Verordening Fysieke Leefomgeving 2023

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving 2023

Besluit van de raad van de gemeente Lochem tot vaststelling van de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Lochem 2023.

De raad van de gemeente Lochem;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Lochem,

gelet op de artikelen 149 en 160 van de Gemeentewet, artikel 3.1 van de Erfgoedwet, paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 1.1, 5.36, 5.37, 16.64, 18.6 en 18.7 van de Omgevingswet, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en artikel 1.1 en paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Besluit:

Vast te stellen de Verordening fysieke leefomgeving Lochem 2023

Hoofdstuk 1

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2.

    Artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en artikel 1.1 van de Omgevingswet, zijn van overeenkomstige toepassing op deze verordening.

Hoofdstuk 2 – Vergunningaanvraag

Artikel 2.1. Beslistermijn

Artikel 16.64 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing op deze verordening.

Artikel 2.2. Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning.

Artikel 2.3. Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 5.37 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing op deze verordening.

Artikel 2.4. Weigering, intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden geweigerd, ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 2.6. Termijnen

  • 1.

    Artikel 5.36 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing op deze verordening.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan in ieder geval toepassing geven aan het eerste lid als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Hoofdstuk 3 – Cultureel erfgoed

Afdeling 1 – Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3.1. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3.2. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het bevoegd gezag over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het bevoegd gezag advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit.

  • 3.

    Voordat het bevoegd gezag een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat al is aangewezen als rijksmonument of provinciaal monument.

Artikel 3.3. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 3.6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 3.9 tot en met 3.12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De commissie ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het bevoegd gezag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 3.5. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 3.6. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het bevoegd gezag registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 3.7. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3.2, tweede en derde lid, alsmede artikel 3.3, 3.4 en 3.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Als de wijziging naar het oordeel van het bevoegd gezag van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 3.8. Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Als het bevoegd gezag de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3.2, tweede lid, en artikel 3.4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, als toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 van de Erfgoedwet.

  • 3.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Afdeling 2 – Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 3.9. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op een zaak van algemeen belang wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

  • 4.

    Het eerste en tweede lid gelden niet als het bevoegd gezag nadere regels stelt over de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 5.

    Het bevoegd gezag verleent, voor een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar als en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 3.10. Termijnen advies

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een monument aan de commissie ruimtelijke kwaliteit voor advies.

  • 2.

    Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie ruimtelijke kwaliteit schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 3.11. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Afdeling 3 – Historische graven en opvallende grafbedekking

Artikel 3.13. Lijst

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan nadere regels vaststellen over de plaats en de vormgeving van de grafbedekking.

  • 2.

    Het bevoegd gezag houdt een lijst bij van graven die van historische betekenis zijn of waarvan de grafbedekking een opvallende kwaliteit heeft.

  • 3.

    Voordat tot ruiming van graven wordt overgegaan onderzoekt het bevoegd gezag of er graven zijn die in aanmerking komen om op de lijst te worden bijgeschreven.

  • 4.

    De gemeenteraad beslist over het ruimen van graven en het verwijderen van grafbedekkingen die op de in het tweede lid bedoelde lijst staan.

Artikel 3.14. Onderhoud graven door de gemeente

Als door het bevoegd gezag graven zijn aangewezen die van historische betekenis zijn of waarvan de grafbedekking een opvallende kwaliteit heeft en waarvan geen rechthebbenden zijn geregistreerd worden deze graven op kosten van de gemeente onderhouden.

Hoofdstuk 4 – Openbaar water, havens en gemeentelijk vaarwater

Afdeling 1 – Openbaar water

Artikel 4.1. Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Provinciale Vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Afdeling 2 – Havens en gemeentelijk vaarwater

Artikel 4.2. Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing in de havens en het gemeentelijk vaarwater van de gemeente Lochem, zoals weergegeven op bijgevoegde kaart met nummer 2017044-61-D01.

Artikel 4.3. Geldigheidsduur

  • 1.

    Tenzij bij of op grond van deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning, vrijstelling of ontheffing als bedoeld in deze afdeling verleend voor de duur van 1 jaar.

  • 2.

    Een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, op voorwaarde dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.

Artikel 4.4. Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Het college kan een vergunning of ontheffing in aanvulling op artikel 2.4 ieder geval tevens weigeren, wijzigen of intrekken als dit in het belang is van de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven noodzakelijk is.

Artikel 4.5. Verplichtingen van houders van toestemmingen

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 4.6. Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of op grond van deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of op grond van deze verordening.

Artikel 4.7. Aanwijzing havenmeester

Het college wijst een havenmeester aan.

Artikel 4.8. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, over:

  • a.

    de gegevens die aan de havenmeester moeten worden gemeld voordat met een schip een haven wordt aangedaan, voordat ligplaats wordt ingenomen of voordat bepaalde activiteiten worden ondernomen;

  • b.

    de wijze waarop de melding, bedoeld onder a, moet plaatsvinden;

  • c.

    de wijze waarop een aanvraag van een vergunning of ontheffing moet plaatsvinden;

  • d.

    de voorwaarden waaronder schepen zich in een door het college aangewezen gebied mogen bevinden, die betrekking kunnen hebben op daar te ondernemen activiteiten en op eisen waaraan schepen of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen;

  • e.

    de aanvraag van een vergunning of ontheffing als bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.34;

  • f.

    de wijze van afmeren van schepen en het innemen van een ligplaats.

Afdeling 3 – Orde in en gebruik van de haven

Artikel 4.9. Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met verkeerstekens of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3.

    Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.10. Verbod nemen ligplaats

  • 1.

    Het is verboden zich met een schip te bevinden op een plaats die:

    • a.

      daartoe niet is bestemd;

    • b.

      is bestemd voor schepen van een andere categorie;

    • c.

      is bestemd voor ligplaatsvergunninghouders.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet als dit gebeurt in overeenstemming met de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen en met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder c, geldt niet voor ligplaatsvergunninghouders.

Artikel 4.11. Duur verblijf in de haven

  • 1.

    Het is verboden met een schip langer dan 7 x 24 uur achtereen te verblijven in het havengebied.

  • 2.

    Als een schip terugkeert in de haven zonder dat er sprake is geweest van bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet, wordt de looptijd of overschrijding van de periode, bedoeld in het eerste lid, geacht niet te zijn onderbroken of beëindigd.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.12. Ligplaatsenoverzicht

Het college kan een ligplaatsenoverzicht vaststellen, dat in elk geval bevat een kaart van de haven met daarop aangegeven:

  • a.

    de plaatsen of gebieden die bestemd zijn om ligplaats te nemen;

  • b.

    indien van toepassing, de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor bepaalde categorieën schepen;

  • c.

    indien van toepassing, de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor ligplaatsvergunninghouders.

Artikel 4.13. Voorzieningen en voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, als daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, voor het laden en lossen van schepen.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.14. Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college kan een exploitant of schipper schriftelijk opdragen een schip te verhalen of te laten verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven noodzakelijk is.

  • 2.

    Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een schip te verhalen kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen of als de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 4.15. Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hefschroeven

  • 1.

    Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken als het schip:

    • a.

      aan de grond zit;

    • b.

      is afgemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of

    • c.

      ter hoogte van de kade of oever wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.

  • 2.

    Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het schip in de stuurhut aanwezig.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien om schade te voorkomen.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 4.16. Plezier- en zeilvaart in de haven

  • 1.

    Het is verboden zich met een pleziervaartuig, waarmee al dan niet eveneens bedrijfsmatig wordt gevaren, in de haven te bevinden, tenzij:

    • a.

      het schip ligplaats heeft genomen in overeenstemming met het ligplaatsenoverzicht, de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen of met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein, of

    • b.

      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven gelegen ligplaats waar het in overeenstemming met het ligplaatsenoverzicht, de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen of met instemming van de eigenaar, huurder of erfpachter van het aan de plaats gelegen terrein ligplaats zal nemen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.17. Overlast aan vaartuigen

Tenzij bij of op grond van deze verordening anders bepaald is het anderen dan de eigenaar of schipper van een schip niet toegestaan, zonder goedkeuring van de eigenaar of schipper dat schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of los te maken.

Artikel 4.18. Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1.

    Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het schip of de omgeving, worden direct aan de havenmeester gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal of per e-mail.

Artikel 4.19. Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wil innemen of verlaten, of een aanwijzing van het college daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

Artikel 4.20. Verbod tot baden en duiken

  • 1.

    Het verboden om in de havens en het gemeentelijk vaarwater of op een andere dan een bij openbare kennisgeving door het college aangegeven openbare zwemplaats te baden of te zwemmen of duikwerkzaamheden uit te voeren.

  • 2.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 4.21. Onbeheerd drijvende vaartuigen en drijvende voorwerpen

  • 1.

    Het college is bevoegd onbeheerd drijvende vaartuigen die in de havens of het gemeentelijk vaarwater worden aangetroffen, te meren, te verhalen en in bewaring te nemen voor rekening en risico van de rechthebbende(n) van het vaartuig.

  • 2.

    Het is verboden om houtvlotten, balken, bomen, planken, visbunnen of daarmee vergelijkbare voorwerpen in de havens en het gemeentelijk vaarwater te deponeren.

  • 3.

    Het college kan van het verbod in het tweede lid ontheffing verlenen.

Artikel 4.22. Hond aan boord

Ligplaatshouders die (een) hond(en) aan boord van hun vaartuig hebben, zijn, indien ambtenaren die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften dit verlangen, verplicht om deze hond(en) bij het betreden van het vaartuig door die ambtenaren en gedurende hun verblijf aan boord vast te leggen en vastgelegd te houden.

Artikel 4.23. Zeilplanken e.d.

  • 1.

    Het is een ieder verboden om zich in de havens en het gemeentelijk vaarwater met een zeilplank, een jetski, hovercraft, waterscooter of daarmee vergelijkbaar vaartuig dan wel zich met waterski’s of daarmee vergelijkbare voorwerpen voort te bewegen.

  • 2.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het college kan nadere voorschriften en beperkingen verbinden aan de ontheffing bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.24. Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe in de omgeving van de havens en het gemeentelijk vaarwater aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 4.25. Stuwadoorsmaterieel en garneren van goederen

  • 1.

    Het is verboden om zonder toestemming van de havenmeester na afloop van de laad- en loswerkzaamheden stuwadoorsmaterieel op of bij gemeentelijke werken en wegen achter te laten.

  • 2.

    Het is verboden om goederen, die met vorkhefwagens moeten worden verwerkt, op of bij gemeentelijke werken en wegen anders op te slaan dan met gebruikmaking van houten onderliggers van voldoende dikte om bij het onderschuiven van de vork beschadiging aan het oppervlak van de gemeentelijke werken en wegen te voorkomen.

Artikel 4.26. Aanwijzen gebieden

Het college kan gebieden aanwijzen waar schepen zich alleen mogen bevinden onder de door het college nader te bepalen voorwaarden.

Artikel 4.27. Maximum vaarsnelheid

Het college kan een maximumvaarsnelheid in stellen onder de door het college nadere te bepalen voorwaarden.

Afdeling 4 – Veiligheid en bescherming milieu in de omgeving van de haven

Artikel 4.28. Verontreiniging van lucht, stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1.

    Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.29. Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 4.30. Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, zorgt ervoor dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 4.31. Aanwijzen stoffen

Het college kan stoffen die stank of hinder kunnen veroorzaken aanwijzen waarvoor nader bepaalde aanvullende risicobeheersende maatregelen getroffen dienen te worden.

Artikel 4.32. Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een toegang die geen gevaar of schade aan personen kan veroorzaken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor schepen indien:

    • a.

      tijdens laad- en/of loshandelingen een veilige toegang niet gegarandeerd kan worden; of

    • b.

      het afmeren slechts van korte duur is.

Artikel 4.33. Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1.

    Het is verboden op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, met uitzondering van direct voor vertrek van het schip.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.34. Bunkeren

  • 1.

    Het is verboden om een binnenschip te bunkeren, tenzij:

    • a.

      de daarbij betrokken schepen beschikken over een bunkercontrolelijst die volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;

    • b.

      deze bunkerlijst is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen, en;

    • c.

      tijdens het bunkeren het daarover in de bunkercontrolelijst gestelde wordt nageleefd.

  • 2.

    De bunkercontrolelijst wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de daarbij betrokken schepen gehouden.

  • 3.

    Als meer dan één bunkerlichter betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie vult iedere voor de bunkerlichters verantwoordelijke persoon een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen.

Artikel 4.35. Deugdelijk afmeren

  • 1.

    Het is verboden te laden of te lossen op een schip dat op ondeugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2.

    Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

  • 3.

    Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 4.36. Vergunning ontvangstvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen die rechtstreeks afkomstig zijn van schepen die de haven aandoen in ontvangst te nemen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.2 kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

    • b.

      geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

    • c.

      de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

    • d.

      de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

    • e.

      melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

    • f.

      de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

    • g.

      het afleveren van de ontvangen stoffen.

Artikel 4.37. Gebruik van ankers

  • 1.

    Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

    • a.

      ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats, of

    • b.

      dit gebeurt door een drijvende kraan, waarbij zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken en het voornemen daartoe overeenkomstig het tweede lid aan de havenmeester is gemeld.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid, onder b, vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 4.38. Gebruik generatoren door binnenschepen

  • 1.

    Het is verboden in door het college aangewezen gebieden om aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 4.39. Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

    • a.

      het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, of

    • b.

      per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:

      • i.

        als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

      • ii.

        dat doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn, en

      • iii.

        de werkzaamheden plaatsvinden op ten minste 25 meter van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.40. Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden een schip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of stoffen die gassen afstaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met los gestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden, en voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 4.41. Reinigen van openbare kaden, terreinen en wegen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente zijn de gebruikers van de gemeentelijke werken en wegen, verplicht er op toe te zien dat, indien ten gevolge van door hen of op last verrichte werkzaamheden, waaronder transporten mede zijn begrepen, restanten lading, emballage, garnering, vuilnis, puin, gruis, kalk, sintels, kolen, aarde, olieproducten of afvallen daarvan, smeer of daarmee vergelijkbare (vloei)stoffen op de gemeentelijke werken en wegen na afloop van de werkzaamheden achterblijven, behoorlijk, zulks ter beoordeling van de havenmeester, te reinigen binnen 24 uren na beëindiging van de werkzaamheden, en indien die werkzaamheden langer dan een dag duren ten minste één (1) maal per etmaal.

  • 2.

    Indien de gebruikers aan de in het vorige bedoelde verplichting niet of niet tijdig voldoen, kan het college besluiten de schoonmaakwerkzaamheden op kosten van degenen, die het reinigen hebben nagelaten, te laten verrichten.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Afdeling 5 – Handhaving

Artikel 4.42. Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is verplicht de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 4.43. Toezichthoudende ambtenaren

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of op grond van deze afdeling bepaalde is belast de havenmeester.

  • 2.

    Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten, als bedoeld in artikel 6.2.

Hoofdstuk 5 – Overig

Afdeling 1 – Festiviteiten

Artikel 5.1. Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 5.3 van deze verordening gelden niet voor de volgende collectieve festiviteiten: nieuwjaarsdag, oudejaarsdag, carnaval (4 dagen), koningsnacht, koningsdag en de kermisdagen per kern (stad, dorp of buurtschap).

  • 2.

    De voorwaarden voor de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 22.239 van het omgevingsplan Lochem gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt voor nader aan te wijzen gebieden.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing bedoeld in het tweede lid tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de festiviteit, bedraagt niet meer dan 80 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidsnorm bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB (A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 5.3 van deze verordening – uiterlijk om 01.00 uur op zaterdag en zondag en om 00.00 uur op overige dagen beëindigd.

Artikel 5.2. Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    In afwijking van artikel 5.3 is het toegestaan op maximaal twee dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 5.3 niet van toepassing zijn

  • 2.

    Een melding wordt ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan gedaan aan het college.

  • 3.

    In afwijking van artikel 5.3 is het toegestaan om tijdens maximaal twee dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij het omgevingsplan Lochem niet van toepassing is.

  • 4.

    Een melding wordt ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit gedaan aan het college.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 80 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Ook wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm bedoeld in paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 5.3 – uiterlijk om 01.00 uur op zaterdag en zondag en om 00.00 uur op overige dagen beëindigd.

  • 9.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

Artikel 5.3. Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 22.70 van het omgevingsplan Lochem, binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

07:00–19:00 uur

19:00–23:00 uur

23:00–07:00 uur

  • LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

  • LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

  • LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

  • LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 3.

    Voor de duur van ten hoogste 8 uur per week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het tweede lid.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is afdeling 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing.

  • 5.

    Het eerste en tweede lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 en artikel 5.2.

Afdeling 2 – Het bewaren van houtopstanden

Artikel 5.4. Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan nadere regels vaststellen over de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in lid 1 en de belangen genoemd in artikel 5.6.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      bomen met een stamdwarsdoorsnede van minder dan 0,10 m op 1,3 m hoogte boven het maaiveld, waarbij in geval van meerstammigheid de dwarsdoorsnede van de dikste stam geldt;

    • b.

      niet geknotte populieren en niet geknotte wilgen langs wegen of eenrijige beplanting op of langs landbouwgronden;

    • c.

      vruchtbomen (met consumptiefruit) en windschermen om boomgaarden met uitzondering van walnoten- en kastanjebomen;

    • d.

      bomen met een stamdiameter minder dan 0,30 m op 1,3 m hoogte boven maaiveld gelegen binnen de bebouwde kom, voorzover geen onderdeel uitmaken van een groeps-, rij of singelbeplanting, voor zover deze niet zijn aangeplant vanuit een eerder opgelegde herplantplicht;

    • e.

      bomen op een aaneengesloten stuk grond van minder dan 300 m² gelegen binnen de bebouwde kom, waarop ingevolge de omgevingsplanregels een zelfstandige, bij elkaar behorende woonbebouwing is toegestaan en is aangelegd;

    • f.

      sparren, dennen, ceder en coniferen met uitzondering van Douglas, Larix en Grove den;

    • g.

      kweekgoed;

    • h.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • i.

      houtopstand die gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • j.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 5.10;

    • k.

      houtopstanden ten aanzien waarvan bij het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze te vellen zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag waarbij wordt beoogd dezelfde belangen te beschermen als in artikel 5.7;

    • l.

      houtopstand gelegen binnen een agrarisch bouwvlak conform omgevingsplan Lochem;

    • m.

      periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten met uitzondering van de eerste knot- of kandelaberbeurt bij bomen ouder dan 20 jaar; of

    • n.

      bomen of houtopstanden die aantoonbare schade berokkenen aan onroerende zaken, welke in de nabijheid van de betreffende bomen of houtopstand gelegen zijn, of waarbij sprake is van grote gevaarzetting of een spoedeisend belang waardoor de kap dringend noodzakelijk is.

Artikel 5.5. Aanvraag vergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 5.6. Weigeringsgronden

De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 5.7. Afstand tot de erfgrens

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, lid 2 Burgerlijk Wetboek bedraagt langs openbare wegen één meter voor bomen te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en 0,50 meter voor heesters en heggen, voor zover het bomen, heesters en heggen betreft op een openbare weg.

Artikel 5.8. Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij ook worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 5.9. Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Als een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld of waarvoor door de burgemeester noodkap is toegepast dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Als een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 5.

    In het kader van een herplant- of instandhoudingplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven maaiveld.

Artikel 5.10. Bestrijding van boomziekten

  • 1.

    Als zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar oplevert voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, als hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen; of

    • b.

      volgens de richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de gevelde houtopstand of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, als het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

Afdeling 3 – Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 5.11. Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het gebruiken van de weg of een weggedeelte, anders dan de publieke functie daarvan, is alleen toegestaan als het bevoegd gezag daar een vergunning voor heeft verleend.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor categorieën van voorwerpen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen;

    • b.

      bij een openbare inrichting behorende terrassen; en

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.30 van deze verordening

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is ook niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet, Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Gelderse wegenverordening.

  • 7.

    De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 8.

    De weigeringsgrond van het derde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 9.

    De weigeringsgrond van het derde lid, onder c, is niet van toepassing als in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet.

Artikel 5.13. Vrij te stellen categorieën

Het bevoegd gezag kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 5.12 geldt niet.

Artikel 5.14. Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als de activiteiten zijn verboden bij omgevingsplan;

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Omgevingswet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Gelderse wegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Lochem.

Artikel 5.15. Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het bevoegd gezag, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het bevoegd gezag het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het bevoegd gezag verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

  • 3.

    De uitweg kan worden aangelegd als het bevoegd gezag niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Gelderse wegenverordening.

Afdeling 4 – Veiligheid op de weg

Artikel 5.16. Hinderlijke beplanting of voorwerp

  • 1.

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

  • 2.

    Het college kan over het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen in het belang van de veiligheid op de weg.

Afdeling 5 – Parkeerexcessen

Artikel 5.17. Voertuigen van autobedrijf

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 250 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; of

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.18. Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.19. Voertuigwrakken

Het is verboden een autowrak op de weg te plaatsen.

Artikel 5.20. Kampeermiddelen, aanhangwagens en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben; of

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.21. Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.22. Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de verboden.

Artikel 5.23. Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.24. Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5.25. Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam; of

    • c.

      voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.26. Overlast van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Artikel 5.26a. Weesfietsen

Het college van burgemeester en wethouders kan openbare (brom)fietsstallingsgebieden aanwijzen waar het, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, verboden is een fiets of bromfiets langer dan een door het college te bepalen periode onafgebroken te stallen.

Afdeling 6 – Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 5.27. Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen geven.

Afdeling 7 – Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 5.28. Opslag voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; en

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 22.41 van het omgevingsplan Lochem, de Omgevingswet of de Provinciale Verordening.

Artikel 5.29. Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit activiteiten leefomgeving.

Afdeling 8 – Standplaatsen

Artikel 5.30. Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het innemen of hebben van een standplaats is alleen toegestaan als het bevoegd gezag daar een vergunning voor heeft verleend.

  • 2.

    Het bevoegd gezag weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement.

Artikel 5.31. Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.32. Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5.30, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Gelders wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5.30, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 9 – Verblijfsrecreatie

Artikel 5.33 Kampeerverbod

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor het plaatsen van maximaal twee kampeermiddelen voor eigen gebruik voor een korte periode (maximaal drie dagen aaneengesloten) door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Dit verbod geldt niet voor verenigingskamperen, met een maximum van twee keer per jaar voor eigen gebruik voor een korte periode.

  • 4.

    Dit verbod geldt niet voor scoutinggroepen die kampeermiddelen mogen plaatsen conform de eerder aan hen verstrekte vergunningen.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid indien sprake is van een evenement of bijzondere activiteit waarvoor:

    • a.

      de burgemeester of het college een vergunning heeft verleend, en

    • b.

      de deelnemers meerdere aaneengesloten dagen deelnemen aan het evenement, en

    • c.

      het aantal deelnemers dermate groot is, dat de reguliere verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de vereiste nabijheid aantoonbaar te kort schieten.

Artikel 5.34 Weigeren van de ontheffing

Het college kan de ontheffing weigeren in het belang van:

  • a.

    De openbare orde;

  • b.

    Het voorkomen en/of beperken van overlast;

  • c.

    De verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    De zedelijkheid of gezondheid;

  • e.

    De bescherming van natuur en landschap.

Hoofdstuk 6 – Slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 2.3 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij op grond van artikel 2.3 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 5.4, eerste lid, artikel 5.11 en artikel 5.14.

Artikel 6.2. Toezichthouders

Artikel 18.6 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing op deze verordening.

Artikel 6.3. Binnentreden woningen

Artikel 18.7 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing op deze verordening.

Artikel 6.4. Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordeningen, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.5 Intrekking oude regelingen

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening worden de volgende verordeningen ingetrokken:

  • Havenbeheerverordening gemeente Lochem 2021

  • Verordening Verblijfsrecreatie voor de gemeente Lochem

Artikel 6.6. Inwerkingtreding verordening

Deze verordening (inclusief bijlagen) treedt in werking gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 6.7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Lochem 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 november 2023

de griffier de burgemeester

P. de Boer S.W. van ’t Erve

Begripsbepalingen en overige bijlagen

Bijlage 1

  • Asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • Bebouwde kom: het grondgebied dat is gelegen binnen de lijnen, die op de bij deze verordening behorende en gewaarmerkte kaarten zijn aangegeven;

  • Binnenvaartschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

  • Bromfiets: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • Bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst waarin uitsluitend de onderdelen zijn overgenomen zoals die staan in de Bunkering Safety Checklist van de International Safety Guide for Oil Tankers and Terminals (ISGOTT);

  • Bunkeren: overslag van brandstofolie of smeerolie van een tankschip naar een binnenschip;

  • Collectieve festiviteit: festiviteit die in hoofdzaak in de openbare ruimte plaatsvindt;

  • College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem;

  • Commissie ruimtelijke kwaliteit: de op basis van afdeling 17.2 van de Omgevingswet ingestelde adviescommissie met als taak het bevoegd gezag op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, erfgoed- en welstandbepalingen, de Omgevingswet, de Erfgoedverordening, het monumentenbeleid en het welstandsbeleid;

  • Dunning: een velling, die uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand beschouwd moet worden;

  • Exploitant: eigenaar, beheerder of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • Gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code), de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code), de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code) en het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;

  • Gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen;

  • Gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak die van algemeen belang is of terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak;

  • Graf: een zandgraf of keldergraf;

  • Grafbedekking: gedenkteken en grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooiingsplaats;

  • Grafkelder: een betonnen of gemetselde constructie waarin een of meerdere lijken worden begraven of asbussen worden bijgezet; grafkelders kunnen onderdeel zijn van een bovengrondse muur of wand;

  • Groepskamperen: het tijdelijk plaatsen van kampeermiddelen op een perceel, zijnde geen regulier kampeerterrein, gekoppeld aan het houden van een meerdaags evenement waarvoor de burgemeester toestemming heeft verleend;

  • Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • Haven: wateren die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart openstaan, alsmede alle daartoe behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los- en laadplaatsen;

  • Havenmeester: degene die door Burgemeester en wethouders de zorg voor de naleving van de bepalingen van deze verordening en de regeling van het verkeer in de havens en op de voor scheepvaart openstaande wateren opgedragen is;

  • Hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

  • Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • Kampeermiddel: tent(en) en/of tentwagen of kampeerauto of toercaravan;

  • Kampeerterrein: terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en/of vaste verblijfsrecreatievoorzieningen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, en als zodanig bestemd in het bestemmingsplan dan wel via een omgevingsvergunning mogelijk is gemaakt;

  • Kegelschip: een schip dat gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoert en volgens wettelijk voorschrift overdag één of meer blauwe kegels moet voeren;

  • Knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen, leilinden als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na laden of lossen en morsingen;

  • ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;

  • Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • Openbare inrichting: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;

  • Openbare plaats: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • Parkeren: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • Pleziervaartuig: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebruikt voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding;

  • Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • Schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

  • Scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels, en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels, alsmede lading gebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

  • Schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • Spudpaal: een verticale buizenconstructie, waarmee schepen zichzelf kunnen vastleggen

  • Standplaats (anders dan bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 8): een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats van waaruit goederen dan wel diensten aangeboden, verkocht of afgeleverd worden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

  • Standplaats (als bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 9): een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel;

  • Tankschip: schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimte;

  • Vaste verblijfsrecreatievoorziening: stacaravan, recreatiewoning, zomerhuis, trekkershut, groepsaccommodatie, e.d.;

  • Verenigingskamperen: kamperen op eigen terrein voor verenigingen met doelstelling(en) van culturele, sociale, educatieve, sportieve of wetenschappelijke aard gedurende een korte periode;

  • Verhalen: het verplaatsen van een schip naar een andere ligplaats binnen de haven

  • Voertuig: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

Transponeringstabel

Oud artikelnr.

Nieuw artikelnr. in VFL

Erfgoedverordening

Art. 2 (het gebruik van het monument)

Art. 3.1.

Art. 3 (de aanwijzing tot gemeentelijk monument)

Art. 3.2.

Art. 4 (voorbescherming)

Art. 3.3.

Art. 5 (termijnen advies en aanwijzingsbesluit)

Art. 3.4.

Art. 6 (mededeling aanwijzingsbesluit)

Art. 3.5.

Art. 7 (registratie op de gemeentelijke monumentenlijst)

Art. 3.6.

Art. 8 (wijzigen van de aanwijzing)

Art. 3.7.

Art. 9 (intrekken van aanwijzing)

Art. 3.8.

Art. 10 (instandhoudingbepaling)

Art. 3.9.

Art. 11 (de schriftelijke aanvraag)

geschrapt

Art. 12 (termijnen advies)

Art. 3.10

Art. 13 (weigeringsgronden)

Art. 3.11

Art. 14 (intrekken van de vergunning)

Art. 2.4

Art. 15 (vergunning voor beschermd monument)

Art. 3.12

Art. 16 (tegemoetkoming in schade)

geschrapt i.v.m. titel 4.5 Awb

Beheersverordening begraafplaatsen

Art. 1 onder n (definitie)

geschrapt

Art. 20 (onderhoud begraafplaatsen door de gemeente) (deels!)

Art. 3.14

Art. 26 (lijst)

Art. 3.13

Verordening verblijfsrecreatie

Art. 2

geschrapt

Art. 3.1 (recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein)

Art. 5.33

Art. 3.2 (weigeren van de ontheffing)

Art. 5.34

Algemene Plaatselijke Verordening

Art. 5.24 (voorwerpen op, in of boven openbaar water)

Art. 4.1

Havenbeheerverordening

Art. 1.2 (toepassingsgebied)

Art. 4.2

Art. 1.3 (beslistermijn)

Art. 2.1

Art. 1.4 (voorschriften en beperkingen)

Art. 2.2

Art. 1.5 (geldigheidsduur)

Art. 4.3

Art. 1.6 (weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Art. 4.4

Art. 1.7 (verplichtingen van houders van toestemmingen)

Art. 4.5

Art. 1.8 (normadressaat)

Art. 4.6

Art. 1.9 (aanwijzing havenmeester)

Art. 4.7

Art. 1.10 (nadere regels)

Art. 4.8

Art. 2.1 (verkeerstekens)

Art. 4.9

Art. 2.2 (verbod nemen ligplaats)

Art. 4.10

Art. 2.3 (duur verblijf in de haven)

Art. 4.11

Art. 2.4 (ligplaatsenoverzicht)

Art. 4.12

Art. 2.5 (voorzieningen en voorwerpen)

Art. 4.13

Art. 2.6 (verhalen van schepen)

Art. 4.14

Art. 2.7 (gebruik voortstuwers, boegschroeven of hefschroeven)

Art. 4.15

Art. 2.8 (plezier- en zeilvaart in de haven)

Art. 4.16

Art. 2.9 (overlast aan vaartuigen)

Art. 4.17

Art. 2.10 (melding bedrijfsstoring, gebrek of schade)

Art. 4.18

Art. 2.11 (maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water)

Art. 4.19

Art. 2.12 (verbod tot baden en duiken)

Art. 4.20

Art. 2.13 (onbeheerd drijvende vaartuigen, drijvende voorwerpen)

Art. 4.21

Art. 2.14 (hond aan boord)

Art. 4.22

Art. 2.15 (zeilplanken e.d.)

Art. 4.23

Art. 2.16 (reddingsmiddelen)

Art. 4.24

Art. 2.17 (stuwadoorsmaterieel en garneren van goederen)

Art. 4.25

Art. 2.18 (aanwijzen gebieden)

Art. 4.26

Art. 2.19 (maximum vaarsnelheid)

Art. 4.27

Art. 3.1 (verontreiniging van lucht, stank, hinder of risico veroorzakende stoffen)

Art. 4.28

Art. 3.2 (gebruik afvalverbrandingsoven)

Art. 4.29

Art. 3.3 (melding en verwijdering te water geraakte stoffen of voorwerpen)

Art. 4.30

Art. 3.4 (aanwijzen stoffen)

Art. 4.31

Art. 3.5 (veilige toegang)

Art. 4.32

Art. 3.6 (verbod gebruik hoofdmotor

Art. 4.33

Art. 3.7 (bunkeren)

Art. 4.34

Art. 3.8 (deugdelijk afmeren)

Art. 4.35

Art. 3.9 (vergunning ontvangstvoorzieningen)

Art. 4.36

Art. 3.10 (gebruik van ankers)

Art. 4.37

Art. 3.11 (gebruik generatoren door binnenschepen)

Art. 4.38

Art. 3.12 (verrichten van werkzaamheden)

Art. 4.39

Art. 3.13 (ontsmetten van schepen)

Art. 4.40

Art. 3.14 (reinigen van openbare kaden, terreinen en wegen)

Art. 4.41

Art. 4.1 (aanwijzingen handhaving)

Art. 4.42

Art. 4.2 (strafbepaling)

Art. 6.1

Art. 4.3 (toezichthoudende ambtenaren)

Art. 4.43

Art. 4.4 (betreden van woonruimten)

Art. 6.3

Algemene Plaatselijke Verordening

Art. 4.2 (aanwijzing collectieve festiviteiten)

Art. 5.1

Art. 4.3 (melding incidentele festiviteiten)

Art. 5.2

Art. 4.5 (onversterkte muziek)

Art. 5.3

Art. 4.11 (omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden)

Art. 5.4

Art. 4.12 (aanvraag vergunning)

Art. 5.5

Art. 4.12a (weigeringsgronden)

Art. 5.6

Art. 4.12b (afstand tot de erfgrens)

Art. 5.7

Art. 4.12c (bijzondere vergunningsvoorschriften)

Art. 5.8

Art. 4.12d (intrekking vergunning)

geschrapt, intrekking in algemeen paragraaf

Art. 4.12f (herplant-/instandhoudingsplicht)

Art. 5.9

Art. 4.12i (schadevergoeding)

geschrapt i.v.m. titel 4.5 Awb

Art. 4.12j (bestrijding van boomziekten)

Art. 5.10

Art. 2.10a (voorwerpen op of aan de weg)

Art. 5.11

Art. 2.10b (afbakeningsbepalingen en uitzonderingen)

Art. 5.11

Art. 2.10c (vrij te stellen categorieën)

Art. 5.13

Art. 2.11 ((omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg)

Art. 5.14

Art. 2.12 (maken of veranderen van een uitweg)

Art. 5.15

Art. 2.15 (hinderlijke beplanting of voorwerp)

Art. 5.16

Art. 5.2 (voertuigen van autobedrijf e.d.)

Art. 5.17

Art. 5.4 (defecte voertuigen)

Art. 5.18

Art. 5.5 (voertuigwrakken)

Art. 5.19

Art. 5.6 (kampeermiddelen, aanhangwagens en andere voertuigen)

Art. 5.20

Art. 5.7 (reclamevoertuigen)

Art. 5.21

Art. 5.8 (grote voertuigen)

Art. 5.22

Art. 5.9 (uitzicht belemmerende voertuigen)

Art. 5.23

Art. 5.10 (parkeren anders dan op de rijbaan)

Art. 5.24

Art. 5.11 (aantasting groenvoorzieningen door voertuigen)

Art. 5.25

Art. 5.12 (overlast van fietsen of bromfietsen)

Art. 5.26

Art. 4.9 (toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen)

Art. 5.27

Art. 4.13 (opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.)

Art. 5.28

Art. 4.15 (verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame)

Art. 5.29

Art. 5.17 (definitie)

geschrapt, staat in de definitielijst

Art. 5.18 (standplaatsvergunning en weigeringsgronden)

Art. 5.30

Art. 5.19 (toestemming rechthebbende)

Art. 5.31

Art. 5.20 (afbakeningsbepalingen)

Art. 5.32