Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR705929
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR705929/3
Geldend van 06-09-2024 t/m heden
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze waterschapsverordening.
Paragraaf 1.2 Algemene bepalingen omgevingsvergunning voor wateractiviteiten
Artikel 1.2 Toepassingsbereik
- 1
Deze waterschapsverordening is van toepassing:
- a.
in het beheergebied van het waterschap;
- b.
op de watersystemen of onderdelen daarvan, die in beheer zijn bij het waterschap; en
- c.
buiten het beheergebied van het waterschap, voor zover het gaat over werkingsgebieden met betrekking tot waterstaatswerken die in beheer zijn bij het waterschap.
- a.
- 2
De regels van artikel 1.9 en hoofdstuk 3 en 4 van deze waterschapsverordening zijn niet van toepassing op:
- a.
projecten waarvoor door het bestuur een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet, wordt vastgesteld;
- b.
activiteiten die nodig zijn voor het beheer, de bediening en het onderhoud van het watersysteem of een onderdeel daarvan door of in opdracht van het waterschap; en
- c.
activiteiten die nodig zijn voor het uitvoeren van onderhoudsverplichtingen met betrekking tot waterstaatswerken door of in opdracht van onderhoudsplichtigen als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
- a.
Artikel 1.3 Doelen
De regels in deze waterschapsverordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:
- a.
het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
- b.
het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
- c.
het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen;
- d.
het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk; en
- e.
het behoeden van de staat en werking van een vaarweg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die vaarweg kan behoren.
Artikel 1.4 Werkingsgebieden
- 1
De volgende werkingsgebieden maken deel uit van deze waterschapsverordening:
- a.
- b.
- c.
- d.
- e.
- f.
- g.
- h.
beschermingszone van een regionale waterkering in hoge gronden;
- i.
- j.
- k.
- l.
beschermingszone van een waterkering in hoge gronden;
- m.
beschermingszone van een waterstaatswerk;
- n.
- o.
- p.
- q.
- r.
buiten het stedelijk gebied in een overig water;
- s.
buiten het stedelijk gebied in een schouwwater;
- t.
- u.
- v.
- w.
gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor grondwater onttrekken;
- x.
gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor lozen oppervlaktewater;
- y.
gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor onttrekken oppervlaktewater;
- z.
gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor water in de bodem brengen;
- aa.
- ab.
gronden grenzend aan een regionale waterkering;
- ac.
gronden grenzend aan een regionale waterkering in hoge gronden;
- ad.
- ae.
- af.
- ag.
- ah.
- ai.
- aj.
- ak.
- al.
- am.
- an.
niet zijnde boezemwater;
- ao.
niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam;
- ap.
- aq.
- ar.
- as.
oppervlaktewaterlichaam;
- at.
- au.
peilgebiedsgrenzen;
- av.
- aw.
- ax.
- ay.
- az.
- ba.
- bb.
- bc.
- bd.
- be.
- bf.
- bg.
- bh.
- bi.
- bj.
- bk.
- bl.
waterstaatswerk; en
- bm.
- 2
Voor waterstaatswerken die op grond van een projectbesluit of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het werkingsbied met betrekking tot het waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor waterstaatswerken die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gewijzigd door een projectplan of watervergunning.
- 3
Als een waterstaatswerk nog niet geometrisch is begrensd of niet juist is begrensd en de ligging niet volgt uit een projectbesluit, omgevingsvergunning, projectplan of watervergunning dan bestaat het werkingsgebied uit het betreffende waterstaatswerk. Bij een peilregulerend kunstwerk geldt als peilregulerend kunstwerk 5 meter (m) rondom het peilregulerende kunstwerk Bij de volgende waterstaatswerken geldt ook het daaromheen gelegen gebied als betreffend werkingsgebied:
- a.
bij een primaire waterkering geldt een beschermingszone, een buitenbeschermingszone, een profiel van vrije ruimte en een ruimtelijke reserveringszone als omschreven in de beleidsregels integrale legger;
- b.
bij een regionale waterkering, type polderdijk geldt als beschermingszone van een regionale waterkering een strook van 5 meter (m) vanuit de teen van die regionale waterkering;
- c.
bij een regionale waterkering, waarin als hulpconstructie als een damwand of andere oeverbescherming is opgenomen, geldt als beschermingszone van een regionale waterkering een strook van 5 meter (m) vanaf die damwand of hulpconstructie;
- d.
bij een secundaire waterkering geldt als beschermingszone van een secundaire waterkering een strook van 15 meter (m) vanuit de teen van die secundaire waterkering; en
- e.
bij een hoofdwater geldt als beschermingszone van een hoofdwater een strook van 5 meter (m) vanaf de insteek van dat hoofdwater.
- a.
- 4
Als een werkingsgebied, niet zijnde een waterstaatswerk, nog niet geometrisch is begrensd of niet juist is begrensd en de ligging niet volgt uit een projectbesluit, omgevingsvergunning, projectplan of watervergunning dan bestaat het werkingsgebied uit de beschrijving van het betreffende werkingsgebied.
Artikel 1.5 Normadressaat
De regels van deze waterschapsverordening zijn van toepassing op degene die de activiteit verricht of laat verrichten, voor zover niet anders is bepaald.
Artikel 1.6 Specifieke zorgplicht: algemeen
- 1
Degene die een activiteit verricht met betrekking tot het watersysteem of een onderdeel daarvan, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 1.3, moet:
- a.
alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2
Degene die handelingen verricht als bedoeld in het eerste lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur.
- 3
Een rechthebbende die op basis van artikel 10.3 Omgevingswet een ontvangstplicht heeft voor maaisel, baggerspecie of hekkelspecie, is verplicht dit binnen een half jaar na ontvangst op te ruimen.
- 4
Het dagelijks bestuur kan aanwijzingen geven over de handelingen genoemd in het eerste lid tot en met het derde lid.
Artikel 1.7 Specifieke zorgplicht: concretisering kwantiteit
Artikel 1.6 houdt in ieder geval in:
- a.
het voorkomen, beperken, onmiddellijk ongedaan maken of achterwege laten van het beschadigen van een waterstaatswerk;
- b.
het voorkomen, ongedaan maken of achterwege laten van het verondiepen, versmallen of belemmeren van de waterdoorstroming van een oppervlaktewaterlichaam of van de afvoer van kwelwater of hemelwater;
- c.
het niet nadelig beïnvloeden van de stabiliteit van een waterkering, oeverconstructie of oever:
- 1º.
het voorkomen van aantasting van het waterkerend vermogen van waterkeringen;
- 2º.
het bereikbaar en toegankelijk houden van waterstaatswerken voor inspectie, onderhoud en beheer door of in opdracht van het waterschap of voor onderhoud door of in opdracht van een onderhoudsplichtige als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet; en
- 3º.
het voorkomen van versnelde uitspoeling van de waterkering of het uitspoelen van grond of andere stoffen in een oppervlaktewaterlichaam.
- 1º.
Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften
- 1
In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.6, artikel 1.7 en de algemene regels in hoofdstuk 2, hoofdstuk 3, en hoofdstuk 4 kunnen in een specifieke situatie waarin geen omgevingsvergunningwater is vereist met het oog op de doelen uit artikel 1.3, maatwerkvoorschriften worden gesteld. Het dagelijks bestuur kan zo nodig in specifieke gevallen waarin de algemene regels onvoldoende bescherming bieden, bij maatwerkvoorschrift aanvullende of vervangende voorschriften opnemen.
- 2
Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt het in het eerste lid bedoelde maatwerkvoorschrift als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
Artikel 1.9 Vangnetvergunningplicht en afwegingskader/voorschriften vergunning
- 1
Voor zover activiteiten niet in deze waterschapsverordening beschreven zijn, is het verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
- 2
Een omgevingsvergunningwater wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen genoemd in artikel 1.3 van deze waterschapsverordening.
- 3
Het dagelijks bestuur kan aan een omgevingsvergunning voorschriften en beperkingen verbinden. Deze kunnen mede betrekking hebben op het voorkomen van belemmering van onderhoud dat wordt uitgevoerd door het waterschap en of het voorkomen van de verhoging onderhoudskosten van het waterschap. Dit kan inhouden dat de vergunninghouder een betaling of een andere compensatie verricht vanwege de voor het waterschap toegenomen kosten van onderhoud.
Artikel 1.10 Algeheel verbod bij calamiteiten
- 1
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, besluiten te verbieden:
- a.
water af te voeren naar of aan te voeren uit een oppervlaktewaterlichaam;
- b.
water te brengen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam;
- c.
grondwater te onttrekken of water te infiltreren; en
- d.
activiteiten in een werkingsgebied uit te voeren.
- a.
- 2
Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.
- 3
Het besluit wordt onverwijld ingetrokken als het dagelijks bestuur van het waterschap instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.
Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk
Paragraaf 2.1 Algemeen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.
Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht
- 1
Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen is verplicht:
- a.
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt of ongedaan gemaakt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2
Deze zorgplicht houdt in ieder geval in dat:
- a.
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
- b.
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
- c.
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
- d.
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
- e.
lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;
- f.
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
- g.
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
- a.
Artikel 2.3 Verbod
- 1
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur van het waterschap verbieden stoffen, water, koude of warmte te lozen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk.
- 2
Zodra het dagelijks bestuur van het waterschap, gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.
Artikel 2.4 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:
- a.
de aanduiding van de activiteit;
- b.
de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
- c.
het adres waarop de activiteit wordt verricht; en
- d.
de dagtekening.
Artikel 2.5 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
- 1
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 2.4, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 2
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Artikel 2.6 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
- 1
Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.
- 2
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Artikel 2.7 Informeren over een ongewoon voorval
- 1
Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
- 2
Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:
- a.
een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
- b.
wonen.
- a.
Artikel 2.8 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
- 1
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:
- a.
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
- b.
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
- c.
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
- d.
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
- a.
- 2
Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:
- a.
een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
- b.
wonen.
- a.
Paragraaf 2.2 Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 2.9 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.10 Meet- en rekenbepalingen
- 1
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is voor chloride NEN-EN-ISO 15682 van toepassing.
Artikel 2.11 Toestemmingsvrij
- 1
Het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
dit plaatsvindt in boezemwater;
- b.
de te lozen hoeveelheid water groter dan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is;
- c.
het te lozen water onttrokken wordt uit het oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd; en
- d.
het chloridegehalte van het te lozen water is kleiner dan of gelijk aan het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, gemeten in een steekmonster.
- a.
- 2
Het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
dit plaatsvindt in boezemwater;
- b.
de te lozen hoeveelheid water kleiner dan of gelijk aan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is; en
- c.
het chloridegehalte van het te lozen water is kleiner dan of gelijk aan het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, gemeten in een steekmonster.
- a.
- 3
Het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
het lozen van water plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam niet zijnde boezemwater;
- b.
de te lozen hoeveelheid is kleiner dan of gelijk aan 80 kubieke meter per uur (m3/u);
- c.
de te lozen hoeveelheid is kleiner dan of gelijk aan 800 kubieke meter per etmaal (m3/etmaal); en
- d.
het chloridegehalte van het te lozen water is kleiner dan of gelijk aan het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, gemeten in een steekmonster.
- a.
Artikel 2.12 Meldingsplicht
Voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien:
- a.
het lozen van water plaatsvindt in boezemwater;
- b.
de te lozen hoeveelheid groter dan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is;
- c.
het water dat geloosd wordt niet onttrokken is aan het oppervlaktewaterlichaam waarop geloosd wordt; en
- d.
het chloridegehalte van het te lozen water is kleiner dan of gelijk aan het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, gemeten in een steekmonster.
Artikel 2.13 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.12, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit, de verwachte duur van de lozingsactiviteit en bij een tijdelijke lozing de datum van het einde van de lozingsactiviteit;
- c.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder lozingspunt;
- d.
het debiet in kubieke meter per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3) van het te lozen water;
- e.
de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;
- f.
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
- g.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
- h.
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen; en
- i.
het chloridegehalte van het te lozen water en het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, gemeten in een steekmonster.
Artikel 2.14 Vergunningplicht
Voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht indien:
- a.
dit plaatsvindt op de Waddeneilanden: Ameland, Terschelling, Vlieland en Schiermonnikoog; of
- b.
niet voldaan wordt aan artikel 2.10 tot en met artikel 2.13.
Paragraaf 2.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 2.15 Toepassingsbereik
Deze paragraaf 2.3 is van toepassing op het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.16 Meet- en rekenbepalingen
- 1
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3
- a.
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
- b.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- c.
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1 trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
- d.
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- e.
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- f.
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en
- g.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.
- a.
Artikel 2.17 Toestemmingsvrij
Het lozen van grondwater bij ontwatering is toestemmingsvrij indien:
Artikel 2.18 Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij ontwatering
- 1
Voor het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht als dat grondwater:
- a.
niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en
- b.
geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.
- a.
- 2
Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.
Artikel 2.19 Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij saneringen
- 1
Voor het lozen van grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.
- 2
Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2 μg/l
PAK’s
1 μg/l
BTEX
50 μg/l
Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor
20 μg/l
Aromatische organohalogeen-verbindingen
20 μg/l
Minerale olie
500 μg/l
Cadmium
4 μg/l
Kwik
1 μg/l
Koper
11 μg/l
Nikkel
41 μg/l
Lood
53 μg/l
Zink
120 μg/l
Chroom
24 μg/l
Onopgeloste stoffen
50 mg/l
- 3
Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam
Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2 μg/l
PAK’s
1 μg/l
Minerale olie
50 μg/l
Cadmium
0,4 μg/l
Kwik
0,1 μg/l
Koper
1,1 μg/l
Nikkel
4,1 μg/l
Lood
5,3 μg/l
Chroom
2,4 μg/l
Zink
12 μg/l
Onopgeloste stoffen
20 mg/l
Benzeen
2 μg/l
Tolueen
7 μg/l
Ethylbenzeen
4 μg/l
Xyleen
4 μg/l
Tetrachlooretheen
3 μg/l
Trichlooretheen
20 μg/l
1,2-dichlooretheen
20 μg/l
1,1,1-trichloorethaan
20 μg/l
Vinylchloride
8 μg/l
Som van de vijf hier bovenstaande stoffen
20 μg/l
Monochloorbenzeen
7 μg/l
Dichloorbenzenen
3 μg/l
Trichloorbenzenen
1 μg/l
Artikel 2.20 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.18 en artikel 2.19, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
de aard en omvang van de lozingsactiviteit; en
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit, de verwachte duur van de lozingsactiviteit en bij een tijdelijke lozing de datum van het einde van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als de periode van het lozen groter dan 48 uur is, maar kleiner dan of gelijk aan 8 weken.
Paragraaf 2.4 Lozen van afvloeiend hemelwater
Artikel 2.21 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.22 Toestemmingsvrij
Het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij, indien dat hemelwater:
- a.
niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; en
- b.
afkomstig is van daken, terreinen, verhardingen en wegen, zijnde geen rijkswegen of provinciale wegen.
Artikel 2.23 Meldingsplicht
- 1
Afvloeiend hemelwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:
- a.
niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;
- b.
geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en
- c.
geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.
- a.
- 2
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is. Daarbij wordt het afvloeiend hemelwater via deugdelijke zuiveringsvoorziening geloosd.
- 3
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is. Daarbij wordt het afvloeiend hemelwater via deugdelijke zuiveringsvoorziening geloosd.
- 4
Voor het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening geldt een meldingsplicht indien voldaan wordt aan het eerste lid tot en met het derde lid.
Artikel 2.24 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste zes maanden voorafgaand aan de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
de omvang van de lozingsactiviteit; en
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste zes maanden voorafgaand aan het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens en bescheiden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 2.25 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.26 Meet- en rekenbepalingen
- 1
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2; en
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705.
- a.
Artikel 2.27 Toestemmingsvrij
Lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt:
- a.
vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of
- b.
op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.
Artikel 2.28 Meldingsplicht voor lozen van huishoudelijk afvalwater
- 1
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van kleiner dan 2.000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten is:
- a.
groter dan 40 meter (m) met een vervuilingswaarde kleiner dan of gelijk aan 10 inwonerequivalenten;
- b.
groter dan 100 meter (m) met een vervuilingswaarde groter dan 10 inwonerequivalenten en kleiner dan 25 inwonerequivalenten;
- c.
groter dan 600 meter (m) met een vervuilingswaarde groter dan of gelijk aan 25 inwonerequivalenten en kleiner dan 50 inwonerequivalenten;
- d.
groter dan 1.500 meter (m) met een vervuilingswaarde groter dan of gelijk aan 50 inwonerequivalenten en kleiner dan 100 inwonerequivalenten; en
- e.
groter dan 3.000 meter (m) met een vervuilingswaarde groter dan of gelijk aan 100 inwonerequivalenten.
- a.
- 2
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- a.
vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en
- b.
langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.
- a.
- 3
In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur van het waterschap, indien het belang van de bescherming van een oppervlaktewaterlichaam zich daartegen niet verzet, op een daartoe strekkende aanvraag bij maatwerkvoorschrift het lozen in een oppervlaktewaterlichaam toestaan voor een door hem vast te stellen termijn, gebaseerd op het nog niet verstreken deel van een afschrijvingstermijn van de voor de aanleg van het vuilwaterriool of het zuiveringtechnisch werk reeds bestaande zuiveringsvoorziening.
- 4
Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien voldaan wordt aan het eerste lid tot en met het derde lid.
Artikel 2.29 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
- 1
Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.
- 2
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.3, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam
Emissiegrenswaarde in mg/l
Biochemisch zuurstofverbruik
60 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
300 mg/l
Onopgeloste stoffen
60 mg/l
- 3
Het tweede lid is niet van toepassing als de lozing plaatsvindt buiten een kwetsbaar gebied en het huishoudelijk afvalwater kleiner dan 6 inwonerequivalenten bevat en voorafgaand aan vermenging met ander water door een septictank wordt geleid indien:
- a.
de septictank:
- 1º.
voldoet aan NEN-EN 12566-1;
- 2º.
heeft een nominale inhoud van groter dan of gelijk aan 6 kubieke meter (m3); en
- 3º.
een hydraulisch rendement van kleiner dan 10 gram (g) heeft, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of
- 1º.
- b.
de septictank is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
- a.
- 4
Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
- a.
vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of
- b.
op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.
- a.
- 5
In afwijking van de regels bedoeld in het tweede en derde lid, wordt voor bestaande lozingen van huishoudens van voor 1 maart 1997 aan het eerste lid voldaan als de lozing plaatsvindt in niet-kwetsbaar en niet-vrij afstromend gebied in de provincie Fryslân en het huishoudelijk afvalwater wordt geleid door goed onderhouden en goed functionerende voorzieningen die in ieder geval bestaan uit:
- a.
een septictank met een inhoud van minimaal 1,5 kubieke meter (m3) voor het toiletwater; en
- b.
een doelmatige bezinkvoorziening voor het overige huishoudelijke afvalwater; of
- c.
een aan de onder a en b genoemde voorzieningen ten minste gelijkwaardig alternatief.
- a.
- 6
In afwijking van het tweede lid kan het dagelijks bestuur van het waterschap, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, op een daartoe strekkende aanvraag voor een door hem vast te stellen termijn bij maatwerkvoorschrift bepalen dat bij het lozen niet aan de in dat lid genoemde waarden behoeft te worden voldaan. Het dagelijks bestuur van het waterschap kan daarbij:
- a.
andere waarden vaststellen; en
- b.
bepalen dat het huishoudelijk afvalwater door een daarbij voorgeschreven zuiveringsvoorziening wordt geleid.
- a.
Artikel 2.30 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.28, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;
- b.
de wijze van behandeling van het afvalwater;
- c.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit;
- d.
de afstand van de kadastrale grens van het perceel tot de gemeentelijk riolering; en
- e.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl met daarop:
- 1º.
de locatie van het gebouw waar het afvalwater ontstaat;
- 2º.
alle rioleringen van het gebouw waar het afvalwater ontstaat tot het lozingspunt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen hemelwaterafvoer en vuilwaterafvoer; en de te treffen zuiveringsvoorziening (septictank, IBA klasse II of III).
- 1º.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.6 Lozen van koelwater
Artikel 2.31 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.32 Algemene regels
Indien koelwater wordt geloosd:
- a.
worden aan het te lozen koelwater geen chemicaliën toegevoegd;
- b.
is de warmtevracht van het te lozen koelwater kleiner dan of gelijk aan 1.000 kilojoule per seconde (kJ/s) bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam; en
- c.
is de warmtevracht van het te lozen koelwater kleiner dan of gelijk aan 10 kilojoule per seconde (kJ/s) bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.33 Meldingsplicht
Voor het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.34 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.33, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
de berekening van de maximale warmtevracht in kilojoule per seconde (kJ/s); en
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit, de verwachte duur van de lozingsactiviteit en bij een tijdelijke lozing de datum van het einde van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.7 Lozen van koude of warmte bij aquathermie
Artikel 2.35 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op een warmtewisselaar die wordt toegepast voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 4.24.
Artikel 2.36 Algemene regels
Indien koude en warmte bij aquathermie wordt geloosd:
- a.
kan koude of warmte in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht:
- 1º.
direct door het lozen van opgewarmd oppervlaktewater; of
- 2º.
direct door het lozen van afgekoeld oppervlaktewater; of
- 3º.
indirect door het plaatsen van een warmtewisselaar in een oppervlaktewaterlichaam.
- 1º.
- b.
is het thermisch vermogen van de installatie waarmee warmte of koude uit het oppervlaktewaterlichaam wordt onttrokken of toegevoegd kleiner dan of gelijk aan 30 kilowatt (kW); en
- c.
mag het temperatuurverschil tussen het ingenomen oppervlaktewater en het te lozen oppervlaktewater niet meer bedragen dan 5 graden Celsius (°C).
Artikel 2.37 Meldingsplicht
Voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien:
- a.
wordt voldaan aan artikel 2.36; en
- b.
de lozing geen deel uitmaakt van een project dat bestaat uit met meerdere afzonderlijke lozingen van koude en warmte bij aquathermie waardoor cumulatie van warmte of koude in het oppervlaktewater optreedt
Artikel 2.38 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.37, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
de maximale warmtevracht in kilojoule per seconde (kJ/s);
- b.
de berekening van de maximale koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s);
- c.
de berekening van het temperatuurverschil in de mengzone ten opzichte van het omliggende oppervlaktewaterlichaam;
- d.
de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW);
- e.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder lozings /onttrekkingspunt;
- f.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl.;
- g.
voor zover aanwezig een tekening van de in- en uitstroomvoorzieningen inclusief de locatie van de warmtewisselaar;
- h.
voor zover aanwezig de locatie van de warmtewisselaar in het oppervlaktewaterlichaam; en
- i.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit, de verwachte duur van de lozingsactiviteit en bij een tijdelijke lozing de datum van het einde van de lozingsactiviteit.
Paragraaf 2.8 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 2.39 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.40 Algemene regels
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 milligram per kubieke meter (mg/Nm3), gemeten in een eenmalige meting.
Artikel 2.41 Meet- en rekenbepalingen
Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.
Artikel 2.42 Toestemmingsvrij
- 1
Lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien het gaat om:
- a.
afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of
- b.
afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.
- a.
- 2
Lozen van afvalwater afkomstig van bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij.
Artikel 2.43 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
- 1
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:
- a.
is een werkinstructie opgesteld; en
- b.
wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.
- a.
- 2
In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:
- 3
Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:
- a.
op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;
- b.
wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;
- c.
of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;
- d.
op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en
- e.
welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van groter dan 8 meter per seconde (m/s).
- a.
- 4
De werkinstructie is ter plekke van het reinigen en conserveren van het bouwwerk aanwezig en in te zien door medewerkers van het waterschap.
Artikel 2.44 Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen
- 1
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
- a.
op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en
- b.
welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.
- a.
- 2
De werkinstructie is ter plekke van het bouwen, renoveren en slopen van het bouwwerk aanwezig en in te zien door medewerkers van het waterschap.
Paragraaf 2.9 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Artikel 2.45 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.46 Inerte goederen
Voor de toepassing van deze paragraaf worden de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
- a.
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- c.
A-hout en ongeshredderd B-hout;
- d.
snoeihout;
- e.
banden van voertuigen;
- f.
autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;
- g.
straatmeubilair;
- h.
tuinmeubilair;
- i.
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
- j.
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
- k.
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
- l.
papier en karton;
- m.
textiel en tapijt; en
- n.
vlakglas.
Artikel 2.47 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij opslaan van inerte goederen
Afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.48 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij overslaan van inerte goederen
- 1
Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht kan afvalwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
- 4
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.
Paragraaf 2.10 Lozen bij opslaan of overslaan van niet-inerte goederen
Artikel 2.49 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van niet-inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.50 Meet- en rekenbepalingen
- 1
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
- c.
voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- d.
voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- e.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- f.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
- g.
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
- h.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1;
- i.
voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2, en
- j.
voor extraheerbaar organisch chloor: NEN 6402.
- a.
Artikel 2.51 Toestemmingsvrij
- 1
Het lozen op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien het lozen plaatsvindt bij:
- a.
het overslaan van zout voor het strooien op wegen;
- b.
het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en
- c.
het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.
- a.
- 2
Bij het overslaan van goederen uit het eerste lid in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Artikel 2.52 Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen die kunnen uitlogen
- 1
In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd groter dan 40 meter (m) is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.
- 2
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.4, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden
Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l
Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink
1 mg/l
Minerale olie
20 mg/l
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
50 μg/l
Onopgeloste stoffen
100 mg/l
Som van stikstofverbindingen
10 mg/l
Som van fosforverbindingen
2 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
200 mg/l
Extraheerbaar organisch chloor
5 μg/l
- 3
Indien voldaan wordt aan het eerste lid en het tweede lid geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.53 Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen
- 1
Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen geldt een meldingsplicht.
- 2
Bij het overslaan van goederen uit het eerste lid in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Artikel 2.54 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.52 en 2.53, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit, de verwachte duur van de lozingsactiviteit en bij een tijdelijke lozing de datum van het einde van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.11 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 2.55 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.56 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
Afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen, en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1º tot en met 3º, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 2.57 Toestemmingsvrij bij lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Paragraaf 2.12 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder
Artikel 2.58 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij ontgraving, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door of namens de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.59 Meldingsplicht voor lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Voor het lozen van stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam, op datzelfde oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.60 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», waarbij de interventiewaarden uit tabel 2 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit worden overschreden, een werkinstructie opgesteld. In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:
Artikel 2.61 Meldingsplicht voor lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder
Voor het lozen van stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 2.59 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, op datzelfde oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.62 Meldingsplicht voor lozen van algen en bacteriën
Voor het lozen van algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.63 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.59, artikel 2.61 en artikel 2.62, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;
- b.
als de waterbodem de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.60; en
- c.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit, de verwachte duur van de lozingsactiviteit en bij een tijdelijke lozing de datum van het einde van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3
Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Paragraaf 2.13 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 2.64 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij schoonmaken drinkwaterleidingen op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.65 Algemene regels
Er worden geen chemicaliën toegevoegd aan het water dat gebruikt wordt voor het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.
Artikel 2.66 Toestemmingsvrij
Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Paragraaf 2.14 Lozen bij calamiteitenoefening
Artikel 2.67 Toepassingsbereik
Deze paragraaf 2.14 is van toepassing op het lozen van afvalwater bij een calamiteitenoefening op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.68 Meldingsplicht
Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.69 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.68, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt;
- b.
welke stoffen dat blusschuim bevat; en
- c.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.
Paragraaf 2.15 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 2.70 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.71 Meet- en rekenbepalingen
- 1
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
Artikel 2.72 Meldingsplicht voor lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
- 1
In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, groter dan 40 meter (m) is.
- 2
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden
Emissiegrenswaarde in mg/l
Onopgeloste stoffen
100 mg/l
Biochemisch zuurstofverbruik
60 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
300 mg/l
- 3
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- a.
vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en
- b.
langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.
- a.
- 4
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van een bestaande lozing van voor 1 januari 2013, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
- 5
Indien voldaan wordt aan het eerste lid tot en met het vierde lid geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.73 Meldingsplicht voor lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
- 1
In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, groter dan 40 meter (m) is.
- 2
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 milligram per liter (mg/l), gemeten in een steekmonster.
- 3
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- a.
vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en
- b.
langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.
- a.
- 4
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van een bestaande lozing van voor 1 januari 2013, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
- 5
Indien voldaan wordt aan het eerste lid tot en met het vierde lid geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.74 Meldingsplicht voor lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
- 1
In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
- 2
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden
Emissiegrenswaarde in mg/l
Onopgeloste stoffen
100 mg/l
Biochemisch zuurstofverbruik
60 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
300 mg/l
- 3
Indien voldaan wordt aan het eerste lid en tweede lid geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.75 Meldingsplicht voor lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
- 1
Afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden
- 3
De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.
- 4
Indien voldaan wordt aan het eerste lid en het tweede lid geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.76 Meldingsplicht voor lozen bij ontijzeren grondwater
- 1
Afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, groter dan 40 meter (m) is.
- 2
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 milligram per liter (mg/l), gemeten in een steekmonster.
- 3
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- a.
vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en
- b.
langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.
- a.
- 4
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van een bestaande lozing van voor 1 januari 2013, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
- 5
Indien voldaan wordt aan het eerste lid tot en met het vierde lid geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.77 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.72 tot en met 2.76, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de aard en omvang van de lozing; en
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.16 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 2.78 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het maken van betonmortel en uitwassen van beton op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.79 Meet- en rekenbepalingen
- 1
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
onopgeloste stoffen: NEN-EN 872; en
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705.
- a.
Artikel 2.80 Toestemmingsvrij
- 1
Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.
- 2
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.8 gemeten in een steekmonster en bepaald conform artikel 2.79.
Tabel 2.8 Emissiegrenswaarden
Paragraaf 2.17 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 2.81 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij niet-industriële voedselbereiding op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Artikel 2.82 Meldingsplicht
- 1
Afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:
- 2
Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.
- 3
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voorafgaande aan vermenging met ander water geleid door:
- a.
een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2; of
- b.
een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater die wordt geloosd.
- a.
- 4
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan daar vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
- 5
Indien voldaan wordt aan het eerste lid tot en met het vierde lid geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.83 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.82, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de aard en omvang van de lozing; en
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.18 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 2.84 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.85 Meldingsplicht
Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van spuiwater uit recreatieve visvijvers geldt een meldingsplicht.
Artikel 2.86 Indieningsvereisten melding
- 1
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.85, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de aard en omvang van de lozing; en
- b.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.
- a.
- 2
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.19 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Artikel 2.87 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.88 Toestemmingsvrij
De volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:
- a.
afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en
- b.
afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.
Paragraaf 2.20 Asverstrooiing
Artikel 2.89 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verstrooien van as op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.90 Toestemmingsvrij
Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.
Paragraaf 2.21 Overige lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk
Artikel 2.91 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op overige lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk.
Artikel 2.92 Toestemmingsvrij
- 1
Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk zijn toestemmingsvrij indien:
- a.
het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd;
- c.
- d.
het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
- a.
- 2
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de lozingsactiviteiten en de voorwaarden, bedoeld in de paragrafen 2.2 tot en met 2.20.
Artikel 2.93 Vangnetvergunningplicht lozen op een oppervlaktewaterlichaam
- 1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen, koude of warmte worden geloosd, tenzij voldaan wordt aan artikel 2.92, eerste lid, onderdelen a tot en met c.
- 2
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de lozingsactiviteiten en de voorwaarden, bedoeld in de paragrafen 2.2 tot en met 2.20.
Artikel 2.94 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten, tenzij voldaan wordt aan artikel 2.92, eerste lid, onderdeel d.
Paragraaf 2.22 Indieningsvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 2.95 Indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit
- 1
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het debiet in kubieke meter per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3) van het te lozen water;
- b.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl in het geval van een lozing op een oppervlaktewaterlichaam;
- c.
een riooltekening in het geval van een lozing op een zuiveringtechnisch werk;
- d.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder lozingspunt;
- e.
de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit, de verwachte duur van de lozingsactiviteit en bij een tijdelijke lozing de datum van het einde van de lozingsactiviteit;
- f.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
- g.
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
- h.
- i.
het chloridegehalte van het te lozen water en het chloridegehalte van het ontvangen oppervlaktewater, gemeten in een steekmonster;
- j.
de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
- k.
de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
- l.
een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.
- a.
- 2
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van koude of warmte bij aquathermie of koelwater worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- d.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder lozings /onttrekkingspunt;
- e.
locatie van de, voor zover aanwezig, warmtewisselaar in het oppervlaktewaterlichaam;
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken; en
- g.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; tekening van de, voor zover aanwezig, in- en uitstroomvoorzieningen;
- h.
de berekening van het temperatuurverschil in de mengzone ten opzichte van het omliggende oppervlaktewaterlichaam;
- i.
de capaciteit van de warmtepomp in kilowatt (kW);
- j.
de berekening van de maximale warmtevracht in kilojoule per seconde (kJ/s); en
- k.
de berekening van de maximale koudevracht in kilojoule per seconde (kJ/s).
- a.
- 3
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor asverstrooiing worden de volgende gegevens verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken; en
- f.
hoeveelheid as die verstrooid wordt in kubieke meter (m3).
- a.
Artikel 2.96 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.97 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Wateronttrekkingsactiviteiten en in de bodem brengen van water
Paragraaf 3.1 Onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.2 Toestemmingsvrij
- 1
Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien de wateronttrekking kleiner dan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is.
- 2
Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien de wateronttrekking groter dan of gelijk aan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is en dit water in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam terug wordt gebracht.
Artikel 3.3 Meldingsplicht
Indien de onttrekking van water aan een oppervlaktewaterlichaam groter dan of gelijk aan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is en dit water wordt niet in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam teruggebracht dan geldt een meldingsplicht.
Artikel 3.4 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;
- d.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder onttrekkingspunt;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per onttrekkingspunt; en
- g.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken.
Artikel 3.5 Vergunningplicht
Voor het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht indien de wateronttrekking:
- a.
plaatsvindt op de Waddeneilanden;
- b.
plaatsvindt in een hoogwatercircuit of in een gebied met een peil hoger dan het boezempeil, tenzij het particuliere tuinberegening betreft;
- c.
plaatsvindt in een gebied met een peil onder het boezempeil dat alleen voorzien wordt van water uit een gebied met een peil boven het boezempeil;
- d.
leidt tot een zichtbare waterpeilverlaging; of
- e.
artikel 3.2 en artikel 3.3 zijn niet van toepassing.
Artikel 3.6 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;
- d.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder onttrekkingspunt;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per onttrekkingspunt; en
- g.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken.
Artikel 3.7 Verbod
- 1
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur van het waterschap verbieden water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Zodra het dagelijks bestuur van het waterschap, gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.
Paragraaf 3.2 Onttrekken van grondwater
Artikel 3.8 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater en het onttrekken van grondwater inclusief retourbemaling.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.9 Meetverplichting
- 1
Degene die grondwateronttrekt, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent (%).
- 2
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
- 3
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens verstrekt over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokkengrondwater.
- 4
Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van een brandblusvoorziening dan geldt een vrijstelling van de meet- en rapportageplicht.
- 5
Indien de onttrekking van grondwater plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 1 kubieke meter per uur (m3/u) is dan geldt een vrijstelling van de meet- en rapportageplicht.
- 6
Indien de onttrekking van grondwater plaatsvindt ten behoeve van veedrenking en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 kubieke meter per uur (m3/u) is dan geldt een vrijstelling van de meet- en rapportageplicht.
Artikel 3.10 Algemene regels
- 1
Indien grondwater wordt onttrokken:
- a.
worden nadelige gevolgen van de onttrekking voorkomen. Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, moet degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen nemen om deze gevolgen te beperken. Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk de eerstvolgende werkdag geïnformeerd over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.
- b.
wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt bij het aanleggen en beheren van de voorziening(en) voor grondwateronttrekking; en
- c.
wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt door na definitieve beëindiging van de onttrekking de voorziening(en) voor grondwateronttrekking te verwijderen, af te werken en af te dichten.
- a.
- 2
Indien grondwater onttrokken wordt ten behoeve van een bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling, grondsanering of sanering van een grondwaterverontreiniging:
- a.
is de verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket kleiner dan of gelijk aan 500 millimeter (mm) beneden het actuele ontgravingsniveau;
- b.
dient een peilbuis of meetput toegepast te worden om de stijghoogte te bepalen indien spanningsbemaling wordt toegepast; en
- c.
indien retourbemaling toegepast wordt:
- 1º.
dient het grondwater terug gebracht te worden in het watervoerende pakket waar het grondwater uit afkomstig is; of
- 2º.
mag het grondwater worden terug gebracht op de bodem indien de retourbemaling op de Waddeneilanden plaatsvindt.
- 1º.
- a.
Artikel 3.11 Toestemmingsvrij
Grondwater kan toestemmingsvrij onttrokken worden indien de onttrekking plaatsvindt:
- a.
op basis van een pompcapaciteit kleiner dan 1 kubieke meter per uur (m3/u); of
- b.
ten behoeve van een brandblusvoorziening.
Artikel 3.12 Meldingsplicht
- 1
Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van een bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling, grondsanering of grondwatersanering geldt een meldingsplicht indien:
- a.
de onttrekking kleiner dan 50.000 kubieke meter per maand (m3/maand) is; en
- b.
de onttrekkingsduur kleiner dan of gelijk aan 120 aaneengesloten dagen is.
- a.
- 2
Indien grondwater wordt onttrokken voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 60 kubieke meter per uur (m3/u) is, geldt een meldingsplicht.
- 3
Indien grondwater wordt onttrokken voor overige doeleinden dan geldt een meldingsplicht indien het onttrekken van grondwater:
- a.
niet plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 kubieke meter per uur is (m3/u); of
- b.
plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 5 kubieke meter per uur (m3/u) is.
- a.
Artikel 3.13 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit
- c.
de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;
- d.
het aantal in te richten putten;
- e.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;
- g.
een bemalingsadvies, volgens protocol 12010 van het SIKB;
- h.
een technisch bemalingsplan, volgens protocol 12020 van het SIKB;
- i.
de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
- j.
de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;
- k.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per put;
- l.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken; en
- m.
een beschrijving van de locatie waar het onttrokken water wordt geloosd.
Artikel 3.14 Vergunningplicht
- 1
Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van een bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling, grondsanering of grondwatersanering geldt een vergunningplicht indien:
- a.
de onttrekking groter dan of gelijk aan 50.000 kubieke meter per maand (m3/maand) is; of
- b.
de onttrekkingsduur is groter dan 120 aaneengesloten dagen.
- a.
- 2
Indien grondwater wordt onttrokken voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit groter dan 60 kubieke meter per uur (m3/u) is dan geldt een vergunningplicht.
- 3
Indien grondwater wordt onttrokken voor overige doeleinden dan geldt een vergunningplicht, indien het onttrekken van grondwater:
- a.
niet plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit groter dan 10 kubieke meter per uur (m3/u) is; of
- b.
plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit groter dan 5 kubieke meter per uur (m3/u) is.
- a.
- 4
Voor het onttrekken van grondwater geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 3.10; of
- b.
artikel 3.11 en artikel 3.12 niet van toepassing zijn.
- a.
Artikel 3.15 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit
- d.
het aantal in te richten putten;
- e.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- g.
een bemalingsadvies, volgens protocol 12010 van het SIKB;
- h.
een technisch bemalingsplan, volgens protocol 12020 van het SIKB;
- i.
de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
- j.
de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;
- k.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per put;
- l.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken; en
- m.
een beschrijving van de locatie waar het onttrokken water wordt geloosd.
Artikel 3.16 Beoordelingsregel omgevingsvergunning
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.17 Verbod
- 1
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur van het waterschap verbieden grondwater te onttrekken.
- 2
Zodra het dagelijks bestuur van het waterschap, gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.
- 3
Indien niet wordt voldaan aan artikel 3.9 tot en met artikel 3.13 geldt een verbod voor het onttrekken van grondwater, tenzij er een omgevingsvergunning verleend is.
Paragraaf 3.3 In de bodem brengen van water
Artikel 3.18 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, met uitzondering van retourbemaling bij een grondwateronttrekking.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op het in de bodem brengen van water als bedoeld in artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.19 Meetverplichting
- 1
Degene die water in de bodem brengt, meet de in elk kwartaal in de bodem gebrachte hoeveelheid water met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent (%).
- 2
Voor het kortdurend of seizoensgebonden in de bodem brengen van water kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
- 3
Degene die water in de bodem brengt, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.
Tabel 3.1 Parameters en meetfrequentie
Parameter
Afkorting
Frequentie
bacteriën van de coligroep
vierwekelijks
Kleur
vierwekelijks
zwevende stof
SS
vierwekelijks
geleidingsvermogen voor elektriciteit
vierwekelijks
temperatuur
T
vierwekelijks
zuurgraad
pH
vierwekelijks
opgelost zuurstof
O2
vierwekelijks
totaal organisch koolstof
TOC
vierwekelijks
bicarbonaat
HCO3
vierwekelijks
Nitriet
NO2
vierwekelijks
Nitraat
NO3
vierwekelijks
Ammonium
NH4
vierwekelijks
totaal fosfaat
Totaal P
vierwekelijks
Fluoride
F
driemaandelijks
Chloride
Cl
vierwekelijks
Sulfaat
SO4
driemaandelijks
Natrium
Na
driemaandelijks
IJzer
Fe
driemaandelijks
Mangaan
Mn
driemaandelijks
Chroom
Cr
driemaandelijks
Lood
Pb
driemaandelijks
Koper
Cu
driemaandelijks
Zink
Zn
driemaandelijks
Cadmium
Ca
driemaandelijks
Arseen
As
driemaandelijks
Cyanide
CN
driemaandelijks
Minerale olie
vierwekelijks
Adsorbeerbaar organisch halogeen
AOX
vierwekelijks
Vluchtig organisch gebonden chloor
VOC
vierwekelijks
Vluchtige aromaten
vierwekelijks
Polycyclische aromaten
PAK
driemaandelijks
Fenolen
driemaandelijks
- 4
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als het in de bodem brengen van water is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:
- 5
De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.
Artikel 3.20 Vergunningplicht
Voor het in de bodem brengen van water geldt een vergunningplicht.
Artikel 3.21 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het water in de bodem wordt gebracht;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit, de verwachte duur van de activiteit en bij het tijdelijk in de bodem brengen van water de datum van het einde van de activiteit;
- d.
het aantal in te richten putten;
- e.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere plek waar water in de bodem wordt gebracht;
- f.
de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
- g.
de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;
- h.
een beschrijving van de eventuele samenhang van het brengen van water in de bodem met een onttrekking;
- i.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand) en jaar (m3/jaar), die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
- j.
de diepte in meter (m) waarop het water in de bodem wordt gebracht; en
- k.
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht.
Artikel 3.22 Beoordelingsregel omgevingsvergunning
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.23 Voorschriften omgevingsvergunning
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.24 Verbod
- 1
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur van het waterschap verbieden water in de bodem te brengen.
- 2
Zodra het dagelijks bestuur van het waterschap, gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.
Hoofdstuk 4 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk
Paragraaf 4.1 Afval, materialen, stoffen en goederen
Artikel 4.1 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.2 Toestemmingsvrij
Het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen is toestemmingsvrij indien dit gebeurt op een daarvoor ingerichte plaats:
- a.
op een waterstaatswerk; of
- b.
in een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.3 Vergunningplicht
- 1
Voor het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen geldt een vergunningplicht indien artikel 4.2 niet van toepassing is.
- 2
Voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal geldt een vergunningplicht.
Artikel 4.4 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
- f.
een omschrijving van het soort of type materialen, stoffen of goederen; en
- g.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
onderbouwende berekeningen.
- 1º.
Paragraaf 4.2 Beplanting en opgaande houtbeplanting
Artikel 4.5 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.6 Algemene regels
Indien riet of waterplanten worden verwijderd in een hoofdwater:
- a.
worden rietstroken niet gemaaid of gehekkeld tenzij:
- 1º.
het trajecten kleiner dan 5 meter (m) betreft;
- 2º.
de onderlinge afstand tussen deze trajecten is groter dan of gelijk aan 500 meter buiten de bebouwde kom; of
- 3º.
de onderlinge afstand tussen deze trajecten is groter dan of gelijk aan 100 meter binnen de bebouwde kom;
- 1º.
- b.
wordt van 15 juni tot en met 14 augustus niet gehekkeld;
- c.
worden waterplanten van 15 juni tot en met 14 augustus:
- 1º.
kleiner dan of gelijk aan 2 keer onder water gemaaid;
- 2º.
bij het maaien boven de waterbodem afgesneden of geknipt; en
- 3º.
bij het maaien niet tegelijkertijd met bodemmateriaal verwijderd;
- 1º.
- d.
kunnen waterplanten in de periode van 15 augustus tot en met 30 november 1 keer onder water gemaaid of gehekkeld worden;
- e.
worden waterplanten alleen gemaaid in de middenstrook van het oppervlaktewaterlichaam waarbij:
- 1º.
de breedte van de te maaien strook kleiner dan of gelijk aan 6 meter (m) is;
- 2º.
de afstand van de te maaien strook tot het riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is; en
- 3º.
de afstand van de te maaien strook tot de oever zonder riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is;
- 1º.
- f.
wordt het maaisel of gehekkeld materiaal niet afgezet:
- 1º.
- 2º.
binnen de beschermingszone van een waterkering;
- g.
mag maaisel tijdelijk op de kruin van de waterkering worden afgezet indien:
- 1º.
dit een regionale waterkering is; of
- 2º.
dit een lokale waterkering is; en
- 3º.
het maaisel binnen 48 uur (u) wordt verwijderd;
- 1º.
- h.
mag maaisel tijdelijk buiten het talud worden afgezet. Het maaisel moet dan minimaal 48 uur (u) blijven liggen en binnen 180 dagen worden verwijderd; en
- i.
wordt bij het maaien en hekkelen de Gedragscode Wet natuurbescherming voor waterschappen gevolgd.
Artikel 4.7 Toestemmingsvrij aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting
Het verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt in:
- a.
een overig water;
- b.
een schouwwater; of
- c.
een beschermingszone van een hoofdwater.
Artikel 4.8 Toestemmingsvrij verwijderen van riet of waterplanten
Het verwijderen van riet of waterplanten is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt:
- a.
in een schouwwater; of
- b.
in een overig water.
Artikel 4.9 Meldingsplicht
Voor het verwijderen van riet of waterplanten geldt een meldingsplicht indien dit:
- a.
plaatsvindt in een hoofdwater; en
- b.
plaatsvindt van 15 juni tot en met 30 november.
Artikel 4.10 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het verwijderen van riet of waterplanten in een hoofdwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en
- d.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl.
Artikel 4.11 Vergunningplicht voor het verwijderen van riet of waterplanten
Voor het verwijderen van riet of waterplanten geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
dit plaatsvindt in een hoofdwater;
- b.
dit plaatsvindt van 1 december tot en met 14 juni; of
- c.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.6; of
- d.
artikel 4.8 en artikel 4.9 niet van toepassing zijn.
Artikel 4.12 Vergunningplicht aanbrengen of verwijderen beplanting of opgaande houtbeplanting
Indien beplanting of opgaande houtbeplanting wordt aangebracht of verwijderde geldt een vergunningplicht indien artikel 4.7 niet van toepassing is.
Artikel 4.13 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting en het verwijderen van riet of waterplanten, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
- g.
een omschrijving van de soort bomen of beplanting.
Paragraaf 4.3 Boringen voor het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen
Artikel 4.14 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.15 Vergunningplicht
Voor het verrichten van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen geldt een vergunningplicht indien dit plaatsvindt:
- a.
op of in een waterstaatswerk; of
- b.
in een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.16 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
dde verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
het aantal in te richten putten;
- e.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- g.
een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten;
- h.
een boorplan met beschrijving van de boring indien de boring plaatsvindt in een waterkering of bijbehorende beschermingszone;
- i.
een tekening met een dwarsdoorsnede van het werk ten opzichte van de waterkering met maatvoeringen;
- j.
een tekening met een dwarsdoorsnede van de huidige situatie ten opzichte van de waterkering; en
- k.
Berekeningen op basis van gegevens verkregen uit grondonderzoek conform normering TAW/ENW door een op dit vakgebied ter zake kundige. De berekeningen tonen ten minste aan dat:
- 1º.
door de activiteiten de stabiliteit van de waterkering of kade niet afneemt;
- 2º.
door de activiteiten de waterkering of kade niet zodanig waterdoorlatend wordt dat risico’s ontstaan in de vorm van piping en kwel; en
- 3º.
door eventuele bemaling tijdens de activiteiten geen schade wordt veroorzaakt aan de (grondlagen in de) waterkering of kade en naastgelegen ondervelden.
- 1º.
Paragraaf 4.4 Bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen
Artikel 4.17 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen: in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk; en
- b.
het aanleggen en verwijderen van een brandblusvoorziening waarvoor grondwater wordt onttrokken.
- a.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het lozen van afvalwater bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken als bedoeld in paragraaf 2.8;
- b.
het recreatief verblijven als bedoeld in paragraaf 4.16;
- c.
het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk als bedoeld in paragraaf 4.20;
- d.
bruggen en viaducten als bedoeld in paragraaf 4.5.
- e.
het aanleggen, verbreden of verwijderen van een dam zonder duiker als bedoeld in paragraaf 4.6;
- f.
het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een duiker of dam met duiker als bedoeld in paragraaf 4.7;
- g.
het aanleggen en verwijderen van oeverbeschermende voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.15; en
- h.
het aanleggen, vervangen en verwijderen van een uitstroomvoorziening als bedoeld in paragraaf 4.21.
- a.
Artikel 4.18 Algemene regels
- 1
Werken en materialen die dienen ter verdediging van waterstaatswerken worden niet beschadigd, vernietigd of verwijderd.
- 2
Indien een brandblusvoorziening waarvoor grondwater wordt onttrokken wordt aangelegd of verwijderd:
- a.
wordt bij het aanleggen en beheren van de voorziening(en) voor grondwateronttrekking voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt; en
- b.
worden de voorziening(en) voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodanig verwijderd of afgewerkt, dat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
- a.
Artikel 4.19 Toestemmingsvrij
Het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen is toestemmingsvrij indien dit:
- a.
niet plaatsvindt op of in een waterstaatswerk; of
- b.
niet plaatsvindt in een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.20 Meldingsplicht
Voor het aanleggen en verwijderen van een brandblusvoorziening waarvoor grondwater wordt onttrokken geldt een meldingsplicht indien dit:
- a.
niet plaatsvindt in een waterkering; of
- b.
niet plaatsvindt de beschermingszone van een waterkering.
Artikel 4.21 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- d.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en
- e.
het object, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).
Artikel 4.22 Vergunningplicht
Voor het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.18; of
- b.
artikel 4.19 en artikel 4.20 niet van toepassing zijn.
Artikel 4.23 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten op of in de waterkering of de beschermingszone van de waterkering;
- g.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
onderbouwende berekeningen;
- 1º.
- h.
een tekening met een dwarsdoorsnede van het werk ten opzichte van de waterkering met maatvoeringen; en
- i.
een tekening met een dwarsdoorsnede van de huidige situatie ten opzichte van de waterkering.
Paragraaf 4.5 Brug en viaduct
Artikel 4.24 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct in, op of over een waterstaatswerk of een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.4; en
- b.
het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk als bedoeld in paragraaf 4.20.
- a.
Artikel 4.25 Algemene regels
Indien een brug of viaduct wordt aangelegd of verwijderd:
- a.
is bij het aanleggen van de brug of viaduct de afstand tussen de aan te leggen brug of viaduct en een ander kunstwerk groter of gelijk aan 10 meter;
- b.
worden de taluds onder de brug of viaduct aan weerszijden tot 2 meter voorzien van een deugdelijke grondkering;
- c.
wordt het watervoerend profiel niet versmald;
- d.
wordt de waterdoorstroming van het water niet verminderd;
- e.
wordt geen milieubezwaarlijk materiaal gebruikt;
- f.
worden schade aan en verzakkingen van het talud voorkomen en indien deze zich voordoen direct hersteld; en
- g.
wordt bij verwijdering van de brug of viaduct het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam gelijk aan het aansluitend profiel hersteld.
Artikel 4.26 Toestemmingsvrij
Het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct is toestemmingsvrij indien:
- a.
bij het aanleggen van de brug of viaduct de pijlers niet in het water komen te staan;
- b.
de brug of viaduct wordt aangelegd of verwijderd:
- 1º.
in een overig water; of
- 2º.
in een schouwwater; en
- 1º.
- c.
de brug of viaduct niet wordt aangelegd of verwijderd:
- 1º.
in een waterkering;
- 2º.
in de beschermingszone van een waterkering; of
- 3º.
in een vaarweg in het beheer van het waterschap.
- 1º.
Artikel 4.27 Vergunningplicht
Voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet voldaan wordt aan de voorschriften in artikel 4.25; of
- b.
artikel 4.26 niet van toepassing is.
Artikel 4.28 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds onder de brughoofden;
- g.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
onderbouwende berekeningen.
- 1º.
- h.
de lengte van de brug of viaduct in meter (m);
- i.
de breedte van de brug of viaduct in meter (m);
- j.
de hoogte van de brug of viaduct ten opzichte van het waterpeil in meter (m); en
- k.
de hoogte van de brug of viaduct ten opzicht van het maaiveld in meter (m).
Paragraaf 4.6 Dam zonder duiker
Artikel 4.29 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, verbreden of verwijderen van een dam zonder duiker niet zijnde een waterkering in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.4; en
- b.
grond aanbrengen, grond toepassen, baggerspecie verspreiden en dempen als bedoeld in paragraaf 4.11.
- a.
Artikel 4.30 Algemene regels
Indien een dam zonder duiker wordt verbreed of verwijderd:
- a.
heeft dit geen peilwijziging tot gevolg;
- b.
is of wordt bij verbreding van de dam de breedte van de dam gemeten op de waterlijn langs de as van het oppervlaktewaterlichaam kleiner dan of gelijk aan 10 meter (m);
- c.
worden bij verbreding van de dam aan weerszijden van de dam:
- 1º.
taluds aangebracht in de verhouding kleiner dan of gelijk aan 1:1,5; of
- 2º.
damleggers aangebracht; en
- 1º.
- d.
wordt bij het verwijderen van de dam het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.
Artikel 4.31 Toestemmingsvrij
Het verbreden of verwijderen van een dam zonder duiker is toestemmingsvrij, indien:
- a.
de dam de functie heeft van perceelsontsluiting;
- b.
de te verwijderen dam geen onderhoudsdam van het waterschap betreft; en
- c.
de dam ligt of komt te liggen:
- 1º.
buiten het stedelijk gebied in een overig water; of
- 2º.
buiten het stedelijk gebied in een schouwwater.
- 1º.
Artikel 4.32 Vergunningplicht
- 1
Voor het aanleggen van een dam zonder duiker geldt een vergunningplicht.
- 2
Voor het verbreden of verwijderen van een dam zonder duiker geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.30; of
- b.
artikel 4.31 niet van toepassing is.
- a.
Artikel 4.33 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een dam zonder duiker, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds;
- g.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
onderbouwende berekeningen;
- 1º.
- h.
de lengte van de dam in meter (m);
- i.
de bovenbreedte van de dam in meter (m); en
- j.
de huidige lengte van de te wijzigen dam in meter (m).
Paragraaf 4.7 Duiker of dam met duiker
Artikel 4.34 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een duiker of dam met duiker in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.4; en
- b.
grond aanbrengen, baggerspecie en grond toepassen, baggerspecie verspreiden en dempen als bedoeld in paragraaf 4.11.
- a.
Artikel 4.35 Algemene regels
- 1
Indien een duiker wordt aangelegd, verlengd of vervangen, voldoet de duiker aan de volgende maatvoeringen:
- a.
de lengte van de duiker is kleiner dan of gelijk aan 10 meter (m);
- b.
de diameter van de duiker is groter dan of gelijk aan 300 millimeter (mm);
- c.
bij watergangen:
- 1º.
die droogvallen, ligt de binnenonderkant van de duiker boven de vaste waterbodem; of
- 2º.
die niet-droogvallen, ligt de binnenbovenkant van de duiker boven het hoogste peil;
- 1º.
- d.
bij watergangen:
- 1º.
die droogvallen, is de afstand tussen de binnenonderkant van de duiker en de vaste waterbodem gelijk aan 50 millimeter (mm); of
- 2º.
die niet-droogvallen met een duiker met een diameter gelijk aan 300 millimeter (mm) is de afstand tussen de binnenbovenkant van de duiker en het hoogste peil is gelijk aan 50 millimeter (mm); of
- 3º.
die niet-droogvallen met een duiker met een diameter groter dan 300 millimeter (mm) is de afstand tussen de binnenbovenkant van de duiker en het hoogste peil groter dan of gelijk aan 50 millimeter (mm), mits het debiet van waterdoorstroming niet kleiner wordt dan de waterdoorstroming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2º;
- 1º.
- e.
de afstand tot andere kunstwerken is of wordt groter dan of gelijk aan 10 meter (m); en
- f.
indien de duiker benedenstrooms van een stuw aangelegd of verlengd wordt, is de afstand tussen de duiker en de stuw groter dan of gelijk aan 20 meter (m).
- a.
- 2
Indien een duiker wordt aangelegd, verlengd, vervangen of verwijderd:
- a.
heeft dit geen peilwijziging tot gevolg;
- b.
wordt de duiker zonder knikpunten of bochten aangelegd;
- c.
wordt de as van de duiker in het midden van het oppervlaktewaterlichaam aangelegd;
- d.
zijn verbindingen tussen duikerelementen voorzien van een blijvend waterdichte afdichting;
- e.
wordt bij het aanleggen, verlengen of vervangen geen milieubezwaarlijk materiaal gebruikt;
- f.
wordt bij verlenging van een duiker:
- g.
wordt bij vervanging of verwijdering van een duiker de oude duiker volledig verwijderd; en
- h.
wordt bij het verwijderen van een duiker het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.
- a.
- 3
Indien in combinatie met de duiker ook een dam wordt aangelegd, verbreed of verwijderd geldt voor de dam:
- a.
dat aan weerszijden van de dam:
- 1º.
taluds worden aangebracht in de verhouding kleiner dan of gelijk aan 1:1,5; of
- 2º.
damleggers worden aangebracht;
- 1º.
- b.
dat bij het verwijderen van een dam het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel wordt hersteld; en
- c.
indien de dam wordt verbreed, wordt ook de bijbehorende duiker verlengd.
- a.
Artikel 4.36 Toestemmingsvrij
Het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of een dam met duiker is toestemmingsvrij indien:
- a.
de dam de functie heeft van perceelsontsluiting;
- b.
de te verwijderen dam geen onderhoudsdam van het waterschap betreft;
- c.
de breedte van het water ter plekke, gemeten op de waterlijn bij het hoogste peil, kleiner dan of gelijk aan 5 meter (m) is; en
- d.
de dam met duiker ligt of komt te liggen:
- 1º.
buiten het stedelijk gebied in een overig water; of
- 2º.
buiten het stedelijk gebied in een schouwwater.
- 1º.
Artikel 4.37 Meldingsplicht
- 1
Voor het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of dam met duiker geldt een meldingsplicht indien
- a.
de dam de functie heeft van perceelsontsluiting;
- b.
de duiker of dam met duiker in een hoogwatercircuit ligt of gaat liggen; en
- c.
de duiker of dam met duiker ligt of komt te liggen:
- 1º.
buiten het stedelijk gebied in een overig water; of
- 2º.
buiten het stedelijk gebied in een schouwwater.
- 1º.
- a.
- 2
Voor het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of dam met duiker geldt een meldingsplicht indien
- a.
de dam de functie heeft van perceelsontsluiting;
- b.
de breedte van het water ter plekke, gemeten op de waterlijn bij het hoogste peil, groter dan 5 meter (m) is; en
- c.
de duiker of dam met duiker ligt of komt te liggen:
- 1º.
buiten het stedelijk gebied in een overig water; of
- 2º.
buiten het stedelijk gebied in een schouwwater.
- 1º.
- a.
Artikel 4.38 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of dam met duiker, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
de coördinaten van de locatie volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting;
- d.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en
- e.
een schets van het object, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).
Artikel 4.39 Vergunningplicht
Voor het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een duiker of dam met duiker geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.35; of
- b.
artikel 4.36 en artikel 4.37 niet van toepassing zijn.
Artikel 4.40 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een duiker of dam met duiker, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds;
- g.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
onderbouwende berekeningen;
- 1º.
- h.
- i.
de diameter van de duiker in millimeter (mm);
- j.
de lengte van de dam in meter (m);
- k.
de bovenbreedte van de dam in meter (m); en
- l.
de huidige lengte van de te wijzigen dam in meter (m).
Paragraaf 4.8 Dieren houden
Artikel 4.41 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren:
- a.
op een waterkering;
- b.
op gronden grenzend aan een hoofdwater; of
- c.
op gronden grenzend aan een waterkering.
- a.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op spitten, ploegen of andere ondiepe grondroeringen als bedoeld in paragraaf 4.19.
Artikel 4.42 Algemene regels
- 1
Indien dieren gehouden worden op waterstaatswerken of op gronden grenzend aan waterstaatswerken dienen afrasteringen, die op of na 1 januari 2006 geplaatst worden, handmatig demontabel te zijn.
- 2
Indien dieren gehouden worden op gronden grenzend aan een hoofdwater:
- a.
zijn eigenaren van gronden verplicht om tijdig langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen ter voorkoming van schade aan de oever, tenzij de dieren vanwege de lokale situatie geen schade veroorzaken aan de oever van het hoofdwater.
- b.
is de afrastering bij een hoofdwater kleiner dan of gelijk aan 1 meter (m) hoog en wordt geplaatst op 250 millimeter (mm) vanuit de insteek van het hoofdwater landinwaarts; en
- c.
kan de afrastering, ten behoeve van het onderhoud langs het hoofdwater en dwars over onderhoudspaden of beschermingszones, makkelijk, handmatig demontabel, tijdelijk worden weggenomen.
- a.
- 3
Indien dieren gehouden worden op gronden grenzend aan een hoofdwater of een waterkering worden eventuele aanwijzingen van medewerkers van of namens het waterschap stipt opgevolgd.
- 4
Indien dieren, met uitzondering van schapen, gehouden worden op een waterkering grenzend aan boezemwater waar geen voorland aanwezig is, wordt het buitentalud van de waterkering afgeschermd met een voldoende kerende afrastering op de buitenkruinlijn. Indien er al een voldoende kerende afrastering van voor 1 januari 2006 op het buitentalud aanwezig is, hoeft geen extra afrastering geplaatst te worden.
- 5
Indien schapen gehouden worden op een waterkering grenzend aan boezemwater waar geen voorland aanwezig is, wordt een voldoende kerende afrastering geplaatst op 700 millimeter (mm) vanuit de waterlijn landinwaarts.
- 6
Indien een afrastering wordt vervangen op een waterkering grenzend aan boezemwater waar geen voorland aanwezig is, wordt deze geplaatst op de buitenkruinlijn van de waterkering.
- 7
Indien dieren gehouden worden op een waterkering grenzend aan boezemwater, waarbij voorland aanwezig is wat niet onder bemaling staat en dat voorland heeft een breedte kleiner dan 5 meter (m), wordt een voldoende kerende afrastering geplaatst op 700 millimeter (mm) vanuit de insteek van het boezemwater.
- 8
Indien dieren gehouden worden op een waterkering grenzend aan boezemwater waarbij onder bemaling staand voorland aanwezig is, wordt het buitentalud van de waterkering afgeschermd met een voldoende kerende afrastering op de buitenkruinlijn.
Artikel 4.43 Toestemmingsvrij
- 1
Het houden van dieren is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt op:
- a.
gronden die grenzen aan een hoofdwater; of
- b.
gronden die grenzen aan een waterkering.
- a.
- 2
Het houden van schapen op een waterkering is toestemmingsvrij.
- 3
Het houden van dieren is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt:
- a.
op een regionale waterkering in hoge gronden; of
- b.
in de beschermingszone van een regionale waterkering in hoge gronden met uitzondering van het deel van de beschermingszone dat overlapt met een waterkering die niet in hoge gronden ligt.
- a.
Artikel 4.44 Verbod
Voor het houden van dieren geldt een verbod, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.42; of
- b.
artikel 4.43 niet van toepassing is.
Paragraaf 4.9 Evenementen
Artikel 4.45 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.46 Algemene regels
Indien een evenement wordt gehouden:
- a.
kunnen medewerkers van of namens het waterschap de waterstaatswerken te allen tijde bereiken;
- b.
worden eventuele aanwijzingen van medewerkers van of namens het waterschap stipt opgevolgd;
- c.
worden werkzaamheden door of namens het waterschap niet verhinderd;
- d.
worden geen ontgravingen in de waterstaatswerken of de beschermingszone van waterstaatswerken gedaan;
- e.
wordt op waterstaatswerken of in de beschermingszone van de waterstaatswerken eventueel achtergelaten afval binnen 24 uur na afloop van het evenement verwijderd.
- f.
leidt het evenement niet tot schade aan de waterstaatswerken;
- g.
wordt onverhoopte schade aan waterstaatwerken zo spoedig mogelijk hersteld naar de oorspronkelijke staat. Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk de eerstvolgende werkdag geïnformeerd over de geconstateerde schade en de te treffen of getroffen maatregelen;
- h.
wordt de grasmat van waterkeringen niet aangetast;
- i.
worden op waterkeringen of in de beschermingszone van waterkeringen geen paaltjes in de grond aangebracht; en
- j.
wordt in hoofdwateren de water aanvoer en afvoer niet belemmerd.
- k.
wordt het evenement uitsluitend gehouden op de datum of datums die in de melding aangegeven zijn.
Artikel 4.47 Toestemmingsvrij
Het houden van een evenement is toestemmingsvrij indien dit wordt gehouden:
- a.
in een schouwwater; of
- b.
in een overig water.
Artikel 4.48 Meldingsplicht
Voor het houden van een evenement geldt een meldingsplicht indien dit:
- a.
niet plaatsvindt in een schouwwater; of
- b.
niet plaatsvindt in een overig water.
Artikel 4.49 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het houden van een evenement, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en
- d.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl.
Artikel 4.50 Vergunningplicht
Voor het houden van evenementen geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.46; of
- b.
artikel 4.47 en artikel 4.48 niet van toepassing zijn.
Artikel 4.51 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het houden van evenementen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten; en
- g.
een omschrijving van het soort evenement.
Paragraaf 4.10 Graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden
Artikel 4.52 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op:
- a.
het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam in een waterstaatswerk of in een beschermingszone van een waterstaatswerk;
- b.
baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam; en
- c.
het compenseren van dempen, zoals bedoeld in paragraaf 4.11.
- a.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het aanbrengen van grond en dempen van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 4.11;
- b.
spitten, ploegen of andere ondiepe grondroeringen als bedoeld in paragraaf 4.19;
- c.
kabels en leidingen als bedoeld in paragraaf 4.13;
- d.
het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 2.9; en
- e.
het lozen van afvalwater bij ontgraving, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 2.12.
- a.
Artikel 4.53 Algemene regels
- 1
Indien een oppervlaktewaterlichaam wordt gegraven of vergraven, wordt geen grens van een vastgesteld peilgebied doorkruist;
- 2
Indien een ondiepwaterzone met een waterdiepte tot 700 millimeter (mm) wordt vergraven, wordt dit evenredig gecompenseerd met een ondiepwaterzone met een gelijksoortige waterdiepte, waarbij:
- a.
voor de groei van waterplanten geschikt materiaal wordt gebruikt;
- b.
de ondiepwaterzone afgeschermd wordt tegen wind- en golfwerking; en
- c.
bij het afschermen van ondiepe waterzones geen stortsteen of milieubezwaarlijk materiaal wordt gebruikt.
- a.
- 3
Indien het graven of vergraven plaatsvindt ter compensatie van het dempen van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 4.11:
- a.
mag de werking van het watersysteem niet verslechteren;
- b.
gebeurt de compensatie voorafgaand aan de demping;
- c.
is het te graven oppervlak (gemeten op de waterlijn bij het vastgestelde peil) minimaal gelijk aan het te dempen oppervlak;
- d.
wordt compensatie gerealiseerd door:
- 1º.
het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam; of
- 2º.
het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam.
- 1º.
- e.
wordt in geval van compensatie door verbreding van een bestaand oppervlaktewaterlichaam het te compenseren wateroppervlak berekend met de volgende formule: L x (B1 + B2) / 2
Waarin:
L: Lengte van het te dempen oppervlaktewaterlichaam
B1: Breedte van het te dempen oppervlaktewaterlichaam op de waterlijn*
B2: Breedte van het te dempen oppervlaktewaterlichaam op de insteek
*Bij een droogvallend oppervlaktewaterlichaam kan hiervoor de bodembreedte worden toegepast indien het betreffende oppervlaktewaterlichaam een waterbergende functie heeft.- f.
is ingeval van compensatie door verbreding de verbreding van het bestaande oppervlaktewaterlichaam minimaal 300 millimeter (mm) over de gehele lengte;
- g.
worden taluds aangebracht in de verhouding kleiner dan of gelijk aan 1:1,5;
- h.
ontstaat door het graven van nieuwe oppervlaktewaterlichamen geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;
- i.
wordt het verdiepen van ondiepwaterzones met een waterdiepte tot 700 millimeter (mm) evenredig gecompenseerd met een ondiepwaterzone met een gelijksoortige waterdiepte;
- j.
worden bij het uitgraven van nieuw water langs bestaande oevers (verbreden of vergroten van wateren) tot op een waterdiepte van 700 millimeter (mm) (ondiepwaterzones) de oevers afgeschermd tegen wind- en golfwerking; en
- k.
wordt bij het afschermen van ondiepe waterzones geen stortsteen of milieubezwaarlijk materiaal gebruikt.
- a.
- 4
Indien wordt gebaggerd in een hoofdwater:
- a.
vindt dit alleen plaats in de periode 15 september tot 30 november;
- b.
is de laag bagger die verwijderd wordt kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm);
- c.
wordt een baggerspuit of baggerpomp gebruikt;
- d.
wordt alleen gebaggerd in de middenstrook van het oppervlaktewaterlichaam waarbij:
- 1º.
de breedte van de te baggeren strook kleiner dan of gelijk aan 6 meter (m) is;
- 2º.
de afstand van de te baggeren strook tot het riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is; en
- 3º.
de afstand van de te baggeren strook tot de oever zonder riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is; en
- 1º.
- e.
wordt het gebaggerde materiaal niet op het schuine talud van de oever en niet binnen de beschermingszone van een waterkering afgezet.
- a.
Artikel 4.54 Meldingsplicht voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam
Voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien dit:
- a.
niet plaatsvindt in een zone van 5 meter (m) breed rondom een natuurgebied;
- b.
niet plaatsvindt binnen een waterkering of een beschermingszone van een waterkering;
- c.
niet plaatsvindt in een hoofdwater of de beschermingszone van een hoofdwater; of
- d.
niet plaatsvindt ter compensatie van een demping.
Artikel 4.55 Meldingsplicht voor baggeren
Voor het baggeren van een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien dit plaatsvindt in een hoofdwater.
Artikel 4.56 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam of het baggeren van een hoofdwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en
- d.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl.
Artikel 4.57 Vergunningplicht voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam
Voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
dit plaatsvindt ter compensatie van het versneld tot afvoer brengen van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam, voor zover dit laatste is geregeld in een omgevingsvergunning;
- b.
dit plaatsvindt ter compensatie van het dempen of verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam; of
- c.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.53; of
- d.
artikel 4.54 niet van toepassing is.
Artikel 4.58 Vergunningplicht voor baggeren
Voor het baggeren van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
dit plaatsvindt van 1 december tot en met 14 september; en
- b.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.53; of
- c.
artikel 4.55 niet van toepassing is.
Artikel 4.59 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
in geval van het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam:
- 1º.
de lengte van het te graven of vergraven oppervlaktewaterlichaam in meter (m);
- 2º.
de bodembreedte van het te graven of vergraven oppervlaktewaterlichaam in meter (m);
- 3º.
een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds;
- 4º.
de taludhelling van het te graven of vergraven oppervlaktewaterlichaam; en
- 5º.
een beschrijving of het graven of vergraven ter compensatie is van de vermindering van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam; en
- 1º.
- g.
in geval van baggerwerkzaamheden:
- 1º.
een omschrijving van de baggerwerkzaamheden; en
- 2º.
een omschrijving van de te baggeren strook.
- 1º.
Paragraaf 4.11 Grond aanbrengen, baggerspecie en grond toepassen, baggerspecie verspreiden en dempen
Artikel 4.60 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op:
- a.
het aanbrengen van grond in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk;
- b.
het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam;
- c.
het toepassen van grond en baggerspecie in een daarvoor aangewezen zandwinplas; en
- d.
het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam;
- a.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
dam zonder duiker als bedoeld in paragraaf 4.6;
- b.
duiker of dam met duiker als bedoeld in paragraaf 4.7;
- c.
graven, vergraven van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 4.10;
- d.
baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 4.10;
- e.
compenseren van dempen als bedoeld in paragraaf 4.10;
- f.
oeverbeschermende voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.15; en
- g.
spitten, ploegen, bemesten, ondiepe grondroeringen of andere grondroeringen als bedoeld in paragraaf 4.19.
- a.
Artikel 4.61 Meet- en rekenbepalingen
- 1
Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een aangewezen zandwinplas:
- a.
worden alle stoffen uit het standaardpakket voor regionale zoete wateren geanalyseerd en getoetst.
- b.
worden aanvullend op het standaardpakket voor regionale zoete wateren de gehalten van fosfor, ijzer en chloride van de te verspreiden baggerspecie bepaald;
- c.
is op de kwaliteitsbepaling van de te verspreiden baggerspecie, artikel 38 van het Besluit bodemkwaliteit van overeenkomstige toepassing;
- d.
dient aanvullend op de bepalingen in het Besluit bodemkwaliteit de analyse van fosfor conform NEN-EN-ISO 15681-2 plaats te vinden en de analyse van ijzer conform NEN-EN-ISO 17294-2; en
- e.
kan het dagelijks bestuur van het waterschap voor het verspreiden van baggerspecie per oppervlaktewaterlichaam een norm voor chloride in de te verspreiden baggerspecie vaststellen.
- a.
- 2
Voor het opvullen van een oppervlaktewaterlichaam, zijnde een aangewezen zandwinplas, door het toepassen van grond of baggerspecie uit het beheergebied van het waterschap:
- a.
zijn de emissiegrenswaarden de lokale maximale waarden, bedoeld in tabel 4.1, gemeten in een steekmonster;
Tabel 4.1 Lokale maximale waarden voor het opvullen van een aangewezen zandwinplas
Parameter
Lokale maximale waarden in mg/kg droge stof, omgerekend naar standaardbodem
Antimoon
7
Arseen
29
Barium
458
Cadmium
4
Chroom
120
Kobalt
25
Koper
124
Kwik
1,7
Lood
277
Molybdeen
5
Nikkel
51
Tin
123
Vanadium
80
Zink
663
Som 10 PAK
23
Minerale olie
1400
Som drins
0,11
Chloordaan
2,5
DDT/DDE/DDD
0,3
Som 7 PCB’s
0,18
Som HCH’s
0,1
Heptachloor
0,022
Heptachloorepoxide (som)
0,025
Hexachloorbenzeen
0,044
Hexchloorbutadieen
0,025
Pentachloorbenzenen
0,007
α-endosulfan
0,022
Cyanide
13
- b.
geldt voor parameters die niet in tabel 4.1 benoemd zijn, de maximale waarde voor de kwaliteitsklasse A uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit als bovengrens;
- c.
geldt voor grond of baggerspecie afkomstig uit andere gebieden dan het beheergebied van het waterschap, conform de regelgeving uit het Besluit bodemkwaliteit, de Achtergrondwaarden uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit als bovengrens; en
- d.
in afwijking op voorgaande onderdelen gelden voor PFAS en PFOS de toepassingswaarden uit het meest actuele Handelingskader PFAS van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
- a.
Artikel 4.62 Algemene regels
- 1
Indien grond wordt aangebracht in een waterstaatswerk of een beschermingszone van een waterstaatswerk, of een oppervlaktewaterlichaam wordt gedempt:
- a.
hebben de gebruikte materialen géén nadelig effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater;
- b.
wordt het dempen van het oppervlaktewaterlichaam evenredig gecompenseerd; en
- c.
indien een ondiepwaterzone met een waterdiepte tot 700 millimeter (mm) wordt gedempt, wordt dit evenredig gecompenseerd met een ondiepwaterzone met een gelijksoortige waterdiepte.
- a.
- 2
Indien baggerspecie wordt verspreid in oppervlaktewater binnen een natuurgebied:
- a.
voldoet de baggerspecie aan de maximale waarden verspreiden baggerspecie in zoet oppervlaktewater als de baggerspecie vrijkomt bij baggerwerkzaamheden binnen de begrenzing van hetzelfde natuurgebied; of
- b.
voldoet de baggerspecie aan de Achtergrondwaarden uit de Regeling bodemkwaliteit als de baggerspecie afkomstig is van baggerwerkzaamheden buiten het natuurgebied.
- a.
- 3
Indien baggerspecie wordt verspreid in oppervlaktewater binnen een KRW-waterlichaam, dat geen onderdeel uitmaakt van een natuurgebied:
- a.
voldoet de baggerspecie aan de maximale waarden verspreiden baggerspecie in zoet oppervlaktewater als:
- 1º.
de baggerspecie vrijkomt bij baggerwerkzaamheden binnen de begrenzing van het KRW-waterlichaam of binnen een hiermee in open verbinding staand KRW-waterlichaam; of
- 2º.
de baggerspecie vrijkomt bij baggerwerkzaamheden op een afstand kleiner dan of gelijk aan 15 kilometer (km) van de locatie waar de baggerspecie verspreid wordt; of
- 1º.
- b.
voldoet de baggerspecie aan de achtergrondwaarden uit de Regeling bodemkwaliteit als de baggerspecie afkomstig is van baggerwerkzaamheden buiten het KRW-waterlichaam of binnen een hiermee in open verbinding staand KRW-waterlichaam.
- a.
- 4
Indien baggerspecie wordt verspreid in oppervlaktewater niet zijnde een natuurgebied of een KRW-waterlichaam:
- a.
voldoet de baggerspecie aan de maximale waarden verspreiden baggerspecie in zoet oppervlaktewater als de baggerspecie vrijkomt bij baggerwerkzaamheden op een afstand kleiner dan of gelijk aan 15 kilometer (km) van de locatie waar de baggerspecie verspreid wordt; of
- b.
voldoet de baggerspecie aan de Achtergrondwaarden uit de Regeling bodemkwaliteit als de baggerspecie afkomstig is van baggerwerkzaamheden op een afstand groter dan 15 kilometer (km) van de locatie waar de baggerspecie verspreid wordt.
- a.
Artikel 4.63 Toestemmingsvrij
Het aanbrengen van grond is toestemmingsvrij indien:
- a.
dit niet plaatsvindt in een waterkering;
- b.
dit niet plaatsvindt de beschermingszone van een waterkering; of
- c.
dit niet plaatsvindt in een boezemland.
Artikel 4.64 Meldingsplicht voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam
- 1
Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.
- 2
Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.2, gemeten in een steekmonster.
Tabel 4.2 Emissiegrenswaarden Fosfor (P) en IJzer (Fe) voor verspreiden baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 4.65 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het verspreiden van baggerspecie, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- d.
een beschrijving van de stoffen en een meting van de kwaliteit daarvan; en
- e.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl.
Artikel 4.66 Vergunningplicht voor het aanbrengen van grond
Voor het aanbrengen van grond geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.62; of
- b.
artikel 4.63 niet van toepassing is.
Artikel 4.67 Vergunningplicht voor het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam
Voor het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht.
Artikel 4.68 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
- 1
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van grond, en het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
- f.
het keuringscertificaat AP04 van de samenstelling van het materiaal of de grond die aangebracht wordt op de waterkering of de beschermingszone van de waterkering; en
- g.
een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten.
- a.
- 2
In aanvulling op het eerste lid worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een beschrijving van de wijze van dempen:
- 1º.
geheel dempen van een oppervlaktewaterlichaam;
- 2º.
gedeeltelijk dempen van een oppervlaktewaterlichaam; of
- 3º.
versmallen van een oppervlaktewaterlichaam;
- 1º.
- b.
de lengte van het te dempen oppervlaktewaterlichaam in meters;
- c.
de omvang van de demping in vierkante meters (m2);
- d.
de omvang van de demping in kubieke meters (m3);
- e.
een omschrijving van de toe te passen materialen; en
- f.
een beschrijving van de manier en plek waar de vermindering van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam wordt gecompenseerd.
- a.
Artikel 4.69 Voorschriften omgevingsvergunning
Compenserende waterberging wordt aangelegd binnen hetzelfde peilgebied. In uitzonderingsgevallen kan gemotiveerd worden afgeweken van de regel dat moet worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied. Er geldt dan de volgende volgorde:
- a.
compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil);
- b.
compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); of
- c.
compenseren in hetzelfde bemalingsgebied.
Artikel 4.70 Verbod voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam
Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam geldt een verbod, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.61 en artikel 4.62; of
- b.
artikel 4.64 niet van toepassing is.
Artikel 4.71 Verbod voor het toepassen van grond of baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam
Voor het opvullen van een oppervlaktewaterlichaam, zijnde een aangewezen zandwinplas, door het toepassen van grond of baggerspecie, geldt een verbod indien niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.61 en artikel 4.62.
Paragraaf 4.12 Inlaat
Artikel 4.72 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verwijderen van een inlaat in een lokale waterkering of regionale waterkering bedoeld voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels.
Artikel 4.73 Algemene regels
- 1
Indien een inlaat wordt aangelegd:
- a.
- b.
is de duiker gemaakt van PVC en heeft een diameter van kleiner dan of gelijk aan 125 millimeter (mm);
- c.
is de afsluiter regelbaar door middel van een pen-gat verbinding en moet volledig waterdicht afgesloten kunnen worden;
- d.
wordt de inlaat bediend door de initiatiefnemer in overleg met de rayonbeheerder van het waterschap;
- e.
wordt de inlaat aan weerszijden gemarkeerd met een paal met witte kop;
- f.
wordt de bijbehorende markering in goede staat onderhouden;
- g.
ligt de uitstroomkant van de inlaat binnendijks buiten de beschermingszone;
- h.
wordt de inlaat aangelegd in een open sleuf van kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm) breed waarbij aan de waterzijde 1 meter (m) behouden blijft waar de duiker doorheen geperst wordt;
- i.
wordt grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt in de oorspronkelijke laagopbouw teruggebracht in lagen van maximaal 200 millimeter (mm). Deze grond dient zorgvuldig om de 200 millimeter (mm) mechanisch te worden verdicht;
- j.
worden de te verrichten werkzaamheden eenmaal in uitvoering onafgebroken uitgevoerd en mogen niet plaatsvinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;
- k.
wordt bij aanleg op zandgrond achter de inlaat een kleikist geplaatst van 500 millimeter (mm) bij 500 millimeter (mm);
- l.
wordt de plasdras buiten de beschermingszone van de waterkering aangelegd en de afstand gemeten vanaf het boezemwater tot het begin van de plasdras moet groter dan of gelijk aan 15 meter (m) zijn;
- m.
worden eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de waterkering als gevolg van de werkzaamheden zo snel mogelijk volledig hersteld; en
- n.
is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het plaatsen, beheer en onderhoud van de inlaat en aanwijzingen daartoe van de rayonbeheerder van het waterschap moeten stipt worden opgevolgd.
- 2
Indien een inlaat wordt verwijderd:
- a.
wordt het moment van verwijderen vooraf gemeld worden aan de rayonbeheerder van het waterschap;
- b.
wordt het profiel van de waterkering en de beschermingszone niet veranderd door het verwijderen van de inlaat;
- c.
worden ontgravingen in de waterkering tot een minimum worden beperkt;
- d.
wordt grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt in de oorspronkelijke laagopbouw teruggebracht in lagen van kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm). Deze grond dient zorgvuldig om de 200 millimeter (mm) mechanisch te worden verdicht;
- e.
worden tekort komende materialen aangevuld door materiaal van de oorspronkelijke kwaliteit en hoedanigheid;
- f.
worden de te verrichten werkzaamheden eenmaal in uitvoering onafgebroken en mogen niet plaatsvinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;
- g.
worden eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de waterkering als gevolg van de werkzaamheden zo snel mogelijk volledig hersteld; en
- h.
is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het verwijderen van de inlaat en aanwijzingen daartoe van de rayonbeheerder van het waterschap moeten stipt worden opgevolgd.
- a.
Artikel 4.74 Toestemmingsvrij
Het verwijderen van een inlaat in een waterkering is toestemmingsvrij indien deze voorafgaand aan het aanleggen is gemeld bij het waterschap en voldoet aan artikel 4.73, tweede lid.
Artikel 4.75 Meldingsplicht
Voor het aanleggen van een inlaat in een waterkering geldt een meldingsplicht indien:
- a.
de inlaat bedoeld is voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels;
- b.
het een inlaat betreft in een regionale- of lokale waterkering;
- c.
de inlaat gebruikt wordt in de periode van 1 februari tot en met 15 juli;
- d.
mag daarbij geen invloed hebben op het ter plaatse vastgestelde waterpeil;
- e.
de inlaat voor een tijdelijke periode van maximaal 6 jaar wordt aangelegd;
- f.
de waterkering waarin de inlaat wordt aangelegd een maximale hoogte heeft van 1 meter vanaf het maaiveld ten opzichte van de kruin;
- g.
het perceel een kansrijke locatie betreft voor weidevogels;
- h.
de inlaat niet wordt aangelegd in een gebied met veen als ondergrond;
- i.
er overduidelijk sprake is van een waterstaatkundig gezien veilige situatie; en
- j.
het gestelde onder a t/m i naar mening van de rayonbeheerder van het waterschap aan de orde is.
Artikel 4.76 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 4.75, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het aanleggen van een inlaat is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het verwijderen van de inlaat;
- d.
de coördinaten van het inlaatpunt van de inlaat volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;
- f.
een tekening van de inlaat met daarop:
- g.
diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm);
- h.
grondsoort waarin de inlaat wordt aangelegd; en
- i.
uitkomst van de beoordeling van de rayonbeheerder van het waterschap zoals gesteld in artikel 4.75 onder g.
Artikel 4.77 Vergunningplicht
Voor het aanleggen of verwijderen van een inlaat in een waterkering geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.73; of
- b.
artikel 4.74 en artikel 4.75 niet van toepassing zijn.
Artikel 4.78 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van inlaat, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van de aanleg van de inlaat;
- d.
de verwachte datum van het verwijderen van de inlaat;
- e.
de coördinaten van het inlaatpunt van de inlaat volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- g.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;
- h.
een tekening van de inlaat met daarop:
- i.
diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm); en
- j.
grondsoort waarin de inlaat wordt aangelegd.
Paragraaf 4.13 Kabels en leidingen
Artikel 4.79 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen in, op, over of onder een waterstaatswerk of in, op, over of onder een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.4;
- b.
graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 4.10; en
- c.
spitten, ploegen of andere grondroeringen als bedoeld in paragraaf 4.19.
- a.
Artikel 4.80 Algemene regels
Indien kabels of leidingen worden aangelegd, verwijderd, verplaatst of onderhouden:
- a.
is de spanning op de kabel kleiner dan of gelijk aan 100 kilovolt (kV);
- b.
is de ontwerpdruk in de leiding kleiner dan of gelijk aan 10 bar;
- c.
is de diameter van de leiding (buis) kleiner dan of gelijk aan 400 millimeter (mm);
- d.
kunnen medewerkers van of namens het waterschap de waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones ten allen tijde bereiken;
- e.
kunnen werkzaamheden door of namens het waterschap ongehinderd plaatsvinden;
- f.
worden de geldende NEN-normen en de geldende Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR toegepast;
- g.
wordt in geval van breuk of lekkage van een leiding dit onmiddellijk gemeld bij het dagelijks bestuur van het waterschap en worden direct maatregelen getroffen om verdergaande lekkage te voorkomen;
- h.
wordt elke opbarsting of vorming van kwel direct en volledig teniet gedaan en de gevolgen hiervan ongedaan gemaakt;
- i.
wordt elke opbarsting of vorming van kwel onmiddellijk gemeld bij het dagelijks bestuur van het waterschap;
- j.
wordt na de werkzaamheden de situatie ter plekke direct en volledig hersteld in oorspronkelijke staat. Dit geldt voor de belastbaarheid van de grond, de afwerking en aanzicht van het maaiveld;
- k.
wordt elke mantelbuis aan de uiteinden voorzien van een blijvend waterdichte afsluiting;
- l.
is de afstand van de kabel, leiding of mantelbuis tot de duiker of een ander kunstwerk altijd groter dan of gelijk aan 300 millimeter (mm);
- m.
wordt bij kruisen van een duiker of kunstwerk de kabel en leiding in een mantelbuis gelegd en is de afstand dat de mantelbuis aan weerszijden van de duiker of het kunstwerk uitsteekt groter dan of gelijk aan 1 meter (m);
- n.
is de afstand tussen een open ontgraving en de insteek van een hoofdwater groter dan of gelijk aan 1,5 meter (m); en
- o.
worden kabels en leidingen en bijbehorende mantelbuizen verwijderd binnen 365 dagen nadat ze buiten gebruik zijn gesteld.
Artikel 4.81 Toestemmingsvrij
- 1
Het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen is toestemmingsvrij indien dit middels een open ontgraving gedaan wordt en dit plaatsvindt:
- a.
in een overig water; of
- b.
in een schouwwater.
- a.
- 2
Het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen is toestemmingsvrij indien dit middels een gestuurde boring gedaan wordt en:
- a.
dit plaatsvindt in een overig water; of
- b.
dit plaatsvindt in een schouwwater; en
- c.
de in- en uittredepunten van de gestuurde boring buiten de regionale waterkeringen of lokale waterkeringen of de bijbehorende beschermingszones of buiten het hoofdwater liggen.
- a.
Artikel 4.82 Meldingsplicht
- 1
Voor het aanleggen van kabels of leidingen geldt een meldingsplicht indien:
- a.
deze een hoofdwater, regionale waterkering of lokale waterkering kruisen;
- b.
dit middels een gestuurde boring gedaan wordt; en
- c.
de in- en uittredepunten van de gestuurde boring buiten de regionale waterkeringen of lokale waterkeringen of de bijbehorende beschermingszones of buiten het hoofdwater liggen.
- a.
- 2
Voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen geldt een meldingsplicht indien dit plaatsvindt in de beschermingszone van een hoofdwater.
Artikel 4.83 Indieningsvereisten melding
Ten minste vier weken voor het begin van het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
een tracétekening met daarop de ligging van de kabel of leiding, in een gangbare, goed leesbare schaal, met daarop de leidinggegevens en eventueel bijkomende objecten. Als detailtekening op de tracé-tekening zelf of apart aangeven:
- 1º.
kruisingen met oppervlaktewaterlichamen in doorsnede met opgave van maatvoeringen en de kabel- of leidinggegevens; en
- 2º.
vermelding van de aanlegmethode;
- 3º.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en
- 4º.
bijbehorende objecten, zoals straatkasten en trekputten voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).
- 1º.
Artikel 4.84 Vergunningplicht
Voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
dit plaatsvindt in een waterkering;
- b.
dit plaatsvindt in een hoofdwater; of
- c.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.80;
- d.
artikel 4.81 en artikel 4.82 niet van toepassing zijn.
Artikel 4.85 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- e.
een tracétekening met daarop de ligging van de kabel of leiding, in een gangbare, goed leesbare schaal, met daarop de kabel- of leidinggegevens en eventueel bijkomende objecten. Als detailtekening op de tracé-tekening zelf of apart aangeven:
- 1º.
kruisingen met oppervlaktewaterlichamen in doorsnede met opgave van maatvoeringen en de kabel- of leidinggegevens; en
- 2º.
vermelding van de aanlegmethode;
- 3º.
een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;
- 4º.
bijbehorende objecten, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).
- 1º.
- f.
een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten;
- g.
een boorplan met beschrijving van de horizontaal gestuurde boring indien een waterkering, hoofdwater of bijbehorende beschermingszone van een waterkering of hoofdwater wordt gekruist of geraakt door een horizontaal gestuurde (HDD-)boring;
- h.
een omschrijving van de soort kabel of leiding;
- i.
het aantal bar van de drukleiding;
- j.
een tekening met een doorsnede van de kabel en/of leiding, ten opzichte van de waterkering met vermelding van eventuele boogstralen (bij kruisingen), gegevens van toegepaste materialen en het te transporteren medium indien de kabel of leiding binnen de waterkering wordt gelegd; en
- k.
een berekening van de leiding en de effecten op de waterkering, conform de NEN 3650, NEN 3651-reeks, NPR 3659:1996 indien de kabel of leiding binnen de waterkering wordt gelegd.
Paragraaf 4.14 Ligplaats innemen
Artikel 4.86 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het bevestigen of laten liggen van vaartuigen in, op of aan een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 2.19.
Artikel 4.87 Toestemmingsvrij
Het bevestigen of laten liggen van vaartuigen is toestemmingsvrij indien:
- a.
dit niet gebeurt aan een waterkering; en
- b.
dit niet gebeurt in de beschermingszone van een waterkering; of
- c.
dit gebeurt op een daarvoor ingerichte plaats:
- 1º.
aan een waterkering; of
- 2º.
in de beschermingszone van een waterkering.
- 1º.
Artikel 4.88 Vergunningplicht
Voor het bevestigen of laten liggen van vaartuigen geldt een vergunningplicht indien artikel 4.87 niet van toepassing is.
Artikel 4.89 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bevestigen of laten liggen van vaartuigen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een omschrijving van het soort of type vaartuig of object;
- g.
een omschrijving van de eventuele lading (vracht) van het vaartuig of object;
- h.
de lengte van het vaartuig of object in meter (m);
- i.
de hoogte van het vaartuig of object in meter (m); en
- j.
de diepgang van het vaartuig of object in meter (m).
Paragraaf 4.15 Oeverbeschermende voorzieningen
Artikel 4.90 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verwijderen van oeverbeschermende voorzieningen in een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 4.91 Algemene regels
Een oeverbeschermende voorziening dient te voldoen aan alle van de volgende regels:
- a.
het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet verminderd, behalve wanneer:
- 1º.
een nieuwe gelijksoortige oeverbeschermende voorziening strak tegen de oude oeverbescherming geplaatst wordt, waarbij de gording van de oude oeverbeschermende voorziening altijd eerst wordt verwijderd; en
- 2º.
de waterbreedte ter plaatse minimaal 3 meter (m) is en de bovenkant van de voorziening maximaal 200 millimeter (mm) boven het hoogst vastgestelde peil uitsteekt, waarbij de oeverbeschermende voorziening op de waterlijn geplaatst kan worden;
- 1º.
- b.
de oeverbeschermende voorziening wordt op een derde van het droge talud (bij het hoogst vastgestelde peil) of verder landinwaarts aangebracht, behalve wanneer:
- 1º.
een nieuwe gelijksoortige oeverbeschermende voorziening strak tegen de oude oeverbescherming geplaatst wordt, waarbij de gording van de oude oeverbeschermende voorziening altijd eerst wordt verwijderd; en
- 2º.
de waterbreedte ter plaatse minimaal 3 meter (m) is en de bovenkant van de voorziening maximaal 200 millimeter (mm) boven het hoogst vastgestelde peil uitsteekt, waarbij de oeverbeschermende voorziening op de waterlijn geplaatst kan worden;
- 1º.
- c.
de oeverbescherming steekt niet boven het aanwezige maaiveld uit;
- d.
de waterdoorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd, en beschadigingen of verzakkingen van de voorziening, het talud of maaiveld, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorstroming worden voorkomen;
- e.
de oeverbeschermende voorziening wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de voorziening in de watergang kan komen; en
- f.
de gebruikte materialen hebben géén nadelig effect op de waterkwaliteit.
Artikel 4.92 Toestemmingsvrij
oeverbeschermende voorzieningen kunnen toestemmingsvrij aangelegd en verwijderd worden indien:
- a.
de oeverbeschermende voorziening zich niet bevindt of gaat bevinden in een hoofdwater;
- b.
de oeverbeschermende voorziening geen onderdeel uitmaakt of gaat maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone; en
- c.
aan de locatie van de oeverbeschermende voorziening geen natuurfunctie is toegekend.
Artikel 4.93 Vergunningplicht
Voor het aanleggen en verwijderen van een oeverbeschermende voorziening geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.91; of
- b.
artikel 4.92 niet van toepassing is.
Artikel 4.94 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen en verwijderen van oeverbeschermende voorzieningen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een dwarsprofieltekening van het oppervlaktewaterlichaam met daarop de volgende onderdelen:
- 1º.
de beoogde oeverbeschermende voorziening; en 2º.de bijbehorende hoogte-breedteverhouding van het talud;
- 1º.
- g.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van de voorziening met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van de voorziening inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan de voorziening wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
onderbouwende berekeningen;
- 1º.
- h.
de lengte van de voorziening op de waterlijn in meter (m); en
- i.
de hoogte van de voorziening op de waterlijn in meter (m).
Paragraaf 4.16 Recreatief verblijven
Artikel 4.95 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.4; en
- b.
een ligplaats innemen als bedoeld in paragraaf 4.14.
- a.
Artikel 4.96 Toestemmingsvrij
Het recreatief verblijven door het tijdelijk plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke is toestemmingsvrij indien dit gebeurt op een daarvoor ingerichte plaats:
- a.
op of in een waterstaatswerk; of
- b.
in de beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.97 Vergunningplicht
Voor het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke geldt een vergunningplicht indien artikel 4.96 niet van toepassing is.
Artikel 4.98 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
Paragraaf 4.17 Seismisch onderzoek
Artikel 4.99 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van seismisch onderzoek in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.100 Vergunningplicht
Voor het verrichten van seismisch onderzoek geldt een vergunningplicht indien dit plaatsvindt:
- a.
op of in een waterstaatswerk; of
- b.
in een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.101 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van seismisch onderzoek, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit; c.de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- c.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- d.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- e.
een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten;
- f.
een boorplan met beschrijving van de boring indien de boring plaatsvindt in een waterkering of bijbehorende beschermingszone;
- g.
een tekening met een dwarsdoorsnede van het werk ten opzichte van de waterkering met maatvoeringen; en
- h.
Berekeningen op basis van gegevens verkregen uit grondonderzoek conform normering TAW/ENW door een op dit vakgebied ter zake kundige. De berekeningen tonen ten minste aan dat:
- 1º.
door de activiteiten de stabiliteit van de waterkering of kade niet afneemt;
- 2º.
door de activiteiten de waterkering of kade niet zodanig waterdoorlatend wordt dat risico’s ontstaan in de vorm van piping en kwel; en
- 3º.
door eventuele bemaling tijdens de activiteiten geen schade wordt veroorzaakt aan de (grondlagen in de) waterkering of kade en naastgelegen ondervelden.
- 1º.
Paragraaf 4.18 Sonderingen
Artikel 4.102 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van sonderingen in, op of onder een waterstaatswerk of in, op of onder een beschermingszone van een waterstaatswerk.
Artikel 4.103 Toestemmingsvrij
Het uitvoeren van sonderingen is toestemmingsvrij, indien:
- a.
dit niet plaatsvindt in een waterkering; en
- b.
het gat na beëindiging van de sondering afgedicht wordt met zwelklei.
Artikel 4.104 Vergunningplicht
Voor het uitvoeren van sonderingen geldt een vergunningplicht indien artikel 4.103 niet van toepassing is.
Artikel 4.105 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van sonderingen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder sonderingspunt; en
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
Paragraaf 4.19 Spitten, ploegen, bemesten of andere grondroeringen
Artikel 4.106 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op spitten, ploegen, bemesten, ondiepe grondroeringen of andere grondroeringen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op het:
- a.
aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels en leidingen als bedoeld in paragraaf 4.13;
- b.
plaatsen van afrasteringen ten behoeve van het houden van dieren als bedoeld in paragraaf 4.8; en
- c.
graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in paragraaf 4.10.
- a.
Artikel 4.107 Algemene regels
Indien wordt gespit, geploegd of ondiepe grondroeringen of andere grondroeringen plaatsvinden op een waterkering dan wel in de beschermingszone van een waterkering worden zandverstuivingen voorkomen.
Artikel 4.108 Toestemmingsvrij
- 1
Spitten, ploegen of andere ondiepe grondroeringen zijn toestemmingsvrij, indien dit
- a.
plaatsvindt buiten een waterkering;
- b.
plaatsvindt buiten de beschermingszone van een waterkering;
- c.
in afwijking op onderdeel a, plaatsvindt op een regionale waterkering in hoge gronden; of
- d.
in afwijking op onderdeel b, plaatsvindt in de beschermingszone van een regionale waterkering in hoge gronden.
- a.
- 2
Bemesten is toestemmingsvrij indien er geen zodebemesting wordt toegepast op een primaire waterkering.
Artikel 4.109 Vergunningplicht
- 1
Voor spitten, ploegen of andere ondiepe grondroeringen geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.107; of
- b.
artikel 4.108 niet van toepassing is.
- a.
- 2
Voor grondroeringen anders dan benoemd in het eerste lid geldt een vergunningplicht.
Artikel 4.110 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het spitten, ploegen, bemesten of andere ondiepe grondroeringen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting; en
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
Paragraaf 4.20 Steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk
Artikel 4.111 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.4; en
- b.
bruggen en viaducten als bedoeld in paragraaf 4.5.
- a.
Artikel 4.112 Algemene regels
Indien een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk wordt geplaatst, verplaatst, verwijderd of onderhouden:
- a.
wordt door de eigenaar of gebruiker van de steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of het overhangend bouwwerk het water ter plaatse vrij gehouden van vuil, resten van waterplanten en dergelijke, los van de ter plekke geldende onderhoudsplichten van het waterstaatswerk;
- b.
hebben de gebruikte materialen géén nadelig effect op de waterkwaliteit;
- c.
wordt schade of verzakkingen van de steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of het overhangend bouwwerk direct hersteld;
- d.
wordt de steiger, vlonder, visstoep of het overhangend bouwwerk vrij over het water geplaatst en de aanwezige oeverbescherming niet aangetast;
- e.
wordt bij het plaatsen, verplaatsen of behouden van de steiger, vlonder, visstoep of het overhangend bouwwerk het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet gewijzigd;
- f.
wordt de steiger, vlonder, visstoep of het overhangend bouwwerk zodanig geplaatst, verplaatst of behouden dat deze niet verzakt, het talud niet wordt beschadigd en de water aan- en afvoer niet wordt belemmerd;
- g.
wordt bij het verwijderen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk, wordt het werk in zijn geheel verwijderd en wordt het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld;
- h.
is in schouwwateren inspectie van het profiel te allen tijde mogelijk; en
- i.
wordt voor een aanliggende eigenaar het onderhoud van het schouwprofiel door de steiger, vlonder, visstoep of het overhangend bouwwerk niet nadeliger.
Artikel 4.113 Toestemmingsvrij
Het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk is toestemmingsvrij indien:
- a.
de steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk niet wordt geplaatst, verplaatst, verwijderd of onderhouden:
- 1º.
in een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering;
- 2º.
in een hoofdwater of in de beschermingszone van een hoofdwater;
- 3º.
in een vaarweg in het beheer van het waterschap; en
- 4º.
aan of op een natuurvriendelijke oever of rietkraag; en
- 1º.
- b.
de afstand tussen de te plaatsen steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk en een peilregulerend kunstwerk groter dan of gelijk aan 10 meter (m) is.
Artikel 4.114 Vergunningplicht
Voor het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.112; of
- b.
artikel 4.113 niet van toepassing is.
Artikel 4.115 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen en verwijderen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
de onderbouwende berekeningen;
- 1º.
- g.
lengte van het werk in meter (m); en
- h.
de breedte van het werk in meter (m).
Paragraaf 4.21 Uitstroomvoorzieningen en versneld afvoeren van water
Artikel 4.116 Toepassingsbereik
- 1
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, vervangen en verwijderen van een uitstroomvoorziening:
- a.
in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk; of
- b.
die uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam.
- a.
- 2
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.4; en
- b.
het lozen op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in hoofdstuk 2.
- a.
Artikel 4.117 Algemene regels
- 1
Door de uitstroomvoorziening ontstaat er geen schade aan het talud door het wegspoelen van grond.
- 2
Indien een uitstroomvoorziening wordt aangelegd of vervangen wordt geen milieubezwaarlijk materiaal gebruikt.
- 3
Indien een uitstroomvoorziening wordt aangelegd of vervangen en uitmondt in een hoofdwater:
- a.
is de uitstroomvoorziening ten behoeve van drainage:
- 1º.
voorzien van een taludgoot;
- 2º.
dan steken de uiteinden van de uitstroomvoorziening niet uit het talud; en
- 3º.
dan wordt de uitstroomvoorziening niet gemarkeerd;
- 1º.
- b.
is het uitsteken van de onderkant van de uitstroomvoorziening buiten het talud kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm) indien:
- c.
is het uiteinde van de uitstroomvoorziening gemarkeerd met duidelijk zichtbare palen met een witte kop indien:
- d.
wordt de bijbehorende markering in goede staat onderhouden;
- e.
kunnen de hiervoor genoemde palen vervallen indien de uitstroomvoorziening in een oeverbeschermende voorziening wordt aangebracht; en
- f.
worden schade aan en verzakkingen van het talud voorkomen en indien deze zich voordoen direct hersteld.
- a.
- 4
Indien een uitstroomvoorziening wordt verwijderd:
- a.
wordt de uitstroomvoorziening volledig verwijderd; en
- b.
wordt het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.
- a.
Artikel 4.118 Toestemmingsvrij
- 1
Het aanleggen van een uitstroomvoorziening niet bedoeld zijnde voor het versneld tot afvoer brengen van hemelwater van nieuw verhard of bebouwd oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
de uitstroomvoorziening uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam; en
- b.
de uitstroomvoorziening niet in een waterkering wordt aangelegd.
- a.
- 2
Het aanleggen van een uitstroomvoorziening ten behoeve van het versneld tot afvoer brengen van hemelwater van nieuw verhard of bebouwd oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
de uitstroomvoorziening uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam;
- b.
de uitstroomvoorziening niet in een waterkering wordt aangelegd; en
- c.
de verharding of bebouwing waarvoor de uitstroomvoorziening aangelegd wordt:
- 1º.
vindt plaats binnen de bebouwde kom;
- 2º.
voor de aanleg van de verharding of bebouwing door het waterschap is een wateradvies verstrekt; en
- 3º.
in het wateradvies is bepaald door het waterschap dat er geen omgevingsvergunning nodig is.
- 1º.
- a.
- 3
Het aanleggen van een uitstroomvoorziening ten behoeve van het versneld tot afvoer brengen van hemelwater van nieuw verhard of bebouwd oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
de uitstroomvoorziening uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam;
- b.
de uitstroomvoorziening niet in een waterkering wordt aangelegd; en
- c.
de verharding of bebouwing waarvoor de uitstroomvoorziening aangelegd wordt:
- 1º.
vindt plaats binnen de bebouwde kom; en
- 2º.
voor de aanleg van de verharding of bebouwing is door het waterschap geen wateradvies verstrekt.
- 1º.
- a.
- 4
Het aanleggen van een uitstroomvoorziening ten behoeve van het versneld tot afvoer brengen van hemelwater van nieuw verhard of bebouwd oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
de uitstroomvoorziening uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam;
- b.
de uitstroomvoorziening niet in een waterkering wordt aangelegd; en
- c.
de verharding of bebouwing waarvoor de uitstroomvoorziening aangelegd wordt:
- 1º.
vindt plaats buiten de bebouwde kom; en
- 2º.
is kleiner dan of gelijk aan 1.500 vierkante meter (m2).
- 1º.
- a.
- 5
Het aanleggen van een uitstroomvoorziening ten behoeve van het versneld tot afvoer brengen van hemelwater van nieuw verhard of bebouwd oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:
- a.
de uitstroomvoorziening uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam;
- b.
de uitstroomvoorziening niet in een waterkering wordt aangelegd; en
- c.
de verharding of bebouwing waarvoor de uitstroomvoorziening aangelegd wordt:
- 1º.
is reeds eerder verhard of bebouwd geweest; en
- 2º.
de periode tussen het verwijderen van de verharding of bebouwing en het opnieuw verharden of bebouwen is kleiner dan of gelijk aan 1.826 dagen.
- 1º.
- a.
- 6
Het vervangen van een reeds bestaande uitstroomvoorziening is toestemmingsvrij.
Artikel 4.119 Vergunningplicht
Voor het aanleggen en verwijderen van een uitstroomvoorziening geldt een vergunningplicht, indien:
- a.
niet wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 4.117; of
- b.
artikel 4.118 niet van toepassing is.
Artikel 4.120 Indieningsvereisten omgevingsvergunning
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, vervangen en verwijderen van een uitstroomvoorziening die uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel van de activiteit;
- b.
een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;
- d.
de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;
- e.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;
- f.
een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:
- 1º.
de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;
- 2º.
een detailtekening van de voorziening met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;
- 3º.
een situering van de voorziening inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam, of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan de voorziening wordt aangebracht;
- 4º.
maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en
- 5º.
onderbouwende berekeningen;
- 1º.
- g.
in geval van een uitstroomvoorziening ten behoeve van het versneld afvoeren van hemelwater door het aanbrengen van verhard oppervlak tevens:
- 1º.
een omschrijving van het soort of type aan te brengen verhard oppervlak;
- 2º.
de oppervlakte van het aan te brengen verhard oppervlak;
- 3º.
een omschrijving van de wijze van afvoer van het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt; en
- 4º.
een beschrijving van de manier en op welke plek de vermindering van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam wordt gecompenseerd;
- 1º.
- h.
de lengte van de voorziening in meter (m);
- i.
de breedte van de voorziening in meter (m);
- j.
de hoogte van de voorziening in meter (m);
- k.
de diameter van de voorziening in millimeter (mm);
- l.
diepte van de voorziening ten opzichte van het maaiveld in meter (m);
- m.
afstand v