Financiële Verordening 2023

Geldend van 08-12-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Financiële Verordening 2023

Paragraaf 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1. – Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • Team:

Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijk organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoording aan het college.

  • administratie:

Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie met als doel het besturen, functioneren en beheersen van de gemeente alsmede het afleggen van verantwoording.

  • financieel beheer:

Het geheel van maatregelen, voorzieningen en regels voor het opstellen, verwerken, vastleggen en controleren van de uitgaven, de verplichtingen, de ontvangsten.

  • autorisatieniveau:

Het niveau waarop de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders machtigt om voor een bepaald jaar verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen voor een bepaald doel.

  • rechtmatigheid:

Het overeenstemmen van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan met de relevante wet- en regelgeving, zoals beschreven in het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten.

  • doelmatigheid:

Het realiseren van de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • doeltreffendheid:

De mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten daadwerkelijk worden gehaald.

  • EMU-saldo:

Het EMU-saldo is het totaal aan inkomsten min de uitgaven van de Rijksoverheid, sociale fondsen en lokale overheden. Hierbij zitten ook inkomsten en uitgaven met een kapitaalkarakter. Zoals aan- en verkopen van grond, investeringen, investeringsbijdragen en opbrengsten uit de verkoop van gas. Financiële transacties, zoals de verkoop van deelnemingen of kredietverstrekking, worden niet als inkomsten of uitgaven gezien.

  • Taakveld:

Voorgeschreven eenheden die betrekking hebben op de taken en de daaraan gerelateerde activiteiten van gemeenten waar baten en lasten mee gemoeid zijn. Een taakveld kan uit meerdere producten bestaan.

  • Programma:

Een programma is een samenhangend geheel van activiteiten.

  • Product:

Onderdeel van een programma, bestaande uit een samenhangend geheel van activiteiten.

Paragraaf 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. – Planning- & Controlcyclus

  • 2.1 Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college burgemeester en wethouders de raad ter kennisname een planning (spoorboekje) aan met daarin de data voor de aanbieding / vaststelling van de perspectiefnota, de begroting met investeringsplan en meerjarenbegroting, de tussentijdse rapportages en de jaarstukken.

Artikel 3. – Kaders begroting

  • 3.1 Het college van burgemeester en wethouders biedt de gemeenteraad in de Perspectiefnota een voorstel aan over de financiële en de beleidskaders voor de volgende meerjarenbegrotingsperiode. De gemeenteraad stelt de kaders vast.

  • 3.2 Waar meerjarig onderhoudsplannen door de raad zijn vastgesteld, worden die als basis gehanteerd voor de ramingen van de onderhoudsbudgetten in de ontwerpbegroting.

  • 3.3 In de begroting wordt een post onvoorzien incidenteel van € 50.000,- en een post onvoorzien structureel van € 50.000,- opgenomen.

Artikel 4. – Programma indeling en paragrafen

  • 4.1 De raad stelt bij aanvang van de nieuwe raadsperiode de programma-indeling van de begroting en de jaarstukken voor die raadsperiode vast.

  • 4.2 De raad stelt per programma de beleidsindicatoren vast. De programma’s bevatten ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV).

  • 4.3 De raad stelt bij aanvang van de nieuwe raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd. De inhoud van de verplichte paragrafen bevat minimaal de onderdelen zoals genoemd in het BBV.

Artikel 5. – Inrichting begroting en jaarstukken

  • 5.1 Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de geraamde lasten en baten weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten en ten minste de verplichte beleidsindicatoren weergegeven.

  • 5.2 Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt een overzicht van nieuw voorgenomen investeringen voor een periode van vier jaren weergegeven: het investeringsplan.

  • 5.3 Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenramingen en investeringen en grondexploitatie.

  • 5.4 In de jaarrekening wordt inzicht gegeven in de financiële positie van de gemeente op balansdatum einde jaar.

  • 5.5 In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten weergegeven.

  • 5.6 Het grensbedrag dat bij de jaarrekening wordt gehanteerd voor overlopende activa en passiva bedraagt meer dan € 10.000,- per individuele post.

  • 5.7 In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf € 50.000,- afzonderlijk gespecificeerd.

Artikel 6. – Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 6.1 De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en baten per programma en het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen, overhead, vennootschapsbelasting en onvoorzien.

  • 6.2 Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 6.3 Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

  • 6.4 Het college is bevoegd om de begrote lasten en begrote baten van een programma te overschrijden tot € 50.000,- waarbij de autorisatie door de raad plaatsvindt in de eerstvolgende tussenrapportage van het begrotingsjaar of via een afzonderlijk voorstel aan de raad.

  • 6.5 Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht, dat geautoriseerde investeringskredieten met meer dan € 75.000,- of minimaal 25% - met een ondergrens van € 10.000,- dreigen te overschrijden. Onder deze grens is het college bevoegd om te overschrijden.

  • 6.6 Niet in de begroting geraamde aanwendingen van bestemmingsreserves tot € 25.000,- binnen een specifiek doel van de bestemmingsreserve, behoeven niet vooraf aan de raad te worden gemeld, tenzij bij de instelling van de reserve en / of begroting anders is afgesproken.

  • 6.7 Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 1.000.000,- informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

  • 6.8 Bij investeringen met een meerjarig karakter stellen burgemeester en wethouders aan de raad voor op welke wijze de jaarschijven binnen het investeringsbudget worden opgebouwd. Goedkeuring voor verschuivingen tussen de jaarschijven van meer dan € 500.000,- aan lasten van een investeringsbudget worden aan de raad integraal voorgelegd bij de jaarrekening.

Artikel 7. – Tussentijdse rapportage

  • 7.1 Op de tijdstippen als bedoeld in de planning in artikel 2 informeert het college de raad door middel van tussentijdse rapportages (Voorjaarsnota, Najaarsnota) over de realisatie van de begroting in de voorliggende maanden van het lopende boekjaar.

  • 7.2 De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar producten;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen inclusief overhead, vennootschapsbelasting en onvoorzien;

    • c.

      het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma; en

    • e.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 7.3 In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van elk programma in de begroting groter dan € 25.000,- toegelicht. Voor wat betreft de lopende investeringskredieten wordt een volledig voortgangsoverzicht opgenomen.

Artikel 8. – Informatieplicht

  • 8.1 Het college hanteert een actieve informatieplicht naar de raad toe; met name situaties met politiek bestuurlijke relevantie.

  • 8.2 Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen van:

    • a.

      nieuwe meerjarige verplichtingen met aanmerkelijke risico’s;

    • b.

      niet eerder bij de begroting opgenomen investeringskredieten groter dan € 100.000,-;

    • c.

      strategische aan- en verkopen groter dan het bedrag zoals genoemd in de door de raad vastgestelde nota Grondbeleid;

    • d.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties;

    • e.

      het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen.

Artikel 9. – Jaarstukken

  • 9.1 Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken bieden burgemeester en wethouders de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 9.2 Het college legt jaarlijks aan de raad verantwoording af door middel van het jaarverslag en de jaarrekening. In de jaarstukken worden in elk geval verschillen toegelicht die groter zijn dan € 100.000,- ten opzichte van de raming.

Artikel 10. – EMU-saldo

  • 10.1 Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van de gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Paragraaf 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 11. – Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheid

  • 11.1 De raad stelt vast op welke wijze hij doormiddel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, wil worden geïnformeerd over de rechtmatigheid.

  • 11.2 In de rechtsmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteert het college aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens van 2% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

  • 11.3 In de paragraaf bedrijfsvoering worden geconstateerde afwijkingen (fouten en onduidelijkheden) groter dan € 100.000,- nader toegelicht.

Artikel 12. – Voorwaardencriterium

  • 12.1 Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 12.2 Het college biedt de raad jaarlijks ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien. Het college optimaliseert dit normenkader in een toetsingskader ten behoeve van de interne controle.

Artikel 13. – Begrotingscriterium

  • 13.1 Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheerhandelingen tot stand zijn gekomen.

  • 13.2 De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 6.

  • 13.3 Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding op het jaarbudget, passend binnen het totaalbedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 13.4 Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerd inkomsten de overschrijding compenseren.

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling.

    • c.

      De overschrijding is geautoriseerd doormiddel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage.

  • 13.5 Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaand beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 14. – Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 14.1 Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijk eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 14.2 Het college zorgt voor en legt vast de regels vast voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Paragraaf 4. Financieel beleid

Artikel 15. – Investerings- & afschrijvingsbeleid

  • 15.1 Het college biedt de raad eens in de 4 jaar een nota investerings- en afschrijvingsbeleid aan. Hierin worden de kaders aangegeven welke investeringen worden geactiveerd en welke niet, en welke afschrijvingsmethode wordt gehanteerd.

Artikel 16. – Voorzieningen voor oninbare vorderingen

  • 16.1 Voor openstaande vorderingen betreffende belastingen, rechten en heffingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historisch percentage van oninbaarheid, rekening houdend met eventuele noodzakelijke correcties op grond van inschattingen ten aanzien van de oninbaarheid.

  • 16.2 Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op oninbaarheid van de openstaande vorderingen, ouder dan 12 maanden.

Artikel 17. – Reserves en voorzieningen

  • 17.1 Het college biedt de raad eens in de 4 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      de rentetoerekening aan de reserves en voorzieningen;

  • 17.2 Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • d.

      de maximale looptijd van de investering / de reserve.

  • 17.3 Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, doet het college een voorstel aan de raad om de bestemmingsreserve vrij te laten vallen en aan de algemene reserve toe te voegen.

  • 17.4 De reserves worden jaarlijks bij zowel de begroting als de jaarrekening getoetst en de onderliggende bestedingsplannen wordt hierbij geactualiseerd.

Artikel 18. – Kostenbepaling

  • 18.1 Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen , reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 18.2 Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging betrokken.

  • 18.3 Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoording over de besteding toegerekend aan de activiteiten.

  • 18.4 Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 18.5 Voor de berekening van de tarieven van de heffingen en leges wordt de overhead als volgt toegerekend aan de verschillende taakvelden: totale kosten overhead (taakveld 004) / totale omzet begroting exclusief reserves. Dat percentage wordt, eens in de 4 jaar berekend.

  • 18.6 In afwijking van het vierde lid wordt voor de toerekening van de overhead aan het grondbedrijf de volgende percentage over de toegerekende uren aan de grondexploitaties in rekening gebracht:

  • 2024 – 41,0%

  • 2025 – 27,5%

  • 2026 – 14,0% en verder centraal begrote overheadpercentage

  • 18.7 Het percentage van de renteomslag voor de toerekening van de rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het renteschema zoals wordt uiteengezet in de notitie rente 2017 van de commissie BBV.

  • 18.8 In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 19. – Prijzen economische activiteiten

  • 19.1 Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 19.2 Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 19.3 Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 19.4 Raadsbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 20. – Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen en prijzen

  • 20.1 Het college doet de raad jaarlijks een voorstel ter vaststelling voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en overige leges.

  • 20.2 De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen c.q. het wijzigen van bestaande prijzen worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

Artikel 21. – Financieringsfunctie

  • 21.1 Het college biedt de raad, eens in de 4 jaar, een nota Treasury aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt de werkwijze omtrent het verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal.

Paragraaf 5. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken

Artikel 22. – Lokale Heffingen

  • 22.1 Het college biedt de raad, eens in de 4 jaar, een nota lokale heffingen aan ter vaststelling.

Artikel 23. – Weerstandsvermogen en Risicobeheersing

  • 23.1 Het college biedt de raad, eens in de 4 jaar, een nota risicomanagement aan ter vaststelling.

  • 23.2 Het college stelt in de nota risicomanagement en weerstandsvermogen de kaders vast: de aanpak om de risico’s in beeld te brengen, de mogelijke consequenties te beoordelen en te bepalen hoe de risico’s worden beheerst. Het weerstandsvermogen vormt het vangnet om de financiële gevolgen van risico’s op te kunnen vangen voor zover deze op basis van risicomanagement niet zijn afgedekt.

  • 23.3 Overeenkomstig de kaders rapporteert het college over de stand van het weerstandsvermogen ten opzichte van de vastgestelde norm. Het college doet zo nodig voorstellen tot bijstelling van het weerstandsvermogen.

Artikel 24. – Bedrijfsvoering

  • 24.1 In de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting wordt, naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven.

    • a.

      de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

    • b.

      de kosten van inhuur derden;

    • c.

      een toelichting op alle afwijkingen in rechtmatigheid, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen en eventuele maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen.

    • d.

      een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen.

    • e.

      rapportage van het veelvuldig niet naleven van normen uit de gids proportionaliteit en/of slechte documentatie of naleving hiervan, als deze voorkomen.

    • f.

      geconstateerde fraude door eigen medewerkers, als dit voorkomt.

Artikel 25. – Onderhoud kapitaalgoederen

  • 25.1 Het college draagt zorg voor het up-to-date houden van de onderhoudsplannen (riolering, gebouwen, wegen ed.). Een beheerplan mag maar maximaal 5 jaar oud zijn ten opzichte van het verslaggevingsjaar (Voor het verslaggevingsjaar 2024 is een beheerplan dus niet ouder dan het jaar 2019. Van deze 5 jaar kan alleen gemotiveerd afgeweken worden).

  • 25.2 Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het BBV in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud;

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud.

Artikel 26. – Verbonden Partijen

  • 26.1 Het college biedt de raad, eens in de 4 jaar, een nota verbonden partijen aan. Deze nota behandelt in ieder geval hoe de raad wordt geïnformeerd over ontwikkelingen bij verbonden partijen en hoe de raad invloed kan uitoefenen.

  • 26.2 Het college stelt de raad bij de begrotingsbehandeling van de verbonden partij in de gelegenheid om haar zienswijze kenbaar te maken ook over ontwikkelingen bij de verbonden partij.

Artikel 27. – Grondbeleid

  • 27.1 Het college biedt de raad, eens in de 4 jaar, een nota grondbeleid aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:

    • a.

      De strategische visie van het toekomstige grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      De ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      Het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      De uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

  • 27.2 In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 16 van het BBV in ieder geval op:

    • a.

      Het verloop van de grondvoorraad;

    • b.

      De te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

  • 27.3 Het college stelt één keer in de vier jaar (tegelijk met de Nota Grondbeleid) de grondprijzenbrief vast met daarin de uitgifteprijzen voor alle categorieën grond inclusief maatschappelijke grondprijzen. Jaarlijks zullen de grondprijzen wel geïndexeerd worden. Als er grote veranderingen optreden kan de grondprijzenbrief eerder worden geactualiseerd.

  • 27.4 De voorziening voor verliesgevende grondexploitaties wordt gewaardeerd tegen eindwaarde.

Paragraaf 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 28. – Administratie

  • 28.1 De administratie is zodanig van opzet dat zij dienstbaar is voor:

    • a:

      het sturen en beheersen van activiteiten en processen in de gemeentelijke organisatie als geheel en in de teams;

    • b:

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten e.d.;

    • c:

      het verschaffen van informatie over uitputting van toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d:

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e:

      het afleggen van verantwoording over rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerd bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f:

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 29. – Financiële organisatie

  • 29.1 Het college van burgemeester en wethouders zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de clusters over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • h.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

    • i.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

    • j.

      het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 30. – Interne controle

  • 30.1 Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 24 onder c. Daarnaast informeert het college de raad over de genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 30.2 Het college zorgt voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 31. – Intrekken oude verordening

  • 31.1 De “Financiële verordening Noordwijk 2021” vastgesteld bij raadsbesluit 26 januari 2021, wordt ingetrokken per 1 januari 2023, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 32. – Inwerkingtreding en citeertitel

  • 32.1 Deze verordening treedt in werking een dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2023.

  • 32.2 De regeling kan worden aangehaald als de “Financiële verordening Noordwijk 2023”

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 november 2023,

R. van Dijk

griffier

Mw. W.J.A. Verkleij

voorzitter

Toelichtingen op de financiële verordening 2024

Algemeen

De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) vult daarnaast de vrije ruimte nader in die iedere gemeente heeft bij de inrichting van het eigen financieel beleid, beheer en organisatie en de rechtmatigheid.

De Gemeentewet biedt de belangrijkste kaders en regelt bijvoorbeeld dat er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting van de begroting en de jaarrekening. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording gemeentes en provincies (hierna: BBV). Het BBV schrijft voor op welke wijze de gemeente moet begroten en verantwoorden en de wijze waarop zij uitvoeringsinformatie vastlegt. Om een correcte interpretatie van deze artikelen te waarborgen is er een commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: commissie BBV). De commissie BBV draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring (artikel 75, tweede lid, van het BBV).

Richtlijnen van de commissie BBV aan gemeenten en andere decentrale overheden zijn een belangrijk instrument van de commissie BBV om in navolging van artikel 75 van het BBV de eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV te bevorderen. De richtlijnen van de commissie BBV worden onderverdeeld naar stellige uitspraken en aanbevelingen. De stellige uitspraken zijn dwingend; een gemeente behoort zich hier aan te houden. Met stellige uitspraken geeft de commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is. Indien een gemeente toch een afwijkende interpretatie kiest, dan moet zij dit expliciet motiveren en kenbaar maken bij de begroting en jaarstukken. De aanbevelingen zijn niet dwingend. Hierbij gaat het om uitspraken die ‘steun en richting geven aan de praktijk’. De commissie BBV spoort gemeenten aan om deze aanbevelingen te volgen, omdat dat naar haar oordeel bijdraagt aan het inzicht in de financiële positie (transparantie). Omdat deze aanbevelingen vanuit de expertise van de commissie BBV zijn opgesteld, zijn specifiek die aanbevelingen die gaan over de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) opgenomen als onderdeel van de verordening.

In artikel 75, tweede lid, onder b, van het BBV is vastgelegd dat de commissie BBV een kadernota rechtmatigheid opstelt voor het geven van een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring. Met het instellen van de rechtmatigheidsverantwoording door burgemeester en wethouders heeft de commissie BBV de Kadernota rechtmatigheid 2023 opgesteld.

Nieuwe ontwikkeling: rechtmatigheidsverantwoording door burgemeester en wethouders

Vanaf boekjaar 2023 nemen burgemeester en wethouders een rechtmatigheidsverantwoording op in de jaarrekening. Deze verantwoording is een standaardmodel dat bij wet is vastgelegd en het geeft inzicht in hoeverre de gemeente rechtmatig heeft gehandeld. Waar de accountant voorheen een oordeel vormde over de getrouwheid én rechtmatigheid van de jaarverslaggeving, beperkt de accountant zich nu tot een oordeel over het getrouwe beeld van de jaarrekening (inclusief de rechtmatigheidsverantwoording). De accountant geeft vanaf dit moment dus geen afzonderlijk oordeel meer over de rechtmatigheid.

Met de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording toetst de accountant uitsluitend of de jaarrekening getrouw is, maar toetst daarbij ook of de rechtmatigheidsverantwoording dat is. Dit betekent onder meer dat afwijkingen van rechtmatigheid (voor zover deze niet tevens van invloed zijn op het getrouwe beeld), geen invloed hebben op de strekking van de controleverklaring. Hierdoor kan het bijvoorbeeld voorkomen dat er omvangrijke afwijkingen van rechtmatigheid opgenomen zijn in de rechtmatigheidsverantwoording van burgemeester en wethouders, terwijl de strekking van de controleverklaring toch goedkeurend is, omdat de omvangrijke rechtmatigheidsfouten getrouw opgenomen zijn in de rechtmatigheidsverantwoording.

De invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is mede bedoeld om het gesprek te ondersteunen tussen de raad en burgemeester en wethouders, over de (financiële) rechtmatigheid. Het doel hiervan is om de kaderstellende en controlerende rol van de raad op dit vlak te versterken. Het is daarnaast de verwachting dat dit een kwaliteitsimpuls zal geven aan de interne processen en beheersing, zodat burgemeester en wethouders kunnen steunen op een adequaat functionerend systeem. Ook is de verwachting dat er meer vooruitgekeken gaat worden naar het oplossen van onrechtmatigheden, omdat burgemeester en wethouders ook beheersmaatregelen moeten formuleren (Kadernota rechtmatigheid 2023). Zie ook de toelichting bij artikel 6a.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 2. Planning- & controlcyclus

Door aan het begin van het begrotingsjaar een P&C planning vast te stellen, hoeft in deze financiële verordening niet in afzonderlijke artikelen te worden gewerkt met data.

Artikel 3. Kaders begroting

De beleidskaders die de raad vaststelt, worden voorzien van een financiële prognose, die vervolgens wordt gebruikt in de voorbereiding voor de komende meerjarenbegroting.

Artikel 4. Programma-indeling en paragrafen

De raad stelt de indeling van de programma’s vast, en doet dat aan het begin van elke nieuwe raadsperiode. Deze bepaling ziet er op toe dat niet elk jaar nieuwe indelingen worden gebruikt, waarmee de vergelijkbaarheid van de opeenvolgende begrotingen wordt bemoeilijkt.

Artikel 5. Inrichting begroting en jaarrekening

Het autorisatieniveau voor de begroting ligt op programmaniveau (zie art. 6). Daarom wordt per programma inzicht gegeven in de geraamde baten en lasten, door die te vermelden bij elk van de programma’s.

In het BBV staat de verplichting om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen. Dat is hier uitgewerkt, en uitgebreid naar de jaarrekening.

Artikel 6. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Het autorisatieniveau waarop de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders machtigt om voor een bepaald jaar verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen voor een bepaald doel is een programma. Een programma bestaat uit een samenstel van een aantal samenhangende producten of een enkel product van de productenraming en productenrealisatie. Gesignaleerde of geconstateerde budgetafwijkingen leiden tot besluiten tot wijziging van de begroting, in elk geval voor zover daarmee het totaalbudget van lasten of baten van een programma wordt overschreden. Voorstellen daartoe worden ingediend bij de behandeling van de Voorjaarsnota (minimaal een indicatie van de invloed op de begrotingsbudgetten) en de Najaarsnota.

Artikel 7. Tussentijdse rapportages

In de Voorjaarsnota en de Najaarsnota informeert het college de gemeenteraad over de uitvoering van het beleid, zoals dat in de programmabegroting is beschreven. Zo nodig worden voorstellen gedaan voor actualisering van budgetten.

Artikel 8. Informatieplicht

Een uitwerking wordt gegeven van art. 169 gemeentewet, dat het college verplicht om vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken. Het gaat hier om rechtshandelingen met een financieel gevolg.

Artikel 9. Jaarstukken

De jaarstukken zijn het sluitstuk van de begrotingscyclus: het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitvoering van de begroting. De gemeenteraad bepaalt de kaders voor de accountantscontrole in het controleprotocol. De vaststelling van het normenkader voor de accountantscontrole is een bevoegdheid van het college. De gemeenteraad wordt hierover wel geïnformeerd door het college.

Artikel 10. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

Burgemeester en wethouders informeren de raad als de gemeente van het rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 11. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheid

Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Burgemeester en wethouders leggen verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.

Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:

  • begrotingscriterium: de financiële handelingen passen binnen het kader van de geautoriseerde begroting;

  • voorwaardencriterium: voorwaarden in wet- en regelgeving worden nageleefd, zoals subsidievoorwaarden;

  • misbruik en oneigenlijk gebruik criterium: er vindt een toetsing op juistheid en volledigheid van gegevens die door derden zijn verstrekt plaats, met het oog op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Eerste lid

In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad bij aanvang van iedere raadsperiode vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

Tweede lid

In het tweede lid stelt de raad de verantwoordingsgrens vast, waarboven burgemeester en wethouders moeten rapporteren aan de raad (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021). Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

Derde lid

Het derde lid geeft aan boven welk bedrag afzonderlijke afwijkingen nader moeten worden toegelicht (rapportagegrens).

Artikel 12. Voorwaardencriterium

In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde “normenkader”.

Artikel 11 geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.

Artikel 13. Begrotingscriterium

Artikel 13 gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.

De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het tweede lid.

Artikel 14. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

Dit artikel voorziet in het zogenaamde “misbruik en oneigenlijk gebruik criterium”. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.

Aan Burgemeester en wethouders wordt opgedragen om regels op stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 15. Investerings- en afschrijvingsbeleid

De regels voor waardering en afschrijving van activa legt het college in een afzonderlijke nota vast. Daarin worden onder meer de afschrijvingspercentages voor materiële vaste activa met economisch nut bepaald. De afschrijvingsmethodiek en –termijnen van een actief met economisch nut moet zijn afgestemd op de economische levensduur. Ook het beleid ten aanzien van activeren van activa met meerjarig maatschappelijk nut.

Artikel 16. Voorzieningen voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. De ‘overige’ openstaande vorderingen (d.w.z. anders dan gemeentelijke belastingen en heffingen) worden individueel op oninbaarheid beoordeeld. Omdat individuele beoordeling van de openstaande aanslagen en heffingen te bewerkelijk is, wordt die in de vorm van een bulkbeoordeling gemaakt. Rekening wordt gehouden met de invloed van de economische omstandigheden van het moment waarop de omvang van de voorziening wordt bepaald.

Artikel 17. Reserves en voorzieningen

De gemeenteraad heeft het budgetrecht, ook ten aanzien van de reserves en voorzieningen. De raad bepaalt welke omvang de reserves moeten hebben om risico’s te kunnen opvangen, en welke reserves voor specifieke bestemmingen worden gecreëerd, hoe die worden gevormd en aangewend. De bepaling in deze verordening dat het college het beleid voor reserves (en voorzieningen) in een afzonderlijke nota aan de raad voorlegt, benadrukt het belang van reserves voor de financiële positie van de gemeente.

Artikel 18. Kostenbepaling

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 14 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding aan specifieke uitkeringen en subsidies worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-)kostenplaatsen aan te maken en de kosten voortaan op deze (hulp-) kostenplaatsen te boeken

Het vierde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan de activiteiten die onder de vennootschapsbelastingplicht vallen, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de belastingaangifte aan deze activiteiten worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-) kostenplaatsen aan te maken en de kosten voortaan op deze (hulp-)kostenplaatsen te boeken.

Het vijfde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaalt, dat deze plaatsvindt op basis van een percentage welke wordt berekend met de volgende formule: totale kosten overhead (taakveld 004) / totale omzet begroting exclusief reserves.

Het zesde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadskosten aan de grondexploitaties. Op de door te boeken uren naar de projecten in het grondbedrijf wordt tot nu toe een overheadpercentage van 68% doorberekend. Dit is een uitzondering op het centraal begrote overheadpercentage van 14 %. Het percentage van 68 % zorgt voor een te hoge (en onterechte) belasting van de ruimtelijke projecten. Voorgesteld wordt het overheadpercentage stapsgewijs af te bouwen naar 14%.

Het zevende lid van artikel 14 geeft de berekeningswijze van de omslagrente voor het toerekenen van de rente aan de kostprijs voor de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van activa. Het percentage van de omslagrente wordt afgeleid van de bij de begroting geraamde rentekosten over het vreemd vermogen als percentage van het aangetrokken vreemd vermogen voor de financiering en het in het achtste en negende lid bepaalde rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen.

Het achtste lid van artikel 14 bepaalt tenslotte, dat in de kostprijs van vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties geen rente over de inzet van reserves en voorzieningen wordt meegenomen. Die rente wordt door de rijksbelastingdienst niet als kosten geaccepteerd.

Grondexploitaties vallen bij de meeste gemeenten ook onder de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten, maar dit hoeft altijd het geval te zijn. Voor de methodiek van het bepalen van de omslagrente wordt in dit lid aangesloten bij de Notitie Grondexploitaties (bijlage 3) van de Commissie BBV.

Artikel 19. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.

Artikel 20. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen en prijzen

De bevoegdheid van de gemeenteraad voor het vaststellen van tarieven voor belastingen, heffingen en leges kan niet worden gedelegeerd. De vaststelling van de prijs voor een gemeentelijke dienst, levering of werk vergt een (privaatrechtelijk) besluit onder de bevoegdheid van het college. Maar, als bij de vaststelling van die prijzen een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, geeft de raad het college kaders mee voor het afwijken van marktconforme prijzen. De kaders voor het grondbeleid en de uitwerking daarvan worden in een afzonderlijke nota door de gemeenteraad vastgesteld.

Artikel 21. Financieringsfunctie

Het beleid en de organisatie van de treasury (de financieringsfunctie) krijgt vanuit art. 212 Gemeentewet speciale aandacht in de financiële verordening door te stellen dat de kaders en richtlijnen hierover worden uitgewerkt in het treasurystatuut.

Het college stelt het treasurystatuut vast in plaats van de raad. Voor de wijziging is gekozen, omdat de financieringsfunctie grotendeels een uitvoeringsaangelegenheid is. Het treasurystatuut is een uitwerking van de Wet financiering decentrale overheden. Voorheen was in de Gemeentewet opgenomen dat het treasurystatuut door de gemeenteraad moest worden vastgesteld. Ten gevolge van de wet Dualisering gemeentebestuur is de Gemeentewet aangepast en is de voorgeschreven vaststelling door de gemeenteraad uit artikel 212 verdwenen. De raad geeft via de financiële verordening aan wat minimaal in het statuut dient te worden behandeld. Daarnaast is het statuut een levend document dat als gevolg van omstandigheden mogelijk vaker moet worden aangepast. Door vaststelling door het college kan dit sneller.

Artikel 22. Lokale Heffingen

Doel van de nota Lokale Heffingen is, naast het verstrekken van een overzicht en stand van zaken van het totaal aan gemeentelijke heffingen, het formaliseren van de gemeentelijke beleidslijn. Het vormt de basis voor de gemeentelijke belastingheffing voor de komende periode.

Artikel 23. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

De nota risicomanagement en weerstandsvermogen geeft de kaders aan die bij de risicobeheersing worden toegepast. Wanneer de beschikbare weerstandscapaciteit ontoereikend dreigt te zijn, doet het college een voorstel om de omvang van deze middelen voor afdekking van risico’s te verhogen.

Artikel 24. Bedrijfsvoering

In artikel 14 van het BBV staat welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

Onder f

In verband met de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording heeft de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en jaarstukken ook een grotere rol gekregen. De commissie BBV doet hierover een aantal stellige uitspraken:

Burgemeester en wethouders geven in de paragraaf bedrijfsvoering een toelichting op alle afwijkingen die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen.

Indien de normen uit de gids proportionaliteit veelvuldig niet nageleefd worden of slecht gedocumenteerd en/of gemotiveerd zijn, dan moeten burgemeester en wethouders hierover rapporteren via de paragraaf bedrijfsvoering.

Niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen moeten worden opgenomen en toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Overigens adviseert de commissie BBV ook om afspraken te maken tussen raad en burgemeester en wethouders over de wijze waarop met niet financiële onrechtmatigheden wordt omgegaan. Daarnaast adviseert de commissie BBV om geconstateerde fraude door eigen medewerkers toe te lichten in de paragraaf bedrijfsvoering.

De raad kan ervoor kiezen om een rapportagegrens vast te leggen voor het toelichten van onrechtmatigheden in de paragraaf bedrijfsvoering, die afwijkt van de verantwoordingsgrens die is vastgelegd in artikel 11. Burgemeester en wethouders moeten in de paragraaf bedrijfsvoering een nadere toelichting geven op alle afwijkingen die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen.

Artikel 25. Onderhoud Kapitaalgoederen

Geen verdere toelichting nodig

Artikel 26. Verbonden Partijen

In artikel 15 van het BBV staat welke informatie de paragraaf verbonden partijen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel is deze aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

De nota Verbonden Partijen biedt een leidraad voor zowel de ambtelijke organisatie als het gemeentebestuur bij het opzetten en monitoren van een samenwerkingsverband. De nota bevat kaders en richtlijnen voor het beleid verbonden partijen.

Artikel 27. Grondbeleid

In een Nota Grondbeleid legt de gemeente vast op welke wijze zij haar grondbeleidsinstrumentarium inzet. Zij kan bijvoorbeeld in een actieve rol zelf grond aankopen, zelf bouw- en woonrijp maken en via gronduitgifte haar doelen realiseren, of zij kan samenwerking zoeken met andere partijen, of in een meer faciliterende rol haar doelen verwezenlijken. Actief grondbeleid rust meer op privaatrechtelijke wetgeving en faciliterend grondbeleid rust meer op publiekrechtelijk wetgeving. Het feit dat de overheid tegelijk “speler” is en “regulator”, en daarmee een dubbele pet kan hebben vraagt om transparantie van beleid.

Artikel 28. Administratie

In zijn algemeenheid bepaalt dit artikel hoe de gemeentelijke administratie is ingericht, welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd, en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 29. Financiële organisatie

In dit artikel wordt onder meer gedoeld op het “Organisatiebesluit”.

Dat wordt vastgesteld bij een besluit van het college.

Artikel 30. Interne controle

Het is belangrijk om –voorafgaand aan de accountantscontrole op de jaarstukken– als organisatie zelf na te gaan of de cijfers in de administratie een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen. Kortom: de (verbijzonderde) Interne Controle moet op orde zijn.

Artikel 31/32. Intrekken oude verordening

De verordening is van toepassing op alle stukken van het begrotingsjaar 2023 en volgende. De jaarstukken van 2023 moeten nog voldoen aan de bepalingen van de ‘Financiële verordening 2019 die wordt ingetrokken.

Documenten die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2024 e.v., en die vóór de vaststelling van deze verordening zijn opgemaakt, worden geacht te voldoen aan de bepalingen van deze verordening.