taak om voor de watersystemen die bij het waterschap in beheer zijn een waterbeheerprogramma vast te stellen. Het waterbeheerprogramma houdt rekening met het regionale waterprogramma voor die watersystemen, voor zover het gaat om de onderdelen die uitvoering geven aan de Grondwaterrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water, de Richtlijn Overstromingsrisico's, de Zwemwaterrichtlijn en andere Europese richtlijnen.

Om een goede afstemming en inbedding van het waterbeleid van het waterschap met de hoofdlijnen van het provinciale waterbeleid tot stand te brengen, zijn in dit artikel elementen opgenomen die in het waterbeheerprogramma beschreven moeten worden.

Artikel 6.8 Peilbesluit

Waterschapsbesturen kunnen peilbesluiten vaststellen. Voor sommige oppervlaktewaterlichamen is de vaststelling van een peilbesluit noodzakelijk met het oog op de belangen die met het waterbeheer op deze oppervlaktewaterlichamen worden gediend. De oppervlaktewaterlichamen waarvoor een peilbesluit verplicht is voorgeschreven, zijn in dit artikel opgenomen. Voor de overige oppervlaktewaterlichamen is het waterschapsbestuur niet verplicht om een peilbesluit vast te stellen.

Gedeputeerde Staten hebben echter wel de bevoegdheid om ook voor andere oppervlaktewaterlichamen peilbesluiten verplicht voor te schrijven.

Artikel 6.10 Instructieregel veiligheid regionale waterkeringen

De regionale waterkeringen zijn indicatief begrensd (zie artikel 2.3). Dit artikel verplicht het waterschap om de regionale waterkeringen in de legger exact te begrenzen

In artikel 2.3 zijn ook de omgevingswaarden vastgesteld voor de door regionale waterkeringen beschermde gebieden. Het waterschapsbestuur wordt bij deze instructieregel opgedragen om bij de zorg voor de regionale waterkeringen de omgevingswaarden in acht te nemen. Bij de beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkeringen moet aan de omgevingswaarden zijn voldaan.

Het voldoen aan de omgevingswaarden is een resultaatsverplichting.

Artikel 6.11 Instructieregel omgevingswaarde regionale waterkeringen

In artikel 2.4 zijn de omgevingswaarden vastgesteld voor de door regionale waterkeringen beschermde gebieden. Het waterschap wordt bij deze instructieregel opgedragen om bij de zorg voor de regionale waterkeringen de omgevingswaarden in acht te nemen. Bij de beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkeringen moet aan de omgevingswaarden zijn voldaan.

Het voldoen aan de omgevingswaarden is een resultaatsverplichting.

Artikel 6.12 Instructieregel veiligheid regionale wateren

In artikel 2.7 zijn de omgevingswaarden aangegeven waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Het waterschapsbestuur wordt bij deze instructieregel opgedragen om bij de zorg voor de regionale wateren de omgevingswaarden in acht te nemen. Bij de beoordeling van de veiligheid van de regionale wateren moet aan de omgevingswaarden zijn voldaan. Het voldoen aan de omgevingswaarden is een resultaatsverplichting.

Artikel 6.13 Instructieregel verslag waterschappen

Het waterschapsbestuur heeft de zorg voor de periodieke beoordeling van de watersystemen in haar beheergebied. Het waterschapsbestuur beoordeelt of de watersystemen voldoen aan de omgevingswaarden voor de veiligheid van de regionale waterkering en de veiligheid van de regionale wateren. Het waterschapsbestuur wordt daarom verplicht om periodiek aan Gedeputeerde Staten te rapporteren over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen en van de regionale wateren. Deze rapportageverplichting is niet beperkt tot de regionale waterkeringen en de regionale wateren die in het beheer bij het waterschap zijn, maar betreft alle waterstaatswerken in het beheergebied. Het waterschapsbestuur moet jaarlijks verslag uitbrengen aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 6.14 Instructieregel rangorde bij waterschaarste regionale wateren

In dit artikel zijn nadere regels gesteld over de rangorde, als bedoeld in artikel 3.14, vierde en vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Met deze nadere regels is regionaal maatwerk mogelijk. Hierbij kan niet worden afgeweken van de landelijke rangorde bij waterschaarste. Het gaat hierbij om onttrekkingen die afkomstig zijn uit het IJsselmeer. Dit kunnen rechtstreekse onttrekkingen uit het IJsselmeer zijn, maar ook onttrekkingen uit watersystemen die gevoed worden vanuit het IJsselmeer. Dit betreft het gehele gebied van de provincie. Deze verdringingsreeks is afgestemd met de partijen die betrokken zijn bij het Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied.

Eerste lid, onder a (gebruik van industrieel proceswater)
Proceswater is in de Aquo-standaard (Informatiehuis Water) door de waterbeheerders gedefinieerd als water dat gebruikt wordt bij iedere vorm van fabrieksproces en in direct contact komt met grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en eindproducten. Het betreft hier proceswater voor kleinschalig hoogwaardig gebruik.

Eerste lid, onder b (tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen)
Het betreft hier gewassen waarbij een totale mislukking van de oogst dreigt als gevolg van het watertekort, terwijl met een relatief kleine hoeveelheid water een schade van een dergelijke omvang kan worden voorkomen. Plaatsing in deze categorie geldt ook wanneer met relatief kleine hoeveelheden water relatief grote sociaaleconomische gevolgen als faillissementen te voorkomen zijn. In de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied is afgesproken dat voor de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen een reservering is opgenomen om economische en maatschappelijke schade te kunnen verminderen. Elke waterbeheerder mag deze reservering inzetten onder de volgende voorwaarden:

  • De reservering mag 30% van de watervraag beslaan voor het doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw, als bedoeld in het tweede lid, onder b.

  • De waterbeheerder moet handelen conform de toelichting zoals opgenomen in de toelichting op het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit is ook van belang om verantwoording naar ingelanden af te kunnen leggen.

De hoogte van deze reservering wordt over drie jaar geëvalueerd, waarbij het de intentie is om deze substantieel te verminderen.

Tweede lid, onder a (peilhandhaving)
Deze subcategorie is bedoeld voor peilhandhaving in klei- en zandsloten, voor zover deze niet al valt onder. Ook de doorspoeling van niet kwetsbare natuurgebieden valt onder deze categorie. Dit zijn natuurgebieden die zijn aangemerkt als NNN (Natuurnetwerk Nederland) en niet onder de definitie vallen, als bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onder c van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Tweede lid, onder b (doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw)
Grootschalig hoogwaardig watergebruik in landbouw is onderdeel van het doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw. Indien de benodigde onttrekkingen niet om geringe hoeveelheden water gaan ten opzicht van de beschikbare waterhoeveelheid in het watersysteem of waterlichaam, valt deze watervraag in principe onder de categorie het tweede lid van dit artikel, omdat het dan grootschalig (al dan niet hoogwaardig) gebruik betreft. Ook structurele onttrekkingen voor beregening vallen in deze categorie. Onder deze subcategorie valt ook het doorspoelen om verzilting en verontreiniging tegen te gaan. In deze subcategorie kan een onderverdeling worden aangemaakt om een onderscheid te maken tussen akker- en tuinbouwgewassen, sportvelden en greens.

Tweede lid, onder c (beregening van gras en maïs)
Voor de beregening van gras en maïs is gekozen vanwege de lagere rentabiliteit van graslandberegening t.o.v. akkerbouw.

Tweede lid, onder d (doorspoelen)
Deze subcategorie is bedoeld voor doorspoeling voor diverse doeleinden. Het gaat hier met name om verziltingsbestrijding. Daarnaast betreft het doorspoelen ten behoeve van de waterkwaliteit (bestrijding algen en botulisme).

Tweede lid, onder e (overige belangen)
Naast de eerder genoemde belangen kunnen er ook overige belangen spelen die maatschappelijk economisch moeten worden afgewogen bij (dreigend) watertekort. Een ander voorbeeld is het behoud van cultureel erfgoed. Hierbij gaat het om (archeologische) monumenten, verdedigingswerken, werelderfgoed en bepaalde landgoederen, tuinen en parken. Onder deze subcategorie vallen ook nutsvoorzieningen, visintrek, industrie en scheepvaart, meer specifiek:

  • Afvoer van zoetwater op de Wadden- en Noordzee ten behoeve van visintrek.

  • Energiecentrale Noardburgum (de energiecentrale is niet gekoppeld aan de leveringszekerheid voor energie).

  • Scheepvaart: verminderen schutbewegingen van de beroepsvaart op buitenwater (Wadden- en Noordzee).

  • Scheepvaart: verminderen schutbewegingen van de recreatievaart op buitenwater (Wadden- en Noordzee).

  • Industrie: Binnen de regio IJsselmeergebied moet de positie van de industrie in de verdringingsreeks nog nader worden bepaald. De nog op te stellen waterprofielen kunnen nieuwe inzichten opleveren. Totdat dit is vastgelegd bepalen de waterschappen in overleg met de provincie wat de positie is van individuele bedrijven in de verdringingsreeks zodra de verdringingsreeks in werking treedt.

Artikel 6.16 Instructieregel grondwaterregister

De inrichting van het grondwaterregister is niet expliciet geregeld in de Omgevingswet, maar er wordt naar verwezen in artikel 13.4b, eerste lid, onder c, van de wet. Dit houdt in dat de provincie bevoegd is daarin zelf bij of krachtens verordening te voorzien. Het grondwaterregister is gekoppeld aan de grondwateronttrekkingsheffing. Deze grondwateronttrekkingsheffing kan van toepassing zijn op onttrekkingen die onder het bevoegd gezag van provincie en waterschap vallen. Dit brengt met zich mee dat het grondwaterregister moet worden gevuld met gegevens die door de provincie en het waterschap afzonderlijk worden verkregen. Dit artikel geeft hier invulling aan door te bepalen dat de gegevens die door provincie en waterschap worden verkregen in het register moeten worden opgenomen.

Artikel 6.18 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister

De inrichting van het grondwaterregister is niet expliciet geregeld in de wet, maar er wordt naar verwezen in artikel 13.4b, eerste lid, onder c, van de wet. Dit houdt in dat de provincie bevoegd is daarin zelf bij of krachtens verordening te voorzien. Het grondwaterregister is gekoppeld aan de grondwateronttrekkingsheffing. Deze grondwateronttrekkingsheffing kan van toepassing zijn op onttrekkingen die onder het bevoegd gezag van provincie en waterschap vallen. De ambtshalve inschrijving in het openbaar register met terugwerkende kracht tot de datum, waarop de onttrekking is aangevangen, is noodzakelijk in verband met de grondwaterheffing.

Artikel 7.1 Faunabeheereenheid

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheereenheden. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheereenheden.

Faunabeheereenheden vervullen in het huidige faunabeleid een essentiële rol, omdat zij zorgen voor een maatschappelijke en gebiedsgerichte inbedding van het faunabeheer.

Artikel 7.2 Werkgebied en erkenningsvoorwaarden faunabeheereenheid

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheereenheden. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheereenheden.

Omdat het onwenselijk wordt geacht dat er meerdere faunabeheereenheden zijn, is bepaald dat er voor het gehele grondgebied van de provincie slechts één faunabeheereenheid is.

Artikel 7.3 Vertegenwoordigde partijen

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheereenheden. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheereenheden. In het bestuur van de faunabeheereenheid zijn de maatschappelijke geledingen vertegenwoordigd die belang hebben bij de uitvoering van het faunabeleid, zoals jagers, de landbouwsector en de organisaties die natuurterreinen beheren.

Artikel 7.4 Voorzitter faunabeheereenheid

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheereenheden. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheereenheden.

Artikel 7.5 Doelstellingen faunabeheerplan

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheerplannen. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheerplannen. Het faunabeheerplan voorziet in een samenhangende aanpak van populatiebeheer door faunabeheereenheden, schadebestrijding door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht op de door de minister aangewezen wildsoorten.

Artikel 7.6 Reikwijdte faunabeheerplan

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheerplannen. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheerplannen.

Artikel 7.7 Geldigheidsduur faunabeheerplan

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheerplannen. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheerplannen.

Artikel 7.8 Inhoud faunabeheerplan

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheerplannen. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheerplannen. Door het stellen van eisen aan het faunabeheerplan wordt op voorhand duidelijk aan welke criteria het plan moet voldoen om in aanmerking te komen voor goedkeuring door Gedeputeerde Staten als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de wet.

Artikel 7.9 Belangen

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheerplannen. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheerplannen. Door het stellen van eisen aan het faunabeheerplan wordt op voorhand duidelijk aan welke criteria het plan moet voldoen om in aanmerking te komen voor goedkeuring door Gedeputeerde Staten als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de wet.

Artikel 7.10 Goedkeuring faunabeheerplan

In hoofdstuk 6 van het Omgevingsbesluit zijn regels gesteld over faunabeheerplannen. Op grond van artikel 8.1, derde lid, van de wet worden er bij omgevingsverordening nadere regels gesteld over faunabeheerplannen.

Artikel 7.11 Werkingsgebied wildbeheereenheden

Artikel 8.2, vijfde lid, van de wet bepaalt dat bij omgevingsverordening regels worden gesteld over wildbeheereenheden, in ieder geval over de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid kan uitstrekken.

Op grond van de wet geldt dat jachthouders aan wie een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is verleend, zich met anderen verplicht organiseren in een wildbeheereenheid ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan en om te bevorderen dat een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, bestrijding van schadeveroorzakende dieren en jacht worden uitgevoerd in samenwerking met en ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders. In de Wet natuurbescherming hebben de wildbeheereenheden een meer prominente rol gekregen dan in de Flora- en faunawet. Het zijn over het algemeen de wildbeheereenheden die uitvoering zullen geven aan het faunabeheerplan. Zij zullen in de praktijk de beheerdaden verrichten en zij bevorderen dat de aangesloten jachthouders de jacht en de schadebestrijding uitvoeren overeenkomstig het faunabeheerplan en ten dienste van de grondgebruikers.

Daarnaast adviseren de wildbeheereenheden de faunabeheereenheid over de inhoud van de faunabeheerplannen en leveren zij gegevens aan ten behoeve van het faunabeheerplan.

De toekenning van deze taken en verantwoordelijkheden aan de wildbeheereenheden vindt haar rechtvaardiging in het feit dat deze samenwerkingsverbanden bij uitstek streekgebonden zijn. De wildbeheereenheden zijn gehouden uitvoering te geven aan het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan.

De werkgebieden van de wildbeheereenheden dienen van voldoende omvang te zijn voor een effectieve invulling van de werkzaamheden. Van belang is daarbij de grootte van de leefgebieden van de diersoorten die worden beheerd op grond van het faunabeheerplan. Wanneer de werkgebieden van de wildbeheereenheden te klein zijn, dan zal de uitvoering van het beheer onvoldoende samenhangend zijn en onvoldoende kunnen worden gecoördineerd. Het bestaan van een werkgebied dat provinciegrensoverschrijdend is, wordt onwenselijk geacht. De wildbeheereenheden hebben een aaneengesloten werkgebied. Dat wil zeggen dat er geen delen van het werkgebied zijn die niet zijn verbonden met de rest van het werkgebied.

Artikel 7.12 Afbakening werkingsgebied wildbeheereenheden

Artikel 8.2, vijfde lid, van de wet bepaalt dat bij omgevingsverordening regels worden gesteld over wildbeheereenheden, in ieder geval over de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid kan uitstrekken.

Het is niet de bedoeling dat er meerdere wildbeheereenheden zorg dragen voor hetzelfde gebied. Op grond van deze verordening is het mogelijk dat wildbeheereenheden die te klein zijn om te voldoen aan de oppervlakte-eis een samenwerkingsovereenkomst aangaan met een naburige wildbeheereenheid. Deze overeenkomst richt zich op afstemming van beheer.

Artikel 7.13 Organisatie wildbeheereenheid

Artikel 8.2, vijfde lid, van de wet bepaalt dat bij omgevingsverordening regels worden gesteld over wildbeheereenheden. Gezien de prominente plaats die de wildbeheereenheid in de wet heeft gekregen en omdat veel bevoegdheden ook feitelijk door wildbeheereenheden worden uitgevoerd en de jachthouders zich op grond van artikel 8.2, eerste lid, van de wet verplicht aansluiten bij de wildbeheereenheid, is gekozen om de eis van volledige rechtsbevoegdheid te stellen aan wildbeheereenheden.

Artikel 7.14 Samenwerking wildbeheereenheden

Artikel 8.2, vijfde lid, van de wet bepaalt dat bij omgevingsverordening regels worden gesteld over wildbeheereenheden. Het is mogelijk dat wildbeheereenheden die te klein zijn om te voldoen aan de oppervlakte-eis een samenwerkingsovereenkomst aangaan met een naburige wildbeheereenheid. Deze overeenkomst richt zich op afstemming van beheer.

Artikel 7.15 Lidmaatschap wildbeheereenheid

Artikel 8.2, vijfde lid, van de wet bepaalt dat bij omgevingsverordening regels worden gesteld over wildbeheereenheden. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de gevallen waarin en voorwaarden waaronder jachthouders zijn uitgezonderd van de verplichting om zich met anderen te organiseren in een wildbeheereenheid.

Met dit artikel wordt beoogd dat het voor iedere jachthouder duidelijk is bij welke wildbeheereenheid hij zich dient aan te sluiten. Op grond van de wet heeft een wildbeheereenheid de rechtsvorm van een vereniging. Omdat een aantal wildbeheereenheden deelnemers kent die geen lid zijn van de vereniging, kan er onduidelijkheid ontstaan ten aanzien van de rechten van deze deelnemers. Daarom is bij deze verordening bepaald dat aansluiting plaatsvindt door middel van het lidmaatschap van de vereniging.

Artikel 7.16 Opzegging lidmaatschap

Artikel 8.2, vijfde lid, van de wet bepaalt dat bij omgevingsverordening regels worden gesteld over wildbeheereenheden.

Het niet handelen conform het faunabeheerplan kan aanleiding zijn om het lidmaatschap van een wildbeheereenheid te beëindigen. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de jachthouder die het betreft, aangezien deze in de regel dan geen jachtakte kan verkrijgen. Het is het bestuur van de wildbeheereenheid dat kan beslissen om het lidmaatschap te beëindigen voor een te bepalen periode. Ten aanzien van het voornemen voor een dergelijke beslissing wordt door het bestuur van de wildbeheereenheid een advies ingewonnen bij het bestuur van de faunabeheereenheid. Het is immers de faunabeheereenheid die, op grond van feiten, kan beoordelen of het handelen van een lid van de een wildbeheereenheid in strijd is met het door de faunabeheereenheid opgestelde faunabeheerplan.

Artikel 7.17 Geschillenregeling opzegging lidmaatschap

Artikel 8.2, vijfde lid, van de wet bepaalt dat bij omgevingsverordening regels worden gesteld over wildbeheereenheden.

De wildbeheereenheden hebben een gezamenlijke geschillenregeling om onder meer geschillen ten aanzien van beëindiging van het lidmaatschap te behandelen.

Artikel 7.18 Aanvraag om tegemoetkoming schade dieren

Artikel 15.53 van de wet, in samenhang met het Besluit activiteiten leefomgeving, bepaalt dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verlenen in geleden schade, als de schade is veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende:

  • a.

    vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn; of

  • b.

    dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of bijlage IX, onder a, bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

Het gaat om dieren van soorten die wettelijk zijn beschermd doordat activiteiten (zoals het doden of vangen van dieren van deze soorten) in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de wet zijn aangewezen als flora- en fauna-activiteit en daarmee op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving in principe verboden zijn, tenzij een omgevingsvergunning is verleend of een uitzondering op de vergunningplicht geldt. In IPO-verband hebben de gezamenlijke provincies ervoor gekozen het verlenen van tegemoetkomingen in faunaschade te mandateren aan de uitvoeringsorganisatie BIJ12. Uit oogpunt van efficiëntie heeft een landelijke uitvoering met één loket en gebundelde kennis de voorkeur. Daarnaast wordt uniformiteit in de uitvoering en rechtsgelijkheid over heel Nederland nagestreefd. In een afzonderlijk besluit zijn de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van tegemoetkomingen gemandateerd aan BIJ12. In dit artikel wordt de elektronische wijze van indiening van een aanvraag om tegemoetkoming in schade veroorzaakt door natuurlijk in het wilde levende beschermde diersoorten geregeld. Op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht moet de voorwaarde van elektronische indiening van een aanvraag bij wettelijk voorschrift worden geregeld. Dat wordt in het eerste lid van dit artikel gedaan. Vereist is dat de schade zo spoedig mogelijk (binnen 7 werkdagen) bij BIJ12 wordt gemeld. BIJ12 is dan in de gelegenheid een taxateur ter plaatse een onderzoek naar de schadeveroorzakende diersoorten en de omvang van de schade te laten instellen. Een consulent faunazaken van BIJ12 kan dan ook adviseren hoe verdergaande schade kan worden voorkomen of beperkt. Aanvragen die later dan 7 werkdagen na constatering van de schade zijn ingediend worden afgewezen, omdat de oorzaak van de schade na deze periode niet meer goed kan worden vastgesteld door de taxateur.

Artikel 7.19 Taxatie van de schade

Artikel 15.53 van de wet, in samenhang met het Besluit activiteiten leefomgeving, bepaalt dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verlenen in geleden schade, als de schade is veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende:

  • a.

    vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn; of

  • b.

    dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of bijlage IX, onder a, bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

Het gaat om dieren van soorten die wettelijk zijn beschermd doordat activiteiten zoals het doden of van gen van dieren van deze soorten in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de wet zijn aangewezen als flora- en fauna-activiteit en daarmee op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving in principe verboden zijn, tenzij een omgevingsvergunning is verleend of een uitzondering op de vergunningplicht geldt. Over de invulling van deze bevoegdheid om op verzoek van een belanghebbende tegemoetkoming in schade te verlenen hebben Gedeputeerde Staten beleidsregels vastgesteld. In IPO-verband hebben de gezamenlijke provincies ervoor gekozen het verlenen van tegemoetkomingen in faunaschade te mandateren aan de uitvoeringsorganisatie BIJ12. Uit oogpunt van efficiëntie heeft een landelijke uitvoering met één loket en gebundelde kennis de voorkeur. Daarnaast wordt uniformiteit in de uitvoering en rechtsgelijkheid over heel Nederland nagestreefd. In een afzonderlijk besluit zijn de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van tegemoetkomingen gemandateerd aan BIJ12.

Dit artikel regelt in samenhang met de beleidsregels de wijze waarop de schade wordt vastgesteld. BIJ12 heeft een raamovereenkomst met taxatiebureaus die schade veroorzaakt door in het wild levende beschermde dieren taxeren. De taxateur zal zijn bevindingen direct na de eindtaxatie bij de grondgebruiker achterlaten of deze zo spoedig mogelijk toesturen. Voorzien is in de mogelijkheid dat de aanvrager zijn opmerkingen over de taxatie kan vermelden, dat de taxateur die opmerkingen van commentaar voorziet en dat de aanvrager kennis kan nemen van het commentaar van de taxateur.