Beleidsregel vrijlating giften en schadevergoedingen Participatiewet Goeree-Overflakkee

Geldend van 06-12-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel vrijlating giften en schadevergoedingen Participatiewet Goeree-Overflakkee

Burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee;

overwegende dat het gewenst is te komen tot een eenduidige uitvoering van vrijlating van giften en andere dan de onder artikel 31, tweede lid, onder l, van de Participatiewet bedoelde vergoedingen van materiële en immateriële schade;

gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 17, 18, eerste lid, en 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet;

besluiten vast te stellen de Beleidsregel vrijlating giften enschadevergoedingen Participatiewet Goeree-Overflakkee.

Artikel 1 Definities

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • belanghebbende: de persoon die een bijstandsuitkering aanvraagt of ontvangt;

    • eenmalige gift: een eenmaal per kalenderjaar van een natuurlijk persoon of instelling ontvangen gift;

    • gift: een onverplichte betaling uit vrijgevigheid door een natuurlijk persoon of een instelling, waarbij geen sprake is van enige vorm van tegenprestatie, wederdienst of verplichtend karakter. Een gift kan giraal, contant of in natura zijn;

    • gift in natura: een schenking van goederen of een schenking in een andere vorm niet zijnde geld;

    • middelen: alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, zoals bedoeld in artikel 31 van de Participatiewet;

    • vermogen: de waarde van de bezittingen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Vrijlating giften algemeen

  • 1.

    Giften tot een bedrag van € 1.200 per kalenderjaar per huishouden worden niet tot de middelen gerekend (hierna: vrijgelaten).

  • 2.

    Bij de in het eerste lid bedoelde gift wordt geen onderscheid gemaakt of het een gift in natura of in geld is en of de gift eenmalig of periodiek wordt verstrekt.

  • 3.

    De waarde van een gift in natura wordt bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer.

  • 4.

    Voor giften tot het bedrag van de vrijlating geldt geen meldingsplicht.

  • 5.

    Voor giften boven de maximum vrijlating, zowel eenmalig als periodiek, geldt voor belanghebbende een meldingsplicht.

Artikel 3 Giften met een specifieke bestemming

  • 1.

    Giften in de vorm van verstrekkingen van erkende charitatieve instellingen, waaronder de Voedselbank, Kledingbank, Stichting Urgente Noden, en diaconale of vergelijkbare voorzieningen, worden vrijgelaten. Dit geldt ook voor verstrekkingen vanuit lokale minimaregelingen. Voor deze giften geldt geen meldingsplicht.

  • 2.

    Giften die worden verstrekt voor een minderjarig inwonend kind en die niet groter zijn dan € 300 per kind op jaarbasis, worden vrijgelaten. Voor deze giften geldt geen meldingsplicht.

  • 3.

    Giften met een specifieke bestemming worden vrijgelaten, als de belanghebbende indien hij de gift niet had ontvangen, recht had gehad op bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet, lokale minimaregelingen of een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 4.

    Giften voor noodzakelijke kosten die aantoonbaar bijdragen aan toekomstige arbeidsinschakeling worden vrijgelaten.

  • 5.

    Giften voor medisch noodzakelijke kosten worden vrijgelaten.

  • 6.

    Giften door werkgevers aan werknemers worden vrijgelaten voor zover deze onbelast zijn.

  • 7.

    Giften voor het verduurzamen van de woning van belanghebbende worden vrijgelaten.

  • 8.

    Giften die worden vrijgelaten onder het eerste tot en met het zevende lid tellen niet mee voor het maximum genoemd in artikel 2, eerste lid.

  • 9.

    Voorwaarde voor vrijlating van de in het derde tot en met het zevende lid genoemde gift, is dat de gift aantoonbaar wordt aangewend voor de specifieke bestemming binnen een termijn van acht weken na de ontvangst van de gift. Indien dit niet wordt aangetoond, wordt de gift aangemerkt als gift onder artikel 2, eerste lid.

Artikel 4 Periodieke en eenmalige giften hoger dan het maximum

  • 1.

    Giften met een periodiek karakter worden voor het meerdere boven de maximum vrijlating in aanmerking genomen als inkomen.

  • 2.

    Giften met een eenmalig karakter worden voor het meerdere boven de maximum vrijlating in aanmerking genomen als vermogen.

Artikel 5 Schadevergoeding

  • 1.

    De schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor geleden materiële schade wordt niet als vermogen aangemerkt, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade.

  • 2.

    De schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor geleden immateriële schade wordt als vermogen aangemerkt, met uitzondering van:

    • a.

      een derde deel van het deel dat is ontvangen vanwege niet blijvende schade; en

    • b.

      het deel dat is ontvangen vanwege blijvende schade met een maximum van omgerekend € 125,- per maand.

  • 3.

    De schadevergoeding die bedoeld is ter compensatie van het verlies van arbeidsvermogen, wordt aangemerkt als inkomen voor de periode waarop de vergoeding betrekking heeft.

  • 4.

    Voor de berekening van de vrijlating op basis van het bepaalde in het tweede lid, sub b, wordt de waarde van de immateriële schadevergoeding voor blijvende schade gedeeld door het aantal maanden tussen de leeftijd van belanghebbende en de statistische levensverwachting.

  • 5.

    Bij toepassing van het eerste of tweede lid wordt altijd de redelijkheid van de toepassing in het individuele geval beoordeeld.

Artikel 6 Intrekking oude beleidsregel

De Beleidsregel vrijlating giften Participatiewet Goeree-Overflakkee wordt ingetrokken.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel vrijlating giften en schadevergoedingen Participatiewet Goeree-Overflakkee.

Aldus vastgesteld op 28 november 2023 door

burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,

secretaris, burgemeester,

W.M. van Esch mr. A. Grootenboer-Dubbelman

Toelichting

Algemeen

Deze beleidsregel geeft invulling aan de beleidsvrijheid die burgemeester en wethouders hebben op basis van het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder m Participatiewet en geeft aan hoe giften en schadevergoedingen in het kader van de Participatiewet moeten worden beoordeeld.

Giften

Door de giften niet volledig in aanmerking te nemen wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Uitgangspunt is dat particulier en georganiseerd initiatief zoveel mogelijk wordt gerespecteerd.

Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Voor wat betreft de hoogte van de gift geldt dat het in de rede ligt om de gift in aanmerking te nemen als middel in het kader van de Participatiewet voor zover dat in combinatie met de bijstand leidt tot een bestedingsniveau dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is.

Bij de beoordeling of een betaling als een gift kan worden beschouwd is bepalend of de betaling een onverplicht karakter draagt. Betalingen die zijn gebaseerd op wederkerige overeenkomsten kunnen daarom dan ook niet aangemerkt worden als giften.

Onder het huidige stelsel is de belanghebbende in beginsel verplicht giften te melden. Anticiperend op het wetsvoorstel ‘Participatiewet in balans’ en uit oogpunt van beperking van de administratieve lasten is in de beleidsregel aangegeven dat giften tot de genoemde vrijlating van € 1.200 niet hoeven te worden gemeld. Bij giften met een specifieke bestemming wordt in de beleidsregel aangegeven wanneer er een meldingsplicht bestaat. Ongeacht het feit dat giften tot € 1.200 niet onder de actieve inlichtingenplicht van de bijstandsgerechtigde vallen, staat het burgemeester en wethouders vrij om de bijstandsgerechtigde te vragen inzicht te geven in de ontvangen giften. Met de keuze om giften tot € 1.200 buiten de inlichtingenplicht te houden, wordt uiting gegeven aan uitvoering van de Participatiewet vanuit vertrouwen.

Deze beleidsregel maakt duidelijk welke giften worden vrijgelaten en dus ‘niet tot de middelen worden gerekend’, zoals de Participatiewet dat omschrijft. Is er sprake van giften die niet binnen deze beleidskaders vallen, dan mag er niet automatisch van worden uitgegaan dat dit een middel is dat in aanmerking moet worden genomen. Ten aanzien van deze giften zal altijd nog een afweging moeten worden gemaakt of deze gift uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Een voorbeeld hiervan is wanneer een derde voor bijstandsverlening ontstane schulden van de belanghebbende wil aflossen. De bijstandsverlener kijkt bij de beoordeling van de gift in ieder geval naar de hoogte van de gift en naar de bestemming van de gift. Als een gift dusdanig hoog is dat de belanghebbende veel meer middelen heeft dan andere bijstandsgerechtigden of als de gift bestemd is voor levensonderhoud of ter vrije besteding is, kan de gift als onverantwoord worden aangemerkt. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor giften voor het aflossen van schulden die ontstaan zijn tijdens de bijstandsperiode. Tijdens de bijstand gemaakte schulden aflossen met een gift, zou feitelijk betekenen dat de belanghebbende een suppletie boven de bijstandsnorm krijgt waardoor de belanghebbende in een financieel betere positie komt, dan een belanghebbende die tijdens de bijstand geen schulden maakt. Hiermee zou de indruk gewekt kunnen worden aan inkomenspolitiek te doen.

Schadevergoedingen

Bij een schadevergoeding is er een onderscheid tussen materiele en immateriële schadevergoeding. Bij een materiële schadevergoeding gaat het om een vergoeding voor schade die direct in geld is uit te drukken. Bijvoorbeeld een vergoeding voor schade aan bezittingen van de belanghebbende, zoals een auto of brandschade in de woning.

Bij immateriële schadevergoeding, ook wel smartengeld genoemd, gaat het om een vergoeding voor gederfde levensvreugde. Deze vergoeding is bedoeld voor geleden emotionele schade, waarvan de hoogte door een rechter of schadeverzekeraar is bepaald. Binnen de bijstandsuitkering moet worden gekeken naar de hoogte en de aard van de immateriële schadevergoeding. Is de vergoeding exorbitant hoog, of heeft deze een loondervend karakter, dan kan dat deel wel als middel in aanmerking worden genomen. Belanghebbende is vrij om te bepalen waar hij het gedeelte van de immateriële schadevergoeding dat door de gemeente wordt vrijgelaten aan besteedt. Invulling geven aan het hervinden van levensvreugde is een persoonlijke kwestie.

Schuldhulpverlening en giften

In deze beleidsregel regelen we de vrijlating van giften onder de Participatiewet. Het kan echter zo zijn, dat een belanghebbende met een uitkering vanuit de Participatiewet ook in een schuldhulpverleningstraject zit. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en Faillissementswet stellen regels voor schuldregelingen. Vrijlatingen van giften of schadevergoeding zoals in deze beleidsregel zijn opgenomen, gelden niet zonder meer als de belanghebbende in een schuldhulpverleningstraject zit. Het is dus belangrijk dat de bijstandsverlener en de schuldhulpverlener hierover met elkaar in contact treden. De gemeentelijke schuldhulpverlening heeft een verantwoordelijkheid naar zowel de schuldenaar (recht op goede schuldhulpverlening) als naar de schuldeiser (recht op een zo groot mogelijke vereffening van zijn vordering). Wanneer een schuldenaar een gift ontvangt, zal individueel beoordeeld worden welke invloed dit heeft op de afloscapaciteit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1Definities

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Vrijlating giften algemeen

Dit artikel benoemt een maximumbedrag dat wordt vrijgelaten wanneer een belanghebbende een gift ontvangt. Er wordt geen onderscheid gemaakt of het een gift in natura of in geld betreft en of de gift eenmalig of periodiek wordt verstrekt. De waarde van een gift in natura wordt bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer. Voor het bepalen van de waarde in het economisch verkeer gaan we uit van de nibud-normen.

Tot het maximumbedrag geldt er geen meldingsplicht. Komt de gift uit op een bedrag boven het maximumbedrag, dan is belanghebbende verplicht dit te melden aan de gemeente.

De vrijlating geldt per kalenderjaar en per huishouden en kan niet meegenomen worden naar een volgend kalenderjaar. Als dit wel zou mogen, zou dit kunnen leiden tot hoge vrijlatingen ineens. Dat is niet in overeenstemming met het principe van de bijstand als vangnet bij het ontbreken van eigen mogelijkheden.

Gekozen is voor een maximumbedrag van € 1.200. Dit bedrag is ook genoemd in het wetsvoorstel (Participatiewet in balans). In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is onder andere opgenomen dat dit bedrag in een redelijke verhouding staat tot de algemene bijstandsnorm voor een alleenstaande (norm 1.1.2023) en de bij dit wetsvoorstel te introduceren inkomstenvrijlating (15% gedurende 1 jaar). Bij de bepaling van dit bedrag is op landelijk niveau ook gekeken naar de gemiddelde hoogte van giften binnen de doelgroep. Aangegeven is dat dit bedrag periodiek zal worden bijgesteld. Wij anticiperen hiermee op de voorgestelde wetswijzigingen om de ‘menselijke maat’ in de Participatiewet terug te brengen.

Er zijn daarnaast meerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin beleid dat voorziet in een vrijlating van giften tot de bijstandsnorm op jaarbasis redelijk wordt geacht.

Artikel 3 Giften met een specifieke bestemming

Giften van charitatieve instellingen, waaronder ook diaconale of vergelijkbare voorzieningen, worden buiten beschouwing gelaten. Het primaat van hetgeen eerder ‘armenzorg’ werd genoemd, ligt sinds de invoering van de Algemene bijstandswet in 1965 bij de overheid. Deze instellingen vervullen nog steeds en ook steeds meer een belangrijke rol. Dit artikel geeft hiertoe de mogelijkheid.

Zakgeld of spaargeld voor een minderjarig inwonend kind, die periodiek van bijvoorbeeld een familielid wordt ontvangen, wordt niet verrekend, voor zover deze gift niet meer bedraagt dan het maximumbedrag van € 300 op jaarbasis.

Giften voor kosten waarvoor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet mogelijk is of voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, worden niet gerekend tot de middelen waarmee bij de bijstand rekening wordt gehouden.

Giften voor noodzakelijke kosten die aantoonbaar bijdragen aan toekomstige arbeidsinschakeling worden vrijgelaten. Voorbeelden hiervan zijn een bijdrage voor een rijbewijs of opleidingskosten. Als er onduidelijkheid is over de noodzakelijkheid van deze kosten, wordt dit voorgelegd aan de consulent Participatiewet, Werk en Inkomen die bekend is met de situatie van belanghebbende.

Door het onverplicht karakter is er voldoende reden om onbelaste verstrekkingen van werkgevers aan werknemers buiten beschouwing te laten. Te denken valt bijvoorbeeld aan een kerstpakket of tegoedbonnen.

Giften (in natura) voor het verduurzamen van de woning van belanghebbende worden vrijgelaten.

Zo is bijvoorbeeld een subsidie aan een belanghebbende ter isolatie van de woning van belanghebbende een vergoeding die wordt ontvangen om te voorzien in de kosten die niet behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het gaat hier om vergoedingen die op basis van artikel 31, tweede lid, onder f van de Participatiewet niet tot de middelen moeten worden gerekend. Deze bedragen worden daarom buiten beschouwing gelaten. In het verlengde hiervan worden ook giften (in natura) voor het verduurzamen van de woning van belanghebbende, zoals bijvoorbeeld de kleinere maatregelen die door energiefixers in de woning van belanghebbende worden aangebracht vrijgelaten.

Giften die worden vrijgelaten onder het eerste tot en met het zevende lid tellen niet mee voor het maximum genoemd in artikel 2, eerste lid.

Voorwaarde voor volledige vrijlating van de in het derde tot en met het zevende lid genoemde giften, is dat de gift aantoonbaar wordt aangewend voor de specifieke bestemming binnen een termijn van acht weken na de ontvangst van de gift. Indien dit niet aantoonbaar wordt gemaakt, wordt de gift aangemerkt als gift onder artikel 2, eerste lid.

Artikel 4 Periodieke en eenmalige giften hoger dan het maximum

Giften die hoger zijn dan het maximum genoemd in artikel 2 en/of niet vallen onder artikel 3 worden als middelen in aanmerking genomen. Is de gift periodiek dan wordt het meerdere als inkomen gezien en maandelijks op de uitkering in mindering gebracht. Een eenmalige gift boven het maximum wordt tot het vermogen gerekend. Wanneer de belanghebbende daardoor boven het vrij te laten vermogen komt, zal er eerst ingeteerd moeten worden.

Artikel 5 Schadevergoeding

Het is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende om documenten aan te leveren waaruit blijkt op welke grond aan belanghebbende een schadevergoeding is toegekend. Dit kan bijvoorbeeld een besluit van een verzekeringsmaatschappij of rechtbank zijn. De bewijslast ligt bij de belanghebbende zelf. Belanghebbende zal zelf de schade aannemelijk moeten maken.

Wanneer er sprake is van een door belanghebbende ontvangen schadevergoeding voor materiële schade, zal beoordeeld moeten worden of de vergoeding is gebruikt voor het wegnemen van de schade. Indien dit niet (helemaal) het geval is, wordt het deel dat niet is aangewend om de geleden schade weg te nemen in principe als vermogen in aanmerking genomen. Lid 5 van dit artikel geeft de ruimte om hiervan af te wijken wanneer het vanuit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is om (dit deel van) de materiële schadevergoeding niet tot het vermogen te rekenen. Ook moet rekening worden gehouden met eventuele kosten die in de toekomst nog gemaakt moeten worden. Indien hier sprake van is, kan de vergoeding niet als vermogen worden aangemerkt.

Wanneer er een schadevergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, gaat het meestal om een zeer ernstige situatie. In een dergelijke situatie heeft de belanghebbende het recht om gecompenseerd te worden voor de geleden schade, zonder dat dit direct van invloed is op het recht op bijstand. Schadevergoedingen voor immateriële schade worden daarom niet volledig als vermogen aangemerkt. Aan de andere kant kan deze vrijlating niet onbegrensd zijn. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in blijvende en niet blijvende schade. Op deze manier wordt aangesloten bij de rechtspraak. Zie ook de uitspraken van 11 april 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:707) en van 25 april 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:909).

Door tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid kan iemand zijn baan verliezen. Het gevolg zal in veel gevallen zijn dat het inkomen van iemand voor een bepaalde periode, of zelfs helemaal, wegvalt. Een vergoeding voor loonderving is bestemd voor de kosten van levensonderhoud en wordt daarom binnen de bijstand beschouwd als inkomen binnen de bijstand.

Het proces van afhandelen van de schade kan lange tijd duren. De uiteindelijk toegekende schadevergoeding kan dan ook over een periode gaan die in het verleden ligt. Er zal daarom beoordeeld moeten worden op welke periode de vergoeding precies betrekking heeft. Het bedrag van de toegekende schadevergoeding wordt vervolgens gedeeld door het aantal maanden waarop deze vergoeding betrekking heeft en maandelijks gekort als inkomen. In de meeste gevallen gaat het om één bedrag, waarbij het bedrag per maand niet duidelijk is. De belanghebbende zal moeten aantonen om welk verlies van arbeidsvermogen het gaat. Dit kan bijvoorbeeld door middel van salarisspecificaties of jaaropgaven, maar ook door een overzicht van de nog te lijden schade opgemaakt door een letstelschadespecialist.

Het vijfde lid is opgenomen om de algemene regels te nuanceren. Bij het bepalen van het deel van de schadevergoeding dat niet in aanmerking wordt genomen als middel dient onder meer rekening te worden gehouden met de hoogte en de aard van de ontvangen schadevergoeding, de bijzondere bestemming en de individuele situatie. Gemeenten zijn gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6, 7 en 8

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Ondertekening