Waterschapsverordening Delfland

Geldend van 01-04-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat de begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen. Begripsbepalingen kunnen zowel in enkel- of meervoud worden gebruikt.

Artikel 1.2 Doelen

  • 1.

    Deze verordening is, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet gericht op:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; en

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2.

    Bij het bepaalde in het vorige lid wordt rekening gehouden met de vervulling van maatschappelijke functies door het watersysteem.

  • 3.

    Deze verordening is voorts gericht op het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken.

Artikel 1.3 Toepassingsgebied

De regels in deze verordening zijn opgesteld en worden toegepast met het oog op:

  • a.

    de taken die provinciale staten van Zuid-Holland in de verordening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Waterschapswet aan Delfland hebben opgedragen;

  • b.

    overige taken met betrekking tot de fysieke leefomgeving die bij of krachtens de wet aan Delfland zijn opgedragen.

Artikel 1.4 Zorgplicht voor eenieder

  • 1.

    Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor het watersysteem, waaronder in ieder geval worden verstaan de instandhouding en het functioneren van een waterstaatswerk en de kwaliteit en de hoeveelheid van het grondwater, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die gevolgen of de kans daarop te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen of de kans daarop niet kunnen worden voorkomen: de gevolgen of de kans daarop zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen of de kans daarop niet kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2.

    De verplichtingen genoemd in het eerste lid gelden ook voor:

    • a.

      eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de instandhouding of het functioneren van een zuiveringtechnisch werk;

    • b.

      eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit door overstroming, wateroverlast of waterverontreiniging schade aan de fysieke leefomgeving, personen of zaken tot gevolg heeft of kan hebben.

Artikel 1.5 Informeren over een ongewoon voorval

Dijkgraaf en hoogheemraden worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval dat nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de instandhouding en functioneren van het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 1.6 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan dijkgraaf en hoogheemraden:

  • a.

    informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

  • b.

    informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

  • c.

    andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

  • d.

    informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 1.7 Onderhoud werken

De eigenaren van werken, of degenen die werken houden voor een ander, zijn verplicht die werken in een zodanige staat te houden dat geen nadelige gevolgen ontstaan voor waterstaatswerken en zuiveringtechnische werken.

Artikel 1.8 Veekerende voorzieningen

De eigenaren van gronden die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen op of nabij natte ecologische zones of waterkeringen zijn verplicht op of langs hun gronden een voldoende veekerende voorziening te hebben en te houden.

Artikel 1.9 Sluiting coupures en sluizen; beperking schutten scheepvaart

  • 1.

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen de eigenaren en beheerders van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen gelasten om die onmiddellijk op de door dijkgraaf en hoogheemraden bepaalde wijze te sluiten en gesloten te houden.

  • 2.

    Een last als bedoeld in het vorige lid wordt slechts opgelegd als tijdelijke bescherming van een of meer doelen van deze verordening.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kunnen dijkgraaf en hoogheemraden de eigenaren van in waterkeringen voorkomende sluizen, beperkingen gelasten, al dan niet onmiddellijk, aan het schutten van de scheepvaart. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Een last als bedoeld in het eerste of het derde lid wordt opgelegd hetzij voor een daarbij bepaalde duur, die kan worden verlengd op de in het tweede lid genoemde grond, hetzij voor onbepaalde duur.

  • 5.

    Een last als bedoeld in het eerste lid of het derde lid wordt beëindigd, zodra de aanleiding voor de tijdelijke bescherming die die last beoogt te bieden zich naar oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden niet langer voordoet.

  • 6.

    Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit tot oplegging van de last als bedoeld in het eerste of het derde lid niet kan worden afgewacht, kan de last mondeling worden verstrekt, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit tot oplegging van die last op schrift gesteld en bekend gemaakt.

Artikel 1.10 Verbod lozen en onttrekken oppervlaktewater; verbod onttrekken grondwater en infiltreren water

Artikel 1.11 Peilregulerende kunstwerken

De eigenaren van peilregulerende kunstwerken zijn verplicht om het ter plaatse van die kunstwerken geldende peil in stand te houden en die kunstwerken daartoe, met inachtneming van dat peil, in te stellen.

Artikel 1.12 Normadressaten

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt daaraan voldaan door:

    • a.

      degene die de activiteit verricht;

    • b.

      degene die de activiteit doet verrichten; of

    • c.

      de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht.

  • 2.

    Wanneer deze verordening een verplichting oplegt aan de eigenaar van gronden, rust die verplichting in voorkomend geval mede op degene die die gronden gebruikt krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 1.13 Geometrische begrenzing werkingsgebieden

  • 1.

    De geometrische begrenzing van het beheergebied van Delfland is opgenomen in het geometrische informatieobject 'beheergebied’ in bijlage 3 bij deze verordening.

  • 2.

    De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk waterkering;

    • b.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      waterstaatswerk bergingsgebied; en

    • d.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk.

  • 3.

    De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk waterkering zeewering;

    • b.

      waterstaatswerk waterkering Delflandsedijk;

    • c.

      waterstaatswerk waterkering regionale waterkering;

    • d.

      waterstaatswerk waterkering polderkade;

    • e.

      waterstaatswerk waterkering landscheiding;

    • f.

      beschermingszone waterkering zeewering;

    • g.

      beschermingszone waterkering Delflandsedijk;

    • h.

      beschermingszone waterkering regionale waterkering;

    • i.

      beschermingszone waterkering polderkade;

    • j.

      beschermingszone waterkering landscheiding;

    • k.

      profiel van vrije ruimte zeewering;

    • l.

      profiel van vrije ruimte Delflandsedijk;

    • m.

      profiel van vrije ruimte regionale waterkering;

    • n.

      profiel van vrije ruimte polderkade; en

    • o.

      buitenwaartse beschermingszone waterkering zeewering.

  • 4.

    De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam primair water;

    • b.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam secundair water;

    • c.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam NEZ;

    • d.

      beschermingszone oppervlaktewaterlichaam primair water; en

    • e.

      beschermingszone oppervlaktewaterlichaam secundair water.

  • 5.

    De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een ondersteunend kunstwerk zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Duiker;

    • b.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Gemaal;

    • c.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Inlaat;

    • d.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Keerschot;

    • e.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Sluis;

    • f.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Stuw;

    • g.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Vispassage; en

    • h.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Waterkerende constructie.

Artikel 1.14 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Voor waterstaatswerken die op grond van een projectbesluit of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 2 Normen veiligheid polderkaden

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

De normen voor de veiligheid van polderkaden gelden voor de polderkaden die zijn opgenomen in de Legger Delfland.

Artikel 2.2 Normen veiligheid polderkaden

  • 1.

    Voor polderkaden geldt de overschrijdingskans per jaar als bedoeld in bijlage 2.

  • 2.

    Als het leggerprofiel van een polderkade, of een gedeelte daarvan, correspondeert met een hoger beschermingsniveau dan het beschermingsniveau als bedoeld in lid 1, dan is de norm gelijk aan dat hogere beschermingsniveau.

Artikel 2.3 Aard normen veiligheid polderkaden

Het voldoen aan de normen voor de veiligheid van polderkaden is een inspanningsverplichting.

Artikel 2.4 Uitzonderingsmogelijkheid normen veiligheid polderkaden

Op het voldoen aan de normen voor de veiligheid van polderkaden kan door de Verenigde Vergadering een uitzondering worden gemaakt indien:

  • a.

    het voldoen aan de normen onevenredig kostbaar is;

  • b.

    zich zodanige omstandigheden voordoen die buiten de invloedssfeer van Delfland zijn gelegen, waardoor redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de normen voor de veiligheid van polderkaden.

Hoofdstuk 3 Wateractiviteiten algemeen

Artikel 3.1 Geen omgevingsvergunning of melding vereist voor uitvoeren last

  • 1.

    Geen omgevingsvergunning of melding is vereist voor een wateractiviteit die rechtstreeks verband houdt met en noodzakelijkerwijs wordt verricht ter uitvoering van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom die is opgelegd door dijkgraaf en hoogheemraden door of namens degene aan wie die last is opgelegd.

  • 2.

    Geen omgevingsvergunning of melding is vereist voor een wateractiviteit die rechtstreeks verband houdt met en noodzakelijkerwijs wordt verricht ter uitvoering van een last als bedoeld in artikel 1.9.

Artikel 3.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning, toestemming gelijkwaardige maatregel en maatwerkvoorschrift

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.3, 5.3, 6.3, 7.4, 8.3, 9.3 en 11.3 verstrekt de aanvrager om een omgevingsvergunning de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de wateractiviteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

    • b.

      het telefoonnummer van de aanvrager;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de wateractiviteit wordt verricht;

    • e.

      als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, woon- of kantooradres en telefoonnummer van de gemachtigde; en

    • f.

      als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager en, in voorkomend geval, de gemachtigde.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen. De aanvrager om een dergelijke toestemming verstrekt voorts gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel tenminste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om het stellen van een maatwerkvoorschrift. De aanvrager om een dergelijk maatwerkvoorschrift vermeldt voorts het met het maatwerkvoorschrift beoogde resultaat.

  • 4.

    Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om een wijziging of een intrekking van een omgevingsvergunning, een toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen of het stellen van een maatwerkvoorschrift.

Artikel 3.3 Vergunningvoorschriften

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 2.

    De voorschriften en beperkingen als bedoeld in het vorige lid, hebben uitsluitend betrekking op de doelen genoemd in artikel 1.2.

Artikel 3.4 Wijziging en intrekking omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 2.

    Wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning kan plaatsvinden met het oog op de doelen van deze verordening. Intrekking van een omgevingsvergunning kan voorts plaatsvinden op verzoek van de vergunninghouder.

  • 3.

    Wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning vindt voorts plaats als een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel een wettelijk voorschrift ter uitvoering daarvan, daartoe verplicht.

  • 4.

    Een omgevingsvergunning wordt niet ingetrokken als kan worden volstaan met wijziging of aanvulling van die vergunning.

Artikel 3.5 Verbod omgevingsvergunningvrije wateractiviteit zonder voorafgaande melding

  • 1.

    Indien van een wateractiviteit die op grond van deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht vooraf melding dient te worden gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden, is het verboden om die wateractiviteit te verrichten, zolang die melding niet met inachtneming van de daarvoor bepaalde termijn en met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften is gedaan.

  • 2.

    Indien van een voorgenomen wateractiviteit vooraf melding dient te worden gedaan, als bedoeld in het vorige lid, dient van een voorgenomen wijziging van die wateractiviteit eveneens, met inachtneming van de dezelfde termijn en met inachtneming van dezelfde voorschriften als die, welke gelden voor de oorspronkelijke melding, te worden gedaan.

  • 3.

    De melding vervalt als de gemelde wateractiviteit niet binnen een jaar na ontvangst van de melding is uitgevoerd.

Artikel 3.6 Aanvullende eisen door middel van maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Aan een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht kunnen, op aanvraag van een belanghebbende of ambtshalve, door middel van een maatwerkvoorschrift aanvullende eisen worden gesteld bovenop de regels die in deze verordening aan die wateractiviteit zijn gesteld.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het vorige lid heeft uitsluitend betrekking op de doelen van deze verordening.

Artikel 3.7 Afwijken van regels door maatwerkvoorschrift

  • 1.

    Door middel van een maatwerkvoorschrift kan, ambtshalve of op aanvraag, worden bepaald, al dan niet onder het stellen van voorwaarden, dat kan of moet worden afgeweken van de regels die in deze verordening zijn gesteld aan een wateractiviteit die in deze verordening, wanneer die wateractiviteit aan die regels voldoet, is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het vorige lid wordt, indien daarin is bepaald dat kan worden afgeweken van de in dat lid bedoeld regels, slechts gesteld, indien het met die regels gediende doel zich daartegen niet verzet.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt, indien daarin is bepaald dat moet worden afgeweken van de in dat lid bedoelde regels, slechts gesteld in het belang dat met die regels is gediend.

Artikel 3.8 Wijzigen en intrekken maatwerkvoorschrift

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening kan worden gewijzigd met het oog op de bescherming van de doelen van deze verordening.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening kan worden ingetrokken als de bescherming van de doelen van deze verordening zich daartegen niet langer verzet.

  • 3.

    Wijziging of intrekking van een maatwerkvoorschrift kan zowel op aanvraag als ambtshalve plaatsvinden.

Artikel 3.9 Besluit kwaliteit leefomgeving

  • 1.

    Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, de regionale waterprogramma's, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma die betrekking hebben of dat betrekking heeft op een KRW-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, in voorkomend geval in samenhang met de termijn als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet wordt bereikt.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover dit betrekking heeft op een omgevingswaarde als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, in verbinding met het eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; of

    • b.

      als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam; en

      • 2.

        toepassing is gegeven aan artikel 2.17, vierde lid, in verbinding met het eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3.

    Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische ecologische toestand van KRW-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen als bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid kan een omgevingsvergunning worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

    • 1.

      nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam;

    • 2.

      wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

    • 3.

      het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een KRW-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de Kaderrichtlijn Water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Hoofdstuk 4 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende beperkingengebiedactiviteiten te verrichten:

  • a.

    waterstaatswerken aanleggen, wijzigen of verwijderen;

  • b.

    gebruik maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie ervan, en daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te houden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan, of te laten liggen, of de waterstand op een ander peil te brengen of houden dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld;

  • c.

    werken aanleggen, wijzigen of houden in het profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.1 is verplicht als:

    • a.

      de beperkingengebiedactiviteit plaats vindt in het kader van:

      • 1.

        de uitvoering van onderhoud aan een waterstaatswerk door of in opdracht van degene die daartoe verplicht is op grond van de Legger Delfland en het waterstaatswerk naar ligging, aard en constructie niet wordt gewijzigd;

      • 2.

        inspectie of toezicht door of vanwege Delfland; of

      • 3.

        de uitvoering van een door dijkgraaf en hoogheemraden vastgesteld projectbesluit door of in opdracht van Delfland; of

    • b.

      aan de beperkingengebiedactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 4.8 tot en met 4.35 en de beperkingengebiedactiviteit aan die regels voldoet.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing, indien de betreffende beperkingengebiedactiviteit fysiek of functioneel een samenstel vormt met een of meer activiteiten waarvoor op grond van deze verordening, of waarvoor op grond van het bepaalde in of krachtens de wet, een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit is vereist.

Artikel 4.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1.

    De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

    • a.

      een omschrijving van de activiteit;

    • b.

      een verklaring of het een nieuwe aanvraag of het wijzigen van een bestaande vergunning betreft;

    • c.

      een omschrijving van de reden van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening van de werkzaamheden; en

    • e.

      de startdatum en de einddatum van de werkzaamheden.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een steiger of vlonder tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de steiger of vlonder;

    • b.

      de hoogte van de steiger of vlonder ten opzichte van het waterpeil; en

    • c.

      een constructietekening.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van een afmeerpaal tevens een constructietekening verstrekt.

  • 4.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een brug tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de brug;

    • b.

      de hoogte van de brug ten opzichte van het waterpeil en maaiveld;

    • c.

      een omschrijving van de afwerking en de inrichting van de taluds, oevers en brughoofden.

    • d.

      een constructietekening; en

    • e.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een brug in, op, boven, over of onder een waterkering: stabiliteitsberekeningen.

  • 5.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een oeverbescherming tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening van bijbehorende oeverbescherming;

    • b.

      een berekening waaruit blijkt dat de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam waar oeverbescherming wordt gerealiseerd minimaal gelijk is aan de huidige oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een damwand in, op, boven, over of onder een waterkering: stabiliteitsberekeningen.

  • 6.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van straatmeubilair tevens een werkplan verstrekt.

  • 7.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een kabel tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze of verwijderwijze van de kabel tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type kabel;

    • c.

      bij een waterkering, de bijhorende beschermingszone en profiel van vrije ruimte een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • d.

      bij het kruisen van een waterkering bij aanleg met een gestuurde boring een boorplan met een beschrijving van de boring en de bepaling van het in- en uittredepunt conform de NEN 3650-serie; en

    • e.

      bij het onderlangs kruisen van een primair water met een kabel gegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria in de NEN 3650-serie en NEN 3651.

  • 8.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een leiding of mantelbuis tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze of verwijderwijze van de leiding en/of mantelbuis tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type leiding en/of type mantelbuis;

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • d.

      bij het onderlangs kruisen van een primair water met een leiding of mantelbuis gegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria in de NEN 3650-serie en NEN 3651; en

    • e.

      bij het kruisen van een waterkering bij aanleg met een gestuurde boring een boorplan met een beschrijving van de boring en de bepaling van het in- en uittredepunt conform de NEN 3650-serie.

  • 9.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van een hek, schutting of veekerende voorziening tevens een werkplan verstrekt.

  • 10.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een (bouw)werk tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening van bijbehorende werken;

    • b.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering; en

    • c.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een werk in, op, boven, over of onder een waterkering bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte stabiliteitsberekeningen.

  • 11.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanbrengen, houden of verwijderen van de beplanting tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de soort beplanting; en

    • b.

      een werkplan hoe de beplanting wordt aangebracht of verwijderd.

  • 12.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het beweiden tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de diersoorten die worden gehouden op de waterkering; en

    • b.

      het aantal dieren per hectare dat wordt gehouden op de waterkering.

  • 13.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het voorbereiden of houden van evenementen tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan;

    • b.

      een omschrijving van het gebruikte materieel en materiaal; en

    • c.

      bij een waterkering het gewicht van het materieel en materiaal.

  • 14.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan; en

    • b.

      een omschrijving en het gewicht van het gebruikte materieel.

  • 15.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het graven in de bodem, waterbodem of van een proefsleuf tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering; en

    • b.

      een werkplan.

  • 16.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het dempen en graven tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening met daarop profielen van de nieuwe en bestaande situatie;

    • b.

      een tekening met daarop in vierkante meters aangegeven:

      • 1.

        het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gegraven; en

      • 2.

        het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gedempt.

    • c.

      een berekening waaruit blijkt dat de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gegraven minimaal gelijk is aan de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gedempt; en

    • d.

      de gebruikte materialen voor het dempen.

  • 17.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een dam met of zonder duiker tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte van de dam;

    • b.

      de breedte van de dam;

    • c.

      de vorm van de duiker;

    • d.

      een omschrijving van het materiaal van de duiker;

    • e.

      een omschrijving van de lengte, breedte en hoogte van de duiker;

    • f.

      een constructieberekening van de dam;

    • g.

      een constructietekening van de dam.

  • 18.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het uitvoeren van overige activiteiten tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • b.

      bij een waterkering stabiliteitsberekeningen; en

    • c.

      een werkplan met de relevante maatvoering.

  • 19.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een natte ecologische zone tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de te realiseren flora;

    • b.

      een omschrijving van het type natte ecologische zone;

    • c.

      een vegetatiekaart ten behoeve van de natte ecologische zone; en

    • d.

      een profielschets van de natte ecologische zone.

  • 20.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het wijzigen van het waterpeil tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de peilverhoging of peilverlaging ten opzichte van het door de waterbeheerder gehanteerde peil;

    • b.

      een constructietekening van bijbehorende werken, zoals pomp, inlaat, stuw, bemalen of drainage;

    • c.

      de maximale pompcapaciteit in m3/uur;

    • d.

      een rapport met de noodzaak en gevolgen van de peilwijziging voor de waterhuishouding en voor eventuele derden; en

    • e.

      een tekening van de begrenzing van het gebied waarop de waterpeil wijziging van invloed is.

  • 21.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van strandbebouwing tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan; en

    • b.

      een constructietekening.

  • 22.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een waterstaatswerk tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      dwarsdoorsnedetekeningen met de bestaande en nieuwe situatie van de werkzaamheden;

    • b.

      stabiliteitsberekeningen; en

    • c.

      een werkplan.

Artikel 4.4 Beoordelingsregels waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, op, over of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte, of bijbehorende ondersteunende kunstwerken wordt in acht genomen dat:

    • a.

      het waterkerend vermogen van de waterkering niet mag verslechteren;

    • b.

      het blijven voldoen aan de normen of omgevingswaarden die gelden voor de betreffende waterkering niet mag worden belemmerd;

    • c.

      het in de toekomst laten voldoen aan de normen of omgevingswaarden die gelden voor de betreffende waterkering niet mag worden belemmerd als de waterkering nog niet voldoet aan de daarvoor geldende norm of omgevingswaarde;

    • d.

      onderhoud, inspectie en monitoring van de waterkeringen mogelijk blijven;

    • e.

      de kosten voor onderhoud, inspectie en monitoring van de waterkering niet onevenredig toenemen; en

    • f.

      het functioneren van andere waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de maatschappelijke functie van het watersysteem.

  • 3.

    Van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a, kan gemotiveerd worden afgeweken:

    • a.

      als met de beperkingengebiedactiviteit, naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, een zwaarwegend belang wordt gediend; en

    • b.

      als de aanvrager, naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, onderbouwd heeft aangetoond dat voor de beperkingengebiedactiviteit geen redelijk alternatief kan worden gevonden.

  • 4.

    Bij primaire waterkeringen wordt van een afwijking als bedoeld in het vorige lid zo snel mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de Verenigde Vergadering.

  • 5.

    Toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt niet gemandateerd.

Artikel 4.5 Beoordelingsregels Delflandsedijk

  • 1

    Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een activiteit in, op, over of onder de Delflandsedijk wordt in acht genomen dat sprake is van een zwaarwegend belang.

  • 2

    Het bepaalde in artikel 4.4 eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.6 Beoordelingsregels oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of bijbehorende ondersteunende kunstwerken wordt in acht genomen:

    • a.

      dat het blijven voldoen aan de daarvoor geldende omgevingswaarden die gelden voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam niet mag worden belemmerd;

    • b.

      dat het in de toekomst laten voldoen aan de omgevingswaarde die gelden voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam niet mag worden belemmerd als het oppervlaktewaterlichaam nog niet voldoet aan de daarvoor geldende omgevingswaarden;

    • c.

      het ter plaatse geldende peilbesluit, tenzij de aanvraag betrekking heeft op het brengen of houden van de waterstand op een ander peil dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld; en

    • d.

      dat het functioneren van andere waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      dat de kans op overstroming vanuit een oppervlaktewaterlichaam niet toeneemt;

    • b.

      het in stand houden van het bergend en het aan- en afvoerend vermogen;

    • c.

      indien de aanvraag betrekking heeft op het brengen of houden van de waterstand op een ander peil dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld: alle bij het peilbesluit betrokken en afgewogen belangen;

    • d.

      de normen met betrekking tot de chemische en ecologische waterkwaliteit voor oppervlaktewaterlichamen die geen KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn;

    • e.

      de migratie van vissen;

    • f.

      dat de kosten voor onderhoud, inspectie en monitoring niet onevenredig toenemen;

    • g.

      de maatschappelijke functie van het watersysteem; en

    • h.

      een geldend omgevingsplan of projectbesluit waarvan de uitvoering in de nabije toekomst, naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, aannemelijk is.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste en het tweede lid wordt betrokken:

    • a.

      dat de inrichting van het watersysteem robuust en toekomstbestendig is; en

    • b.

      de weerbaarheid van het gebied tegen schaarste aan zoet water.

Artikel 4.7 Beoordelingsregels bergingsgebieden en bijbehorende ondersteunende kunstwerken

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, over of onder een bergingsgebied of bijbehorende ondersteunende kunstwerken wordt in acht genomen dat:

    • a.

      de doelmatige werking, inclusief het bergend vermogen, van het bergingsgebied en de kunstwerken niet mag worden aangetast; en

    • b.

      het functioneren van andere waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met dat de kosten voor gebruik, onderhoud, inspectie en monitoring niet onevenredig toenemen.

  • 3.

    Van het bepaalde in het eerste lid kan naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden gemotiveerd worden afgeweken als:

    • a.

      met de beperkingengebiedactiviteit een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt gediend; en

    • b.

      de aanvrager heeft aangetoond dat voor de beperkingengebiedactiviteit geen redelijk alternatief kan worden gevonden.

Afdeling 4.2 Omgevingsvergunningvrije beperkingengebiedactiviteiten

Paragraaf 4.2.1 Steigers en vlonders

Artikel 4.8 Aanleggen, wijzigen en houden steiger of vlonder
  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een steiger of vlonder is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In, boven of over een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een gemaal minimaal 50 meter;

    • c.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een lozingspunt minimaal 10 meter;

    • d.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een stuw, duiker, keerschot of inlaat minimaal 10 meter;

    • e.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een naastgelegen steiger of vlonder of bestaande afmeerpaal minimaal 2,0 meter;

    • f.

      is de afstand tussen het laagste punt van de steiger of vlonder, palen niet meegerekend, en het hoogste schouwpeil minimaal 0,35 meter;

    • g.

      is de afmeting van de steiger of vlonder haaks gemeten vanaf de oeverlijn maximaal 1,50 meter;

    • h.

      is de afmeting van de steiger of vlonder haaks gemeten vanaf de oeverlijn maximaal 1/8 van de waterbreedte; en

    • i.

      is de afmeting van de steiger of vlonder parallel aan de oeverlijn maximaal 6,0 meter.

  • 3.

    In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over de kruin of het buitentalud boven het waterpeil;

    • b.

      wordt de steiger of vlonder trillingsvrij aangelegd;

    • c.

      wordt de steiger of vlonder zonder gronduitspoeling aangelegd; en

    • d.

      wordt of is voorafgaand over de gehele lengte van de steiger of vlonder in de doorgaande oeverlijn een oeverbescherming aangelegd en in stand gehouden.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Artikel 4.9 Verwijderen steiger of vlonder
  • 1.

    Het verwijderen van een steiger of vlonder is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In, boven of over een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de afmeting van de steiger of vlonder vanaf en haaks op de oeverlijn maximaal 1,5 meter;

    • c.

      is de afmeting van de steiger of vlonder parallel aan de oeverlijn maximaal 6 meter; en

    • d.

      wordt de steiger of vlonder zonder gronduitspoeling verwijderd.

  • 3.

    In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      wordt de steiger of vlonder trillingsvrij verwijderd;

    • c.

      wordt de steiger of vlonder zonder gronduitspoeling verwijderd; en

    • d.

      worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Paragraaf 4.2.2 Afmeerpalen

Artikel 4.10 Plaatsen, wijzigen en houden afmeerpaal
  • 1.

    Het plaatsen, wijzigen en houden van een afmeerpaal is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de afmeerpaal niet in een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een gemaal minimaal 50 meter;

    • c.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een lozingspunt minimaal 10 meter;

    • d.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een stuw, duiker, keerschot of inlaat minimaal 10 meter;

    • e.

      is de kortste afstand tussen de afmeerpaal en een bestaande steiger, vlonder of afmeerpaal minimaal 2,0 meter;

    • f.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn maximaal 1,5 meter; en

    • g.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn maximaal 1/8 van de waterbreedte.

  • 3.

    In of op een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      staat de afmeerpaal niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      wordt de afmeerpaal trillingsvrij geplaatst;

    • c.

      wordt de afmeerpaal zonder gronduitspoeling geplaatst; en

    • d.

      wordt in de doorgaande oeverlijn achter de afmeerpaal een oeverbescherming aangelegd.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Artikel 4.11 Verwijderen afmeerpaal
  • 1.

    Het verwijderen van een afmeerpaal is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In, boven of over een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de afmeerpaal niet in, boven of over een natte ecologische zone; en

    • b.

      worden gaten die ontstaan direct gevuld.

  • 3.

    In of op een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de afmeerpaal niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      wordt de afmeerpaal trillingsvrij verwijderd;

    • c.

      wordt de afmeerpaal zonder gronduitspoeling verwijderd; en

    • d.

      worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Paragraaf 4.2.3 Bruggen

Artikel 4.12 Aanleggen, wijzigen en houden brug
  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een brug is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In, boven of over een bergingsgebied, secundair water of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de brug niet in, boven of over een natte ecologische zone;

    • b.

      ligt de onderkant van de brug minimaal 0,5 meter boven schouwpeil;

    • c.

      is de breedte van de brug tussen de doorgaande oeverlijnen maximaal 4 meter;

    • d.

      is de afstand van de brug tot een naastgelegen brug minimaal 5 meter;

    • e.

      is de afstand van de brug tot een naastgelegen ondersteunend kunstwerk minimaal 5 meter;

    • f.

      heeft de brug geen steunpunten tussen de doorgaande oeverlijnen; en

    • g.

      worden maatregelen genomen om te voorkomen dat de oever erodeert of instort.

  • 3.

    De brug wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, boven of over een:

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Artikel 4.13 Verwijderen brug

Paragraaf 4.2.4 Oeverbescherming

Artikel 4.14 Aanleggen, wijzigen en houden oeverbescherming
Artikel 4.15 Verwijderen oeverbescherming

Paragraaf 4.2.5 Straatmeubilair

Artikel 4.16 Plaatsen, wijzigen en houden straatmeubilair
  • 1.

    Het plaatsen, wijzigen en houden van straatmeubilair is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2.

    In, boven of over de beschermingszone van een primair water is de afstand tussen het straatmeubilair en de dichtstbijzijnde insteek minimaal 1,5 meter.

  • 3.

    In, boven of over de beschermingszone van een secundair water is de afstand tussen het straatmeubilair en de dichtstbijzijnde insteek minimaal 0,5 meter.

  • 4.

    In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      bestaat het straatmeubilair enkel uit reflectorpalen of bermplanken of bebording op fles- of buispalen;

    • b.

      wordt het straatmeubilair zonder een verzwaarde voet gefundeerd; en

    • c.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 5.

    In, op, boven of over de zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      wordt bij de dijk-in-boulevard het straatmeubilair op, boven of over de dijk-in-boulevard geplaatst; en

    • b.

      wordt de vrijkomende grond in de directe omgeving van het straatmeubilair verwerkt.

  • 6.

    Het straatmeubilair wordt niet geplaatst in, op, boven, over of onder een:

Artikel 4.17 Verwijderen straatmeubilair

Paragraaf 4.2.6 Kabels

Artikel 4.18 Aanleggen, wijzigen en houden kabel
  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een kabel is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het elfde lid.

  • 2.

    Bij het doorvoeren en houden van kabels door bestaande mantelbuizen moeten deze mantelbuizen voldoen aan NEN 3650-serie en NEN 3651.

  • 3.

    In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de kabel niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

    • c.

      ligt de kabel bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug; en

    • d.

      wordt de kabel onder het oppervlaktewaterlichaam met een sleufloze techniek aangelegd.

  • 4.

    In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de kabel minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 5.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • b.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • c.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • d.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • e.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 6.

    In of onder de zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte ligt de kabel in de landwaartse beschermingszone, of binnen stedelijk gebied in het waterstaatswerk.

  • 7.

    In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de kabel geen hoogspanningskabel;

    • b.

      ligt de kabel haaks op de waterkering;

    • c.

      is in de waterkering de afstand tussen de onderkant van de kabel en het maaiveld maximaal 0,80 meter, en

    • d.

      wordt de kabel in de waterkering in een sleuf aangelegd.

  • 8.

    In afwijking van het bepaalde in het achtste lid onder b kan een kabel bedoeld voor het openbare verlichtingsnetwerk in de lengterichting van de waterkering liggen:

    • a.

      in of nabij de binnenkruinlijn; of

    • b.

      als de binnenkruinlijn niet mogelijk is, buiten het leggerprofiel in of nabij de buitenkruinlijn.

  • 9.

    In afwijking van het bepaalde in het achtste lid kan de kabel ook worden aangelegd met een gestuurde boring waarbij:

    • a.

      de punten van intrede en uittrede buiten de waterkering en de bijbehorende beschermingszones liggen;

    • b.

      de kabel minimaal 10,0 meter onder de kruin van de waterkering ligt;

    • c.

      de diameter van de kabel niet groter is dan 63 mm; en

    • d.

      een in onbruik geraakt boorgat waterdicht wordt opgevuld.

  • 10.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de kabel en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 11.

    De kabel wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, door, over of onder:

  • 12.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.19 Verwijderen kabel
  • 1.

    Het verwijderen van een kabel is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2.

    In of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de kabel niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

  • 3.

    In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de kabel minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      worden ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • b.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • c.

      worden in de waterkering na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • d.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • e.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5.

    In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de kabel haaks op de waterkering; en

    • b.

      heeft in de waterkering een ontgraving een diepte van maximaal 0,8 meter onder het maaiveld.

  • 6.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de kabel en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 7.

    De kabel wordt niet verwijderd uit, van of onder:

  • 8.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Paragraaf 4.2.7 Leidingen en mantelbuizen

Artikel 4.20 Aanleggen, wijzigen en houden leiding of mantelbuis
  • 1.

    Het aanleggen, wijzigen en houden van een leiding of mantelbuis is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het negende lid.

  • 2.

    In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

    • c.

      ligt de leiding of mantelbuis bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug; en

    • d.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650-serie;

    • e.

      wordt de leiding of mantelbuis onder het oppervlaktewaterlichaam met een sleufloze techniek aangelegd.

  • 3.

    In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de leiding of mantelbuis minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      is de bedrijfsdruk in de leiding of mantelbuis maximaal 3 bar;

    • b.

      heeft de leiding of mantelbuis een uitwendige diameter van maximaal 110 millimeter;

    • c.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650 serie;

    • d.

      heeft een leiding voor gas of vloeistof bij het toepassen van een sleufloze techniek een mantelbuis als tweede gas- of vloeistofkering;

    • e.

      is een mantelbuis aan beide zijden blijvend waterdicht afgewerkt;

    • f.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • g.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • h.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • i.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld.

    • j.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5.

    In of onder zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis in het waterstaatswerk binnen stedelijk gebied; en

    • b.

      wordt de leiding of mantelbuis met een andere techniek dan boogboring aangelegd.

  • 6.

    In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis haaks op de waterkering;

    • b.

      is in de waterkering de afstand tussen de onderkant van de leiding of mantelbuis en het maaiveld maximaal 1,0 meter;

    • c.

      wordt de leiding of mantelbuis in de waterkering in een sleuf aangelegd.

  • 7.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat:

    • a.

      is de afstand tussen de leiding of mantelbuis en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter; en

    • b.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650 serie.

  • 8.

    De leiding of mantelbuis wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, door, over of onder:

  • 9.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.21 Verwijderen leiding of mantelbuis
  • 1.

    Het verwijderen van een leiding of mantelbuis is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2.

    In of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

  • 3.

    In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de leiding of mantelbuis minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4.

    In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      heeft de leiding of mantelbuis een uitwendige diameter van maximaal 110 millimeter;

    • b.

      worden ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • c.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • d.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • e.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • f.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5.

    In of onder een regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis haaks op de waterkering; en

    • b.

      heeft in het waterstaatswerk een ontgraving een diepte van maximaal 1,0 meter onder het maaiveld.

  • 6.

    In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de leiding of mantelbuis en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 7.

    De leiding of mantelbuis wordt niet verwijderd uit, van of onder:

  • 8.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Paragraaf 4.2.8 Hekken

Artikel 4.22 Plaatsen, wijzigen en houden hek
Artikel 4.23 Verwijderen hek

Paragraaf 4.2.9 Schuttingen

Artikel 4.24 Plaatsen, wijzigen en houden schutting
Artikel 4.25 Verwijderen schutting

Paragraaf 4.2.10 Veekerende voorzieningen

Artikel 4.26 Plaatsen, wijzigen en houden veekerende voorziening
Artikel 4.27 Verwijderen veekerende voorziening

Paragraaf 4.2.11 Werken

Artikel 4.28 Aanleggen, wijzigen en houden werk
Artikel 4.29 Verwijderen werk

Paragraaf 4.2.12 Beplanting

Artikel 4.30 Aanbrengen en houden beplanting
Artikel 4.31 Verwijderen beplanting
  • 1.

    Het verwijderen van beplanting is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam, bijbehorende beschermingszones of een beschermingszone van een waterkering worden gaten die ontstaan direct gedicht.

  • 3.

    In een waterkering worden gaten die ontstaan direct gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

Paragraaf 4.2.13 Beweiden

Artikel 4.32 Beweiden
  • 1.

    Beweiden is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    Op een waterkering:

    • a.

      is de diersoort waarmee beweid wordt schaap of geit;

    • b.

      zijn per hectare maximaal 15 dieren van 1 jaar of ouder aanwezig;

    • c.

      wordt beweid in de periode van 1 april tot en met 31 oktober;

    • d.

      worden de dieren niet bijgevoerd; en

    • e.

      wordt de waterkering niet extra bemest.

  • 3.

    Beweiden vindt niet plaats in een natte ecologische zone.

Paragraaf 4.2.14 Evenementen

Artikel 4.33 Voorbereiden en houden evenement
  • 1.

    Het voorbereiden en houden van een evenement is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In, op, boven, over of onder de beschermingszone van de zeewering:

    • a.

      vindt het evenement plaats op het strand;

    • b.

      vindt het evenement plaats in de periode van 1 maart tot en met 1 november;

    • c.

      duurt het evenement maximaal drie maanden;

    • d.

      is de afstand tussen tijdelijke werken en de duinvoet minimaal 2 meter;

    • e.

      is het vloeroppervlak van tijdelijke werken maximaal 20 vierkante meter;

    • f.

      wordt niet ontgraven; en

    • g.

      is het evenement geen gemotoriseerd evenement.

  • 3.

    Het evenement wordt niet voorbereid en niet gehouden in, op, boven, over of onder:

Paragraaf 4.2.15 Grondmechanisch onderzoek en proefsleuven

Artikel 4.34 Uitvoeren grondmechanisch onderzoek
  • 1.

    Het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In of onder een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam, bijbehorende beschermingszones of ondersteunend kunstwerk:

    • a.

      worden gebruikte hulpconstructies direct na het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek verwijderd; en

    • b.

      worden boor- en sondeergaten zorgvuldig waterdicht gedicht.

  • 3.

    In, op of onder een waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      weegt het materieel gebruikt op een waterkering zonder openbare weg maximaal 3,5 ton;

    • b.

      worden gebruikte peilbuizen direct na de metingen verwijderd; en

    • c.

      worden gaten die door de werkzaamheden zijn gemaakt direct na afronding van de werkzaamheden waterdicht met bentoniet of zwelkleikorrels gevuld.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.36.

Artikel 4.35 Graven proefsleuf
  • 1.

    Het graven van een proefsleuf is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    In of onder een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam, waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      is in het waterstaatswerk maximaal 1 proefsleuf tegelijk aanwezig, en is deze proefsleuf maximaal 0,50 meter breed bij 1 meter lang;

    • b.

      is in de waterkering de proefsleuf maximaal 0,80 meter diep;

    • c.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • d.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke grondlaag teruggebracht;

    • e.

      worden in het waterstaatswerk direct na afronding van de werkzaamheden de verschillende grondsoorten per grondlaag laagsgewijs verdicht, en

    • f.

      wordt direct na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld.

  • 3.

    De proefsleuf wordt niet gegraven in of onder een ondersteunend kunstwerk.

  • 4.

    Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.36.

Paragraaf 4.2.16 Indieningsvereisten melding

Artikel 4.36 Indieningsvereisten melding
  • 1.

    Indien op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk een melding is vereist, wordt door diegene die de beperkingengebiedactiviteit verricht melding gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2.

    Bij de melding zoals bedoeld in het eerste lid worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de reden van de werkzaamheden;

    • b.

      een situatietekening van de werkzaamheden;

    • c.

      de startdatum van de werkzaamheden; en

    • d.

      de einddatum van de werkzaamheden.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen of houden van een steiger of vlonder tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de steiger of vlonder;

    • b.

      de hoogte van de steiger of vlonder ten opzichte van het waterpeil; en

    • c.

      een constructietekening.

  • 4.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen en houden van een brug tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de brug;

    • b.

      de hoogte van de brug ten opzichte van het waterpeil en maaiveld; en

    • c.

      een constructietekening.

  • 5.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen en houden van een kabel tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze van de kabel tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type kabel; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 6.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het verwijderen van een kabel tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de verwijderwijze van de kabel tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type kabel; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 7.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen en houden van een leiding of mantelbuis tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze van de leiding of mantelbuis tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type leiding of mantelbuis; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 8.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het verwijderen van een leiding of mantelbuis tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de verwijderwijze van de leiding of mantelbuis tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type leiding of mantelbuis; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 9.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid wordt voor het uitvoeren grondmechanisch onderzoek tevens een omschrijving van het gewicht van het gebruikte materieel verstrekt.

  • 10.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid wordt voor het graven van een proefsleuf betreft tevens een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering verstrekt.

  • 11.

    De melding vervalt als de gemelde werkzaamheden niet binnen een jaar na ontvangst van de melding is uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Wateronttrekkingsactiviteiten grondwater

Afdeling 5.1 Algemeen

Artikel 5.1 Omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunninggrondwater te onttrekken door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of water in de bodem te brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het vorige lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als het onttrekken van grondwater door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, voldoet aan de regels die zijn gesteld in artikel 5.8 of artikel 5.9 tot en met artikel 5.17.

Artikel 5.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    een opgave van het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in m3 per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 5.4 Beoordelingsregel onttrekken grondwater (met of zonder infiltratie)

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt alleen verleend als de wateronttrekkingsactiviteit verenigbaar is met de dragende functie van het watersysteem.

  • 2.

    De aangevraagde activiteit mag er in ieder geval niet toe leiden dat:

    • a.

      de doelstelling van ombuiging van significante en aan en aanhoudend stijgende trends als bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en

    • b.

      de doelstelling van het voorkomen van de achteruitgang en het streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

Artikel 5.5 Beoordelingsregels infiltratie water in samenhang met onttrekken grondwater

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt in acht genomen dat:

    • a.

      er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater;

    • b.

      als in het water dat in de bodem wordt gebracht stoffen voorkomen die zijn vermeld in bijlage XIX, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, de concentraties van die stoffen lager zijn dan de concentraties die in die bijlage, onder A, voor die stoffen is aangegeven; en

    • c.

      als het water dat in de bodem wordt gebracht stoffen voorkomen die zijn vermeld in bijlage XIX, onder B, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, die niet tevens zijn vermeld onder A in die bijlage, zowel de hoeveelheden als de concentraties van die stoffen zodanig gering zijn, dat gevaar voor verslechtering van de kwaliteit van het grondwater is uitgesloten.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder b kan in de omgevingsvergunning voor een of meer stoffen een hogere concentratie worden toegestaan gedurende een in die omgevingsvergunning vastgestelde periode als:

    • a.

      de bodemgesteldheid of de bodemsoort zodanig is dat, ondanks die hogere concentratie of concentraties, geen gevaar bestaat voor verontreiniging van het grondwater; of

    • b.

      aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden die het gevaar voor verontreiniging van het grondwater, dat ontstaat door die hogere concentratie of concentraties, opheffen.

Artikel 5.6 Beoordelingsregel onttrekken grondwater of infiltratie in samenhang met onttrekken grondwater bij verontreiniging van de bodem

  • 1.

    Een omgevingsvergunning wordt niet verleend voor het onttrekken van grondwater door middel van een daartoe bedoelde voorziening, of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daartoe bedoelde voorziening, indien die onttrekking of dat in de bodem brengen van water in samenhang met die onttrekking tot gevolg heeft dat een ernstige verontreiniging significant wordt verplaatst of verspreid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de onttrekking strekt tot een sanering van een verontreiniging van de bodem.

Artikel 5.7 Vergunningvoorschriften

  • 1.

    Tot de voorschriften als bedoeld in artikel 3.3, die aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden, behoren in ieder geval:

    • a.

      een voorschrift als bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, onder b;

    • b.

      de verplichting tot een stapsgewijze vermindering van de vergunde wateronttrekkingsactiviteit op de in het voorschrift aangegeven wijze, alvorens die activiteit te staken; en

    • c.

      voorschriften, als bedoeld in artikel 5.21.

  • 2.

    Aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, worden voorschriften verbonden over:

    • a.

      de kwaliteit van het in de bodem te brengen water;

    • b.

      de beheersing van de hydrologische situatie;

    • c.

      de beëindiging van het in de bodem brengen van water; en

    • d.

      de controle van de kwaliteit van het grondwater.

  • 3.

    Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder a, houdt in ieder geval in dat geen gevaar bestaat voor verontreiniging van het grondwater, en kan mede inhouden dat voorschriften worden gesteld die inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.

  • 4.

    Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder b, houdt in ieder geval in dat verspreiding van het in de bodem te brengen water zo veel mogelijk wordt beheerst, om het in de bodem te brengen water grotendeels weer te onttrekken.

  • 5.

    Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder c, houd in ieder geval in dat de gevolgen van het in de bodem brengen van water voor de kwaliteit van de bodem geëvalueerd worden, gevolgd door een planmatige aanpak van de beëindiging van de activiteit en het opheffen van eventuele nadelige gevolgen van die activiteit.

Afdeling 5.2 Omgevingsvergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten

Artikel 5.8 Onttrekken grondwater voor alle toepassingen

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater is omgevingsvergunningvrij voor alle toepassingen als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2.

    Er wordt maximaal 1 m3 per uur onttrokken.

  • 3.

    De onttrekking vindt plaats buiten een grondwaterbeschermingsgebied.

  • 4.

    Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, blijft het bepaalde in artikel 5.21 voor die activiteit buiten toepassing.

Artikel 5.9 Onttrekken grondwater voor drooghouden van (bouw)put, grondsanering, of kabel- of leidingsleuf

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van een bouwput, een grondsanering, of een kabel- of leidingsleuf is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Buiten een grondwaterbeschermingsgebied wordt meer dan 1 m3 en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 200.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 3.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied wordt maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 4.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 5.

    Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, dan mag die activiteit alleen worden verricht als:

    • a.

      ten minste 48 uur voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 10 m3 per uur en/of meer dan 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 6.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet als de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.10 Onttrekken grondwater voor beregening voor agrarische activiteiten

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor beregening voor agrarische activiteiten is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2.

    Het grondwater wordt onttrokken uit het eerste watervoerende pakket of dieper.

  • 3.

    Er wordt meer dan 1 m3 en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 200.000 m3 per jaar onttrokken.

  • 4.

    De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 5.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 6

    Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, dan mag die activiteit alleen worden verricht als:

    • a.

      ten minste 48 uur voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als buiten een grondwater-beschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken;

    • b.

      ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als binnen een grondwater-beschermingsgebied en/of meer dan 10 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 7.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet als de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.11 Onttrekken grondwater voor beregening voor andere dan agrarische activiteiten

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor beregening voor andere dan agrarische activiteiten is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Er wordt meer dan 1 m3 en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 50.000 m3 per jaar onttrokken.

  • 3.

    De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 4.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 5.

    Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, dan mag die activiteit alleen worden verricht als:

    • a.

      ten minste 48 uur voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken;

    • b.

      ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als binnen een grondwaterbeschermingsgebied en/of meer dan 10 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 6.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet als de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.12 Onttrekken grondwater voor testen brandblusvoorziening

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor het testen van een brandblusvoorziening is omgevingsvergunningvrij.

  • 2.

    Van een activiteit als bedoeld in het eerste lid dient ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding te worden gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19.

  • 3.

    Voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid blijft artikel 5.21 buiten toepassing als minder dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken.

Artikel 5.13 Onttrekken grondwater voor blussen van brand

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor het blussen van brand is omgevingsvergunningvrij.

  • 2.

    Van een activiteit als bedoeld in het eerste lid dient uiterlijk vier weken na het beëindigen van de onttrekking een mededeling aan Delfland worden gedaan.

  • 3.

    Voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid blijft artikel 5.21 buiten toepassing als minder dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken.

Artikel 5.14 Onttrekken grondwater voor grondwatersanering

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2.

    Buiten een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 25 m3 per uur onttrokken;

    • b.

      wordt niet langer dan 7 jaar onttrokken.

  • 3.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      wordt maximaal 10 m3 per uur onttrokken;

    • b.

      wordt niet langer dan 1 jaar onttrokken;

    • c.

      wordt niet permanent onttrokken.

  • 4.

    De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste 48 uur voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur wordt onttrokken;

    • b.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 10 m3 per uur wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 5.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.15 Onttrekken grondwater voor proefonttrekkingen

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2.

    Buiten een grondwaterbeschermingsgebied wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 100 m3 per uur en maximaal 50.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 3.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied wordt maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 4.

    De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste 48 uur voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 20 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 20 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 5.

    Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.16 Onttrekken grondwater voor industrieel gebruik

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater voor industrieel gebruik is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Er wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 100.000 m3 in totaal per kalenderjaar onttrokken.

  • 3.

    De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 4.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 5.

    De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20;

    • b.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 6.

    Het bepaalde in het vorige lid onder b geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.17 Onttrekken grondwater voor overig gebruik

  • 1.

    Het onttrekken van grondwater is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2.

    Het grondwater wordt niet onttrokken voor het drooghouden van een bouwput, grondsanering of kabel- of leidingsleuf, voor het testen van een brandblusvoorziening, voor het blussen van brand, voor een proefonttrekking, voor grondwatersanering, voor beregening en voor industrieel gebruik.

  • 3.

    Er wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 10 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 per jaar onttrokken.

  • 4.

    De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 5.

    Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 6.

    De onttrekking vindt niet plaats volgens het polderprincipe.

  • 7.

    De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20;

    • b.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 8.

    Het bepaalde in het vorige lid onder b geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.18 Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 5.8 tot en met 5.17:

    • a.

      retourneert grondwater onttrokken uit de strategische zoet grondwatervoorraad volledig in het watervoerende pakket waaruit is onttrokken en met minimaal dezelfde kwaliteit als bij de onttrekking, met uitzondering van een onttrekking als bedoeld in artikel 5.16;

    • b.

      zorgt ervoor dat bij elk ontgravingsniveau sprake is van verticale stabiliteit van de ontgraving;

    • c.

      brengt peilbuizen en bronnen zodanig aan dat via het boorgat geen grondwaterstroming kan optreden tussen watervoerende pakketten;

    • d.

      dicht bronnen of peilputten direct na stoppen van de grondwateronttrekking; en

    • e.

      herstelt het oorspronkelijke bodemprofiel bij het dichten van bronnen en peilputten.

  • 2.

    Als sprake is van het in bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, neemt diegene daarbij de voorschriften in het vorige lid onder b tot en met e in acht.

Artikel 5.19 Indieningsvereisten eenvoudige melding

  • 1.

    Als op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk een melding is vereist in overeenstemming met dit artikel, wordt door diegene die de activiteit verricht melding gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of met een elektronisch formulier gedaan.

  • 3.

    De melding bestaat uit de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de melder;

    • b.

      naam, telefoonnummer en e-mailadres van de contactpersoon tijdens de onttrekking;

    • c.

      het adres van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening op schaal waarop het onttrekkings- en lozingspunt zijn aangegeven;

    • e.

      een kaart met de ligging van de onttrekking;

    • f.

      het doel van de onttrekking;

    • g.

      de startdatum van de onttrekking;

    • h.

      de duur van de onttrekking;

    • i.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • j.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • k.

      de pompcapaciteit in m3 per uur en het te installeren vermogen in m3 per uur per put;

    • l.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar, en

    • m.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.

Artikel 5.20 Indieningsvereisten uitgebreide melding

  • 1.

    Als op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk een melding is vereist in overeenstemming met dit artikel, wordt door diegene die de activiteit verricht melding gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of met een elektronisch formulier gedaan.

  • 3.

    De melding bestaat uit de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de melder;

    • b.

      naam, telefoonnummer en e-mailadres van de contactpersoon tijdens de onttrekking;

    • c.

      het adres van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening op schaal waarop het onttrekkings- en lozingspunt zijn aangegeven;

    • e.

      een kaart met de ligging van de onttrekking;

    • f.

      het doel van de onttrekking;

    • g.

      de startdatum van de onttrekking;

    • h.

      de duur van de onttrekking;

    • i.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • j.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • k.

      de pompcapaciteit in m3 per uur en het te installeren vermogen in m3 per uur per put;

    • l.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • m.

      een beschrijving van het te verwachten hydrologische invloedsgebied en de daarin gelegen kwetsbare bodemgebruiksfuncties;

    • n.

      een beschrijving van de risico’s als gevolg van de onttrekking voor de bodemgebruiksfuncties, en

    • o.

      een beschrijving van de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken.

Afdeling 5.3 Meet- en registratieverplichting

Artikel 5.21 Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of water in de bodem brengt ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kunnen dijkgraaf en hoogheemraden in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Tenzij in de vergunning of bij maatwerkbesluit anders geregeld meet degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 5.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 5.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

    -

    vierwekelijks

    Kleur

    -

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

    -

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

    -

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

    -

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

    -

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan dijkgraaf en hoogheemraden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar, of, bij beëindiging, de in het desbetreffende kalenderjaar, gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water door middel van in ieder geval de analyse als bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    De analyse van de monsters als bedoeld in het derde lid vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      voor zover in deze verordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Hoofdstuk 6 Wateronttrekkingsactiviteiten oppervlaktewaterlichaam

Artikel 6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 6.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als aan het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam regels zijn gesteld in artikel 6.5 en de wateronttrekkingsactiviteit aan die regels voldoet.

Artikel 6.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in m3 per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.4 Beoordelingsregels onttrekking oppervlaktewater

Artikel 6.5 Omgevingsvergunningvrije onttrekking oppervlaktewater

  • 1.

    Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Het debiet van de onttrekking is maximaal 100 m³/uur.

  • 3.

    Eén kadastraal perceel onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam binnen één peilgebied.

  • 4.

    Als het onttrekken wordt gecombineerd met het lozen van water, worden onttrekking en lozing binnen hetzelfde peilgebied gedaan.

  • 5.

    Het peil van het oppervlaktewater wordt niet permanent gewijzigd.

  • 6.

    Het onttrekken van water aan een oppervlaktelichaam is omgevingsvergunningvrij indien de onttrekking geschiedt in het kader van peilbeheer door of namens Delfland.

Hoofdstuk 7 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam

Afdeling 7.1 Algemeen

Artikel 7.1 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen als bedoeld in artikel 1.2 is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 7.2 Omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het vorige lid geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen; en

    • c.

      in het kader van het peilbeheer dan wel het bevorderen van de waterkwaliteit: het lozen van water dat is onttrokken aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.3 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als aan de lozingsactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 7.8 tot en met 7.57 en de lozingsactiviteit aan die regels voldoet, en, als sprake is van de lozing van water, voldaan is aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    Het debiet van de lozing is maximaal 100 m³/uur.

  • 3.

    Vanaf een kadastraal perceel wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam binnen hetzelfde peilgebied als waarin het perceel is gelegen.

  • 4.

    Het bepaalde in het tweede en het derde lid geldt niet indien het water in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht naar aanleiding van, en in overeenstemming met, een daartoe strekkend concreet voorafgegaan verzoek door Delfland aan de eigenaar of exploitant van een glastuinbouwbedrijf op grond van een tussen Delfland en de eigenaar of exploitant van dat glastuinbouwbedrijf gesloten overeenkomst strekkende tot deelname door die eigenaar of die exploitant aan Rainlevelr.

  • 5.

    Als het lozen wordt gecombineerd met het onttrekken van water, worden lozing en onttrekking binnen hetzelfde peilgebied gedaan.

Artikel 7.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1.

    De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

    • a.

      de regelmaat waarmee lozingen of deellozingen plaatsvinden;

    • b.

      de aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

    • c.

      de aanduiding van de locaties van de lozingspunten;

    • d.

      de periode waarin de lozingen plaatsvinden;

    • e.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

    • f.

      een onderbouwing van de noodzaak om te lozen; en

    • g.

      een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

  • 2.

    Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van water wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts vermeld:

    • a.

      wat het debiet bedraagt, uitgedrukt in m3 per uur; en

    • b.

      als het water afvalwater betreft: wat de samenstelling is van het afvalwater.

  • 3.

    Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van stoffen worden bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts verstrekt:

    • a.

      de aanduiding van en de herkomst en samenstelling van de stof die wordt geloosd;

    • b.

      de hoeveelheid stof die wordt geloosd;

    • c.

      de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de geloosde stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016 als bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • d.

      de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets 2016 als bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 4.

    Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van warmte of koude, wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts vermeld:

    • a.

      de temperatuur van het te lozen water op het moment waarop dat water wordt geloosd; en

    • b.

      een beschrijving van de effecten van de lozing volgens de CIW-beoordelings-systematiek Warmtelozingen (2004) of de daarvoor in de plaats getreden systematiek.

Artikel 7.5 Beoordelingsregels

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam wordt in acht genomen dat:

    • a.

      milieuverontreiniging door de lozing wordt geïntegreerd voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt;

    • b.

      emissies in het oppervlaktewater en het ontstaan van afval door de lozing worden voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt om een hoog niveau van bescherming van het oppervlaktewater te bereiken;

    • c.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • d.

      de voor de lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • e.

      er wordt geen significante milieuverontreiniging veroorzaakt;

    • f.

      de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen van ongevallen te beperken; en

    • g.

      dat het functioneren van andere waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de artikelen 10.14 en 10.29a Wet milieubeheer; en

    • b.

      de ecologische kwaliteit van het watersysteem; en

    • c.

      dat de kans op overstroming vanuit een oppervlaktewaterlichaam niet toeneemt.

  • 3.

    Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit waaraan regels zijn gesteld in de artikelen 7.8 tot en met 7.57 en de lozingsactiviteit aan die regels voldoet, is op de beoordeling van de aanvraag alleen het bepaalde in het tweede lid onder b en c van toepassing.

Artikel 7.6 Bepalen beste beschikbare technieken

  • 1.

    Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Als op een lozing geen BBT-conclusies van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies niet alle mogelijke milieugevolgen van de activiteit behandelen, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met:

    • a.

      de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

    • b.

      de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als bedoeld in artikel 3 van de CLP-verordening;

    • c.

      de ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

    • d.

      de vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

    • e.

      de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

    • f.

      de aard, de gevolgen en de omvang van de emissies;

    • g.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de lozing wordt begonnen;

    • h.

      de tijd die nodig is om een betere techniek te gaan toepassen;

    • i.

      het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

    • j.

      de noodzaak de nadelige gevolgen van de emissies en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • k.

      de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken; en

    • l.

      de informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 7.7 Beoordelingsregel Seveso-inrichting

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit van een Seveso-inrichting als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als voldoende afstand tot een Natura 2000-gebied in acht wordt genomen, of andere passende maatregelen worden genomen.

Afdeling 7.2 Omgevingsvergunningvrije lozingen

Paragraaf 7.2.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 7.8 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.1 Emmissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

     

    Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

     

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 μg/l

     

    Minerale olie

    500 μg/l

    50 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    0,4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    0,1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    1,1 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    4,1 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    5,3 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    12 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

    20 mg/l

    Benzeen

     

    2 μg/l

    Tolueen

     

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

     

    4 μg/l

    Xyleen

     

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

     

    3 μg/l

    Trichlooretheen

     

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

     

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

     

    20 μg/l

    Vinylchloride

     

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

     

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

     

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

     

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

     

    1 μg/l

Artikel 7.9 Lozen van grondwater bij ontwatering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 7.10 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 7.11 Melding
  • 1.

    Een voorgenomen lozing wordt ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.8 en 7.9 gemeld aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het eerste en het tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen bij wonen plaatsvindt.

  • 4.

    Als het lozen langer duurt dan 48 uur, maar niet langer dan 8 weken, bedraagt de termijn, bedoeld in het eerste lid, vijf werkdagen.

Paragraaf 7.2.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 7.12 Lozen van afvloeiend hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 7.13 Melding
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken.

Paragraaf 7.2.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 7.14 Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaats vindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 meter bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 meter bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 meter bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 meter bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; of

    • e.

      3.000 meter bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al gebeurde, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 7.15 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.2.

    Tabel 7.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

     
     

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

     
     

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

     
     

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voorafgaand aan vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 4.

    Het eerste en het tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 7.16 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 7.17 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.14 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Het bepaalde in de vorige leden geldt niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Paragraaf 7.2.4 Lozen van koelwater

Artikel 7.18 Koelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater mogen geen chemicaliën of andere stoffen worden toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan:

Artikel 7.19 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.18 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.5 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 7.20 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met enkel water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met enkel water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 7.21 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is er een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      de wijze van opvang van afvalwater, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      de aanvullende maatregelen die worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 7.22 Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlakte-waterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken moet een werkinstructie worden opgesteld, waarin is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 7.23 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 7.24 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 7.25 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.20 tot en met 7.23 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie als bedoeld in artikel 7.21; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie als bedoeld in artikel 7.22.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Het bepaalde in de vorige leden geldt niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Paragraaf 7.2.6 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 7.26 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraaf worden de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrijstaal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 7.27 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.28 Lozen bij overslaan van inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 7.2.7 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 7.29 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 meter is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.3, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.3 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 7.30 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 7.31 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 7.32 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.29 en 7.31 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Het bepaalde in de vorige leden is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij werkzaamheden of bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn bij werkzaamheden of in een werk.

Paragraaf 7.2.8 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 7.33 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1 tot en met 3, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 7.34 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 7.2.9 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden en bij werkzaamheden door of namens Delfland op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 7.35 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.36 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ als bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 7.37 Lozen bij werkzaamheden door of namens Delfland

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 7.35 op een oppervlaktewaterlichaam, die worden verricht door of namens Delfland in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.38 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij Delfland, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens Delfland in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.39 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.35 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ als bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie als bedoeld in artikel 7.36; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden gedaan worden door of namens Delfland of de onderhoudsplichtige als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Paragraaf 7.2.10 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 7.40 Lozen bij schoonmaken en in gebruik nemen van drinkwaterleidingen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 7.2.11 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 7.41 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 7.42 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.41 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

    • b.

      welke stoffen dat blusschuim bevat.

Paragraaf 7.2.12 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 7.43 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden bedoeld in tabel 7.4, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.4 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 7.44 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 7.45 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 7.46 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 7.47 Lozen bij ontijzeren grondwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 7.48 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2; en

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en.

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 7.49 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.43 tot en met 7.47 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.13 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 7.50 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater, afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, of het uitwassen van beton, een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater als bedoeld in die artikelen geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, of via die andere lozingsroute.

Paragraaf 7.2.14 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 7.51 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.

Artikel 7.52 Lozen bij bereiden van voedingsmiddelen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 7.53 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.52 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.15 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 7.54 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.55 Melding
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.54 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2.

    Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.16 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 7.56 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen, afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van door dat vaartuig of werktuig vervoerd zeezand, tijdens het varen; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Paragraaf 7.2.17 Asverstrooiing

Artikel 7.57 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft als bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Hoofdstuk 8 Aansluiten openbaar vuilwaterriool of ander riool op zuiveringtechnisch werk

Artikel 8.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een openbaar vuilwaterriool of een ander riool aan te sluiten op een zuiveringtechnisch werk dat in beheer is bij Delfland of bij een rechtspersoon die door Delfland met het beheer van dat zuiveringtechnisch werk is belast.

Artikel 8.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Een omgevingsvergunning is niet vereist als voorafgaand aan de aansluiting als bedoeld in artikel 8.1 tussen degene die het voornemen heeft tot die aansluiting en Delfland met betrekking tot die aansluiting een schriftelijke overeenkomst is gesloten die voldoet aan het gestelde in het tweede lid.

  • 2.

    In de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de in artikel 8.4 genoemde aangelegenheden.

Artikel 8.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    de technische gegevens van het stelsel van het openbaar vuilwaterriool danwel een ander riool, en een tekening waarop de locaties van eventuele overstorten zijn aangegeven;

  • b.

    het aantal inwonerequivalenten dat is en/of naar verwachting aangesloten zal worden op het onder a bedoelde stelsel; en

  • c.

    het aantal en de aard van de bedrijven die zijn aangesloten op het onder a bedoelde stelsel, alsmede het aantal en de aard van bedrijven die naar verwachting zullen worden aangesloten op dat stelsel.

Artikel 8.4 Beoordelingsregels

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aansluiten van een openbaar vuilwaterriool of een ander riool op een zuiveringtechnisch werk wordt de capaciteit van dat zuiveringtechnische werk in acht genomen.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de bescherming en de doelmatige werking van het zuiveringtechnische werk waarop wordt aangesloten;

    • b.

      dat de kosten voor onderhoud, inspectie en monitoring niet onevenredig toenemen; en

    • c.

      het voorkomen van gevaar, schade en hinder.

Hoofdstuk 9 Lozingsactiviteiten op zuiveringtechnisch werk

Artikel 9.1 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in artikel 1.2 is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 9.2 Omgevingsvergunningplicht

Artikel 9.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    het debiet in m3 per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen of deellozingen plaatsvinden;

  • c.

    de aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de periode waarin de lozingen plaatsvinden;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de aanduiding van de herkomst van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • k.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de geloosde stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016 als bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 9.4 Beoordelingsregel

  • 1.

    Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      milieuverontreiniging door de lozing wordt geïntegreerd voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt;

    • b.

      emissies in het oppervlaktewater en het ontstaan van afval door de lozing worden voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt om een hoog niveau van bescherming van het oppervlaktewater te bereiken;

    • c.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • d.

      de voor de lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • e.

      er wordt geen significante milieuverontreiniging veroorzaakt;

    • f.

      de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen van ongevallen te beperken; en

    • g.

      bij de definitieve beëindiging van de lozing worden de nodige maatregelen genomen om elk risico van milieuverontreiniging door de lozing voor het oppervlaktewater waarin werd geloosd, te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de artikelen 10.14 en 10.29a Wet milieubeheer.

Artikel 9.5 Bepalen beste beschikbare technieken

  • 1.

    Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Als op een lozing geen BBT-conclusies van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies niet alle mogelijke milieugevolgen van de activiteit behandelen, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met:

    • a.

      de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

    • b.

      de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als bedoeld in artikel 3 van de CLP-verordening;

    • c.

      de ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

    • d.

      de vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

    • e.

      de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

    • f.

      de aard, de gevolgen en de omvang van de emissies;

    • g.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de lozing wordt begonnen;

    • h.

      de tijd die nodig is om een betere techniek te gaan toepassen;

    • i.

      het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

    • j.

      de noodzaak de nadelige gevolgen van de emissies en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • k.

      de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken; en

    • l.

      de informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 9.6 Beoordelingsregel Seveso-inrichting

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit van een Seveso-inrichting als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als voldoende afstand tot een Natura 2000-gebied in acht wordt genomen, of andere passende maatregelen worden genomen.

Hoofdstuk 10 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot afvalwatertransportleidingen

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 11 Verhardingsactiviteiten

Artikel 11.1 Omgevingsvergunningplicht verhardingsactiviteit

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een werk aan te leggen op onverhard maaiveld, dat is bedoeld om daar blijvend aanwezig te zijn, en waarvan de aanwezigheid ertoe leidt dat op dat werk neerslaand hemelwater direct of indirect versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem, in de navolgende gevallen:

  • a.

    de aanleg van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op- en afritten en in- en uitvoerstroken daaronder begrepen;

  • b.

    een wijziging van een autoweg of autosnelweg die bestaat uit:

    • 1.

      de ombouw van een autoweg tot autosnelweg; of

    • 2.

      de uitbreiding van een weg met een of meer rijstroken;

  • c.

    de realisatie van een langs een onder a genoemde weg of onder b genoemde wijziging gelegen parkeerplaats, verzorgingsplaats, tankstation, carpoolplaats of bushalte;

  • d.

    de aanleg van een hoofdspoorweg als bedoeld in artikel 2 Spoorwegwet, een lokale spoorweg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, Wet lokaal spoor, of een bijzondere spoorweg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, Spoorwegwet;

  • e.

    een wijziging van een spoorweg die bestaat uit een uitbreiding van die spoorweg met een of meer sporen;

  • f.

    de realisatie van een langs of nabij een onder d genoemde spoorweg of een langs of nabij een onder e genoemde wijziging gelegen stationsgebouw, toegangsvoorziening, perron, rangeerterrein, reinigings- of onderhoudsterrein of -gebouw, alsook, indien overwegend ten behoeve van treinreizigers, een gebouwde of ongebouwde stallingsruimte voor rijwielen, gebouwde of ongebouwde parkeervoorziening voor motorvoertuigen en taxistandplaats.

Artikel 11.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.1 is verplicht als het werk:

  • a.

    strekt tot vervanging van een bouw- of ander werk als bedoeld in artikel 11.1 waarvoor een omgevingsvergunning op grond van het eerste lid is verleend of waarop het bepaalde onder b van toepassing is, mits de grootte van het verhard oppervlak niet wijzigt en de vervanging binnen 5 jaar na verwijdering van het bouw- of ander werk is voltooid;

  • b.

    is voltooid vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 11.1.

Artikel 11.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1.

    De aanvrager om een omgevingsvergunning legt bij zijn aanvraag een compensatieplan over. Het compensatieplan omvat:

    • a.

      kaarten waaruit de bestaande situatie en de situatie na het verrichten van de verhardingsactiviteit blijkt;

    • b.

      tekeningen van de maatregelen die door of namens de aanvrager worden getroffen om de toename van de verharding als gevolg van de voorgenomen verhardingsactiviteit te compenseren;

    • c.

      de topografische aanduiding van de locatie of locaties waarop de onder b bedoelde maatregelen worden getroffen en bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager over die locatie of locaties voor het treffen van die maatregelen kan beschikken;

    • d.

      een toelichting op de wijze waarop de omvang van de compensatie is bepaald.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde maatregelen:

    • a.

      worden getroffen in hetzelfde peilgebied of gebied met afwijkend peil als waarbinnen de verhardingsactiviteit plaatsvindt, of, in het boezemgebied, binnen een straal van maximaal 2,5 km gerekend vanaf de verhardingsactiviteit;

    • b.

      bestaan uit het graven van nieuw oppervlaktewater dat in verbinding staat met het oppervlaktewatersysteem;

    • c.

      bevatten geen peilregulerende kunstwerken;

    • d.

      zijn gebaseerd op de einddatum van het klimaatscenario dat Delfland op het moment van het opstellen van het compensatieplan hanteert; en

    • e.

      zijn dusdanig dat de verhardingsactiviteit niet leidt tot een extra peilstijging in maatgevende situaties met extreme neerslag.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen de in het eerste lid bedoelde maatregelen worden getroffen in een ander gebied als:

    • a.

      het compensatieplan aantoont dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied waarbinnen de verhardingsactiviteit plaatsvindt, of dat die nadelige effecten volledig worden gecompenseerd;

    • b.

      dat andere gebied benedenstrooms ligt van het gebied waarbinnen de verhardingsactiviteit plaatsvindt; en

    • c.

      het compensatieplan aantoont dat het water ook daadwerkelijk het benedenstroomse gebied kan bereiken.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder b, kunnen in het compensatieplan alternatieve maatregelen worden opgenomen als het graven van voldoende nieuw oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is. De alternatieve maatregelen zijn in overeenstemming met de “Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces” of daarvoor in de plaats komende richtlijnen.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder e, kan in het compensatieplan een peilregulerend kunstwerk worden opgenomen als het graven van voldoende nieuw oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 6.

    De inhoud van het compensatieplan wordt voor de indiening van een verzoek om een omgevingsvergunning afgestemd met een medewerker van Delfland.

  • 7.

    Het compensatieplan is op het moment waarop de omgevingsvergunning wordt aangevraagd niet ouder dan drie jaar.

  • 8.

    Als tussen het moment van opstellen van het compensatieplan en de aanvraag om een omgevingsvergunning een omgevingsplan wordt vastgesteld dat voorziet in een ontwikkeling die, als die ontwikkeling bekend was geweest ten tijde van het opstellen van het compensatieplan, gevolgen zou hebben gehad voor de inhoud daarvan, stellen dijkgraaf en hoogheemraden de aanvrager in de gelegenheid om het compensatieplan binnen een door hen te bepalen termijn aan te passen. Ook kunnen dijkgraaf en hoogheemraden de aanvrager om een omgevingsvergunning in de gelegenheid stellen om het compensatieplan aan te passen als zij van oordeel zijn dat daartoe aanleiding is. Zij vermelden daarbij de redenen die aan dat oordeel ten grondslag liggen.

  • 9.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als de aanvrager bij zijn aanvraag om een omgevingsvergunning aannemelijk maakt dat de compensatie van de toename van de verharding, als gevolg van de verhardingsactiviteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid, minder dan 5 m3 bedraagt.

  • 10.

    In een situatie als bedoeld in het vorige lid legt de aanvrager om een omgevingsvergunning de bescheiden over die zijn genoemd in het eerste lid, onder a.

Artikel 11.4 Beoordelingsregels verhardingsactiviteit

  • 1.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een verhardingsactiviteit wordt het compensatieplan als bedoeld in artikel 11.3 in acht genomen.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning wordt niet verleend als de toename van de verharding als gevolg van de verhardingsactiviteit naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden niet toereikend wordt gecompenseerd in het compensatieplan.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden is niet van toepassing in de gevallen als bedoeld in artikel 11.3, negende lid.

Artikel 11.5 Vergunningvoorschrift (aanvullend)

Behoudens de gevallen als bedoeld in artikel 11.3, negende lid, wordt in een omgevingsvergunning aan het verrichten van de daarin vergunde verhardingsactiviteit door middel van een vergunningvoorschrift de voorwaarde verbonden dat het compensatieplan binnen de in het voorschrift gestelde termijn wordt uitgevoerd. Het voorschrift kan voorts inhouden dat met de verhardingsactiviteit niet eerder zal worden aangevangen dan nadat de uitvoering van het compensatieplan is voltooid.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 12.1 Citeertitel

Deze waterschapsverordening wordt aangehaald als Waterschapsverordening Delfland.

Artikel 12.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een door dijkgraaf en hoogheemraden te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Bijlage 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

aangeheelde waterkering

waterkering waarachter gronden zijn aangebracht die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

Coolhaven, Delfshavense Schie, Havengebied Delfshaven te Rotterdam, Polderwatering, Schiedamse Schie van Coolhaven tot aan Schie-Schiekanaal, Stadswateren van Schiedam

afvalstoffen

afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is

afvalwater

alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich dient te ontdoen

BBT-conclusies

document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld in overeenstemming met artikel 13, vijfde lid en zevende lid, van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334)

beperkingengebied

bij of krachtens deze verordening aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk

beperkingengebiedactiviteit

activiteit binnen een beperkingengebied

bergend vermogen

de hoeveelheid oppervlaktewater die maximaal in een bergingsgebied, een waterberging of een constructie voor waterberging kan worden opgeslagen

bergingsgebied

gebied waaraan krachtens de wet een functie voor waterstaatkundige doeleinden is toegedeeld, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen

beschermingszone

aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden

beste beschikbare technieken

het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:

  • a.

    technieken: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld,

  • b.

    beschikbare: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn, en

  • c.

    beste: het doeltreffendst voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel

binnentalud

hellend vlak van de waterkering aan de landzijde van de waterkering

bodem

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen

bodembeschermende voorziening

vloeistofdichte bodemvoorziening, aaneengesloten bodemvoorziening, elementenbodemvoorziening, lekbak, geomembraanbaksysteem of vulpuntmorsbak

bouwwerk

constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart

buitenkruinlijn

snijlijn van de raaklijnen van de kruin en het buitentalud van een waterkering

buitentalud

hellend vlak van het dijklichaam aan de waterzijde van de waterkering

Delfland

het Hoogheemraadschap van Delfland

Delflandsedijk

primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstromingen vanuit de Nieuwe Waterweg, het Scheur en de Nieuwe Maas, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

dijk-in-boulevard

verharde dijk onder de boulevard van Scheveningen, gelegen tussen raai 9990 en raai 10070, die aan weerzijden aansluit op de zandige kust door middel van een diepwand; onderdeel van de primaire waterkering, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

dijkgraaf en hoogheemraden

dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland

drainagewater

water dat wordt afgevoerd via een stelsel van waterdoorlatende buizen die in de bodem zijn aangelegd

duiker

ondersteunend kunstwerk in de vorm van een kokervormige constructie met als doel de verbinding tussen oppervlaktewaterlichamen mogelijk te maken

duinvoet

de locatie, vanuit zee gezien, waar het droge strand overgaat in de eerste hoge, min of meer gesloten duinenrij, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

eigenaar

degene die naar burgerlijk recht als eigenaar van de zaak is aan te merken, of degene die jegens deze een zakelijk of persoonlijk recht kan doen gelden

emissie

directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, warmte of koude in de lucht, het water of de bodem

emissiegrenswaarde

massa, gerelateerd aan een parameter, concentratie of niveau van een emissie die tijdens een of meer vastgestelde perioden niet wordt overschreden

gebouw

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

gedoogplichtbeschikking

beschikking tot oplegging van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de wet

gelijkwaardige maatregel

gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 van de wet

gemaal

pompinrichting, inclusief alle bijbehorende constructies, die de stand van het water of de doorstroming van water regelt

gewasbeschermingsmiddel

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309)

goed ecologisch potentieel

goed ecologisch potentieel als bedoeld in artikel 2, onder 23, van de Kaderrichtlijn Water

grondmechanisch onderzoek

uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters

grondwater

water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat

grondwaterbeschermingsgebied

beschermingsgebied voor grondwater zoals bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

grondwaterlichaam

afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen

huishoudelijk afvalwater

afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden

infiltratie

water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater

insteek

de snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld

inwonerequivalent

inwonerequivalent als bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG 1991, L 135)

kabel

transportmedium zonder holle ruimte

Kaderrichtlijn Water

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327)

kruin

het hoogstgelegen deel van het profiel van een waterkering; hoogstgelegen deel van een ondersteunend kunstwerk waar het water overheen stroomt in extreme afvoersituaties

KRW-oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water

landscheiding

waterkering die is gelegen op de grens van het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland en aangrenzende waterschappen, en als zodanig is aangegeven in de legger

legger

de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland als bedoeld in artikel 2.39 Omgevingswet, artikel 78 Waterschapswet, artikel 7.1.3.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en artikel 5 Reglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap van Delfland, bestaande uit de leggerkaart en de leggertekst

leggerdiepte

de normatieve diepte van het watervoerend deel van primair of secundair water tot waar het buitengewoon onderhoud moet worden uitgevoerd, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

leiding

buis en bijhorende elementen onder of boven de grond waardoorheen of waarlangs iets wordt geleid

lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam

activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het watersysteem

lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk

activiteit inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk in exploitatie bij een waterschap of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het zuiveringtechnisch werk of het watersysteem

lozingspunt

het punt waar door middel van een werk een lozingsactiviteit wordt verricht

maaiveld

bovenkant (hoogte) of oppervlak van natuurlijk of aangelegd terrein

maatwerkvoorschriften

maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de wet

mantelbuis

buis waardoorheen kabels of leidingen voeren

natte ecologische zone

deel van een oppervlaktewaterlichaam waarin door inrichting of ecologisch geoptimaliseerd beheer, of een combinatie daarvan, leefgebied is gecreëerd voor waterplanten en –dieren, waarmee verbetering van de waterkwaliteit en biodiversiteit wordt bevorderd, en dat als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

NEN

norm die door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut is uitgegeven (laatste versie)

NEN-EN

NEN die door het Europees Comité voor Normalisatie is vastgesteld (laatste versie)

NEN-EN-ISO

NEN-EN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie)

NEN-ISO

NEN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie)

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

ander oppervlaktewaterlichaam dan een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

Nm3

gashoeveelheid bij 273,15 K en 101,3 kPa en betrokken op droge lucht

oeverbescherming

beschoeiing of damwand die wordt aangelegd in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen

oeverlijn

snijlijn van het water met de oever op het schouwpeil

omgevingsvergunning

de omgevingsvergunning op grond van deze verordening

omgevingsvergunningplicht

de omgevingsvergunningplicht op grond van deze verordening

omgevingswaarde

omgevingswaarde als bedoel in afdeling 2.3 van de wet

ondersteunend kunstwerk

kunstwerk, niet zijnde een waterkering, oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied, dat dienstbaar is aan de functie of werking van een waterstaatswerk of het functioneren van het watersysteem

onttrekken van water

onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

openbaar vuilwaterriool

voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast

oppervlaktewaterlichaam

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna

peilgebied

waterhuishoudkundige eenheid waar eenzelfde waterpeil geldt. Dit peil is vastgesteld in een peilbesluit

polderkade

waterkering die dient als scheiding tussen polders of als scheiding tussen peilgebieden, en die als polderkade is aangegeven op de leggerkaart

polderprincipe

realiseren onttrekken van grondwater van een kunstmatig grondwaterniveau dat lager ligt dan het omliggende grondwaterniveau voor het permanent drooghouden van civieltechnische en bouwkundige werken

primair water

door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam dat een belangrijke transport- en bergende functie heeft; het dient als aan- en afvoerweg naar boezem- of poldergemalen, of er komen belangrijke inlaatconstructies op uit, of het verzorgt de afwatering van minimaal 50 hectare in landelijk gebied of minimaal 20 hectare in stedelijk gebied, of het levert een belangrijke bijdrage aan het waterkerend vermogen van een waterkering

primaire waterkering

waterkering die bescherming biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed en/of hoog water van een van de grote rivieren.

profiel van vrije ruimte

vrij te houden ruimte, boven, onder en naast een waterkering voor het blijvend kunnen realiseren van de functie van de waterkering, of toekomstige waterkering, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart.

projectbesluit

projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de wet

regionaal waterprogramma

regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de wet

regionale waterkering

regionale waterkering als bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

schouwpeil

schouwpeil zoals vastgesteld in het peilbesluit

secundair water

door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam met een lokale transport- en ontwaterende functie, of dat zorgt voor een zekere drooglegging.

sleuf

langwerpige smalle ontgraving in de grond

sleufloze techniek

het aanleggen van kabels, leidingen of mantelbuizen door persen of boren

stedelijk afvalwater

huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater

straatmeubilair

objecten die ter inrichting in publiek toegankelijke gebieden staan

strategische zoet grondwatervoorraad

strategische zoet grondwatervoorraad als bedoeld in Bijlage C bij het Regionaal waterprogramma

stroomgebiedsbeheerplan

stroomgebiedsbeheerplan als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a, van de wet

teenlijn

snijlijn van de raaklijnen van het binnentalud van een waterkering en het horizontaal gelegen maaiveld aan de landzijde van de waterkering

verheelde waterkering

waterkering waarachter van nature gronden aanwezig zijn die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn

voorland

het meestal droogstaande gebied aansluitend aan de buitenzijde van de waterkering

vuilwaterriool

voorziening of werk voor de inzameling en het transport van afvalwater

wateractiviteit

beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteit of elke andere activiteit waarover in deze verordening regels zijn gesteld

waterbeheerprogramma

waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet

waterkerend vermogen

vermogen van een waterkering om aan alle faalmechanismen te voldoen, overeenkomstig de veiligheidseisen

waterkering

zeewering, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming ook, die dienen tot kering van zee-, rivier-, boezem- of polderwater

wateronttrekkingsactiviteit

een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 5 of 6 van deze verordening

waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk

watersysteem

samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, niet zijnde waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken

wet

Omgevingswet

zeewering

primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming vanuit de zee en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart

zuiveringsvoorziening

werk voor het zuiveren van afvalwater dat geen zuiveringtechnisch werk is

zuiveringtechnisch werk

werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van bij dat werk behorende werken voor het transport van stedelijk afvalwater, effluentleidingen daaronder begrepen, en toebehoren

Bijlage 2 Normering polderkaden

Bijlage bij de Waterschapsverordening met de kaart met daarop de normering van de polderkaden.

De gedetailleerde ligging van de polderkaden is opgenomen in de kaart met de geometrische begrenzing van het waterstaatswerk waterkering polderkaden.

Bijlage 3 Overzicht Geografische Informatieobjecten

Beheergebied Delfland

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/e8f6339e-8044-4ff6-a0c8-bbfc4ffbd669/nld@2024‑03‑18;2

Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam primair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/d6b4e472-b510-4388-a9e8-647f62ab7c7b/nld@2024‑03‑15;2

Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam secundair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/df0489e7-fd9d-433d-8a28-503f4ad9a259/nld@2024‑03‑15;2

Beschermingszone waterkering Delflandsedijk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/fd263a87-03e9-402f-8267-f1a9a2d1e7b2/nld@2024‑03‑18;2

Beschermingszone waterkering landscheiding

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/41138a5f-2033-4486-be0d-c75b4f295590/nld@2024‑03‑18;2

Beschermingszone waterkering polderkade

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/28cf14d0-ad65-4020-87ce-74964092d76c/nld@2024‑03‑18;2

Beschermingszone waterkering regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/437881b9-60d7-4da4-85a6-fa7142fc0023/nld@2024‑03‑18;2

Beschermingszone waterkering zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/4ecd6a66-2100-48c1-8966-2ecb14406fef/nld@2024‑03‑18;2

Buffer 10 m rondom duiker

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/dc6a31d5-df00-4082-91df-54bdd21a944f/nld@2024‑03‑19;2

Buffer 10 m rondom inlaat

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/c2032c5c-c06b-4a48-bd0e-da6060b6a1c5/nld@2024‑03‑19;2

Buffer 10 m rondom keerschot

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/e845cf1c-4747-49e5-ada5-9a74b2f4f657/nld@2024‑03‑19;2

Buffer 10 m rondom stuw

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/801ab2f8-2776-4fe0-9a48-f4b769c6f636/nld@2024‑03‑19;2

Buffer 5 m rondom ondersteunend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/d9e03f93-2049-4237-8f41-9c635a0a06b2/nld@2024‑03‑19;2

Buffer 50 m rondom gemaal

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/ef1ed2ac-13b7-4d64-8352-1d5b00e27e11/nld@2024‑03‑19;2

Buitenwaartse beschermingszone waterkering zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/502a0132-93eb-4bc5-a72a-f44b67c536d2/nld@2024‑03‑18;2

Profiel van vrije ruimte Delflandsedijk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/73c84a0d-f72d-4e9f-9b62-314dcc363438/nld@2024‑03‑18;2

Profiel van vrije ruimte polderkade

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/434543fd-54d2-4282-b803-bed4e1e89961/nld@2023‑12‑01;1

Profiel van vrije ruimte regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/17cf5986-0e63-43e8-bb5b-23c8da2983a6/nld@2024‑03‑18;2

Profiel van vrije ruimte zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/40d5a600-d9fe-4f74-a1c6-4ba9e6bc15a7/nld@2024‑03‑18;2

Waterstaatswerk bergingsgebied

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/cd100054-3e63-4796-84d9-18f0afcc282c/nld@2024‑03‑15;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk duiker

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/9b93825d-fc13-46b8-9bfb-abe553eace71/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk gemaal

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/bb90e0e4-129e-4dec-9f29-3732130464e8/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk inlaat

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/5cbcf7e1-05ed-4474-afa6-61839d17a15f/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk keerschot

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/f11ddd48-cec6-4a7d-bc12-a8b528a418e7/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk sluis

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/349adf25-0429-4fcf-a6e3-3e25e7ddd4be/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk stuw

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/539855f9-1af4-4dc3-8f3f-c44b7b72cbb9/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk vispassage

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/e0ecfb48-257e-4c26-87b0-de3ad5055050/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk waterkerende constructie

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/a7594e5a-bb64-4166-b5f2-8ff7515f1060/nld@2024‑03‑19;2

Waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam NEZ

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/7e683e6f-a80a-4c6e-aa95-2f071deed2e2/nld@2024‑03‑15;2

Waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam primair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/f4ec91b6-91da-42ba-b74c-a0f5188dd487/nld@2024‑03‑15;2

Waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam secundair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/8acab9ed-b5a8-4f3f-9637-a44b585d99c6/nld@2024‑03‑15;2

Waterstaatswerk waterkering Delflandsedijk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/243b8a47-aecc-4554-aa12-e583d2a5a2ba/nld@2024‑03‑18;2

Waterstaatswerk waterkering landscheiding

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/3e3d5b9e-1ac5-4c5c-91a0-ae674a5d2c53/nld@2024‑03‑18;2

Waterstaatswerk waterkering polderkade

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/96f86f4d-47c9-41ee-bc21-1caf2a0d47cd/nld@2024‑03‑18;2

Waterstaatswerk waterkering regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/ed105d85-b25c-45ef-a6c2-ab903b539e82/nld@2024‑03‑18;2

Waterstaatswerk waterkering zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/93b07626-5ca0-478f-abda-a7f96a2bb2ae/nld@2024‑03‑18;2

Toelichting

Algemene Toelichting

DEEL1 ALGEMENE TOELICHTING op de wijzigingen zoals verwerkt in de Waterschapsverordening Delfland (november 2023)

HOOFDSTUK 1 AANLEIDING

Bij het omzetten van regelgeving in de Waterschapsverordening Delfland en het aansluiten bij het geheel nieuwe stelsel van de Omgevingswet is het niet te vermijden dat de regels op onderdelen onvolkomenheden bevatten en reguliere actualisatie behoeven. Met dit (ontwerp)besluit Wijziging van de Waterschapsverordening Delfland wordt een aantal van die onvolkomenheden opgelost. Ook wordt de Waterschapsverordening geactualiseerd naar aangepaste provinciale regelgeving.

HOOFDSTUK 2 ACHTERGROND

2.1 Omgevingswet
Het stelsel van de Omgevingswet integreert de gebiedsgerichte onderdelen van het omgevingsrecht in één samenhangend stelsel van planning, besluitvorming en uitvoering. De stelselherziening leidt daarmee tot betere mogelijkheden voor integraal beleid, betere bruikbaarheid en substantiële vereenvoudiging van het omgevingsrecht. De Omgevingswet en de daarmee samenhangende nieuwe regelgeving bieden het juridisch kader voor maatschappelijke opgaven en ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Met dit nieuwe stelsel kan volgens de wetgever beter worden ingespeeld op de dynamiek in de fysieke leefomgeving en de opgaven waarvoor het gebied gesteld staat.

2.2 Waterschapsverordening
In het kader van de Omgevingswet worden alle regels van het waterschap die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen in één Waterschapsverordening. In november 2022 heeft Delfland hiervoor de Waterschapsverordening Delfland vastgesteld. Dit betreft een in hoofdzaak beleidsarme omzetting van de regels uit onder andere de Keur Delfland en de bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Daarbij is aangekondigd dat de Waterschapverordening in de loop der tijd zal worden aangepast en geactualiseerd met zogenoemde partiële wijzigingen.

De ambitie is om deze aanpassingen in een continu verbeterproces door te voeren. Zodoende kan Delfland flexibel reageren op toekomstige ontwikkelingen in het gebied en de regels uit de Waterschapverordening laten aansluiten bij:

  • de maatschappelijke opgaven in ons gebied en de rol die Delfland daarin wil innemen

  • de samenwerking en participatie met gemeenten, burgers en bedrijven;

  • de ervaringen uit de uitvoeringspraktijk;

  • veranderingen in de regelgeving van rijk, provincie en gemeenten, en

  • het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).

HOOFDSTUK 3 INHOUD VAN HET (ONTWERP)BESLUIT

De wijzigingen betreffen hoofdzakelijk een verbetering van onvolkomenheden die in de omzetting van de Keur naar de Waterschapsverordening terecht zijn gekomen en een actualisatie na aangepaste provinciale regelgeving. Het gaat om wijzigingen die niet leiden tot grotere andere of nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Het betreft de volgende onderwerpen:

  • aanpassingen ten behoeve van de aanwijzing van werkingsgebieden zodat de regels uit de Waterschapsverordening Delfland kunnen worden ontsloten in het DSO;

  • aanpassingen als gevolg van instructieregels voor de Waterschapsverordening over grondwaterkwaliteit uit de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening;

  • correcties en verbeteringen voor een goede dienstverlening in de vergunningverlening, en

  • uitstel van de inwerkingtreding van de regels uit hoofdstuk 10 tot een later tijdstip.

3.1 Werkingsgebieden in de Waterschapsverordening
De Waterschapsverordening is in het kader van de Omgevingswet niet langer een op zichzelf staand papieren document, maar een digitale set van regels, indieningsvereisten en bijbehorende werkingsgebieden. De juridische regels uit de Waterschapsverordening worden gedigitaliseerd waardoor initiatiefnemers, aan de hand van de beoogde activiteit(en) en de aangegeven locatie, met een vergunningencheck door de regels worden geleid. Dit geheel wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet digitaal ontsloten in het DSO.

Het DSO stelt daarmee eisen aan de vorm en de inhoud van de Waterschapsverordening. Dit geldt onder meer voor het aanwijzen van de werkingsgebieden. Dit zijn de digitaal vormgegeven gebieden waar regels uit de Waterschapsverordening van toepassing zijn. Met een ‘klik op de kaart’ worden de regels in de werkingsgebieden in het DSO zichtbaar voor initiatiefnemers. In de eerste versie van de Waterschapsverordening Delfland zoals vastgesteld in november 2022 was voor die werkingsgebieden een verwijzing opgenomen naar de legger Delfland. Deze zogenoemde dynamische verwijzing kan niet worden ontsloten in het DSO. Op grond van de Omgevingswet en het DSO worden de werkingsgebieden aangewezen in de Waterschapsverordening. Om dit te verbeteren zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd.

3.2 Provinciale instructieregels
De provincie Zuid-Holland heeft op 9 november 2022 een wijziging van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening vastgesteld met instructieregels over grondwaterkwaliteit. Een instructieregel is een algemene regel waarmee de provincie aangeeft hoe het waterschap een taak of bevoegdheid moet uitoefenen.

Die instructieregels voor de grondwaterkwaliteit zijn noodzakelijk, omdat met de komst van de Omgevingswet de Wet bodembescherming zal worden ingetrokken en tegelijkertijd de bescherming van de grondwaterkwaliteit door de provincie blijvend moet worden gewaarborgd. De instructieregels uit de Omgevingsverordening geven aanleiding om de Waterschapsverordening aan te passen.

3.3 Correcties en verbeteringen
Uit testen met de aansluiting op het DSO en andere reviews zijn verbeterpunten naar voren gekomen die bij de eerste omzetting van de Keur in de Waterschapsverordening tot onbedoelde en ongewenste effecten leiden. Het betreft voor een groot deel correcties van verschrijvingen, aanpassen van verwijzingen, een eenmalige vernummering (zie de tabel vernummering onder 3.5 van deze algemene toelichting) en andere taalkundige en structuurverbeteringen die de leesbaarheid van het stuk verbeteren.

De belangrijkste inhoudelijke wijzingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • a.

    aanvraagvereisten omgevingsvergunning

  • b.

    beoordelingsregels Delflandsedijk

  • c.

    meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water

  • d.

    indieningsvereisten melding

  • e.

    vrijstelling omgevingsvergunningplicht Rainlevelr

Ad a. Aanvraagvereisten omgevingsvergunning
In de Waterschapsverordening zijn de aanvraagvereisten opgenomen voor een omgevingsvergunning. In de eerste versie van de Waterschapsverordening van november 2022 werden als aanvraagvereisten een aantal verplichte bijlagen gevraagd. Deze kunnen tot problemen leiden in de uitvoering, omdat voor een initiatiefnemer niet duidelijk is wat wordt bedoeld, deze niet altijd nodig zijn en zaken in één bijlage kunnen worden gecombineerd.

Ad b. Beoordelingsregels Delflandsedijk
Voor een adequaat beheer van de Delflandsedijk, nu en in de toekomst, moet een initiatiefnemer voor activiteiten in het waterstaatswerk eerst een zwaarwegend belang aantonen. De eerdere positie van het desbetreffende lid deed onvoldoende recht aan het belang van deze bepaling. Om het zwaarwegend belang de juiste zwaarte te geven, is het noodzakelijk om hiervoor een apart artikel op te stellen, waarbij bij de beoordeling van een activiteit in het waterstaatswerk het zwaarwegend belang in acht wordt genomen.

Ad c. Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water
De in de Waterschapsverordening opgenomen meetverplichting voor het onttrekken en infiltreren van water sluit niet aan op de huidige praktijk. Zo zijn in Tabel 5.1 parameters en frequenties opgenomen die niet van toepassing zijn en ontbreken er parameters. Hierdoor kunnen voornamelijk bij de glastuinbouw ongewenste situaties ontstaan, omdat het merendeel van de aanvragen betrekking heeft op deze doelgroep. Om hier goed op te kunnen sturen is het noodzakelijk om de huidige praktijksituatie op te nemen in de Waterschapsverordening door in alle situaties ruimte te geven voor het kunnen toepassen van maatwerk.

Ad d. Indieningsvereisten melding en vergunning
De indieningsvereisten zijn aangepast zodat deze meer gericht zijn op specifieke activiteiten. Hiermee vraagt Delfland de initiatiefnemer gericht naar de relevante informatie die aansluit bij de situatie en sluit deze beter aan op de informatiebehoefte bij Delfland voor het afhandelen van een melding of vergunning.

Delfland voorkomt hiermee dat bij het indienen van een melding of vergunning niet-relevante of onvoldoende informatie wordt gevraagd, waarmee het indienen veel klantvriendelijker wordt en vergunningverleners de aanvragen efficiënter kunnen beoordelen.

Ad e. Vrijstelling omgevingsvergunningplicht Rainlevelr
Rainlevelr is een samenwerkingsverband van Hoogheemraadschap van Delfland, gemeente Westland, Glastuinbouw Nederland, en individuele glastuinbouwbedrijven. In Rainlevelr dragen glastelers bij aan droge voeten door vóór een zware bui ruimte te maken in hun hemelwaterbassin of silo. Dat doen ze op vrijwillige basis. Delfland informeert de deelnemers over de neerslagverwachting en laat weten wanneer meer ruimte nodig is. Deelnemende glastelers moeten daarvoor hun water uit het bassin of silo lozen op een oppervlaktewaterlichaam. Om te voorkomen dat deze handelingen vergunningplichtig zijn, is in het wijzigingsbesluit geregeld dat, voorafgaand aan een verzoek van Delfland, deelnemende glastelers zonder vergunning water mogen lozen op een oppervlaktewaterlichaam.

3.4 Uitstel inwerkingtreding hoofdstuk 10
In hoofdstuk 10 staan bepalingen voor de bescherming van de afvalwatertransportleidingen. Om de vergunningplicht en de handhaving van deze nieuwe regels binnen onze eigen organisatie en jegens externe partijen goed te borgen, is meer tijd nodig. Tijdens de ter inzagelegging van de ontwerp Waterschapsverordening in 2022, hebben leidingbeheerders uit ons beheergebied hierover bezwaren geuit. Hun bezwaar was dat deze nieuwe regels tot veel extra bureaucratie zouden leiden en dat zij hinder zouden ervaren bij het doen van hun maatschappelijke werkzaamheden. De inwerkingtreding van hoofdstuk 10 leidt ook binnen Delfland zelf tot veel extra werkzaamheden in de vergunningverlening en de handhaving.

Bij vaststelling van de Waterschapverordening in 2022 was daarom de inwerkingtreding van hoofdstuk 10 uitgesteld met een jaar en vastgesteld op 1 januari 2024. Echter, om de integrale impact van inwerkingtreding van hoofdstuk 10, zowel intern als extern, goed te kunnen voorbereiden, is gebleken dat meer tijd nodig is dan voorzien bij de vaststelling van de Waterschapverordening vorig jaar. In het voorliggende wijzigingsbesluit treedt hoofdstuk 10 daarom niet in werking per 1 januari 2024 maar op een nader door D&H te bepalen tijdstip.

3.5 Vernummering
Als gevolg van de doorgevoerde wijzigingen, is in de hoofdstukken 3 en 4 en de bijlagen van de Waterschapsverordening vernummerd.

Hieronder is een was-wordt tabel opgenomen. In kolom ‘Was’ staan de nummers van de Waterschapsverordening zoals vastgesteld in november 2022 en de kolom ‘Wordt’ is de nieuwe nummering opgenomen (Waterschapsverordening zoals vastgesteld in november 2023).

Was

Wordt

3.1

-

3.2

3.1

3.3

3.2

3.4

3.3

3.5

3.4

3.6

3.5

3.7

3.6

3.8

3.7

3.9

3.8

3.10

3.9

 
 

4.1

4.1

4.2

-

4.3

4.1

4.4

4.2

4.5

4.3

4.6

4.4

 

4.5 nieuw

4.7

4.6

4.8

4.7

4.9

4.8

4.10

4.9

4.11

4.10

4.12

4.11

4.13

4.12

4.14

4.13

4.15

4.14

4.16

4.15

4.17

4.16

4.18

4.17

4.19

4.18

4.20

4.19

4.21

4.20

4.22

4.21

4.23

4.22

4.24

4.23

4.25

4.24

4.26

4.25

4.27

4.26

4.28

4.27

4.29

4.28

4.30

4.29

4.31

4.30

4.32

4.31

4.33

4.32

4.34

4.33

4.35

4.34

4.36

4.35

4.37

4.36

 
 

Bijlage 1

Bijlage 1

Bijlage 2

-

Bijlage 3

Bijlage 2

-

Bijlage 3 nieuw

Omwille van de gebruiksvriendelijkheid en herleidbaarheid is deze vernummering ook doorgevoerd in de Toelichting. Het gaat dan zowel om de aangepaste nummering van de artikelsgewijze toelichting als om verwijzingen in de tekst van de algemene en artikelsgewijze toelichting naar (de toelichting op) de betreffende artikelen.

In het DSO is de publicatie en weergave van de algemene en artikelsgewijze toelichting vergelijkbaar met aanpassingen aan de juridische tekst van de Waterschapsverordening. Bij een nieuwe versie van de Toelichting wordt voortgeborduurd op de eerdere versie(s) van de toelichting. Deze zijn versie-beheerd, waardoor eerdere versies altijd terug te vinden zijn op datum. Daarbij is de artikelsgewijze toelichting specifiek gekoppeld aan het betreffende artikel.

DEEL 2 ALGEMENE TOELICHTING op de Waterschapsverordening Delfland (november 2022)

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van het watersysteem en de zuivering van afvalwater in zijn beheergebied. Daarmee werkt Delfland aan het bewoonbaar houden van het land en aan de bescherming en verbetering van de leefomgeving. Om in dit gebied te kunnen wonen, werken en zorgen voor de natuur moet het watersysteem goed blijven werken.

De toepassing van deze verordening is gericht op:

  • bescherming van het gebied tegen overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • voldoende water van goede chemische en ecologische kwaliteit, van zowel het oppervlaktewater als het grondwater;

  • zuiveren en transporteren van afvalwater; en

  • vervulling maatschappelijke functies door watersystemen.

Om te zorgen dat in de toekomst het watersysteem de gebruiksdoelen goed blijft ondersteunen zijn regels opgesteld waaraan veranderingen in de inrichting van het gebied moeten voldoen. Deze staan in de waterschapsverordening en in andere regelgeving.

In deze verordening staan regels die bepalen wanneer een vergunning nodig is om veranderingen aan te brengen en onder welke voorwaarden veranderingen zonder vergunning mogen worden uitgevoerd.

In deel 1 van deze toelichting wordt een beeld op hoofdlijnen geschetst van deze verordening. In deel 2 wordt door middel van een artikelsgewijze toelichting gedetailleerder ingegaan op de werking van de verordening.

Aan de tekst van deze toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. Bij strijdigheid tussen de waterschapsverordening en toelichting geldt het gestelde in de verordening.

HOOFDSTUK 2 DOEL WATERSCHAPSVERORDENING

De inrichting van het gebied en die van het watersysteem moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Het reguleren van activiteiten in en rondom het watersysteem is hier een belangrijk onderdeel van. Het draagt bij aan het goed laten functioneren van het watersysteem, waardoor het gebied bewoonbaar kan blijven. Delfland heeft regels opgesteld over het uitvoeren van activiteiten. Daaronder kan ook worden verstaan het laten voortduren van een bepaalde situatie. Dat geldt ook voor een goede werking van zuiveringtechnische werken. De regels in deze verordening bepalen welke activiteiten vergunningplichtig zijn en onder welke voorwaarden een activiteit zonder vergunning is toegestaan.

Een ander doel van de waterschapsverordening is invulling geven aan de wettelijke verplichting om alle Delflandse regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving in één verordening te concentreren, waarover later meer.

HOOFDSTUK 3 WETTELIJK KADER WATERSCHAPSVERORDENING

3.1 Regelingen van het Rijk
De Omgevingswet reguleert activiteiten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Inwoners, bedrijven en overheden voeren activiteiten uit die invloed hebben op de fysieke leefomgeving of die leefomgeving wijzigen. Doel van de Omgevingswet is om een veilige en gezonde leefomgeving te behouden en ook de door mensen gewenste veranderingen in de omgeving mogelijk te maken. De Omgevingswet en de regels van de andere overheden zorgen dat de door mensen gewenste veranderingen niet leiden tot onaanvaardbare of ongewenste schade voor de omgeving.

Artikel 2.5 van de Omgevingswet bepaalt dat alle Delflandse regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in één verordening moeten staan. Die verordening is deze waterschapsverordening. Regels over het onderhoud van waterstaatswerken zijn uitgezonderd van die verplichting. Die regels staan in de Legger Delfland.

Artikel 4.6 van de Omgevingswet bepaalt dat Delfland in bepaalde gevallen kan afwijken van regels die door het Rijk of provincie zijn gesteld. Als Delfland gebruik maakt van die bevoegdheid, worden die regels ‘maatwerkregels’ genoemd.

Het Rijk heeft bepaalde regels in de Omgevingswet uitgewerkt in een viertal Algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling. Hierin staan regels waaraan de deze verordening moet voldoen. Deze regels worden ook al instructieregels genoemd.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervallen sommige rijksregels over lozingen. Het gaat om lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk in beheer van een waterschap. De bevoegdheid om die regels vast te stellen, wordt toebedeeld aan de waterschappen. Ter voorkoming van een vacuüm heeft het Rijk regels vastgesteld die van rechtswege in de waterschapsverordening komen. Deze regels staan bekend als de bruidsschat. Delfland heeft ervoor gekozen de bruidsschat te integreren in de waterschapsverordening (zie hoofdstukken 5, 6 en 7).

Tot slot heeft het Rijk overgangsrecht vastgesteld (Invoeringswet, Invoeringsbesluit en Invoeringsregeling). Deze wet- en regelgeving van het Rijk voorziet grotendeels in het overgangsrecht met betrekking tot de Keur Delfland, de Algemene regels behorende bij de Keur en de Aansluitverordening Delfland. Voor zover de rijksregelgeving daarin niet voorziet, is het geregeld in de Invoeringsverordening Waterschapsverordening Delfland.

3.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening
De provincie stelt ook regels waar de waterschapsverordening aan moet voldoen. Deze staan in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en worden ook wel instructieregels genoemd. De instructieregels hebben onder meer betrekking op de onttrekking van grondwater.

3.3 Waterschapswet
De Verenigde Vergadering van Delfland is op grond van artikel 78, eerste lid, Waterschapswet bevoegd om verordeningen vast te stellen. Die verordeningen moeten betrekking hebben op de taken die aan Delfland zijn toebedeeld. Met de vaststelling van deze waterschapsverordening heeft de Verenigde Vergadering gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.

HOOFDSTUK 4 AAN WATERSCHAPSVERORDENING GERELATEERDE INSTRUMENTEN

4.1 Beleidsregels
In de waterschapsverordening is geregeld dat bepaalde activiteiten vergunningplichtig zijn. De beoordelingsregels in de waterschapsverordening geeft op hoofdlijnen aan waar een vergunningaanvraag op wordt beoordeeld. In de beleidsregels zijn deze beoordelingsregels verder uitgewerkt.

Vooral bij projecten waar gebruik wordt gemaakt van innovatieve oplossingen of nieuwe contractvormen, zoals design en construct, is veel onderling overleg nodig. Vroegtijdig overleg tussen de aanvrager van de vergunning en Delfland draagt bij aan een vlotte vergunningverlening.

4.2 Legger Delfland
Voor elk waterstaatswerk legt Delfland vast waar het ligt, waaraan het moet voldoen en wie welk onderhoud doet. De legger is het wettelijke document waar deze gegevens en plichten in worden vastgelegd.

In de legger staat waaraan de waterstaatswerken en bijbehorende zonering naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Dit is de normatieve functie van de legger. Daarnaast staat in de legger op wie de onderhoudsplicht en verplichting rust. De legger bestaat uit twee delen die elkaar aanvullen: de leggertekst en de leggerkaart. De legger is te bekijken op https://www.hhdelfland.nl/legger.

Er is geen formele relatie tussen de Legger Delfland en de waterschapsverordening.

4.3 Legger afvalwatertransportleidingen Delfland
Gereserveerd voor werkingsgebieden afvaltransportleidingen Delfland.

4.4 Omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften
De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit en het maatwerkvoorschrift aangaande een wateractiviteit zijn belangrijke instrumenten om de (potentieel) nadelige effecten van activiteiten op het watersysteem of zuiveringtechnische werken weg te nemen, althans tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. Kort gezegd zijn er vier situaties uit de regels te destilleren.

De eerste situatie is dat een activiteit alleen is toegestaan als Delfland daarvoor een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit (in deze toelichting ook wel ‘vergunning’ genoemd) heeft verleend. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk kunnen ingrijpend zijn. Daarom dat Delfland vóóraf die activiteit wil toetsen. In de verordening staat waaraan een aanvraag voor zo’n vergunning wordt getoetst. Dit zijn de zogenaamde beoordelingsregels. Als de negatieve effecten tot een aanvaardbaar niveau zijn te reduceren, zal Delfland in beginsel de vergunning verlenen. Wel kan Delfland voorwaarden verbinden aan die activiteit. Dit wordt ook wel het verbinden van voorschriften aan een vergunning genoemd.

De tweede situatie is dat een activiteit alleen is toegestaan wanneer er wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden en vooraf een melding is gedaan bij Delfland. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk kunnen weliswaar ingrijpend zijn, maar zijn doorgaans minder verstrekkend dan in de vorige alinea is beschreven. Delfland kan geen voorschriften verbinden aan een melding, dat kan alleen bij de vergunning. Wel kan Delfland zogenaamde maatwerkvoorschriften stellen. Dat zijn regels die in acht moeten worden genomen bij het uitvoeren van de activiteit.

De derde situatie is dat de activiteit onder voorwaarden is toegestaan zonder dat vooraf een melding is gedaan. De effecten van zo’n activiteit voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk zijn doorgaans beperkt. Delfland kan wel maatwerkvoorschriften stellen (zie vorige alinea).

De vierde situatie is dat de activiteit bij voorbaat niet is toegestaan. De effecten van zo’n activiteit op het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk zijn dermate groot of risicovol dat er een verbod geldt.

HOOFDSTUK 5 OPBOUW WATERSCHAPSVERORDENING

5.1 Opbouw van de waterschapsverordening
De waterschapsverordening heeft een gelaagde structuur. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten.

Hoofdstuk 1 omvat enkele algemene bepalingen zoals definities en doelen van de verordening.
Hoofdstuk 2 omvat de veiligheidsnormen voor polderkaden.
Hoofdstuk 3 omvat algemene regels over vergunningen en maatwerkvoorschriften.
Hoofdstuk 4 omvat regels over activiteiten ter plaatse van waterstaatwerken.
Hoofdstuk 5 gaat over grondwateronttrekkingen.
Hoofdstuk 6 gaat over onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen.
Hoofdstuk 7 omvat regels over lozingen op oppervlaktewaterlichamen.
Hoofdstuk 8 heeft betrekking op het aansluiten van het openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringtechnisch werk.
Hoofdstuk 9 gaat over lozingen op zuiveringtechnische werken.
Hoofdstuk 10 is gereserveerd voor activiteiten ter plaatse van afvalwatertransportleidingen.
Hoofdstuk 11 omvat regels over (grootschalige) verharding.
Hoofdstuk 12 omvat de slotbepalingen.

5.2 Kort overzicht van de waterschapsverordening
In onderstaande paragrafen staat een kort overzicht per hoofdstuk van de waterschapsverordening. Er staat waar het hoofdstuk over gaat en hoe u het hoofdstuk moet lezen. In Deel 2 van deze toelichting worden de hoofdstukken per artikel toegelicht.

5.2.1 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In het eerste artikel wordt verwezen naar bijlage 1. In die bijlage staan begrippen die nodig zijn om de waterschapsverordening te begrijpen. Ook worden de doelen benoemd waarop de toepassing van de waterschapsverordening is gericht. De doelen kunnen worden gezien als reden dat Delfland regels heeft gemaakt en waarom niet iedereen alles zomaar mag doen in het beheergebied van Delfland.

In dit hoofdstuk staat ook wat de algemene zorgplicht inhoudt. Meer uitleg over de zorgplicht is te vinden in de artikelsgewijze toelichting. Tevens zijn in dit hoofdstuk bevoegdheden opgenomen die kunnen worden benut in het geval zich extreme weersomstandigheden voordoen.

5.2.2 Hoofdstuk 2. Normering polderkaden
In dit hoofdstuk staan de veiligheidsnormen die Delfland stelt aan polderkaden. Een polderkade is een waterkering. Dit type waterkering is niet rijks- of provinciaal gereglementeerd. Delfland wijst de polderkaden aan en legt dit vast in de Legger Delfland. Polderkaden zijn meestal peilscheidingen tussen twee polders of scheiden peilgebieden met een aanzienlijk peilverschil, hogere polderdelen van de iets lagergelegen delen.

5.2.3 Hoofdstuk 3. Wateractiviteiten algemeen
In hoofdstuk 3 staan artikelen die gaan over vergunningen en maatwerkvoorschriften. Vanwege de gelaagde structuur (zie hierboven) gelden die artikelen voor alle bepalingen in de verordening die over vergunningen of maatwerkvoorschriften gaan.

In dit hoofdstuk staat dat Delfland voorschriften in een vergunning kan stoppen. Dit wordt ook wel het verbinden van voorschriften aan een vergunning genoemd. U moet zich aan die voorschriften houden. Delfland houdt toezicht om te kijken of de initiatiefnemer zich aan de voorschriften houdt. Waarom maakt Delfland voorschriften? De inspanningen van Delfland zijn gericht op de doelen uit hoofdstuk 1. De voorschriften vormen een belangrijk instrument hierbij. Dit geldt ook voor maatwerkvoorschriften. Dit zijn voorschriften die Delfland kan stellen bij een activiteit waarvoor geen vergunning nodig is.

Soms is het nodig om een vergunning of maatwerkvoorschrift te wijzigingen of in te trekken. Ook kan het nodig zijn om een activiteit te stoppen. Dan is bijvoorbeeld de kwaliteit van het water niet meer goed genoeg. Of stelt het Rijk of de Provincie strengere eisen voor waterkeringen. In dit hoofdstuk staat dat Delfland dan een activiteit mag laten stoppen door bijvoorbeeld de vergunning in te trekken.

5.2.4 Hoofdstuk 4. Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot waterstaatswerken
In hoofdstuk 4 staan de regels voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken. Voorbeelden zijn een steiger plaatsen in een kanaal, een stuw bouwen in een sloot of het leggen van een kabel in een waterkering. Een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld een kanaal, sloot) en een waterkering (bijvoorbeeld een dijk of kade) zijn waterstaatswerken die in de Legger Delfland staan. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren.

Voor elke beperkingengebiedactiviteit bij waterstaatswerken moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels in de waterschapsverordening. De beoordelingsregels zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateractiviteiten die in de waterschapsverordening staan. Als uw activiteit hier niet bij staat, geldt de zorgplicht in hoofdstuk 1.

  • Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, soms moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer. Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

Let op: kijk eerst goed waar u de activiteit wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het plaatsen van een steiger bij een kanaal, én de regels voor het plaatsen van een steiger bij een dijk of kade.

5.2.5 Hoofdstuk 5. Wateronttrekkingsactiviteiten grondvlaktewater
In hoofdstuk 5 staan de regels voor wateronttrekkingsactiviteiten grondwater. Het gaat om onttrekken van grondwater en infiltratie van water in de bodem. De regels uit dit hoofdstuk gelden voor het hele beheergebied van Delfland. Grondwater zit namelijk overal. In dit hoofdstuk worden twee gebieden genoemd. Dit zijn de strategische zoetwatervoorraad en grondwaterbeschermingsgebied. Deze gebieden zijn door de Provincie Zuid-Holland bepaald. Hier gelden extra regels. Deze staan ook in deze verordening.

Let op: voor bepaalde (grootschalige) onttrekkingen is de Provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag. U moet dan naar de regels van de provincie kijken.

Voor elke wateronttrekkingsactiviteit moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. De beoordelingsregels zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op het grondwater, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten die in de waterschapsverordening staan. Als uw activiteit hier niet bij staat, geldt de zorgplicht in hoofdstuk 1.

  • Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, meestal moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer. Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

5.2.6 Hoofdstuk 6. Wateronttrekkingsactiviteiten oppervlaktewater
In hoofdstuk 6 staan de regels voor het onttrekken van oppervlaktewater. Oppervlaktewaterlichamen zijn waterstaatswerken en staan in de Legger Delfland of staan nu nog in een vergunning of projectbesluit en komen nog in de Legger Delfland te staan. Voorbeelden zijn een kanaal of sloot. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren. Zo zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.

Voor elke wateronttrekkingsactiviteit moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels in de waterschapsverordening. De beoordelingsregels kunnen zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op het grondwater, dat u geen vergunning krijgt. Het is dan verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten die in de waterschapsverordening staan.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

5.2.7 Hoofdstuk 7. Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam
Hoofdstuk 7 geeft de regels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam. Het gaat om het lozen van water, stoffen of warmte. Een oppervlaktewaterlichaam is een waterstaatswerk en staat op de leggerkaart van de Legger Delfland of staat nu nog in een vergunning of projectbesluit en moet nog in de Legger Delfland komen te staan. Voorbeelden zijn een kanaal of sloot. De legger en regels in deze verordening zorgen ervoor dat een waterstaatswerk goed blijft functioneren én dat Delfland in de toekomst onderhoud kan uitvoeren. Zo zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.

Let op: voor bepaalde lozingen is Delfland niet het bevoegd gezag. U moet dan in ieder geval naar de regels kijken in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Voor elke lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateractiviteiten die in de waterschapsverordening staan.

  • Moet ik Delfland informatie geven over een activiteit die geen vergunningplicht heeft? Ja, soms moet u een melding doen. Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij die specifieke activiteit. In de verordening vindt u ook wat u moet melden en wanneer. Zonder een correcte melding mag u de activiteit niet uitvoeren.

  • Kan Delfland extra eisen stellen bij een activiteit zonder vergunningplicht? Ja, dan kan. Dit noemen we maatwerkvoorschriften. Dat Delfland dit kan doen, staat in de verordening. De voorschriften staan niet in de verordening.

5.2.8 Hoofdstuk 8. Aansluiten openbaar vuilwaterriool of ander riool op zuiveringtechnisch werk
In hoofdstuk 8 staan de regels voor het aansluiten van openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringtechnisch werk. Dit is een werk voor het vervoer en zuiveren van stedelijk afvalwater. Het laatstgenoemde werk wordt ook wel waterzuivering genoemd.

Als u een openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringtechnisch werk wilt aansluiten, moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Meestal heeft u een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Soms mag u ook een wateractiviteit doen zonder vergunning. Wanneer dit is, staat in de verordening.

  • Als ik een vergunning nodig heb, naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. De beoordelingsregels kunnen zijn uitgewerkt in beleidsregels. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op een zuiveringtechnisch werk, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

  • Als ik geen vergunning nodig heb, zijn er eisen voor een wateractiviteit zonder vergunningplicht? Ja, dit zijn de eisen voor omgevingsvergunningvrije wateractiviteiten die in de waterschapsverordening staan.

5.2.9 Hoofdstuk 9. Lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk
In hoofdstuk 9 staan regels voor lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. Dit is een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, ook wel waterzuivering genoemd.

Als u wilt lozen op een zuiveringtechnisch werk, moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Ja, u heeft altijd een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening. Alleen als de activiteit in artikel 3.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staat, gelden andere regels. Deze regels staan in dat artikel.

  • Naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op een zuiveringtechnisch werk, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

5.2.10 Hoofdstuk 10. Beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot afvalwatertransportleidingen
Hoofdstuk 10 is gereserveerd voor regels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot afvalwatertransportleidingen.

5.2.11 Hoofdstuk 11. Verhardingsactiviteiten
Hoofdstuk 11 noemt de regels voor verhardingsactiviteiten. Hierbij verdwijnen grasvelden en/of groene terreinen en komt er bijvoorbeeld een snelweg voor in de plaats. Het regenwater kan niet meer in de bodem zakken, maar stroomt in een sloot of kanaal. Hierdoor kan er te veel water in de sloot komen. Als het water in de sloot te hoog wordt, kan het op straat komen te staan. Dit willen we niet. Delfland wil en moet namelijk de doelen uit hoofdstuk 1 halen. Met de regels uit dit hoofdstuk zorgen we samen voor droge voeten, stevige dijken en schoon water.

Dit hoofdstuk geldt op het moment dat verordening in werking treedt alleen voor projecten waarvoor een projectbesluit is vastgesteld. Voor elke verhardingsactiviteit met projectbesluit moet u deze vragen stellen:

  • Heb ik een vergunning nodig voor deze wateractiviteit? Ja, u heeft altijd een vergunning nodig. Dit is de omgevingsvergunningsplicht uit de waterschapsverordening.

  • Naar welke criteria kijkt Delfland bij de beoordeling van de aanvraag voor die vergunning? Die criteria staan in de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening. Delfland mag voorschriften in een vergunning stoppen. Hier moet u zich bij de activiteit aan houden. Delfland schrijft minimaal een compensatieplan voor. Meestal is het mogelijk om een vergunning te krijgen. Maar een activiteit heeft soms zo’n groot negatief effect op de waterstaatswerken, dat u geen vergunning krijgt. Zonder vergunning is het verboden om de activiteit te doen.

  • Welke informatie moet ik Delfland geven bij de aanvraag van een vergunning? Dit staat in de eisen in de waterschapsverordening bij aanvraagvereisten.

Let op: kijk eerst goed waar u de activiteit wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels uit dit hoofdstuk en de regels voor een wateractiviteit naast een afvalwatertransportleiding.

5.2.12 Hoofdstuk 12 Slotbepalingen
Hoofdstuk 12 geeft de formele titel en de datum van inwerkingtreding van de waterschapsverordening.

Artikelgewijze toelichting

Toelichting op hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Toelichting op artikel 1.1: Begripsbepalingen

Dit artikel verwijst naar bijlage 1 waarin begrippen die in deze verordening worden gebruikt worden gedefinieerd. De begrippen in deze verordening sluiten zoveel mogelijk aan bij de begrippen uit de Omgevingswet en hierbij horende algemene maatregelen van bestuur, ministeriele regelingen en de Legger Delfland. Er is voor gekozen om ook de begrippen op te nemen die zijn gedefinieerd in de Omgevingswet en de bijbehorende regelingen, omdat de definities van die begrippen soms enigszins zijn aangepast en daarmee specifiek zijn toegesneden op de waterschapsverordening. Voor zover de redactie van een begripsbepaling in bijlage 1 overeen komt met een begripsbepaling in de Legger Delfland, is de Toelichting op Legger Delfland van overeenkomstige toepassing voor zover het om die begripsbepaling gaat.

Toelichting op artikel 1.2: Doelen

Dit artikel noemt de doelen waarop de werking van de waterschapsverordening (hierna: deze verordening) is gericht. Door deze regels wordt de staat van de waterstaatswerken, het grondwater en de afvalwatertransportleidingen beschermd, althans worden negatieve effecten van activiteiten dusdanig geminimaliseerd dat die aanvaardbaar worden geacht.

Artikel 1.2 is ontleend aan artikel 2.1, eerste lid, Waterwet. Het tweede lid brengt de positie van het belang van de vervulling van een maatschappelijke functie door watersystemen tot uitdrukking. Bij de toepassing van het eerste lid moet hiermee rekening worden gehouden, tenzij het bestuursorgaan goede redenen heeft dat niet te doen. Het bestuursorgaan moet dit dan wel goed motiveren.

Er is in ieder geval sprake van een vervulling van maatschappelijke functie door een watersysteem als die functie ondubbelzinnig blijkt uit een door de provincie vastgesteld waterprogramma. Een voorbeeld is de toewijzing van een zwemwaterfunctie aan een gebied of de aanwijzing van een drinkwaterbeschermingsgebied. Het komt ook voor dat de functie niet blijkt uit een dergelijke toekenning, maar wel feitelijk aanwezig is. In dat geval kán sprake zijn van het vervullen van een maatschappelijke functie door het watersysteem. Er moet dan ten eerste sprake zijn van een gebruik dat de maatschappij, de samenleving, van het watersysteem maakt. Incidenteel, particulier of kleinschalig gebruik zal er in de regel niet onder vallen. Professionele scheepvaart, drinkwatervoorziening, visserij, bepaalde vormen van recreatie en zoutwaterteelt zullen doorgaans wel hieronder vallen. Ten tweede moet het gaan om een functie die eigen is aan het watersysteem. Te denken is aan schaatsactiviteiten met een zekere professionele organisatie. Functies die toevallig in/op/bij een watersysteem aanwezig zijn, maar ook op een andere plek zouden kunnen voorkomen, zijn niet eigen aan het watersysteem. Te denken is aan: landbouw, industrie, een weg of wonen.

Als een maatschappelijke functie aanwezig is, moet daar onder meer bij de beoordeling van vergunningaanvragen rekening mee worden gehouden. Dat betekent niet dat Delfland zonder meer het gebruik dat voortvloeit uit de maatschappelijke functie hoeft toe te staan of te beschermen. De functie is slechts een onderdeel van de belangenafweging aangaande de in het eerste lid genoemde doelen.

De in artikel 1.2 lid 1 opgenomen verwijzing naar de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 Omgevingswet verduidelijkt dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet. Het benadrukt dat de na te streven waterhuiskundige doelen zoals opgenomen in dit artikel niet op zichzelf staan en in het licht van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet moeten worden geplaatst.

Toelichting op artikel 1.3: Toepassingsgebied

In artikel 1.3 wordt tot uitdrukking gebracht dat de waterschapsverordening alleen wordt toegepast in de uitoefening van de taken die aan Delfland door de provincie en het rijk in medebewind zijn opgedragen. Het Rijk en de Provincie Zuid-Holland hebben Delfland de opdracht gegeven een aantal taken in het waterbeheer uit te voeren. Dit artikel verwijst naar de wetgeving waarin die opdracht staat. Delfland moet zich aan deze wetgeving in het gebied van Delfland houden. De term ‘wet’, onder b, is hier niet beperkt tot de Omgevingswet en aanverwante AmvB’s, maar betreft ook andere wetten. Dit is een afwijking van de term ‘wet’ in bijlage 1.

Toelichting op artikel 1.4: Zorgplicht voor eenieder

Iedereen moet schade aan het watersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Het watersysteem moet zijn werk kunnen blijven doen. In dit artikel is bepaald dat iedereen bij activiteiten voldoende zorg voor het watersysteem en zuivering technische werken in acht neemt. Het artikel fungeert als een vangnet.

Zorgplicht is vooral belangrijk bij activiteiten of gevolgen van activiteiten die duidelijk in strijd zijn met de zorgplicht, maar waar Delfland geen regels voor heeft. Delfland heeft de activiteit niet verwacht. Het kan bijvoorbeeld gaan om activiteiten die nog niet voorkomen of om nieuwe technische ontwikkelingen die niet vergunningplichtig zijn en waarvoor de geldende regels niet voldoen. Een ander voorbeeld zijn activiteiten die in het algemeen geen problemen veroorzaken zodat Delfland hier geen regels voor heeft. Maar in specifieke gevallen kunnen deze activiteiten zo grote gevolgen hebben dat Delfland dat niet accepteert. Zorgplicht zorgt dat er toch geen schade komt door een activiteit.

Dit artikel geldt ook voor activiteiten die schadelijk kunnen zijn voor een zuiveringstechnisch werk. Ook moet worden voorkomen dat schade aan het watersysteem of zuiveringstechnisch werk negatieve gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving, personen of zaken. Als bijvoorbeeld het grondwater te vuil wordt, kunnen boeren hun land niet meer besproeien.

Handelen in strijd met de zorgplicht, kan leiden tot handhavend optreden. Doet u iets dat in strijd is met de zorgplicht? Dan treedt Delfland handhavend op. Dit kan bijvoorbeeld een boete zijn. Naast de zorgplicht kan Delfland ook aansprakelijkheid gebruiken zoals dat in het burgerlijk recht geldt. Ook kan Delfland het privaatrecht gebruiken als men zich niet aan de rechtsregels houdt.

Aan de zorgplicht wordt in ieder geval voldaan voor zover het bestuur regels heeft gesteld met het oog op de doelen van de waterschapsverordening en die regels worden nageleefd.

Wat betreft de relatie tussen de zorgplicht in dit artikel, de specifieke zorgplichten elders in deze verordening en voorschriften voorvloeiend uit een vergunning of maatwerkvoorschrift, wordt aangesloten bij de systematiek die hieromtrent geldt op rijksniveau.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de zorgplicht de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en ook de mogelijkheden van Delfland om als rechtspersoon met gebruikmaking van het privaatrecht de naleving van rechtsregels te bevorderen, onverlet laten.

Toelichting op artikel 1.5: Informeren over een ongewoon voorval

Dit artikel bepaalt dat dijkgraaf en hoogheemraden onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd. Vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk.

Toelichting op artikel 1.6: Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het ‘voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen’ is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Toelichting op artikel 1.7: Onderhoud werken

Dit artikel regelt een onderhoudsplicht met betrekking tot werken, dat wil zeggen alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, niet zijnde waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken. De eigenaren dan wel degenen die voor de eigenaar houdt, hebben de plicht die werken te onderhouden opdat er geen nadelige gevolgen ontstaan voor het waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken. Een voorbeeld is een steiger voor recreatief gebruik die vanwege achterstallig onderhoud in elkaar dreigt te storten. In het geval dat zulks zich voltrekt kan onder meer de waterafvoercapaciteit worden gefrustreerd. Een ander voorbeeld betreft afbladderende verf van een meerpaal, of anderszins degradatie van een dergelijk werk, die de waterkwaliteit aantast.

Onder ‘houden voor een ander’ wordt verstaan de betekenis die afdeling 3 van het Burgerlijk wetboek Boek 3 daaraan toekent. Voorbeeld 1: persoon A bouwt of gebruikt een brug ten behoeve van de bereikbaarheid van zijn erf. Vanwege de goederenrechtelijke natrekking komt de eigendom van de brug bij persoon B. Delfland kan persoon B in de hoedanigheid van eigenaar verplichten de brug te onderhouden. Ervan uitgaande dat conform Burgerlijk wetboek boek 3 persoon A de brug houdt voor persoon B, kan Delfland ook persoon A verplichten zulks te doen. Voorbeeld 2: persoon C koopt een huis met een tuin die grenst aan een oppervlaktewaterlichaam. In dat oppervlaktewaterlichaam is een steiger gelegen waaraan het genot naar verkeersopvattingen primair toekomt aan persoon C. Delfland is vanwege de goederenrechtelijke natrekking eigenaar van de steiger. Ervan uitgaande dat conform Burgerlijk wetboek boek 3 persoon C de steiger houdt voor Delfland, kan Delfland persoon C verplichten onderhoud te plegen.

De onderhoudsplicht vloeit rechtstreeks voort uit dit artikel. Er hoeft geen beschikking te worden opgelegd. Bij onvoldoende naleving van de onderhoudsplicht zijn dijkgraaf en hoogheemraden bevoegd tot handhaving over te gaan. Het bepalen van de exacte reikwijdte van de onderhoudsplicht komt toe aan dijkgraaf en hoogheemraden en hangt af van de omstandigheden van het geval. In de Legger Delfland is geregeld welke personen waterstaatswerken dienen te onderhouden.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit artikel op geen enkele wijze de publiekrechtelijke bevoegdheden aantasten die de bestuursorganen van Delfland op een andere grondslag toekomen. Zo kunnen dijkgraaf en hoogheemraden besluiten dat een vergunde steiger moet worden gewijzigd indien niet wordt gehandeld conform de voorschriften die aan die vergunning zijn verbonden.

Toelichting op artikel 1.8: Veekerende voorzieningen

Nabij natte ecologische zones of waterkeringen moet een voorziening worden geplaats om vee tegen te houden. Dit met de bedoeling te voorkomen dat die dieren waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren bijvoorbeeld door vraat of vertrapping. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot vermindering van de stabiliteit van een waterkering of de doorstroming en schade toebrengen aan natte ecologische zones en de chemische en ecologische kwaliteit van het water. Het plaatsen van een voorziening is niet verplicht op het moment dat de gronden niet gebruikt worden door vee.

Toelichting op artikel 1.9: Sluiting coupures en sluizen; beperking schutten scheepvaart

De verplichting tot het dichten van coupures op last van dijkgraaf en hoogheemraden was ook al opgenomen in artikel 2.11 van de Keur Delfland. Aan dat artikel lag nog de gedachte ten grondslag dat de bevoegdheid tot oplegging van een dergelijke last bedoeld was voor (dreigend) hoogwater. Die gedachte is met artikel 1.7 verlaten. In de praktijk is namelijk gebleken van een behoefte om sluizen ook te kunnen sluiten in tijden van droogte. Op die manier kan verzilting van Delflands oppervlaktewater worden voorkomen of beperkt. In artikel 1.7 is voorts buiten twijfel gesteld dat in plaats van het volledig sluiten van sluizen beperkingen kunnen worden gesteld aan het schutten van de scheepvaart.

Toelichting op artikel 1.10: Verbod lozen en onttrekken oppervlaktewater; verbod onttrekken grondwater en infiltreren water

Andere waterschappen kennen sinds jaar en dag een bepaling met deze strekking. Zeker bij steeds vaker voorkomende langdurige perioden van droogte kan zij niet langer worden gemist.

Toelichting op artikel 1.11: Peilregulerende kunstwerken

Delfland heeft het beheer over alle peilregulerende kunstwerken in het beheergebied. Maar dat houdt niet in dat ook het eigendom of de bediening bij Delfland rusten. In het geval dat eigendom of bediening van een peilregulerend kunstwerk bij een ander dan Delfland berust, is die ander verplicht het ter plaatse geldende peil in te stellen en in stand te houden. Deze bepaling kan ook zien op het peil van grondwater, al geldt op het moment van inwerkingtreding van deze verordening niet een dergelijk peil. Deze verplichting vloeit rechtstreeks voort uit deze verordening.

Toelichting op artikel 1.12: Normadressaten

Dit artikel geeft aan voor wie de waterschapsverordening geldt.

Toelichting op artikel 1.13: Geometrische begrenzing werkingsgebieden

Zie paragraaf 3.1 voor een algemene toelichting. In artikel 1.13 worden de geometrische informatieobjecten aangewezen en geometrisch begrensd. Deze werkingsgebieden, zoals de geometrisch begrensde informatieobjecten worden genoemd in het DSO, stonden tot 2024 als zoneringen aangewezen in de legger op grond van de Waterwet. De ligging en omvang van de werkingsgebieden gelden als een algemeen verbindend voorschrift. Tegen een eventuele wijziging staat ingevolge artikel 8:3 Algemene wet bestuursrecht dan ook geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open.

De aanwijzingen van de werkingsgebieden bestaan uit het werkingsgebied dat betrekking heeft op het gehele beheergebied van Delfland (artikel 1.13 lid 1), maar ook op de aanwijzing van beperkingengebieden (artikel 1.13 lid 2). Kortom, een beperkingengebied is een bepaald type werkingsgebied. Voor de verschillende typen waterstaatswerken zijn specifieke beperkingengebieden nader gespecificeerd (artikel 1.13 lid 3 t/m lid 5). Aan alle (specifieke) werkingsgebieden uit dit artikel zijn regels verbonden in deze Waterschapsverordening. Met deze aanpassing kunnen de werkingsgebieden worden ontsloten in het DSO.

De werkingsgebieden van bepaalde regels in deze verordening omvatten niet alleen het beheergebied van Delfland maar tevens gebieden die buiten dat beheergebied zijn gelegen. Voorbeelden zijn de beschermingszone behorende bij de primaire waterkering ter hoogte van de Maasdeltatunnel (rijksweg A24) die zich vanwege die tunnel uitstrekt tot nabij het knooppunt van rijkswegen A24/A15 en de beschermingszone behorende bij de duinen die zich uitstrekt tot buiten het beheergebied in de Noordzee.

Toelichting op artikel 1.14: Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Artikel 1.14 is bedoeld voor de gevallen dat de aanleg of wijziging van waterstaatswerken is vergund of dat daarvoor een projectbesluit is vastgesteld, maar nog in uitvoering is of is uitgevoerd, en nog niet geometrisch is begrensd.

Toelichting op hoofdstuk 2: Normen veiligheid polderkaden

Toelichting op artikel 2.1: Toepassingsbereik

Er zijn drie type waterkeringen: primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen. De eisen over hoe hoog en sterk een primaire kering dient te zijn worden vastgesteld door het Rijk. De provincie Zuid-Holland stelt de eisen vast voor regionale keringen. De hier bedoelde eisen worden ook wel ‘normen’ genoemd.

Polderkaden vallen onder de overige waterkeringen. Het Rijk of provincie stellen geen normen vast voor deze waterkeringen. Delfland bepaalt in dit hoofdstuk de normen waaraan de polderkaden moeten voldoen.

In dit artikel staat dat de normen uit de verordening alleen gelden voor polderkaden die als zodanig op de leggerkaart van Legger Delfland staan. Delfland stelt normen vast voor de polderkaden uit het oogpunt van kenbaarheid en zelfregulering. De betreffende normen zijn streefnormen. Dat betekent dat de verplichting om de keringen aan deze normen te laten voldoen moet worden aangemerkt als een inspanningsverplichting.

Toelichting op artikel 2.2: Normen veiligheid polderkaden

De normen voor polderkaden bepalen wat ten hoogste de kans op falen van de kering mag zijn. Bij het vaststellen van de normen is gekeken naar de economische schade bij een overstroming. Ook is gekeken naar de norm die geldt bij wateroverlast. Op bepaalde plekken is een strengere norm gekozen, omdat er bijvoorbeeld belangrijke wegen zijn. Als er meer huizen in een gebied worden gebouwd, stijgt de economische waarde. Delfland kan dan beslissen om dan de norm voor de polderkaden van dit gebied te wijzigen.

In de Legger Delfland staan afmetingen van polderkaden. Deze kunt u vinden in de tabel en in het leggerprofiel bij de leggerkaart. Soms is het profiel van de polderkade in de legger hoger of breder dan voortvloeit uit de norm uit de verordening. In dat geval gelden de eisen uit de legger. Delfland wil niet dat gebied minder veilig wordt tegen een overstroming.

Toelichting op artikel 2.3: Aard normen veiligheid polderkaden

De normen voor polderkaden zijn streefnormen. Dat betekent dat het om inspanningsverplichtingen gaat. En dat betekent dat er niet direct maatregelen genomen moeten worden zodra blijkt dat een polderkade niet aan de norm voldoet. Delfland toetst periodiek of de polderkaden aan de normen voldoen. Een polderkade die niet aan de norm voldoet, wordt opgenomen in een verbeteringsprogramma.

Toelichting op artikel 2.4: Uitzonderingsmogelijkheid normen veiligheid polderkaden

Soms is het redelijkerwijs niet mogelijk is om de polderkaden aan de norm te laten voldoen. Het algemeen bestuur van Delfland kan dan een besluit nemen om een uitzondering te maken om te voldoen aan de eisen.

Zo’n besluit kan onder meer worden genomen als:

  • a.

    Als het hoger of breder maken van de kade zo duur is dat dit niet in verhouding is tot de schade die er ontstaat bij een overstroming.

  • b.

    Soms gebeuren er dingen waar Delfland niets aan kan doen. Hierdoor kan het resultaat van de toetsing zijn dat een kade niet meer aan de eisen voldoet.

  • c.

    Soms duurt het langer om een kade hoger of breder te maken dan de tijd die Delfland hiervoor krijgt van het algemeen bestuur. Als er bijvoorbeeld geen goede klei te krijgen is om de kade hoger te maken.

Toelichting op hoofdstuk 3: Wateractiviteiten algemeen

Categorieën wateractiviteiten

In zekere zin is het begrip ‘wateractiviteit’ het kernbegrip in de verordening. Dit artikel bepaalt wat een wateractiviteit is. Dit zijn activiteiten die met water te maken hebben of op een plek zijn waar water ligt. In de begripsbepalingen behorende bij de Omgevingswet wordt dit nieuwe wettelijke begrip omschreven als een:

  • a.

    beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk;

  • b.

    beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een installatie in een waterstaatswerk, niet zijnde een mijnbouwinstallatie;

  • c.

    lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk;

  • d.

    stortingsactiviteit op zee; of

  • e.

    wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater of grondwater).

Daarnaast wordt iedere andere activiteit waarover een waterschapsverordening regels bevat op grond van de Omgevingswet aangemerkt als wateractiviteit.

De wateractiviteiten die reeds in de Omgevingswet als zodanig zijn benoemd en die in de verordening worden gereguleerd zijn die, behorende tot de categorieën, genoemd onder a, c en e. De desbetreffende begripsomschrijvingen in de Omgevingswet gelden ook voor de toepassing van deze verordening, tenzij anders uit deze verordening blijkt.

Andere activiteiten waarover de verordening regels bevat – en die derhalve op grond van de Omgevingswet eveneens moeten worden aangemerkt als wateractiviteiten – zijn:

  • f.

    de beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot afvalwatertransportleidingen;

  • g.

    de verhardingsactiviteit; en

  • h.

    het aansluiten van een openbaar vuilwaterriool of ander riool op een zuiveringstechnisch werk.

De hoofstukken waarin deze regels zijn neergelegd kennen een bepaalde gelaagde structuur. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten.

‘Beperkingengebiedactiviteit’ is eveneens een nieuw wettelijk begrip. In de begripsomschrijving wordt het omschreven als ‘activiteit in een beperkingengebied’. Onder de Omgevingswet gaat het bij een beperkingengebied in algemene zin om een als zodanig aangewezen gebied waarbinnen vanwege de aanwezigheid van een bepaald werk bepaalde regels gelden met betrekking tot activiteiten die nadelige gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk. Voor waterstaatswerken betreft het van oudsher de locatie van het waterstaatswerk zelf met aansluitend een beschermingszone en, eventueel, een profiel van vrije ruimte. Bij Delfland was dit geregeld in de Keur Delfland in samenhang met de legger waarop de waterstaatswerken zijn opgenomen. In de verordening wordt dit stelsel voor waterstaatswerken voortgezet.

De term 'wateronttrekkingsactiviteit' is zoals gezegd afkomstig uit de Omgevingswet. In de begripsomschrijving wordt het omschreven als 'activiteit inhoudende: a. het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, b. het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, of c. het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening.'

De verschillende categorieën wateractiviteiten worden verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting in de hoofdstukken waarin de aanvullende bepalingen met betrekking tot die wateractiviteiten zijn opgenomen. In hoofdstuk 4 tot en met 11 staan de regels per type wateractiviteit. Deze indeling van de verordening geeft een goed overzicht van de regels per type wateractiviteit. De regels beschermen het watersysteem of geven regels voor een activiteit die mogelijk schadelijk is voor het watersysteem. Delfland wil en moet namelijk de doelen uit hoofdstuk 1 halen. Er mag bijvoorbeeld niet te veel maar ook niet te weinig water in de sloot zitten.

Toelichting op artikel 3.1: Geen omgevingsvergunning of melding vereist voor uitvoeren last

Het proces van vergunningverlening en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures tegen een vergunning ten behoeve van de uitvoering van een last onder dwangsom of bestuursdwang, of ten behoeve van het dichten van een coupure in een waterkering, kunnen aan tijdige uitvoering van die last in de weg staan. Het behoeft geen betoog dat dat onwenselijk is. Door de last in voorkomend geval goed te omschrijven, kan voldoende rekening worden gehouden met het met de last te dienen belang.

Toelichting op artikel 3.2: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning, toestemming gelijkwaardige maatregel en maatwerkvoorschrift

In de gelaagde structuur van de verordening zijn de algemene aanvraagvereisten (de vereisten waaraan elke aanvraag om een omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift of een gelijkwaardige maatregel moet voldoen) opgenomen in hoofdstuk 3 (artikel 3.2). Aanvullende aanvraagvereisten zijn opgenomen in de hoofdstukken 4 tot en met 11 voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor de in die hoofdstukken gereguleerde wateractiviteiten.

Toelichting op artikel 3.3: Vergunningvoorschriften

De gelaagde structuur is ook van toepassing op de voorschriften die aan een omgevingsvergunning op grond van de verordening kunnen worden verbonden. De algemene bevoegdheid daartoe komt toe aan dijkgraaf en hoogheemraden. In een aantal op de verschillende wateractiviteiten betrekking hebbende specifieke hoofdstukken is buiten twijfel gesteld welke voorschriften in elk geval aan een omgevingsvergunning als bedoeld in die hoofdstukken kunnen worden verbonden. In een enkel geval is het opleggen van een vergunningvoorschriften verplicht.

Onderhoud van waterstaatswerken kan op grond van artikel 5.34 van de wet, in samenhang met artikel 2.2 Omgevingsbesluit, geen onderwerp zijn van een vergunningvoorschrift. Los daarvan is het uitgangspunt van de Legger Delfland dat dergelijk onderhoud uitsluitend op grond van artikel 78, lid 2 Waterschapswet wordt geregeld.

De voorschriften kunnen betrekking hebben op de periode dat de wateractiviteit wordt uitgevoerd, maar ook op de periode na het staken van de wateractiviteit. Onder meer kunnen voorschriften worden verbonden aan het wegnemen, compenseren of beperken van door de wateractiviteit of het (gedeeltelijk) staken daarvan veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem.

De vergunningsvoorschriften zijn er om de doelen uit artikel 1.2 te beschermen. De voorschriften kunnen gaan over hoe de activiteit uitgevoerd moet worden, maar ook over het beperken van de schade die een wateractiviteit aan het watersysteem doet. Een voorbeeld is dat een activiteit langs de kust niet in de wintermaanden mag worden gedaan. Hiermee worden de duinen beschermd. In de wintermaanden kan het namelijk erg stormen. Een ander voorbeeld is dat het halen van water uit een sloot bijvoorbeeld maximaal twee maanden mag duren. Zo komt het water in de sloot niet te laag te staan.

Toelichting op artikel 3.4: Wijziging en intrekking omgevingsvergunning

Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen een vergunning wijzigen. Bijvoorbeeld naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden of inzichten. Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen ook een vergunning intrekken. Dit doet het college alleen als een wijziging van de vergunning onvoldoende mogelijkheden biedt.

Voor zover het wateractiviteiten betreft waarvoor op grond van de verordening een vergunningplicht geldt, is artikel 3.4 een uitvloeisel van een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) (artikel 6.2). Ook wateractiviteiten die op grond van de verordening van de vergunningplicht zijn vrijgesteld (in de ‘algemene regels’) zijn in artikel 3.4 onder het bereik van deze instructieregel gebracht.

Toelichting op artikel 3.5: Verbod omgevingsvergunningvrije wateractiviteit zonder voorafgaande melding

Een omgevingsvergunningvrije activiteit die meldingsplichtig is, mag niet uitgevoerd worden voordat die melding aan dijkgraaf en hoogheemraden gedaan is.

Toelichting op artikel 3.6: Aanvullende eisen door middel van maatwerkvoorschriften

Verschillende categorieën van wateractiviteiten zijn van de omgevingsvergunningplicht uitgezonderd, indien aan alle voor die activiteiten geldende regels (‘algemene regels’) is voldaan. Door middel van een maatwerkvoorschrift kunnen dijkgraaf en hoogheemraden aan een tot een dergelijke categorie behorende wateractiviteit een nadere eis stellen. Ook kunnen zij door middel van een maatwerkvoorschrift bepalen dat van een of meer van de voor de wateractiviteit geldende algemene regels mag worden afgeweken. Een maatwerkvoorschrift kan in duur beperkt zijn.

Toelichting op artikel 3.7: Afwijken van regels door maatwerkvoorschrift

Zie toelichting op artikel 3.6.

Toelichting op artikel 3.8: Wijzigen en intrekken maatwerkvoorschrift

Zie toelichting op artikel 3.6.

Toelichting op artikel 3.9: Besluit kwaliteit leefomgeving

In dit artikel zijn regels opgenomen over wateractiviteiten in KRW-oppervlaktewaterlichamen in relatie tot artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Hierboven is uiteengezet dat deze verordening een gelaagde structuur kent. Die structuur komt er in grote lijnen op neer dat de hoofdstukken 1 en 3, voor zoveel zij zich daarvoor lenen, van toepassing zijn op alle wateractiviteiten in de verordening, en de hoofdstukken 4 tot en met 11 elk aanvullende bepalingen bevatten voor de afzonderlijke categorieën wateractiviteiten. De werking van dit artikel kan prevaleren boven een aanvullende bepaling. Indien een activiteit op grond van een regel in bijvoorbeeld hoofdstuk vier wel is toegestaan, zou het kunnen zijn dat dit artikel die activiteit toch niet toestaat.

Toelichting op hoofdstuk 4: Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken

Toelichting op afdeling 4.1: Algemeen

Artikel 3.1 van de Keur Delfland bevatte een vergunningplicht (‘watervergunning’) voor de in dat artikel genoemde activiteiten ter plaatse van een waterstaatswerk, in de bijbehorende beschermingszone en, indien die als zodanig is aangewezen op de legger, het profiel van vrije ruimte. Op grond van artikel 3.6 van de Keur Delfland konden dijkgraaf en hoogheemraden gevallen aanwijzen waarvoor deze vergunningplicht niet gold. Dergelijke gevallen zijn aangewezen in de Algemene regels behorende bij de Keur Delfland en de Algemene regel: steigers, vlonders of afmeerpalen en de Algemene regel: natuurvriendelijke oevers. Deze regelingen van dijkgraaf en hoogheemraden specificeren aan welke voorwaarden de in die regelingen genoemde activiteiten moeten voldoen, willen zij van de vergunningplicht op grond van de Keur Delfland zijn uitgezonderd.

Hoofdstuk 4 van de Waterschapsverordening is het hoofdstuk waarin de vergunningplicht in artikel 3.1 van de Keur Delfland alsook de Algemene regels behorende bij de Keur Delfland en de Algemene regel: steigers, vlonders of afmeerpalen zijn overgenomen. De Algemene regels natuurvriendelijke oevers zijn niet overgenomen (en worden ingetrokken), omdat er nu voor de aanleg van natte ecologische zones (zoals natuurvriendelijke oevers tegenwoordig heten) altijd een vergunning nodig is. Hoofdstuk 4 is daarmee een voortzetting van de vergunningplicht in artikel 3.1 van de Keur Delfland en de algemene regels (behoudens die voor natuurvriendelijke oevers). Op enkele kleine onderdelen is sprake van een wijziging of aanvulling. Die onderdelen zullen hierna, in de artikelsgewijze toelichting, worden benoemd en toegelicht.

De begrippen beperkingengebied en beperkingengebiedactiviteit zijn nieuw, en zijn afkomstig uit de Omgevingswet. Beperkingengebied wordt daarin gedefinieerd als een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dat werk of object. Voorbeelden van dergelijke gebieden zijn wegen, spoorwegen, luchthaventerreinen met (meestal) bijbehorende beheerzones. Ook (natte) waterstaatswerken met beschermingszones en, eventueel, profielen vrije ruimte vormen, mits als zodanig aangewezen, beperkingengebieden. Beperkingengebiedactiviteit wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een activiteit in een beperkingengebied. Op als zodanig aangewezen beperkingengebiedactiviteiten zijn derhalve de in een beperkingengebied geldende regels van toepassing. Het betreft in wezen slechts nieuw (indachtig de bedoeling van de Omgevingswet) uniform jargon, dat geen verandering brengt in het vergunningsstelsel in artikel 3.1 van de Keur Delfland.

Toelichting op artikel 4.1: Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten

Artikel 4.1 bevat de aanwijzing van de beperkingengebiedactiviteiten waarop hoofdstuk 4 van toepassing is en de hoofdregel dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten. Het artikel is overgenomen uit artikel 3.1 van de Keur Delfland.

Op deze plaats verdient nog vermelding dat Delfland niet van de omgevingsvergunningplicht in artikel 4.1 is uitgezonderd. Anders gezegd: ook Delfland heeft voor de aangewezen beperkingengebiedactiviteiten binnen de aangewezen beperkingengebieden een omgevingsvergunning nodig (de uitzonderingen op grond van artikel 4.2 daargelaten). In verreweg de meeste gevallen zal deze vergunning ‘eigen dienst’ betrekking hebben op door of in opdracht van Delfland aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen waterstaatswerken, als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a. In zoverre is deze vergunning ‘eigen dienst’ de opvolger van het projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. De reden om Delfland niet vrij te stellen van de omgevingsvergunningplicht is dat tegen de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende bezwaar en beroep op de bestuursrechter openstaan. Dat is ook het geval bij projectplannen als bedoeld in artikel 5.4 Waterwet. Het laten vervallen van die mogelijkheid tot het zoeken van bestuursrechtelijke rechtsbescherming is niet beoogd.

Toelichting op artikel 4.2: Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Artikel 4.2 bepaalt welke beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk van de omgevingsvergunningplicht zijn uitgezonderd. Daartoe behoren, genoemd in het eerst lid, vanzelfsprekend de beperkingengebiedactiviteiten die worden verricht ter uitvoering van een projectbesluit op grond van de Omgevingswet, nu het projectbesluit voor die uitvoering reeds een wettelijke grondslag biedt. Een omgevingsvergunning zou dan dubbelop zijn. Het eerste lid regelt eveneens dat indien aan een beperkingengebiedactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 4.8 tot en met 4.35 (afdeling 4.2) en de beperkingenactiviteit voldoet, daarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. De artikelen 4.8 tot en met 4.35 vormen de opvolger van de hiervoor, onder algemeen, genoemde Algemene regels behorende bij de Keur Delfland en de Algemene regel: steigers, vlonders of meerpalen. Nieuw is de bepaling, in het tweede lid, dat deze uitzondering op de omgevingsvergunningplicht niet geldt, indien de betreffende beperkingengebiedactiviteit fysiek of functioneel een samenstel vormt met een of meer activiteiten waarvoor op grond van de verordening, of waarvoor op grond van het bepaalde in of krachtens de wet, een omgevingsvergunning is vereist. In een dergelijk geval dient ook de beperkingengebiedactiviteit die is gereguleerd in de artikelen 4.8 tot en met 4.35 op vergunbaarheid te worden beoordeeld.

Toelichting op artikel 4.3: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De in artikel 4.3 genoemde vereisten waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingenactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk moet worden zijn een aanvulling op de algemene aanvraagvereisten in artikel 3.2. De vereisten zijn ontleend aan de huidige Waterregeling en verder afgestemd op de bestaande Delflandse praktijk van vergunningverlening.

Toelichting op artikel 4.4: Beoordelingsregels waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

Evenals de Waterwet kent de Omgevingswet vier soorten (natte) waterstaatswerken. De verordening, evenals de Legger Delfland, sluit daarbij aan. Het betreft waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, en kunstwerken die deze waterstaatswerken ondersteunen (ondersteunende kunstwerken). Voor beperkingengebiedactiviteiten ter plaatse van of nabij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden bevatten de artikelen 4.4 tot en met 4.7 afzonderlijke regels voor de beoordeling van die activiteiten op vergunbaarheid. De beoordelingsregels zijn geabstraheerd uit de verschillende, voor de beoordeling van watervergunningen op grond van artikel 3.1 van de Keur Delfland geldende beleidsregels en sluiten daarmee aan bij het bestaande beleid voor vergunningverlening. Nieuw is dat deze regels zijn opgenomen in een verordening. Het doel daarvan is dat burgers en bedrijven zich reeds op basis van de verordening – die, anders dan genoemde beleidsregels, digitaal is ontsloten via het Digitaal Stelsel Omgevingswet – een beeld kunnen vormen van de bril waardoor een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt bekeken. Dat sluit aan bij de Omgevingswet en, meer in het bijzonder, het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, waarin de beoordelingsregels zijn neergelegd voor de activiteiten die het Rijk vergunningplichtig heeft gesteld.

Bij de beantwoording van de vraag welke beoordelingsruimte dijkgraaf en hoogheemraden in het licht van de beoordelingsregels toekomt, is de formulering van de beoordelingsregels relevant. Die zijn in de artikelen 4.4, 4.6 en 4.7, in navolging van de systematiek in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving, onderverdeeld in drie typen: ‘betrekken bij’, ‘rekening houden met’ en ‘in acht nemen’.

Type 1 ‘betrekken bij’
Een beoordelingsregel ‘betrekken bij’ (type 1) betekent dat de te betrekken feiten en omstandigheden moeten worden meegenomen bij de besluitvorming. Een dergelijke beoordelingsregel is een concretisering van de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten. ‘Betrekken bij’ betekent dat dijkgraaf en hoogheemraden zich bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag rekenschap moeten geven van de in die regel aangeduide belangen. Deze categorie wordt daarom ook wel aangeduid als aandachtscriteria. Als bepaalde gegevens bij de besluitvorming moeten worden betrokken, zal het besluit duidelijk moeten maken in hoeverre en waarom dat (ook) is gebaseerd op die gegevens.

Type 2 ‘rekening houden met’
Bij een beoordelingsregel van type 2 (‘rekening houden met’) gaat het, anders dan bij de categorie ‘betrekken bij’, niet om elementen die omwille van een zorgvuldige voorbereiding bij de besluitvorming moeten worden meegenomen, maar om inhoudelijke sturing op de door het bestuursorgaan uit te voeren belangenafweging. Er is sprake van een minder zware vorm van binding dan bij instructieregels van het hierna te bespreken type 3.

De formulering betekent dat dijkgraaf en hoogheemraden beoordelingsvrijheid hebben. Andere belangen dan het belang dat wordt gediend met de beoordelingsregel kunnen de doorslag geven. Daar moeten dan wel goede redenen voor bestaan en dit moet deugdelijk worden gemotiveerd.

Een eventuele afwijking van de norm mag op grond van het evenredigheidsbeginsel nooit groter zijn dan noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat mitigerende of compenserende maatregelen worden vastgelegd in het besluit. Een instructieregel van type 2 brengt de zwaarwegende positie van een belang bij de belangenafweging tot uitdrukking, zonder echter dwingend te sturen op de uitkomst daarvan.

Type 3 ‘in acht nemen’
Instructieregels van type 3 (‘in acht nemen’) voorzien in een harde, dwingende doorwerking. Dijkgraaf en hoogheemraden moeten zich bij de uitoefening van de bevoegdheid aan de gestelde regel houden. Afwijken is slechts mogelijk, indien de betreffende regel daarin voorziet. De beoordelingsregels zijn volgens deze type-indeling gerangschikt.

Over een aantal beoordelingsregels wordt het volgende opgemerkt. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een waterkering moet (onder meer) in acht worden genomen dat het waterkerend vermogen niet mag verslechteren (artikel 4.4, eerste lid, aanhef en onder a). Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt (‘in acht nemen’) mag van die regel in beginsel niet worden afgeweken. Alleen als met de beperkingengebiedactiviteit waarvoor om vergunning wordt verzocht naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden een zwaarwegend maatschappelijk belang is gediend én voor die activiteit geen redelijk alternatief kan worden gevonden, mag van deze beoordelingsregel worden afgeweken (artikel 4.4, derde lid). Vanwege het zwaarwegende belang van de waterkerende functie van keringen dient een dergelijk afwijkingsbesluit door dijkgraaf en hoogheemraden zelf (dus niet in mandaat) te worden genomen (lid 4). Betreft het een primaire kering, dan wordt het afwijkingsbesluit voorts zo snel mogelijk ter kennis gebracht van de Verenigde Vergadering. Aan deze genoemde procedurele en materiële waarborgen bleek in de praktijk behoefte te zijn.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met name ook die van anderen dan Delfland, kunnen gevolgen hebben voor het oppervlaktewatersysteem en het functioneren daarvan. Wanneer een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling is begrepen in een omgevingsplan, omgevingsvergunning (bijvoorbeeld voor een omgevingsplanactiviteit) of een projectbesluit, betekent dat weliswaar niet automatisch dat die ontwikkeling ook daadwerkelijk haar beslag krijgt, maar wél dat daarvoor een wettelijke basis bestaat (in de vorm van omgevingsplan, omgevingsvergunning of projectbesluit). Artikel 4.6, tweede lid, aanhef en onder g, schrijft voor dat met dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een oppervlaktewaterlichaam, indien de daadwerkelijke uitvoering in de nabije toekomst aannemelijk is. Met name dient dan rekening te worden gehouden met de gevolgen van die reeds voorziene ontwikkelingen voor het oppervlaktewaterwatersysteem. Niet zelden zullen die ontwikkelingen al door Delfland zijn beoordeeld op verenigbaarheid (al dan niet onder voorwaarden) met het oppervlaktewatersysteem in het kader van de watertoets, en mogelijk zijn daarvoor door Delfland ook al vergunningen verleend. Bij de beoordeling van een (latere) aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit ter plaatse van of nabij een oppervlaktewaterlichaam zal daarmee rekening moeten worden gehouden, in de zin dat wordt nagegaan of het oppervlaktewatersysteem de gevolgen van die activiteit kan dragen, als ook die reeds voorziene ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden.

In de artikelen 4.4, tweede lid, en 4.6, tweede lid onder g, is bepaald dat bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke functie. Het gaat dan om de maatschappelijke functie van respectievelijk de waterkering en het oppervlaktewaterlichaam, als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid. Zie voor een uitleg van ‘maatschappelijke functie’ de toelichting op artikel 1.2.

Toelichting op artikel 4.5: Beoordelingsregels Delflandsedijk

(nieuw)

Toelichting op artikel 4.6: Beoordelingsregels oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken

Zie toelichting op artikel 4.4.

Toelichting op artikel 4.7: Beoordelingsregels bergingsgebieden en bijbehorende ondersteunende kunstwerken

Zie toelichting op artikel 4.4.

Toelichting op afdeling 4.2: Omgevingsvergunningvrije beperkingengebiedactiviteiten

In afdeling 4.2 van de waterschapsverordening is bepaald in welke gevallen geen vergunning is vereist voor activiteiten op of nabij waterstaatswerken. Op de artikelen 4.8 tot en met 4.35 (afdeling 4.2) is hiervoor, bij de bespreking van artikel 4.2, reeds ingegaan. Voor deze artikelen is een uitvoerige publiekstoelichting (met afbeeldingen) opgesteld. Deze vindt u bij de artikelsgewijze toelichting van deze artikelen.

Toelichting op paragraaf 4.2.1: Steigers en vlonders

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van een steiger of vlonder. Let op: kijk eerst goed waar u de steiger of vlonder wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het plaatsen van een steiger of vlonder bij een watergang, én de regels voor het plaatsen van een steiger of vlonder bij een dijk of kade. Let op: wilt u de steiger of vlonder gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.

Toelichting op artikel 4.8: Aanleggen, wijzigen en houden steiger of vlonder

Toelichting op artikel 4.8, lid 2.

Wilt u een steiger of vlonder plaatsen bij een watergang, zoals een sloot, of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:

  • 2a. Plaats geen steiger of vlonder bij oevers met een natte ecologische zone
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een steiger of vlonder kunnen waterplanten niet goed groeien.

  • 2b. De afstand tussen de steiger of vlonder en een gemaal is minimaal 50 meter
    2c. De afstand tussen de steiger of vlonder en een lozingspunt is minimaal 10 meter
    2d. De afstand tussen de steiger of vlonder en een stuw of duiker is minimaal 10 meter
    Er gelden extra regels voor een steiger of vlonder op bepaalde plekken. Op deze plekken stroomt het water vaak sneller. Een steiger of vlonder kan het water nog harder laten stromen. Zo kan er schade ontstaan aan de oever. Een gemaal, lozingspunt en duiker zijn belangrijk voor het transport van water. Een steiger kan de het stromen van water afremmen en daarom moeten er ruimte zitten tussen steiger of vlonder en de plaats van een gemaal, lozingspunt of duiker.

  • 2e. De afstand tussen 2 steigers of vlonders is minimaal 2 meter
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. Waterplanten zorgen voor schoon en gezond water. We moeten het water goed kunnen blijven onderhouden. Daarom mogen er niet te veel steigers of vlonders dicht bij elkaar in het water liggen.

  • 2f. De steiger of vlonder steekt minimaal 35 cm boven het water uit
    Er moet genoeg ruimte zijn onder de steiger of vlonder. Het water moet goed door kunnen blijven stromen ook als het water tijdelijk hoger staat. Is de zijkant van de steiger of vlonder dicht? Dan moet de afstand tussen het water en de onderkant van de zijkant minimaal 35 centimeter zijn. Dus: geen enkel onderdeel van de steiger of vlonder mag minder dan 35 centimeter boven het water liggen. We gaan hierbij uit van het waterniveau in een normale situatie. Dit noemen we ook wel: flexibel schouwpeil.

  • 2g. De steiger of vlonder mag maximaal 1,5 meter over het water uitsteken
    2h. De steiger of vlonder mag maximaal 1/8 deel van de breedte van het water innemen
    2i. De steiger of vlonder mag maximaal 6 meter breed zijn
    Boten moeten makkelijk door het water kunnen blijven varen. Daarom mag de steiger of vlonder niet te groot zijn. Hoe groot precies, hangt af van het water waar de steiger of vlonder in staat. Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. Waterplanten zorgen voor schoon en gezond water. We moeten het water goed kunnen blijven onderhouden. Daarom mag de steiger of vlonder niet te groot zijn, en hebben we regels over de vorm ervan.

In de tekeningen hieronder ziet u de regels over afmetingen.

WSV_Art04.08lid2_toelichting_figuur1.jpg

WSV_Art04.08lid2_toelichting_figuur2.jpg

Let op: bouwt u een steiger of vlonder aan een dijk of kade? Dan gelden er nog meer regels. Let op: wilt u de steiger of vlonder gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.

Toelichting op artikel 4.8, lid 3.

Wilt u een steiger of vlonder plaatsen aan een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. En u moet zich houden aan de regels voor het plaatsen van een steiger of vlonder aan een watergang. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een dijk of kade:

  • 3a. Plaats geen vlonder of steiger op de bovenkant van een dijk of kade, of op de waterkant
    Het Hoogheemraadschap van Delfland moeten de dijken en kades kunnen controleren. Want het is belangrijk dat ze stevig genoeg blijven om het water tegen te houden. We kunnen dijken en kades niet goed controleren als er een vlonder of steiger op de dijk of aan de waterkant zit.

  • 3b. Plaats de palen voor een steiger of vlonder zonder trilling. Gebruik dus geen heiblok of trilblok. U kunt de palen wel in het water drukken
    3c. Zorg dat de grond niet uitspoelt als u de palen voor een steiger of vlonder plaatst; een veilige manier is de palen te drukken.
    Door trillingen kan de grond minder stevig worden of uitspoelen. Zo kan de dijk of kade gedeeltelijk of helemaal inzakken, en het water niet meer goed tegenhouden.

  • 3d. Maak een oeverbescherming over de hele lengte van de steiger of vlonder
    Door de steiger of vlonder kan er grond uitspoelen. Zo kan de dijk of kade beschadigd raken, en het water niet meer goed tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels.

WSV_Art04.08lid3_toelichting figuur3.jpg

Let op: wilt u de steiger of vlonder gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.

Toelichting op artikel 4.9: Verwijderen steiger of vlonder

Toelichting op artikel 4.9, lid 2.

Wilt u een steiger of vlonder weghalen bij een watergang of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:

Toelichting op artikel 4.9, lid 3.

Wilt u een steiger of vlonder weghalen van een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:

  • 3b. Voorkom trillingen als u een steiger of vlonder weghaalt van een dijk of kade.
    3c. Zorg dat er geen grond uitspoelt als u de steiger of vlonder weghaalt.
    De kade of dijk kan beschadigd raken door trillingen of grond die wegspoelt. Een beschadigde dijk of kade kan soms niet meer goed het water tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.2: Afmeerpalen

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van een afmeerpaal. Let op: kijk eerst goed waar u de afmeerpaal wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld: de regels voor het plaatsen van een afmeerpaal in een watergang, én de regels voor het plaatsen van een afmeerpaal bij een dijk of kade. Let op: wilt u de afmeerpaal gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.

Toelichting op artikel 4.10: Plaatsen, wijzigen en houden afmeerpaal

Toelichting op artikel 4.10, lid 2.

Wilt u een afmeerpaal plaatsen in een watergang of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:

  • 2a. Plaats geen afmeerpaal bij oevers in een natte ecologische zone.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Op iedere plek met een afmeerpaal, groeien door het aanleggen van boten geen waterplanten.

  • 2b. De afstand tussen de afmeerpaal en een gemaal is minimaal 50 meter.
    2c. De afstand tussen de afmeerpaal en een lozingspunt is minimaal 10 meter.
    2d. De afstand tussen de afmeerpaal en een ondersteunend kunstwerk is minimaal 10 meter.
    Op deze plekken stroomt het water vaak sneller. Een afmeerpaal kan het water nog harder laten stromen. Zo kan er schade ontstaan aan de oever. Gemalen, lozingspunten, stuwen en duikers zijn belangrijk voor het transport van water. Een afmeerpaal kan de werking daarvan hinderen en daarom moeten er ruimte zitten tussen een afmeerpaal en de plaats van een gemaal, lozingspunt, stuw of duiker.

  • 2e. De afstand tussen de afmeerpaal en en een bestaande afmeerpaal is minimaal 2 meter.
    2f. De afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn is maximaal 1,5 meter.
    2g. De afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn is maximaal 1/8 van de breedte van het water.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. Waterplanten zorgen voor schoon en gezond water. Wij moeten het water en de oevers goed kunnen blijven onderhouden. En boten moeten makkelijk door het water kunnen blijven varen.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.09lid2_toelichting figuur4.jpg

Let op: plaatst u een afmeerpaal aan een dijk of kade? Dan gelden er nog meer regels. Let op: wilt u de afmeerpaal gebruiken om een gemotoriseerde boot aan te leggen? Dan moet u zich houden aan extra regels. U mag een gemotoriseerde boot niet overal aanleggen. U mag ook niet overal varen met een gemotoriseerde boot. De regels staan in de Vaarverordening van Delfland en een verordening van de gemeente.

Toelichting op artikel 4.10, lid 3.

Wilt u een afmeerpaal plaatsen bij een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Hoogheemraadschap van Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van een afmeerpaal in een watergang. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een dijk of kade:

  • 3a. Plaats geen afmeerpaal op de bovenkant of op het buitentalud van een dijk of kade.
    De dijken en kades moeten stevig genoeg blijven om het water tegen te houden. De dijken en kades worden minder stevig als er afmeerpalen op de bovenkant of op het buitentalud worden gezet.

  • 3b. Plaats de afmeerpaal zonder trilling.
    3c. Zorg dat de grond niet uitspoelt als u de afmeerpaal plaatst.
    Door trillingen kan de grond minder stevig worden of uitspoelen. Zo kan de dijk of kade gedeeltelijk of helemaal inzakken, en het water niet meer goed tegenhouden. Gebruik dus geen heiblok of trilblok. Een veilige manier is de palen te drukken.

  • 3d. Maak een oeverbescherming tussen de afmeerpalen die u plaatst.
    Men gebruikt afmeerpalen om schepen aan vast te leggen. Het schroefwater van een schip kan de bodem omwoelen. Daarom is er oeverbescherming nodig om te voorkomen dat de bodem en de oever uitspoelt.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.10lid3_toelichting figuur5.jpg

Toelichting op artikel 4.11: Verwijderen afmeerpaal

Toelichting op artikel 4.11, lid 3.

Wilt u afmeerpaal weghalen van een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Hoogheemraadschap van Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:

  • 3b. Voorkom trillingen als u een afmeerpaal weghaalt van een dijk of kade.
    3c. Zorg dat er geen grond uitspoelt als u de afmeerpaal weghaalt.
    De kade of wijk kan minder stevig worden of beschadigd raken door trillingen of grond die wegspoelt. Een beschadigde dijk of kade kan soms niet meer goed het water tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.3: Bruggen

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over regels voor het plaatsen en weghalen van een brug.

Toelichting op artikel 4.12: Aanleggen, wijzigen en houden brug

Toelichting op artikel 4.12, lid 2.

Wilt u een brug plaatsen in secundair water of een bergingsgebied? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:

  • 2a. Bouw geen brug in natte ecologische zones.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Op iedere plek met een brug, groeien minder of geen waterplanten.

  • 2b. De onderkant van de brug ligt minimaal 0,5 meter boven het waterpeil.
    Het water moet goed kunnen blijven doorstromen ook als het water bij extreme buien stijgt.

  • 2c. Maak de brug niet breder dan 4 meter.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. Waterplanten zorgen voor schoon en gezond water.

  • 2d+e. Plaats de brug op minimaal 5 meter afstand van een andere burg of van een ondersteunend kunstwerk.
    Bruggen mogen niet te dicht bij andere bruggen of ondersteunende kunstwerken (zoals een stuw) liggen. Want dan kan het water niet goed doorstromen. Dit kan dan teveel worden verstoord.

  • 2f. Maak geen steunpunt tussen de twee oevers.
    Het water moet goed kunnen blijven doorstromen.

  • 2g. Neem maatregelen om te voorkomen dat de oever erodeert of instort.
    De oever kan beschadigd raken door de grond die wegspoelt. Onder de brug is beschadiging aan de oever minder goed te zien en moeilijk te herstellen. Een manier om dat te doen is het plaatsen van oeverbescherming over de hele breedte van de brug plus minimaal 2 meter aan iedere kant.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.12lid3_toelichting figuur6.jpg

Toelichting op artikel 4.12, lid 3.

Wilt u een brug plaatsen in, boven of naast een dijk of kade, primair water, een natte ecologische zone of een kunstwerk? Dat mag niet zonder vergunning. Een brug zelf en het plaatsen van een brug kunnen de dijk of kade minder stevig maken.

Toelichting op artikel 4.13: Verwijderen brug

Wilt u een brug weghalen uit of van een dijk of kade, primair water, een natte ecologische zone of een kunstwerk? Dat mag niet zonder vergunning. In of bij een bergingsgebied, secundair water mag een brug wel weggehaald worden. Dan moet u daarvoor een melding doen bij Hoogheemraadschap van Delfland.

Toelichting op paragraaf 4.2.4: Oeverbescherming

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van oeverbescherming. Let op: kijk eerst goed waar u de oeverbescherming wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een oeverbescherming in een watergang, én de regels voor het plaatsen van een oeverbescherming bij een dijk of kade.

Toelichting op artikel 4.14: Aanleggen, wijzigen en houden oeverbescherming

Toelichting op artikel 4.14, lid 2.

Wilt u een oeverbescherming aanleggen in een watergang of een bergingsgebied? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2a. Plaats geen oeverbescherming in een natte ecologische zone.
    Er moeten genoeg planten kunnen groeien in de natte ecologische zone. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een oeverbescherming kunnen waterplanten niet goed groeien.

  • 2b. Plaats de oeverbescherming dan in een rechte lijn zoveel mogelijk op de doorgaande oeverlijn.
    2c. Maak de oeverbescherming gronddicht.
    2f. Zorg ervoor dat u geen water opvult met grond.
    De watergangen moeten met een oeverbescherming even breed blijven. Er mag ook geen grond uit de oever in het water komen. Zo kan het water overal goed stromen als dat nodig is. En zo past er evenveel water in de watergang.

  • 2d. Laat lozingspijpen uitsteken tot buiten de oeverbescherming.
    Het gras moet gemaaid worden. Dat lukt niet als er lozingspijpen uitsteken.

Toelichting op artikel 4.14, lid 3.

Wilt u een oeverbescherming maken bij een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 3. Gebruik een beschoeiing.
    Een beschoeiing is relatief eenvoudig te plaatsen. Wilt een damwand plaatsen? Vraag Delfland of u een damwand mag plaatsen met een vergunning. Bij de vergunning horen regels over het materiaal. En over de manier waarop u de damwand plaatst. Als een damwand niet voorzichtig wordt geplaatst, wordt de dijk of kade minder stevig.

Toelichting op artikel 4.15: Verwijderen oeverbescherming

Wilt u een oeverbescherming weghalen uit een watergang, dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 3. Staat de oeverbescherming in de legger van Delfland? Dan moet u vragen of u de oeverbescherming mag weghalen met een vergunning.
    Deze oeverbescherming is bij een dijk of kade onderdeel van de dijk of kade. De oeverbescherming houdt grond op zijn plek. Grond kan zo het water tegenhouden. Daarom mag u de oeverbescherming niet zomaar weghalen.

  • 2b. Herstel de oude waterkant als u een oeverbescherming weghaalt.
    Het water stroomt minder goed als grond in het water komt. Ook als het water smaller wordt. Daarom moet het water weer net zo breed worden als vóórdat er een damwand of beschoeiing was. In de legger staat de plek van de waterkant.

Toelichting op paragraaf 4.2.5: Straatmeubilair

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van straatmeubilair. Let op: kijk eerst goed waar u straatmeubilair wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van straatmeubilair in een watergang, én de regels voor het plaatsen van straatmeubilair bij een dijk of kade.

Toelichting op artikel 4.16: Plaatsen, wijzigen en houden straatmeubilair

Toelichting op artikel 4.16, lid 2.

Wilt u straatmeubilair plaatsen naast de waterkant van een primair water? Dan geldt deze regel:

  • 2. Plaats het straatmeubilair op minimaal 1,5 meter afstand van de waterkant.
    Het water moet goed kunnen blijven doorstromen.

Hieronder ziet u de regel in een tekening.

WSV_Art04.16lid2_toelichting figuur7.jpg

Toelichting op artikel 4.16, lid 3.

Wilt u straatmeubilair plaatsen naast de waterkant van een secundair water? Dan geldt deze regel:

  • 3. Plaats het straatmeubilair op minimaal 0,5 meter afstand van de waterkant.
    Het water moet goed kunnen blijven doorstromen en goed onderhouden kunnen worden.

Hieronder ziet u de regel in een tekening.

WSV_Art04.16lid3_toelichting figuur8.jpg

Toelichting op artikel 4.16, lid 4.

Wilt u straatmeubilair plaatsen op of naast de dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 4a. U plaatst alleen reflectorpalen, bermplanken of borden. De borden staan op flespalen of buispalen.
    4b. U fundeert het straatmeubilair zonder verzwaarde voet.
    Er lopen veel wegen langs water in Delfland. Straatmeubilair mag geen schade veroorzaken aan een dijk of kade. Die moet stevig genoeg blijven om het water tegen te houden. Een zware voet kan gaten veroorzaken in de dijk of kade. Staat het bord op een flespaal, buispaal of reflectorpaal? Dan is dat meestal niet schadelijk voor de dijk of kade.

  • 4c. Maakt u gaten in de dijk of kade? Vul de gaten na elke werkdag. Gebruik grond die geschikt is voor deze dijk of kade.
    De dijk of kade worden minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op artikel 4.16, lid 5.

Wilt u straatmeubilair plaatsen op de zeewering? Dan moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van straatmeubilair op een dijk. Daarnaast geldt bepaalde regels:

  • 5a. U mag alleen het straatmeubilair op, boven of over de dijk plaatsen. Het mag niet in de dijk.
    Straatmeubilair mag geen schade veroorzaken aan de dijk. Die moet stevig genoeg blijven om het water tegen te houden.

  • 5b. Grond die u uitgraaft gebruikt u in de buurt van het straatmeubilair.
    Straatmeubilair mag geen schade veroorzaken aan een duin. In de duinen stuift het zand anders dichtbij grote voorwerpen. Het zand moet in de duinen blijven.

Toelichting op artikel 4.17: Verwijderen straatmeubilair

Wilt u straatmeubilair weghalen van een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2. Ontstaan er gaten doordat u straatmeubilair weghaalt? Dan moet u de gaten meteen dichtmaken. Gebruik grond die geschikt is voor de dijk of kade.
    3. Maakt u gaten in de dijk of kade? Vul de gaten na elke werkdag. Gebruik grond die geschikt is voor deze dijk of kade.
    De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.6: Kabels

Hoe weet u wat mag? Hieronder staat de uitleg voor het leggen en weghalen van kabels. Let op: kijk eerst goed waar u kabels wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 3 sets regels, bijvoorbeeld:

  • de regels voor het leggen van kabels in een watergang,

  • de regels voor het leggen van kabels die gelden bij alle dijken of kades, én

  • de regels voor het leggen van kabels die alleen gelden bij een polderkade.

Toelichting op artikel 4.18: Aanleggen, wijzigen en houden kabel

Toelichting op artikel 4.18, lid 3.

Wilt u een kabel leggen in of naast een primair water? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in een primair water, zoals een kanaal:

  • 3b. Leg de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte
    Als we het water en de oevers onderhouden of baggeren, willen we voorkomen dat we kabels raken en beschadigen.

  • 3c. Hang een kabel niet lager dan de onderkant van de brug
    3d. Gebruik een sleufloze techniek met boorspoeling om de kabel te leggen.
    Een kabel leggen in of naast een primair water gebeurt vaak. De waterkant moet wel heel blijven. Legt u de kabel door een sleuf te graven, te boren of een boogzinker te gebruiken? Dan kunnen de oevers beschadigen en zijn ze misschien niet stevig genoeg meer. Hangt de kabel te laag onder de brug? Dan kan het water niet meer goed stromen.

Toelichting op artikel 4.18, lid 5.

Wilt u een kabel leggen in of naast een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in of naast een dijk of kade:

  • 5a. Gooi de afgegraven grond na elke werkdag weer terug in het graafgat.
    5b. Zorg dat u elke afgegraven grondsoort weer terugbrengt in de laag waar die zat.
    5c. Zorg dat u verschillende grondsoorten in de dijk of kade na afloop laag voor laag verdicht.
    5d. Zorg dat de dijk of kade er na het werk weer net zo uitziet als ervoor (zie artikel 4.20 lid 2d).
    Kabels in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de kade aan te sluiten op stroom en internet. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u gaten in de dijk of kade meteen weer dichtmaken.

Toelichting op artikel 4.18, lid 6.

Wilt u een kabel leggen in of naast de zeewering? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in of naast een dijk. Daarnaast geldt deze regel bij de zeewering:

  • 6. Zit de kabel in de zeewering? Dan ligt de kabel in een stedelijk gebied.
    In stedelijk gebied zijn kabels noodzakelijk. Buiten het stedelijk gebied wil Delfland weten waar er kabels komen. Daarom is er buiten het stedelijk gebied een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 4.18, lid 7.

Wilt u een kabel leggen in of naast een regionale waterkering of polderkade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een kabel in een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een regionale waterkering of polderkade:

  • 7a. Gebruik geen hoogspanningskabel.
    7b. De kabel ligt haaks op de kade.
    7c. Houd bij een kabel in de dijk maximaal 80 cm afstand tussen de onderkant van de kabel en het maaiveld.
    7d. In de kade ligt de kabel in een sleuf.
    Kabels in de kade zijn nodig om huizen aan de kade aan te sluiten op stroom en internet. Alleen moet de kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u gaten in de kade meteen weer dichtmaken. En mag u de kabel alleen loodrecht op de kade leggen.

Toelichting op artikel 4.18, lid 10.

Wilt u een kabel leggen in, onder of naast een duiker? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan deze regel over het leggen van een kabel in, onder of naast een duiker:

  • 10. Houd bij een duiker minimaal 20 cm afstand tussen de kabel en de boven- of onderkant van de duiker.
    Dit is om de duiker te beschermen tegen beschadiging, zodat het water erdoorheen kan blijven stromen.

Toelichting op artikel 4.19: Verwijderen kabel

De regels voor het weghalen van een kabel zijn vergelijkbaar als die voor het leggen ervan.

Toelichting op paragraaf 4.2.7: Leidingen en mantelbuizen

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het leggen en weghalen van leidingen en mantelbuizen. Let op: kijk eerst goed waar u de leiding of mantelbuis wilt leggen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 3 sets regels, bijvoorbeeld:

  • de regels voor het leggen van leidingen en mantelbuizen in een watergang,

  • de regels voor het leggen van leidingen en mantelbuizen die gelden bij alle dijken of kades, én

  • de regels voor het leggen van leidingen en mantelbuizen die alleen gelden bij een polderkade.

Toelichting op artikel 4.20: Aanleggen, wijzigen en houden leiding of mantelbuis

Toelichting op artikel 4.20, lid 2.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast een primair water? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in een primair water, zoals een kanaal:

  • 2b. Leg de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte
    De leiding of mantelbuis moet diep genoeg in de bodem liggen. Als we het water en de oevers onderhouden of baggeren, willen we voorkomen dat we leidingen of mantelbuizen raken en beschadigen.

  • 2a. Leg de leiding of mantelbuis onder de watergang haaks op die watergang.
    2c. Hang een leiding of mantelbuis niet lager dan de onderkant van de brug.
    2d. Zorg dat de leiding of mantelbuis voldoet aan de eisen van NEN 3650 serie.
    2e. Gebruik onder primair water een sleufloze techniek met boorspoeling.

Toelichting op artikel 4.20, lid 4.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of naast een dijk of kade:

  • 4a. De druk in de leiding of mantelbuis is maximaal 3 bar.
    4b. De doorsnede van de leiding of mantelbuis is maximaal 110 mm dik.
    4c. De leiding of mantelbuis voldoet aan NEN 3650 serie.
    4d. Legt u de leiding met gas of vloeistof zonder sleuf? Dan heeft u een mantelbuis nodig.
    4e. De mantelbuis is aan beide kanten waterdicht.
    4f. Gooi de afgegraven grond na elke werkdag weer terug in het graafgat.
    4g. Zorg dat u elke afgegraven grondsoort weer terugbrengt in de laag waar die zat.
    4h. Zorg dat u verschillende grondsoorten in de dijk of kade na afloop laag voor laag verdicht.
    4i en 4j. Zorg dat de dijk of kade er na het werk weer net zo uitziet als ervoor.
    Leidingen of mantelbuizen in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de dijk of kade aan te sluiten op gas, water en riool. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u de gaten meteen weer dichtmaken.

Toelichting op artikel 4.20, lid 5.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in of naast de zeewering? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of n aast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij de zeewering:

  • 5a. In de dijk ligt de leiding of mantelbuis binnen stedelijk gebied.
    In stedelijk gebied zijn leidingen en mantelbuizen noodzakelijk. Buiten het stedelijk gebied wil Delfland weten waar leidingen en mantelbuizen komen. Daarom is er buiten het stedelijk gebied een vergunning nodig.

  • 5b. Gebruik geen boogboring om de leiding of mantelbuis te leggen.
    Leidingen of mantelbuizen in de dijk of kade zijn nodig om huizen aan de dijk of kade aan te sluiten op gas, water en riool. Alleen moet de dijk of kade wel stevig genoeg blijven om water tegen te houden. Daarom moet u de gaten meteen weer dichtmaken.

Toelichting op artikel 4.20, lid 6.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen naast een regionale waterkering of polderkade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan alle regels over het leggen van een leiding of mantelbuis in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels bij een regionale waterkering of polderkade:

  • 6a. De leiding of mantelbuis ligt loodrecht op de kade.
    6b. Houd bij een leiding of mantelbuis in de kade maximaal 1 meter afstand tussen de onderkant van de leiding en het maaiveld.
    6c. In de kade ligt de leiding of de mantelbuis in een sleuf.

Toelichting op artikel 4.20, lid 7.

Wilt u een leiding of mantelbuis leggen in, onder of naast een duiker? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Ook moet u zich houden aan deze regel over het leggen van een leiding of mantelbuis in, onder of naast een duiker:

  • 7a. Houd bij een duiker minimaal 20 cm afstand tussen de leiding of mantelbuis en de boven- of onderkant van de duiker.
    Dit is om de duiker te beschermen tegen beschadiging, zodat het water erdoorheen kan blijven stromen.

Toelichting op artikel 4.21: Verwijderen leiding of mantelbuis

De regels voor het weghalen van een leiding of mantelbuis zijn vergelijkbaar als die voor het leggen ervan.

Toelichting op paragraaf 4.2.8: Hekken

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het plaatsen en weghalen van hekken. Let op: kijk eerst goed waar u het hek wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een hek naast een watergang, én de regels voor het plaatsen van een hek op of naast een dijk of kade.

Toelichting op artikel 4.22: Plaatsen, wijzigen en houden hek

Toelichting op artikel 4.22, lid 2.

Wilt u een hek plaatsen naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2a. Plaats geen hek in een natte ecologische zone.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de natte ecologische zone. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een hek kunnen planten niet goed groeien. Een hek kan ook dieren tegenhouden.

  • 2b. Een hek parallel aan het water staat in de insteek en is maximaal 1 meter hoog.
    Het water en de waterkant moeten goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.22lid2_toelichting figuur9.jpg

Toelichting op artikel 4.22, lid 3.

Wilt u een hek plaatsen op of naast de Delflandsedijk? Dan gelden bepaalde regels:

  • 3a. Maak het hek maximaal 1 meter hoog.
    3b. Maak een vrije doorgang bij het water door het hek korter te maken. Of door een draaibaar deel in het hek te maken. De vrije doorgang is minimaal 4 meter breed.
    De dijk moeten goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 3c. Ontstaan er gaten in de dijk doordat u hek plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor deze dijk.
    De dijk wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op artikel 4.22, lid 4.

Wilt u een hek plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die niet is aangeheeld? Een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:

  • 4a. Plaats het hek niet op het buitentalud of de kruin van kade. Dus alleen op het binnentalud.
    4b. Maak het hek maximaal 1 meter hoog op het binnentalud en tot 1 meter van de teenlijn landwaarts.
    De kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 4c. Wilt u een hek plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
    De kade kan minder stevig worden door een hek met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een hek met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.

  • 4d. Ontstaan er gaten in de kade doordat u een hek plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor deze kade.
    De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.22lid4_toelichting figuur10.jpg

Toelichting op artikel 4.22, lid 5.

Wilt u een hek plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die is aangeheeld? Een aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:

  • 5a. De afstand tussen het hek en de buitenkruinlijn is minimaal 2 meter.
    5b. Plaatst u een hek evenwijdig aan de kade? En plaatst u het tussen de 2 en 3 meter van de buitenkruinlijn? Dan mag het hek hier maximaal 1 meter hoog zijn.
    De kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 5c. Wilt u een hek plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
    De kade kan minder stevig worden door een hek met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een hek met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.

  • 5d. Ontstaan er gaten in de kade doordat u het hek plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor deze kade.
    De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.22lid5_toelichting figuur11.jpg

Toelichting op artikel 4.23: Verwijderen hek

Toelichting op artikel 4.23, lid 2.

Wilt u een hek weghalen van of bij een dijk of kade? Dan geldt deze regels

  • 2. Ontstaan er gaten doordat u een hek weghaalt? Dan moet u aan het einde van de werkdag de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor de dijk of kade.
    De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.9: Schuttingen

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van een schutting. Let op: kijk eerst goed waar u de schutting wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een schutting naast een watergang, én de regels voor het plaatsen van een schutting op of naast een dijk of kade.

Toelichting op artikel 4.24: Plaatsen, wijzigen en houden schutting

Toelichting op artikel 4.24, lid 2.

Wilt u een schutting plaatsen naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2a. Plaats geen schutting in een natte ecologische zone.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de natte ecologische zone. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een schutting kunnen planten niet goed groeien. Een schutting kan ook dieren tegenhouden.

  • 2b. Plaats de schutting haaks op het water.
    Het water en de waterkant moeten goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.24lid2_toelichting figuur12.jpg

Toelichting op artikel 4.24, lid 3.

Wilt u een schutting plaatsen op of naast de Delflandsedijk? Dan gelden bepaalde regels:

  • 3a. Plaats de schutting minimaal 1 meter buiten de teenlijn.
    De dijk moeten goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle. Daarom mag er geen schutting op staan.

  • 3b. Ontstaan er gaten in de dijk doordat u de schutting plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor deze kade.
    De dijk wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk het water minder goed tegenhouden.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.24lid3_toelichting figuur13.jpg

Toelichting op artikel 4.24, lid 4.

Wilt u een schutting plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die niet is aangeheeld? Een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:

  • 4a. Plaats de schutting minimaal 1 meter buiten de teenlijn.
    De kade moeten goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 4b. Wilt u een schutting plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
    De kade kan minder stevig worden door een schutting met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een schutting met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.

  • 4c. Ontstaan er gaten in de kade doordat u de schutting plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor deze kade.
    De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.24lid4_toelichting figuur14.jpg

Toelichting op artikel 4.24, lid 5.

Wilt u een schutting plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die is aangeheeld? Een aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien. Dan gelden bepaalde regels:

  • 5a. De afstand tussen de schutting en de buitenkruinlijn is minimaal 2 meter.
    De kade moeten goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 5b. Plaatst u een schutting evenwijdig aan de kade? En plaatst u het tussen de 2 en 3 meter van de buitenkruinlijn? Dan mag de schutting hier maximaal 1 meter hoog zijn.
    Delfland moet de kade kunnen controleren. Bij een lage schutting kunnen we over de schutting heen kijken.

  • 5c. Wilt u een schutting plaatsen met een ingegraven verzwaarde voet? Dan moet u Delfland vragen of dit met een vergunning mag.
    De kade kan minder stevig worden door een schutting met een ingegraven verzwaarde voet. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. Daarom moet u voor het plaatsen van een schutting met een ingegraven verzwaarde voet een vergunning aanvragen.

  • 5d. Ontstaan er gaten in de kade doordat u de schutting plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor deze kade.
    De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.24lid5_toelichting figuur15.jpg

Toelichting op artikel 4.25: Verwijderen schutting

Toelichting op artikel 4.25, lid 2.

Wilt u een schutting weghalen van of bij een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2. Ontstaan er gaten doordat u een schutting weghaalt? Dan moet u de gaten aan het einde van de werkdag dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor de dijk of kade.
    De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.10: Veekerende voorzieningen

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van een veekerende voorziening. Let op: kijk eerst goed waar u de veekerende voorziening wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor het plaatsen van een veekerende voorziening naast een watergang, én de regels voor het plaatsen van een veekerende voorziening op of naast een dijk of kade.

Toelichting op artikel 4.26: Plaatsen, wijzigen en houden veekerende voorziening

Toelichting op artikel 4.26, lid 2.

Wilt u een veekerende voorziening plaatsen naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2a. Plaats geen veekerende voorziening in een natte ecologische zone.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de natte ecologische zone. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een veekerende voorziening kunnen planten niet goed groeien. Een veekerende voorziening kan ook de verkeerde dieren tegenhouden.

  • 2b. Maak de veekerende voorziening maximaal 1 meter hoog.
    Het water en de waterkant moeten goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

Toelichting op artikel 4.26, lid 3.

Wilt u een veekerende voorziening plaatsen op of naast de Delflandsedijk? Dan gelden bepaalde regels:

  • 3a. Maak de veekerende voorziening maximaal 1 meter hoog.
    3b. Zorg voor een vrije doorgang van minimaal 4 meter. U maakt deze doorgang door op deze plek geen veekerende voorziening te zetten. Of door ervoor te zorgen dat de draad makkelijk los kan.
    De dijk moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 3c. Ontstaan er gaten in de dijk doordat u de veekerende voorziening plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor de dijk.
    De dijk wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op artikel 4.26, lid 4.

Wilt u een veekerende voorziening plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 4a. Plaats de veekerende voorziening niet op het buitentalud.
    4b. Plaatst u de veekerende voorziening op de kruin van een kering? Maak de afrastering dan maximaal 60 cm hoog.
    4c. Plaatst u de veekerende voorziening op een aangeheelde kering? Maak de afrastering dan op de kruin en tot op 2 meter uit de buitenkruinlijn maximaal 60 cm hoog.
    De kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 4d. Ontstaan er gaten in de kade doordat u de veekerende voorziening plaatst? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor de kade.
    De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden.

Hieronder ziet u de regels in een tekening.

WSV_Art04.26lid4_toelichting figuur16.jpg

WSV_Art04.26lid4_toelichting figuur17.jpg

Toelichting op artikel 4.27: Verwijderen veekerende voorziening

Toelichting op artikel 4.27, lid 2.

Wilt u een veekerende voorziening weghalen van of bij een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2. Ontstaan er gaten doordat u de veekerende voorziening weghaalt? Dan moet u de gaten aan het einde van de werkdag dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor de dijk of kade.
    De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.11: Werken

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het aanleggen en weghalen van een werk. Let op: kijk eerst goed waar u een werk wilt plaatsen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan meer dan één sets regels, bijvoorbeeld:

  • de regels voor het plaatsen van een werk naast een watergang, én

  • de regels voor het plaatsen van een werk op een dijk of kade, én

  • de regels voor het plaatsen van een werk op regionale waterkering die is aangeheeld.

Toelichting op artikel 4.28: Aanleggen, wijzigen en houden werk

Toelichting op artikel 4.28, lid 3.

Wilt u een werk neerzetten aan de oever van watergang? Dan gelden bepaalde regels:

  • 3a. Zet geen werk neer in en bij natte ecologische zones.
    Er moeten genoeg waterplanten kunnen groeien in de waterkant. En er moet genoeg plek zijn voor vissen om te paaien. Waterplanten en vissen zorgen voor schoon en gezond water. Bij een werk kunnen waterplanten niet goed groeien.

  • 3b. Zorg dat het werk geen opstal (bijvoorbeeld een houten tuinhuis) is.
    3c. Zorg dat het werk eenvoudig weg te halen is.
    De oever moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

  • 3d. Graaf geen grond weg om het werk te plaatsen.
    Er kan schade ontstaan aan de waterkant als u grond weg graaft.

Toelichting op artikel 4.28, lid 4.

Wilt u een werk neerzetten op, aan of naast een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 4a. Maak de vloer van het werk maximaal 6 m2 groot.
    4b. Zorg dat het werk eenvoudig is weg te halen.
    4c. Graaf geen grond weg om het werk te plaatsen.
    De dijk of kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle. De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

In lid 6 staat dat u geen werken op de Delflandsedijk mag plaatsen. Dit mag wel in de beschermingszone van de Delflandsedijk. Hiervoor gelden de regels in lid 4.

Toelichting op artikel 4.28, lid 5.

Wilt u een werk plaatsen op of naast een regionale waterkering of polderkade die niet is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van een werk in of naast een dijk. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade. Een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.

  • 5a. Zet het werk niet neer op, boven, of over het buitentalud, kruin en/of binnentalud.
    5b. Zet het werk bij een aangeheelde kering niet neer op, boven, of over het buitentalud.
    5c. Wilt u een opstal (bijvoorbeeld een houten tuinhuis) plaatsen? Houd dan minimaal 2 meter afstand tussen de opstal en de teenlijn landwaarts. In een voorland is de afstand tussen de opstal en de buitenkruinlijn waterwaarts minimaal 1,5 meter.
    De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden. De kade moet goed bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld onderhoud of controle.

Hieronder ziet u de regels in een tekening voor een niet-aangeheelde regionale waterkering of polderkade.

WSV_Art04.28lid5_toelichting figuur18.jpg

WSV_Art04.28lid5_toelichting figuur19.jpg

Hieronder ziet u de regels in een tekening voor een aangeheelde regionale waterkering of polderkade.

WSV_Art04.28lid5_toelichting figuur20.jpg

WSV_Art04.28lid5_toelichting figuur21.jpg

Toelichting op artikel 4.29: Verwijderen werk

Toelichting op artikel 4.29, lid 3.

Wilt u een werk weghalen van een dijk of kade? Dan geldt deze regel:

  • 3. Ontstaan er gaten doordat u het werk weghaalt? Dan moet u de gaten aan het einde van de werkdag dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor de dijk of kade.
    De dijk of kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de dijk of kade het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.12: Beplanting

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over de regels voor het planten van bomen, struiken en planten en het weghalen ervan. Let op: kijk eerst goed waar u beplanting wilt planten, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan meer dan één sets regels, bijvoorbeeld:

  • de regels voor het planten van beplanting bij een watergang, én

  • de regels voor het planten van beplanting in een dijk of kade, én

  • de regels voor het planten van beplanting in regionale waterkering die is aangeheeld.

Toelichting op artikel 4.30: Aanbrengen en houden beplanting

Toelichting op artikel 4.30, lid 2.

Wilt u beplanting planten naast een watergang? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2. Plant niets in het waterstaatswerk.
    Het talud kan beschadigd raken door het planten van planten, bomen of struiken. Om de oevers stevig te houden, mag u er niet in graven. Beplanting kan ondersteunende kunstwerken, zoals een stuw, beschadigen. Dan werkt de stuw niet goed meer.

  • 2a. Plant geen beplanting in en naast natte ecologische zones.
    De beplanting kan slecht zijn voor het ecologische evenwicht op deze plekken.

  • 2b. Plant geen bomen of struiken in de beschermingszone.
    We kunnen de oever minder goed onderhouden als er bomen en struiken in de beschermingszone staan.

Toelichting op artikel 4.30, lid 3.

Wilt u beplanting planten in of naast een dijk of kade? Dan gelden bepaalde regels:

  • 3a. De afstand tussen 2 bomen is minimaal 15 meter. U meet de afstand tussen de middelpunten van de bomen.

  • 3b. Ontstaan er gaten in de dijk of kade doordat u een boom of struik plant? Dan moet u de gaten dichtmaken. Gebruik materiaal dat geschikt is voor deze dijk of kade.
    De kade wordt minder stevig als er gaten in zitten. En daardoor kan de kade het water minder goed tegenhouden.

Toelichting op artikel 4.30, lid 4.

Wilt u beplanting planten naast de Delflandsedijk? Dan moet u zich houden aan alle regels over het plaatsen van een werk in of naast een dijk. Daarnaast gelden bepaalde regels voor de Delflandsedijk:

  • 4a. De afstand tussen een boom en de Delflandsedijk is minimaal 3 meter.
    4b. De afstand tussen een struik en de Delflandsedijk is minimaal 1,5 meter.
    Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Bomen en struiken halen water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er gaten in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels.

WSV_Art04.30lid4_toelichting figuur22.jpg

Toelichting op artikel 4.30, lid 5.

Wilt u beplanting planten op of naast een regionale waterkering die niet is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een regionale waterkering die niet is aangeheeld. Een niet-aangeheelde regionale waterkering is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.

  • 5a. Plant geen beplanting in, op, boven, over of onder het buitentalud, kruin en/of binnentalud van de kade.
    5b. De afstand tussen een boom en de teenlijn landinwaarts is minimaal 7 meter.
    5d. Komt de boom in een voorland? Dan is de afstand tussen de boom en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 3 meter.
    5c. De afstand tussen een struik en de teenlijn landinwaarts is minimaal 6 meter.
    5e. Komt de struik in een voorland? Dan is de afstand tussen de struik en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 1,5 meter.
    De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekeningen hieronder ziet u de regels voor niet-aangeheelde regionale waterkering.

WSV_Art04.30lid5_toelichting figuur23.jpg

WSV_Art04.30lid5_toelichting figuur24.jpg

Toelichting op artikel 4.30, lid 6.

Wilt u beplanting planten op of naast een regionale waterkering die is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een regionale waterkering die is aangeheeld. Een aangeheelde regionale waterkering is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien.

  • 6a. Plant geen beplanting in, op, of boven het buitentalud van de kade.
    6b. De afstand tussen een boom en de buitenkruinlijn is minimaal 7 meter.
    6d. Komt de boom in een voorland? Dan is de afstand tussen de boom en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 3 meter.
    6c. De afstand tussen een struik en de buitenkruinlijn is minimaal 3,5 meter.
    6e. Komt de struik in een voorland? Dan is de afstand tussen de struik en de buitenkruinlijn aan de waterkant minimaal 1,5 meter.
    De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de kade lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels op verheelde of aangeheelde of aangevulde regionale waterkering.

WSV_Art04.30lid6_toelichting figuur25.jpg

WSV_Art04.30lid6_toelichting figuur26.jpg

Toelichting op artikel 4.30, lid 7.

Wilt u beplanting planten op of naast een niet-aangeheelde polderkade? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een polderkade die niet is aangeheeld. Een niet-aangeheelde polderkade is een kade die aan de landkant weer omlaag gaat. De kade is buiten goed te zien.

  • 7a. Plant geen beplanting in het buitentalud, kruin en/of binnentalud van de kade.
    7b. De afstand tussen een boom of struik en de teenlijn landinwaarts is minimaal 6 meter.
    De beplanting kan invloed hebben op de kade. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de kade lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er garen in de bodem. Hierdoor kan de kade lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels voor niet verheelde of aangeheelde polderkade.

WSV_Art04.30lid7_toelichting figuur27.jpg

Toelichting op artikel 4.30, lid 8.

Wilt u beplanting planten op of naast een polderkade die is aangeheeld? Dan moet u zich houden aan alle regels over het planten van beplanting in of naast een dijk of kade. Daarnaast gelden bepaalde regels voor een polderkade die is aangeheeld. Een aangeheelde polderkade is een kade die hoog blijft aan de landkant. De kade is buiten niet goed te zien.

  • 8a. Plant alleen beplanting aan de kant van de aanheling.
    8b. De afstand tussen een boom en de buitenkruinlijn landwaarts is minimaal 6 meter.
    8c. De afstand tussen een struik en de buitenkruinlijn landwaarts is minimaal 4 meter.
    De beplanting kan invloed hebben op de dijk. Bij harde windstoten kan een boom omwaaien. Er ontstaat dan een gat. Dit maakt de dijk lager of zwakker. Beplanting haalt water uit de bodem. Hierdoor kan de grond sneller samengedrukt worden. En als er wortels afsterven, ontstaan er gaten in de bodem. Hierdoor kan de dijk lek worden. En niet meer goed het water tegenhouden.

In de tekening hieronder ziet u de regels voor niet verheelde of aangeheelde polderkade.

WSV_Art04.30lid8_toelichting figuur28.jpg

Toelichting op artikel 4.31: Verwijderen beplanting

Toelichting op artikel 4.31, lid 3.

Wilt u beplanting weghalen van een dijk of kade? Dan geldt deze regel:

  • 3. Haalt u een boom, struik of planten weg van een dijk of kade? Maak dan de kuil die ontstaat, weer dicht. Doe dit met materiaal dat past bij de dijk of kade.
    Als u beplanting weghaalt, kunnen er gaten ontstaan in de waterkering. De dijk of kade kan daardoor minder stevig worden, en minder goed het water tegenhouden.

Toelichting op paragraaf 4.2.13: Beweiden

Toelichting op artikel 4.32: Beweiden

Wilt u een dijk of kade beweiden met vee? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2a. Laat alleen geiten of schapen grazen op een dijk of kade.
    Paarden en koeien zijn veel zwaarder. Zij zullen eerder de grasmat van een dijk beschadigen. En als de grasmat vertrapt is, kan er erosie komen. Door erosie wordt een dijk minder stevig.

  • 2b. Laat niet meer dan 15 schapen of geiten per hectare grazen. Het gaat om schapen of geiten van 1 jaar of ouder. Dus lammetjes tellen niet mee.
    De grasmat kan beschadigen als er te veel schapen of geiten op de dijk lopen. Als de grasmat vertrapt is, kan er erosie komen. Door erosie wordt een dijk minder stevig.

  • 2d. Voer de geiten of schapen niet bij op een dijk of kade.
    Worden schapen of geiten bijgevoerd? Dan staan ze te veel op een plek, en kunnen ze de grasmat vertrappen.

  • 2e. Bemest de dijk of dam niet extra als er geiten of schapen op grazen.
    Als u de dijk extra bemest, groeit onkruid extra hard. Daardoor wordt de grasmat minder stevig.

Toelichting op paragraaf 4.2.14: Evenementen

Toelichting op artikel 4.33: Voorbereiden en houden evenement

Wilt u een evenement op het strand organiseren? Dan gelden bepaalde regels:

  • 2a. Hou evenement alleen op het strand (en niet in de duinen).
    2b. Hou het evenement tussen 1 maart en 1 november.
    2c. Laat het evenement niet langer duren dan 3 maanden.
    2d. Wilt u een constructie zoals een kraam of bord op het strand neerzetten? Houd dan minimaal 2 meter afstand van de duinvoet.
    2e. De vloer van een tijdelijke constructie zoals een kraam is maximaal 20 m2 groot.
    2f. Graaf het strand niet af.
    2g. Laat geen auto’s of motoren toe op het strand tijdens het evenement.
    Er mag geen schade ontstaan aan het strand. Er ontstaat geen schade doordat de evenementen kort duren. En doordat mensen alleen lopen, fietsen of zwemmen op het strand. Een motorwedstrijd mag dus niet. Auto’s en bestelwagens mogen wel op het strand komen voor het brengen van bijvoorbeeld kramen, eten en drinken.

Op de tekening hieronder ziet u op welk deel van het strand u een evenement mag organiseren.

WSV_Art04.33lid2_toelichting figuur29.jpg

Toelichting op paragraaf 4.2.15: Grondmechanisch onderzoek en proefsleuven

Hoe weet u wat mag? Hieronder leest u de uitleg over regels voor bodemonderzoek. Let op: kijk eerst goed waar u het onderzoek wilt doen, en welke sets met regels daarbij horen. Soms moet u zich houden aan 2 sets regels. Bijvoorbeeld de regels voor bodemonderzoek in een watergang, én de regels voor bodemonderzoek bij een dijk of kade.

Toelichting op artikel 4.34: Uitvoeren grondmechanisch onderzoek

Toelichting op artikel 4.34, lid 2.

Wilt u bodemonderzoek doen in een watergang? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Daarnaast gelden bepaalde regels:

  • 2a. Meteen na het onderzoek haalt u alle gereedschappen en materialen die u gebruikte, weer weg.
    2b. De gaten die u heeft gemaakt, maakt u weer dicht.
    Het water moet goed kunnen blijven doorstromen. In de bodem boren of monsters nemen is meestal niet schadelijk voor een watergang. Je boort in de bodem en haalt de boor er weer uit. Ruim wel het gebruikte gereedschap na afloop op. Anders vervuilt het water.

Toelichting op artikel 4.34, lid 3.

Wilt u bodemonderzoek doen in een dijk of kade? Dan moet u daarvoor een melding doen bij Delfland. Dan moet u zich houden aan alle regels over het doen van bodemonderzoek in een watergang. Daarnaast gelden ook de regels hieronder.

  • 3a. Ligt op de dijk of kade geen openbare weg? Gebruik dan materieel van maximaal 3,5 ton.
    De dijk of kade kan inzakken als u te zware machines en voertuigen gebruikt.

  • 3b. Haal peilbuizen meteen weg als u klaar bent met meten.
    Laat u peilbuizen te lang zitten, dan komen er gaten in de dijk of kade.

  • 3c. Maak gaten meteen waterdicht met bentoniet of zwelkleikorrels.
    Als u gaten in de dijk of kade niet meteen dicht maakt, kan er water doorheen komen

Toelichting op hoofdstuk 5: Wateronttrekkingsactiviteiten grondwater

De regels in hoofdstuk vijf zijn een samenvoeging van regels uit de Keur Delfland, de bruidsschat en de invulling van instructieregels uit de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening. De term wateronttrekkingsactiviteit is afkomstig uit de Omgevingswet.

Toelichting op afdeling 5.1: Algemeen
Toelichting op artikel 5.1: Omgevingsvergunningplicht

Voor een aantal categorieën van onttrekking en infiltratie is, op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) (artikel 16.3), gedeputeerde staten bevoegd gezag. Deze categorieën zijn dan ook niet vergunningplichtig op grond van de verordening. Dit is tot uitdrukking gebracht in het tweede lid. De regels hiervoor staan in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

Toelichting op artikel 5.2: Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Voor sommige activiteiten als bedoeld in dit hoofdstuk mogen zonder vergunning worden uitgevoerd. Let erop dat voor die activiteiten ook artikel 3.5 – 3.9 gelden. Zo mag Delfland de activiteit stoppen. Ook moet de activiteit voldoen aan sommige regels die in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan. Meer uitleg is te vinden bij artikel 3.5 – 3.9.

Toelichting op artikel 5.3: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De (ten opzichte van die in hoofdstuk 3 aanvullende) aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning zijn overgenomen uit de bruidsschat (artikel 3.2).

Toelichting op artikel 5.4: Beoordelingsregel onttrekken grondwater (met of zonder infiltratie)

Grondwater is onderdeel van het watersysteem en kan verschillende functies hebben. Het kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de bereiding van drinkwater, als irrigatiewater of voor de opslag van warmte of kou. Daarnaast kan grondwater beperkend of noodzakelijk zijn voor het gebruik van de grond erboven in verband met de draagkracht voor bouwwerken. Om te voorkomen dat de functie van grondwater onbedoeld genegeerd wordt, is in dit artikel bepaald dat Delfland bij de beoordeling van een vergunningaanvraag rekening houdt met de gevolgen die de wateronttrekkingsactiviteit kan hebben voor de dragende functie van het watersysteem. Het bieden van een dragende functie aan bouwwerken is immers een functie van de bodem en daarmee ook van het grondwater.

Voor uitleg van het begrip ‘dragende functie’ wordt verwezen naar: Nota van Toelichting Bkl, Staatsblad 2018, 292 pag. 870. Voor meer uitleg over de woorden ‘in acht nemen’ wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.4. Dit artikel is overgenomen uit de bruidsschat (artikel 3.3).

Toelichting op artikel 5.5: Beoordelingsregels infiltratie water in samenhang met onttrekken grondwater

Deze beoordelingsregels waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst zijn overgenomen uit de bruidsschat (artikelen 3.3 en 3.5).

Delfland stelt eisen aan gewasbestrijdingsmiddelen bij infiltraties die niet in de bijlage XIX Bkl staan zoals genoemd in dit artikel. Dit zijn gewasbestrijdingsmiddelen die worden aangetroffen in condenswater dat van de kassen komt. Als tuinders hemelwater willen infiltreren voldoen zij aan deze eisen door condenswater niet te vermengen met in bassins opgevangen hemelwater. Om ervoor te zorgen dat Delfland vergunningaanvragen kan beoordelen op deze middelen is het nieuwe sub a opgenomen in artikel 5.5.

Toelichting op artikel 5.6: Beoordelingsregel onttrekken grondwater of infiltratie in samenhang met onttrekken grondwater bij verontreiniging van de bodem

Deze beoordelingsregel behelst in feite een categorisch verbod op vergunningverlening voor permanente wateronttrekkingsactiviteiten in grondwaterbeschermingsgebieden, anders dan voor de in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), en is een uitvloeisel van een daartoe strekkende instructieregel in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

Toelichting op artikel 5.7: Vergunningvoorschriften

Artikel 5.7 is overgenomen uit de bruidsschat (art. 3.4). Het eerste lid artikel noemt twee voorschriften die in elk geval aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. Het artikellid is in zoverre een (niet-limitatieve) concretisering van het bepaalde in artikel 3.4 van de bruidsschat. Het tweede lid schrijft voor het in dat lid genoemde geval voor welke voorwaarden aan een omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

Toelichting op afdeling 5.2: Omgevingsvergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten

In deze afdeling staan de regels voor activiteiten die u zonder vergunning mag doen. De woorden ‘binnen een grondwateronttrekkingsgebied’ hebben in deze afdeling de volgende betekenis: als het daadwerkelijk te onttrekken grondwater, of een deel daarvan, redelijkerwijs afkomstig is uit een grondwaterlichaam dat binnen de geometrische grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied is gelegen.

Aan het woord ‘permanent’ kan in deze afdeling de volgende betekenis worden gegeven: de onttrekking heeft een voortdurend en feitelijk onafgebroken karakter en bij aanvang is geen einddatum bekend. Met ‘feitelijk onafgebroken’ wordt bedoeld dat onttrekking voortdurend is behoudens korte onderbrekingen, bijvoorbeeld vanwege onderhoud, storing of calamiteiten(oefening) of anderszins het kortstondig uitblijven van de behoefte tot onttrekking. Het woord permanent is ontleend aan de instructieregel in artikel 7.93 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

De artikelen 5.8 tot en met 5.17 regelen welke wateronttrekkingsactiviteiten, indien voldaan wordt aan de daaraan gestelde voorwaarden, zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht. De artikelen zijn ontleend aan de Algemene regels behorende bij de Keur. De meldplichten zijn mede gebaseerd op een daartoe strekkende instructieregel in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

In de artikelen 5.8 tot en met 5.17 zijn bepalingen opgenomen die een maximaal aantal kubieke meter water per jaar behelzen. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat een initiatiefnemer, althans drijver van een inrichting, niet meer dan dat maximum grondwater per kalenderjaar mag onttrekken zonder omgevingsvergunning. Het staat de initiatiefnemer vrij om meerdere malen een melding te doen die voldoet aan de voorwaarden, mits het cumulatieve aantal kubieke meters in die meldingen niet het betreffende maximum overschrijden. Een dergelijk maximum geldt per inrichting. Indien meerdere rechtspersonen een aandeel hebben in het drijven van een bepaalde inrichting, althans daaraan zijn gerelateerd, kunnen zij dus niet ieder een melding doen waardoor het maximum feitelijk wordt overschreden. Voor de betekenis van de term inrichting kan worden aangesloten bij de Wet Milieubeheer.

Toelichting op artikel 5.8: Onttrekken grondwater voor alle toepassingen

De kleine grondwateronttrekkingen zoals bedoeld in dit artikel hebben weinig of geen schadelijke gevolgen voor het grondwater en de omgeving. Een belangrijke voorwaarde is dat het grondwater niet uit een grondwaterbeschermingsgebied komt.

Let op: bij grote ondergrondse pompen met een waterdichte vloer kan er toch ongeveer 0,01 – 0,10 mm per dag water lekken. Indien dit water wordt weggepompt wordt dat niet gezien als een grondwateronttrekking.

Toelichting op artikel 5.9: Onttrekken grondwater voor drooghouden van (bouw)put, grondsanering, of kabel- of leidingsleuf

Indien een onttrekking voldoet aan het bepaalde in artikel 5.8 en tevens aan het bepaalde in één van de artikelen 5.9 – 5.17, is die onttrekking reeds vergunningvrij op grond van artikel 5.8. Er hoeft dan met andere woorden geen melding te worden gedaan.

Toelichting op artikel 5.10: Onttrekken grondwater voor beregening voor agrarische activiteiten

Zie toelichting op artikel 5.9.

Toelichting op artikel 5.11: Onttrekken grondwater voor beregening voor andere dan agrarische activiteiten

Zie toelichting op artikel 5.9.

Toelichting op artikel 5.12: Onttrekken grondwater voor testen brandblusvoorziening

Zie toelichting op artikel 5.9.

Toelichting op artikel 5.13: Onttrekken grondwater voor blussen van brand

Zie toelichting op artikel 5.9.

Toelichting op artikel 5.14: Onttrekken grondwater voor grondwatersanering

Zie toelichting op artikel 5.9.

Toelichting op artikel 5.15: Onttrekken grondwater voor proefonttrekkingen

Zie toelichting op artikel 5.9.

Toelichting op artikel 5.16: Onttrekken grondwater voor industrieel gebruik

Indien een onttrekking voldoet aan het bepaalde in artikel 5.8 en tevens aan het bepaalde in één van de artikelen 5.9 – 5.17, is die onttrekking reeds vergunningvrij op grond van artikel 5.8. Er hoeft dan met andere woorden geen melding te worden gedaan.

Dit artikel bepaalt dat onder de genoemde voorwaarden geen vergunningplicht geldt voor onttrekkingen voor industrieel gebruik. Deze term heeft hier dezelfde betekenis als een industriële toepassing. Voor de uitleg van de term industriële toepassing wordt aangesloten bij de betekenis die deze term had in de Waterwet. Het gaat dus niet alleen om hoogwaardige toepassingen (zoals de productie van voedingsmiddelen) maar ook om laagwaardige toepassingen zoals het gebruik als koelwater. Wateronttrekkingsactiviteiten die niet onder industriële toepassing vallen (ook al vinden ze plaats binnen een industrieel bedrijf) zijn onder andere onttrekkingen voor bouwputten, beregening, grond(water)sanering en ontwatering. De term openbare drinkwatervoorziening sluit aan bij de terminologie van de Drinkwaterwet.

In het tweede lid is een restrictie opgenomen over de omvang van de onttrekking in totaal per kalenderjaar. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat een initiatiefnemer, althans drijver van een inrichting, niet meer dan 100.000 m3 grondwater per kalenderjaar mag onttrekken zonder omgevingsvergunning. Het staat de initiatiefnemer vrij om meerdere maken een melding te doen die voldoet aan de voorwaarden, mits het cumulatieve aantal kubieke meters niet het genoemde maximum overschrijden.

Toelichting op artikel 5.18: Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen

Indien een onttrekking voldoet aan het bepaalde in artikel 5.8 en tevens aan het bepaalde in één van de artikelen 5.9 – 5.17, is die onttrekking reeds vergunningvrij op grond van artikel 5.8. Er hoeft dan met andere woorden geen melding te worden gedaan.

Als u grondwater onttrekt volgens artikel 5.8 t/m 5.17, dan moet tevens aan het bepaalde in dit artikel worden voldaan.

In het tweede lid is geregeld dat de maatregelen die voortvloeien uit de voorschriften in het eerste lid ook gelden voor het geval er een retournering plaatsvindt van het water in de bodem. Vanzelfsprekend dienen die voorschriften uit het eerste lid zodanig te worden gelezen dat zij betrekking hebben op het retourneren in plaats van onttrekken.

Toelichting op artikel 5.19: Indieningsvereisten eenvoudige melding

Een aantal activiteiten waarvoor geen vergunning nodig is moet bij Delfland worden gemeld. Afhankelijk van het doel en de grootte van de onttrekking moet een eenvoudige of een uitgebreide melding worden gedaan. In artikel 5.8 t/m 5.17 staat voor welke activiteiten een melding moet worden gedaan en welk type melding dit dan is. Artikel 3.6 omvat enkele algemene regels over meldingen.

Toelichting op artikel 5.20: Indieningsvereisten uitgebreide melding

Zie toelichting op artikel 5.19.

Toelichting op afdeling 5.3: Meet- en registratieverplichting
Toelichting op artikel 5.21: Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water

In sommige gevallen geldt de meetverplichting. De meet- en registratieverplichtingen zijn ontleend aan de bruidsschat (artikel 3.5) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Toelichting op hoofdstuk 6: Wateronttrekkingsactiviteiten oppervlaktewaterlichaam

De term wateronttrekkingsactiviteit is afkomstig uit de Omgevingswet.

Toelichting op artikel 6.1: Omgevingsvergunningplicht

De Keur Delfland kende reeds een vergunningplicht voor het onttrekken van oppervlaktewater. Die vergunningplicht wordt in de verordening voortgezet.

Toelichting op artikel 6.2: Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

De (enige) uitzondering op de vergunningplicht is ontleend aan de Algemene regels behorende bij de Keur.

Toelichting op artikel 6.3: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning zijn overgenomen uit de bruidsschat (artikel 3.6). Dit artikel is een aanvulling op artikel 3.2 die alleen geldt voor de activiteiten in dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 6.4: Beoordelingsregels onttrekking oppervlaktewater

De betekenis van de woorden ‘in acht genomen’ en ‘rekening houden met’ is opgenomen in de toelichting op artikel 4.4.

Toelichting op artikel 6.5: Omgevingsvergunningvrije onttrekking oppervlaktewater

De (enige) uitzondering op de vergunningplicht is ontleend aan de Algemene regels behorende bij de Keur.

Toelichting op hoofdstuk 7: Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam

Toelichting op afdeling 7.1: Algemeen
Toelichting op artikel 7.1: Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren. De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de paragrafen in afdeling 7.2. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken (doelen) van artikel 1.2 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen. Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal. (Stb. 2018, 293, p. 526-527).

Toelichting op artikel 7.2: Omgevingsvergunningplicht

Het eerste lid bepaalt dat niet mag worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zonder vergunning. Het tweede lid bevat uitzonderingen het verbod in het eerste lid. Kort gezegd zijn de gevallen onder a en b in principe geregeld en het bepaalde onder c sluit uit dat de werking van gemalen en andere activiteiten van Delfland met betrekking tot peilbeheer dan wel het bevorderingen van de waterkwaliteit onderhevig is aan een vergunningplicht als bedoeld in dit artikel.

Toelichting op artikel 7.3: Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Voor bepaalde activiteiten geldt de vergunningplicht van artikel 7.2 niet. In artikel 7.8 tot en met 7.57 staan activiteiten die zonder vergunning zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels in die artikelen. Voor het lozen van water gelden enkele aanvullende regels. Deze regels worden hieronder uitgelegd. Water lozen in een watergang komt vaak voor. Meestal gaat het om regenwater van woningen, bedrijven of tuinbouwkassen. Er mag geen wateroverlast voor de omgeving zijn. Daarom mag er niet teveel water worden geloosd en niet binnen hetzelfde peilgebied. Anders kan het waterpeil te hoog worden.

Delfland kan op grond van artikel 3.6 maatwerkvoorschriften stellen. Ook moet de activiteit voldoen aan sommige regels die in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan (zie artikel 3.9).

Toelichting op artikel 7.4: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

Naast de aanvraagvereisten in artikel 3.2 gelden voor een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in dit hoofdstuk aanvullende vereisten.

Toelichting op artikel 7.5: Beoordelingsregels

De betekenis van de woorden ‘in acht genomen’ en ‘rekening houden met’ is opgenomen in de toelichting op artikel 4.4.

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Toelichting op artikel 7.6: Bepalen beste beschikbare technieken

Dit artikel geeft een nadere duiding aan het criterium genoemd in artikel 7.5, eerste lid, aanhef en onder d.

Toelichting op artikel 7.7: Beoordelingsregel Seveso-inrichting

In het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal) zijn regels opgenomen over het exploiteren van een Seveso-inrichting. In aanvulling daarop bepaalt deze waterschapsverordening dat een Seveso-inrichting geen negatief effect mag hebben op een Natura 2000-gebied. Doel hiervan is voorkomen dat de kwaliteit van het Natura 2000-gebied niet aangetast wordt.

Toelichting op afdeling 7.2: Omgevingsvergunningvrije lozingen

Naast de regels genoemd in deze afdeling, moet de activiteit ook voldoen aan het bepaalde in artikel 3.9.

Toelichting op paragraaf 7.2.1: Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Toelichting op artikel 7.8: Lozen van grondwater bij saneringen

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage 3 bij deze verordening.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 7.9: Lozen van grondwater bij ontwatering

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt. De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 7.10: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage 1 bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 7.11: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Toelichting op paragraaf 7.2.2: Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Toelichting op artikel 7.12: Lozen van afvloeiend hemelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 7.1) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

Toelichting op artikel 7.13: Melding

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

Toelichting op paragraaf 7.2.3: Lozen van huishoudelijk afvalwater

Toelichting op artikel 7.14: Lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

Toelichting op artikel 7.15: Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage 3 bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag. De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Toelichting op artikel 7.16: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage 1 bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 7.17: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 7.2.4: Lozen van koelwater

Toelichting op artikel 7.18: Koelwater

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:
De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij
L = lozingsdebiet (m3/s)
ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

Toelichting op artikel 7.19: Melding

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 7.2.5: Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Toelichting op artikel 7.20: Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 7.21.

Toelichting op artikel 7.21: Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Toelichting op artikel 7.22: Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Toelichting op artikel 7.23: Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Toelichting op artikel 7.24: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

Toelichting op artikel 7.25: Melding

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Toelichting op paragraaf 7.2.6: Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Toelichting op artikel 7.26: Inerte goederen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Toelichting op artikel 7.27: Lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 7.28: Lozen bij overslaan van inerte goederen

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Toelichting op paragraaf 7.2.7: Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Toelichting op artikel 7.29: Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage 3 bij deze verordening.

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Toelichting op artikel 7.30: Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 7.29 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage 1 bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 7.31: Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:

  • bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

  • overslaan van zout voor het strooien op wegen;

  • overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

  • overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Toelichting op artikel 7.32: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Opgemerkt wordt dat de term stoffen preciezer is dan de term 'goederen'. De melder moet met andere woorden kenbaar maken waaruit de materie is opgebouwd of bestaat. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 7.2.8: Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Toelichting op artikel 7.33: Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Toelichting op artikel 7.34: Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting op artikel 7.33.

Toelichting op paragraaf 7.2.9: Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden en bij werkzaamheden door of namens Delfland op een oppervlaktewaterlichaam

Toelichting op artikel 7.35: Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.

Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Toelichting op artikel 7.36: Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Toelichting op artikel 7.37: Lozen bij werkzaamheden door of namens Delfland

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.

Toelichting op artikel 7.38: Lozen van algen en bacteriën

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder.

Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Toelichting op artikel 7.39: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 7.2.10: Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Toelichting op artikel 7.40: Lozen bij schoonmaken en in gebruik nemen van drinkwaterleidingen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Toelichting op paragraaf 7.2.11: Lozen bij calamiteitenoefeningen

Toelichting op artikel 7.41: Lozen bij calamiteitenoefeningen

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Toelichting op artikel 7.42: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Toelichting op paragraaf 7.2.12: Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Toelichting op artikel 7.43: Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 7.44: Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 7.45: Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 7.46: Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

Toelichting op artikel 7.47: Lozen bij ontijzeren grondwater

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 7.48: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.

Toelichting op artikel 7.49: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 7.2.13: Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Toelichting op artikel 7.50: Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Toelichting op paragraaf 7.2.14: Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Toelichting op artikel 7.51: Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Toelichting op artikel 7.52: Lozen bij bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Toelichting op artikel 7.53: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 7.2.15: Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Toelichting op artikel 7.54: Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Toelichting op artikel 7.55: Melding

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op paragraaf 7.2.16: Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Toelichting op artikel 7.56: Lozen van spoelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Toelichting op paragraaf 7.2.17: Asverstrooiing

Toelichting op artikel 7.57: Asverstrooiing

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Toelichting op hoofdstuk 8: Aansluiten openbaar vuilwaterriool of ander riool op zuiveringtechnisch werk

De regels in dit hoofdstuk zijn ontleend aan de Aansluitverordening Delfland.

Toelichting op artikel 8.3: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

Dit artikel is een aanvulling op artikel 3.2 die alleen geldt voor de activiteiten in dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 8.4: Beoordelingsregels

De betekenis van de woorden ‘in acht genomen’ en ‘rekening houden met’ is opgenomen in de toelichting op artikel 4.4.

Toelichting op hoofdstuk 9: Lozingsactiviteiten op zuiveringtechnisch werk

Toelichting op artikel 9.1: Specifieke zorgplicht

Voor de relatie tussen de specifieke zorgplicht en de algemene zorgplicht wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.4.

Toelichting op artikel 9.2: Omgevingsvergunningplicht

In het gebied van Delfland is een vergunning nodig voor het lozen op een zuiveringstechnisch werk. Dit mag niet zonder vergunning. Er zijn uitzonderingen. Soms is geen vergunning van Delfland nodig. Dit staat in lid 2 van artikel 9.1. Hierin staat dat de activiteit dan in artikel 3.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) moet staan.

Toelichting op artikel 9.3: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

Dit artikel is een aanvulling op artikel 3.2 die alleen geldt voor de activiteiten in dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 9.4: Beoordelingsregel

Aan de hand van de beoordelingsregels wordt bepaald een activiteit wordt vergund.

Toelichting op hoofdstuk 11: Verhardingsactiviteiten

Sinds 2001 zijn gemeenten en, in voorkomend geval, rijk en provincies verplicht om, voorafgaand aan het nemen van een planologisch besluit, over de effecten van dat planologisch besluit op het watersysteem advies (de watertoets) te vragen aan de waterbeheerder. In de Delflandse praktijk speelt de compensatie van nieuw te realiseren verhard oppervlak (indien het voorgenomen planologisch besluit daarin voorziet), vanwege de versnelde afstroming van neergeslagen hemelwater die daarvan het gevolg is, in de watertoets een belangrijke rol.

Inherent aan een advies is dat het opvolgen ervan niet kan worden afgedwongen. Indien een ontwerp van een planologisch besluit niet, of in onvoldoende mate, voorziet in de door Delfland in het kader van de watertoets geadviseerde compensatie van te realiseren verhard oppervlak, staat hem slechts de weg van beroep op de bestuursrechter tegen het planologisch besluit open (en dan nog niet eens in alle gevallen). In de praktijk wordt in toenemende mate de behoefte gevoeld om de compensatie van nieuw te realiseren verhard oppervlak te kunnen afdwingen. Daartoe strekt de regeling in hoofdstuk 11.

Toelichting op artikel 11.1: Omgevingsvergunningplicht verhardingsactiviteit

In lijn met de hoofstukken over de andere categorieën van wateractiviteiten begint ook dit hoofdstuk met een aanwijzing van de wateractiviteiten – in hoofdstuk 11: verhardingsactiviteiten – die onder de reikwijdte van het hoofdstuk vallen. Vooralsnog zijn alleen de grote infrastructurele werken behorende tot de droge waterstaat als zodanig aangewezen. Andere categorieën van verhardingsactiviteiten kunnen mettertijd aan de aanwijzing worden toegevoegd en daarmee onder de reikwijdte van hoofdstuk 11 worden gebracht.

Toelichting op artikel 11.2: Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Tezamen met artikel 11.1 vormt artikel 11.2 de kern van hoofdstuk 11. Kort gezegd komt die erop neer dat het verrichten van een verhardingsactiviteit die in artikel 11.1 als zodanig is aangewezen, verboden is, indien daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend.

Uitzonderingen op de vergunningplicht zijn verhardingsactiviteiten die reeds zijn voltooid op het moment van inwerkingtreding en, onder voorwaarden, de vervanging van bestaande verhardingen.

Toelichting op artikel 11.3: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning voor een (aangewezen) verhardingsactiviteit dient bij zijn aanvraag een compensatieplan over te leggen dat voldoet aan de vereisten die daaraan zijn gesteld in artikel 11.3. Die vereisten zijn in lijn met de criteria die Delfland hanteert in het kader van de watertoets bij voorgenomen planologische besluiten. Leidt toepassing van de vereisten tot een compensatie van minder dan vijf kubieke meter, dan hoeft bij de aanvraag om een omgevingsvergunning geen compensatieplan te worden overgelegd. Vanzelfsprekend dient ervoor te worden gewaakt dat initiatiefnemers door middel van het opknippen van hun verhardingsactiviteit en de daarmee gemoeide compensatie onder de verplichting tot het overleggen van een compensatieplan uitkomen (salamitactiek).

In het kader van de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt nagegaan of de compensatie overeenkomstig het bij die aanvraag overlegde plan toereikend is. Is dat het geval, dan wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat het compensatieplan wordt uitgevoerd. In dat verband kan de verhardingsactiviteit ook voorwaardelijk worden vergund. Een dergelijke voorwaardelijk vergunning houdt in dat de verhardingsactiviteit pas mag worden verricht, als de compensatie is uitgevoerd.

Toelichting op artikel 11.4: Beoordelingsregels verhardingsactiviteit

Zie toelichting op artikel 11.3.

Toelichting op artikel 11.5: Vergunningvoorschrift (aanvullend)

Zie toelichting op artikel 11.3.

Toelichting op hoofdstuk 12: Slotbepalingen

Toelichting op artikel 12.1: Citeertitel

Hier staat op welke manier naar deze verordening verwezen moet worden.

Toelichting op artikel 12.2: Inwerkingtreding

Hier is de inwerkingtreding geregeld.

Toelichting op bijlage 1: Begripsbepalingen

In de lijst met begripsbepalingen in Bijlage 1 stond in de Waterschapsverordening (november 2022) een aantal begrippen gedefinieerd die niet in de Waterschapsverordening voorkwamen. Deze zijn verwijderd. Het gaat om de volgende begrippen:

  • Beheer van het watersysteem

  • Handhole

  • ISO

  • KRW

  • Lasgat of montagegat

  • Legger Delfland (is legger. In de WSV is de definitie van de legger gekoppeld aan ‘Legger Delfland’)

  • Leggertekst en leggerkaart

  • Maatwerkregels

  • NEN-EN-IEC

  • NEN-EN-ISO/IEC

  • Onttrekkingsinrichting

  • Verontreinigende stof.

De begripsbepaling van ‘strategische zoetwatervoorraad’ is verbeterd naar ‘strategische zoet grondwatervoorraad’. In de begripsbepaling is verduidelijkt dat het gaat om de strategische zoet grondwatervoorraad als bedoeld in Bijlage C bij het regionaal waterprogramma van de provincie Zuid-Holland.

Voor de wijziging van de begripsbepaling wateractiviteit is aangesloten bij de formulering uit de begripsbepaling van wateractiviteit uit de Omgevingswet.