Waterschapsverordening

Geldend van 01-01-2024 t/m 12-02-2024

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

Paragraaf 1.2 Algemene bepalingen omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze waterschapsverordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen;

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk; en

  • e.

    het behoeden van de staat en werking van een vaarweg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die vaarweg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die vaarweg kan behoren.

Artikel 1.4 Werkingsgebieden

Artikel 1.5 Normadressaat

De regels van deze waterschapsverordening zijn van toepassing op degene die de activiteit verricht of laat verrichten, voor zover niet anders is bepaald.

Artikel 1.6 Specifieke zorgplicht: algemeen

  • 1

    Degene die een activiteit verricht met betrekking tot het watersysteem of een onderdeel daarvan, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 1.3, moet:

    • a.

      alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Degene die handelingen verricht als bedoeld in het eerste lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur.

  • 3

    Een rechthebbende die op basis van artikel 10.3 Omgevingswet een ontvangstplicht heeft voor maaisel, baggerspecie of hekkelspecie, is verplicht dit binnen een half jaar na ontvangst op te ruimen.

  • 4

    Het dagelijks bestuur kan aanwijzingen geven over de handelingen genoemd in het eerste lid tot en met het derde lid.

Artikel 1.7 Specifieke zorgplicht: concretisering kwantiteit

Artikel 1.6 houdt in ieder geval in:

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften

Artikel 1.9 Vangnetvergunningplicht en afwegingskader/voorschriften vergunning

Artikel 1.10 Algeheel verbod bij calamiteiten

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Paragraaf 2.1 Algemeen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

  • 1

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt of ongedaan gemaakt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Deze zorgplicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.3 Verbod

Artikel 2.4 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 2.5 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Artikel 2.6 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

  • 1

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 2.7 Informeren over een ongewoon voorval

Artikel 2.8 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Paragraaf 2.2 Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.9 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.10 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.11 Toestemmingsvrij

Artikel 2.12 Meldingsplicht

Voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien:

Artikel 2.13 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.12, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 2.14 Vergunningplicht

Voor het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht indien:

Paragraaf 2.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 2.15 Toepassingsbereik

Deze paragraaf 2.3 is van toepassing op het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.16 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.17 Toestemmingsvrij

Het lozen van grondwater bij ontwatering is toestemmingsvrij indien:

  • a.

    de periode van lozen kleiner dan of gelijk aan 48 uur is; of

  • b.

    het lozen plaatsvindt bij wonen.

Artikel 2.18 Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij ontwatering

Artikel 2.19 Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij saneringen

Artikel 2.20 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.4 Lozen van afvloeiend hemelwater

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.22 Toestemmingsvrij

Het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij, indien dat hemelwater:

Artikel 2.23 Meldingsplicht

Artikel 2.24 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.25 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.26 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.27 Toestemmingsvrij

Lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien dit:

  • a.

    plaatsvindt vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

  • b.

    plaatsvindt op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 2.28 Meldingsplicht voor lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.29 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.30 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.6 Lozen van koelwater

Artikel 2.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.32 Algemene regels

Indien koelwater wordt geloosd:

Artikel 2.33 Meldingsplicht

Voor het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.34 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.7 Lozen van koude of warmte bij aquathermie

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Artikel 2.36 Algemene regels

Indien koude en warmte bij aquathermie wordt geloosd:

Artikel 2.37 Meldingsplicht

Voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien:

Artikel 2.38 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.37, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

Paragraaf 2.8 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.40 Algemene regels

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 milligram per kubieke meter (mg/Nm3), gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.41 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 2.42 Toestemmingsvrij

Artikel 2.43 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

  • 2

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van groter dan 8 meter per seconde (m/s).

  • 4

    De werkinstructie is ter plekke van het reinigen en conserveren van het bouwwerk aanwezig en in te zien door medewerkers van het waterschap.

Artikel 2.44 Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen

  • 1

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

    • b.

      welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

  • 2

    De werkinstructie is ter plekke van het bouwen, renoveren en slopen van het bouwwerk aanwezig en in te zien door medewerkers van het waterschap.

Paragraaf 2.9 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.46 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraaf worden de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 2.47 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.48 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij overslaan van inerte goederen

  • 1

    Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht kan afvalwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter (m); of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 2.10 Lozen bij opslaan of overslaan van niet-inerte goederen

Artikel 2.49 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van niet-inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.50 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.51 Toestemmingsvrij

  • 1

    Het lozen op een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien het lozen plaatsvindt bij:

  • 2

    Bij het overslaan van goederen uit het eerste lid in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter (m); of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 2.52 Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Artikel 2.53 Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen

  • 1

    Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen geldt een meldingsplicht.

  • 2

    Bij het overslaan van goederen uit het eerste lid in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 meter (m); of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 2.54 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.11 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.55 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.56 Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen, en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1º tot en met 3º, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 2.57 Toestemmingsvrij bij lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 2.12 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder

Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij ontgraving, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door of namens de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.59 Meldingsplicht voor lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Voor het lozen van stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam, op datzelfde oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.60 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.61 Meldingsplicht voor lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Voor het lozen van stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 2.59 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, op datzelfde oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.62 Meldingsplicht voor lozen van algen en bacteriën

Voor het lozen van algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.63 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.13 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij schoonmaken drinkwaterleidingen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.65 Algemene regels

Er worden geen chemicaliën toegevoegd aan het water dat gebruikt wordt voor het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Artikel 2.66 Toestemmingsvrij

Afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Paragraaf 2.14 Lozen bij calamiteitenoefening

Artikel 2.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf 2.14 is van toepassing op het lozen van afvalwater bij een calamiteitenoefening op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.68 Meldingsplicht

Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.69 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.68, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt;

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat; en

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 2.15 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.70 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.71 Meet- en rekenbepalingen

  • 1

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 2.72 Meldingsplicht voor lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Artikel 2.73 Meldingsplicht voor lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Artikel 2.74 Meldingsplicht voor lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Artikel 2.75 Meldingsplicht voor lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Artikel 2.76 Meldingsplicht voor lozen bij ontijzeren grondwater

Artikel 2.77 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.16 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het maken van betonmortel en uitwassen van beton op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.79 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.80 Toestemmingsvrij

Paragraaf 2.17 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.81 Toepassingsbereik

Artikel 2.82 Meldingsplicht

Artikel 2.83 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.18 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.84 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.85 Meldingsplicht

Voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van spuiwater uit recreatieve visvijvers geldt een meldingsplicht.

Artikel 2.86 Indieningsvereisten melding

Paragraaf 2.19 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.87 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.88 Toestemmingsvrij

De volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Paragraaf 2.20 Asverstrooiing

Artikel 2.89 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verstrooien van as op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.90 Toestemmingsvrij

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Paragraaf 2.21 Overige lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Artikel 2.91 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op overige lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 2.92 Toestemmingsvrij

Artikel 2.93 Vangnetvergunningplicht lozen op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.94 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten, tenzij voldaan wordt aan artikel 2.92, eerste lid, onderdeel d.

Paragraaf 2.22 Indieningsvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 2.95 Indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 2.96 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.97 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Wateronttrekkingsactiviteiten en in de bodem brengen van water

Paragraaf 3.1 Onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.2 Toestemmingsvrij

Artikel 3.3 Meldingsplicht

Indien de onttrekking van water aan een oppervlaktewaterlichaam groter dan of gelijk aan 250 kubieke meter per uur (m3/u) is en dit water wordt niet in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam teruggebracht dan geldt een meldingsplicht.

Artikel 3.4 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekkenwater wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;

  • d.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per onttrekkingspunt; en

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken.

Artikel 3.5 Vergunningplicht

Voor het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht indien de wateronttrekking:

Artikel 3.6 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekkenwater wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;

  • d.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per onttrekkingspunt; en

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken.

Artikel 3.7 Verbod

Paragraaf 3.2 Onttrekken van grondwater

Artikel 3.8 Toepassingsbereik

Artikel 3.9 Meetverplichting

Artikel 3.10 Algemene regels

Artikel 3.11 Toestemmingsvrij

Grondwater kan toestemmingsvrijonttrokken worden indien:

Artikel 3.12 Meldingsplicht

  • 1

    Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van een bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling, grondsanering of grondwatersanering geldt een meldingsplicht indien:

    • a.

      de onttrekking kleiner dan 50.000 kubieke meter per maand (m3/maand) is; en

    • b.

      de onttrekkingsduur kleiner dan of gelijk aan 120 aaneengesloten dagen is.

  • 2

    Indien grondwater wordt onttrokken voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 60 kubieke meter per uur (m3/u) is, geldt een meldingsplicht.

  • 3

    Indien grondwater wordt onttrokken voor overige doeleinden dan geldt een meldingsplicht indien het onttrekken van grondwater:

    • a.

      niet plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 kubieke meter per uur is (m3/u); of

    • b.

      plaatsvindt op de Waddeneilanden en plaatsvindt op basis van een pompcapaciteit kleiner dan of gelijk aan 5 kubieke meter per uur (m3/u) is.

Artikel 3.13 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekkenwater wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit;

  • d.

    het aantal in te richten putten;

  • e.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • h.

    de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;

  • i.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per put;

  • j.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken; en

  • k.

    een beschrijving van de locatie waar het onttrokkenwater wordt geloosd.

Artikel 3.14 Vergunningplicht

Artikel 3.15 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekkengrondwater wordt gebruikt;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de onttrekkingsactiviteit, de verwachte duur van de onttrekkingsactiviteit en bij een tijdelijke onttrekking de datum van het einde van de onttrekkingsactiviteit

  • d.

    het aantal in te richten putten;

  • e.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • h.

    de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;

  • i.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur (m3/u) per put;

  • j.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand), jaar (m3/jaar) en het totaal (m3), die ten hoogste wordt onttrokken; en

  • k.

    een beschrijving van de locatie waar het onttrokkenwater wordt geloosd.

Artikel 3.16 Beoordelingsregel omgevingsvergunning

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.17 Verbod

Paragraaf 3.3 In de bodem brengen van water

Artikel 3.18 Toepassingsbereik

Artikel 3.19 Meetverplichting

  • 1

    Degene die water in de bodem brengt, meet de in elk kwartaal in de bodem gebrachte hoeveelheid water met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent (%).

  • 2

    Voor het kortdurend of seizoensgebonden in de bodem brengen van water kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3

    Degene die water in de bodem brengt, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 3.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    Nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    Nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    Ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    Fluoride

    F

    driemaandelijks

    Chloride

    Cl

    vierwekelijks

    Sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    Natrium

    Na

    driemaandelijks

    IJzer

    Fe

    driemaandelijks

    Mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    Chroom

    Cr

    driemaandelijks

    Lood

    Pb

    driemaandelijks

    Koper

    Cu

    driemaandelijks

    Zink

    Zn

    driemaandelijks

    Cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    Arseen

    As

    driemaandelijks

    Cyanide

    CN

    driemaandelijks

    Minerale olie

     

    vierwekelijks

    Adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    Vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    Vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    Polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    Fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als het in de bodem brengen van water is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden in de bodem gebrachte water; en

    • b.

      de kwaliteit van het in de bodem gebrachte water.

  • 5

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

Artikel 3.20 Vergunningplicht

Voor het in de bodem brengen van water geldt een vergunningplicht.

Artikel 3.21 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het water in de bodem wordt gebracht;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit, de verwachte duur van de activiteit en bij het tijdelijk in de bodem brengen van water de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    het aantal in te richten putten;

  • e.

    de coördinaten volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere plek waar water in de bodem wordt gebracht;

  • f.

    de diepte in meter (m) van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • g.

    de lengte in meter (m) van het effectieve filter in iedere put;

  • h.

    een beschrijving van de eventuele samenhang van het brengen van water in de bodem met een onttrekking;

  • i.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur (m3/u), etmaal (m3/etmaal), maand (m3/maand) en jaar (m3/jaar), die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

  • j.

    de diepte in meter (m) waarop het water in de bodem wordt gebracht; en

  • k.

    de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht.

Artikel 3.22 Beoordelingsregel omgevingsvergunning

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.23 Voorschriften omgevingsvergunning

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.24 Verbod

  • 1

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur van het waterschap verbieden water in de bodem te brengen.

  • 2

    Zodra het dagelijks bestuur van het waterschap, gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.

Hoofdstuk 4 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk

Paragraaf 4.1 Afval, materialen, stoffen en goederen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.2 Toestemmingsvrij

Het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen is toestemmingsvrij indien dit gebeurt op een daarvoor ingerichte plaats:

Artikel 4.3 Vergunningplicht

Artikel 4.4 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

  • f.

    een omschrijving van het soort of type materialen, stoffen of goederen; en

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen.

Paragraaf 4.2 Beplanting en opgaande houtbeplanting

Artikel 4.5 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.6 Algemene regels

Indien riet of waterplanten worden verwijderd in een hoofdwater:

  • a.

    worden rietstroken niet gemaaid of gehekkeld tenzij:

    • 1º.

      het trajecten kleiner dan 5 meter (m) betreft;

    • 2º.

      de onderlinge afstand tussen deze trajecten is groter dan of gelijk aan 500 meter buiten de bebouwde kom; of

    • 3º.

      de onderlinge afstand tussen deze trajecten is groter dan of gelijk aan 100 meter binnen de bebouwde kom;

  • b.

    wordt van 15 juni tot en met 14 augustus niet gehekkeld;

  • c.

    worden waterplanten van 15 juni tot en met 14 augustus:

    • 1º.

      kleiner dan of gelijk aan 2 keer onder water gemaaid;

    • 2º.

      bij het maaien boven de waterbodem afgesneden of geknipt; en

    • 3º.

      bij het maaien niet tegelijkertijd met bodemmateriaal verwijderd;

  • d.

    kunnen waterplanten in de periode van 15 augustus tot en met 30 november 1 keer onder water gemaaid of gehekkeld worden;

  • e.

    worden waterplanten alleen gemaaid in de middenstrook van het oppervlaktewaterlichaam waarbij:

    • 1º.

      de breedte van de te maaien strook kleiner dan of gelijk aan 6 meter (m) is;

    • 2º.

      de afstand van de te maaien strook tot het riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is; en

    • 3º.

      de afstand van de te maaien strook tot de oever zonder riet overal groter dan of gelijk aan 1 meter (m) is;

  • f.

    wordt het maaisel of gehekkeld materiaal niet afgezet:

  • g.

    mag maaisel tijdelijk op de kruin van de waterkering worden afgezet indien:

  • h.

    mag maaisel tijdelijk buiten het talud worden afgezet. Het maaisel moet dan minimaal 48 uur (u) blijven liggen en binnen 180 dagen worden verwijderd; en

  • i.

    wordt bij het maaien en hekkelen de Gedragscode Wet natuurbescherming voor waterschappen gevolgd.

Artikel 4.7 Toestemmingsvrij aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting

Het aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting is toestemmingsvrij indien dit plaatsvindt in een particuliere tuin:

Artikel 4.8 Toestemmingsvrij verwijderen van riet of waterplanten

Het verwijderen van riet of waterplanten is toestemmingsvrij indien dit:

Artikel 4.9 Meldingsplicht

Voor het verwijderen van riet of waterplanten geldt een meldingsplicht indien:

  • a.

    dit plaatsvindt in een hoofdwater; en

  • b.

    dit plaatsvindt van 15 juni tot en met 30 november.

Artikel 4.10 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het verwijderen van riet of waterplanten in een hoofdwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.11 Vergunningplicht voor het verwijderen van riet of waterplanten

Voor het verwijderen van riet of waterplanten geldt een vergunningplicht indien:

Artikel 4.12 Vergunningplicht aanbrengen of verwijderen beplanting of opgaande houtbeplanting

Indien beplanting of opgaande houtbeplanting wordt aangebracht of verwijderd geldt een vergunningplicht, indien niet wordt voldaan aan artikel 4.7.

Artikel 4.13 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van beplanting en opgaande houtbeplanting en het verwijderen van riet of waterplanten, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • g.

    een omschrijving van de soort bomen of beplanting.

Paragraaf 4.3 Boringen voor het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen

Artikel 4.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.15 Vergunningplicht

Voor het verrichten van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen geldt een vergunningplicht indien dit:

Artikel 4.16 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.4 Bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen

Artikel 4.17 Toepassingsbereik

Artikel 4.18 Algemene regels

Artikel 4.19 Toestemmingsvrij

Het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen is toestemmingsvrij indien dit:

Artikel 4.20 Meldingsplicht

Voor het aanleggen en verwijderen van een brandblusvoorziening waarvoor grondwater wordt onttrokken geldt een meldingsplicht indien:

Artikel 4.21 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • c.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • d.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en

  • e.

    het object, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

Artikel 4.22 Vergunningplicht

Voor het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.18 tot en met artikel 4.21.

Artikel 4.23 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten, aanleggen, plaatsen, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.5 Brug en viaduct

Artikel 4.24 Toepassingsbereik

Artikel 4.25 Algemene regels

Indien een brug of viaduct wordt aangelegd of verwijderd:

  • a.

    is bij het aanleggen van de brug of viaduct de afstand tussen de aan te leggen brug of viaduct en een ander kunstwerk groter of gelijk aan 10 meter;

  • b.

    worden de taluds onder de brug of viaduct aan weerszijden tot 2 meter voorzien van een deugdelijke grondkering;

  • c.

    wordt het watervoerend profiel niet versmald;

  • d.

    wordt de waterdoorstroming van het water niet verminderd;

  • e.

    wordt geen milieubezwaarlijk materiaal gebruikt;

  • f.

    worden schade aan en verzakkingen van het talud voorkomen en indien deze zich voordoen direct hersteld; en

  • g.

    wordt bij verwijdering van de brug of viaduct het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam gelijk aan het aansluitend profiel hersteld.

Artikel 4.26 Toestemmingsvrij

Het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.27 Vergunningplicht

Voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.25 en artikel 4.26.

Artikel 4.28 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds onder de brughoofden;

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen.

  • h.

    de lengte van de brug of viaduct in meter (m);

  • i.

    de breedte van de brug of viaduct in meter (m);

  • j.

    de hoogte van de brug of viaduct ten opzichte van het waterpeil in meter (m); en

  • k.

    de hoogte van de brug of viaduct ten opzicht van het maaiveld in meter (m).

Paragraaf 4.6 Dam zonder duiker

Artikel 4.29 Toepassingsbereik

Artikel 4.30 Algemene regels

Indien een dam zonder duiker wordt verbreed of verwijderd:

  • a.

    heeft dit geen peilwijziging tot gevolg;

  • b.

    is of wordt bij verbreding van de dam de breedte van de dam gemeten op de waterlijn langs de as van het oppervlaktewaterlichaam kleiner dan of gelijk aan 10 meter (m);

  • c.

    worden bij verbreding van de dam aan weerszijden van de dam:

    • 1º.

      taluds aangebracht in de verhouding kleiner dan of gelijk aan 1:1,5; of

    • 2º.

      damleggers aangebracht; en

  • d.

    wordt bij het verwijderen van de dam het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.

Artikel 4.31 Toestemmingsvrij

Het verbreden of verwijderen van een dam zonder duiker is toestemmingsvrij, indien:

Artikel 4.32 Vergunningplicht

Artikel 4.33 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een dam zonder duiker, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds;

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen;

  • h.

    de lengte van de dam in meter (m);

  • i.

    de bovenbreedte van de dam in meter (m); en

  • j.

    de huidige lengte van de te wijzigen dam in meter (m).

Paragraaf 4.7 Duiker of dam met duiker

Artikel 4.34 Toepassingsbereik

Artikel 4.35 Algemene regels

  • 1

    Indien een duiker wordt aangelegd, verlengd of vervangen, voldoet de duiker aan de volgende maatvoeringen:

    • a.

      de lengte van de duiker is kleiner dan of gelijk aan 10 meter (m);

    • b.

      de diameter van de duiker is groter dan of gelijk aan 300 millimeter (mm);

    • c.

      bij watergangen:

      • 1º.

        die droogvallen, ligt de binnenonderkant van de duiker boven de vaste waterbodem; of

      • 2º.

        die niet-droogvallen, ligt de binnenbovenkant van de duiker boven het hoogste peil;

    • d.

      bij watergangen:

      • 1º.

        die droogvallen, is de afstand tussen de binnenonderkant van de duiker en de vaste waterbodem gelijk aan 50 millimeter (mm); of

      • 2º.

        die niet-droogvallen met een duiker met een diameter gelijk aan 300 millimeter (mm) is de afstand tussen de binnenbovenkant van de duiker en het hoogste peil is gelijk aan 50 millimeter (mm); of

      • 3º.

        die niet-droogvallen met een duiker met een diameter groter dan 300 millimeter (mm) is de afstand tussen de binnenbovenkant van de duiker en het hoogste peil groter dan of gelijk aan 50 millimeter (mm), mits het debiet van waterdoorstroming niet kleiner wordt dan de waterdoorstroming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2º;

    • e.

      de afstand tot andere kunstwerken is of wordt groter dan of gelijk aan 10 meter (m); en

    • f.

      indien de duiker benedenstrooms van een stuw aangelegd of verlengd wordt, is de afstand tussen de duiker en de stuw groter dan of gelijk aan 20 meter (m).

  • 2

    Indien een duiker wordt aangelegd, verlengd, vervangen of verwijderd:

    • a.

      heeft dit geen peilwijziging tot gevolg;

    • b.

      wordt de duiker zonder knikpunten of bochten aangelegd;

    • c.

      wordt de as van de duiker in het midden van het oppervlaktewaterlichaam aangelegd;

    • d.

      zijn verbindingen tussen duikerelementen voorzien van een blijvend waterdichte afdichting;

    • e.

      wordt bij het aanleggen, verlengen of vervangen geen milieubezwaarlijk materiaal gebruikt;

    • f.

      wordt bij verlenging van een duiker:

      • 1º.

        voor het nieuwe deel van de duiker hetzelfde materiaal gebruikt als de bestaande duiker, tenzij bij de bestaande duiker milieubezwaarlijk materiaal gebruikt is; en

      • 2º.

        heeft het nieuwe deel dezelfde vorm en diameter als de te verlengen duiker;

    • g.

      wordt bij vervanging of verwijdering van een duiker de oude duiker volledig verwijderd; en

    • h.

      wordt bij het verwijderen van een duiker het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.

  • 3

    Indien in combinatie met de duiker ook een dam wordt aangelegd, verbreed of verwijderd geldt voor de dam:

    • a.

      dat aan weerszijden van de dam:

      • 1º.

        taluds worden aangebracht in de verhouding kleiner dan of gelijk aan 1:1,5; of

      • 2º.

        damleggers worden aangebracht;

    • b.

      dat bij het verwijderen van een dam het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel wordt hersteld; en

    • c.

      indien de dam wordt verbreed, wordt ook de bijbehorende duiker verlengd.

Artikel 4.36 Toestemmingsvrij

Het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of een dam met duiker is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.37 Meldingsplicht

Artikel 4.38 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het aanleggen, verlengen, vervangen of verwijderen van een duiker of dam met duiker, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • c.

    de coördinaten van de locatie volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting;

  • d.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en

  • e.

    een schets van het object, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

Artikel 4.39 Vergunningplicht

Voor het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een duiker of dam met duiker geldt een vergunningplicht, indien niet voldaan wordt aan artikel 4.35 tot en met artikel 4.38.

Artikel 4.40 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van een duiker of dam met duiker, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van de afwerking of inrichting van de taluds;

  • g.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      onderbouwende berekeningen;

  • h.

    de lengte van de duiker op de waterlijn in meter (m);

  • i.

    de diameter van de duiker in millimeter (mm);

  • j.

    de lengte van de dam in meter (m);

  • k.

    de bovenbreedte van de dam in meter (m); en

  • l.

    de huidige lengte van de te wijzigen dam in meter (m).

Paragraaf 4.8 Dieren houden

Artikel 4.41 Toepassingsbereik

Artikel 4.42 Algemene regels

Artikel 4.43 Toestemmingsvrij

Artikel 4.44 Verbod

Voor het houden van dieren geldt een verbod, indien niet voldaan wordt aan artikel 4.42 en artikel 4.43.

Paragraaf 4.9 Evenementen

Artikel 4.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.46 Algemene regels

Indien een evenement wordt gehouden:

Artikel 4.47 Toestemmingsvrij

Het houden van een evenement is toestemmingsvrij indien dit wordt gehouden:

Artikel 4.48 Meldingsplicht

Voor het houden van een evenement geldt een meldingsplicht indien dit:

Artikel 4.49 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het houden van een evenement, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.50 Vergunningplicht

Voor het houden van evenementen geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.46 tot en met artikel 4.49.

Artikel 4.51 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het houden van evenementen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.10 Graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden

Artikel 4.52 Toepassingsbereik

Artikel 4.53 Algemene regels

Artikel 4.54 Meldingsplicht voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam

Voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien dit:

Artikel 4.55 Meldingsplicht voor baggeren

Voor het baggeren van een oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht indien dit plaatsvindt in een hoofdwater.

Artikel 4.56 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam of het baggeren van een hoofdwater, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.57 Vergunningplicht voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam

Voor het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.58 Vergunningplicht voor baggeren

Voor het baggeren van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht, indien:

Artikel 4.59 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.11 Grond aanbrengen, baggerslib en grond toepassen, baggerspecie verspreiden en dempen

Artikel 4.60 Toepassingsbereik

Artikel 4.61 Meet- en rekenbepalingen

  • 1

    Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een aangewezen zandwinplas:

  • 2

    Voor het opvullen van een oppervlaktewaterlichaam, zijnde een aangewezen zandwinplas, door het toepassen van grond of baggerspecie uit het beheergebied van het waterschap:

    Tabel 4.1 Lokale maximale waarden voor het opvullen van een aangewezen zandwinplas

    Parameter

    Lokale maximale waarden in mg/kg droge stof, omgerekend naar standaardbodem

    Antimoon

    7

    Arseen

    29

    Barium

    458

    Cadmium

    4

    Chroom

    120

    Kobalt

    25

    Koper

    124

    Kwik

    1,7

    Lood

    277

    Molybdeen

    5

    Nikkel

    51

    Tin

    123

    Vanadium

    80

    Zink

    663

    Som 10 PAK

    23

    Minerale olie

    1400

    Som drins

    0,11

    Chloordaan

    2,5

    DDT/DDE/DDD

    0,3

    Som 7 PCB’s

    0,18

    Som HCH’s

    0,1

    Heptachloor

    0,022

    Heptachloorepoxide (som)

    0,025

    Hexachloorbenzeen

    0,044

    Hexchloorbutadieen

    0,025

    Pentachloorbenzenen

    0,007

    α-endosulfan

    0,022

    Cyanide

    13

    • b.

      geldt voor parameters die niet in tabel 4.1 benoemd zijn, de maximale waarde voor de kwaliteitsklasse A uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit als bovengrens;

    • c.

      geldt voor grond of baggerspecie afkomstig uit andere gebieden dan het beheergebied van het waterschap, conform de regelgeving uit het Besluit bodemkwaliteit, de Achtergrondwaarden uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit als bovengrens; en

    • d.

      in afwijking op voorgaande onderdelen gelden voor PFAS en PFOS de toepassingswaarden uit het meest actuele Handelingskader PFAS van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 4.62 Algemene regels

Artikel 4.63 Toestemmingsvrij

Het aanbrengen van grond is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.64 Meldingsplicht voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 4.65 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het verspreiden van baggerspecie, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Artikel 4.66 Vergunningplicht voor het aanbrengen van grond

Voor het aanbrengen van grond geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.62 en artikel 4.63.

Artikel 4.67 Vergunningplicht voor het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam

Voor het dempen en verondiepen van een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht.

Artikel 4.68 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Artikel 4.69 Voorschriften omgevingsvergunning

Compenserende waterberging wordt aangelegd binnen hetzelfde peilgebied. In uitzonderingsgevallen kan gemotiveerd worden afgeweken van de regel dat moet worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied. Er geldt dan de volgende volgorde:

  • a.

    compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil);

  • b.

    compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); of

  • c.

    compenseren in hetzelfde bemalingsgebied.

Artikel 4.70 Verbod voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam

Voor het verspreiden van baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam geldt een verbod indien niet voldaan wordt aan artikel 4.61, artikel 4.62, artikel 4.64 en artikel 4.65.

Artikel 4.71 Verbod voor het toepassen van grond of baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam

Voor het opvullen van een oppervlaktewaterlichaam, zijnde een aangewezen zandwinplas, door het toepassen van grond of baggerspecie, geldt een verbod indien niet voldaan wordt aan artikel 4.61 en artikel 4.62.

Paragraaf 4.12 Inlaat

Artikel 4.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verwijderen van een inlaat in een lokale waterkering of regionale waterkering bedoeld voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels.

Artikel 4.73 Algemene regels

  • 1

    Indien een inlaat wordt aangelegd:

    • a.

      bestaat de inlaat uit een duiker (pijp) en een afsluiter;

    • b.

      is de duiker gemaakt van PVC en heeft een diameter van kleiner dan of gelijk aan 125 millimeter (mm);

    • c.

      is de afsluiter regelbaar door middel van een pen-gat verbinding en moet volledig waterdicht afgesloten kunnen worden;

    • d.

      wordt de inlaat bediend door de initiatiefnemer in overleg met de rayonbeheerder van het waterschap;

    • e.

      wordt de inlaat aan weerszijden gemarkeerd met een paal met witte kop;

    • f.

      wordt de bijbehorende markering in goede staat onderhouden;

    • g.

      ligt de uitstroomkant van de inlaat binnendijks buiten de beschermingszone;

    • h.

      wordt de inlaat aangelegd in een open sleuf van kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm) breed waarbij aan de waterzijde 1 meter (m) behouden blijft waar de duiker doorheen geperst wordt;

    • i.

      wordt grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt in de oorspronkelijke laagopbouw teruggebracht in lagen van maximaal 200 millimeter (mm). Deze grond dient zorgvuldig om de 200 millimeter (mm) mechanisch te worden verdicht;

    • j.

      worden de te verrichten werkzaamheden eenmaal in uitvoering onafgebroken uitgevoerd en mogen niet plaatsvinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;

    • k.

      wordt bij aanleg op zandgrond achter de inlaat een kleikist geplaatst van 500 millimeter (mm) bij 500 millimeter (mm);

    • l.

      wordt de plasdras buiten de beschermingszone van de waterkering aangelegd en de afstand gemeten vanaf het boezemwater tot het begin van de plasdras moet groter dan of gelijk aan 15 meter (m) zijn;

    • m.

      worden eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de waterkering als gevolg van de werkzaamheden zo snel mogelijk volledig hersteld; en

    • n.

      is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het plaatsen, beheer en onderhoud van de inlaat en aanwijzingen daartoe van de rayonbeheerder van het waterschap moeten stipt worden opgevolgd.

  • 2

    Indien een inlaat wordt verwijderd:

    • a.

      wordt het moment van verwijderen vooraf gemeld worden aan de rayonbeheerder van het waterschap;

    • b.

      wordt het profiel van de waterkering en de beschermingszone niet veranderd door het verwijderen van de inlaat;

    • c.

      worden ontgravingen in de waterkering tot een minimum worden beperkt;

    • d.

      wordt grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt in de oorspronkelijke laagopbouw teruggebracht in lagen van kleiner dan of gelijk aan 200 millimeter (mm). Deze grond dient zorgvuldig om de 200 millimeter (mm) mechanisch te worden verdicht;

    • e.

      worden tekort komende materialen aangevuld door materiaal van de oorspronkelijke kwaliteit en hoedanigheid;

    • f.

      worden de te verrichten werkzaamheden eenmaal in uitvoering onafgebroken en mogen niet plaatsvinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;

    • g.

      worden eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de waterkering als gevolg van de werkzaamheden zo snel mogelijk volledig hersteld; en

    • h.

      is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het verwijderen van de inlaat en aanwijzingen daartoe van de rayonbeheerder van het waterschap moeten stipt worden opgevolgd.

Artikel 4.74 Toestemmingsvrij

Het verwijderen van een inlaat in een waterkering is toestemmingsvrij indien deze voorafgaand aan het aanleggen is gemeld bij het waterschap en voldoet aan artikel 4.73, tweede lid.

Artikel 4.75 Meldingsplicht

Voor het aanleggen van een inlaat in een waterkering geldt een meldingsplicht indien:

  • a.

    de inlaat bedoeld is voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels;

  • b.

    het een inlaat betreft in een regionale- of lokale waterkering;

  • c.

    de inlaat gebruikt wordt in de periode van 1 februari tot en met 15 juli;

  • d.

    mag daarbij geen invloed hebben op het ter plaatse vastgestelde waterpeil;

  • e.

    de inlaat voor een tijdelijke periode van maximaal 6 jaar wordt aangelegd;

  • f.

    de waterkering waarin de inlaat wordt aangelegd een maximale hoogte heeft van 1 meter vanaf het maaiveld ten opzichte van de kruin;

  • g.

    het perceel een kansrijke locatie betreft voor weidevogels;

  • h.

    de inlaat niet wordt aangelegd in een gebied met veen als ondergrond;

  • i.

    er overduidelijk sprake is van een waterstaatkundig gezien veilige situatie; en

  • j.

    het gestelde onder a t/m i naar mening van de rayonbeheerder van het waterschap aan de orde is.

Artikel 4.76 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 4.75, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het aanleggen van een inlaat is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het verwijderen van de inlaat;

  • d.

    de coördinaten van het inlaatpunt van de inlaat volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

  • f.

    een tekening van de inlaat met daarop:

    • 1º.

      de soort of het type duiker (pijp);

    • 2º.

      de lengte van de duiker (pijp) in meter (m)

    • 3º.

      de diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm);

    • 4º.

      het type afsluiter; en

    • 5º.

      de hoogte van de afsluiter in millimeter (mm);

    • 6º.

      de breedte van de afsluiter in millimeter (mm);

  • g.

    diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm);

  • h.

    grondsoort waarin de inlaat wordt aangelegd; en

  • i.

    uitkomst van de beoordeling van de rayonbeheerder van het waterschap zoals gesteld in artikel 4.75 onder g.

Artikel 4.77 Vergunningplicht

Voor het aanleggen of verwijderen van een inlaat in een waterkering geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.73 tot en met artikel 4.76.

Artikel 4.78 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen of verwijderen van inlaat, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van de aanleg van de inlaat;

  • d.

    de verwachte datum van het verwijderen van de inlaat;

  • e.

    de coördinaten van het inlaatpunt van de inlaat volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

  • h.

    een tekening van de inlaat met daarop:

    • 1º.

      de soort of het type duiker (pijp);

    • 2º.

      de lengte van de duiker (pijp) in meter (m)

    • 3º.

      de diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm);

    • 4º.

      het type afsluiter; en

    • 5º.

      de hoogte van de afsluiter in millimeter (mm);

    • 6º.

      de breedte van de afsluiter in millimeter (mm);

  • i.

    diameter van de duiker (pijp) in millimeter (mm); en

  • j.

    grondsoort waarin de inlaat wordt aangelegd.

Paragraaf 4.13 Kabels en leidingen

Artikel 4.79 Toepassingsbereik

Artikel 4.80 Algemene regels

Indien kabels of leidingen worden aangelegd, verwijderd, verplaatst of onderhouden:

  • a.

    is de spanning op de kabel kleiner dan of gelijk aan 100 kilovolt (kV);

  • b.

    is de ontwerpdruk in de leiding kleiner dan of gelijk aan 10 bar;

  • c.

    is de diameter van de leiding (buis) kleiner dan of gelijk aan 400 millimeter (mm);

  • d.

    kunnen medewerkers van of namens het waterschap de waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones ten allen tijde bereiken;

  • e.

    kunnen werkzaamheden door of namens het waterschap ongehinderd plaatsvinden;

  • f.

    worden de geldende NEN-normen en de geldende Nederlandse PraktijkrichtlijnNPR toegepast;

  • g.

    wordt in geval van breuk of lekkage van een leiding dit onmiddellijk gemeld bij het dagelijks bestuur van het waterschap en worden direct maatregelen getroffen om verdergaande lekkage te voorkomen;

  • h.

    wordt elke opbarsting of vorming van kwel direct en volledig teniet gedaan en de gevolgen hiervan ongedaan gemaakt;

  • i.

    wordt elke opbarsting of vorming van kwel onmiddellijk gemeld bij het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • j.

    wordt na de werkzaamheden de situatie ter plekke direct en volledig hersteld in oorspronkelijke staat. Dit geldt voor de belastbaarheid van de grond, de afwerking en aanzicht van het maaiveld;

  • k.

    wordt elke mantelbuis aan de uiteinden voorzien van een blijvend waterdichte afsluiting;

  • l.

    is de afstand van de kabel, leiding of mantelbuis tot de duiker of een ander kunstwerk altijd groter dan of gelijk aan 300 millimeter (mm);

  • m.

    wordt bij kruisen van een duiker of kunstwerk de kabel en leiding in een mantelbuis gelegd en is de afstand dat de mantelbuis aan weerszijden van de duiker of het kunstwerk uitsteekt groter dan of gelijk aan 1 meter (m);

  • n.

    is de afstand tussen een open ontgraving en de insteek van een hoofdwater groter dan of gelijk aan 1,5 meter (m); en

  • o.

    worden kabels en leidingen en bijbehorende mantelbuizen verwijderd binnen 365 dagen nadat ze buiten gebruik zijn gesteld.

Artikel 4.81 Toestemmingsvrij

Artikel 4.82 Meldingsplicht

Artikel 4.83 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • c.

    een tracétekening met daarop de ligging van de kabel of leiding, in een gangbare, goed leesbare schaal, met daarop de leidinggegevens en eventueel bijkomende objecten. Als detailtekening op de tracé-tekening zelf of apart aangeven:

    • 1º.

      kruisingen met oppervlaktewaterlichamen in doorsnede met opgave van maatvoeringen en de kabel- of leidinggegevens; en

    • 2º.

      vermelding van de aanlegmethode;

    • 3º.

      een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl; en

    • 4º.

      bijbehorende objecten, zoals straatkasten en trekputten voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

Artikel 4.84 Vergunningplicht

Voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen geldt een vergunningplicht indien:

Artikel 4.85 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels of leidingen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • e.

    een tracétekening met daarop de ligging van de kabel of leiding, in een gangbare, goed leesbare schaal, met daarop de kabel- of leidinggegevens en eventueel bijkomende objecten. Als detailtekening op de tracé-tekening zelf of apart aangeven:

    • 1º.

      kruisingen met oppervlaktewaterlichamen in doorsnede met opgave van maatvoeringen en de kabel- of leidinggegevens; en

    • 2º.

      vermelding van de aanlegmethode;

    • 3º.

      een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

    • 4º.

      bijbehorende objecten, voorzien van maatvoering en hoogtematen in meter (m).

  • f.

    een werkplan met daarin het plan van aanpak voor de activiteiten;

  • g.

    een boorplan met beschrijving van de horizontaal gestuurde boring indien een waterkering, hoofdwater of bijbehorende beschermingszone van een waterkering of hoofdwater wordt gekruist of geraakt door een horizontaal gestuurde (HDD-)boring;

  • h.

    een omschrijving van de soort kabel of leiding;

  • i.

    het aantal bar van de drukleiding;

  • j.

    een tekening met een doorsnede van de kabel en/of leiding, ten opzichte van de waterkering met vermelding van eventuele boogstralen (bij kruisingen), gegevens van toegepaste materialen en het te transporteren medium indien de kabel of leiding binnen de waterkering wordt gelegd; en

  • k.

    een berekening van de leiding en de effecten op de waterkering, conform de NEN 3650, NEN 3651-reeks, NPR 3659:1996 indien de kabel of leiding binnen de waterkering wordt gelegd.

Paragraaf 4.14 Ligplaats innemen

Artikel 4.86 Toepassingsbereik

Artikel 4.87 Toestemmingsvrij

Het bevestigen of laten liggen van vaartuigen is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.88 Vergunningplicht

Voor het bevestigen of laten liggen van vaartuigen geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.87.

Artikel 4.89 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bevestigen of laten liggen van vaartuigen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een omschrijving van het soort of type vaartuig of object;

  • g.

    een omschrijving van de eventuele lading (vracht) van het vaartuig of object;

  • h.

    de lengte van het vaartuig of object in meter (m);

  • i.

    de hoogte van het vaartuig of object in meter (m); en

  • j.

    de diepgang van het vaartuig of object in meter (m).

Paragraaf 4.15 Oeverbeschermende voorzieningen

Artikel 4.90 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verwijderen van oeverbeschermende voorzieningen in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.91 Algemene regels

Een oeverbeschermende voorziening dient te voldoen aan alle van de volgende regels:

Artikel 4.92 Toestemmingsvrij

oeverbeschermende voorzieningen kunnen toestemmingsvrij aangelegd en verwijderd worden indien:

Artikel 4.93 Vergunningplicht

Voor het aanleggen en verwijderen van een oeverbeschermende voorziening geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.91 en artikel 4.92.

Artikel 4.94 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen en verwijderen van oeverbeschermende voorzieningen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.16 Recreatief verblijven

Artikel 4.95 Toepassingsbereik

Artikel 4.96 Toestemmingsvrij

Het recreatief verblijven door het tijdelijk plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke is toestemmingsvrij indien dit gebeurt op een daarvoor ingerichte plaats:

Artikel 4.97 Vergunningplicht

Voor het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.96.

Artikel 4.98 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.17 Seismisch onderzoek

Artikel 4.99 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van seismisch onderzoek in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.100 Vergunningplicht

Voor het verrichten van seismisch onderzoek geldt een vergunningplicht indien dit:

Artikel 4.101 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van seismisch onderzoek, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.18 Sonderingen

Artikel 4.102 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van sonderingen in, op of onder een waterstaatswerk of in, op of onder een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.103 Toestemmingsvrij

Het uitvoeren van sonderingen is toestemmingsvrij, indien:

Artikel 4.104 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van sonderingen geldt een vergunningplicht, indien niet voldaan wordt aan artikel 4.103.

Artikel 4.105 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van sonderingen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.19 Spitten, ploegen, bemesten of andere grondroeringen

Artikel 4.106 Toepassingsbereik

Artikel 4.107 Algemene regels

Indien wordt gespit, geploegd of ondiepe grondroeringen of andere grondroeringen plaatsvinden op een waterkering dan wel in de beschermingszone van een waterkering worden zandverstuivingen voorkomen.

Artikel 4.108 Toestemmingsvrij

Artikel 4.109 Vergunningplicht

Artikel 4.110 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het spitten, ploegen, bemesten of andere ondiepe grondroeringen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.20 Steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk

Artikel 4.111 Toepassingsbereik

Artikel 4.112 Algemene regels

Indien een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk wordt geplaatst, verplaatst, verwijderd of onderhouden:

Artikel 4.113 Toestemmingsvrij

Het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.114 Vergunningplicht

Voor het plaatsen, verplaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.112 en artikel 4.113.

Artikel 4.115 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen en verwijderen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

    • 1º.

      de bestaande situatie en de toekomstige situatie na voltooiing van de activiteiten;

    • 2º.

      een detailtekening van het werk met vermelding van de gebruikte schaal en toegepaste materialen;

    • 3º.

      een situering van het werk inclusief maatvoering ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam; of de waterkering waarin, waarlangs of in de nabijheid waarvan het werk wordt aangebracht;

    • 4º.

      maatvoeringen ten opzichte van het waterpeil en het maaiveld met vermelding van de NAP-hoogte; en

    • 5º.

      de onderbouwende berekeningen;

  • g.

    lengte van het werk in meter (m); en

  • h.

    de breedte van het werk in meter (m).

Paragraaf 4.21 Uitstroomvoorzieningen en versneld afvoeren van water

Artikel 4.116 Toepassingsbereik

Artikel 4.117 Algemene regels

Artikel 4.118 Toestemmingsvrij

Artikel 4.119 Vergunningplicht

Voor het aanleggen en verwijderen van een uitstroomvoorziening geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.117 en artikel 4.118.

Artikel 4.120 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, vervangen en verwijderen van een uitstroomvoorziening die uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • f.

    een constructietekening met daarin de volgende onderdelen:

  • g.

    in geval van een uitstroomvoorziening ten behoeve van het versneld afvoeren van hemelwater door het aanbrengen van verhard oppervlak tevens:

    • 1º.

      een omschrijving van het soort of type aan te brengen verhard oppervlak;

    • 2º.

      de oppervlakte van het aan te brengen verhard oppervlak;

    • 3º.

      een omschrijving van de wijze van afvoer van het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt; en

    • 4º.

      een beschrijving van de manier en op welke plek de vermindering van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam wordt gecompenseerd;

  • h.

    de lengte van de voorziening in meter (m);

  • i.

    de breedte van de voorziening in meter (m);

  • j.

    de hoogte van de voorziening in meter (m);

  • k.

    de diameter van de voorziening in millimeter (mm);

  • l.

    diepte van de voorziening ten opzichte van het maaiveld in meter (m);

  • m.

    afstand van de voorziening ten opzichte van de oever in meter (m); en

  • n.

    een tekening met de ligging van de uitstroomvoorziening.

Paragraaf 4.22 Vis uitzetten en vistuig plaatsen

Artikel 4.121 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitzetten van vis en het plaatsen van vaste vistuigen.

Artikel 4.122 Toestemmingsvrij

Het uitzetten van vis of plaatsen van vaste vistuigen is toestemmingsvrij, indien:

  • a.

    dit het uitzetten van glas- en pootaal betreft; of

  • b.

    er schriftelijke afspraken gemaakt zijn met het waterschap. Deze schriftelijke afspraken:

    • 1º.

      gaan over de randvoorwaarden voor visuitzettingen, dan wel het plaatsen van vaste vistuigen;

    • 2º.

      zijn door het dagelijks bestuur van het waterschap ondertekend; en

    • 3º.

      kunnen in de vorm van een visplan zijn.

Artikel 4.123 Vergunningplicht

Voor het uitzetten van vis en het plaatsen van vaste vistuigen geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.122.

Artikel 4.124 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitzetten van vis en het plaatsen van vaste vistuigen, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel van de activiteit;

  • b.

    een onderbouwing van de noodzaak van de activiteit;

  • c.

    de verwachte datum van het begin van de activiteit en bij een tijdelijke activiteit de datum van het einde van de activiteit;

  • d.

    de coördinaten van de locatie volgens het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • e.

    een situatietekening, kaart of foto van de locatie voorzien van een noordpijl;

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de activiteit en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een omschrijving van de soort vis die uitgezet wordt;

Paragraaf 4.23 Vuur stoken

Artikel 4.125 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het stoken van vuur in of op een waterstaatswerk of in of op een beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 4.126 Toestemmingsvrij

Vuur stoken is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.127 Vergunningplicht

Voor het stoken van vuur geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.126.

Artikel 4.128 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het stoken van vuur, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Paragraaf 4.24 Warmtewisselaar

Artikel 4.129 Toepassingsbereik

Artikel 4.130 Algemene regels

Indien een warmtewisselaar wordt toegepast voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam:

  • a.

    moet de toegepaste warmtewisselaar zo strak mogelijk tegen de oever worden geplaatst;

  • b.

    lekt vanuit de warmtewisselaar en bijbehorende constructie geen vloeistof naar het oppervlaktewater;

  • c.

    wordt onverhoopte lekkage zo spoedig mogelijk hersteld. Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk de eerstvolgende werkdag geïnformeerd over de geconstateerde schade en de te treffen of getroffen maatregelen; en

  • d.

    bestaat het in de warmtewisselaar gebruikte medium uit een mengsel van water met antivries dat bij een calamiteuze lekkage geen schade toebrengt aan het aquatisch milieu.

Artikel 4.131 Toestemmingsvrij

Het toepassen van een warmtewisselaar voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam is toestemmingsvrij indien:

Artikel 4.132 Vergunningplicht

Voor het aanleggen en verwijderen van een warmtewisselaar voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam geldt een vergunningplicht indien niet voldaan wordt aan artikel 4.130 en artikel 4.131.

Artikel 4.133 Indieningsvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het toepassen van een warmtewisselaar voor het lozen van koude en warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

Hoofdstuk 5 Overgangsrecht en slotbepalingen

Paragraaf 5.1 Overgangsrecht

Artikel 5.1 Overgangsrecht watervergunningen

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze waterschapsverordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1º.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2º.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3º.

      de last is opgeheven.

Paragraaf 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Intrekking Keur

De ‘Keur Wetterskip Fryslân 2013’, vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap op 13 november 2012, en de ‘Algemene regels bij de keur Wetterskip Fryslân 2018’ laatstelijk vastgesteld door het dagelijks bestuur van het waterschap op 24 april 2018 worden ingetrokken.

Artikel 5.5 Inwerkingtreding

Deze waterschapsverordening treedt in werking op het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 5.6 Citeertitel

Deze waterschapsverordening wordt aangehaald als “Waterschapsverordening Wetterskip Fryslân”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap van 22 november 2022.



L.M.B.C. Kroon                  O.Bijlsma
Dijkgraaf                              Secretaris-directeur

Bijlage I bij artikel 1.1 van deze verordening (begrippen)

A Begrippen

In deze waterschapsverordening wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam dat op grond van artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, is aangewezen

Achtergrondwaarden

Achtergrondwaarden als bedoeld in artikel 1, van het Besluit bodemkwaliteit, zijn bij regeling van Onze Ministers vastgestelde gehalten aan chemische stoffen voor een goede bodemkwaliteit, waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen

achterloopsheid

water dat langs constructies loopt als gevolg van waterstandsverschil. Zie ook piping en onderloopsheid

activiteit

handeling of gebeurtenis uitgevoerd door een (rechts)persoon, dier, plant of ander leven, óf natuurverschijnsel, waar juridische regels aan gesteld kunnen worden

adequate techniek

toereikende techniek

afrastering

kunstmatig opdelingobjecten, zoals paal-draad constructie, ten behoeve van scheiding van vastgoedobjecten of virtuele gebieden

afvalwater

alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen

afvloeiend/afstromend hemelwater

afvalwater dat ontstaat doordat water uit de hemel valt, zoals regen, sneeuw, hagel en dauw. Het gaat doorgaans om een schone afvalwaterstroom. Daarom heeft deze afvalwaterstroom een bijzondere status. Ook omdat hemelwater direct in het milieu terug kan komen

agrarische activiteit

geheel van activiteiten dat betrekking heeft op gewassen of landbouwhuisdieren voor zover deze geteeld of gekweekt onderscheidenlijk gefokt, gemest, gehouden of verhandeld worden, daaronder mede begrepen agrarisch gemechaniseerd loonwerk zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening

algemeen bestuur

algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân

algemene regels

uitvoeringsvoorschriften of -voorwaarden die gelden voor de in de waterschapsverordening opgenomen toestemmingsvrije, informatieplichtige, meldingsplichtige en vergunningplichtigeactiviteiten

aquathermie

verzamelterm voor duurzaam verwarmen en koelen met water. Het gaat om warmte en koude uit oppervlaktewater, afvalwater en drinkwater

aquifer

geologische formatie waarbinnen de relatief (ten opzichte van de omgeving) hoge doorlatendheid aanzienlijk transport van grondwater mogelijk maakt

baggeren

verwijderen van slib, specie, zand uit een oppervlaktewaterlichaam

baggerpomp

horizontale centrifugaalpomp waarmee sediment, puin en andere schadelijke materialen via zuigleiding worden opgezogen en via een pijpleiding naar een afvoerplaats worden getransporteerd

baggerspecie

materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter (mm)

baggerspuit

apparaat om bagger uit een oppervlaktewaterlichaam te zuigen en direct, gelijkmatig over het aanliggende perceel te spuiten

bebouwde kom

gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom volgt niet uit de Wegenverkeerswet 1994, maar net zoals in de ruimtelijke ordening bepaalt de aard van de omgeving waar de grens ligt. Om te spreken van bebouwde kom, moet er sprake zijn van op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur

beheergebied

gebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet, waarvoor het waterschap de waterstaatkundige verzorging ten doel heeft

beoordelingsregel

beoordelingsregel is een inhoudelijke regel waaraan het dagelijks bestuur van het waterschap een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst

beperkingengebied

beperkingengebied is een geometrisch begrensd gebied rondom een werk of object waarin, vanwege de aanwezigheid van dat werk of object, regels voor de activiteiten van derden, gelden. Het gaat om gebieden rond luchthavens, wegen, spoorwegen of waterstaatswerken. Onder de Omgevingswet gaan de beschermingszones samen met de kernzone op in ‘beperkingengebieden’. Dit zijn gebieden waar op grond van de Omgevingswet beperkingen gelden vanwege de aanwezigheid van een werk of object, in dit geval een waterstaatswerk

beperkingengebiedactiviteit

activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit op of binnen een beperkingengebied

beplanting

begroeiing die door de mens ergens opzettelijk is aangebracht, ook planten die zich spontaan gevestigd hebben

bergingsgebied

gebied waaraan op grond van de wet een functie voor waterstaatkundige doeleinden is toegedeeld, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen

beschermingszone

zone ter weerszijden van een waterstaatswerk (kernzone), waar voorschriften en beperkingen gelden ter bescherming van het waterstaatswerk

beschoeiing

materiaal dat is aangebracht op de grens van water en land, of langs de waterkant, om de oever tegen afkalving te beschermen, of om te voorkomen dat door afkalving van de oever de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer belemmerd wordt

bestuur

dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân

binnenkruinlijn

lijn die de overgang markeert tussen de kruin en het binnentalud

binnentalud

talud aan de binnendijkse zijde van een dijk of waterkering

binnenteen

onderrand van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld)

binnenwater

al het stilstaande of stromende water op het landoppervlak en al het grondwater aan de landzijde van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten;

bodembeschermende voorziening

fysieke constructie om bij morsingen en lekkages het verspreiden van bodembedreigende stoffen naar de bodem tegen te gaan. Doel is bodemverontreiniging voorkomen

bodemenergiesysteem

installatie die gebruik maakt van de bodem voor de levering van warmte of koude voor de verwarming of koeling van een gebouw

bodemsanering

schoonmaken van vervuilde grond

boezem

stelsel van gemeen liggende, met elkaar in open verbinding staande waterlopen en meren waarop het water van lager gelegen polders wordt uitgeslagen en dienend voor eventueel tijdelijke berging en lozing op het buitenwater

boezemland

vrij op de boezem afwaterende gronden, deze staan bij hoge boezemwaterstanden onder water, dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van de boezem

boezempeil

in een peilbesluit vastgelegde streefpeil van een boezem ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP)

boezemwater

water in een boezem

boring

middel om door boren of steken toegang te krijgen tot de ondergrond om bijvoorbeeld geroerde en/of ongeroerde monsters aan de ondergrond te ontlenen voor nader onderzoek

bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten

bouwwerk

constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties

brandblusvoorziening

voorziening voor het bestrijden van brand als bedoeld in artikel 4.20, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen. Een brandblusvoorziening is permanent aanwezig, maar wordt enkel in noodsituaties gebruikt. Indien een brandblusvoorziening ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, wordt de voorziening niet als een brandblusvoorziening aangemerkt

breuksteen

in de waterbouw toegepast materiaal ter bescherming van kust- en oeverwerken. Het materiaal moet deze werken beschermen tegen de inwerking van bijvoorbeeld golf- en getijdenbewegingen. Bekend zijn de basaltblokken tegen de dijken langs de grote rivieren en de kust

brijn

water met een verhoogde mineralenconcentratie dat overblijft na de onttrekking van water aan gewonnen brak grondwater

brug

verbinding tussen twee punten die van elkaar gescheiden zijn door een hydro-object (oppervlaktewaterlichaam of watergang) waarbij de constructie geen verharde kunstmatige bodem heeft of waarbij de verharding geen deel uitmaakt van de constructie

buitenbeschermingszone

zone buiten het waterstaatswerk en aangrenzende beschermingszone gelegen gronden en wateren, waar voorschriften en beperkingen gelden ter bescherming van het waterstaatswerk en de beschermingszone

buitenkruinlijn

lijn die de overgang markeert tussen de kruin en het buitentalud van de waterkering

buitentalud

hellend vlak van het dijklichaam aan de buitendijkse zijde van de dijk

buitenteen

onderrand van het dijklichaam aan de waterzijde van de dijk (buitendijks)

buitenwater

water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat bij hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer, dan wel bij een combinatie daarvan, alsmede het Volkerak-Zoommeer, het Grevelingenmeer, het getijdedeel van de Hollandsche IJssel en de Veluwerandmeren

civiel kunstwerk

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf, waarvoor andere materialen dan aarde en zand zijn gebruikt

CMR-stoffen

Carcinogeen, Mutageen en Reprotoxisch-stoffen. Deze zogenaamde CMR-stoffen kunnen kanker veroorzaken, schade veroorzaken aan onze genen of schadelijk zijn voor de voortplanting en het nageslacht

constructie

geheel dat ontstaat door een aantal losse onderdelen samen te voegen tot één stevig geheel

dagelijks bestuur

dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân

dam

werk over een oppervlaktewaterlichaamperceel dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam, waarbij in tegenstelling tot een brug de bodem wordt onderbroken

damlegger

(houten) balken, langs een dam, om stevigheid te geven; ook achterleggers geheten; legger en ligger worden vaak verward

damwand

verticale constructiedelen die in een opeenvolgende rij de grond worden gedreven, meestal om weerstand te bieden tegen zijkrachten

debiet

volume van een vloeistof of een gas dat per tijdseenheid door een doorsnede stroomt

dempen

dichtgooien van een oppervlaktewaterlichaam met grond of ander vast materiaal

dieren

dieren die de mens wegens plezier en hun nut houdt, niet zijnde huisdieren

Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)

digitale ondersteuning van de Omgevingswet. De centrale spil is het Omgevingsloket

dijk

door mensen aangelegd grondlichaam (al dan niet verdedigd) bestemd tot het keren van water en een type waterkering

dijklichaam

ruimtelijk vorm van de dijk in drie dimensies

dimensie

elk van de richtingen waarin je kunt meten: hoogte, lengte, breedte

doorsnede

(denkbeeldige) oppervlak waarlangs een voorwerp is doorgesneden

doorstroomprofiel

breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam

drainagewater

water dat wordt afgevoerd via een stelsel van geperforeerde buizen die in de grond zijn aangebracht

drinkwater

drinkwater als bedoeld in artikel 1, van de Drinkwaterwet

drukleiding

persleiding

duiker

kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden

dwarsdoorsnede

doorsnede die loodrecht op de lengterichting staat. Bijvoorbeeld: een doorsnede van een waterloop loodrecht op de gemiddelde richting van de stroming.

emissiegrenswaarde

massa, uitgedrukt in bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie, die of dat gedurende een of meer vastgestelde perioden niet mag worden overschreden

etmaal

periode van een 24 uur, die begint en eindigt om middernacht, gedurende welke de datum niet verandert.

evenement

georganiseerde gebeurtenis of groepsactiviteit zoals roei-, vis- en zwemwedstrijden, survivals, triatlons en fiets- en schaatstoertochten, maar ook een herdenkingsplechtigheid, braderie of themamarkt, optocht op de weg (geen betoging), kermis, feest, muziekvoorstelling

explosiegevaarlijke inrichtingen en materiaal

inrichtingen en materiaal als bedoeld in paragraaf 2, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen

freatisch grondwater

grondwater waarin de stijghoogte (de waterdruk) alleen afhangt van de hoogte van de waterkolom. In freatisch water is de poriëndruk gelijk aan de hydrostatische druk

freatisch water

water in de bodem dat als eerste wordt aangetroffen bij graaf- of boorwerkzaamheden

fysieke leefomgeving

artikel 1.2, tweede lid, van de Omgevingswet, bepaalt dat de fysieke leefomgeving in ieder geval bestaat uit: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed, werelderfgoed

gebouw

gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet

gestuurde boring

HDD-boring

grond

vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijndebaggerspecie

grond aanbrengen

verplaatsen van grond in dan wel naar een waterstaatswerk

grondsanering

bodemsanering

grondwater

water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen

grondwaterlichaam

afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen

grondwatersanering

verwijderen van verontreinigende componenten uit een grondwaterlichaam door middel van onttrekking (en zuivering) van verontreinigd grondwater

HDD-boring

horizontaal gestuurd boren of hdd (Horizontal Directional Drilling) is een sleufloze techniek die gebruikt wordt voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur

hemelwater

water uit neerslag, zoals regen, sneeuw, hagel en dauw

hoge gronden

natuurlijk aanwezige hooggelegen delen in het landschap die niet worden bedreigd door een hoge waterstand op zee, meren of rivieren

hoofdwater

oppervlaktewaterlichaam in beheer en onderhoud bij het waterschap, zoals in de legger is aangegeven. Hoofdwater is erg belangrijk voor de afvoer van water en is over het algemeen breder en dieper dan andere watergangen

hoogste peil

hoogst peil vastgelegd in een peilbesluit, in de regel het winterpeil

hoogwatercircuit

watergang die bedoeld is om de grondwaterstand nabij wegen en bebouwing hoger te houden dan het omliggende agrarisch gebied. Het waterpeil is hier hoger dan het polder- of boezempeil ter plaatse

huisdier

tamme dieren die voor het nut of de gezelligheid door de mens in huis worden gehouden

huishoudelijk afvalwater

afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden

hulpconstructie

tijdelijke constructie of ondersteuning om de activiteit uit te kunnen voeren

hydro-object

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Waterwet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna

IBA

Individuele Behandeling van afvalwater is bedoeld voor het lokaal zuiveren van huishoudelijk afvalwater. Het bekendste IBA-systeem is de septic tank. Andere systemen zijn bijvoorbeeld de biorotor, het oxidatiebed en het helofytenfilter

in de bodem brengen van water

het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water

inerte goederen

goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn. afvalwater dat bij deze goederen vrijkomt, wordt beschouwd als ’schoon‘ afvalwater

infiltratieput

put voorzien van openingen waardoor het water kan infiltreren

infiltreren van water

in de bodem brengen van water

informatieplicht

verplichting om informatie te verstrekken aan een bestuursorgaan of een andere instantie voorafgaand aan het starten, wijzigen of eindigen van een activiteit, zonder dat daaraan een verbod is gekoppeld de activiteit te verrichten

initiatiefnemer

degene die een activiteit uitvoert of laat uitvoeren

inlaat

inlaatduiker

inlaatduiker

duiker met een afsluitklep voor het binnenlaten van hoger gelegen water in een lager gelegen gebied

insteek

de snijlijn van het schuine talud (oeverhelling) met het horizontaal gelegen maaiveld

inwonerequivalent (i.e.)

als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet milieubeheer, is de gemiddelde hoeveelheid (afbreekbare) verontreiniging die een persoon per etmaal via de riolering afvoert. Het inwonerequivalent (i.e.) wordt uitgedrukt in de hoeveelheid zuurstof die voor afbraak nodig is

ionenwisselaar

apparaat voor het verwijderen van ongewenste ionen uit een vloeistof door middel van hulpstoffen

kabel

transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Leidingen met een diameter van maximaal 40 millimeter (mm) die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel

kadastrale grens

grens die bij het ontstaan van een perceel wordt vastgelegd bij het Kadaster. Deze grens kan afwijken van de zichtbare gebruiksgrens

kade

beschoeide of gemetselde oeverstrook, waaraan de schepen kunnen aanleggen

kaderrichtlijn water (KWR)

richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327)

kernzone

gebied dat gerekend wordt tot de waterkering bij waterkerende dijklichamen. De kernzone is begrensd door de binnenteen en de buitenteen van de waterkering. De kernzone omvat in ieder geval het keurprofiel en soms ook een deel van het profiel van vrije ruimte

koelwater

water dat als koelmiddel in de industrie of energiecentrales wordt gebruikt voor hun proces. Het water wordt onttrokken uit een oppervlaktewaterlichaam om bepaalde productieprocessen te koelen, waarna het verwarmde water weer wordt geloosd in een oppervlaktewaterlichaam

kruin

strook tussen buitenkruinlijn en binnenkruinlijn, of het hoogst gelegen deel van een waterkering

KRW-waterlichaam

onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater. Deze definitie staat in bijlage I onder A van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het gaat om een oppervlaktewater als bedoeld in de kaderrichtlijn water (artikel 2, onder 10)

kunstwerk

een civieltechnische constructie voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen, waarvoor andere materialen dan aarde en zand zijn gebruikt

kustwater

oppervlaktewater, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater

kwel

water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt

landelijk gebied

gebied niet zijnde stedelijk gebied

legger

legger als bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet of in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. In de legger is beschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen

lokale waterkering

waterkering, niet zijnde primaire waterkeringen, secundaire waterkeringen of regionale keringen. Bijvoorbeeld keringen langs tussenboezems

lozen

brengen van (afval)water, warmte of andere stoffen in een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk

lozingsactiviteit

lozen van stoffen, warmte of water. De lozing vindt plaats direct op een oppervlaktewaterlichaam of in een zuiveringtechnisch werk. Bij lozing in een zuiveringtechnisch werk gaat de lozing niet via een vuilwaterriool. Bij de lozingsactiviteit gaat het om de gevolgen van de geloosde stoffen, de warmte of het water voor het watersysteem of het zuiveringtechnisch werk

lozingspunt

plek waar door middel van een werkwater in een oppervlaktewater wordt gebracht, zonder dat het water uit een ander oppervlaktewater afkomstig is

lozingsvoorziening

constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen

maaiveld

hoogteligging van het grondoppervlak in een gebied, met uitzondering van taluds en bermen of andere (kunstmatige) verhogingen dan wel verlagingen

mantelbuis

beschermingsbuis bestemd voor de doorvoer van telefoonkabels of elektriciteitsleidingen, of voor de doorvoer van water- en gasleidingen. Een mantelbuis wordt gebruikt bij bijvoorbeeld een doorvoer onder of door een obstakel, zoals een muur, fundering, verkeerweg of anderszins

materiaal

geheel van zaken die je voor een bepaald doel nodig hebt, ruwe grondstof, bouwstof

materie

alles wat ruimte inneemt en massa heeft, is materie. Materie bestaat uit atomen, die op hun beurt zijn opgebouwd uit protonen, neutronen en elektronen. Materie kent vier natuurlijke toestanden: vaste stoffen, vloeistoffen, gassen en plasma. De vijfde toestand van materie zijn de door de mens gemaakte Bose-Einsteincondensaten

materieel

al wat nodig is tot de uitoefening van een bedrijf: werktuigen en machines

medium

drager van een materie of golven. Bijvoorbeeld een vloeistof om een vaste stof in te mengen en daarna aan te ergens op aan te brengen zoals verf of vernis, maar ook een vloeistof of gas die warmte of koude opneemt om elders weer af te geven.

meer

een door land omringde watervlakte

meerpaal

paal in het water, die meestal gebruikt wordt voor het aanmeren van vaartuigen

meetput

civiele constructie waarin meetapparatuur (bijvoorbeeld debietmeting) is opgesteld

meetresultaat

verzameling waarden, die tijdens een inwinning aan objecten gemeten of zijn berekend

melding

een via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) of schriftelijk ingediende mededeling van een initiatief om een activiteit uit te voeren

meldingsplicht

in de regels is een verbod opgenomen om zonder voorafgaande melding een bepaalde activiteit te starten of te veranderen

militair terrein

gebied als bedoeld in artikel 2.6.3, eerste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

monster

representatieve hoeveelheid materiaal die volgens een bepaalde bemonsteringswijze op één bepaalde locatie en op één bepaald tijdstip of gedurende een aaneengesloten tijdsperiode verzameld is uit één compartiment van een watersysteem voor het verrichten van onderzoek

Natura 2000-gebied

gebied dat door de bevoegde autoriteit van het land waarin het gebied is gelegen is aangewezen als speciale beschermingszone, ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onder a, en 4, eerste en tweede lid, van de vogelrichtlijn of de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de habitatrichtlijn, of een gebied dat is opgenomen op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de habitatrichtlijn

natuurgebied

gebied dat door een overheid (gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk), een terreinbeherende vereniging of een ander privaat rechtspersoon in eigendom of in gebruik is met het oog op beheer in functie van herstel, ontwikkeling en instandhouding van de biodiversiteit of een Natura 2000-gebied

natuurvriendelijke oever

oever die ten behoeve van het verbeteren van de ecologische toestand is ingericht, of van nature aanwezig is, met een luwe ondiepwaterzone die oever- en waterplanten de kans biedt zich te ontwikkelen

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

zelfstandige, onafhankelijke stichting die voor verschillende maatschappelijke thema’s aan de hand van een normalisatieproces op basis van consensus tussen belanghebbenden op nationaal en internationaal niveau afspraken (normen/’best practices’) vastlegt in documenten en in richtlijnen

neem contact op met

optie in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) om het bevoegd gezag de gelegenheid te geven de klantvriendelijkheid / mate van dienstverlening in te kunnen vullen per onderwerp. Bedoeld om de initiatiefnemer naar de juiste contactpersoon te sturen

NEN-norm

norm van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

niet van toepassing

regels uit de waterschapsverordening gelden niet voor de aangegeven situatie

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam dat geen aangewezen oppervlaktewaterlichaam is

niet-inerte goederen

lekkende, uitlogende en vermestende goederen

Normaal Amsterdams Peil (NAP)

hét Nederlands standaard vergelijkingsvlak voor de hoogteligging. Een NAP-hoogte van 0 meter is ongeveer gelijk aan het gemiddeld zeeniveau van de Noordzee

NPR

Nederlandse Praktijkrichtlijn is een praktische uitwerking van een norm

oever

gebied op de grens van water en land waar het dynamisch samenspel van land en water plaatsvindt

oeverbeschermende voorziening

voorziening die is aangebracht langs de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Voorbeelden hiervan zijn beschoeiingen, bestaande uit een aan één gesloten rij palen of planken, damwanden en betuiningen

oeverconstructie

grondkerende constructie ter instandhouding van de gronden gelegen aan een waterloop

omgekeerde osmose

proces waarin een semi-permeabel membraan wordt gebruikt om opgeloste vaste stoffen, organische stoffen, pyrogenen, submicro colloïdale materie, virussen, en bacteriën van water te scheiden. Dit proces wordt 'omgekeerde' osmose genoemd, omdat het druk vereist om puur water door een membraan te persen, terwijl alle onzuiverheden achterblijven

omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet

onderbemaling

het plaatselijk lager houden van het waterpeil, dan het waterpeil dat het waterschap voor het betreffende peilgebied heeft vastgesteld of hanteert

onderhoudsdam

dam die tot doel heeft de passage van onderhoudsmachines voor het waterschap mogelijk te maken

onderhoudsplichtige

partij die de onderhoudsverplichting heeft

onderloopsheid

water dat onder een kunstwerk loopt als gevolg van een waterstandsverschil. Zie ook piping en achterloopsheid

ondersteunend kunstwerk

kunstwerk dat van belang is voor de taakuitoefening van het waterschap of voor het functioneren van het watersysteem

ondiepwaterzone

water met een diepte van maximaal 700 millimeter (mm)

ongewoon voorval

gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan, waaronder:

  • een geval van een inbreuk op vergunningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of

  • een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Seveso-richtlijn

onttrekken

onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting

onttrekkingsinrichting

inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater

onttrekkingspunt

locatie waar water gewonnen wordt uit het oppervlaktewater ten behoeve van industrie of drinkwaterwinning

onttrekkingsput

constructie die geboord of gegraven is onder het maaiveld met als doel het verkrijgen van water uit een aquifer systeem (watervoerend pakket)

ontwatering

afvoer van water uit percelen over en door de grond en eventueel door drainbuizen en greppels naar een stelsel van grotere waterlopen

opbarsting

bezwijken van de grond, door het ontbreken van verticaal evenwicht in de grond, onder invloed van wateroverdrukken

opgaande houtbeplanting

bomen en struiken en andere opgaande beplantingen

oppervlaktewater

binnenwateren, met uitzondering van grondwater; overgangswater en kustwateren en, voorzover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren

oppervlaktewaterlichaam

onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een watergang (zoals een natte sloot), een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater, inclusief de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

overgangswater

oppervlaktewater in de nabijheid van een riviermonding dat gedeeltelijk zout is door de nabijheid van kustwateren, maar dat in belangrijke mate door zoetwaterstromen beïnvloed wordt

overhangend bouwwerk

bouwwerk dat geheel of gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam hangt

overig water

alle oppervlaktewaterlichamen niet zijnde hoofdwater of schouwwater

peil

waterstand zoals dit als referentiepeil in een peilbesluit is vastgesteld

peilbesluit

besluit dat voorziet in de vaststelling van waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren, die gedurende daarbij aangegeven perioden of omstandigheden zoveel mogelijk in stand worden gehouden

peilbuis

buis waarmee men de grondwaterstand meet of waarin men monsters neemt van het grondwater

peilgebied

waterstaatkundige eenheid waar eenzelfde waterpeil heerst. Dit peil kan worden geregeld door een gemaal of een stuw. Het peil in een peilgebied wordt in Nederland bepaald door het waterschap waaronder het peilgebied valt. De peilen worden vastgelegd in een peilbesluit

peilregulerend kunstwerk

kunstwerk dat een functie vervult in de door het waterschap te handhaven peil, onder andere: gemalen, onderbemalingen, opmalingen, stuwen, peilscheidingsdammen, sluizen, duikers met kleppen, schuiven, stuwende duikers en inlaten

perceel

virtuele eenheid van zakelijk recht, in het terrein af te bakenen door middel van uit te zetten en omsluitende rechtsgrenzen, en voorzien van een unieke kadastrale aanduiding volgens de identificatie van het Rijkskadaster

perceelsontsluiting

toegankelijkheid verkrijgen tot een perceel dat geheel of gedeeltelijk ingesloten is door oppervlaktewater. De ontsluiting vindt veelal plaats via een brug, duiker, dam met duiker of een dam zonder duiker

persleiding

buis waarin het afvalwater onder druk stroomt. De druk wordt geleverd door een pomp

piping

terugschrijdende erosie in een tunneltje (pipe) onder een dijklichaam. Zie ook onderloopsheid en achterloopsheid. Waterkeringbeheerders kunnen gebruikmaken van het D-soil Model voor de ondergrondschematisering voor sterkteberekening voor piping

plasdras

(tijdelijk) onder water zetten van grasland of greppels (greppel plas-dras). Ook het onder water zetten, inunderen, van bloembollenvelden wordt onder deze maatregel geschaard

pomp

werktuig dat door middel van een verschil in druk vloeistoffen of gassen verplaatst

poriewater

water dat wordt vastgehouden in de ruimte (of spleten) tussen de vaste deeltjes van de grond

primaire waterkering

waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming door buitenwater

profiel

doorsnede van een object in lengterichting, in dwarsrichting of langs een verticaal, waarbij kenmerken van het object langs de doorsnede worden vastgelegd

profiel oppervlaktewaterlichaam

dwarsdoorsnede van een oppervlaktewaterlichaam

profiel van vrije ruimte

ruimte ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen

projectbesluit

projectbesluit als bedoeld in paragraaf 5.2.3 van de Omgevingswet

projectplan

projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet

recreatie

recreatieve activiteiten zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, schaatsen, kamperen, al dan niet in de vorm van een evenement

regionale waterkering

niet-primaire of secundairewaterkering die is aangewezen in de Omgevingsverordening van de provincie Fryslân of de provincie Groningen. Deze waterkeringen staan als zodanig in onze legger, hieronder vallen niet alleen de ‘natte’ (bijvoorbeeld kades langs boezemwateren), maar ook ‘droge’ waterkeringen

retourbemaling

in de bodem terugbrengen van onttrokken grondwater

rietkraag

rand van riet langs oevers

rietstrook

rietkraag

Rijksdriehoeksstelsel

Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting

rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi)

zuiveringtechnisch werk dat is ingericht om stedelijk afvalwater te zuiveren. Het werk wordt beheerd door of namens het waterschap

rivier

natuurlijke waterloop welke fungeert als het zichtbare afvoersysteem van het overtollige water in een bepaald gebied

ruimtelijke reserveringszone

combinatie van het profiel van vrije ruimte en de daarbij horende toekomstige beschermingszones. Deze toekomstige beschermingszones zijn door het waterschap berekend

schouwwater

oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij de eigenaren van de aan die wateren grenzende percelen, zoals in de legger aangegeven, voor deze wateren geldt de schouwplicht

secundaire waterkering

waterkering die bij doorbraak van de primaire waterkering de overstroming kunnen beperken of vertragen

sediment

korrelvormig materiaal dat door verwering en erosie van het vaste aardoppervlak is ontstaan

seismisch onderzoek

onderzoek naar de bodemopbouw door kunstmatig opgewekte trillingen

semi-permeabel

medium dat water toestaat om te passeren, maar opgeloste vaste stoffen tegenhoudt, zodat het gebruikt kan worden om vaste stoffen van water te scheiden

septictank

tank waarin het afvalwater wordt gezuiverd via een proces van bezinking, opdrijving en biologische afbraak. Het zuiveringsrendement hangt onder meer af van de verblijftijd van het afvalwater in de tank

sondering

bepalen van het draagvermogen van de grond door een staaf met kegelvormige punt met een tophoek van 60 graden, de sondeerconus, in de grond te drukken en daarbij de mechanische weerstand van de grond te meten

spanningsbemaling

onttrekken van grondwater uit het watervoerende pakket met als doel de opwaartse druk te verlagen om opbarsten van de bodem te voorkomen

spoorvoertuig

voertuig, als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet, bestemd voor het verkeer over spoorwegen

stedelijk afvalwater

huishoudelijk afvalwater of een mengsel van huishoudelijk afvalwater met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Stedelijk afvalwater gaat via het openbaar vuilwaterriool naar een zuiveringtechnisch werk, ook wel rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) genoemd. Regenwater dat niet via de riolering met huishoudelijk afvalwater wegstroomt, valt niet onder stedelijk afvalwater. Ook bedrijfsafvalwater dat rechtstreeks naar een zuiveringsinstallatie gaat, valt niet onder stedelijk afvalwater

stedelijk gebied

in principe valt elke bebouwde kom onder “stedelijk gebied” met dien verstand dat er wel sprake moet zijn van een kern met een “stedelijk” watersysteem. Lint bebouwing wordt in principe niet als stedelijk gebied aangemerkt. De afwatering is bij lint bebouwing diffuus verspreid over grotere oppervlakken, waardoor de hoeveelheid aan en af te voeren water per watergang gering is. Het stedelijk gebied kan zowel industrieterreinen als woonwijken betreffen. Uitgesloten zijn de gebieden, die binnen de bebouwingscontour volgens het bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben

steekmonster

afzonderlijk monster dat op een moment genomen wordt

steiger

constructie die deels over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende deel

Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting

nationaal coördinatensysteem. Het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (RD) bestaat uit een netwerk van ongeveer 5.600 RD-punten verspreid over Nederland. Het Rijksdriehoeksstelsel is onderdeel van de Nederlandse geodetische infrastructuur. De punten uit het Rijksdriehoeksstelsel (RD-punten) worden door het Kadaster gecontroleerd en onderhouden

stijghoogte

potentieel peil van het wateroppervlak van grondwater, gemeten vanaf een bepaald niveau (bijvoorbeeld Normaal Amsterdams Peil (NAP), maar meestal de hoogte van de bodem). Het is de hoogte van het water in een peilbuis, of waar het grondwater zou staan als men een put zou slaan

stof

vorm van materie. In het geval van meten van stof is stof bedoeld als zijnde heel kleine deeltjes. In het geval van een lozing is stof bedoeld als zijnde afvalstof, verontreinigende of schadelijke stof

stortsteen

breuksteen

stuw

vaste of beweegbare constructie in het water die dient om de waterhoogte bovenstrooms en/of benedenstrooms van de constructie te regelen

talud

onder helling gelegen vlak

territoriale wateren

territoriale zee als bedoeld in artikel 1, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee

toepassen baggerspecie

partijen grond en baggerspecie mogen alleen volgens de regels van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) worden toegepast als sprake is van een nuttige toepassing. De volgende toepassingen van grond en baggerspecie zijn een nuttige toepassing op grond van artikel 35 van het Bbk

toestemmingsvrij

toestemming om zonder voorafgaande melding een activiteit te starten, veranderen of uit te voeren. Er zijn geen specifieke regels voor de uitvoering van deze activiteit. Indien er sprake is van een zorgplicht of het wijzen op algemene regels, kunnen hiervoor teksten in de toelichting op deze conclusie worden opgenomen

uitspoeling

weglopen via het grondwater in het oppervlaktewater van bepaalde stoffen, zoals fosfaat en stikstof. Transport van materie vanuit tussenlaag of ondergrond door de toplaag naar buiten. Uitspoeling kan leiden tot vermesting of verzuring van oppervlaktewater en heeft daardoor negatieve gevolgen voor de gebruiksfunctie natuur

uitstroomvoorziening

constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen

vaarweg

elk voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand water

vee

dieren die de mens wegens hun nut houdt

verbod (absoluut verbod)

verboden om een activiteit (op een bepaalde wijze) te verrichten en daar zal ook geen vergunning voor worden verleend

verdiepen

dieper maken van een oppervlaktewaterlichaam

vergunning

omgevingsvergunning tenzij expliciet anders vermeld

vergunningplicht

in de regels is een verbod opgenomen om zonder vergunning een bepaalde activiteit te verrichten

verharding

wijze waarop een weg of terrein geheel of gedeeltelijk is verhard en is bedoeld om de weg of terrein goed begaanbaar te maken of houden

verondiepen

ondieper maken van een oppervlaktewaterlichaam

verordening

Waterschapsverordening Wetterskip Fryslân, tenzij anders expliciet vermeld

verspreiden baggerspecie

vrijgekomen baggerspecie toepassen. De baggerspecie die op ongewenste plaatsen is gesedimenteerd elders weer terug te brengen in het watersysteem. De sedimentbalans wordt zo hersteld

vetafscheider

scheidingsput in het rioolstelsel die dient om bezinkbaar en drijvend vuil, slib, etensresten en vet uit het afvalwater te halen door het af te scheiden

visstoep

kade of steiger bestemd voor sportvissers

vlonder

constructie op maaiveldhoogte deels of geheel over het oppervlaktewaterlichaam. Hieronder vallen mede houten vloeren, werken op palen, visstoepen en boenstoepen

voorland

elk buitendijks gebied vormt een voorland

voorziening

maatregel met een functie zoals een bodembeschermende voorziening, brandblusvoorziening, uitstroomvoorziening of een oeverbeschermende voorziening

vuilwaterriool

openbaar vuilwaterriool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, aangesloten op een zuiveringsvoorziening, die blijkens een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet mede voor het zuiveren van stedelijk afvalwater is bedoeld, of aangesloten op een zuiveringtechnisch werk of een werk, niet zijnde een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, aangesloten op een zuiveringtechnisch werk

Waddeneilanden

Waddeneilanden in het beheergebied van het waterschap: Ameland, Terschelling, Vlieland en Schiermonnikoog

warmtevracht

bedrijven gebruiken oppervlaktewater soms als koelwater. Na gebruik loost het bedrijf het dan verwarmde water weer in het oppervlaktewater. De warmtevracht is een maat voor het opwarmend vermogen van het koelwater. De warmtevracht is afhankelijk van de lozingssnelheid en het temperatuurverschil tussen het koelwater en het oppervlaktewater

warmtewisselaar

apparaat dat warmte of koude van een vloeistof en/of gas gescheiden overbrengt naar een ander medium

water

de meest algemene, over de gehele aarde verbreide vloeistof die, als zij zuiver is, geen kleur, reuk of smaak heeft en waarvan de moleculen uit twee atomen waterstof en één atoom zuurstof bestaan (H2O)

wateractiviteit

verzameling van verschillende activiteiten die allemaal een relatie hebben met water: beperkingengebiedactiviteit rond een waterstaatswerk, beperkingengebiedactiviteit rond een installatie in een waterstaatswerk (het gaat hierbij niet om mijnbouwinstallaties), lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk, stortingsactiviteit op zee, wateronttrekkingsactiviteit, activiteiten waarover de waterschapsverordening regels bevat

wateradvies

advies op basis van de wateraspecten en de gesignaleerde kansen en knelpunten waaruit duidelijk volgt met welke regelgeving rekening moet worden gehouden

waterbeheerder

bevoegd bestuursorgaan van het overheidslichaam dat belast is met beheer

waterbodem

bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het Rijk of het waterschap berust

waterbreedte

breedte van een oppervlaktewaterlichaam of watergang ter hoogte van de waterspiegel

waterdiepte

verticale afstand tussen waterspiegel en waterbodem

watergang

lijnvormig object dat water voert

waterkering

kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden inclusief de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben

waterlijn

snijlijn van het watervlak ter hoogte van het peil met de aangrenzende gronden

waterloop

watergang

wateronttrekkingsactiviteit

onttrekken van stoffen, warmte of water. Bij de onttrekkingsactiviteit gaat het om de gevolgen van de onttrokken stoffen, warmte of water voor het watersysteem

waterpeil

peil van een oppervlaktewaterlichaam of watergang

waterplant

plant die zich heeft aangepast aan een tijdelijk of continu submers (onderwater) bestaan. De waterplant groeit in een dusdanig vochtige omgeving waar andere planten niet kunnen overleven

waterschap

Wetterskip Fryslân

waterspiegel

grensvlak tussen water en lucht

waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk

watersysteem

samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

watervergunning

watervergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet

watervoerend pakket

aquifer

watervoerende laag

één of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming of de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater

werk

bouwwerk, infrastructuur of andere functionele toepassing van bouwstoffen. De definitie staat in artikel 4.1257, lid 2 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

werkingsgebied

geometrisch aangewezen en begrensd gebied waarop een juridische regel betrekking heeft

wet

Omgevingswet

winterpeil

de onder normale omstandigheden voorkomende waterstand gedurende een bepaalde periode van het jaar wanneer doorgaans sprake is van een neerslagoverschot

zee

grote hoeveelheid water, die in verbinding staat met een andere zee of met een oceaan, die ook als zee kan worden aangeduid, zij het dat een oceaan een zelfstandig geheel vormt met een eigen circulatie (zeestroom)

zoet oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een zout oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling bodemkwaliteit

zomerpeil

de onder normale omstandigheden voorkomende waterstand gedurende een bepaalde periode van het jaar wanneer doorgaans sprake is van een neerslagtekort

zorgplicht

verplichting van een initiatiefnemer of onderhoudsplichtige tot handelen of nalaten ter borging van de doelen van het watersysteem- of zuiveringsbeheer

zout oppervlaktewaterlichaam

Zeeuwse Delta, Waddenzee of Noordzee, inclusief de havens die hiermee in open verbinding staan en die geen open verbinding hebben met hun achterland, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling bodemkwaliteit

zuiveringtechnisch werk

werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente. Of bij een rechtspersoon die door het dagelijks bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, inclusief het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater. Een openbaar vuilwaterriool is geen zuiveringtechnisch werk, maar sluit hierop aan. In de praktijk wordt als grens tussen het openbare vuilwaterriool en het zuiveringtechnisch werk een overdrachtspunt gehanteerd. Op dit punt vindt de feitelijke overdracht van stedelijk afvalwater van de gemeente aan het waterschap plaats. Het werk voor het transport van stedelijk afvalwater vóór het overdrachtspunt is een openbaar vuilwaterriool. Na het overdrachtspunt hoort dit werk bij het zuiveringtechnisch werk

zwelklei

bodemsoort (klei) met het vermogen om relatief veel water op te nemen. Het volume wordt groter en de massa klei zwelt daardoor op. Een voorbeeld van zwelklei is bentoniet

B NEN-normen

NEN 6402

NEN 6402:2010: Water - Bepaling van het halogeengehalte van niet-vluchtige extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX)

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001

NEN-EN 1825-1

NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole

NEN-EN 1825-2

NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993

NEN 3650

NEN 3650-1:2020- Eisen voor buisleidingsystemen Deel 1: Algemene eisen, NEN 3650-2:2020- Eisen voor buisleidingsystemen Deel 2: Aanvullende eisen voor leidingen van staal, NEN 3650-3:2020- Eisen voor buisleidingsystemen Deel 3: Aanvullende eisen voor leidingen van kunststof, NEN 3650-4:2020- Eisen voor buisleidingsystemen Deel 4: Aanvullende eisen voor leidingen van beton en NEN 3650-5:2020- Eisen voor buisleidingsystemen Deel 5: Aanvullende eisen voor leidingen van gietijzer

NEN 3651

NEN 3651:2020 Aanvullende eisen voor buisleidingen in of nabij belangrijke waterstaatswerken

NPR 3659

NPR 3659:1996: Ondergrondse pijpleidingen - Grondslagen voor de sterkteberekening

Bijlage II Overzicht Geografische Informatieobjecten

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/4781332d-0f78-4959-a486-01f72e1265d3/nld@2023‑12‑05;1

aangewezen zandwinplas

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/c639ca7f-79f5-4236-87d3-e448f55ef182/nld@2023‑12‑05;1

beheergebied van Wetterskip Fryslân

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/bfa76636-f993-4385-beae-8133e2f51bf7/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een hoofdwater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/79d8c73c-44f9-4d9b-8d64-afa560e48444/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een lokale waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/068450c1-c82e-46ee-939b-cc9dba5a1e16/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een natuurgebied

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/3377c767-316b-41e3-82b5-372abc6f7c03/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/c4c7f013-b884-4f6c-b9b0-9fc9664069f7/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/58c219ca-144c-450a-8e8a-e84c66e7b5f3/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een secundaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/05142681-23f8-4703-bb0e-cd27257e87a3/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/9dde54c7-30c1-4b52-b48c-26775fd04b54/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een waterkering in hoge gronden

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/a87fab54-e1c9-4f88-b4b2-66a857e88530/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een waterstaatswerk (deelgebied 1/4)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/41ef1b60-f567-49dd-965b-e246e4334f43/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een waterstaatswerk (deelgebied 2/4)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/38c4aff4-804e-49ea-bccd-00c94f88a954/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een waterstaatswerk (deelgebied 3/4)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/2a899f03-a7bc-4085-a4f5-e3916d5af121/nld@2023‑12‑05;1

beschermingszone van een waterstaatswerk (deelgebied 4/4)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/f443ed58-1e80-4b39-8db9-16ebf42149fd/nld@2023‑12‑05;1

binnen de bebouwde kom

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/3fc0435c-0189-476f-9014-455c06f4ebc4/nld@2023‑12‑05;1

boezem

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/e700cb7b-6907-49bb-9dd5-4ddd8100b889/nld@2023‑12‑05;1

boezemland - gronden grenzend aan boezemwater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/8b43298f-7d45-406b-9e05-899632e655b5/nld@2023‑12‑05;1

buiten de bebouwde kom

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/85537469-8ec6-4f4e-af05-7a71070be0c5/nld@2023‑12‑05;1

buitenbeschermingszone van een primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/f064f826-a98e-4a6b-926f-0d1aa31dfd98/nld@2023‑12‑05;1

buitenbeschermingszone van een secundaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/bcc3ce78-d4a6-4cde-b32c-c00eb9e2cec0/nld@2023‑12‑05;1

gebied peil hoger dan boezempeil

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/4d42ab44-5272-4fb1-9224-36956e140631/nld@2023‑12‑05;1

gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor grondwater onttrekken

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/2b900194-5f05-4fe4-9a60-8094040a4de1/nld@2023‑12‑05;1

gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor lozen oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/5ac478cc-d662-4dd9-a333-3d000f6621db/nld@2023‑12‑05;1

gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor onttrekken oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/e9529c95-7bdd-4c79-b81c-d371f5269c87/nld@2023‑12‑05;1

gebied waar bij calamiteiten regels gelden voor water in de bodem brengen

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/0fbc7774-1739-4974-9507-e2db72a0fb25/nld@2023‑12‑05;1

gebied waar bij overige calamiteiten regels gelden

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/0aeae7b5-58c0-4f22-8c51-96055527f75a/nld@2023‑12‑05;1

gronden grenzend aan een regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/1652f552-7f6c-4b9d-a25c-6f24fb3e43f5/nld@2023‑12‑05;1

gronden grenzend aan een regionale waterkering in hoge gronden

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/29a64a75-d49f-41f3-b1c9-8c5bf92f345b/nld@2023‑12‑05;1

gronden grenzend aan een waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/1b97b19e-feea-405f-8086-c4ad7da457f2/nld@2023‑12‑05;1

gronden grenzend aan hoofdwater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/fe007926-7bac-43b6-a42e-a8f8ccc16860/nld@2023‑12‑05;1

grondwaterlichaam

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/400a774c-35d9-4f6d-a9d4-e385027aa446/nld@2023‑12‑05;1

hoofdwater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/030f0ba5-0537-4888-a500-466c24d140f9/nld@2023‑12‑05;1

hoogwatercircuit

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/fa16bd46-0f97-492a-937d-3ce4d353ff53/nld@2023‑12‑05;1

KRW-waterlichaam

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/ce18809f-7880-4522-ad60-6ef72d0d6825/nld@2023‑12‑05;1

kwetsbaar gebied

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/c7558dbb-6a6a-404f-adea-9663aec6081c/nld@2023‑12‑05;1

lokale waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/c5a91cd5-bd82-4682-ad55-bf440814d48e/nld@2023‑12‑05;1

natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/f21a5b0d-e6e1-48de-b4fc-ff52d454aaa4/nld@2023‑12‑05;1

natuurgebied

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/d9b2e15b-531c-4d0c-aa2e-1fa5cd1e84b1/nld@2023‑12‑05;1

natuurvriendelijke oever

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/58fbea31-12c1-4a7b-9289-632cfaa9531b/nld@2023‑12‑05;1

niet-kwetsbaar gebied

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/33fd1805-97e1-473c-b462-17ec35922ba7/nld@2023‑12‑05;1

niet-vrij afstromend gebied

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/7ee541a3-b7b7-4cf0-8bbc-a9eb1d7a8dad/nld@2023‑12‑05;1

ondiepwaterzone

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/915948ca-f039-4c1d-8136-09a8ea525c28/nld@2023‑12‑05;1

oppervlaktewaterlichaam (deelgebied 1/2)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/e1034c1a-5426-4664-abd7-3a53ccc9eaf6/nld@2023‑12‑05;1

oppervlaktewaterlichaam (deelgebied 2/2)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/4369193d-2b9a-475e-8311-1d8e2e9582e3/nld@2023‑12‑05;1

overig water

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/4c5a6ec6-c6d8-45e4-b41f-ba8eba47e50b/nld@2023‑12‑05;1

peilgebiedsgrenzen

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/5a6d2a9c-e4fc-4761-8c88-9472c299b5ec/nld@2023‑12‑05;1

peilregulerend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/c554806d-eb86-499b-b5b5-56566d465921/nld@2023‑12‑05;1

primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/2406a910-4ae4-4bc2-85a6-a2c57e83ee16/nld@2023‑12‑05;1

profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/0ab3e409-0586-423c-b5aa-89aa279c9e8c/nld@2023‑12‑05;1

provincie Fryslân

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/2b2b41f8-4577-4ca9-bfa2-9f433da2404e/nld@2023‑12‑05;1

regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/5ec0d84e-5eda-4122-b1c0-f1a7d5780641/nld@2023‑12‑05;1

regionale waterkering in hoge gronden

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/b2da47c9-77ee-4b4d-ba53-13240a7e688f/nld@2023‑12‑05;1

reserveringszone van een primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/759a1fcb-3ff9-48f4-9e69-714cdf83be9c/nld@2023‑12‑05;1

schouwwater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/1e03cca3-3ca2-4631-b67b-49d8531b4e37/nld@2023‑12‑05;1

secundaire waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/1af6a7d6-e8ee-4a20-89ad-9890a5b50dd0/nld@2023‑12‑05;1

vaarweg

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/1865ae49-795f-46a9-8531-8523203196e7/nld@2023‑12‑05;1

vrij afstromend gebied

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/b8b6a178-8740-4583-9a7c-cf5219d95cc3/nld@2023‑12‑05;1

Waddeneilanden

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/9d88f65a-4167-44eb-8c2d-d620a697d831/nld@2023‑12‑05;1

waterbergingsgebied

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/c4a6b0f2-68f8-43b6-81b2-0ae043be3223/nld@2023‑12‑05;1

waterkering

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/d5ead21d-525a-4c44-8bd0-981fc74c3b2d/nld@2023‑12‑05;1

waterkering grenzend aan boezemwater

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/6b082883-4ec0-4f04-8db1-dfab2215a022/nld@2023‑12‑05;1

waterkering in hoge gronden

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/230aba19-9949-4514-8954-116f9a65db25/nld@2023‑12‑05;1

waterstaatswerk (deelgebied 1/2)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/3f193a42-8cf1-4bea-be0b-d6005fcd05f0/nld@2023‑12‑05;1

waterstaatswerk (deelgebied 2/2)

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/3cdd5cc1-bc43-42bb-b918-b35f19e4bb6c/nld@2023‑12‑05;1

zuiveringtechnisch werk

/join/id/regdata/ws0653/2023‑12‑05/e13930c2-7a4f-43a7-b751-5846fd192a27/nld@2023‑12‑05;1

Toelichting

Algemene Toelichting

Algemene toelichting


1. Grondslag van de waterschapsverordening
De waterschapsverordening is een algemene verordening van het waterschap waarin vrijwel alle regels over de fysieke leefomgeving van het waterschap zijn opgenomen. De waterschapsverordening vervangt de keur en de algemene regels. De grondslag voor deze waterschapsverordening is artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet waarin staat dat het waterschap verordeningen vaststelt die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die op basis van artikel 1 van de Waterschapswet aan waterschappen worden opgedragen betreffen de zorg voor het watersysteem (inclusief waterkwaliteit) en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld het vaarwegenbeheer.

Artikel 2.5 van de Omgevingswet schrijft verder voor dat het algemeen bestuur één waterschapsverordening vaststelt waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.


2. Omgevingswet en digitaal stelsel
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Principes van de Omgevingswet zijn onder andere lokale afwegingsruimte (minder rijksregels), minder verboden en vergunningplichten, snelle besluitvorming en informatie voor iedereen beschikbaar.

Wetterskip Fryslân heeft er voor gekozen om beleidsluw over te gaan. Dit houdt in dat de waterschapsverordening qua vorm en opzet volledig voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet, terwijl de veranderingen ten opzichte van de oude regels inhoudelijk beperkt zijn. Om te voldoen aan de Omgevingswet zijn de keur en algemene regels omgezet naar een digitale waterschapsverordening. Deze digitalisering is onderdeel van het landelijke Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), waarin ook de regelgeving van Rijk, provincie, gemeenten en andere waterschappen digitaal ontsloten wordt.

De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO gaat gepaard met een verbeterde dienstverlening aan gebruikers van de digitale voorziening door middel van zogenoemde toepasbare regels en vragenbomen. Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, die in artikel 1.4 van de waterschapsverordening zijn opgenomen en op een digitale kaart voor gebruikers aanklikbaar zijn.

Via toepasbare regels (het gaat hier niet om juridische regels maar vragenbomen in het DSO die hier niet ter inzage gaan) wordt de juridische tekst van de waterschapsverordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen(bomen) die burgers naar de op hun activiteit en locatie toepasselijke juridische regels leiden. Zo kan een gebruiker eenvoudig nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan, of een vergunning- of meldingsplicht geldt en aan welke algemene regels eventueel moet worden voldaan.


3. Belangrijke wijzigingen waterschapsverordening
Behalve de digitalisering zijn er nog drie belangrijke wijzigingen: het opnemen van de algemene regels in de waterschapsverordening, het vervallen van de onderhoudsbepalingen en het opnemen van rijksregels met betrekking tot lozingen.

Algemene regels in de waterschapsverordening
Het was in de keur verboden om zonder watervergunningactiviteiten uit te voeren op of aan waterstaatswerken. Om te voorkomen dat voor elk kleinigheidje een relatief zware vergunningprocedure moest worden doorlopen zijn in 2010 algemene regels gemaakt. Op basis hiervan kon voor eenvoudige activiteiten met een melding worden volstaan. Ook was het mogelijk dat activiteiten geheel vrij gesteld worden van vergunningplicht en meldingsplicht. In 2013, 2015 en 2018 zijn de algemene regels aangepast en heeft steeds verdere deregulering plaatsgevonden. Deze lijn wordt voortgezet in deze waterschapsverordening, alleen maken de algemene regels nu integraal deel uit van de waterschapsverordening.

Onderhoudsplichten uit de waterschapsverordening
Op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit mogen onderhoudsplichten niet in de waterschapsverordening opgenomen worden. Bij de invoering van de waterschapsverordening worden deze onderdelen van de keur daarom opgenomen in een aparte onderhoudsverordening. In de legger worden de onderhoudsplichtigen van de waterstaatswerken aangewezen. In de aparte onderhoudsverordening staat wat ze moeten doen. Dit wordt nog nader toegelicht in de Beleidsregels Integrale legger en Waterschapsverordening van Wetterskip Fryslân.

Beschermingszones uit de legger in de waterschapsverordening
Met invoering van de Omgevingswet komen de beschermingszones als onderdeel van de legger te vervallen. Onder de systematiek van de Omgevingswet zijn deze zones beperkingengebieden gaan heten en in de Waterschapsverordening opgenomen. Deze zones naast het waterstaatswerk zijn specifiek aangegeven om daarin regels te stellen voor activiteiten. Waar welke regels voor activiteiten gelden, is voortaan te zien in het portaal van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Zie ook de toelichting bij artikel 1.4 met uitleg over beperkingengebieden.

Decentralisatie van lozingen: de bruidsschat
Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingswet is het bieden van meer ruimte voor gebiedsgericht maatwerk. Om dit mogelijk te maken, wordt bepaalde regelgeving overgeheveld van het Rijk als centrale overheid naar lokale overheden. Dit wordt ook wel de bruidsschat genoemd. De lokale overheden kunnen deze wetgeving vervolgens naar eigen inzicht aanpassen. Voor waterschappen betreft het regelgeving over lozingen op oppervlaktewateren of een zuiveringtechnisch werk. Wetterskip Fryslân heeft ervoor gekozen om de regels in eerste instantie grotendeels over te nemen. Waar deze wel zijn gewijzigd zijn ze in overeenstemming gebracht met bestendig beleid van het waterschap.


4. Opbouw van de waterschapsverordening en inhoud op hoofdlijnen


5. Leeswijzer
In hoofdstuk 2 tot en met 4 zijn activiteiten beschreven waarvoor onder bepaalde voorwaarden geen vergunningplicht geldt, maar waar met een melding kan worden volstaan of die soms geheel toestemmingsvrij zijn (geen vergunningplicht en geen meldingsplicht).

De regels over activiteiten zijn als volgt opgebouwd:

waterschapsverordening - toelichting - opbouw activiteiten

De teksten zo geschreven dat ze zo veel mogelijk voldoen aan de ‘Aanwijzingen voor de regelgeving’ voor de opbouw van de teksten:

  • Hoofdstuk, paragraaf, artikel, leden, onderdeel (a.), subonderdeel (1º)

  • Opsommingen: Hierbij is de hoofdregel dat wanneer een zin in een opsomming eindigt met een punt komma (;) dit dan betekent ‘en’. Soms is het woordje ‘en’ voor de duidelijkheid toegevoegd. Als er ‘of’ wordt bedoeld dan wordt dit altijd vermeld.

Artikelgewijze toelichting

Toelichting op hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Toelichting op paragraaf 1.1: Begripsbepalingen
Toelichting op artikel 1.1: Begripsbepalingen

In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de bij artikel 1.1 van de Omgevingswet behorende bijlage. Voor de zelfstandige leesbaarheid van de waterschapsverordening zijn enkele begrippen uit de Omgevingswet letterlijk overgenomen.

Toelichting op paragraaf 1.2: Algemene bepalingen omgevingsvergunning voor wateractiviteiten
Toelichting op artikel 1.2: Toepassingsbereik

In het eerste lid wordt aangegeven op welke gebieden deze waterschapsverordening van toepassing is; de werkingsgebieden van deze waterschapsverordening. In het tweede lid wordt dit toepassingsbereik voor artikel 1.2 en enkele hoofdstukken van de waterschapsverordening begrensd.

Onderdeel c van het eerste lid zorgt ervoor dat waterstaatswerken in het beheergebied van het waterschap altijd beschermd worden tegen activiteiten die rondom de waterstaatswerken worden verricht. Een activiteit die net buiten de grens van het beheergebied wordt verricht, maar wel in de beschermingszone van een waterstaatswerk binnen het beheergebied, valt dan nog binnen het toepassingsbereik van deze waterschapsverordening.

In onderdeel a van het tweede lid is bepaald dat geen omgevingsvergunningsplicht geldt voor projecten, waarvoor door het dagelijks bestuur een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de wet, wordt vastgesteld. Een projectbesluit kan worden vastgesteld met het oog op de taken van het waterschap op het gebied van het beheer van watersystemen (voor zover het beheer daarvan aan het waterschap is toegedeeld) en het waterketenbeheer (de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk).

Voor aanleg, vastlegging of versterking van primaire waterkering en die in beheer zijn bij het waterschap geldt op basis van artikel 5.46, tweede lid, Omgevingswet de verplichting een projectbesluit vast te stellen. Voor andere grootschalige projecten kan het waterschap zelf bepalen of ze een projectbesluit vaststellen of dat ze bijvoorbeeld aan zichzelf een omgevingsvergunning verlenen voor de uitvoering van een project.

Onderdeel b van het tweede lid is als begrenzing opgenomen om een omgevingsvergunning niet verplicht te stellen voor activiteiten die nodig zijn voor het beheer, bediening en onderhoud van het watersysteem of onderdelen daarvan door of in opdracht van het waterschap.

Onderdeel c van het tweede lid heeft het toepassingsbereik ook begrensd voor overige onderhoudsplichtigen, zodat een verplichting tot het plegen van onderhoud niet ook leidt tot een omgevingsvergunningsplicht. De voorschriften voor het onderhoud worden dan in de onderhoudsplicht geformuleerd en niet in een aanvullende vergunning. De begrenzing van het toepassingsbereik in het tweede lid is niet van toepassing op de regels met betrekking tot lozen en onttrekken. De regels voor lozen blijven onverkort van kracht.

Onderstaande afbeelding toont een voorbeeld van de fysieke leefomgeving waarop deze waterschapsverordening van toepassing is.
waterschapsverordening - voorbeeld fysieke leefomgeving

Toelichting op artikel 1.3: Doelen

De doelen van deze waterschapsverordening vormen het algemene kader voor wat in deze verordening geregeld wordt. Voor deze doelen is aangesloten bij artikel 2.17 van de Omgevingswet. In dit artikel van de Omgevingswet zijn de waterschapstaken voor de fysieke leefomgeving toegedeeld.

Toelichting op artikel 1.4: Werkingsgebieden

Het begrip beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Waterschappen kunnen voor alle typen waterstaatswerkenbeperkingengebieden aanwijzen. In een beperkingengebied gelden beperkingen voor de activiteiten van derden. Hierin zit de koppeling met het begrip beperkingengebiedactiviteit. De Omgevingswet definieert dit begrip als een activiteit binnen een beperkingengebied. Een beperkingengebiedactiviteit bij een waterstaatswerk zoals een oppervlaktewaterlichaam is bijvoorbeeld de aanleg van een brug.

Een werkingsgebied is onderdeel van de regels in de nieuwe waterschapsverordening. Die regels bestaan straks uit juridische regeltekst en werkingsgebieden. Het betreft hier een (ruimtelijk) gebied waarop een juridische regel betrekking heeft. Dit betekent dat specifieke regels alleen gelden binnen de grenzen van een bepaald gebied. Het begrip wordt voornamelijk gebruikt binnen het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

Het begrip beperkingengebied is ook een werkingsgebied, maar het kan ook om andere gebieden gaan waar bepaalde regels gelden ter bescherming van het watersysteem. Denk bijvoorbeeld aan regels over de activiteit uitbreiden van verhardingen in een gebied met weinig waterberging.

Een werkingsgebied kan een specifiek gebied binnen het beheergebied van het waterschap zijn, maar het kan ook het gehele beheergebied van het waterschap zijn (de regels uit de waterschapsverordening zijn dan op het gehele gebied van toepassing). De werkingsgebieden (en bijbehorende voorschriften) kunnen visueel worden weergegeven via het Digitaal Stelsel Omgevingswet. De geografische begrenzing van deze werkingsgebieden kan regelmatig wijzigen als gevolg van projecten van derden of door het waterschap zelf.

Zoals uit het voorgaande blijkt, is een beperkingengebied een type werkingsgebied. De werkingsgebieden van de regels in deze verordening zijn in dit artikel aangewezen en geometrisch begrensd. Deze werkingsgebieden stonden voorheen (deels) in de legger op grond van de Waterwet, maar komen in de legger op grond van de Omgevingswet niet terug. De werkingsgebieden verschillen per type activiteit. Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is het juiste werkingsgebied gekoppeld. In het DSO kan, bij het raadplegen van regels op de kaart, daarmee steeds het exacte werkingsgebied van een regel getoond worden. De werkingsgebieden worden daarnaast gebruik voor de automatische beantwoording van vragen in de vergunningcheck.

Het tweede lid is bedoeld voor de gevallen dat de aanleg of wijziging van waterstaatswerken is vergund of dat er een projectbesluit voor is vastgesteld maar nog in uitvoering is of is uitgevoerd, maar nog niet geometrisch is begrensd. Deze tekst is gebaseerd op paragraaf 3.2 van het Omgevingsbesluit waarin dit is opgenomen voor waterstaatswerken van het Rijk.

Het derde lid is bedoeld voor waterstaatswerken die nog niet (juist) geometrisch zijn begrensd en de begrenzing ook niet blijkt uit een omgevingsvergunning of projectbesluit of projectplan.

Onderstaande afbeelding toont de verschillende zoneringen rondom een waterkering.
waterschapsverordening - zonering rondom waterkering

Het vierde lid is bedoeld voor werkingsgebieden die nog niet (juist) geometrisch zijn begrensd en de begrenzing ook niet blijkt uit een omgevingsvergunning of projectbesluit of projectplan. De beschrijving van het desbetreffende werkingsgebied bepaalt dan om welk gebied het gaat.

Toelichting op artikel 1.5: Normadressaat

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht of laat verrichten moet voldoen aan de regels van deze waterschapsverordening. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van activiteiten. Voor omgevingsvergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de wet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van deze waterschapsverordening, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteit houden.

Toelichting op artikel 1.6: Specifieke zorgplicht: algemeen

Er is in deze verordening sprake van een specifieke zorgplicht om het verschil tot uitdrukking te brengen met de algemene zorgplicht die in artikel 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet is opgenomen. Die algemene zorgplicht geldt op grond van artikel 1.8 van de Omgevingswet niet voor zover er specifieke regels gelden die worden nageleefd. De specifieke zorgplicht in artikel 1.6 van deze waterschapsverordening is een dergelijke specifieke regel.

Dat geldt overigens ook voor artikel 1.7 waarin de specifieke zorgplicht nader wordt geconcretiseerd voor kwantiteit-activiteiten. Deze specifieke zorgplicht stelt algemene regels die gelden voor alle activiteiten die eronder vallen, ongeacht of voor die activiteiten op grond van deze waterschapsverordening nog andere regels gelden, zoals een meldingsplicht of een omgevingsvergunningplicht.

Specifieke zorgplichten geven voor een activiteit het doel aan dat bij de bescherming van de fysieke leefomgeving moet worden bereikt zonder daarbij aan te geven met welke middelen dat doel bereikt moet worden, en zonder dat doel in kwantificeerbare termen te omschrijven. De specifieke zorgplichten houden daarmee het midden tussen de algemene zorgplicht van de wet en de uitgewerkte bepalingen over activiteiten in de hoofdstukken hierna.

Het derde lid gaat over de verspreiding van maaisel, baggerspecie en hekkelspecie. Rechthebbenden (o.a. eigenaars, huurders, pachters, en overige gebruikers) moeten op basis van artikel 10.3 van de Omgevingswet gedogen dat op grond naast water waar vanwege regulier onderhoud door de waterbeheerder (Wetterskip Fryslân) gebaggerd, gehekkeld of gemaaid wordt, deze specie of maaisel uit dat water op die grond wordt gebracht. In de meeste gevallen verspreidt of verwijdert de rechthebbende deze specie na indroging zodat bij een volgend onderhoud daarvan geen hinder wordt ondervonden door het waterschap. Voor de gevallen waarbij dat niet gebeurt, is dit artikel opgesteld. Rechthebbenden worden hierdoor verplicht deze specie binnen een half jaar te verwijderen of te verspreiden zodat het waterschap daarvan geen hinder ondervindt bij haar onderhoudstaken.

De zorgplicht van artikel 1.6, derde lid richt zich tot degene die op grond van artikel 10.3 een ontvangstplicht heeft. De overige zorgplichten van artikel 1.6 en artikel 1.7 gelden voor de normadressaat. Die kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur uiteindelijk bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten. Een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang dient wel zodanig duidelijk en concreet geformuleerd te worden dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen (zie o.a. AbRvS 20 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1316).

Toelichting op artikel 1.7: Specifieke zorgplicht: concretisering kwantiteit

Dit artikel concretiseert de specifieke zorgplicht op een niet-limitatieve wijze. De nadruk ligt in dit artikel op de bescherming van waterstaatswerken. De specifieke zorgplicht over waterkwaliteit is opgenomen in artikel 2.2 van hoofdstuk 2 dat gaat over lozingsactiviteiten.

Toelichting op artikel 1.8: Maatwerkvoorschriften

Maatwerkvoorschriften zijn bij beschikking op te leggen voorschriften over het verrichten van een activiteit in een concreet geval. Het gaat niet om regels die voor meer personen of gevallen gelden maar op individuele situaties gerichte voorschriften. Als algemeen uitgangspunt geldt daarbij dat geen overlap tussen omgevingsvergunningplicht of maatwerkvoorschriften mogelijk is. Met andere woorden: als een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden, of had kunnen worden verbonden, dan is geen maatwerkvoorschrift meer mogelijk.

Bij de toepassing van maatwerkvoorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen. Het belangenkader voor het gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van maatwerkvoorschriften wordt bepaald door de doelen van artikel 1.3.

Toelichting op artikel 1.9: Vangnetvergunningplicht en afwegingskader/voorschriften vergunning

Artikel 1.9, eerst lid fungeert als vangnetartikel. Als een activiteit niet omschreven is in deze waterschapsverordening dan geldt de vergunningplicht indien de activiteit niet in overeenstemming is met de functie van het waterstaatswerk. De toevoeging ‘in overeenstemming met de functie’ moet vrij beperkt worden geïnterpreteerd: er is bijvoorbeeld geen omgevingsvergunning nodig voor zwemmen in zwemwater of varen op een vaarweg. Echter auto’s, motoren zijn zonder omgevingsvergunning of pachtcontract van het waterschap niet toegestaan op waterkeringen. Loslopende huisdieren zijn zonder omgevingsvergunning evenmin toegestaan op waterkeringen.

In het tweede lid is opgenomen dat een omgevingsvergunningwater wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen genoemd in artikel 1.3 van deze waterschapsverordening. Een dergelijke bepaling stond eerder in artikel 6.21 Waterwet. Dit artikel keert in artikel 8.84 lid 1 Bkl slechts terug voor bepaalde wateractiviteiten, vandaar dat dit artikel nu voor alle wateractiviteiten in de waterschapsverordening is opgenomen. Dit artikel bevordert de voorspelbaarheid van de belangenafweging en daarmee de rechtszekerheid voor de aanvrager.

In artikel 5.34 lid 3 onder b en artikel 13.5 van de Omgevingswet en artikel 8.5 van het Omgevingsbesluit is geregeld dat in een waterschapsverordening kan worden bepaald dat er (financiële) voorschriften aan een omgevingsvergunningwater kunnen worden verbonden. In lid 3 is hier gevolg aan gegeven. De reden dat hier expliciet wordt genoemd dat het waterschap voorschriften ter voorkoming van belemmering onderhoud/verhoging onderhoudskosten mag opnemen, komt voort uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS 27 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4968). De Afdeling achtte het in die uitspraak aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen onderhoudskosten strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee die watervergunning werd verleend. Daarvoor is een wettelijke grondslag nodig. Met het bepaalde in artikel 1.9 staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap voorschriften ter voorkoming van belemmering onderhoud/verhoging onderhoudskosten aan een omgevingsvergunning kan verbinden. Dit zijn niet enkel voorschriften over financiële zekerheid op voorhand, maar ook voorschriften die gaan over aanpassing van het vergunde indien na verloop van tijd groot onderhoud aan het waterstaatswerk/beschermingszone waarbinnen of waarnaast het vergunde ligt, dat vereist. Een voorschrift kan zijn dat indien in het kader van groot onderhoud een hoofdwatergang en of waterkering moet worden aangepast, vergunninghouder van bijvoorbeeld een beschoeiing of brug deze op eigen kosten verwijderd en eventueel terugplaatst na afronding van de waterschapswerkzaamheden. De gedachte achter een dergelijk voorschrift is dat het rechtvaardiger is de meerkosten van het onderhoud bij een initiatiefnemer te leggen dan deze af te wentelen op de maatschappij.

Toelichting op artikel 1.10: Algeheel verbod bij calamiteiten

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de wateraf- en aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het om bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Op basis van dit artikel kan het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

Toelichting op hoofdstuk 2: Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Toelichting op paragraaf 2.1: Algemeen
Toelichting op artikel 2.1: Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

Toelichting op artikel 2.2: Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren. De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de paragrafen 2.2 tot en met 2.21. De specifieke zorgplicht treedt (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van paragraaf 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de paragrafen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel 1.3 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozingafvalwater huishoudens waren opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij duidelijke overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal.

Toelichting op artikel 2.3: Verbod

In geval van bijzondere omstandigheden, zoals het in het ongerede raken van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of overvloed aan water, of dreiging daarvan, kan het nodig zijn om bijvoorbeeld de wateraanvoer of lozingen te verbieden. Concreet betekent dit dat het waterschap een verbod voor lozing op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk kan instellen. Een dergelijk verbod geldt voor zolang als dat noodzakelijk is.

Toelichting op artikel 2.4: Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens en bescheiden begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke lozingsactiviteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres waarop de activiteit wordt verricht waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.

Toelichting op artikel 2.5: Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

Toelichting op artikel 2.6: Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uitartikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 2.6 regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het bevoegd gezag om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in samenhang met artikel 5.38 van de Omgevingswet. Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

Toelichting op artikel 2.7: Informeren over een ongewoon voorval

Dit artikel bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk.
Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewoon voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.

Toelichting op artikel 2.8: Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het «voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen» is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Toelichting op paragraaf 2.2: Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam
Toelichting op artikel 2.9: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam. Daarbij worden zowel eisen gesteld aan de hoeveelheid van het te lozenwater als het chloridegehalte van het te lozenwater.

Toelichting op artikel 2.10: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraafemissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Aangezien de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 2.11: Toestemmingsvrij

In dit artikel worden specifieke situaties beschreven waarin het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam is toegestaan zonder het doen van een melding of hebben van een omgevingsvergunning. Daarin is bepalend waar geloosd wordt in combinatie met de hoeveelheid te lozenwater en de herkomst van het water. Wanneer het chloridegehalte van het te lozenwater is groter is dan het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam is een omgevingsvergunning nodig.

Toelichting op artikel 2.12: Meldingsplicht

Dit artikel bepaalt onder welke omstandigheden volstaan kan worden met een melding bij het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam. Daarin is bepalend waar geloosd wordt in combinatie met de hoeveelheid te lozenwater en de herkomst van het water. Wanneer het chloridegehalte van het te lozenwater is groter is dan het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam is een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 2.13: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het debiet in kubieke meter, de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden, de wijze van behandelen van het afvalwater en het chloridegehalte van het te lozenwater en het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam.

Toelichting op artikel 2.14: Vergunningplicht

Het lozen zonder toestemming is niet mogelijk in de watersystemen op de Waddeneilanden. Dit betekent niet dat een lozing aldaar onmogelijk is maar wel dat er van te voren toestemming voor moet worden verleend. Ook is een omgevingsvergunning nodig indien niet voldaan wordt aan artikel 2.10 tot en met artikel 2.13.

Toelichting op paragraaf 2.3: Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Toelichting op artikel 2.15: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van grondwater bij saneringen en het lozen van grondwater bij ontwatering.
Het lozen van grondwater bij saneringen betreft afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek).
Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.

Toelichting op artikel 2.16: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraafemissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Aangezien de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 2.17: Toestemmingsvrij

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens.

Toelichting op artikel 2.18: Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij ontwatering

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze paragraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze paragraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewatergeloosd.
Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 2.19: Meldingsplicht voor lozen van grondwater bij saneringen

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.
In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.
Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozingafvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 2.20: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozenwater wordt aangepast.
De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Toelichting op paragraaf 2.4: Lozen van afvloeiend hemelwater
Toelichting op artikel 2.21: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

Toelichting op artikel 2.23: Meldingsplicht

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 2.2) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

Toelichting op artikel 2.24: Indieningsvereisten melding

lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende hemelwater is.

Toelichting op paragraaf 2.5: Lozen van huishoudelijk afvalwater

Onderstaande afbeelding toont hoe de afstand tot de gemeentelijke riolering gemeten kan worden.
waterschapsverordening - afstand tot gemeentelijke riolering

Toelichting op artikel 2.25: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater in die situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is.

Toelichting op artikel 2.26: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraafemissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Aangezien de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 2.27: Toestemmingsvrij

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

Toelichting op artikel 2.28: Meldingsplicht voor lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze paragraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze paragraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

Toelichting op artikel 2.29: Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport «Individuele Behandeling van afvalwater, IBA-systemen» van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septictank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorzieninggeloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozenafvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septictank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozenafvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Toelichting op artikel 2.30: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 2.6: Lozen van koelwater
Toelichting op artikel 2.31: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van koelwater voor bedrijven die niet vallen onder de milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal.
Deze paragraaf is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieu-belastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteitenkoelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Toelichting op artikel 2.32: Algemene regels

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalk-middelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozenwarmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:
De warmtevracht = L x ∆T x W, waarbij
L = lozingsdebiet (m3/s)
∆T = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

Toelichting op artikel 2.33: Meldingsplicht

Deze paragraaf is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteitenkoelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.
Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Toelichting op artikel 2.34: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 2.7: Lozen van koude of warmte bij aquathermie
Toelichting op artikel 2.35: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van koude of warmte bij het toepassen van aquathermie, waarbij koude of warmte gebruikt wordt voor de verkoeling of verwarming van een woning of gebouw.

Toelichting op artikel 2.36: Algemene regels

Bij aquathermie wordt gebruik gemaakt van warmte of koude uit oppervlaktewater, zoals een watergang of waterplas. oppervlaktewater wordt via een warmtewisselaar geleid. Daar kan de warmte of koude worden overgedragen om vervolgens te worden gebruikt voor verwarming of verkoeling van een woning of gebouw. De warmtewisselaar kan afhankelijk van de te gebruiken installatie “op de wal” maar ook in het water worden geplaatst. Indien de warmtewisselaar op de wal staat wordt oppervlaktewater ingenomen, over de warmtewisselaar geleid en vervolgens weer geloosd. In dat geval is het ingenomen oppervlaktewater bij lozing opgewarmd of juist afgekoeld. Om te voorkomen dat te grote temperatuurverschillen invloed hebben op met name de aquatische ecologie is in de algemene regels de voorwaarde opgenomen dat het temperatuurverschil tussen inname en lozing maximaal 5 graden Celsius mag bedragen. Als de warmtewisselaar in het water wordt geplaats zijn er normaal gesproken geen negatieve effecten van koude of warmte te verwachten. Daarom zijn er voor warmtewisselaars in oppervlaktewater geen temperatuur eisen opgenomen.

Toelichting op artikel 2.37: Meldingsplicht

Indien het thermische vermogen van de installatie niet meer bedraagt dan 30 kilowatt (kW) kan volstaan worden met een melding mits voldaan wordt aan de algemene regels. Vaak zijn ook andere regels van toepassing. Denk hierbij aan de algemene regels voor uitstroomvoorzieningen of het werk dat nodig is voor het plaatsen van een warmtewisselaar in oppervlaktewater.
Veel kleine lozingen van warmte of koude kunnen gezamenlijk een negatieve invloed hebben op het aquatisch systeem van het ontvangende oppervlaktewater. Om deze reden registreert het waterschap de lozingen van warmte en koude en legt zo nodig met aanvullende voorschriften dan wel in de verordening beperkingen op. Om te voorkomen dat vele kleine lozingen tegelijk gaan plaats vinden zonder goede beoordeling vooraf zijn lozingen die deel uitmaken van een project dat bestaat uit met meerdere afzonderlijke lozingen van koude en warmte bij aquathermie vergunningplichtig. Hierbij kan gedacht worden aan de projectmatige aanleg van meerdere woningen die allemaal beschikken over een eigen warmtepomp waarbij de warmte/koude wordt gewonnen uit oppervlaktewater. Deze lozingen zijn vergunningplichtig. Het is echter wenselijk dat de projectleiding voor zo’n project één vergunningaanvraag indient. De verleende vergunningen zijn, nadat het project is gerealiseerd, overdraagbaar aan de uiteindelijke bewoners.

Toelichting op artikel 2.38: Indieningsvereisten melding

De warmtevracht dan wel koudevracht wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur het ingenomen oppervlaktewater en de temperatuur van het te lozenoppervlaktewater. De soortelijke warmte van het water is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging.

Anders geformuleerd:
De warmtevracht dan wel koude vracht = L x ∆T x W, waarbij:
L = lozingsdebiet (m3/s)
∆T = verschil temperatuur te lozenwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van water = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Als de warmtewisselaar in het oppervlaktewater is geplaatst moet in de melding een alternatieve maar aannemelijke berekening worden gemaakt voor de wamtevracht dan wel koudevracht naar oppervlaktewater.

In de aanvraag voor een watervergunning moet de uitkomst van de ecologische toets conform de "Handreiking voor beoordeling van aanvragen voor TEO systemen" van de STOWA worden opgenomen.

Toelichting op paragraaf 2.8: Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Toelichting op artikel 2.39: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

Toelichting op artikel 2.40: Algemene regels

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Toelichting op artikel 2.41: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

Toelichting op artikel 2.42: Toestemmingsvrij

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaamlozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mag slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 2.40.

Toelichting op artikel 2.43: Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Toelichting op artikel 2.44: Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Toelichting op paragraaf 2.9: Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Toelichting op artikel 2.45: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting.

Toelichting op artikel 2.46: Inerte goederen

Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om «het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen». Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De paragraaf heeft geen betrekking op «opslaan». Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Toelichting op artikel 2.47: Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 2.48: Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater bij overslaan van inerte goederen

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter.

Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep. De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Toelichting op paragraaf 2.10: Lozen bij opslaan of overslaan van niet-inerte goederen
Toelichting op artikel 2.49: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het opslaan en overslaan van niet-inerte goederen. niet-inerte goederen zijn goederen die bodembedreigend zijn. niet-inerte goederen geven bij opslag of overslag milieubelasting.

Toelichting op artikel 2.50: Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 2.52emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Aangezien de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 2.51: Toestemmingsvrij

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:

De genoemde overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij «niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk» kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter (m). Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Toelichting op artikel 2.52: Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozenafvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden «uitgezet». Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordeninglozen in het oppervlaktewater is toegestaan.
lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter (m) aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Toelichting op artikel 2.53: Meldingsplicht voor lozen afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen. Met «bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen» wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Toelichting op artikel 2.54: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 2.11: Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Toelichting op artikel 2.55: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen.

Toelichting op artikel 2.56: Toestemmingsvrij bij lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam.
Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen.
Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam «rioleringsprogramma» is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Toelichting op artikel 2.57: Toestemmingsvrij bij lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit «overheids-IBA’s» geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.55.

Toelichting op paragraaf 2.12: Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder
Toelichting op artikel 2.58: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op baggerwerkzaamheden, ontgravingen en andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

Toelichting op artikel 2.59: Meldingsplicht voor lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie. Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt en er een melding van gedaan wordt.

Toelichting op artikel 2.60: Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggerenwaterbodem in de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd» komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Toelichting op artikel 2.61: Meldingsplicht voor lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden mits er een melding gedaan wordt. Vanzelfsprekend geldt ook de specifieke zorgplicht.

Toelichting op artikel 2.62: Meldingsplicht voor lozen van algen en bacteriën

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaamgeloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Toelichting op artikel 2.63: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 2.13: Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Toelichting op artikel 2.64: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Toelichting op artikel 2.65: Algemene regels

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Toelichting op artikel 2.66: Toestemmingsvrij

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 kubieke meter (m3) of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Toelichting op paragraaf 2.14: Lozen bij calamiteitenoefening
Toelichting op artikel 2.67: Toepassingsbereik

Deze paragraaf 2.14 heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van een calamiteitenoefening. Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip «calamiteitenoefening».

Toelichting op artikel 2.68: Meldingsplicht

Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Toelichting op artikel 2.69: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Toelichting op paragraaf 2.15: Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Onderstaande afbeelding toont hoe de afstand tot de gemeentelijke riolering gemeten kan worden.
waterschapsverordening - afstand tot gemeentelijke riolering

Toelichting op artikel 2.71: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van «NEN-ISO 15705» wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening, die voor het analyseren van het chemisch zuurstofverbruik niet alleen NEN 6633 van toepassing verklaren maar ook NEN-ISO 15705.

Toelichting op artikel 2.72: Meldingsplicht voor lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelsgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelsgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing

Toelichting op artikel 2.73: Meldingsplicht voor lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter (m) vanaf de perceelsgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelsgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 2.74: Meldingsplicht voor lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter (m) vanaf de perceelsgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelsgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 2.75: Meldingsplicht voor lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

Toelichting op artikel 2.76: Meldingsplicht voor lozen bij ontijzeren grondwater

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter (m) vanaf de perceelsgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelsgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 2.77: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 2.16: Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton.

Toelichting op artikel 2.79: Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Aangezien de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 2.80: Toestemmingsvrij

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Toelichting op paragraaf 2.17: Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Toelichting op artikel 2.81: Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze paragraaf is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Toelichting op artikel 2.82: Meldingsplicht

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Toelichting op artikel 2.83: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 2.18: Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Toelichting op artikel 2.84: Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers. Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

Toelichting op artikel 2.85: Meldingsplicht

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze – afhankelijk van de vraag – uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Toelichting op artikel 2.86: Indieningsvereisten melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 2.19: Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Toelichting op artikel 2.87: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Toelichting op artikel 2.88: Toestemmingsvrij

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Toelichting op paragraaf 2.20: Asverstrooiing
Toelichting op artikel 2.89: Toepassingsbereik

Deze paragraaf heeft betrekking op het verstrooien van as op een oppervlaktewaterlichaam. Deze paragraaf heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Toelichting op artikel 2.90: Toestemmingsvrij

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek.

Toelichting op paragraaf 2.21: Overige lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk
Toelichting op artikel 2.92: Toestemmingsvrij

Onverlet de betreffende bepalingen uit deze waterschapsverordening ten aanzien van diverse lozingen, zoals bijvoorbeeld huishoudelijk afvalwater, wordt in het eerste lid van dit artikel een opsomming gegeven van lozingen waarvoor geen voorafgaande toestemming nodig is van het waterschap mits aan de criteria van dit artikel wordt voldaan. Achtergrond hierbij is dat het ontvangende oppervlaktewater of zuiveringtechnisch werk in voldoende mate moet worden beschermd, bijvoorbeeld door eisen aan de omvang van de lozing, aard en hoeveelheid van te lozenstoffen of het ontvangende oppervlaktewater. Zo is er geen toestemming nodig voor lozen van water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. Let wel dat bij lozing op een zuiveringtechnisch werk de lozing voor wat betreft de kwaliteit van het te lozenwatertoestemmingsvrij kan zijn, maar dat voor aansluiting van een lozingswerk op een zuiveringtechnisch werk veelal toestemming van de beheerder daarvan nodig is. Het toestemmingsvereiste op grond van deze waterschapsverordening geldt ook niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning of melding voor een lozingsactiviteit is vereist.
Het tweede lid geeft aan dat géén vrijstelling geldt voor de lozingsactiviteiten zoals bedoeld in de paragrafen 2.2 tot en met 2.20 van de waterschapsverordening.

Toelichting op artikel 2.93: Vangnetvergunningplicht lozen op een oppervlaktewaterlichaam

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de paragraaf 2.2 tot en met 2.20 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een omgevingsvergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.
De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Toelichting op artikel 2.94: Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Toelichting op paragraaf 2.22: Indieningsvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Toelichting op artikel 2.95: Indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Toelichting op artikel 2.96: Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Toelichting op artikel 2.97: Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Toelichting op hoofdstuk 3: Wateronttrekkingsactiviteiten en in de bodem brengen van water

Toelichting op paragraaf 3.1: Onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

Deze paragraaf bevat regels voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam. Het onttrekken van grote hoeveelheden water of het onttrekken van water in kwetsbare gebieden kan negatieve invloed hebben op waterpeilen in sloten met de nodige nadelige effecten tot gevolg. Denk hierbij aan verdroging van landbouwgronden of natuurgebieden, schade aan bouwwerken door zettingen en veel inzet door de waterbeheerder om peilen weer op orde te krijgen.

Zolang de hoeveelheid te onttrekkenoppervlaktewater geen nadelige gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de waterpeilen is het onttrekken van oppervlaktewater veelal vrijgesteld van meldingsplicht of vergunningplicht. Meldingsplicht geldt als er grote hoeveelheden water worden onttrokken die weliswaar geen negatieve effecten hebben, maar wel relevant zijn voor het beheer en onderhoud. Mocht er bijvoorbeeld veel water worden onttrokken uit een watersysteem zonder dat dit weer terug vloeit dan kan de beheerder het tekort aanvullen door extra water in te laten. Voor onttrekkingen in kwetsbare gebieden is een omgevingsvergunning nodig. Het gaat dan om gebieden waar weliswaar een evenwicht is in de waterbalans, maar die waterbalans kan door het onttrekken van water uit die watersystemen makkelijk worden verstoord. Om die reden moeten dergelijke onttrekkingen worden beoordeeld in een vergunningprocedure.

In geval van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld grote droogte, of dreiging daarvan, kan het nodig zijn om speciale maatregelen te treffen. Concreet betekent dit dat het waterschap een verbod kan instellen om water aan een oppervlaktewaterlichaam te onttrekken.

Toelichting op paragraaf 3.2: Onttrekken van grondwater

Deze paragraaf bevat regels voor het onttrekken van grondwater. De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder de bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen zoveel als mogelijk te voorkomen. Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, moet degene die wateronttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen nemen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder moet degene die grondwateronttrekt het waterschap zo spoedig mogelijk informeren over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen, of getroffen maatregelen.

De meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling wordt voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen.

De impact van kleinere grondwateronttrekkingen en grondwaterinfiltraties is in de regel verwaarloosbaar en kunnen doorgaans zonder nadelige gevolgen en daarom zonder melding of omgevingsvergunning plaatsvinden. Dit is wel afhankelijk van de locatie en doel waarvoor grondwater wordt onttrokken. Zo geldt op de Waddeneilanden een strenger regime als op de vaste wal. Voor agrarische activiteiten geldt, weer gezien onder meer de locatie en doel van deze activiteiten, een ruimere vrijstelling. Voor een grondwateronttrekking of infiltratie is een omgevingsvergunning nodig als de grondwateronttrekking of infiltratie een dusdanige omvang heeft dat niet kan worden voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een meldingsplicht. De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

In geval van bijzondere omstandigheden, zoals grote droogte, of dreiging daarvan, kan het nodig zijn om het onttrekken van water uit de bodem te verbieden.

Aangezien uitwisseling van grondwater uit diverse watervoerende pakketten ongewenst is, moet bij retourbemaling het grondwater in hetzelfde watervoerende pakket worden teruggebracht waaruit het afkomstig is. Om uitwisseling van grondwater uit verschillende pakketten tegen te gaan, dient tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van deze voorziening(en) en na beëindiging van de onttrekking, worden voorkomen dat uitwisseling van water kan plaatsvinden. In de praktijk wordt bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer) heeft hiervoor een protocol mechanisch boren opgesteld (protocol 2101). Het protocol is te raadplegen via www.sikb.nl.

Aangezien bij relatief kleine onttrekkingen het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk is, wordt dit alleen voorgeschreven bij spanningsbemaling.

Op de Waddeneilanden moet worden voorkomen dat onnodig zoet water naar zee wordt gepompt. Daarom is ook daar het uitgangspunt dat opgepompt grondwater terug wordt gebracht in hetzelfde watervoerend pakket. Gezien de bodemopbouw van de eilanden, zal lozen van het opgepompte grondwater op de bodem aldaar ook voldoende zijn om aan dit uitgangspunt te voldoen; het water vloeit door de zandige bodem terug.

Toelichting op paragraaf 3.3: In de bodem brengen van water

Deze paragraaf bevat regels voor het in de bodem brengen van water. Onder het brengen van water in de bodem wordt verstaan het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water. Het veranderen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. Retourbemaling wordt niet geregeld in deze paragraaf. Onder retourbemaling wordt verstaan onttrokkengrondwater terugbrengen in hetzelfde watervoerend pakket. Retourbemalen wordt geregeld in de paragraaf voor het onttrekken van grondwater.

De meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling wordt voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen.

Het in de bodem brengen van water kan niet generiek in de Waterschapsverordening geregeld worden daarvoor is een aparte beoordeling nodig. Om deze reden geldt voor het in de bodem brengen van water de vergunningplicht. De beoordelingsregel van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld. Ook de voorschriften die volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

In geval van bijzondere omstandigheden, zoals een overvloed van water, of dreiging daarvan, kan het nodig zijn om het in de bodem brengen van water te verbieden.

Toelichting op hoofdstuk 4: Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk

Toelichting op paragraaf 4.1: Afval, materialen, stoffen en goederen

Deze paragraaf bevat regels voor het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Opslag van afval maar ook materialen, stoffen en goederen op waterstaatswerken kunnen waterbeheer en waterveiligheid in de weg staan en schade aan waterstaatswerken veroorzaken. Wanneer afval, materialen, stoffen en goederen bijvoorbeeld geplaatst worden in een beschermingszone van een hoofdwatergang, kan dit het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan de watergang bemoeilijken of onmogelijk maken. Afval op een (primaire) waterkering kan door afdekking schade veroorzaken aan de grasmat hetgeen een verzwakking van de waterkering is.

Daarom geldt dat het deponeren of opslaan van afval, materialen, stoffen en goederen op waterstaatswerken of bijbehorende beschermingszones verboden is, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend of dit voldoet aan de voorwaarden voor toestemmingsvrij.

Toelichting op paragraaf 4.2: Beplanting en opgaande houtbeplanting

Deze paragraaf bevat regels voor het aanbrengen of verwijderen van (water)planten en struiken of bomen op waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het aanbrengen of verwijderen van (water)planten en struiken of bomen op waterstaatswerken kan invloed hebben op de aanwezige ecologie, maar ook op het functioneren van het waterstaatswerk. Het planten of verwijderen van een boom of beplanting op een waterkering of talud kan bijvoorbeeld de stabiliteit van het dijklichaam of het talud negatief beïnvloeden waarmee de veiligheid afneemt. Daarnaast moet het mogelijk blijven om doelmatig onderhoud uit te voeren, terwijl tegelijkertijd ook dat de overige functies, met name natuur, behouden kunnen blijven. Bereikbaarheid met en toegankelijkheid van onderhoudsmaterieel is van groot belang.

Plantengroei in water is meestal gewenst, omdat het de ecologische waarde vergroot. Echter overvloedige plantengroei kan hinderlijk zijn voor waterdoorstroming. Ook kan dit waterrecreatie hinderen en kunnen bestaande vaarroutes niet meer bevaarbaar zijn. De spanning tussen enerzijds ecologie en anderzijds bevaarbaarheid wordt mede in deze paragraaf geregeld.

Voor hoofdwateren geldt dat deze een essentiële functie hebben in het totale watersysteem. Het waterschap onderhoudt de hoofdwateren met als uitgangspunt dat water in voldoende mate kan doorstromen waarbij rekening wordt gehouden met ecologische waarden. In sommige gevallen kan het wenselijk zijn om tijdens het vaarseizoen dichtgegroeide sloten bevaarbaar te houden. Het waterschap houdt de in de leggeraangewezen wateren bevaarbaar, daarvoor geldt een inspanningsverplichting. Het bevaarbaar houden van andere wateren door derden wordt toegestaan mits men zich houdt aan de algemene regels. Deze regels zijn opgesteld met het doel de bestaande ecologie zoveel mogelijk te beschermen.

Onderstaande afbeelding toont hoe de waterbreedte en de middenstrook gemeten moeten worden wanneer zich aan één zijde van de watergang riet bevindt.
waterschapsverordening - waterbreedte seizoensonderhoud riet enkele zijde

Onderstaande afbeelding toont hoe de waterbreedte en de middenstrook gemeten moeten worden wanneer zich aan beide zijden van de watergang riet bevindt.
waterbreedte seizoensonderhoud riet beide zijden

Toelichting op paragraaf 4.3: Boringen voor het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen

Deze paragraaf bevat regels voor het uitvoeren van boringen voor een bodemenergiesysteem of het exploreren of winnen van gas, vloei- of delfstoffen op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Indien boorwerkzaamheden plaatsvinden in of op waterstaatswerken en/of bijbehorende beschermingszones, kunnen deze activiteiten daar schade aan toebrengen en/of een belemmering vormen voor waterbeheer en waterveiligheid. Daarom is, vanuit een oogpunt van waterbeheer en waterveiligheid, voor deze activiteit een specifieke toetsing vereist.

Toelichting op paragraaf 4.4: Bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen

Deze paragraaf bevat regels voor bouwwerken, civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het oprichten, uitbreiden, vervangen of verwijderen van bouwwerken , civiele kunstwerken, overige werken en voorzieningen op waterstaatswerken en/of bijbehorende beschermingszones kunnen het waterbeheer, zoals regulier- of bijzonder onderhoud, in de weg staan en schade aan waterstaatswerken en beschermingszones veroorzaken. Vanuit het oogpunt van waterbeheer en waterveiligheid zijn deze activiteiten in beginsel ongewenst en vereisen die een specifieke toetsing. Enkele voorzieningen of aanlegactiviteiten kunnen echter op voorhand goed en op uniforme wijze worden gereguleerd met algemene regels of een meldingsplicht.

Uitwisseling van grondwater uit diverse watervoerende pakketten is niet gewenst. Daarom worden daar voorschriften voor gesteld bij de aanleg en verwijdering van een brandblusvoorziening waarvoor grondwater wordt onttrokken. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer) heeft hiervoor een protocol mechanisch boren opgesteld (protocol 2101). Het protocol is te raadplegen via www.sikb.nl.

Toelichting op paragraaf 4.5: Brug en viaduct

Deze paragraaf bevat regels voor het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een brug of viaduct in, op of over waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk.

Een brug of viaduct wordt gezien als werk over of in een oppervlaktewaterlichaam met als doel het ontsluiten van een perceel of om openbare wegen over oppervlaktewaterlichamen te verbinden. Het aanleggen of verwijderen van deze werken over of in waterstaatswerken of bijbehorende beschermingszones, heeft gevolgen voor onder andere de bereikbaarheid en mogelijkheid van doelmatig onderhoud van deze waterstaatswerken. Ook kan de doorstroombaarheid van het oppervlaktewaterlichaam beïnvloedt worden.

Het watervoerende profiel en de doorstroombaarheid van de watergang mag door het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct geen nadelige effecten ondervinden. Het materiaal waaruit de brug of viaduct bestaat kan van invloed zijn op de waterkwaliteit. Het gebruik van milieubezwaarlijke materialen is daarom niet toegestaan.

Voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct is geen toestemming nodig van het waterschap als dit plaatsvindt in of bij schouw- of overige wateren en de pijlers niet in het water komen te staan, zodat er geen vuilophoping en/of nadelige effecten voor doorstroming ontstaan. Voor het aanleggen of verwijderen van een brug of viaduct in of op een waterkering of de beschermingszone van een waterkering is een omgevingsvergunning vereist, omdat de werkzaamheden de stabiliteit van de waterkering negatief kunnen beïnvloeden.

Het kan voorkomen dat voor de aanleg van een brug of viaduct een tijdelijke stremming nodig is. Een stremming kan een negatief effect hebben op de doorstroming van een oppervlaktewaterlichaam en de bemaling van een watersysteem in zijn geheel. Een hogere stroomsnelheid kan bovendien ook het profiel van een watergangverdiepen of verondiepen waardoor aanwezige beschoeiing of waterkering kan verzakken. De impact van een stremming zal daarom altijd worden beoordeeld door het waterschap. Indien nodig worden er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen die het mogelijk maken om de stremming op eerste aanzegging van het waterschap op te heffen. Bijvoorbeeld door onvoorziene omstandigheden zoals hevige regenval en het daardoor optreden van wateroverlast. Andere aspecten die in beoordeling in ieder geval worden meegenomen, hebben betrekking op onderhoud en stabiliteit.

Bij een brug of viaduct over een oppervlaktewaterlichaam is het belangrijk dat de brug of viaduct het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet belemmert. Er worden daarom eisen gesteld aan de hoogte van de brug of viaduct ten opzichte van het zomerpeil en de afstand tussen de eventuele pijlers.

Bij het plaatsen van een brug of viaduct moet rekening worden gehouden met de stabiliteit van taluds en oevers. Een brug of viaduct kan een aanzienlijk gewicht en belasting hebben als er niet sprake is van een goede ondersteuning, dat zou kunnen leiden tot het verzakken van de oevers of het talud. Er worden daarom eisen gesteld aan de constructie en positie van de brug of viaduct ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam.

Toelichting op paragraaf 4.6: Dam zonder duiker

Deze paragraaf bevat regels voor het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een duiker zonder duiker op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Een dam zonder duiker maakt doorstroming van water onmogelijk en heeft om die reden forse impact op een watersysteem. Het aanleggen van een dam zonder duiker kan stuwing en peilwijzigingen tot gevolg hebben. Het verwijderen van een dam kan het omgekeerde effect tot gevolg hebben.

Een perceel slechts één keer zonder vergunning ontsloten worden. Door het plaatsen van een dam wordt een wateroppervlak door grond ingenomen. Hierdoor neemt het bergend vermogen van dat oppervlaktewater af. Als het slechts om één enkele dam per perceel gaat is de afname van het bergend vermogen te overzien. Daarom wordt dit toestemmingsvrij toegestaan. Meerdere dammen per perceel vraagt om een inhoudelijk beoordeling en is om deze reden vergunningplichtig.

Er gelden regels gericht op het netjes afwerken van het talud en behoud van het profiel van de watergang. Daarnaast zijn er beperkingen qua afmetingen opgenomen. Reden hiervan is dat de dam geen verkapte demping moet worden, maar functioneel moet zijn in perceelsontsluiting.

Onderstaande afbeelding toont een dam zonder duiker.
Waterschapsverordening - dam zonder duiker

Toelichting op paragraaf 4.7: Duiker of dam met duiker

Deze paragraaf bevat regels voor het aanleggen, verwijderen en wijzigen van een duiker of dam met duiker op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk.

Een duiker of een dam met duiker wordt meestal geplaatst om een perceel te ontsluiten of om openbare wegen over watergangen te verbinden. Bij het plaatsen van een dam met duiker treedt een vernauwing op van het oppervlaktewater waardoor de doorstroming van het water vermindert. Afhankelijk van de breedte van de dam en de diameter van de duiker treedt er verlies aan berging en opstuwing op. De regels zijn bedoeld om de doorstroming en de ecologie te beschermen.

Een perceel slechts één keer zonder vergunning ontsloten worden. Door het plaatsen van een dam met duiker wordt een wateroppervlak door grond ingenomen. Hierdoor neemt het bergend vermogen van dat oppervlaktewater af. Als het slechts om één enkele dam met duiker per perceel gaat is de afname van het bergend vermogen te overzien. Daarom wordt dit toestemmingsvrij toegestaan. Meerdere dammen per perceel vraagt om een inhoudelijk beoordeling en is om deze reden vergunningplichtig.

In het stedelijk gebied is altijd de vergunningplicht van toepassing, omdat in stedelijk gebiedmeer diversiteit is in de gewenste diameter van de duiker. Ook is het belang van derden vaak sneller in het geding. Voor stedelijk gebied is het gewenst dat elke situatie apart beoordeeld wordt. Ook in hoofdwateren is de grootte van de duiker niet standaard en afhankelijk van het achterliggende gebied en moet elk geval apart berekend en beoordeeld worden.

Er gelden regels gericht op het netjes afwerken van het talud en behoud van het profiel van de watergang. Daarnaast zijn er beperkingen qua afmetingen opgenomen. Reden hiervan is dat de dam geen verkapte demping moet worden, maar functioneel moet zijn in perceelsontsluiting.

Onderstaande afbeelding toont een dam met duiker.
Waterschapsverordening - dam met duiker

Toelichting op paragraaf 4.8: Dieren houden

Deze paragraaf bevat regels voor het houden van dieren op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het houden van dieren op gronden grenzend aan waterstaatswerken, op een regionale waterkering in hoge gronden of in de beschermingszone van een regionale waterkering in hoge gronden, kan het waterbeheer belemmeren of schade veroorzaken. De regels bevatten een aantal voorschriften om dit tegen te gaan. Hierbij speelt ook de lokale situatie een rol, bijvoorbeeld de ligging van een hoofdwater, de grondsoort ter plaatse en het gegeven dat de dieren geen schade (kunnen) veroorzaken.

In veel gevallen zullen waterstaatswerken moeten worden beschermd door een voldoende kerende afrastering zodat de dieren de waterstaatswerken niet kunnen bereiken of anderszins kunnen beschadigen. De afrastering mag niet te dicht bij het water of te ver van het water staan en mag ook niet te hoog zijn. Een afrastering te dicht bij het water maakt dat de dieren te dicht bij het water kunnen komen, waardoor het talud onstabiel kan worden. Een afrastering te ver van het water of te hoog vormt een belemmering voor het efficiënt uitvoeren van onderhoud.

Een afrastering dwars over een onderhoudspad of beschermingszone moet, ten behoeve van onderhoud, met de hand en zonder gebruik van hulpmiddelen kunnen worden weggenomen of opengemaakt. Een afrastering van prikkeldraad is bijvoorbeeld voorzien van een handvat en als de afrastering is voorzien van een schrikdraadapparaat is de handgreep geïsoleerd. In voorkomende gevallen moeten aanwijzingen door of namens het waterschap stipt worden opgevolgd.

Onderstaande afbeelding toont een voorbeeld van hoe dieren gehouden kunnen worden als er geen sprake is van voorland.
Waterschapsverordening - waterkering, dieren houden, boezemwater

Onderstaande afbeelding toont een voorbeeld van hoe dieren gehouden kunnen worden als er wel sprake is van voorland.
waterschapsverordening - waterkering, dieren houden, boezemwater (voorland)

Onderstaande afbeelding toont een voorbeeld van hoe dieren gehouden kunnen worden als er sprake is van een waterkering in hoge gronden.
waterschapsverordening - waterkering, dieren houden, boezemwater (waterkering in hoge gronden)

Onderstaande afbeelding toont een voorbeeld van afrastering nabij een watergang.
waterschapsverordening - watergang, dieren houden, afrastering

Toelichting op paragraaf 4.9: Evenementen

Deze paragraaf bevat regels voor het houden van evenementen op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Evenementen kunnen impact hebben op waterstaatswerken zoals waterkeringen en daarmee op de waterveiligheid. De regels zijn er op gericht om schade aan waterstaatswerken en met name waterkeringen te voorkomen. Voor grotere evenementen gelden vaak extra aanvullende voorschriften.

Evenementen op hoofdwateren en waterkeringen of de bijbehorende beschermingszones moeten worden gemeld. De beheerder kan dan rekening houden met het evenement in het kader van beheer en onderhoud van het betreffende waterstaatswerk en zo nodig toezicht houden.

Toelichting op paragraaf 4.10: Graven, vergraven van of baggerwerkzaamheden

Deze paragraaf bevat regels voor graven, vergraven van, of baggerwerkzaamheden in, een oppervlaktewaterlichaam. Het komt regelmatig voor dat oppervlaktewaterlichamen worden gebaggerd, gegraven of vergraven ten behoeve van bijvoorbeeld een perceelscheiding, als landschappelijk element of ter compensatie van een demping van oppervlaktewater. Het (ver)graven of baggeren van een oppervlaktewaterlichaam heeft impact op het watersysteem. Toename van oppervlaktewater is vanuit waterstaatkundig oogpunt over het algemeen gewenst, omdat daarmee het bergend vermogen toeneemt.

Hoofdwateren zijn in beheer en onderhoud bij het waterschap en najaarsonderhoud wordt door het waterschap uitgevoerd mocht dit nodig is voor voldoende waterafvoer. Indien een derde baggerwerkzaamheden wil uitvoeren, dient dit met het waterschap besproken te worden. Na het bespreken kan de initiatiefnemer een melding doen. Indien extra bescherming van het aquatisch milieu nodig is, kan het waterschap aanvullende maatwerkvoorschriften opleggen. Het waterschap kan desgewenst ook aangeven welk materieel is toegestaan. Om de ecologie te beschermen mag alleen in de periode van 15 september tot 30 november worden gebaggerd. Ter bescherming van talud en toegankelijkheid mag gebaggerd materiaal niet op het talud van de oever of in de beschermingszone van een waterkering worden gezet.

Bij graven van oppervlaktewater mag in ieder geval geen peilscheiding worden doorkruist. Watersystemen met verschillend peilniveau mogen niet met elkaar in verbinding worden gebracht.

Als het graven of vergraven plaatsvindt ter compensatie van een demping gelden nadere voorschriften hoe dit dient te worden berekend. Teven gelden voorschriften waaraan, voor een doelmatige uitvoering van de regels en de bescherming van het watersysteem, moet worden voldaan. Zo mogen geen milieubezwaarlijke materialen worden toegepast. Ook het gebruik van stortsteen, voor bijvoorbeeld afscherming van ondiepe waterzones, is niet toegestaan in verband met het tegengaan van leefgebied/vestigingsplaatsen voor exoten.

Toelichting op paragraaf 4.11: Grond aanbrengen, baggerslib en grond toepassen, baggerspecie verspreiden en dempen

Deze paragraaf bevat regels voor grond aanbrengen, grond en baggerspecie toepassen, baggerspecie verspreiden en dempen op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het dempen van watergangen kan een negatieve invloed hebben op de werking van het watersysteem. Het algemene uitgangspunt is dat de waterhuishouding niet onevenredig negatief mag worden beïnvloed. Zo mag de afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam niet verminderen en peilscheidingen mogen niet worden doorgraven. Daarnaast mag een demping niet leiden tot een afname van de bergingscapaciteit van het watersysteem. Hierbij wordt uitgegaan van het zogeheten “stand-still” principe. Daarom moet ingeval van een demping de afname van de waterberging worden gecompenseerd.

Het door demping verdwijnende wateroppervlak of ondiepwaterzones dient te worden gecompenseerd. Het gebruik van stortsteen is niet toegestaan om onder andere het leefgebied/vestigingsplaatsen voor exoten tegen te gaan.

Wanneer baggerspecie wordt verspreid in oppervlaktewater binnen het beheergebied van het waterschap gelden voorwaarden voor de herkomst, transportafstand en kwaliteit van te verspreiden baggerspecie, die voldoet aan de Maximale waarden voor verspreiden baggerspecie in zoet oppervlaktewater. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt voor drie verschillende gebiedstypen.

Verspreiden van baggerspecie in overig oppervlaktewater zal zich over het algemeen voordoen in overgedimensioneerde wateren, omdat vrijwel alle meren en plassen in het beheergebied van het waterschap deel uitmaken van een natuurgebied of van een KRW-waterlichaam. In overig oppervlaktewater mag baggerspecie, die voldoet aan de Maximale waarden verspreiden baggerspecie in zoet oppervlaktewater, verspreid worden, als de specie vrijkomt bij baggerwerken op maximaal 15 km afstand van de locatie, waar de baggerspecie verspreid wordt. Voor het in overig oppervlaktewater verspreiden of als bodem toepassen van baggerspecie, die voldoet aan de Achtergrondwaarden uit de Regeling bodemkwaliteit, gelden geen beperkingen qua herkomst of maximale afstand.

Voor het verspreiden van baggerspecie die voldoet aan de Maximale waarden voor het verspreiden baggerspecie, stellen het waterschap een maximum afstand van 15 km tussen de locatie waar het baggerwerk plaatsvindt en de locatie waar de vrijgekomen baggerspecie verspreid wordt. Hiermee wordt voorkomen dat lokale verontreinigingen (tot aan de Maximale waarden) tot ver buiten het betreffende gebied worden verspreid. Tevens worden hierdoor lange transportafstanden vermeden en het verspreiden van gebiedseigen baggerspecie binnen het eigen beheergebied bevorderd. Voor bagger die voldoet aan de Achtergrondwaarden geldt geen afstandscriterium.

Het waterschap geeft met gebiedsspecifiek beleid invulling aan de zorgplicht vanuit het Besluit Bodemkwaliteit. Er worden aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de gehalten fosfor en chloride. Fosfor en chloride zijn opgenomen in de stoffenlijst van het Besluit bodemkwaliteit, maar (nog) niet genormeerd. Voor fosfor en chloride zijn namelijk geen eenduidige generieke eisen voor baggerspecie te geven, die in alle situaties toepasbaar zijn. Dit heeft te maken met de locatie specifieke omstandigheden die voor deze stoffen kunnen gelden. De voorwaarden, die aan de te verspreiden baggerspecie gesteld worden, hebben als doel om onomkeerbare en ongewenste effecten ten aanzien van de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen.

De genoemde gemiddelde waarden (voor fosfor (P) en ijzer/fosfor (Fe/P)) zijn richtwaarden voor de gehele partij te verspreiden baggerspecie, onderzocht op de locatie van herkomst (in situ) in de te ontgraven waterbodem. Veiligheidshalve dient de maximum waarde voor fosfor per onderzochte partij niet meer te bedragen dan twee maal de gestelde norm voor het gemiddelde. Als dit wel het geval is, dan is er geen sprake van een homogene partij bagger en is nader onderzoek nodig.

Grond aanbrengen in boezemland heeft mogelijk negatieve gevolgen voor de werking van het watersysteem door bijvoorbeeld vermindering van de aan- en afvoercapaciteit en mogelijke gevolgen voor peilscheidingen. De afname van waterberging zal, voorafgaand aan het aanbrengen van grond, moeten worden gecompenseerd.

Dempen of verondiepen heeft veelal negatieve gevolgen voor de werking van het watersysteem door bijvoorbeeld vermindering van de aan- en afvoercapaciteit en mogelijke gevolgen voor peilscheidingen. De afname van waterberging zal, voorafgaand aan de demping, moeten worden gecompenseerd.

Toelichting op paragraaf 4.12: Inlaat

Deze paragraaf bevat regels voor het aanleggen van een inlaat voor vernatting van een perceel op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Een inlaat is een pijp met een afsluiter in een waterkering waardoor water van de hoger gelegen boezem op een lager gelegen stuk land kan vloeien. Hierdoor wordt de bodem aantrekkelijker voor weidevogels. Het is niet de bedoeling dat er inlaten worden aangelegd die een ander doel hebben dan een bijdrage leveren aan het weidevogelbestand. Kansrijke locaties worden veelal aangewezen door agrarische collectieven.

Bij veel van dit soort inlaten gaat het om eenduidige en eenvoudig te reguleren activiteiten. Dat neemt niet weg dat de aanleg zorgvuldig moet worden uitgevoerd. Onzorgvuldigheid kan leiden tot dijkbreuk en een forse toestroom van boezemwater in de polder met de nodige nadelige effecten tot gevolg. Het waterschap wil voorkomen dat de beheerlast voor het waterschap door initiatieven van derden toeneemt en daarom is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het aanleggen, beheren en verwijderen van de inlaat. De rayonbeheerder ziet hier op toe en kan als dat nodig is daartoe aanwijzingen geven aan de initiatiefnemer die opgevolgd moeten worden.

Het aanleggen van een inlaat in een waterkering van veen of met veen als ondergrond vraagt om zwaardere beoordeling. Dit geldt ook voor de aanleg van een inlaat in hoge slappe waterkeringen en voor waterkeringen met een kerende hoogte van meer dan 1 meter. In onderstaande schets wordt getoond hoe de hoogte van 1 meter te bepalen is.

waterschapsverordening - toelichting - hoogte kering ≤1m

Tijdens de aanleg van een inlaat mag nooit een openverbinding zijn tussen boezem en polder waar water doorheen kan vloeien. Er mag wel een sleuf worden gegraven, maar deze mag niet leiden tot een open verbinding naar de boezem. Aan de waterzijde moet 1 meter van de waterkering behouden blijven waar de duiker doorheen geperst moet worden. In onderstaande schets wordt getoond hoe de afstand van 1 meter te bepalen is.

waterschapsverordening - toelichting - afstand kering water ≥1m

Om te voorkomen dat inlaten in waterkeringen blijven terwijl ze niet meer worden gebruikt heeft de melding een geldigheidstermijn van 6 jaar. Deze termijn sluit aan bij de duur van subsidiering door de provincie. Mocht een initiatiefnemer na 6 jaar door willen gaan met het vernatten van het perceel ten behoeve van weidevogels dan moet daarvoor een nieuwe melding worden gedaan

Toelichting op paragraaf 4.13: Kabels en leidingen

Deze paragraaf bevat regels voor het aanleggen, verwijderen of onderhouden van kabels en leidingen in, op, over of onder een waterstaatswerk en in, op, over of onder de beschermingszones van een waterstaatswerk. De aanleg en het verwijderen van kabels en leidingen kan grote impact hebben op de staat en stabiliteit van waterstaatswerken. Ook in de gebruiksfase kan een kabel of leiding invloed hebben op het functioneren van de waterkering of beperkend zijn in het onderhoud van een watergang.

Het waterschap stelt eisen aan het soort kabel en leiding en er gelden voorwaarden voor de wijze van aanleggen en onderhouden. Het springen van leidingen bijvoorbeeld moet zoveel mogelijk worden voorkomen en indien zich dit onverhoopt wel voordoet, direct en volledig worden hersteld.

Daarnaast kan het nodig zijn dat er een kruising plaatsvindt ten opzichte van een hoofdwater of kunstwerk. Om het aantal kruisingen te beperken dient er zoveel mogelijk aangesloten te worden op bestaande tracés. Een gepland tracé dient noodzakelijk te zijn. Een redelijk alternatief zonder kruising met een waterstaatswerk heeft de voorkeur. De doorstroming van een hoofdwater mag niet worden gehinderd. Dit geldt ook voor de mogelijkheid tot het uitvoeren van onderhoud. Daarom mogen kabels en leidingen niet in het doorstroomprofiel van de hoofdwatergang lopen. Er zijn voorschriften waarop kabels en leidingen ten opzichte van het (legger)profiel dienen te worden aangebracht. Tijdens de uitvoering van de werken dient de waterafvoer te allen tijde te zijn gegarandeerd. Eventueel noodzakelijke hulpconstructies (damwanden, omleidingen, etc.) dienen vooraf goedgekeurd te worden door het waterschap. Verder is van belang dat kabels en leidingen niet kunnen worden beschadigd als onderhoudswerkzaamheden aan het hoofdwater worden uitgevoerd.

Kabels en leidingen worden veelal geplaatst door middel van een open ontgraving en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van een hoofdwater worden uitgevoerd kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oever. Wanneer een kabel of leiding eenmaal wordt ingegraven of geboord, is het niet wenselijk dat de oever beschadigd raakt. Voor de stabiliteit is niet zozeer de kabel of leiding, maar de uitvoeringsmethode voor het leggen van de kabel of leiding bepalend. Mogelijk leidt dit tot aanvullende maatwerkvoorschriften. Tevens kunnen hoofdwateren voorzien zijn van kademuren/damwanden of een andere vorm van oeverbescherming. Ook in die gevallen kunnen aanvullende maatwerkvoorschriften gesteld worden. Kabels en leidingen, of de aanleg/verwijdering daarvan, mogen geen belemmering vormen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden.

Onderstaande afbeelding toont een voorbeeld van de insteek en het talud van een watergang.
Waterschapsverordening - insteek, talud, waterlijn, bodem, kernzone

Toelichting op paragraaf 4.14: Ligplaats innemen

Deze paragraaf bevat regels voor het innemen van een ligplaats op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. In het beheergebied van het waterschap is veel waterrecreatie met vaartuigen. Om te voorkomen dat vaartuigen schade veroorzaken aan waterkeringen of de beschermingszones van waterkeringen is het alleen toegestaan om een ligplaats in te nemen op een speciaal daarvoor ingerichte plek.

Toelichting op paragraaf 4.15: Oeverbeschermende voorzieningen

Deze paragraaf bevat regels voor oeverbeschermende voorzieningen in een oppervlaktewaterlichaam. Een oeverbeschermende voorziening is een voorziening die dient om het talud of de oever te beschermen tegen afkalving of afschuiving, dan wel om bij een verbreding of versmalling van het oppervlaktewaterlichaam het talud op te vangen. Deze voorzieningen hebben veel impact op de staat en hoedanigheid van waterstaatswerken en gevolgen voor onderhoudsmogelijkheden van watergangen etc. De oeverbeschermende voorziening mag de doorstroming niet belemmeren, de bergingscapaciteit niet verkleinen, geen beperking vormen voor het uitvoeren van onderhoud, het materiaal mag geen nadelig effect hebben op de waterkwaliteit (geen uitloging dankzij gebruik van verduurzaamd materiaal).

De toepassing van een oeverbeschermende voorziening verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat de voorziening geen natuurlijke overgang creëert tussen oever en water. De voorziening wordt daarom niet toegestaan waar een natuurfunctie is toegekend.

Voor de aanleg van een oeverbeschermende voorziening in een hoofdwatergang of aan een waterkering is een specifieke toetsing vereist. Het waterschap kan eisen stellen aan de constructie van de beschoeiing indien deze wordt toegepast in een watergang met een belangrijke aan- en afvoerfunctie voor het watersysteem. De constructie zal ook worden getoetst door een specialist van het waterschap. Indien door het plaatsen van beschoeiing het bergend vermogen van de watergang substantieel verkleind wordt dan dient het verlies aan bergingscapaciteit te worden gecompenseerd. De compensatie dient plaatst te vinden in het zelfde peilgebied.

Indien er sprake is van vervanging van een bestaande oeverbeschermende voorziening dan is het uitgangspunt dat deze herplaatst wordt op de oorspronkelijke positie. Het plaatsen van de oeverbeschermende voorziening voor een bestaande oeverbeschermende voorziening wordt alleen toegestaan indien deze zo dicht mogelijk tegen de bestaande oeverbeschermende voorziening geplaatst wordt.

Toelichting op paragraaf 4.16: Recreatief verblijven

Deze paragraaf bevat regels voor het recreatief verblijven op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het recreatief verblijven door het plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijke op waterstaatswerken en/of bijbehorende beschermingszones kan het waterbeheer belemmeren en schade veroorzaken aan waterstaatswerken. Vanuit het oogpunt van waterbeheer en waterveiligheid is voor deze activiteit veelal een specifieke toetsing vereist. Een specifieke toetsing niet nodig als het recreatief verblijven, door het tijdelijk plaatsen van tenten, campers, caravans, woonwagens en dergelijk, plaatsvindt op een voor recreatief verblijf specifiek ingerichte plaats.

Toelichting op paragraaf 4.17: Seismisch onderzoek

Deze paragraaf bevat regels voor seismisch onderzoek op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Bij seismisch onderzoek, bijvoorbeeld in het kader van onderzoeken voor delfstoffenwinning, wordt veelal gebruik gemaakt van schotgatseismiek, vibroseismiek of aquagunseismiek. Daarmee worden de voor seismisch onderzoek benodigde bodemtrillingen opgewekt. Deze activiteit kan het waterbeheer belemmeren of schade veroorzaken aan waterstaatswerken zoals waterkeringen en/of de bijbehorende beschermingszones. Vanuit een oogpunt van waterbeheer en waterveiligheid is voor deze activiteit een specifieke toetsing vereist.

Toelichting op paragraaf 4.18: Sonderingen

Deze paragraaf bevat regels voor sonderingsonderzoek op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Bij sonderingsonderzoek om de mechanische weerstand van de grond te meten wordt veelal gemaakt van zwaar materieel. Waterkeringen dienen daarom beschermd te worden tegen de nadelige gevolgen van deze activiteit. Daarom is een specifieke toetsing nodig.

Toelichting op paragraaf 4.19: Spitten, ploegen, bemesten of andere grondroeringen

Deze paragraaf bevat regels voor spitten, ploegen of andere ondiepe grondroeringen op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Werkzaamheden als spitten, ploegen of andere ondiepe grondroeringen in of op waterstaatswerken en/of bijbehorende beschermingszones kunnen gevolgen hebben voor het waterbeheer en de staat van waterstaatswerken.

In het beheergebied van het waterschap zijn door de provincie lager gelegen gebieden aangewezen waar overstroming vanuit de boezem moet worden voorkomen. Deze gebieden worden beschermd door regionale waterkeringen. Met het oog op de waterveiligheid zijn veel activiteiten op waterkeringen of in de beschermingszones van waterkeringen niet toegestaan zonder beoordeling door het waterschap.

Op veel plaatsen zijn waterkeringen duidelijk herkenbare en kunstmatig opgeworpen kades. Op een aantal locaties wordt de bescherming echter geboden door hogere gronden. Veel hoge gronden zijn in gebruik als landbouw- of weidegrond en daar leiden landbouwgerelateerde activiteiten zelden tot gevaar op doorbraak of overstroming. Bij ploegen wordt de bovenste 30 centimeter (cm) van de grond weliswaar losgewoeld, maar door de geringe of zelfs afwezige golfwerking is er geen gevaar voor erosie van het materiaal. Op waterkeringen in hoge gronden wordt daarom meer toegestaan dan op andere waterkeringen. Daarnaast is het bemesten op een primaire waterkering toegestaan mits er geen zodebemesting wordt toegepast. Andere grondberoeringen in de regionale waterkeringen in hoge gronden en beschermingszones (zoals graven) hebben mogelijk wel impact op de stabiliteit van de waterkering en de waterveiligheid en dienen eerst beoordeeld te worden.

Toelichting op paragraaf 4.20: Steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk

Deze paragraaf bevat regels voor het aanbrengen, verplaatsen of verwijderen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het aanbrengen, verplaatsen of verwijderen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk met een geringe impact op het watersysteem en het beheer daarvan. De voorschriften waaraan moet worden voldaan dienen ter bescherming en/of waarborging van de waterkwaliteit, doelmatig onderhoud, oeverbescherming, het talud, het profiel van de betreffende watergang en het belang van een aanliggende eigenaar.

Schouwwateren moeten snel en efficiënt te inspecteren zijn en daarom mag het werk het schouwprofiel niet onzichtbaar maken. Als bijvoorbeeld een vlonder zo groot is dat deze een deel van het schouwprofiel “overdekt” waardoor inspectie van het profiel niet mogelijk is, is dat niet toegestaan.

Toelichting op paragraaf 4.21: Uitstroomvoorzieningen en versneld afvoeren van water

Deze paragraaf bevat regels voor het aanleggen, vervangen of verwijderen van een uitstroomvoorziening, ten behoeve van het versneld afvoeren van hemelwater, op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het aanleggen, vervangen of verwijderen van een uitstroomvoorziening voor het lozen van bijvoorbeeld grond- of hemelwater van verhard oppervlak op het oppervlaktewater, kan gevolgen hebben voor waterbeheer, waterveiligheid en de staat van waterstaatswerken. Hierbij kan ook de omvang van de afwaterende verharde oppervlakken, zoals daken en terreinverhardingen, een rol spelen. De via een uitstroomvoorziening te lozen hoeveelheid water moet in een daarvoor toereikende watergang kunnen worden geloosd. Regels met betrekking tot de kwaliteit van te lozenwater of stoffen zijn bijvoorbeeld onderdeel van hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening.

Om de waterhuishoudkundige infrastructuur, zoals de goede staat en het profiel van het oppervlaktewaterlichaam, maar ook de uitstroomvoorzieningen zelf te beschermen, zijn een aantal algemene voorschriften opgenomen. Doel is dat de uitstroomvoorzieningen in goede staat worden onderhouden en in het kader van doelmatig onderhoud aan (de oever van) de watergang of de voorziening zelf, te allen tijde herkenbaar of zichtbaar zijn. Bijvoorbeeld door het plaatsen van een paal met witte kop bij het uiteinde van de uitstroomvoorziening. Schade door uitspoeling vanuit de uitstroomvoorziening is , evenals gebruik van milieubezwaarlijk materiaal bij aanleg, vervanging of verwijdering, niet toegestaan.

Een lozingswerk in een waterkering is ongewenst, want daardoor kan de constructie van de waterkering en de veiligheid van het achterliggende gebied negatief beïnvloedt worden. Voor de aanleg van een uitstroomvoorziening in een waterkering is daarom een specifieke toetsing vereist.

Door het verharden van oppervlakken komt hemelwater sneller in oppervlaktewater terecht. De ontvangende sloten worden daardoor ook sneller gevuld. Om deze reden wordt in een wateradvies aan de gemeente(n) door het waterschap vaak geadviseerd om het verharden van een oppervlak te compenseren door het graven van nieuw oppervlaktewater zodat sloten niet te snel gevuld raken. Voor verharding buiten de bebouwde kom geldt een ruimere vrijstelling, omdat het verharden van oppervlakken kleiner dan 1500 m2, buiten de bebouwde kom veelal geen merkbare invloed heeft op het bergend vermogen van het watersysteem.

Toelichting op paragraaf 4.22: Vis uitzetten en vistuig plaatsen

Deze paragraaf bevat regels voor het uitzetten van vis of onttrekken van vis op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het uitzetten van vis en het onttrekken van vis met vaste vistuigen wordt door het waterschap getoetst op ecologische effecten, inclusief de effecten op de visstand. Deze toetsing leidt in beginsel tot schriftelijk afspraken van het waterschap met (de vertegenwoordiging van) visrechthebbenden. Meestal bestaan deze afspraken uit een door het waterschap goedgekeurd visplan. Vaste vistuigen kunnen bovendien een belemmering vormen voor onderhoud aan bijvoorbeeld hoofdwateren en is mede reden van regulering door het waterschap. Het uitzetten van glas- of pootaal is toegestaan. Dit geldt ook wanneer een en ander plaatsvindt conform de met het waterschap gemaakte afspraken.

Toelichting op paragraaf 4.23: Vuur stoken

Deze paragraaf bevat regels voor het stoken van vuur op of in waterstaatswerken en de beschermingszones van een waterstaatswerk. Het stoken van vuur kan schade toebrengen aan de bekleding , zoals de grasmat van een waterkering. Een waterkering met beschadigde bekleding kan makkelijker uitspoelen waardoor de stabiliteit van de waterkering afneemt. Daarom is het stoken van vuur op waterkeringen uitsluitend toegestaan op daarvoor ingerichte plaatsen.

Toelichting op paragraaf 4.24: Warmtewisselaar

Deze paragraaf bevat regels voor een warmtewisselaar die wordt toegepast voor het lozen van koude of warmte bij aquathermie op of in een oppervlaktewaterlichaam.

Bij het lozen van koude of warmte bij aquathermie wordt oppervlaktewater via een warmtewisselaar geleid. Daar kan de warmte of koude worden overgedragen om vervolgens te worden gebruikt voor verwarming of verkoeling van een woning of gebouw. De warmtewisselaar kan afhankelijk van de te gebruiken installatie “op de wal” maar ook in het water worden geplaatst. Indien de warmtewisselaar op de wal staat wordt oppervlaktewater ingenomen, over de warmtewisselaar geleid en vervolgens weer geloosd. In dat geval is het ingenomen oppervlaktewater bij lozing opgewarmd of juist afgekoeld.

De warmtewisselaar mag de doorstroming niet belemmeren, de bergingscapaciteit niet verkleinen, geen beperking vormen voor het uitvoeren van onderhoud, het materiaal en medium mag geen nadelig effect hebben op de waterkwaliteit of aquatisch milieu zoals vissen, waterplanten en ander onderwaterleven. Dit betekent geen uitloging dankzij gebruik van verduurzaamd materiaal en ook geen lekkage. Ook de waterveiligheid mag niet in het geding komen.

Het waterschap kan eisen stellen aan de plaatsing van een warmtewisselaar. Wanneer de warmtewisselaar geplaatst wordt buiten het stedelijk gebied in een overig water is de impact op het watersysteem en het beheer daarvan gering. De plaatsing van een warmtewisselaar in een hoofdwatergang, schouwwatergang of vaarweg of aan een waterkering kan echter een grotere impact hebben op het watersysteem en het beheer daarvan. De toepassing van een warmtewisselaar verdraagt zich daarnaast in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat de voorziening een natuurlijke overgang tussen oever en water in de weg kan staan. De plaatsing van de warmtewisselaar zal in die gevallen worden getoetst door een specialist van het waterschap.

Toelichting op hoofdstuk 5: Overgangsrecht en slotbepalingen

Toelichting op paragraaf 5.1: Overgangsrecht
Toelichting op artikel 5.1: Overgangsrecht watervergunningen

Het eerste lid bevat de gelijkschakeling van onherroepelijke watervergunningen met omgevingsvergunningen op grond van de nieuwe waterschapsverordening. Het tweede lid ziet op handelingen en dergelijke die rechtmatig tot stand zijn gebracht voordat deze waterschapsverordening in werking is getreden, bijvoorbeeld handelingen die eerst niet vergunningplichtig waren en dat nu wel zijn geworden.

Uit de Invoeringswet Omgevingswet blijkt hoe om dient te worden gegaan met aanvragen die vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn ingediend, maar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden vergund.

Wanneer iemand vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag heeft ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk is. Dit staat in artikel 4.3 van de Invoeringswet en in artikel 8.1.4 en 8.1.5 van het Invoeringsbesluit.

'Onherroepelijk' betekent:

  • dat er geen bezwaar en beroep meer tegen mogelijk is;

  • als iemand beroep heeft ingesteld, de rechter uitspraak heeft gedaan en geen hoger beroep meer mogelijk is.

Toelichting op artikel 5.2: Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor meldingen en maatwerkvoorschriften. Het eerste lid bevat de gelijkschakeling van meldingen die onder het oude recht zijn gedaan met meldingen op grond van de nieuwe waterschapsverordening.

Het tweede lid zorgt ervoor dat de aanvraag om een omgevingsvergunning, die voor inwerkingtreding van deze waterschapsverordening die op grond van deze waterschapsverordening niet meer vergunningplichtig is maar wel meldingsplichtig, wordt gelijkgesteld met een melding op grond van deze waterschapsverordening. In het derde lid is de gelijkschakeling van maatwerkvoorschriften op grond van de oude keur met maatwerkvoorschriften op grond van de nieuwe waterschapsverordening geregeld.

Toelichting op artikel 5.3: Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor lopende handhavingsprocedures. Dit overgangsrecht sluit aan bij het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet. De hoofdlijn is dat overtredingen van de oude regels worden afgehandeld op basis van die oude regels.