Waterschapsverordening

Geldend van 06-09-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

Paragraaf 1.2 Algemene bepalingen omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze waterschapsverordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen;

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk; en

  • e.

    het behoeden van de staat en werking van een vaarweg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die vaarweg kan behoren.

Artikel 1.4 Werkingsgebieden

Artikel 1.5 Normadressaat

De regels van deze waterschapsverordening zijn van toepassing op degene die de activiteit verricht of laat verrichten, voor zover niet anders is bepaald.

Artikel 1.6 Specifieke zorgplicht: algemeen

  • 1

    Degene die een activiteit verricht met betrekking tot het watersysteem of een onderdeel daarvan, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 1.3, moet:

    • a.

      alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Degene die handelingen verricht als bedoeld in het eerste lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur.

  • 3

    Een rechthebbende die op basis van artikel 10.3 Omgevingswet een ontvangstplicht heeft voor maaisel, baggerspecie of hekkelspecie, is verplicht dit binnen een half jaar na ontvangst op te ruimen.

  • 4

    Het dagelijks bestuur kan aanwijzingen geven over de handelingen genoemd in het eerste lid tot en met het derde lid.

Artikel 1.7 Specifieke zorgplicht: concretisering kwantiteit

Artikel 1.6 houdt in ieder geval in:

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften

Artikel 1.9 Vangnetvergunningplicht en afwegingskader/voorschriften vergunning

Artikel 1.10 Algeheel verbod bij calamiteiten

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Paragraaf 2.1 Algemeen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

  • 1

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt of ongedaan gemaakt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Deze zorgplicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.3 Verbod

Artikel 2.4 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 2.5 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Artikel 2.6 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

  • 1

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 2.7 Informeren over een ongewoon voorval

Artikel 2.8 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Paragraaf 2.2 Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.9 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.10 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.11 Toestemmingsvrij

Artikel 2.12 Meldingsplicht

Voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien:

Artikel 2.13 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.12, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 2.14 Vergunningplicht

Voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht indien:

Paragraaf 2.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 2.15 Toepassingsbereik

Deze paragraaf 2.3 is van toepassing op het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.16 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.17 Toestemmingsvrij

Het lozen van grondwater bij ontwatering is toestemmingsvrij indien:

  • a.

    de periode van lozen kleiner dan of gelijk aan 48 uur is; of

  • b.

    het lozen plaatsvindt bij wonen.

Artikel 2.18 Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij ontwatering

Artikel 2.19 Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij saneringen

Artikel 2.20 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.4 Lozen van afvloeiend hemelwater

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.22 Toestemmingsvrij

Het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij, indien dat hemelwater:

Artikel 2.23 Meldingsplicht

Artikel 2.24 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.25 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.26 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.27 Toestemmingsvrij

Lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt:

Artikel 2.28 Meldingsplicht voor lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.29 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.30 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.6 Lozen van koelwater

Artikel 2.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.32 Algemene regels

Indien koelwater wordt geloosd:

Artikel 2.33 Meldingsplicht

Voor het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.34 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.7 Lozen van koude of warmte bij aquathermie

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Artikel 2.36 Algemene regels

Indien koude en warmte bij aquathermie wordt geloosd:

Artikel 2.37 Meldingsplicht

Voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien:

Artikel 2.38 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.37, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

Paragraaf 2.8 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.40 Algemene regels

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 milligram per kubieke meter (mg/Nm3), gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.41 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 2.42 Toestemmingsvrij

Artikel 2.43 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

  • 2

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van groter dan 8 meter per seconde (m/s).

  • 4

    De werkinstructie is ter plekke van het reinigen en conserveren van het bouwwerk aanwezig en in te zien door medewerkers van het waterschap.

Artikel 2.44 Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen

  • 1

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

    • b.

      welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

  • 2

    De werkinstructie is ter plekke van het bouwen, renoveren en slopen van het bouwwerk aanwezig en in te zien door medewerkers van het waterschap.

Paragraaf 2.9 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.46 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraaf worden de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 2.47 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.48 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij overslaan van inerte goederen

  • 1

    Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht kan afvalwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter (m); of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 2.10 Lozen bij opslaan of overslaan van niet-inerte goederen

Artikel 2.49 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van niet-inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.50 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.51 Toestemmingsvrij

  • 1

    Het lozen op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien het lozen plaatsvindt bij:

  • 2

    Bij het overslaan van goederen uit het eerste lid in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter (m); of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 2.52 Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Artikel 2.53 Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen

  • 1

    Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen geldt een meldingsplicht.

  • 2

    Bij het overslaan van goederen uit het eerste lid in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter (m); of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 2.54 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.11 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.55 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.56 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen, en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1º tot en met 3º, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 2.57 Toestemmingsvrij bij lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 2.12 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder

Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij ontgraving, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door of namens de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.59 Meldingsplicht voor lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Voor het lozen van stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam, op datzelfde oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.60 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», waarbij de interventiewaarden uit tabel 2 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit worden overschreden, een werkinstructie opgesteld. In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.61 Meldingsplicht voor lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Voor het lozen van stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 2.59 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, op datzelfde oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.62 Meldingsplicht voor lozen van algen en bacteriën

Voor het lozen van algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.63 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.13 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij schoonmaken drinkwaterleidingen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.65 Algemene regels

Er worden geen chemicaliën toegevoegd aan het water dat gebruikt wordt voor het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Artikel 2.66 Toestemmingsvrij

Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Paragraaf 2.14 Lozen bij calamiteitenoefening

Artikel 2.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf 2.14 is van toepassing op het lozen van afvalwater bij een calamiteitenoefening op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.68 Meldingsplicht

Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.69 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.68, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt;

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat; en

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 2.15 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.70 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.71 Meet- en rekenbepalingen

  • 1

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 2.72 Meldingsplicht voor lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Artikel 2.73 Meldingsplicht voor lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Artikel 2.74 Meldingsplicht voor lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Artikel 2.75 Meldingsplicht voor lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Artikel 2.76 Meldingsplicht voor lozen bij ontijzeren grondwater

Artikel 2.77 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.16 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het maken van betonmortel en uitwassen van beton op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.79 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.80 Toestemmingsvrij

Paragraaf 2.17 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.81 Toepassingsbereik

Artikel 2.82 Meldingsplicht

Artikel 2.83 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.18 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.84 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.85 Meldingsplicht

Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van spuiwater uit recreatieve visvijvers geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.86 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.19 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.87 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.88 Toestemmingsvrij

De volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Paragraaf 2.20 Asverstrooiing

Artikel 2.89 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verstrooien van as op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.90 Toestemmingsvrij

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Paragraaf 2.21 Overige lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Artikel 2.91 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op overige lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 2.92 Toestemmingsvrij

Artikel 2.93 Vangnetvergunningplicht lozen op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.94 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten, tenzij voldaan wordt aan artikel 2.92, eerste lid, onderdeel d.

Paragraaf 2.22 Indieningsvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 2.95 Indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 2.96 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.97 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Wateronttrekkingsactiviteiten en in de bodem brengen van water

Paragraaf 3.1 Onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.2 Toestemmingsvrij

Artikel 3.3 Meldingsplicht

Indien de onttrekking van water aan een oppervlaktewaterlichaam groter dan of gelijk aan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is en dit water wordt niet in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam teruggebracht dan geldt een meldingsplicht.

Artikel 3.4 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;

  • d.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per onttrekkingspunt; en

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken.

Artikel 3.5 Vergunningplicht

Voor het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht indien de wateronttrekking:

Artikel 3.6 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;

  • d.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per onttrekkingspunt; en

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken.

Artikel 3.7 Verbod

Paragraaf 3.2 Onttrekken van grondwater

Artikel 3.8 Toepassingsbereik

Artikel 3.9 Meetverplichting

Artikel 3.10 Algemene regels

Artikel 3.11 Toestemmingsvrij

Grondwater kan toestemmingsvrij onttrokken worden indien de onttrekking plaatsvindt:

  • a.

    op basis van een pompcapaciteit kleiner dan 1 kubieke meter per uur (m3/u); of

  • b.

    ten behoeve van een brandblusvoorziening.

Artikel 3.12 Meldingsplicht

  • 1

    Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van een bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling, grondsanering of grondwatersanering geldt een meldingsplicht indien:

    • a.

      de onttrekking kleiner dan 50.000 kubieke meter per maand (m3/maand) is; en

    • b.

      de onttrekkingsduur kleiner dan of gelijk aan 120 aaneengesloten dagen is.

  • 2

    Indien grondwater wordt onttrokken voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 60 kubieke meter per uur (m3/u) is, geldt een meldingsplicht.

  • 3

    Indien grondwater wordt onttrokken voor overige doeleinden dan geldt een meldingsplicht indien het onttrekken van grondwater:

    • a.

      niet plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 kubieke meter per uur is (m3/u); of

    • b.

      plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 5 kubieke meter per uur (m3/u) is.

Artikel 3.13 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;

  • d.

    het aantal in te richten putten;

  • e.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een bemalingsadvies, volgens protocol 12010 van het SIKB;

  • h.

    een technisch bemalingsplan, volgens protocol 12020 van het SIKB;

  • i.

    de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • j.

    de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;

  • k.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per put;

  • l.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken; en

  • m.

    een beschrijving van de locatie waar het onttrokken water wordt geloosd.

Artikel 3.14 Vergunningplicht

Artikel 3.15 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit

  • d.

    het aantal in te richten putten;

  • e.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een bemalingsadvies, volgens protocol 12010 van het SIKB;

  • h.

    een technisch bemalingsplan, volgens protocol 12020 van het SIKB;

  • i.

    de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • j.

    de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;

  • k.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per put;

  • l.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken; en

  • m.

    een beschrijving van de locatie waar het onttrokken water wordt geloosd.

Artikel 3.16 Beoordelingsregel omgevingsvergunning

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.17 Verbod

Paragraaf 3.3 In de bodem brengen van water

Artikel 3.18 Toepassingsbereik

Artikel 3.19 Meetverplichting

  • 1

    Degene die water in de bodem brengt, meet de in elk kwartaal in de bodem gebrachte hoeveelheid water met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent (%).

  • 2

    Voor het kortdurend of seizoensgebonden in de bodem brengen van water kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3

    Degene die water in de bodem brengt, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 3.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    Nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    Nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    Ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    Fluoride

    F

    driemaandelijks

    Chloride

    Cl

    vierwekelijks

    Sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    Natrium

    Na

    driemaandelijks

    IJzer

    Fe

    driemaandelijks

    Mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    Chroom

    Cr

    driemaandelijks

    Lood

    Pb

    driemaandelijks

    Koper

    Cu

    driemaandelijks

    Zink

    Zn

    driemaandelijks

    Cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    Arseen

    As

    driemaandelijks

    Cyanide

    CN

    driemaandelijks

    Minerale olie

     

    vierwekelijks

    Adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    Vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    Vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    Polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    Fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als het in de bodem brengen van water is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden in de bodem gebrachte water; en

    • b.

      de kwaliteit van het in de bodem gebrachte water.

  • 5

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

Artikel 3.20 Vergunningplicht

Voor het in de bodem brengen van water geldt een vergunningplicht.

Artikel 3.21 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het water in de bodem wordt gebracht;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit, de verwachte duur van de activiteit en bij het tijdelijk in de bodem brengen van water de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    het aantal in te richten putten;

  • e.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere plek waar water in de bodem wordt gebracht;

  • f.

    de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • g.

    de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;

  • h.

    een beschrijving van de eventuele samenhang van het brengen van water in de bodem met een onttrekking;

  • i.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand) en jaar (m3/jaar), die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

  • j.

    de diepte in meter (m) waarop het water in de bodem wordt gebracht; en

  • k.

    de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht.

Artikel 3.22 Beoordelingsregel omgevingsvergunning

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.23 Voorschriften omgevingsvergunning

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.24 Verbod

  • 1

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur van het waterschap verbieden water in de bodem te brengen.

  • 2

    Zodra het dagelijks bestuur van het waterschap, gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.

Hoofdstuk 4 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk

Paragraaf 4.1 Afval, materialen, stoffen en goederen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.2 Toestemmingsvrij

Het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen is toestemmingsvrij indien dit gebeurt op een daarvoor ingerichte plaats:

Artikel 4.3 Vergunningplicht

Artikel 4.4 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

  • f.

    een omschrijving van het soort of type materialen, stoffen of goederen; en

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen.

Paragraaf 4.2 Beplanting en opgaande houtbeplanting

Artikel 4.5 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.6 Algemene regels

Indien riet of waterplanten worden verwijderd in een hoofdwater:

  • a.

    worden rietstroken niet gemaaid of gehekkeld tenzij:

    • 1º.

      het trajecten kleiner dan 5 meter (m) betreft;

    • 2º.

      de onderlinge afstand tussen deze trajecten is groter dan of gelijk aan 500 meter buiten de bebouwde kom; of

    • 3º.

      de onderlinge afstand tussen deze trajecten is groter dan of gelijk aan 100 meter binnen de bebouwde kom;

  • b.

    wordt van 15 juni tot en met 14 augustus niet gehekkeld;

  • c.

    worden waterplanten van 15 juni tot en met 14 augustus:

    • 1º.

      kleiner dan of gelijk aan 2 keer onder water gemaaid;

    • 2º.

      bij het maaien boven de waterbodem afgesneden of geknipt; en

    • 3º.

      bij het maaien niet tegelijkertijd met bodemmateriaal verwijderd;

  • d.

    kunnen waterplanten in de periode van 15 augustus tot en met 30 november 1 keer onder water gemaaid of gehekkeld worden;

  • e.

    worden waterplanten alleen gemaaid in de middenstrook van het oppervlaktewaterlichaam waarbij:

    • 1º.

      de breedte van de te maaien strook kleiner dan of gelijk aan 6 meter (m) is;

    • 2º.

      de afstand van de te maaien strook tot het riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is; en

    • 3º.

      de afstand van de te maaien strook tot de oever zonder riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is;

  • f.

    wordt het maaisel of gehekkeld materiaal niet afgezet:

  • g.

    mag maaisel tijdelijk op de kruin van de waterkering worden afgezet indien:

  • h.

    mag maaisel tijdelijk buiten het talud worden afgezet. Het maaisel moet dan minimaal 48 uur (u) blijven liggen en binnen 180 dagen worden verwijderd; en

  • i.

    wordt bij het maaien en hekkelen de Gedragscode Wet natuurbescherming voor waterschappen gevolgd.

Artikel 4.7 Toestemmingsvrij aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting

Het verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt in:

Artikel 4.8 Toestemmingsvrij verwijderen van riet of waterplanten

Het verwijderen van riet of waterplanten is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt:

Artikel 4.9 Meldingsplicht

Voor het verwijderen van riet of waterplanten geldt een meldingsplicht indien dit:

  • a.

    plaatsvindt in een hoofdwater; en

  • b.

    plaatsvindt van 15 juni tot en met 30 november.

Artikel 4.10 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het verwijderen van riet of waterplanten in een hoofdwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.11 Vergunningplicht voor het verwijderen van riet of waterplanten

Voor het verwijderen van riet of waterplanten geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.12 Vergunningplicht aanbrengen of verwijderen beplanting of opgaande houtbeplanting

Indien beplanting of opgaande houtbeplanting wordt aangebracht of verwijderde geldt een vergunningplicht indien artikel 4.7 niet van toepassing is.

Artikel 4.13 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting en het verwijderen van riet of waterplanten, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • g.

    een omschrijving van de soort bomen of beplanting.

Paragraaf 4.3 Boringen voor het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen

Artikel 4.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.15 Vergunningplicht

Voor het verrichten van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen geldt een vergunningplicht indien dit plaatsvindt:

Artikel 4.16 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.4 Bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen

Artikel 4.17 Toepassingsbereik

Artikel 4.18 Algemene regels

Artikel 4.19 Toestemmingsvrij

Het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen is toestemmingsvrij indien dit:

Artikel 4.20 Meldingsplicht

Voor het aanleggen en verwijderen van een brandblusvoorziening waarvoor grondwater wordt onttrokken geldt een meldingsplicht indien dit:

Artikel 4.21 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • c.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • d.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en

  • e.

    het object, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

Artikel 4.22 Vergunningplicht

Voor het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.23 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.5 Brug en viaduct

Artikel 4.24 Toepassingsbereik

Artikel 4.25 Algemene regels

Indien een brug of viaduct wordt aangelegd of verwijderd:

  • a.

    is bij het aanleggen van de brug of viaduct de afstand tussen de aan te leggen brug of viaduct en een ander kunstwerk groter of gelijk aan 10 meter;

  • b.

    worden de taluds onder de brug of viaduct aan weerszijden tot 2 meter voorzien van een deugdelijke grondkering;

  • c.

    wordt het watervoerend profiel niet versmald;

  • d.

    wordt de waterdoorstroming van het water niet verminderd;

  • e.

    wordt geen milieubezwaarlijk materiaal gebruikt;

  • f.

    worden schade aan en verzakkingen van het talud voorkomen en indien deze zich voordoen direct hersteld; en

  • g.

    wordt bij verwijdering van de brug of viaduct het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam gelijk aan het aansluitend profiel hersteld.

Artikel 4.26 Toestemmingsvrij

Het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.27 Vergunningplicht

Voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.28 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds onder de brughoofden;

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen.

  • h.

    de lengte van de brug of viaduct in meter (m);

  • i.

    de breedte van de brug of viaduct in meter (m);

  • j.

    de hoogte van de brug of viaduct ten opzichte van het waterpeil in meter (m); en

  • k.

    de hoogte van de brug of viaduct ten opzicht van het maaiveld in meter (m).

Paragraaf 4.6 Dam zonder duiker

Artikel 4.29 Toepassingsbereik

Artikel 4.30 Algemene regels

Indien een dam zonder duiker wordt verbreed of verwijderd:

  • a.

    heeft dit geen peilwijziging tot gevolg;

  • b.

    is of wordt bij verbreding van de dam de breedte van de dam gemeten op de waterlijn langs de as van het oppervlaktewaterlichaam kleiner dan of gelijk aan 10 meter (m);

  • c.

    worden bij verbreding van de dam aan weerszijden van de dam:

    • 1º.

      taluds aangebracht in de verhouding kleiner dan of gelijk aan 1:1,5; of

    • 2º.

      damleggers aangebracht; en

  • d.

    wordt bij het verwijderen van de dam het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.

Artikel 4.31 Toestemmingsvrij

Het verbreden of verwijderen van een dam zonder duiker is toestemmingsvrij, indien:

Artikel 4.32 Vergunningplicht

Artikel 4.33 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een dam zonder duiker, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds;

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen;

  • h.

    de lengte van de dam in meter (m);

  • i.

    de bovenbreedte van de dam in meter (m); en

  • j.

    de huidige lengte van de te wijzigen dam in meter (m).

Paragraaf 4.7 Duiker of dam met duiker

Artikel 4.34 Toepassingsbereik

Artikel 4.35 Algemene regels

  • 1

    Indien een duiker wordt aangelegd, verlengd of vervangen, voldoet de duiker aan de volgende maatvoeringen:

    • a.

      de lengte van de duiker is kleiner dan of gelijk aan 10 meter (m);

    • b.

      de diameter van de duiker is groter dan of gelijk aan 300 millimeter (mm);

    • c.

      bij watergangen:

      • 1º.

        die droogvallen, ligt de binnenonderkant van de duiker boven de vaste waterbodem; of

      • 2º.

        die niet-droogvallen, ligt de binnenbovenkant van de duiker boven het hoogste peil;

    • d.

      bij watergangen:

      • 1º.

        die droogvallen, is de afstand tussen de binnenonderkant van de duiker en de vaste waterbodem gelijk aan 50 millimeter (mm); of

      • 2º.

        die niet-droogvallen met een duiker met een diameter gelijk aan 300 millimeter (mm) is de afstand tussen de binnenbovenkant van de duiker en het hoogste peil is gelijk aan 50 millimeter (mm); of

      • 3º.

        die niet-droogvallen met een duiker met een diameter groter dan 300 millimeter (mm) is de afstand tussen de binnenbovenkant van de duiker en het hoogste peil groter dan of gelijk aan 50 millimeter (mm), mits het debiet van waterdoorstroming niet kleiner wordt dan de waterdoorstroming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2º;

    • e.

      de afstand tot andere kunstwerken is of wordt groter dan of gelijk aan 10 meter (m); en

    • f.

      indien de duiker benedenstrooms van een stuw aangelegd of verlengd wordt, is de afstand tussen de duiker en de stuw groter dan of gelijk aan 20 meter (m).

  • 2

    Indien een duiker wordt aangelegd, verlengd, vervangen of verwijderd:

    • a.

      heeft dit geen peilwijziging tot gevolg;

    • b.

      wordt de duiker zonder knikpunten of bochten aangelegd;

    • c.

      wordt de as van de duiker in het midden van het oppervlaktewaterlichaam aangelegd;

    • d.

      zijn verbindingen tussen duikerelementen voorzien van een blijvend waterdichte afdichting;

    • e.

      wordt bij het aanleggen, verlengen of vervangen geen milieubezwaarlijk materiaal gebruikt;

    • f.

      wordt bij verlenging van een duiker:

      • 1º.

        voor het nieuwe deel van de duiker hetzelfde materiaal gebruikt als de bestaande duiker, tenzij bij de bestaande duiker milieubezwaarlijk materiaal gebruikt is; en

      • 2º.

        heeft het nieuwe deel dezelfde vorm en diameter als de te verlengen duiker;

    • g.

      wordt bij vervanging of verwijdering van een duiker de oude duiker volledig verwijderd; en

    • h.

      wordt bij het verwijderen van een duiker het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.

  • 3

    Indien in combinatie met de duiker ook een dam wordt aangelegd, verbreed of verwijderd geldt voor de dam:

    • a.

      dat aan weerszijden van de dam:

      • 1º.

        taluds worden aangebracht in de verhouding kleiner dan of gelijk aan 1:1,5; of

      • 2º.

        damleggers worden aangebracht;

    • b.

      dat bij het verwijderen van een dam het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel wordt hersteld; en

    • c.

      indien de dam wordt verbreed, wordt ook de bijbehorende duiker verlengd.

Artikel 4.36 Toestemmingsvrij

Het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of een dam met duiker is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.37 Meldingsplicht

Artikel 4.38 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of dam met duiker, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • c.

    de coördinaten van de locatie volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting;

  • d.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en

  • e.

    een schets van het object, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

Artikel 4.39 Vergunningplicht

Voor het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een duiker of dam met duiker geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.40 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een duiker of dam met duiker, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds;

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen;

  • h.

    de lengte van de duiker op de waterlijn in meter (m);

  • i.

    de diameter van de duiker in millimeter (mm);

  • j.

    de lengte van de dam in meter (m);

  • k.

    de bovenbreedte van de dam in meter (m); en

  • l.

    de huidige lengte van de te wijzigen dam in meter (m).

Paragraaf 4.8 Dieren houden

Artikel 4.41 Toepassingsbereik

Artikel 4.42 Algemene regels

Artikel 4.43 Toestemmingsvrij

Artikel 4.44 Verbod

Voor het houden van dieren geldt een verbod, indien:

Paragraaf 4.9 Evenementen

Artikel 4.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.46 Algemene regels

Indien een evenement wordt gehouden:

Artikel 4.47 Toestemmingsvrij

Het houden van een evenement is toestemmingsvrij indien dit wordt gehouden:

Artikel 4.48 Meldingsplicht

Voor het houden van een evenement geldt een meldingsplicht indien dit:

Artikel 4.49 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het houden van een evenement, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.50 Vergunningplicht

Voor het houden van evenementen geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.51 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het houden van evenementen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.10 Graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden

Artikel 4.52 Toepassingsbereik

Artikel 4.53 Algemene regels

Artikel 4.54 Meldingsplicht voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam

Voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien dit:

Artikel 4.55 Meldingsplicht voor baggeren

Voor het baggeren van een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien dit plaatsvindt in een hoofdwater.

Artikel 4.56 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam of het baggeren van een hoofdwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.57 Vergunningplicht voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam

Voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.58 Vergunningplicht voor baggeren

Voor het baggeren van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht, indien:

  • a.

    dit plaatsvindt van 1 december tot en met 14 september; en

  • b.

    niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.53; of

  • c.

    artikel 4.55 niet van toepassing is.

Artikel 4.59 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.11 Grond aanbrengen, baggerspecie en grond toepassen, baggerspecie verspreiden en dempen

Artikel 4.60 Toepassingsbereik

Artikel 4.61 Meet- en rekenbepalingen

  • 1

    Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een aangewezen zandwinplas:

  • 2

    Voor het opvullen van een oppervlaktewaterlichaam, zijnde een aangewezen zandwinplas, door het toepassen van grond of baggerspecie uit het beheergebied van het waterschap:

    Tabel 4.1 Lokale maximale waarden voor het opvullen van een aangewezen zandwinplas

    Parameter

    Lokale maximale waarden in mg/kg droge stof, omgerekend naar standaardbodem

    Antimoon

    7

    Arseen

    29

    Barium

    458

    Cadmium

    4

    Chroom

    120

    Kobalt

    25

    Koper

    124

    Kwik

    1,7

    Lood

    277

    Molybdeen

    5

    Nikkel

    51

    Tin

    123

    Vanadium

    80

    Zink

    663

    Som 10 PAK

    23

    Minerale olie

    1400

    Som drins

    0,11

    Chloordaan

    2,5

    DDT/DDE/DDD

    0,3

    Som 7 PCB’s

    0,18

    Som HCH’s

    0,1

    Heptachloor

    0,022

    Heptachloorepoxide (som)

    0,025

    Hexachloorbenzeen

    0,044

    Hexchloorbutadieen

    0,025

    Pentachloorbenzenen

    0,007

    α-endosulfan

    0,022

    Cyanide

    13

    • b.

      geldt voor parameters die niet in tabel 4.1 benoemd zijn, de maximale waarde voor de kwaliteitsklasse A uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit als bovengrens;

    • c.

      geldt voor grond of baggerspecie afkomstig uit andere gebieden dan het beheergebied van het waterschap, conform de regelgeving uit het Besluit bodemkwaliteit, de Achtergrondwaarden uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit als bovengrens; en

    • d.

      in afwijking op voorgaande onderdelen gelden voor PFAS en PFOS de toepassingswaarden uit het meest actuele Handelingskader PFAS van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 4.62 Algemene regels

Artikel 4.63 Toestemmingsvrij

Het aanbrengen van grond is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.64 Meldingsplicht voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 4.65 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het verspreiden van baggerspecie, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.66 Vergunningplicht voor het aanbrengen van grond

Voor het aanbrengen van grond geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.67 Vergunningplicht voor het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam

Voor het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht.

Artikel 4.68 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Artikel 4.69 Voorschriften omgevingsvergunning

Compenserende waterberging wordt aangelegd binnen hetzelfde peilgebied. In uitzonderingsgevallen kan gemotiveerd worden afgeweken van de regel dat moet worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied. Er geldt dan de volgende volgorde:

  • a.

    compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil);

  • b.

    compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); of

  • c.

    compenseren in hetzelfde bemalingsgebied.

Artikel 4.70 Verbod voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam

Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam geldt een verbod, indien:

Artikel 4.71 Verbod voor het toepassen van grond of baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam

Voor het opvullen van een oppervlaktewaterlichaam, zijnde een aangewezen zandwinplas, door het toepassen van grond of baggerspecie, geldt een verbod indien niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.61 en artikel 4.62.

Paragraaf 4.12 Inlaat

Artikel 4.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verwijderen van een inlaat in een lokale waterkering of regionale waterkering bedoeld voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels.

Artikel 4.73 Algemene regels

  • 1

    Indien een inlaat wordt aangelegd:

    • a.

      bestaat de inlaat uit een duiker (pijp) en een afsluiter;

    • b.

      is de duiker gemaakt van PVC en heeft een diameter van kleiner dan of gelijk aan 125 millimeter (mm);

    • c.

      is de afsluiter regelbaar door middel van een pen-gat verbinding en moet volledig waterdicht afgesloten kunnen worden;

    • d.

      wordt de inlaat bediend door de initiatiefnemer in overleg met de rayonbeheerder van het waterschap;

    • e.

      wordt de inlaat aan weerszijden gemarkeerd met een paal met witte kop;

    • f.

      wordt de bijbehorende markering in goede staat onderhouden;

    • g.

      ligt de uitstroomkant van de inlaat binnendijks buiten de beschermingszone;

    • h.

      wordt de inlaat aangelegd in een open sleuf van kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm) breed waarbij aan de waterzijde 1 meter (m) behouden blijft waar de duiker doorheen geperst wordt;

    • i.

      wordt grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt in de oorspronkelijke laagopbouw teruggebracht in lagen van maximaal 200 millimeter (mm). Deze grond dient zorgvuldig om de 200 millimeter (mm) mechanisch te worden verdicht;

    • j.

      worden de te verrichten werkzaamheden eenmaal in uitvoering onafgebroken uitgevoerd en mogen niet plaatsvinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;

    • k.

      wordt bij aanleg op zandgrond achter de inlaat een kleikist geplaatst van 500 millimeter (mm) bij 500 millimeter (mm);

    • l.

      wordt de plasdras buiten de beschermingszone van de waterkering aangelegd en de afstand gemeten vanaf het boezemwater tot het begin van de plasdras moet groter dan of gelijk aan 15 meter (m) zijn;

    • m.

      worden eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de waterkering als gevolg van de werkzaamheden zo snel mogelijk volledig hersteld; en

    • n.

      is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het plaatsen, beheer en onderhoud van de inlaat en aanwijzingen daartoe van de rayonbeheerder van het waterschap moeten stipt worden opgevolgd.

  • 2

    Indien een inlaat wordt verwijderd:

    • a.

      wordt het moment van verwijderen vooraf gemeld worden aan de rayonbeheerder van het waterschap;

    • b.

      wordt het profiel van de waterkering en de beschermingszone niet veranderd door het verwijderen van de inlaat;

    • c.

      worden ontgravingen in de waterkering tot een minimum worden beperkt;

    • d.

      wordt grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt in de oorspronkelijke laagopbouw teruggebracht in lagen van kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm). Deze grond dient zorgvuldig om de 200 millimeter (mm) mechanisch te worden verdicht;

    • e.

      worden tekort komende materialen aangevuld door materiaal van de oorspronkelijke kwaliteit en hoedanigheid;

    • f.

      worden de te verrichten werkzaamheden eenmaal in uitvoering onafgebroken en mogen niet plaatsvinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;

    • g.

      worden eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de waterkering als gevolg van de werkzaamheden zo snel mogelijk volledig hersteld; en

    • h.

      is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het verwijderen van de inlaat en aanwijzingen daartoe van de rayonbeheerder van het waterschap moeten stipt worden opgevolgd.

Artikel 4.74 Toestemmingsvrij

Het verwijderen van een inlaat in een waterkering is toestemmingsvrij indien deze voorafgaand aan het aanleggen is gemeld bij het waterschap en voldoet aan artikel 4.73, tweede lid.

Artikel 4.75 Meldingsplicht

Voor het aanleggen van een inlaat in een waterkering geldt een meldingsplicht indien:

  • a.

    de inlaat bedoeld is voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels;

  • b.

    het een inlaat betreft in een regionale- of lokale waterkering;

  • c.

    de inlaat gebruikt wordt in de periode van 1 februari tot en met 15 juli;

  • d.

    mag daarbij geen invloed hebben op het ter plaatse vastgestelde waterpeil;

  • e.

    de inlaat voor een tijdelijke periode van maximaal 6 jaar wordt aangelegd;

  • f.

    de waterkering waarin de inlaat wordt aangelegd een maximale hoogte heeft van 1 meter vanaf het maaiveld ten opzichte van de kruin;

  • g.

    het perceel een kansrijke locatie betreft voor weidevogels;

  • h.

    de inlaat niet wordt aangelegd in een gebied met veen als ondergrond;

  • i.

    er overduidelijk sprake is van een waterstaatkundig gezien veilige situatie; en

  • j.

    het gestelde onder a t/m i naar mening van de rayonbeheerder van het waterschap aan de orde is.

Artikel 4.76 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 4.75, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het aanleggen van een inlaat is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het verwijderen van de inlaat;

  • d.

    de coördinaten van het inlaatpunt van de inlaat volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

  • f.

    een tekening van de inlaat met daarop:

    • 1º.

      de soort of het type duiker (pijp);

    • 2º.

      de lengte van de duiker (pijp) in meter (m)

    • 3º.

      de diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm);

    • 4º.

      het type afsluiter; en

    • 5º.

      de hoogte van de afsluiter in millimeter (mm);

    • 6º.

      de breedte van de afsluiter in millimeter (mm);

  • g.

    diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm);

  • h.

    grondsoort waarin de inlaat wordt aangelegd; en

  • i.

    uitkomst van de beoordeling van de rayonbeheerder van het waterschap zoals gesteld in artikel 4.75 onder g.

Artikel 4.77 Vergunningplicht

Voor het aanleggen of verwijderen van een inlaat in een waterkering geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.78 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van inlaat, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van de aanleg van de inlaat;

  • d.

    de verwachte datum van het verwijderen van de inlaat;

  • e.

    de coördinaten van het inlaatpunt van de inlaat volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

  • h.

    een tekening van de inlaat met daarop:

    • 1º.

      de soort of het type duiker (pijp);

    • 2º.

      de lengte van de duiker (pijp) in meter (m)

    • 3º.

      de diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm);

    • 4º.

      het type afsluiter; en

    • 5º.

      de hoogte van de afsluiter in millimeter (mm);

    • 6º.

      de breedte van de afsluiter in millimeter (mm);

  • i.

    diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm); en

  • j.

    grondsoort waarin de inlaat wordt aangelegd.

Paragraaf 4.13 Kabels en leidingen

Artikel 4.79 Toepassingsbereik

Artikel 4.80 Algemene regels

Indien kabels of leidingen worden aangelegd, verwijderd, verplaatst of onderhouden:

  • a.

    is de spanning op de kabel kleiner dan of gelijk aan 100 kilovolt (kV);

  • b.

    is de ontwerpdruk in de leiding kleiner dan of gelijk aan 10 bar;

  • c.

    is de diameter van de leiding (buis) kleiner dan of gelijk aan 400 millimeter (mm);

  • d.

    kunnen medewerkers van of namens het waterschap de waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones ten allen tijde bereiken;

  • e.

    kunnen werkzaamheden door of namens het waterschap ongehinderd plaatsvinden;

  • f.

    worden de geldende NEN-normen en de geldende Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR toegepast;

  • g.

    wordt in geval van breuk of lekkage van een leiding dit onmiddellijk gemeld bij het dagelijks bestuur van het waterschap en worden direct maatregelen getroffen om verdergaande lekkage te voorkomen;

  • h.

    wordt elke opbarsting of vorming van kwel direct en volledig teniet gedaan en de gevolgen hiervan ongedaan gemaakt;

  • i.

    wordt elke opbarsting of vorming van kwel onmiddellijk gemeld bij het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • j.

    wordt na de werkzaamheden de situatie ter plekke direct en volledig hersteld in oorspronkelijke staat. Dit geldt voor de belastbaarheid van de grond, de afwerking en aanzicht van het maaiveld;

  • k.

    wordt elke mantelbuis aan de uiteinden voorzien van een blijvend waterdichte afsluiting;

  • l.

    is de afstand van de kabel, leiding of mantelbuis tot de duiker of een ander kunstwerk altijd groter dan of gelijk aan 300 millimeter (mm);

  • m.

    wordt bij kruisen van een duiker of kunstwerk de kabel en leiding in een mantelbuis gelegd en is de afstand dat de mantelbuis aan weerszijden van de duiker of het kunstwerk uitsteekt groter dan of gelijk aan 1 meter (m);

  • n.

    is de afstand tussen een open ontgraving en de insteek van een hoofdwater groter dan of gelijk aan 1,5 meter (m); en

  • o.

    worden kabels en leidingen en bijbehorende mantelbuizen verwijderd binnen 365 dagen nadat ze buiten gebruik zijn gesteld.

Artikel 4.81 Toestemmingsvrij

Artikel 4.82 Meldingsplicht

Artikel 4.83 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • c.

    een tracétekening met daarop de ligging van de kabel of leiding, in een gangbare, goed leesbare schaal, met daarop de leidinggegevens en eventueel bijkomende objecten. Als detailtekening op de tracé-tekening zelf of apart aangeven:

    • 1º.

      kruisingen met oppervlaktewaterlichamen in doorsnede met opgave van maatvoeringen en de kabel- of leidinggegevens; en

    • 2º.

      vermelding van de aanlegmethode;

    • 3º.

      een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en

    • 4º.

      bijbehorende objecten, zoals straatkasten en trekputten voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

Artikel 4.84 Vergunningplicht

Voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.85 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • e.

    een tracétekening met daarop de ligging van de kabel of leiding, in een gangbare, goed leesbare schaal, met daarop de kabel- of leidinggegevens en eventueel bijkomende objecten. Als detailtekening op de tracé-tekening zelf of apart aangeven:

    • 1º.

      kruisingen met oppervlaktewaterlichamen in doorsnede met opgave van maatvoeringen en de kabel- of leidinggegevens; en

    • 2º.

      vermelding van de aanlegmethode;

    • 3º.

      een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

    • 4º.

      bijbehorende objecten, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

  • f.

    een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten;

  • g.

    een boorplan met beschrijving van de horizontaal gestuurde boring indien een waterkering, hoofdwater of bijbehorende beschermingszone van een waterkering of hoofdwater wordt gekruist of geraakt door een horizontaal gestuurde (HDD-)boring;

  • h.

    een omschrijving van de soort kabel of leiding;

  • i.

    het aantal bar van de drukleiding;

  • j.

    een tekening met een doorsnede van de kabel en/of leiding, ten opzichte van de waterkering met vermelding van eventuele boogstralen (bij kruisingen), gegevens van toegepaste materialen en het te transporteren medium indien de kabel of leiding binnen de waterkering wordt gelegd; en

  • k.

    een berekening van de leiding en de effecten op de waterkering, conform de NEN 3650, NEN 3651-reeks, NPR 3659:1996 indien de kabel of leiding binnen de waterkering wordt gelegd.

Paragraaf 4.14 Ligplaats innemen

Artikel 4.86 Toepassingsbereik

Artikel 4.87 Toestemmingsvrij

Het bevestigen of laten liggen van vaartuigen is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.88 Vergunningplicht

Voor het bevestigen of laten liggen van vaartuigen geldt een vergunningplicht indien artikel 4.87 niet van toepassing is.

Artikel 4.89 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bevestigen of laten liggen van vaartuigen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van het soort of type vaartuig of object;

  • g.

    een omschrijving van de eventuele lading (vracht) van het vaartuig of object;

  • h.

    de lengte van het vaartuig of object in meter (m);

  • i.

    de hoogte van het vaartuig of object in meter (m); en

  • j.

    de diepgang van het vaartuig of object in meter (m).

Paragraaf 4.15 Oeverbeschermende voorzieningen

Artikel 4.90 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verwijderen van oeverbeschermende voorzieningen in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.91 Algemene regels

Een oeverbeschermende voorziening dient te voldoen aan alle van de volgende regels:

Artikel 4.92 Toestemmingsvrij

oeverbeschermende voorzieningen kunnen toestemmingsvrij aangelegd en verwijderd worden indien:

Artikel 4.93 Vergunningplicht

Voor het aanleggen en verwijderen van een oeverbeschermende voorziening geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.94 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen en verwijderen van oeverbeschermende voorzieningen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.16 Recreatief verblijven

Artikel 4.95 Toepassingsbereik

Artikel 4.96 Toestemmingsvrij

Het recreatief verblijven door het tijdelijk plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke is toestemmingsvrij indien dit gebeurt op een daarvoor ingerichte plaats:

Artikel 4.97 Vergunningplicht

Voor het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke geldt een vergunningplicht indien artikel 4.96 niet van toepassing is.

Artikel 4.98 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.17 Seismisch onderzoek

Artikel 4.99 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van seismisch onderzoek in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.100 Vergunningplicht

Voor het verrichten van seismisch onderzoek geldt een vergunningplicht indien dit plaatsvindt:

Artikel 4.101 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van seismisch onderzoek, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.18 Sonderingen

Artikel 4.102 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van sonderingen in, op of onder een waterstaatswerk of in, op of onder een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.103 Toestemmingsvrij

Het uitvoeren van sonderingen is toestemmingsvrij, indien:

Artikel 4.104 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van sonderingen geldt een vergunningplicht indien artikel 4.103 niet van toepassing is.

Artikel 4.105 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van sonderingen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.19 Spitten, ploegen, bemesten of andere grondroeringen

Artikel 4.106 Toepassingsbereik

Artikel 4.107 Algemene regels

Indien wordt gespit, geploegd of ondiepe grondroeringen of andere grondroeringen plaatsvinden op een waterkering dan wel in de beschermingszone van een waterkering worden zandverstuivingen voorkomen.

Artikel 4.108 Toestemmingsvrij

Artikel 4.109 Vergunningplicht

Artikel 4.110 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het spitten, ploegen, bemesten of andere ondiepe grondroeringen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.20 Steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk

Artikel 4.111 Toepassingsbereik

Artikel 4.112 Algemene regels

Indien een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk wordt geplaatst, verplaatst, verwijderd of onderhouden:

Artikel 4.113 Toestemmingsvrij

Het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.114 Vergunningplicht

Voor het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.115 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen en verwijderen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      de onderbouwende berekeningen;

  • g.

    lengte van het werk in meter (m); en

  • h.

    de breedte van het werk in meter (m).

Paragraaf 4.21 Uitstroomvoorzieningen en versneld afvoeren van water

Artikel 4.116 Toepassingsbereik

Artikel 4.117 Algemene regels

Artikel 4.118 Toestemmingsvrij

Artikel 4.119 Vergunningplicht

Voor het aanleggen en verwijderen van een uitstroomvoorziening geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.120 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, vervangen en verwijderen van een uitstroomvoorziening die uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

  • g.

    in geval van een uitstroomvoorziening ten behoeve van het versneld afvoeren van hemelwater door het aanbrengen van verhard oppervlak tevens:

    • 1º.

      een omschrijving van het soort of type aan te brengen verhard oppervlak;

    • 2º.

      de oppervlakte van het aan te brengen verhard oppervlak;

    • 3º.

      een omschrijving van de wijze van afvoer van het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt; en

    • 4º.

      een beschrijving van de manier en op welke plek de vermindering van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam wordt gecompenseerd;

  • h.

    de lengte van de voorziening in meter (m);

  • i.

    de breedte van de voorziening in meter (m);

  • j.

    de hoogte van de voorziening in meter (m);

  • k.

    de diameter van de voorziening in millimeter (mm);

  • l.

    diepte van de voorziening ten opzichte van het maaiveld in meter (m);

  • m.

    afstand v