Waterschapsverordening waterschap Vechtstromen

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1.1

  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I en II bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

  • a.

    het beheergebied van het waterschap ;

  • b.

    beperkingengebieden van waterstaatswerken die in beheer zijn bij het waterschap en buiten het beheergebied van het waterschap liggen.

Artikel 1.3 Oogmerk

De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet , gesteld op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 1.4 Beperkingengebieden

  • 1.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot het beheergebied in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject Beheergebied Vechtstromen in de bijlage bij deze verordening.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject waterstaatswerken in de bijlage bij deze verordening.

  • 3.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject oppervlaktewaterlichamen in de bijlage bij deze verordening.

  • 4.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot de waterkeringen in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject waterkeringen in de bijlage bij deze verordening.

  • 5.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot het onttrekken van oppervlaktewater voor beregening en bevloeiing in het door het bestuur aangewezen gebied in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject onttrekken oppervlaktewater in de bijlage bij deze verordening.

  • 6.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing in het door het bestuur aangewezen gebied in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject onttrekken grondwater in de bijlage bij deze verordening.

  • 7.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot het winterbed van de Vecht in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject winterbed Vecht in de bijlage bij deze verordening.

  • 8.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot de Boven Dinkel in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject boven Dinkel in de bijlage bij deze verordening.

  • 9.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot aangewezen oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject aangewezen oppervlaktewaterlichamen in de bijlage bij deze verordening.

  • 10.

    De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject Niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 1.5 Beperkingengebied in geval van ontbreken geometrische aanwijzingen

Als een beperkingengebied nog niet geometrisch is begrensd als bedoeld in artikel 1.4, dan bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap uit het waterstaatswerk en het daaromheen gelegen gebied begrensd door een lijn liggend op een afstand van:

  • a.

    bij een waterkering 5 meter vanuit de teen;

  • b.

    bij een oppervlaktewaterlichaam 5 meter vanuit de insteek; of

  • c.

    bij een ondersteunend kunstwerk 5 meter gemeten vanaf de rand van het kunstwerk.

Afdeling 1.4 Normadressaat

Artikel 1.6 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 1.5 Zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.7 Zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk

  • 1.

    Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteiten nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen of activiteiten te laten die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd;

    • d.

      op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur een werk te verwijderen wanneer dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur geen functie meer vervult.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige gevolgen voor het watersysteem als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:

    • a.

      grond- en oppervlaktewaterschaarste, grond- en oppervlaktewateroverlast, overstromingen en inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterstaatswerk;

    • c.

      aantasting van de stabiliteit van bodem en taluds;

    • d.

      de nadelige gevolgen voor de staat, de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering;

    • e.

      de aantasting van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      de belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater of in het grondwater;

    • g.

      het belemmeren van de afvoer van kwel- en regenwater bij de waterkering;

    • h.

      verslechtering van de bergings-, aan- en afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam;

    • i.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;

    • j.

      verslechtering van de chemische of ecologische grond- en oppervlaktewaterkwaliteit;

    • k.

      het gebruik van uitlogend materiaal;

    • l.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3.

    Onder het voorkomen van nadelige gevolgen als bedoeld in het eerste lid, wordt in geval van een lozingsactiviteit in ieder geval verstaan dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.7, de specifieke zorgplichten in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4, de algemene regels in hoofdstuk 2, de bepalingen in Hoofdstuk 3 en de algemene regels in hoofdstuk 4, kunnen in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit artikel 1.3 en in overeenstemming met de bijbehorende beoordelingsregels, maatwerkvoorschriften worden gesteld.

  • 2.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

Afdeling 1.6 Algemene indieningsvereisten

Artikel 1.9 Melding

  • 1.

    Een melding bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit waarvoor de melding wordt ingediend;

    • b.

      de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de plaats waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een plattegrond met de exacte locatie waar de activiteit gaat plaatsvinden;

    • e.

      de geometrische begrenzing van de plaats waarop de activiteit wordt verricht;

    • f.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die eventueel als gemachtigde optreedt en de melding indient; en

    • g.

      de dagtekening.

  • 2.

    Een melding die elektronisch wordt ingediend bevat de gegevens en bescheiden die in één van de volgende bestandsformaten zijn gekenmerkt als alleen lezen:

    • a.

      foto's: PNG of JPG;

    • b.

      scans: TIFF, JPG, PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • c.

      officedocumenten: PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • d.

      tekeningen: PDF/X of PDF 1.4.

Artikel 1.10 Vergunning

  • 1.

    Een aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

    • b.

      een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

    • c.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • d.

      als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering;

    • e.

      de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

    • f.

      de naam, het adres en het telefoonnummer van degene die eventueel als gemachtigde optreedt en de aanvraag indient; en

    • g.

      de dagtekening.

  • 2.

    Een aanvraag die elektronisch wordt ingediend bevat de gegevens en bescheiden die in één van de volgende bestandsformaten zijn gekenmerkt als alleen lezen:

    • a.

      foto's: PNG of JPG;

    • b.

      scans: TIFF, JPG, PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • c.

      officedocumenten: PDF/A-1a of PDF 1.4;

    • d.

      tekeningen: PDF/X of PDF 1.4.

Artikel 1.11 Informatieverplichting

Voor activiteiten waarvoor een informatieverplichting geldt, verstrekt degene die een dergelijke activiteit verricht ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit waarvoor de informatieverplichting geldt;

  • b.

    de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of de coördinaten van de plaats waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de geometrische begrenzing van de plaats waarop de activiteit wordt verricht; en

  • e.

    de dagtekening.

Artikel 1.12 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.13 Wijziging gegevens

  • 1.

    Als de naam of het adres, als bedoeld in artikel 1.9, artikel 1.10, artikel 1.11 of artikel 1.12 wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens van tevoren verstrekt.

  • 2.

    Als de activiteit door een ander wordt verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens van tevoren verstrekt.

Afdeling 1.7 Beoordelingsregel

Artikel 1.14 Beoordelingsregel

  • 1.

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een wateractiviteit als bedoeld in deze verordening wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • c.

      het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

    • d.

      het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat:

    • a.

      niet voldaan wordt aan de omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      een goed ecologisch potentieel als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover dit betrekking heeft op de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, van dat besluit in verbinding met het eerste lid; of

    • b.

      als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam; en

      • 2.

        toepassing is gegeven aan artikel 2.17, vierde lid van dat besluit in verbinding met het eerste lid.

  • 5.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 6.

    In afwijking van het vijfde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Afdeling 1.8 Ongewone voorvallen

Artikel 1.15 Informeren over een ongewoon voorval

Het dagelijks bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

Artikel 1.16 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden deze verstrekt aan het dagelijks bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid van de wet.

  • 2.

    Als de gegevens mondeling zijn verstrekt, worden deze zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

Afdeling 1.9 Calamiteiten

Artikel 1.17 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij gevaar voor waterstaatswerken, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende streefpeilen, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het dagelijks bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Hoofdstuk 2 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken

Afdeling 2.1 Bruggen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een brug in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3 .

Artikel 2.2 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen en in stand te houden.

Artikel 2.3 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de lengte van de brug;

  • b.

    de brugdekbreedte;

  • c.

    de constructie van de brug; en

  • d.

    de afstand van de onderkant brug tot de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.4 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    aangetoond is dat de brug nodig is om op een efficiënte manier van het ene perceel op het andere perceel te komen;

  • b.

    er geen gebruik gemaakt kan worden van een bestaande overgang;

  • c.

    er op de betreffende percelen nog geen brug geplaatst is, en als er al wel een brug geplaatst is de afstand tussen de bruggen 250 meter of meer is;

  • d.

    de brug geen wateroverlast veroorzaakt;

  • e.

    als het oppervlaktwaterlichaam van insteek tot insteek minder dan 10 meter breed is, de brug geen pijlers bevat;

  • f.

    de onderzijde van het brugdek niet lager dan de insteek van het oppervlaktewaterlichaam ligt;

  • g.

    de aanleg en de instandhouding van de brug het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam niet belemmert;

  • h.

    als er sprake is van onderhoud door middel van een maaiboot, de doorvaarthoogte 1 meter of meer is en de doorvaartbreedte 3,50 meter of meer is;

  • i.

    als er sprake is van een vaarweg, de brug het gebruik van de vaarweg niet belemmert;

  • j.

    als er sprake is van hogere doorstroomsnelheden door de aanleg van de brug, er voorzieningen worden aangelegd om onder andere schade aan de taluds te voorkomen;

  • k.

    de taluds afdoende beschermd worden, in het bijzonder onder de brug waar nauwelijk plantengroei is;

  • l.

    de brug geen belemmering voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden vormt als deze in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie wordt aangelegd;

  • m.

    de brug in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie geschikt is voor het migreren van fauna; en

  • n.

    de aan te leggen brug geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.2 Dam met duiker

Artikel 2.5 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een dam met duiker in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.6 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen en in stand te houden.

Artikel 2.7 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de lengte in centimeters, vorm, afmetingen doorstroomoppervlak en beoogde hoogteligging van binnen onderkant van de buis ten opzichte van N.A.P. van de aan te leggen dam met duiker;

  • b.

    het gronddek boven de dam met duiker in centimeters;

  • c.

    het materiaal van de aan te leggen dam met duiker; en

  • d.

    de reden van het aanleggen van de dam met duiker.

Artikel 2.8 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de dam met duiker noodzakelijk is voor de verkeersfunctie; en

    • 1.

      de dam met duiker voor landbouw verkeer niet langer is dan 20 meter;

    • 2.

      de dam met duiker voor overig verkeer niet langer is dan 10 meter;

  • b.

    de dam met duiker niet wordt aangelegd voor een verkeersfunctie, het belang van de aanvraag zwaarder weegt dan het waterstaatskundig belang;

  • c.

    de diameter van de dam met duiker is afgestemd op de ter plaatse geldende toegestane opstuwing en maatgevende aan- en afvoer;

  • d.

    de inwendige diameter van de dam met duiker minimaal 0,50 meter is;

  • e.

    bij een dam met duiker langer dan 25 meter het verlies aan bergend vermogen wordt gecompenseerd;

  • f.

    bij een ronde duiker 10 % van de inwendige diameter onder de vaste bodem wordt aangelegd;

  • g.

    de dam met duiker niet binnen een afstand van 10 meter op een ander werk wordt aangelegd;

  • h.

    in een dam met duiker langer dan 50 meter één of meerdere inspectieputten worden geplaatst;

  • i.

    de dam met duiker geen belemmering voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden vormt als deze in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie wordt aangelegd;

  • j.

    de dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met een natuurfunctie geschikt is voor het migreren van fauna; en

  • k.

    de dam met duiker geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.3 Steiger, vlonder en overhangend bouwwerk

Artikel 2.9 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.10 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat de voorziening niet vastgezet wordt op beschoeiingen, schanskorven en andere oeververdedigingswerken, tenzij deze onderdeel zijn van het werk.

Artikel 2.11 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen en in stand te houden.

Artikel 2.12 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de afmeting van de aan te leggen voorziening;

  • b.

    de constructie van de aan te leggen voorziening;

  • c.

    het aantal meters dat de voorziening uit de insteek wordt aangelegd;

  • d.

    hoe de voorziening eruit komt te zien ten opzichte van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam; en

  • e.

    als de voorziening tijdelijk wordt aangelegd, de periode waarvoor de voorziening wordt aangelegd.

Artikel 2.13 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de voorziening niet binnen een straal van 30 meter van een peilregulerend kunstwerk wordt aangelegd; en

  • b.

    de voorziening geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.4 Beplanting

Artikel 2.14 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen en in stand houden van beplanting in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.15 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen en in stand te houden.

Artikel 2.16 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    het aantal strekkende meters van de aan te brengen beplanting langs het oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    de afstand van de aan te brengen beplanting ten opzichte van de insteek van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    de afstand van de aan te brengen beplanting ten opzichte van aanwezige kunstwerken;

  • d.

    de afstand van de aan te brengen beplanting ten opzichte van bestaande beplanting; en

  • e.

    de soort beplanting.

Artikel 2.17 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan Artikel 1.14 en:

  • a.

    het oppervlaktewaterlichaam vanaf één of beide zijden bereikbaar blijft voor het onderhoudsmaterieel;

  • b.

    er ruimte is om specie en maaisel te ontvangen dat verwijderd wordt bij het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    de beplanting niet aangebracht wordt binnen 10 meter van stuwen en gemalen, gemeten in zowel boven- als benedenstroomse richting langs het oppervlaktewaterlichaam; en

  • d.

    de beplanting geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.5 Taludbeschermende voorzieningen

Artikel 2.18 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een taludbeschermende voorziening in beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.19 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een taludbeschermende voorziening aan te leggen en in stand te houden.

Artikel 2.20 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    hoeveel strekkende meters het betreft; en

  • b.

    het type taludbescherming.

Artikel 2.21 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de stabiliteit van de taluds niet op een andere wijze gerealiseerd kan worden;

  • b.

    de voorziening geen nadelige effecten oplevert voor de toegankelijkheid met onderhoudsmaterieel langs het oppervlaktewaterlichaam en voor het uitvoeren van onderhoud aan het profiel van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    bij de aanleg van de voorziening rekening wordt gehouden met de passeerbaarheid van fauna;

  • d.

    in oppervlaktewaterlichamen met een natuurfunctie het negatieve effect als gevolg van het aanleggen van de voorziening voldoende wordt gecompenseerd; en

  • e.

    de voorziening geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.6 Werken algemeen

Artikel 2.22 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een werk, voor zover deze niet elders in deze verordening specifiek is benoemd, in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.23 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat de functie van de gebieden in het beperkingengebied waterstaatswerken als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem wordt beschermd.

Artikel 2.24 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een werk, voor zover deze niet elders in deze verordening specifiek is benoemd, aan te leggen en in stand te houden.

Artikel 2.25 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    het werk niet in of op een oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;

  • b.

    het nieuw aan te leggen werk in de zone van het beperkingengebied waterstaatswerken, niet zijnde het waterstaatswerk zelf, wordt aangelegd en deze zodanig is gefundeerd dat deze geen nadelige invloed uitoefent op de bodem en de taluds van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    het werk in de zone van het beperkingengebied waterstaatswerken, niet zijnde het waterstaatswerk zelf, wordt aangelegd en het een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een werk aan één zijde van het oppervlaktewaterlichaam is en het oppervlaktewaterlichaam vanaf de andere zijde goed kan worden onderhouden;

  • d.

    het werk in de zone van het beperkingengebied waterstaatswerken, niet zijnde het waterstaatswerk zelf, wordt aangelegd en het een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een werk aan één zijde van het oppervlaktewaterlichaam is en aan de zijde van het geplande werk een vrije strook met een breedte van minimaal 1,00 meter aanwezig is;

  • e.

    het werk in een meanderzone wordt aangelegd en het bouwwerk wordt aangelegd aan de rand van of op voldoende grote afstand van het oppervlaktewaterlichaam;

  • f.

    het werk in een meanderzone wordt aangelegd en deze redelijkerwijs niet buiten de meanderzone aangelegd kan worden;

  • g.

    het werk in een meanderzone wordt aangelegd en het werk de meandering in de toekomst, binnen de technische levensduur van het werk, niet hindert; en

  • h.

    het werk geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.7 Dempen

Artikel 2.26 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het dempen van een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.27 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam te dempen.

Artikel 2.28 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de demping geen negatieve invloed heeft op het watersysteem of voor belanghebbende partijen;

  • b.

    het geheel of gedeeltelijk dempen noodzakelijk is om watersystemen van elkaar gescheiden te houden om waterstaatkundige redenen;

  • c.

    de te dempen waterloop voor aanvang van demping grondig wordt geschoond van aanwezige beplanting en bagger; en

  • d.

    de demping geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.8 Wijzigen van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.29 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het wijzigen van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.30 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning het profiel van een oppervlaktewaterlichaam te wijzigen.

Artikel 2.31 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt, in aanvulling op artikel 1.10 het ontgrondingsvolume aangeleverd.

Artikel 2.32 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    bij het wijzigen van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam aan beide kanten van het nieuwe oppervlaktewaterlichaam een obstakelvrije zone van 3 meter beschikbaar blijft;

  • b.

    bij het wijzigen van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam een obstakelvrije zone van 4 meter beschikbaar blijft als onderhoud vanaf één zijde plaatsvindt;

  • c.

    bij het wijzigen van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam en als het machinaal onderhoud vanaf één zijde plaatsvindt, de bovenbreedte van het oppervlaktewaterlichaam na de wijziging niet breder dan 4 meter is; en

  • d.

    het wijzigen van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.9 Handelingen en werkzaamheden in het winterbed van de Vecht

Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van handelingen en werkzaamheden en de instandhouding ervan in het beperkingengebied winterbed Vecht als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.34 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat de bergende en stroomvoerende functie van het winterbed van de Vecht als onderdeel van het totale watersysteem wordt beschermd.

Artikel 2.35 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning handelingen en werkzaamheden uit te voeren en in stand te houden in het winterbed van de Vecht.

Artikel 2.36 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de afvoercapaciteit van de Vecht niet wordt belemmerd of verslechterd;

  • b.

    de activiteit geen waterstandsverhoging tot gevolg heeft;

  • c.

    de activiteit het bergend vermogen niet negatief beïnvloedt;

  • d.

    in geval bestaande bebouwing wordt uitgebreid, het verlies aan bergend vermogen wordt gecompenseerd; en

  • e.

    met in achtneming van het onder a, b en c genoemde, in het stroomvoerend regime één van de volgende riviergebonden activiteiten plaatsvindt:

    • 1.

      de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;

    • 2.

      de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de scheepvaart;

    • 3.

      de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;

    • 4.

      de aanleg of wijziging van scheepswerven;

    • 5.

      de realisatie van natuur;

    • 6.

      de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;

    • 7.

      de winning van oppervlaktedelfstoffen; of

  • f.

    met in achtneming van het onder a, b en c genoemde, in het stroomvoerend regime voor een activiteit die niet onder de onder e genoemde activiteiten vallen, maar waarbij sprake is van:

    • 1.

      een groot openbaar belang en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

    • 2.

      een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;

    • 3.

      verbouw van bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw, waarbij de bebouwde oppervlakte vermindert of gelijk blijft;

    • 4.

      een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

Afdeling 2.10 Drainagemiddelen

Artikel 2.37 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op aanleggen en in stand houden van drainagemiddelen in het beperkingengebied beheergebied Vechtstromen als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.38 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat voorkomen wordt dat er verdroging optreedt als gevolg van het aanleggen en in stand houden van drainagemiddelen.

Artikel 2.39 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning drainagemiddelen aan te leggen en in stand te houden.

Artikel 2.40 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de diepte van de drainage;

  • b.

    het aantal drainagebuizen;

  • c.

    de afstand tussen de drainagebuizen; en

  • d.

    de plek waar de buizen uitmonden in het talud van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.41 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en het aanleggen van drainagemiddelen verenigbaar is met het belang van het behoeden van het beheergebied voor nadelige gevolgen van de aanleg van drainagemiddelen.

Afdeling 2.11 Kabel

Artikel 2.42 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een kabel in de beperkingengebieden waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.43 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na het aanleggen van de kabel de ontgraving aangevuld en zo nodig ingezaaid wordt;

  • b.

    in onbruik geraakte kabels die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen worden verwijderd; en

  • c.

    als onderhouds- of herstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden, dit tenminste twee werkdagen voor aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden gemeld wordt.

Artikel 2.44 Meldplicht

Het is verboden om een kabel aan te leggen en in stand te houden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als:

  • a.

    de spanning op de kabel maximaal 100 kV is;

  • b.

    de kabel evenwijdig aan het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd, en deze ten minste 2 meter uit de insteek wordt aangelegd;

  • c.

    de kabel het oppervlaktewaterlichaam kruist en deze ten minste 1 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam en ten minste 1 meter uit de insteek wordt aangelegd;

  • d.

    in afwijking van het genoemde onder c, de kabel ten minste 4 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd als de kabel een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen als vaarweg kruist;

  • e.

    de kabel de bovenzijde van een duiker kruist, en deze in een mantelbuis wordt aangelegd die tenminste 3 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker en met ten minste 1 meter grond wordt afgedekt; en

  • f.

    de kabel in de zone van het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde het oppervlaktewaterlichaam zelf, ten minste 1 meter onder het maaiveld wordt aangelegd.

Artikel 2.45 Indienvereisten melding

Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9,:

  • a.

    hoeveel spanning er op de kabel komt te staan;

  • b.

    het aantal meters dat de kabel uit de insteek wordt aangelegd; en

  • c.

    als het een gestuurde boring is, het aantal meters dat de kabel onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 2.46 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen en in stand te houden in het beperkingengebied waterkeringen .

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen en in stand te houden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen als niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.44.

Artikel 2.47 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    hoeveel spanning er op de kabel komt te staan;

  • b.

    het aantal meters dat de kabel uit de insteek wordt aangelegd; en

  • c.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek.

Artikel 2.48 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de afstand vanaf de bovenkant van de kabel tot aan de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is;

  • b.

    de kabel een oppervlaktewaterlichaam dat als vaarweg is aangewezen kruist en de afstand tussen de bovenkant van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 4 meter is;

  • c.

    de kabel, die een oppervlaktewaterlichaam moet kruisen, dat oppervlaktewaterlichaam haaks kruist;

  • d.

    de afstand tot de insteek minimaal 1 meter is bij de kabel die in de lengterichting langs het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;

  • e.

    de kabel niet in de lengte richting in de meanderzone van een oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd; en

  • f.

    de kabel geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.12 Leiding

Artikel 2.49 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een leiding in de beperkingengebieden waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.50 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na het aanleggen van de leiding de ontgraving aangevuld en zo nodig ingezaaid wordt;

  • b.

    in geval van breuk of lekkage van een leiding maatregelen worden getroffen om verdergaande lekkage te voorkomen;

  • c.

    in onbruik geraakte leidingen die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen worden verwijderd; en

  • d.

    als onderhouds- of herstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden, dit tenminste twee werkdagen voor aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden wordt gemeld.

Artikel 2.51 Meldplicht

Het is verboden om een leiding aan te leggen en in stand te houden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als:

  • a.

    de diameter van de leiding maximaal 1 meter is;

  • b.

    de druk in de leiding maximaal 10 bar is;

  • c.

    de leiding evenwijdig aan het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd, en deze ten minste 2 meter uit de insteek wordt aangelegd;

  • d.

    de leiding het oppervlaktewaterlichaam kruist en deze ten minste 1 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam en ten minste 1 meter uit de insteek wordt aangelegd;

  • e.

    in afwijking van het genoemde onder d, de leiding ten minste op 4 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd als dit oppervlaktewaterlichaam is aangewezen als vaarweg;

  • f.

    de leiding de bovenzijde van een duiker kruist, en deze in een mantelbuis wordt aangelegd die tenminste 3 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker en met ten minste 1 meter grond wordt afgedekt; en

  • g.

    de leiding in de zone van het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde het oppervlaktewaterlichaam zelf, ten minste 1 meter onder het maaiveld wordt aangelegd.

Artikel 2.52 Indienvereisten melding

Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9,:

  • a.

    de diameter van de leiding;

  • b.

    hoeveel druk in bar er op de leiding komt te staan; en

  • c.

    als het een gestuurde boring is, het aantal meters dat de leiding onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 2.53 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen en in stand te houden in het beperkingengebied waterkeringen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen en in stand te houden in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen als niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.51.

Artikel 2.54 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de diameter van de buis;

  • b.

    hoeveel druk in bar er op de leiding komt;

  • c.

    het aantal meters dat de leiding uit de insteek wordt aangelegd; en

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek.

Artikel 2.55 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de afstand vanaf de bovenkant van de leiding tot aan de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is;

  • b.

    de leiding een oppervlaktewaterlichaam dat als vaarweg is aangewezen kruist en de afstand tussen de bovenkant van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 4 meter is;

  • c.

    de leiding, die een oppervlaktewaterlichaam moet kruisen, dat oppervlaktewaterlichaam haaks kruist;

  • d.

    de afstand tot de insteek minimaal 1 meter is bij de leiding die in de lengterichting langs het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;

  • e.

    de leiding niet in de lengte richting in de meanderzone van een oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd; en

  • f.

    de leiding geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.13 Aanleggen lozingsvoorziening of onttrekkingsvoorziening

Artikel 2.56 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een lozingsvoorziening of onttrekkingsvoorziening in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3 .

Artikel 2.57 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in:

  • a.

    dat de voorziening op deugdelijke wijze is gefundeerd, zodat verzakkingen, uitspoeling en beschadiging van het talud en de waterbodem wordt voorkomen en daarmee belemmering van de waterdoorvoer wordt voorkomen;

  • b.

    dat drijfvuil en zand- en slibafzettingen worden verwijderd; en

  • c.

    dat wanneer het dagelijks bestuur van oordeel is dat de voorziening geen functie meer vervuld, deze op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur wordt verwijderd.

Artikel 2.58 Algemene regel

Er mag een voorziening voor het lozen van water of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd en in stand worden gehouden als de voorziening verzonken is in het talud en buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 2.59 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een lozingsvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen en in stand te houden die niet voldoet aan artikel 2.58.

  • 2.

    Onttrekkingsinrichtingen die functioneren voor één opdrachtgever of in één project en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor deze verordening als één werk.

Artikel 2.60 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    aan welke kant van de waterloop de uitwateringsbuis of zuigleiding wordt aangelegd; en

  • b.

    de diameter van de uitwateringsbuis of zuigleiding.

Artikel 2.61 Beoordelingsregel vergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning voor de lozingsvoorziening wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en de voorziening buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

  • 2.

    De omgevingsvergunning voor de onttrekkingsvoorziening wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

    • a.

      de taludbak, de zuigleiding, het vuilrooster of andere constructieonderdelen buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd; en

    • b.

      de voorziening geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap.

Afdeling 2.14 Afrastering

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen en in stand houden van een afrastering in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.63 Inhoud specifieke zorgplicht

In aanvulling op de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.7 houdt de zorgplicht in dat:

  • a.

    de draden van de afrastering makkelijk met de hand te verwijderen zijn op het moment dat dit nodig is voor het beheer en onderhoud van het waterstaatswerk door het waterschap; en

  • b.

    de draden van de afrastering zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen.

Artikel 2.64 Algemene regel

  • 1.

    Gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen op of nabij waterstaatswerken worden voorzien van een voldoende kerende afrastering.

  • 2.

    De afrastering in het beperkingengebied waterkeringen voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de afrastering is maximaal 1,00 meter hoog; en

    • b.

      de afrastering is ten minste 0,50 meter uit de teen van de waterkering aangebracht.

  • 3.

    De afrastering in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de afrastering is maximaal 1,00 meter hoog en;

    • b.

      de afrastering wordt op de grens van het onderhoudspad, aan de landzijde aangebracht, als dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is of;

    • c.

      de afrastering staat tenminste 0,50 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam als er geen sprake is van een onderhoudspad of;

    • d.

      de afrastering wordt in het geval van een natuurvriendelijke oever op de grens van de natuurvriendelijke oever of de oeverbeplanting aangebracht.

  • 4.

    Als onderhoud door middel van begrazing plaatsvindt om natuurontwikkeling mogelijk te maken kan het dagelijks bestuur ontheffing verlenen om geen afrastering aan te brengen.

Artikel 2.65 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een onverplichte afrastering aan te brengen en in stand te houden of een verplichte afrastering die niet voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 2.64 - tweede Lid of artikel 2.64 - derde Lid.

Artikel 2.66 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de lengte van de afrastering;

  • b.

    het aantal meters dat de afrastering vanuit de insteek wordt aangebracht; en

  • c.

    als de afrastering dwars op het onderhoudspad wordt aangebracht of er gebruik gemaakt wordt van een draaihek in de afrastering.

Artikel 2.67 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de afrastering geen belemmering vormt voor een vastgesteld ontwerp projectbesluit, een vastgesteld projectbesluit, een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning, een verleende omgevingsvergunning, een vastgesteld ontwerp waterbeheerprogramma of een vastgesteld waterbeheerprogramma van het waterschap; en

  • b.

    als de afrastering aangebracht wordt in een beperkingengebied en het oppervlaktewaterlichaam aan beide zijden bereikbaar blijft voor onderhoud en inspecties;

  • c.

    als de omgevingsvergunning gevraagd wordt voor het aanbrengen aan één zijde van het oppervlaktewaterlichaam:

    • 1.

      het onderhoudspad niet in eigendom bij het waterschap is;

    • 2.

      het oppervlaktewaterlichaam vanaf de andere zijde goed kan worden onderhouden; en

    • 3.

      aan de zijde van de aan te brengen afrastering nog altijd een vrije strook met een breedte van minimaal 1,00 meter aanwezig is;

  • d.

    als het een meanderzone betreft:

    • 1.

      de afrastering aangebracht wordt op voldoende grote afstand van het oppervlaktewaterlichaam;

    • 2.

      deze redelijkerwijs niet buiten de meanderzone aangebracht kan worden; en

    • 3.

      verwacht mag worden dat de afrastering de meandering ook in de toekomst niet hindert.

Afdeling 2.15 Recreatief medegebruik

Artikel 2.68 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van recreatieve activiteiten in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.69 Inhoud specifieke zorgplicht

In aanvulling op de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.7 houdt de zorgplicht in dat:

  • a.

    het recreatief medegebruik plaatsvindt tussen zonsopgang en zonsondergang;

  • b.

    vangmiddelen voor het bestrijden van muskus- en beverratten niet worden beschadigd, los of open gemaakt of verplaatst;

  • c.

    er geen afval in het beperkingengebied komt;

  • d.

    er geen hinder voor andere gebruikers of aan- of omwonenden ontstaat;

  • e.

    objecten niet in het beperkingengebied worden achtergelaten; en

  • f.

    het recreatief medegebruik niet is toegestaan als dit door de beheerder wordt aangegeven.

Artikel 2.70 Algemene regel wandelen

Wandelen mag in het beperkingengebied waterstaatswerken, tenzij aangegeven is dat wandelen verboden is.

Artikel 2.71 Algemene regel fietsen

Fietsen mag in het beperkingengebied waterstaatswerken op de daarvoor aanwezige fietspaden.

Artikel 2.72 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning te fietsen als niet wordt voldaan aan artikel 2.71.

Artikel 2.73 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    de locatie waar wordt gefietst; en

  • b.

    het tijdstip waarop wordt gefietst.

Artikel 2.74 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het beperkingengebied waterstaatswerken en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 2.75 Algemene regel ruiter- en mensport

Paardrijden en mennen mag in het beperkingengebied waterstaatswerken als:

  • a.

    het een door middel van bebording aangewezen ruiterpad is;

  • b.

    er uitsluitend stapvoets wordt gereden; en

  • c.

    het geen waterkering betreft.

Artikel 2.76 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gebruik te maken van het beperkingengebied waterstaatswerken voor paardrijden en mennen als niet wordt voldaan aan artikel 2.75.

Artikel 2.77 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het beperkingengebied waterstaatswerken en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 2.78 Meldplicht evenement

Het is verboden gebruik te maken van het beperkingengebied waterstaatswerken voor een evenement, zonder tenminste 14 dagen voor aanvang van het evenement dit te melden, als

  • a.

    het een evenement zonder gemotoriseerde voertuigen betreft;

  • b.

    het aantal bezoekers, inclusief de deelnemers en aanwezige organisatoren niet meer dan 200 is;

  • c.

    er geen grondroeringen worden gedaan; en

  • d.

    er geen object wordt geplaatst.

Artikel 2.79 Indienvereisten melding

Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9, een beschrijving van het evenement.

Artikel 2.80 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gebruik te maken van het beperkingengebied waterstaatswerken voor een evenement als niet voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 2.78.

Artikel 2.81 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens aangeleverd:

  • a.

    het geschatte aantal bezoekers, inclusief de deelnemers;

  • b.

    de datum van het evenement; en

  • c.

    een beschrijving van het evenement.

Artikel 2.82 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het beperkingengebied waterstaatswerken en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 2.83 Inhoud specifieke zorgplicht sportvissen

In aanvulling op de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.7 en de specifieke zorgplicht zoals opgenomen in artikel 2.69 geldt dat:

  • a.

    aangebrachte attributen na gebruik worden verwijderd; en

  • b.

    er niet gevist wordt binnen een straal van 50 meter van een stuw of gemaal.

Artikel 2.84 Algemene regel sportvissen

Het beperkingengebied waterstaatswerken mag gebruikt worden voor sportvissen als:

  • a.

    er gevist wordt in water dat verhuurd is aan de Visfederatie; en

  • b.

    er geen grondroering wordt gedaan.

Artikel 2.85 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gebruik te maken van het beperkingengebied waterstaatswerken voor sportvissen als niet voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 2.84.

Artikel 2.86 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het beperkingengebied waterstaatswerken en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 2.87 Inhoud specifieke zorgplicht varen

In aanvulling op de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.7 en de specifieke zorgplicht zoals opgenomen in artikel 2.69 geldt dat:

  • a.

    er niet gevaren wordt binnen een straal van 50 meter van een stuw of gemaal; en

  • b.

    tussen zonsondergang en zonsopgang het vaartuig zich niet binnen het beperkingengebied waterstaatswerken mag bevinden.

Artikel 2.88 Algemene regel ongemotoriseerd varen

  • 1.

    Varen mag met een ongemotoriseerd vaartuig op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      gevaren wordt op een oppervlaktewaterlichaam dat onderdeel is van een kanoroute; en

    • b.

      gebruik gemaakt wordt van een steiger voor het in- en uitstappen.

  • 2.

    De algemene regel uit lid 1 geldt niet voor het oppervlaktewaterlichaam de boven Dinkel.

Artikel 2.89 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam om te varen met een ongemotoriseerd vaartuig als:

    • a.

      geen gebruik wordt gemaakt van een steiger voor het in- en uitstappen;

    • b.

      gevaren wordt op een oppervlaktewaterlichaam dat geen onderdeel is van een kanoroute; of

    • c.

      het oppervlaktewaterlichaam de Boven Dinkel betreft en de periode waarin gevaren wordt tussen 31 augustus en 1 april ligt.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam om te varen met een motorvaartuig tenzij het de Vecht betreft.

Artikel 2.90 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en:

  • a.

    de activiteit de ecologie van het watersysteem niet nadelig beïnvloedt; en

  • b.

    er geen schade wordt aangericht aan het beperkingengebied waterstaatswerken en de zich daarin bevindende werken.

Artikel 2.91 Algeheel verbod

Het is verboden om te varen op de Boven Dinkel zoals opgenomen in het beperkingengebied boven Dinkel als bedoeld in afdeling 1.3 in de periode van 1 april tot en met 31 augustus.

Artikel 2.92 Algemene regel zwemmen

Zwemmen mag in oppervlaktewater.

Artikel 2.93 Algemene regel schaatsen

Schaatsen mag op oppervlaktewater.

Afdeling 2.16 Vrijstelling activiteiten waterschap

Artikel 2.94 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 2.95 Vrijstelling activiteiten waterschap

De artikelen artikel 2.1 tot en met artikel 2.93 zijn niet van toepassing op activiteiten die het waterschap uitvoert of laat uitvoeren, in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken op grond van artikel 1 van de Waterschapswet en die vallen onder beheer, zijnde onderhoud en herstel van waterstaatswerken.

Afdeling 2.17 Waterkeringen

[Gereserveerd]

Afdeling 2.18 Overige activiteiten

Artikel 2.96 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing in het beperkingengebied waterstaatswerken als bedoeld in afdeling 1.3 voor activiteiten die niet genoemd zijn in deze verordening.

Artikel 2.97 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit die niet genoemd is in deze verordening uit te voeren.

Artikel 2.98 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en de activiteit verenigbaar is met het belang van het behoeden van het beperkingengebied waterstaatswerken voor nadelige gevolgen van de activiteit.

Hoofdstuk 3 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk in het beperkingengebied beheergebied Vechtstromen, tenzij in een afdeling anders is bepaald.

Artikel 3.2 Aanvraagvereisten vergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden in aanvulling op artikel 1.10 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene Beoordelings Methodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 3.3 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is naast artikel 1.14, artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3.2 Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.5 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in Afdeling 1.3.

Artikel 3.6 Algemene regel

Er mag water geloosd worden op een oppervlaktewaterlichaam als er gebruik gemaakt wordt van een pomp en de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is.

Artikel 3.7 Meldplicht

Het is verboden om water te lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als er gebruik gemaakt wordt van een pomp en de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

Artikel 3.8 Indienvereisten meldplicht

Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9, de capaciteit van de pomp in mᶟ per uur.

Artikel 3.9 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water te lozen op een oppervlaktewaterlichaam als:

  • a.

    er geen gebruik gemaakt wordt van een pomp; of

  • b.

    de capaciteit van de pomp meer dan 60 mᶟ per uur is.

Artikel 3.10 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt, in aanvulling op artikel 1.10 en in afwijking van Artikel 3.2, de capaciteit van de pomp in mᶟ per uur aangeleverd.

Artikel 3.11 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en in afwijking van artikel 3.3 en:

  • a.

    de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam als gevolg van de lozing niet wordt belemmerd of verslechterd; en

  • b.

    het toegenomen afvoerdebiet in oppervlaktewaterlichamen met de functie natuur geen nadelige gevolgen heeft op de chemische en ecologische kwaliteit.

Afdeling 3.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 3.12 Lozen van grondwater bij saneringen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK's

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/l

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/l

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK's

    1 µg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 µg/l

    Tolueen

    7 µg/l

    Ethylbenzeen

    4 µg/l

    Xyleen

    4 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l

    Trichlooretheen

    20 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1 µg/l

Artikel 3.13 Lozen van grondwater bij ontwatering

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 3.14 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 3.15 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.12 en Artikel 3.13, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Afdeling 3.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 3.16 Lozen van afvloeiend hemelwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 3.17 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 3.18 Lozen van huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanheLozen van huishoudelijk afvalwaterf en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.19 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.3.

    Tabel 3.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     
     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.4.

    Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     
     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 mᶟ of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.20 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 3.21 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.18, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Afdeling 3.6 Lozen van koelwater

Artikel 3.22 Koelwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.23 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.22, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 3.24 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 3.25 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 3.26 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 3.27 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 3.28 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 3.29 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen Artikel 3.24 tot en met Artikel 3.26, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 3.25; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 3.26.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 3.30 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 3.31 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.32 Lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Afdeling 3.9 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 3.33 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in µg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 3.34 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 3.35 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 3.36 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.33 en Artikel 3.35, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Afdeling 3.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 3.37 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als:

  • a.

    het lozen is gestart voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet; en

  • b.

    dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1 tot en met 3, van de wet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 3.38 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de wet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Afdeling 3.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.39 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.40 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 3.41 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in Artikel 3.39 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.42 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.43 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.39, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in Artikel 3.40; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Afdeling 3.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 3.44 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Afdeling 3.13 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 3.45 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 3.46 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.45, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Afdeling 3.14 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 3.47 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.48 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.49 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 3.50 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 3.51 Lozen bij ontijzeren grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.52 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 3.53 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen Artikel 3.47 tot en met Artikel 3.51, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 3.54 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Afdeling 3.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 3.55 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 3.56 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 3.57 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.56, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 3.58 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.59 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in Artikel 3.58, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 3.60 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Afdeling 3.19 Asverstrooiing

Artikel 3.61 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Afdeling 3.20 Andere lozingen

Artikel 3.62 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in Afdeling 3.3 tot en met Afdeling 3.19;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 3.63 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 4 Wateronttrekkingsactiviteiten

Afdeling 4.1 Onttrekken van grondwater en infiltreren van water

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem in het beperkingengebied beheergebied Vechtstromen als bedoeld in afdeling 1.3.

Artikel 4.2 Inhoud specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 1.7 houdt in ieder geval in:

  • a.

    dat de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet meer dan noodzakelijk wordt verlaagd;

  • b.

    dat bij de aanleg en het beheer van een voorziening voor grondwateronttrekking voorkomen wordt dat er uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • c.

    dat de voorziening voor grondwateronttrekking wordt verwijderd of gedicht na definitieve beëindiging van de onttrekking zodanig dat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • d.

    dat als spanningsbemaling wordt toegepast een peilbuis of meetput wordt geplaatst om de stijghoogte te bepalen;

  • e.

    dat als retourbemaling wordt toegepast het grondwater in het watervoerende pakket wordt teruggebracht waaruit het onttrokken grondwater afkomstig is.

Artikel 4.3 Algemene regel

  • 1.

    Er mag ten behoeve van veedrenking en het bestrijden van brand grondwater onttrokken worden.

  • 2.

    Er mag ten behoeve van bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling en bodemsanering grondwater onttrokken worden als:

    • a.

      het debiet niet meer dan 10 mᶟ per uur is; of

    • b.

      het debiet meer dan 10 mᶟ per uur is en de aaneengesloten onttrekking niet langer dan 2 dagen plaatsvindt.

  • 3.

    Als de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is mag grondwater onttrokken worden voor:

    • a.

      beregening of bevloeiing;

    • b.

      grondwatersanering;

    • c.

      een industriële toepassing; en

    • d.

      een andere reden dan genoemd in deze verordening.

Artikel 4.4 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling of bodemsanering zonder dit tenminste 5 werkdagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      het debiet van de onttrekking meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 2 dagen en korter of gelijk aan 56 dagen is;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

  • 2.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling of bodemsanering zonder dit tenminste 14 dagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      het debiet van de onttrekking meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 56 dagen en korter of gelijk is aan 180 dagen;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

  • 3.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor beregening of bevloeiing zonder dit tenminste 5 werkdagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking minder of gelijk is aan 90 dagen; en

    • c.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 25.000 mᶟ.

  • 4.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor grondwatersanering zonder dit tenminste 5 werkdagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      het debiet van de onttrekking meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 2 dagen en korter of gelijk aan 56 dagen is;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

  • 5.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor grondwatersanering zonder dit tenminste 14 dagen voor het begin ervan te melden als:

    • a.

      het debiet van de onttrekking meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • b.

      de duur van de aaneengesloten onttrekking langer dan 56 dagen is;

    • c.

      in een aaneengesloten periode van 30 dagen niet meer dan 50.000 mᶟ wordt onttrokken; en

    • d.

      in een aaneengesloten periode van 365 dagen de totale grondwateronttrekking minder of gelijk is aan 200.000 mᶟ.

Artikel 4.5 Indienvereisten melding

  • 1.

    Bij een melding van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de startdatum en wanneer bekend, de einddatum van de onttrekking;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 3.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 4.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover het bepaalde in dat lid in strijd is met regels in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening, bedoeld in artikel 4.7, onder a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 4.6 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken als:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.3;

    • b.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.4;

    • c.

      de onttrekking is voor het drooghouden van een ondergronds bouwwerk;

    • d.

      de onttrekking een andere reden dan genoemd in deze verordening heeft en de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is;

    • e.

      de onttrekking is voor een industriële toepassing en de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is en in een aaneengesloten periode van 365 dagen niet meer dan 150.000 mᶟ wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water te infiltreren in de bodem.

  • 3.

    Infiltratiewerken die functioneren voor één opdrachtgever of in één project en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor deze verordening als één werk.

Artikel 4.7 Aanvraagvereisten vergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken waarbij voldaan wordt aan de eisen zoals deze zijn opgenomen in de bijlage; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.8 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, wordt voldaan aan artikel 1.14 en is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, wordt voldaan aan artikel 1.14 en is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.9 Algeheel verbod

Het is verboden om grondwater te onttrekken voor beregening of bevloeiing uit het beperkingengebied onttrekken grondwater als bedoeld in afdeling 1.3 als de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is.

Artikel 4.10 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.11 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 4.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 4.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

     

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      in geval van het onttrekken van grondwater met een debiet minder dan 10 mᶟ per uur of wanneer het gaat om het bestrijden van een brand met grondwater.

Afdeling 4.2 Onttrekken van oppervlaktewater

Artikel 4.12 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in Afdeling 1.3.

Artikel 4.13 Algemene regel

Er mag water onttrokken worden aan een oppervlaktewaterlichaam als de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is.

Artikel 4.14 Meldplicht

Het is verboden om water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam zonder dit tenminste 14 dagen voor aanvang te melden als de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

Artikel 4.15 Indienvereisten melding

Een melding bevat, in aanvulling op artikel 1.9, de capaciteit van de pomp in mᶟ per uur.

Artikel 4.16 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam als:

  • a.

    er geen gebruik gemaakt wordt van een pomp; of

  • b.

    de capaciteit van de pomp meer dan 60 mᶟ per uur is.

Artikel 4.17 Aanvraagvereisten vergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, in aanvulling op artikel 1.10, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.18 Beoordelingsregel vergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als voldaan wordt aan artikel 1.14 en ter plaatse van het onttrekkingspunt de oever en bodem tegen instabiliteit, afkalving en erosie worden beschermd.

Artikel 4.19 Algeheel verbod

  • 1.

    Het is verboden om water aan een oppervlaktewaterlichaam te onttrekken zodra de afvoer over het eerste benedenstrooms gelegen peilregulerend kunstwerk stagneert.

  • 2.

    Het is verboden om water aan een oppervlaktewaterlichaam te onttrekken voor beregening of bevloeiing uit het beperkingengebied onttrekken oppervlaktewater als bedoeld in afdeling 1.3 als de capaciteit van de pomp meer dan 10 mᶟ per uur is.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen

  • 1.

    Een vergunning voor een activiteit op grond van de verordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Voor al wat vóór de inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig tot stand is gebracht wordt geacht een omgevingsvergunning ingevolge deze verordening te zijn verleend.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze verordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de vergunning onherroepelijk wordt. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als die vergunning onherroepelijk wordt.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is, als een melding van die activiteit op grond van deze verordening.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is, als een melding van die activiteit op grond van deze verordening.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3.

      de last is opgeheven.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening waterschap Vechtstromen.

Bijlage I Begripsbepalingen

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties = 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997;

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof -
Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan
orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan
orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch
zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch
zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat
spectometrische methode, versie 2004;

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gaschromatografie, versie 2000;

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, orthofosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof -
Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage III

bouwputbemaling

het onttrekken van grondwater met als doel het droog kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem

dempen

het geheel dicht maken of gedeeltelijk verkleinen van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam

drainagemiddelen

drains, kleine sloten, greppels en andere middelen voor de afvoer van water over en door de grond met als doel de grondwaterstand kunstmatig te beïnvloeden

evenement

een georganiseerde, tijdelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak op of in het beperkingengebied waterstaatswerken bevindt of beweegt

grondroering

bewerken van de bodem waardoor de stabiliteit of functie van de bodem verandert of kan veranderen

insteek

de overgang van het talud van een oppervlaktewaterlichaam naar het maaiveld

kabel

transportmedium zonder holle ruimte, veelal voor elektriciteit of communicatie, inclusief buizen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor kabels worden beschouwd als een kabel

leiding

alle druk- of pijpleidingen die geen lozingsvoorziening zijn

lozingsvoorziening

een constructie om een lozingsactiviteit in een oppervlaktewaterlichaam te verrichten

meanderzone

aan een waterstaatswerk grenzende zone waarbinnen oppervlaktewaterlichamen door natuurlijke verplaatsing of beekherstel hun bedding kunnen verleggen

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage III.

onderhoudspad

pad of strook dat gebruikt wordt voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden

onttrekkingsvoorziening

een constructie om een wateronttrekkingsactiviteit in een oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam te verrichten

proefbronnering

het onttrekken van grondwater met als doel het onderzoeken van de hoeveelheid grondwater die tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken

recreatief medegebruik

het gebruik maken van een waterstaatswerk voor recreatieve doeleinden

sleufbemaling

bronbemaling bij een smalle, voortschrijdende, bouwput

spanningsbemaling

het onttrekken van grondwater met als doel de opwaartse druk te verlagen

talud

een onder helling gelegen vlak; bij water de zijdelingse begrenzing tussen waterbodem en maaiveld; bij waterkeringen de zijdelingse begrenzing tussen de horizontale bovenzijde en de teen van de waterkering

waterkering

kunstmatige hoogte of van nature aanwezige hoogte, die een waterkerende functie of mede een waterkerende functie heeft voor oppervlaktewater

waterschap

waterschap Vechtstromen

werken

alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte constructies of inrichtingen, inclusief bouwwerken, en restanten daarvan

wet

Omgevingswet

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

aangewezen oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio80/nld@2023‑11‑30;43

beheergebied vechtstromen

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio37/nld@2023‑11‑30;43

boven dinkel

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio87/nld@2023‑11‑30;43

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio95/nld@2023‑11‑30;43

onttrekken grondwater

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio33/nld@2023‑11‑30;43

onttrekken oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio89/nld@2023‑11‑30;43

oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio99/nld@2023‑11‑30;43

waterkeringen

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio97/nld@2023‑11‑30;43

waterstaatswerken

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio101/nld@2023‑11‑30;43

winterbed vecht

/join/id/regdata/ws0663/2023/9gio93/nld@2023‑11‑30;43

Bijlage III Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

Binnengracht (westelijke deel)

Bladderswijk (Oranjekanaal) en Bargermeerkanaal

Bornsche Beek

Coevorden-Vechtkanaal

Elsbeek

Kanaal Almelo-De Haandrik (Overijsselsch Kanaal)

Lateraalkanaal

Linderbeek

Reest en Wieden Oost, regionale kanalen

Velt en Vecht, kanalen

Verbindingskanaal en Buitengracht te Coevorden

Bijlage IV Aanvraagvereisten vergunning onttrekken grondwater, eisen beschrijving gevolgen, maatregelen en voorzieningen

1. Projectomschrijving

  • a.

    Topografische kaart met locatieaanduiding van de onttrekking

  • b.

    Afmetingen, ontgravings-/onttrekkingsniveau's en uitvoeringswijze

  • c.

    Mogelijke alternatieve uitvoeringswijze(n)

2. Inventarisatie bodemopbouw, geohydrologie en oppervlaktewater

  • a.

    Beschrijving uitgevoerde onderzoeken en inventarisaties

  • b.

    Schematisatie bodemopbouw, geohydrologie en oppervlaktewater

  • c.

    Grondwaterstanden en stijghoogten

  • d.

    Grondwaterkwaliteit

3. Verwachte debieten en grondwaterstands-/stijghoogteverlagingen

  • a.

    Beschrijving bepalings-/berekeningsmethode

  • b.

    Uitgangspunten bepalingen/berekeningen

  • c.

    Bandbreedteanalyse van de onzekere parameters als grondwaterstanden, doorlatendheid, invloed van ondergrondse constructies

  • d.

    Beschrijving debieten en invloedsgebieden

4. Beschrijving en beoordeling effecten en risico's

  • a.

    Effecten op het werk

    • 1.

      Opbarsten bodem

    • 2.

      Horizontale en/of verticale grondverplaatsing

  • b.

    Effecten op de omgeving

    • 1.

      Bodemdaling als gevolg van zetting, klink, oxidatie, rijping of anderszins

    • 2.

      Bebouwing, fundering en infrastructuur (autowegen, railwegen, dijken, kaden, kabels en leidingen)

    • 3.

      Bodem- en grondwaterverontreinigingen

    • 4.

      Grondwaterbeschermingsgebieden

    • 5.

      Zoet-brak-zout grensvlak (upconing)

    • 6.

      Natuur

    • 7.

      Landbouw

    • 8.

      Openbare groenvoorziening en particuliere tuinen

    • 9.

      Archeologie en aardkundige waarden

  • c.

    Effecten op overige (grondwater) onttrekkingen

    • 1.

      Waterwingebieden

    • 2.

      Koude-warmteopslag

    • 3.

      Onttrekkingen van derden

5. Waterkwaliteit en lozing

  • a.

    Verwachte waterkwaliteit opgepompte grondwater (voldoende informatie beschikbaar of analyses uitgevoerd)

  • b.

    Lozingsroute (in de bodem, in oppervlaktewater, hemelwater- of vuilwaterriool) en motivatie hiervan

  • c.

    Beschrijving eventuele aanvullende zuiveringstechnische maatregelen

6. Maatregelen en monitoring

  • a.

    Beschrijving eventuele aanvullende (compenserende) maatregelen

  • b.

    Beschrijving eventuele alternatieve uitvoeringsmethoden

  • c.

    Beschrijving monitoring

7. Technische principes van de onttrekking

8. Van toepassing zijnde voorschriften, vergunningen en belastingen

Toelichting

Algemene toelichting

Grondslag

Op grond van artikel 56 juncto artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor het behartigen van de opgedragen taak. De taken die aan het waterschap zijn opgedragen zijn volgens artikel 1 van de Waterschapswet de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afwaterwater en eventueel kunnen de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld het vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geeft de Omgevingswet (Ow) en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer. In artikel 2.5 van de Ow is de grondslag voor de waterschapsverordening opgenomen. Hierin is bepaald dat het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsveordening vaststelt waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. In artikel 1.2 van de Ow staat dat de fysieke leefomgeving onder andere in ieder geval watersystemen, water, bodem en natuur omvat. In artikel 1.3 van de Ow zijn de maatschappelijke doelen van de wet opgenomen. Met het oog op de maatschappelijke doelen is in artikel 1.3 van de verordening opgenomen waarop de regels van de waterschapsverordening zijn gericht.

Naast de elders in de Omgevingswet en op grond van andere wetten aan het waterschapsbestuur toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, berust bij het waterschapsbestuur de taak op het gebied van het beheer van watersystemen voor zover aan het waterschap toebedeeld bij provinciale verordening (art. 2.18, tweede lid Ow) of bij ministeriële regeling (art. 2.20, derde lid Ow) en op het gebied van het waterketenbeheer voor de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk.

De waterschapsverordening is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving, het Omgevingsbesluit, Besluit activiteiten leefomgeving, Besluit bouwwerken leefomgeving, Besluit kwaliteit leefomgeving, Omgevingsregeling en de Aanvullingssporen Natuur, Bodem, Geluid en Grondeigendom. Ook de provinciale omgevingsverordeningen horen in deze rij.

Opbouw van de waterschapsverordening

Voor de opbouw en structuur van deze verordening is de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving als uitgangspunt genomen. Dit maakt dat de opbouw en structuur herkenbaar is.

In hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen. In hoofdstuk 2 zijn de beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken opgenomen. Dit hoofdstuk wordt gevolgd met het hoofdstuk waarin de regels over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringstechnisch werk staan. Na de regels over lozen zijn in hoofdstuk 4 de regels over wateronttrekkingsactiviteiten opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 zijn respectievelijk de procedurele bepalingen en overgangs- en slotbepalingen opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen. Hierbij is aangesloten bij de begrippen in de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving.

Verder zijn er het toepassingsgebied, de doelen en beperkingengebieden bepaald. Ook is hier bepaald tot wie de bepalingen in de verordening zijn gericht en welke zorgplicht hier bij hoort en wanneer er maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld.

De algemene indieningsvereisten voor een melding en vergunning zijn in afdeling 1.6 opgenomen. Net als de gegevens die verstrekt moeten worden in geval van een informatieverplichting en wat gedaan moet worden als er gegevens wijzigen.

In afdeling 1.7 is de algemene beoordelingsregel opgenomen. Dit is de grondslag om een beslissing op een aanvraag voor een omgevingsvergunning te kunnen nemen. Dit artikel is identiek aan artikel 8.84 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Afdeling 1.8 gaat over ongewone voorvallen en Hoofdstuk 1 eindigt met een afdeling over calamiteiten.

Artikel 1.1

De begrippen uit de Omgevingswet zijn rechtstreeks van toepassing op de verordening en zijn daarom niet herhaald. Bij gebruik van begrippen uit AmvB's zijn deze van toepassing. Als hierin geen omschrijving van een begrip gebruikt kon worden heeft de Aquo-standaard waar mogelijk als basis gediend.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Onder de Omgevingswet worden de regels van het waterschap ontsloten in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Om in het DSO de regels goed weer te kunnen geven moet aangegeven zijn op welk gebied de regels van toepassing zijn. Dit wordt gedaan door middel van beperkingengebieden waar bepaalde regels van toepassing verklaard kunnen worden. Het beperkingengebied is dan het gebied waarop de regels van toepassing zijn.

Deze bepaling geeft duidelijk aan dat de verordening bedoeld is voor het beheergebied van het waterschap. Per activiteit is bepaald welk toepassingsbereik geldt. Deze bepaling fungeert als vangnet voor alle regels waarvoor niet een specifieker toepassingsbereik is opgenomen.

Er zijn waterstaatswerken in het beheergebied waarvan het beperkingengebied doorloopt in het beheergebied van een ander waterschap. In het beperkingengebied van het waterstaatswerk is de verordening dan wel van toepassing.

Artikel 1.3 Oogmerk

In artikel 1.3 van de Omgevingswet zijn de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet verwoord. In artikel 4.23 van de Omgevingswet zijn deze vertaald naar wateractiviteiten. In dit artikel zijn ze vertaald naar de doelen waarvoor de regels in deze verordening zijn opgesteld. Deze doelen komen overeen met de doelen zoals deze voorheen waren verwoord in artikel 2.1 van de Waterwet.

Artikel 1.4 Beperkingengebieden

Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor de digitale kaarten met de ligging van bijvoorbeeld waterstaatswerken en bijbehorende zones. Hierdoor wordt het in het DSO mogelijk om te zien voor welk gebied een regel geldt en welke regels er op een bepaalde plek gelden.

Een beperkingengebied is een bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden voor activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.

In dit artikel worden de beperkingengebieden aangewezen. In deze gebieden gelden regels op het moment dat iemand hier een activiteit wil uitvoeren. De kaarten waarop de beperkingengebieden staan zijn onderdeel van de verordening. Per activiteit is aangegeven welk beperkingengebied geldt. Voor het geheel van de verordening geldt dat het beperkingengebied het Beheergebied Vechtstromen is, zoals bepaald is in artikel 1.2.

Artikel 1.5 Beperkingengebied in geval van ontbreken geometrische aanwijzingen

Dit artikel is bedoeld voor de situaties dat de aanleg of wijziging van waterstaatswerken is vergund of dat er een projectplan voor is vastgesteld en nog in uitvoering is of is uitgevoerd, maar nog niet geometrisch is begrensd.

Artikel 1.6 Normadressaat

De normadressaat is degene tot wie de regels zijn gericht. Degene die de activiteit verricht is de vergunninghouder. In het kader van handhaving kan dus ook de vergunninghouder worden aangeschreven indien een activiteit niet conform de regels wordt uitgevoerd.

Hier is de normadressaat in zijn algemeenheid voor de gehele verordening geregeld. Daar waar de normadressaat voor een specifiek geval afwijkt is dat in de betreffende regels bepaald.

Het bevoegd gezag hoeft niet aangewezen te worden. Dit is in paragraaf 4.1.2 van het Omgevingsbesluit geregeld.

Artikel 1.7 Zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk

In dit artikel is de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk opgenomen. Bij de activiteiten in hoofdstuk 2 , Hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 is indien nodig een inhoud specifieke zorgplicht bij de activiteit opgenomen. De inhoud specifieke zorgplicht van de activiteit is een nadere uitwerking. Zowel de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk als de inhoud specifieke zorgplicht is voor de betreffende activiteit van toepassing.

In de Omgevingswet is de algemene zorgplicht opgenomen. Deze geldt als vangnet op het moment dat er in de waterschapsverordening niets is geregeld. In de waterschapsverordening is in dit geval wel een zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk opgenomen. Daardoor geldt de algemene zorgplicht uit de Omgevingswet niet voor dat wat geregeld is in de waterschapsverordening.

De zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt altijd, eventueel aangevuld met de inhoud specifieke zorgplicht.

De zorgplicht is een basisregel die als uitgangspunt geldt, deze wordt in acht genomen bij elke activiteit die uitgevoerd wordt. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.

Tweede lid, sub f

Het voorkomen van de belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater geldt zowel tijdens de uitvoering van het werk als na de afronding van het werk.

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften

Het is mogelijk om in een specifieke situatie maatwerkvoorschriften op te stellen. Dit kan zowel een aanvulling als een afwijking zijn op de regels uit de verordening. Het opstellen van de maatwerkvoorschriften kan zowel ambtshalve als op verzoek gebeuren.

Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. De maatwerkvoorschriften richten zich op degene die de betreffende handeling verricht of gaat verrichten. Bij de toepassing van maatwerkvoorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen.

De te stellen maatwerkvoorschriften mogen er niet toe leiden dat de te verrichten handelingen grotendeels of in het geheel geen doorgang kunnen vinden, tenzij de handelingen naar het oordeel van het bestuur ontoelaatbaar nadelige gevolgen hebben voor het watersysteem.

Artikel 1.9 Melding

Hier staan de indieningsvereisten die gelden voor iedere melding. Per activiteit kunnen specifieke aanvullende gegevens nodig zijn. Die zijn dan in de afdeling waarin de regels voor de activiteit staan vermeld.

In het tweede lid staat de wijze van aanleveren in geval de gegevens elektronisch worden aangeleverd.

Er zijn situaties dat er extra informatie nodig is om een juiste beoordeling te maken. Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is er de mogelijkheid om dan extra gegevens op te vragen. Als blijkt dat er voor een bepaalde activiteit standaard meer gegevens opgevraagd worden, dan moet dit aan de indieningsvereisten toegevoegd worden.

Artikel 1.10 Vergunning

Hier staan de aanvraagvereisten die gelden voor iedere aanvraag van een vergunning. Per activiteit kunnen specifieke aanvullende gegevens nodig zijn. Die zijn dan in de afdeling waarin de regels voor de activiteit staan vermeld. Voorheen was dit opgenomen in artikel 6.24 van de Waterregeling. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

In het tweede lid staat de wijze van aanleveren in geval de gegevens elektronisch worden aangeleverd.

Er zijn situaties dat er extra informatie nodig is om een juiste beoordeling te maken. Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is er de mogelijkheid om dan extra gegevens op te vragen. Als blijkt dat er voor een bepaalde activiteit standaard meer gegevens opgevraagd worden, dan moet dit aan de aanvraagvereisten toegevoegd worden.

Een situatie waarin gebruik gemaakt wordt van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is als er een aanvraag is voor het aanleggen van drainagemiddelen. Als de drainagemiddelen in de buurt van grondwaterafhankelijke natuur worden aangelegd is het noodzakelijk dat er een rapport waarin het effect op de omgeving staat wordt aangeleverd. In andere situaties is dit rapport niet altijd nodig, daarom is dit niet als standaard aanvraagvereiste bij een aanvraag voor het aanleggen van drainagemiddelen opgenomen. Via dit artikel kan deze informatie alsnog opgevraagd worden.

Artikel 1.11 Informatieverplichting

Er zijn activiteiten die uitgevoerd mogen worden zonder dat hiervoor een meldplicht of vergunningplicht is. In sommige van deze situaties kan het wenselijk zijn voor het waterschap om wel over bepaalde informatie te beschikken. Op basis van dit artikel kan die informatie opgevraagd worden.

Artikel 1.13 Wijziging gegevens

In dit artikel is bepaald hoe gehandeld moet worden als er gegevens wijzigen nadat een melding is gedaan, vergunning is aangevraagd of informatie is verstrekt.

Artikel 1.14 Beoordelingsregel

Onder de Omgevingswet is de grondslag zoals deze opgenomen was in de Waterwet niet opgenomen. Het waterschap moet wel vergunningen kunnen blijven verlenen en weigeren. Om die grondslag te creeëren is deze afdeling opgenomen. Voor de opbouw en structuur van de beoordelingsregel is artikel 8.84 van het Besluit kwaliteit leefomgeving gevolgd.

Aan dit artikel wordt iedere aanvraag getoetst. Dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Kort gezegd wordt de vergunning alleen verleend als de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Naast dit algemene artikel zijn in de afdeling van een activiteit de activiteitspecifieke beoordelingsregels opgenomen. Een aanvraag voor een activiteit wordt getoetst aan zowel dit artikel als de activiteitspecifieke beoordelingsregel.

Eerste lid

In dit lid is bepaald vanuit welke belangen aanvragen beoordeeld worden. De activiteit mag niet strijdig zijn met één of meerdere van de genoemde belangen.

Tweede lid

Naast het bepaalde in deze verordening zijn er nog andere programma's waarmee rekening gehouden moet worden. Als de activiteit in strijd is met één van de genoemde programma's kan in de belangenafweging dit reden zijn om een vergunning te weigeren.

Derde lid

Bij het beoordelen van een aanvraag dient ook aan de hier genoemde punten getoetst te worden. De activiteit mag niet strijdig zijn met één of meerdere van de genoemde punten.

Vierde lid

In dit lid staat een uitzondering op het derde lid. Als de hier genoemde situatie zich voordoet hoeft niet aan het derde lid te worden voldaan.

Vijfde lid

In dit lid is bepaald dat als een activiteit er toe leidt dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen niet wordt bereikt een vergunning niet verleend mag worden.

Artikel 1.15 Informeren over een ongewoon voorval

Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan. Als dit gebeurt dient het waterschap hiervan direct op de hoogte gebracht te worden.

Artikel 1.16 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Eerste lid

Hier is opgenomen welke gegevens en bescheiden verstrekt moeten worden. Het is niet de bedoeling dat gewacht wordt met informatie verstrekken tot alle genoemde informatie bekend is, zodra er informatie bekend is wordt deze verstrekt.

Tweede lid

In het tweede lid is opgenomen dat de informatie na mondeling verstrekken ook op schrift gesteld wordt. Dit is opgenomen om ook op een later moment helder en duidelijk te hebben welke gegevens en bescheiden zijn verstrekt.

Artikel 1.17 Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 19.13 van de Omgevingswet is gedefinieerd wat onder gevaar voor waterstaatswerken wordt verstaan. Dit is een omstandigheid waardoor de goede staat van een waterstaatswerk onmiddellijk wordt aangetast of dreigt te worden aangetast of dit werk ernstig beschadigd of onbruikbaar wordt.

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer- en aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

Hoofdstuk 2 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerken

Hoofdstuk 2 is, net als de andere hoofdstukkken, opgedeeld in afdelingen. Elke afdeling bevat een activiteit. Voor de betreffende activiteit staan alle regels in één afdeling.

De opbouw van de afdeling is als volgt. Allereerst wordt aangegeven op welk beperkingengebied de afdeling van toepassing is. Aansluitend is, indien nodig in aanvulling op de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7 de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Als er een algemene regel geldt is deze na de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Deze wordt eventueel gevolgd door de meldplicht en daarna de vergunningplicht. Als er in aanvulling op de indieningsvereisten zoals opgenomen in afdeling 1.6 aanvullende gegevens aangeleverd moeten worden staat dit hierbij vermeld. De artikelen over de vergunning eindigt met het artikel waarin de beoordelingsregel is opgenomen. Deze is eveneens in aanvulling op de algemene beoordelingsregel die in artikel 1.14 staat. Hierdoor is duidelijk waaraan de aanvraag wordt getoetst. Als er een algeheel verbod geldt eindigt de afdeling daarmee.

Afdeling 2.1 Bruggen

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn het in stand houden van de hydraulische eigenschappen van het oppervlaktewaterlichaam, het waarborgen van de stabiliteit van bodem en taluds en de normale onderhoudsmogelijkheden.

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.2 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.3 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.4 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Algemeen

Een brug wordt meestal aangelegd en in stand gehouden om een perceel te ontsluiten of om openbare wegen over oppervlaktewaterlichamen te verbinden.

Doorstroming en waterberging

Als een brug wordt aangelegd zonder ondersteunende pijlers in het profiel van het oppervlaktewaterlichaam heeft de brug vrijwel geen effect op de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam. Bij een lange brug worden vaak wel pijlers gebruikt. Daardoor kan de doorstroming enigszins worden beïnvloed, bijvoorbeeld door ophoping van vuil wanneer de ondersteuningspunten of pijlers te dicht op elkaar zijn geplaatst. Daarnaast kan het te laag aanleggen van een brug ook een negatieve invloed hebben op de doorstroming.

Onderhoud

Doelmatig onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam mag door het aanleggen van een brug niet worden belemmerd. Er worden daarom eisen gesteld aan de hoogte van een brug met betrekking tot de doorvaarthoogte en –breedte en de afstand tussen de eventuele pijlers. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de tussenliggende afstand van kunstwerken in verband met de onderhoudsmogelijkheden. Wanneer een brug bijvoorbeeld te dicht op een andere brug of een dam met duiker wordt aangelegd zou dat kunnen betekenen dat doelmatig onderhoud met behulp van machines moeilijk wordt of niet meer mogelijk is.

Stabiliteit

Bij het aanleggen van een brug moet rekening gehouden worden met de stabiliteit van de bodem en taluds. Een brug kan een aanzienlijk gewicht hebben en als er geen sprake is van een goede ondersteuning, kan dat leiden tot het verzakken van de oevers of het talud. Er worden daarom eisen gesteld aan de positie van de brug ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam.

Daarnaast heeft een brug een negatieve invloed op begroeiing onder de brug, waardoor ook een negatieve invloed op de stabiliteit van taluds kan ontstaan. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

Sub n, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.2 Dam met duiker

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Belangrijke aspecten hierbij zijn het in stand houden van doorstroming en bergingscapaciteit, het waarborgen van de stabiliteit van de taluds en de normale onderhoudsmogelijkheden.

Artikel 2.5 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.6 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.7 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.8 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Algemeen

Een dam met duiker wordt meestal aangelegd en in stand gehouden om een perceel te ontsluiten of om wegen over oppervlaktewateren te verbinden.

Doorstroming en bergingscapaciteit

Bij het aanleggen van een dam met duiker treedt een vernauwing op van het oppervlaktewaterlichaam, waardoor de doorstroming van het water vermindert. Afhankelijk van de lengte van de dam en de diameter van de duiker treedt opstuwing en verlies aan berging op. Deze negatieve effecten moeten worden voorkomen. Afhankelijk van de functie en de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam worden er minimale afmetingen gesteld aan een dam met duiker; hierbij speelt de lengte van de duiker ook een rol (duikers onder infrastructurele werken).

Onderhoud

Het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam mag door een dam met duiker niet worden belemmerd. Om goed onderhoud te kunnen uitvoeren is het van belang dat de watergang goed bereikbaar is voor (machinaal) onderhoud. Een dam met duiker mag daarom niet te dicht bij andere (kunst)werken worden aangelegd.

Stabiliteit

Bij het aanleggen van een dam met duiker moet rekening gehouden worden met de stabiliteit van de taluds en oevers.

Ecologie

Het materiaal waaruit een dam met duiker bestaat kan van invloed zijn op de waterkwaliteit. Er kunnen daarom eisen worden gesteld aan het te gebruiken materiaal en aan de afwerking van de taluds.

Sub k, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.3 Steiger, vlonder en overhangend bouwwerk

Het doel is het mogelijk maken van voorzieningen zoals steigers, vlonders en andere soortgelijke bouwwerken, zonder dat de doorstroming wordt belemmerd. De voorzieningen mogen geen nadelige invloed hebben op de stabiliteit van het talud. Belangrijk aspect is het waarborgen van de mogelijkheden voor gewoon en buitengewoon onderhoud.

Artikel 2.9 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.10 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Artikel 2.11 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.12 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.13 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en de inhoud specifieke zorgplicht gelden.

Algemeen

Het aanleggen en in stand houden van een steiger kan noodzakelijk zijn om aan te meren met een (plezier)vaartuig, om zitplaatsen voor vissers te maken en om als in - en uitstappunt voor het zwemmen te fungeren.

Doorstroming

Indien een steiger ondersteund wordt door palen die in het water zijn geplaatst of indien de steiger tot op de waterlijn wordt aangelegd, kan dit tot stremming en of opstuwing leiden. Ook spelen de inrichting en peilfluctuaties van het oppervlaktewaterlichaam een rol.

Onderhoud

Steigers mogen geen nadelige invloed hebben op het onderhoudsbeleid. Uitgangspunt is dat het onderhoud machinaal wordt uitgevoerd. Dit kan met varend materieel worden uitgevoerd (maaiboot) of met rijdend materieel.

Stabiliteit

Een steiger kan belemmerend werken op de groei van taludbeschermende beplanting. Een oeverbescherming is dan noodzakelijk.

Sub b, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.4 Beplanting

Het doel is het beschermen van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Door het aanbrengen en in stand houden van beplanting in en langs oppervlaktewaterlichamen kunnen de doorstroming, de waterberging, het profiel en de onderhoudsmogelijkheden nadelig worden beïnvloed. Ook de stabiliteit van de taluds kan in het geding komen. Het moet mogelijk blijven om doelmatig onderhoud uit te voeren, maar ook dat de overige functies, met name natuur behouden blijven.

Artikel 2.14 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.15 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.16 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.17 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Algemeen

Beplanting heeft een hoge belevingswaarde, maar is direct nabij een oppervlaktewaterlichaam niet altijd gewenst. Voor het onderhoud en de bereikbaarheid van het oppervlaktewaterlichaam hebben solitaire beplanting en rijbeplanting minder nadelige gevolgen dan aaneengesloten hoog opgaande beplanting.

Doorstroming en bergingscapaciteit

Sommige beplanting bevindt zich door zijn aard of functie in het profiel van een oppervlaktewaterlichaam of bevindt zich in de directe zone daaromheen en daarmee in het beperkingengebied waterstaatswerken. Beplanting kan de doorstroming en bergingscapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam nadelig beïnvloeden. De afweging die gemaakt moet worden, is dat een benodigd profiel zoals vastgelegd in de legger, geen hinder mag ondervinden van de beplanting.

Onderhoud

Doelmatig onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam mag niet worden belemmerd. Als dit vanaf de kant wordt gedaan dient een strook langs het oppervlaktewaterlichaam vrij gehouden te worden. Als het onderhoud vanaf het water wordt uitgevoerd, dient voldoende doorvaartbreedte en doorvaarthoogte vrij te blijven.

Stabiliteit

Bij het aanbrengen van beplanting moet rekening worden gehouden met de stabiliteit van het talud. Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam moet hiervoor geschikt zijn. Door met name grotere bomen en struiken kan het talud afschuiven door omwaaien, of instabiel worden door schaduwwerking, waardoor schade kan ontstaan aan het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudswerkzaamheden kunnen worden belemmerd. Er worden daarom eisen gesteld aan het aanbrengen van de beplanting ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam en ten opzichte van elkaar.

Ecologie/ overige gebruiksfuncties

Beplanting kan van invloed zijn op de waterkwaliteit door schaduwwerking op, en te veel directe bladval in het oppervlaktewaterlichaam.

Sub d, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.5 Taludbeschermende voorzieningen

Deze afdeling heeft raakvlakken met de afdelingen voor het aanlegggen en in stand houden van een brug, dam met duiker, steiger, vlonder en overhangend bouwwerk, werken algemeen, kabel en leiding.

Het doel is het in stand houden en beschermen van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale watersysteem. Belangrijke aspecten daarbij zijn het in stand houden van doorstroming en bergingscapaciteit en het waarborgen van de gewone en buitengewone onderhoudsmogelijkheden.

Artikel 2.18 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.19 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.20 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.21 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Algemeen

Het waterschap is verantwoordelijk voor het functioneren van het watersysteem. In het algemeen geldt dat het aanleggen van werken in het beperkingengebied waterstaatswerken negatieve gevolgen kan hebben voor het functioneren van het watersysteem.

Onderhoud

Om de aan- en afvoer te kunnen waarborgen voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij het aanleggen van werken in het beperkingengebied waterstaatswerken deze taken niet in het geding komen.

Stabiliteit

Werken in het beperkingengebied van het oppervlaktewaterlichaam kunnen de constructie en stabiliteit van de taluds en eventuele reeds bestaande werken aantasten, waardoor het noodzakelijk kan zijn bescherming aan te brengen.

Ecologie/ Waterkwaliteit

De werken kunnen een negatief effect hebben op de waterkwaliteit. Het ecologisch functioneren van een oppervlaktewater kan ook door een werk worden belemmerd, bijvoorbeeld doordat het een barrière vormt voor migratie van bepaalde diersoorten.

Sub e, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.6 Werken algemeen

Het doel is het beschermen van de functie van oppervlaktewaterlichamen en meanderzones als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem.

Artikel 2.22 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.23 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Artikel 2.24 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.25 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

Algemeen

Obstakels en bouwwerken zijn niet wenselijk, omdat deze een negatief effect kunnen hebben op de bereikbaarheid, het onderhoud en de afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam.

Een object of bouwwerk kan tevens meandering of herinrichting belemmeren.

Doorstroming en waterberging

Sommige werken bevinden zich vanuit hun functie in het profiel van oppervlaktewaterlichamen. Voor deze objecten en bouwwerken (bruggen, dam met duikers, taludbeschermende voorzieningen, etc). zijn afzonderlijk regels opgesteld.

Onderhoud

Werken die binnen het beperkingengebied van oppervlaktewaterlichamen worden aangelegd en in stand gehouden kunnen het doelmatig onderhoud van die oppervlaktewaterlichamen belemmeren. Een van de functies van het beperkingengebied is het kunnen uitvoeren van machinaal onderhoud. Obstakels en bouwwerken in het beperkingengebied zijn in principe dan ook niet gewenst.

Stabiliteit

Als een werk te dicht op de insteek wordt aangelegd kan dit van invloed zijn op de stabiliteit van een oppervlaktewaterlichaam. Het talud zou daardoor kunnen verzakken waardoor de doorstroming van het water wordt belemmerd.

Sub a, hier staat dat het bouwwerk niet in of op een oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd. Dit geldt voor alle bouwwerken met uitzondering van een brug of een dam met duiker. Hiervoor zijn in respectievelijk afdeling 2.1 en afdeling 2.2 afzonderlijke regels opgenomen.

Sub d, 1 meter is nodig voor het opbrengen van maaisel (ontvangstplicht maaisel en bagger). Op het moment dat er een werk wordt aangelegd en het onderhoud enkel nog vanaf de overzijde kan worden uitgevoerd is er ruimte nodig voor het opbrengen van maaisel en moet voorkomen worden dat de fundering van het werk een negatieve invloed op het talud heeft.

Sub h, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.7 Dempen

Het doel is de functie van oppervlaktewaterlichamen te beschermen. Het gaat er daarbij om dat het profiel van oppervlaktewaterlichamen en daarmee de water aan- en afvoer en de waterberging tenminste hetzelfde blijven. Ook moet het mogelijk blijven om zonder belemmeringen doelmatig onderhoud en inspecties van oppervlaktewaterlichamen te kunnen uitvoeren en de eventuele vaarfuncties in stand te kunnen houden.

Artikel 2.26 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.27 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.28 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Algemeen

Het dempen van oppervlaktewaterlichamen kan een negatieve invloed hebben op de werking van het watersysteem. Het uitgangspunt is dat de waterhuishouding in beginsel niet negatief mag worden beïnvloed. De afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam mag niet verminderen. Het onderhoud moet doelmatig kunnen worden uitgevoerd.

Het voorkomen van negatieve invloed door demping kan gerealiseerd worden door de vermindering van het bergend vermogen te compenseren. Dit kan bijvoorbeeld door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam of het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam.

Onderhoud

Onderhoud is noodzakelijk om een goed functioneren van het watersysteem te waarborgen.

Bij het vergraven van een bestaand oppervlaktewaterlichaam, moeten doelmatige onderhoudsmogelijkheden aanwezig blijven.

Met betrekking tot de afmetingen van de nieuwe oppervlaktewaterlichamen moet dus niet alleen rekening gehouden worden met de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zelf, maar ook met de zone daaromheen, het beperkingengebied. Dit is vooral belangrijk als er sprake is van meerdere perceelseigenaren. Met deze onderhoudsplicht, evenals het in stand houden van het obstakelvrije beperkingengebied, moet voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden door alle belanghebbenden zijn ingestemd.

Stabiliteit

Het is bij nieuwe en te vergraven oppervlaktewaterlichamen belangrijk dat de stabiliteit van oevers en taluds wordt gewaarborgd. Er worden daarom voorschriften gegeven over de taludverhouding en de afwerking van de oever. Ook het opbarsten van de bodem moet worden voorkomen. Afhankelijk van de status van het water kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

Ecologie

Er kunnen (ongewenste) effecten optreden op een aan het oppervlaktewaterlichaam toegekende ecologische functie. Bij een demping kan de doorstroming verminderen waardoor de waterkwaliteit afneemt. De leefomstandigheden voor planten en dieren kunnen zodanig wijzigen dat het voortbestaan van specifieke planten of dieren wordt bedreigd.

Sub d, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.8 Wijzigen van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam

Het doel van het beleid is de functie van oppervlaktewaterlichamen te beschermen. Het gaat er daarbij om dat het profiel van oppervlaktewaterlichamen en daarmee de water aan- en afvoer en de waterberging tenminste hetzelfde blijven. Ook moet het mogelijk blijven om zonder belemmeringen doelmatig onderhoud en inspecties van oppervlaktewaterlichamen uit te kunnen voeren en de eventuele vaarfuncties in stand te kunnen houden.

Artikel 2.29 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.30 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.31 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.32 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Algemeen

Het dempen of vergroten van oppervlaktewaterlichamen kan een negatieve invloed hebben op de werking van het watersysteem. Het uitgangspunt is dat de waterhuishouding in beginsel niet negatief mag worden beïnvloed. De afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam mag niet verminderen. Het onderhoud moet doelmatig kunnen worden uitgevoerd.

Onderhoud

Onderhoud is noodzakelijk om een goed functioneren van het watersysteem te waarborgen.

Bij het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam of het vergraven van een bestaand oppervlaktewaterlichaam, moeten doelmatige onderhoudsmogelijkheden aanwezig blijven.

Met betrekking tot de afmetingen van de nieuwe oppervlaktewaterlichamen moet dus niet alleen rekening gehouden worden met de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zelf, maar ook met de zone daaromheen, het beperkingengebied. Dit is vooral belangrijk als er sprake is van meerdere perceelseigenaren. Met deze onderhoudsplicht, evenals het in stand houden van het obstakelvrije beperkingengebied, moet voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden door alle belanghebbenden zijn ingestemd.

Stabiliteit

Het is bij nieuwe en te vergraven oppervlaktewaterlichamen belangrijk dat de stabiliteit van oevers en taluds wordt gewaarborgd. Er worden daarom voorschriften gegeven over de taludverhouding en de afwerking van de oever. Ook het opbarsten van de bodem moet worden voorkomen. Afhankelijk van de status van het water kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

Ecologie

Er kunnen (ongewenste) effecten optreden op een aan het oppervlaktewaterlichaam toegekende ecologische functie. Bij een demping kan de doorstroming verminderen waardoor de waterkwaliteit afneemt. De leefomstandigheden voor planten en dieren kunnen zodanig wijzigen dat het voortbestaan van specifieke planten of dieren wordt bedreigd.

Sub a, het beschikbaar zijn van de zone van 3 meter voor een nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam is vooral bedoeld voor het toegankelijk maken van het oppervlaktewaterlichaam voor onderhoud.

Sub d, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.9 Handelingen en werkzaamheden in het winterbed van de Vecht

Het doel is het beschermen van de bergende en stroomvoerende functie van het winterbed van de Vecht als onderdeel van het totale watersysteem.

Artikel 2.33 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.34 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Artikel 2.35 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.36 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

Obstakels en bouwwerken zijn niet wenselijk, omdat deze een negatief effect (kunnen) hebben op de doorstroming en waterberging van de Vecht en het bijbehorend rivierbed.

Afdeling 2.10 Drainagemiddelen

Ten behoeve van de taak van het waterschap, de zorg voor het watersysteem, kan het nodig zijn drainage te verbieden.

Artikel 2.37 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.38 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Artikel 2.39 Vergunningplicht

In dit artikel is bepaald dat voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.40 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Sub d, hier is opgenomen dat een duidelijke locatie waar de uitmondingen in het oppervlaktewaterlichaam komen te liggen moet worden aangeleverd. Dit is opgenomen omdat het soms gaat om verschillende oppervlaktewaterlichamen bij een aanvraag.

Artikel 2.41 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

Voor de taak van het waterschap, de zorg voor het watersysteem, kan het nodig zijn drainage te verbieden. Gedacht kan worden aan verdrogingsbestrijding. Onder drainage wordt onder andere het aanleggen van een daadwerkelijk drainagesysteem als het aanleggen van ondiepe greppels verstaan.

Afdeling 2.11 Kabel

Het aanleggen en in stand houden van kabels in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen komt zeer veel voor. Het aanleggen doet meestal een gespecialiseerd bedrijf in opdracht van een nutsbedrijf. De bepalingen in deze afdeling borgen de waterstaatskundige belangen.

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem.
De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • kerende hoogte waterkering;

  • onderhoudbaarheid waterkering door waterschap;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • vrije hoogte watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • onderhoud watergang; en

  • waarborg gebruik vaarwegen.

Artikel 2.42 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.43 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Sub b is als zorgplicht opgenomen, omdat er een meldplicht is. Op het moment dat een kabel aangelegd wordt en hiervoor enkel een melding hoeft te worden gedaan is het ook van belang dat, als tijdens de werkzaamheden een kabel die buiten gebruik is wordt tegengekomen, deze verwijderd wordt. Bij een melding is niet de mogelijkheid om een voorschrift toe te voegen, daarom is deze bepaling in de zorgplicht opgenomen.

Als tijdens de werkzaamheden een in onbruik geraakte kabel wordt aangetroffen wordt deze verwijderd. Het is daarbij niet van belang of diegene 'eigenaar' is van de kabel. Het is niet de bedoeling om graafwerkzaamheden enkel te doen om in onbruik geraakte kabels te verwijderen. Het kan wel voorkomen dat in specifieke situaties wel wordt geëist dat in onbruik geraakte kabels worden verwijderd.

Artikel 2.44 Meldplicht

Het is van belang dat ingrepen in een waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht opgenomen.

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden voordat de activiteit uitgevoerd mag worden. Hier staat ook hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het Omgevingsloket beschikbaar gestelde formulier. Het Omgevingsloket is te bereiken via: www.omgevingswet.overheid.nl

Artikel 2.45 Indienvereisten melding

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.46 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.47 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.48 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Algemeen

Kabels kunnen zowel parallel aan als kruisend ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het oppervlaktewaterlichaam door.

Doorstroming

De doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam mag niet worden gehinderd. Daarom mogen kabels niet in het profiel van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Er zijn voorschriften die bepalen op welke wijze kabels ten opzichte van het profiel moeten worden aangelegd.

Onderhoud

Van belang is dat kabels niet worden beschadigd als onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd. Voorschriften met betrekking tot de diepteligging beperken dit risico.

Stabiliteit

Kabels worden veelal aangelegd door middel van een open ontgraving of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van een oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oevers en de taluds. Wanneer een kabel eenmaal is aangelegd kan deze beschadigen. Er worden daarom eisen gesteld aan bijvoorbeeld de afmetingen van een ontgraving (maximale breedte en diepte van de geul) en de ligging van de kabel ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam. Voor de stabiliteit is niet zozeer de kabel maar de uitvoeringsmethode voor de aanleg van de kabel bepalend. Veelal leidt dit tot het stellen van aanvullende voorschriften. Tevens kan het belangrijk zijn om aanvullende voorschriften te stellen als een oppervlaktewaterlichaam voorzien is van kademuren.

Ecologie en overige gebruiksfuncties

Kabels mogen geen belemmering vormen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden. Bij meanderende oppervlaktewaterlichamen zal de ligging ervan in de tijd veranderen. Om er voor te zorgen dat de kabel niet wordt bloot gespoeld kunnen nadere eisen aan de diepteligging van de kabel worden gesteld. Hierbij kan een afweging worden gemaakt tussen de economische levensduur en de snelheid van meanderen.

Sub f, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.12 Leiding

Het aanleggen en in stand houden van leidingen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichamen komt zeer veel voor. Het aanleggen doet meestal een gespecialiseerd bedrijf in opdracht van een nutsbedrijf. De bepalingen in deze afdeling borgen de waterstaatskundige belangen.

Het doel is het beschermen van de functie van het oppervlaktewaterlichaam als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • kerende hoogte waterkering;

  • onderhoudbaarheid waterkering door waterschap;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • vrije hoogte watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • onderhoud watergang; en

  • waarborg gebruik vaarwegen.

Artikel 2.49 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.50 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Sub c is als zorgplicht opgenomen, omdat er een meldplicht is. Op het moment dat een leiding aangelegd wordt en hiervoor enkel een melding hoeft te worden gedaan is het ook van belang dat, als tijdens de werkzaamheden een leiding die buiten gebruik is wordt tegengekomen, deze verwijderd wordt. Bij een melding is niet de mogelijkheid om een voorschrift toe te voegen, daarom is deze bepaling in de zorgplicht opgenomen.

Als tijdens de werkzaamheden een in onbruik geraakte leiding wordt aangetroffen wordt deze verwijderd. Het is daarbij niet van belang of diegene 'eigenaar' is van de leiding. Het is niet de bedoeling om graafwerkzaamheden enkel te doen om in onbruik geraakte leidingen te verwijderen. Het kan wel voorkomen dat in specifieke situaties wel wordt geëist dat in onbruik geraakte leidingen worden verwijderd.

Artikel 2.51 Meldplicht

Het is van belang dat ingrepen in een waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht opgenomen.

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden voordat de activiteit uitgevoerd mag worden. Hier staat ook hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het Omgevingsloket beschikbaar gestelde formulier. Het Omgevingsloket is te bereiken via: https://www.omgevingswet.overheid.nl

Artikel 2.52 Indienvereisten melding

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.53 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.54 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.55 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Algemeen

Leidingen kunnen zowel parallel aan als kruisend ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Daarnaast kan de kruising ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden aan of over kunstwerken of onder het oppervlaktewaterlichaam door.

Doorstroming

De doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam mag niet worden gehinderd. Daarom mogen leidingen niet in het profiel van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd. Er zijn voorschriften die bepalen op welke wijze leidingen ten opzichte van het profiel moeten worden aangelegd.

Onderhoud

Van belang is dat leidingen niet worden beschadigd als onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd. Voorschriften met betrekking tot de diepteligging beperken dit risico.

Stabiliteit

Leidingen worden veelal aangelegd door middel van een open ontgraving of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van een oppervlaktewaterlichaam worden uitgevoerd kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oevers en de taluds. Wanneer een leiding eenmaal is aangelegd kan deze beschadigen. Er worden daarom eisen gesteld aan bijvoorbeeld de afmetingen van een ontgraving (maximale breedte en diepte van de geul) en de ligging van de leiding ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam. Voor de stabiliteit is niet zozeer de leiding maar de uitvoeringsmethode voor de aanleg van de leiding bepalend. Veelal leidt dit tot het stellen van aanvullende voorschriften. Tevens kan het belangrijk zijn om aanvullende voorschriften te stellen als een oppervlaktewaterlichaam voorzien is van kademuren.

Ecologie en overige gebruiksfuncties

Leidingen mogen geen belemmering vormen voor de aanwezige of nog te ontwikkelen ecologische waarden. Bij meanderende oppervlaktewaterlichamen zal de ligging ervan in de tijd veranderen. Om er voor te zorgen dat de leiding niet wordt bloot gespoeld kunnen nadere eisen aan de diepteligging van de leiding worden gesteld. Hierbij kan een afweging worden gemaakt tussen de economische levensduur en de snelheid van meanderen.

Sub f, onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Afdeling 2.13 Aanleggen lozingsvoorziening of onttrekkingsvoorziening

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • onderhoud watergang.

Artikel 2.56 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.57 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Artikel 2.58 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

Het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam tot 60 mᶟ per uur is een relatief eenvoudig en vooral in de agrarische sector een veel voorkomende handeling waarvoor een permanente lozings- of onttrekkingsvoorziening in het talud van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd en in stand gehouden. Het is daarbij van belang dat het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewater niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de voorziening. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Deze regel ziet niet op afvoer van hemelwater dat rechtstreeks via een werk in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht.

Artikel 2.59 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.60 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.61 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Afdeling 2.14 Afrastering

Het doel is het beschermen van de functie van oppervlaktewaterlichamen en meanderzones als onderdeel van het totale waterhuishoudkundige systeem.

De volgende doelen zijn van belang:

  • toegankelijkheid waterkering;

  • onderhoudbaarheid waterkering door waterschap;

  • onderhoud watergang;

  • natuurvriendelijke oevers; en

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit.

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.63 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Artikel 2.64 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en de inhoud specifieke zorgplicht gelden.

Eerste lid

Grondgebruikers zijn verplicht langs hun gronden in de buurt van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, bergingsgebieden of ondersteunende kunstwerken afrasteringen aan te brengen en in stand te houden om daarmee te voorkomen dat dieren deze waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren.

Het doel van de algemene regel is:

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en onderhoudspaden door de aanwezigheid van afrasteringen voor te schrijven langs de hieraan grenzende percelen indien op deze percelen dieren worden gehouden; en

  • b.

    dat de afrasteringen om dieren te weren niet zodanig worden gesitueerd en geconstrueerd dat ze een obstakel zijn voor een effectief en efficiënt onderhoud van deze werken.

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen en in stand houden van een afrastering is een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk, dat door de verordening verplicht is gesteld. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

In de verordening worden onder werken verstaan: alle door menselijk toedoen ontstane of nog te maken constructies met toebehoren. Hieronder dient onder andere te worden begrepen het aanbrengen, hebben en onderhouden van afrasteringen. Met afrasteringen worden hekwerken, paal-draad constructies en dergelijke bedoeld.

Derde lid

De in dit lid genoemde grens met het onderhoudspad, natuurvriendelijke oevers en oeverbeplanting betreft de eigendoms- of gebruiksgrens. In geval de grens nader bepaald moet worden, wordt het waterschap hierover geraadpleegd.

Vierde lid

Lid 4 geeft aan dat niet altijd een afrastering verplicht is. Wanneer onderhoud wordt uitgevoerd door middel van begrazing om natuurontwikkeling te bevorderen, hoeft geen afrastering aangebracht te worden. Van natuurontwikkeling is sprake wanneer in een bepaald terrein een complex van maatregelen wordt getroffen om de natuurwaarden daar te (laten) vergroten. Hierbij kan gedacht worden aan het aanleggen van flauwe oevers.

Hiervoor is een ontheffing van het dagelijks bestuur nodig. Deze ontheffing kan zowel ambtshalve als op verzoek verleend worden.

Artikel 2.65 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 2.66 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.67 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Algemeen

Afrasteringen en hekwerken zijn niet wenselijk, omdat deze een negatief effect kunnen hebben op de bereikbaarheid, het onderhoud en de afvoercapaciteit van een oppervlaktewaterlichaam. Dit betreft niet de afrasteringen als veekering, waarvoor in artikel 2.64 de algemene regel is opgenomen.

Onderhoud

Om de aan- en afvoer te kunnen waarborgen voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij de aanleg van werken in het beperkingengebied waterstaatswerken deze taken niet in het geding komen. Daar waar onderhoudspaden in eigendom bij die beheerder zijn, is afrastering of hekwerk onwenselijk in verband met belemmering van efficiënt en effectief uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden.

Stabiliteit

Werken in het beperkingengebied kunnen de constructie en stabiliteit van de taluds en eventuele reeds bestaande werken aantasten.

Sub a

Onder een vastgesteld ontwerp omgevingsvergunning of een verleende omgevingsvergunning valt ook de vergunning eigen dienst.

Sub b

Onderhoudspaden langs waterlopen in eigendom bij de beheerder zijn aangekocht met als doel om onderhoudswerkzaamheden op de meest efficiënte en effectieve manier uit te voeren van(af) dit onderhoudspad. Afrasteringen worden op deze onderhoudspaden zo veel mogelijk geweigerd.

Afdeling 2.15 Recreatief medegebruik

Het doel is recreatief medegebruik toe te staan, zonder dat dit een negatieve invloed heeft op het watersysteem.

Artikel 2.68 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.69 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Artikel 2.70 Algemene regel wandelen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Artikel 2.71 Algemene regel fietsen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Artikel 2.72 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Artikel 2.73 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.74 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Artikel 2.75 Algemene regel ruiter- en mensport

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en de inhoud specifieke zorgplicht gelden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Artikel 2.76 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Artikel 2.77 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Artikel 2.78 Meldplicht evenement

In dit artikel is bepaald onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden voordat de activiteit uitgevoerd mag worden. Hier staat ook hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • kerende hoogte waterkering;

  • onderhoudbaarheid waterkering door waterschap;

  • wateroppervlakte watergang;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Artikel 2.79 Indienvereisten melding

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.80 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • kerende hoogte waterkering;

  • onderhoudbaarheid waterkering door waterschap;

  • wateroppervlakte watergang;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Artikel 2.81 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 2.82 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Artikel 2.83 Inhoud specifieke zorgplicht sportvissen

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht sportvissen opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7 en de inhoud specifieke zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 2.69. Dit artikel geldt naast artikel 1.7 en artikel 2.69.

Artikel 2.84 Algemene regel sportvissen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk, inhoud specifieke zorgplicht en inhoud specifieke zorgplicht sportvissen gelden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • overlastbeperking omwonenden; en

  • veiligheid recreant.

Artikel 2.85 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte waterkering;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • overlastbeperking omwonenden; en

  • veiligheid recreant.

Artikel 2.86 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk, inhoud specifieke zorgplicht en inhoud specifieke zorgplicht sportvissen gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Artikel 2.87 Inhoud specifieke zorgplicht varen

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht varen opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7 en de inhoud specifieke zorgplicht zoals deze is opgenomen in artikel 2.69. Dit artikel geldt naast artikel 1.7 en artikel 2.69.

Artikel 2.88 Algemene regel ongemotoriseerd varen

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk, inhoud specifieke zorgplicht en inhoud specifieke zorgplicht varen gelden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • overlastbeperking omwonenden; en

  • veiligheid recreant.

Artikel 2.89 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

De volgende doelen zijn van belang:

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit;

  • overlastbeperking omwonenden; en

  • veiligheid recreant.

Artikel 2.90 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk, inhoud specifieke zorgplicht en de inhoud specifieke zorgplicht varen gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Artikel 2.91 Algeheel verbod

Het is niet wenselijk dat er gevaren wordt op de Boven Dinkel in de periode van 1 april tot en met 31 augustus. Een reden hiervoor is het broedseizoen en broedgedrag van zeldzame vogels. Er geldt hier een algeheel verbod. Dit betekent dat hiervoor dan ook geen vergunning verleend wordt.

Artikel 2.92 Algemene regel zwemmen

In dit artikel is bepaald dat de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapacteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Het waterschap garandeert niet dat elk oppervlaktewater de kwaliteit van zwemwater heeft.

Artikel 2.93 Algemene regel schaatsen

In dit artikel is bepaald dat de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

De volgende doelen zijn van belang:

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • overlastbeperking omwonenden.

Afdeling 2.16 Vrijstelling activiteiten waterschap

De activiteiten uit hoofdstuk 2 die het waterschap uitvoert ten behoeve van de wettelijke taken, worden met dit artikel vrijgesteld van de vergunningplicht.

Artikel 2.94 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.95 Vrijstelling activiteiten waterschap

De Omgevingswet kent het projectbesluit (artikel 5.44) als instrument voor het uitvoeren van een project en het in werking hebben of in stand houden daarvan. De Omgevingswet spreekt van de mogelijkheid (kan) om een projectbesluit vast te stellen, niet van een verplichting.

In plaats van een projectbesluit kan het waterschap kiezen voor een omgevingsvergunning (beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk) voor werken die het wil uitvoeren of laten uitvoeren en waarvoor het projectbesluit niet verplicht is voorgeschreven. Omdat deze omgevingsvergunning zowel wordt verleend door als aan het waterschap is er sprake van een zogenaamde 'vergunning eigen dienst' (v.e.d.).

In de Omgevingswet staat niet dat de v.e.d. moet worden geregeld in de Waterschapsverordening. De v.e.d. is namelijk niets anders dan een omgevingsvergunning die aan de privaatrechtelijke rechtspersoon waterschap Vechtstromen wordt verleend voor het verrichten van een activiteit. Het waterschap (als rechtspersoon) is hierbij in beginsel niet anders dan iedere andere initiatiefnemer voor een activiteit waarvoor het verbod, de vergunningplicht, meldplicht of algemene regel in de Waterschapsverordening geldt. Met dien verstande dat het waterschap als beheerder van het watersysteem een publiekrechtelijke taak uitoefent.

De activiteiten uit hoofdstuk 2 die het waterschap uitvoert ten behoeve van de wettelijke taken, worden met dit artikel vrijgesteld van de vergunningplicht. Dit zijn activiteiten waarvoor ook geen projectbesluit is vereist. Het betreft activiteiten tot beheer, zijnde het onderhoud en herstel van bestaande waterstaatswerken. Het gaat hierbij om activiteiten die geen wijziging brengen in de normatieve toestand (richting, vorm, afmeting of constructie) van waterstaatswerken. Deze activiteiten zijn vaak overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk. Dit soort beheeractiviteiten kunnen dus zonder voorafgaand besluit worden verricht.

Het waterschap heeft wel een omgevingsvergunning nodig als er activiteiten worden verricht die wel een wijziging in de normatieve toestand van bestaande waterstaatswerken betekenen of als er nieuwe waterstaatswerken worden aangelegd en er niet wordt gekozen voor het projectbesluit als instrument. Het waterschap heeft daarnaast ook een vergunning nodig voor activiteiten die het waterschap buiten zijn rol als beheerder verricht, bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen.

Verder kan het waterschap op grond van artikel 5.1 Omgevingswet ook een vergunning nodig hebben voor het realiseren van werken of het verrichten van activiteiten, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt.

Artikel 2.96 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 2.97 Vergunningplicht

Onder de Omgevingswet is het uitgangspunt dat alles mag, tenzij anders is bepaald. Dit is ook in deze waterschapsverordening op die manier doorgevoerd. Om de omzetting beleidsneutraal te houden en te voorkomen dat er ergens een hiaat is in de regels, is dit artikel opgenomen.

In dit artikel staat dat voor activiteiten die niet in de verordening genoemd staan en binnen het beperkingengebied Waterstaatswerken uitgevoerd gaan worden een vergunning nodig is.

Artikel 2.98 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel is opgenomen waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in het beheergebied van het waterschap liggen en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo'n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

Artikel 3.2 Aanvraagvereisten vergunning

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 3.3 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 3.4 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Afdeling 3.2 Lozen van water op een oppervlaktewaterlichaam

Het doel is het voorkomen van een overbelasting van het watersysteem. Het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen heeft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt namelijk een effect op de bergingscapaciteit van die oppervlaktewaterlichamen, en ook de doorstroming en de waterkwaliteit kunnen worden beïnvloed. Aan de hand van de afmetingen en capaciteit en de status van een oppervlaktewaterlichaam kan de maximaal toelaatbare hoeveelheid te lozen water worden bepaald.

De volgende doelen zijn van belang:

  • overschot oppervlaktewater;

  • stabiliteit en sterkte talud;

  • diepte watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit.

Artikel 3.5 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 3.6 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Artikel 3.7 Meldplicht

Het is van belang om inzicht te hebben in de hoeveelheden water die worden geloosd, zodat beleid hierop kan worden afgestemd. Voor het lozen van water is een meldplicht opgenomen indien de capaciteit van de pomp waarmee water wordt geloosd meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het Omgevingsloket beschikbaar gestelde formulier. Het Omgevingsloket is te bereiken via: www.omgevingswet.overheid.nl.

Artikel 3.8 Indienvereisten meldplicht

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.9 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 3.10 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 3.11 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Afvoercapaciteit

Een oppervlaktewaterlichaam en watersysteem moeten voldoende doorstromen om een bepaalde hoeveelheid te lozen water te kunnen afvoeren.

Stabiliteit

De hoeveelheid te brengen water in een oppervlaktewaterlichaam kan van geval tot geval enorm verschillen. Afhankelijk van de hoeveelheid te brengen water en de snelheid waarmee het water op het oppervlaktewaterlichaam wordt geloosd, kan dit schade aan het oppervlaktewaterlichaam veroorzaken. Er kan schade ontstaan aan het talud waarin wordt geloosd of waarin een lozingswerk in aangebracht. Daarnaast kunnen peilschommelingen leiden tot instabiliteit van de taluds. Dit moet voorkomen worden. Daarom kan het waterschap in de vergunning hiervoor aanvullende eisen stellen.

Ecologie en overige gebruiksfuncties

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan een lozing onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Bijvoorbeeld omdat flora en fauna worden aangetast door de hoge stroomsnelheid. Dat kan reden zijn om de vergunning te weigeren.

Artikel 3.12 Lozen van grondwater bij saneringen

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd. Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in artikel 1.7 Zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk.

Artikel 3.13 Lozen van grondwater bij ontwatering

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.
De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.
Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk.

Artikel 3.14 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I. Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 3.15 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.
De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Artikel 3.16 Lozen van afvloeiend hemelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK's, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

Artikel 3.17 Gegevens en bescheiden

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

Artikel 3.18 Lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA's redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 3.19 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage III bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport «Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen» van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 3.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo'n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Artikel 3.20 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I. Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 3.21 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.22 Koelwater

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.
Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.
Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging.
Anders geformuleerd:
De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij
L = lozingsdebiet (m3 /s)
ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging. Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

Artikel 3.23 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.24 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater. De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 3.24.

Artikel 3.25 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden. Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Artikel 3.26 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Artikel 3.27 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Artikel 3.28 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

Artikel 3.29 Gegevens en bescheiden

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Artikel 3.30 Inerte goederen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om «het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen». Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op «opslaan». Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Artikel 3.31 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluitmilieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk.

Artikel 3.32 Lozen bij overslaan van inerte goederen

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 3.33 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden 'uitgezet'. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.
Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Artikel 3.34 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 3.33 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 3.35 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:
–bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;
–overslaan van zout voor het strooien op wegen;
–overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en
–overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Met «bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen» wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij «niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk» kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Artikel 3.36 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.37 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP's van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam «rioleringsprogramma» is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Artikel 3.38 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit 'overheids-IBA's' geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.37.

Artikel 3.39 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.
Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Artikel 3.40 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd' komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Artikel 3.41 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.
Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk.

Artikel 3.42 Lozen van algen en bacteriën

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsen.

Artikel 3.43 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.44 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Artikel 3.45 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip 'calamiteitenoefening'. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Artikel 3.46 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Artikel 3.47 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 3.48 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 3.49 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 3.50 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

Artikel 3.51 Lozen bij ontijzeren grondwater

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Artikel 3.52 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van 'NEN-ISO 15705' wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening, die voor het analyseren van het chemisch zuurstofverbruik niet alleen NEN 6633 van toepassing verklaren maar ook NEN-ISO 15705.

Artikel 3.53 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.54 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Artikel 3.55 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Artikel 3.56 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Artikel 3.57 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.58 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze – afhankelijk van de vraag – uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Artikel 3.59 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 3.60 Lozen van spoelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Artikel 3.61 Asverstrooiing

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Artikel 3.62 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 3.2 tot en met 3.19 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt. De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd. De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Artikel 3.63 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo'n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Afdeling 4.1 Onttrekken van grondwater en infiltreren van water

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.

Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is.

Indien de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.

De volgende doelen zijn van belang:

  • schaarste grondwater;

  • verplaatsing verontreiniging; en

  • schade kwetsbare natuurgebieden (algeheel verbod).

Voor drie specifieke categorieën van onttrekkingen en infiltraties zijn op grond van artikel 4.3, eerste lid Omgevingsbesluit juncto artikel 16.3 en 16.4 van het Besluit activiteit leefomgeving gedeputeerde staten bevoegd en dus niet het waterschap. Het gaat hier om de onttrekkingen en infiltraties ten behoeve van:

  • industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 mᶟ per jaar is;

  • de openbare drinkwatervoorziening; en

  • een bodemenergiesysteem.

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 4.2 Inhoud specifieke zorgplicht

In dit artikel is de inhoud specifieke zorgplicht opgenomen. Dit is een nadere verduidelijking van de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk zoals deze is opgenomen in artikel 1.7. Dit artikel geldt naast artikel 1.7.

Sub a

De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket mag niet meer worden verlaagd dan noodzakelijk. Dit betekent in ieder geval dat de freatische grondwaterstand niet meer mag worden verlaagd dan 0,5 meter beneden het actuele ontgravingsniveau. Hierdoor kan de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket per fase van de werkzaamheden verschillen, afhankelijk van de ontgravingsdiepte per fase.

Deze geldt voor alle grondwateronttrekking, denk hierbij ook aan de brandblusvoorziening.

Sub b

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Hier is daarom bepaald dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking en tijdens het beheer van de voorziening moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichting die hier is opgenomen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.

Sub c

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Hier is daarom bepaald dat na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichting die hier is opgenomen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.

Sub d

Voor de handhaafbaarheid van de maximale verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket is het noodzakelijk dat het niveau gemeten kan worden. Hiervoor moet een peilbuis of meetput op een doelmatige locatie worden geplaatst. Vanuit het streven naar zo laag mogelijke lasten, is het plaatsen van een peilbuis of meetput niet bij alle onttrekkingen voorgeschreven. Deze verplichting beperkt zich tot de onttrekkingen via spanningsbemaling. Afhankelijk van de aard van de onttrekking en de specifieke locatie kan de locatie van de peilbuis of meetput belangrijk zijn. In deze gevallen kan het bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschrijven waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht. Bij freatische onttrekking is het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk. Daarom wordt dit niet voorgeschreven. Desondanks kan de lokale situatie aanleiding geven tot het plaatsen van een peilbuis of meetput. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten. Met een maatwerkvoorschrift kan het bestuur in deze uitzonderlijke situaties een peilbuis of meetput voorschrijven. Hierbij kan tevens worden bepaald waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht.

Sub e

Indien retourbemaling wordt toegepast, is het vanuit het oogpunt van goed grondwaterbeheer noodzakelijk dat het grondwater wordt teruggebracht in het grondwaterpakket waaruit het is onttrokken. Hiermee wordt ongewenste uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten voorkomen. Het uitgangspunt is: verstandig omgaan met grondwater. Onttrekkingen van grondwater uit de zoetwaterreserve kunnen dit uitgangspunt in gevaar brengen. Indien de onttrekking een te grote impact heeft op de zoetwaterreserve is het mogelijk om retourbemaling via een maatwerkvoorschrift af te dwingen. Hierbij wordt het grondwater teruggebracht in de zoetwaterreserve.

Artikel 4.3 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden.

De minder risicovolle onttrekkingen vallen onder de algemene regel.

Eerste lid

Grondwateronttrekkingen voor brandblusvoorzieningen komen veelal voor in gebieden waar onvoldoende oppervlaktewater dan wel leidingwater voorhanden is. Het onttrekken van grondwater voor bijvoorbeeld het blussen van branden kan dan de enig mogelijke oplossing zijn. Hier speelt uiteraard een groot maatschappelijk belang bij. Bovendien zal de grondwateronttrekking vrijwel nooit worden ingezet (alleen in noodsituaties en bij testen). De kans op onherstelbare schade aan de omgeving is daarom zeer beperkt. De relevante belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door deze bepaling in de algemene regel.

Tweede lid

Kleine onttrekkingen, waarbij het debiet niet meer dan 10 mᶟ per uur is, voor bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling en bodemsanering is toegestaan ongeacht de duur van deze onttrekkingen, omdat de gevolgen hiervan zo gering zijn dat naar verwachting hiervan geen nadelige effecten optreden. Bij de aanleg van kabels en leidingen wordt er gedurende een langere tijd op verschillende locaties grondwater onttrokken door middel van sleufbemaling. Het 'reizende' karakter van deze onttrekkingen zorgt er voor dat lokaal weinig effecten zijn op de omgeving.

Indien het debiet meer dan 10 mᶟ per uur is geldt dat niet langer dan 2 dagen aaneengesloten onttrokken mag worden.

Derde lid

Kleine onttrekkingen, waarbij de capaciteit van de pomp niet meer dan 10 mᶟ per uur is, voor beregening of bevloeiing, grondwatersanering, een industriële toepassing en een andere reden dan genoemd in deze verordening, zijn toegestaan ongeacht de duur van deze onttrekkingen, omdat de gevolgen hiervan zo gering zijn dat naar verwachting hiervan geen nadelige effecten optreden.

Artikel 4.4 Meldplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden er een melding gedaan moet worden voordat de activiteit uitgevoerd mag worden. Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

De onttrekking van grondwater is noodzakelijk voor het uitvoeren van werkzaamheden. Voor het beheer van het grondwater is het echter belangrijk dat de onttrekking niet groter is dan noodzakelijk.

Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid

Voor diverse redenen van grondwateronttrekkingen is er een meldplicht opgenomen. Afhankelijk van de reden en de lengte van de aaneengesloten periode van onttrekken is er verschil in het aantal dagen dat de melding voor de daadwerkelijke onttrekking moet worden gedaan. Voorwaarde is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus per lid een cumulatieve opsomming. Hierbij wordt opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het Omgevingsloket beschikbaar gestelde formulier. Het Omgevingsloket is te bereiken via: www.omgevingswet.overheid.nl.

Artikel 4.5 Indienvereisten melding

Als voor het onttrekken van grondwater op grond van de waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, moeten hierover gegevens en bescheiden worden verstrekt. Dit was voorheen geregeld in het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit. De gegevens en bescheiden die moeten worden verstrekt, zijn ontleend aan de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen voor grondwateronttrekkingen in de Omgevingsregeling. Ook in de voormalige Waterregeling waren de te verstrekken gegevens en bescheiden gelijk aan de indieningsvereisten voor een watervergunning.
In het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening kan een uitzondering zijn opgenomen voor de plicht om gegevens en bescheiden te verstrekken (in de terminologie van de Waterwet: een melding te doen). In dat geval hoeven de gegevens en bescheiden niet te worden verstrekt.

Artikel 4.6 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Eerste lid, sub e

Indien voor een industriële toepassing in een aaneengesloten periode van 365 dagen meer dan 150.000 mᶟ wordt onttrokken dient hiervoor een vergunning bij de provincie te worden aangevraagd.

Derde lid

Hier is bepaald in welke situatie infiltratiewerken als één inrichting worden gezien.

Artikel 4.7 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit. Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 4.8 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk en inhoud specifieke zorgplicht gelden. Hieraan moet altijd worden voldaan.
De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Artikel 4.9 Algeheel verbod

Beregening uit grondwater is in beginsel toegestaan (binnen het vigerende meldings- en vergunningenbeleid uit de waterschapsverordening), tenzij sprake is van gebieden die een aanvullende bescherming vergen. Sommige gebieden zijn dusdanig afhankelijk van een goede vochtvoorziening, dat een grondwateronttrekking of het cumulatieve effect van meerdere grondwateronttrekkingen direct negatieve invloed heeft op de kwaliteit van deze (ecologische) functies. Het behoud en de ontwikkeling van deze gebieden vergt een specifieke bescherming, in de vorm van een jaarrond verbod op grondwateronttrekking binnen deze gebieden en een zone hier omheen. Welke gebieden zo'n aanvullende bescherming nodig hebben, is gebaseerd op de provinciale natuurdoeltypenkaarten.

Uit het onderzoek volgt dat het effect van onttrekking voor beregening uit grondwater tot een afstand van 200 meter merkbaar is. Deze afstand van maximaal 200 meter is de uitkomst van berekeningen waarbij rekening gehouden is met cumulatieve effecten van meerdere onttrekkingen op korte afstand, de diversiteit in bodemopbouw in de beheersgebieden van de Rijn-Oost waterschappen en met een periode van extremere droogte. Uit het onderzoek is gebleken dat vooral ook de cumulatie van effecten van onttrekkingen op korte afstand van elkaar zorgt voor significante effecten op grondwaterafhankelijke natuurgebieden. Een vergunningstelsel waarin een individuele onttrekking op zijn effecten beoordeeld wordt, volstaat daarmee niet om deze gebieden afdoende te beschermen.

In het beperkingengebied onttrekken grondwater als bedoeld in afdeling 1.3 worden de betreffende gebieden weergegeven.

Artikel 4.10 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 4.11 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het zesde lid staat voor welke gevallen de meetverplichtingen niet gelden.

Eerste lid

Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 95%. De provincie kan heffingen opleggen als de onttrekking meer dan 100.000 mᶟ is. Het waterschap moet deze gegevens invoeren in LGR, zodat de provincie kan bepalen of er een heffing opgelegd kan worden. Om de juiste gegevens in te kunnen voeren is deze meet- en rapportageplicht ingesteld.

Zesde lid

Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. Hier wordt ingevolge artikel 6.5 - zesde Lid bepaald dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden. De grenzen van onttrekkingen die als beperkt worden aangemerkt staan in de voorschriften. Deze grenzen van maximale omvang van de onttrekking zijn afkomstig uit de provinciale waterverordening.

Afdeling 4.2 Onttrekken van oppervlaktewater

Het doel is het voorkomen van overlast als gevolg van onttrekkingen uit oppervlaktewaterlichamen. Het onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen heeft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt namelijk een effect op de stabiliteit van taluds en doorstroming van oppervlaktewaterlichamen. Aan de hand van de watervoerendheid of status van een oppervlaktewaterlichaam kan de maximaal toelaatbare hoeveelheid te onttrekken water worden bepaald.

De volgende doelen zijn van belang:

  • schaarste oppervlaktewater;

  • diepte watergang tbv doorstromingscapaciteit; en

  • obstakelvrije watergang tbv doorstromingscapaciteit.

Artikel 4.12 Toepassingsbereik

In dit artikel is bepaald op welk beperkingengebied de regels die in deze afdeling zijn opgenomen van toepassing zijn. In afdeling 1.3 is bepaald welk gebied onder het genoemde beperkingengebied valt. Daar staat de verwijzing naar de bijlage met de geometrische begrenzing.

Artikel 4.13 Algemene regel

In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden de activiteit uitgevoerd mag worden. In deze situaties is het niet nodig een melding te doen of een vergunning aan te vragen. Belangrijk is om alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt.

Artikel 4.14 Meldplicht

Het is van belang om inzicht te hebben in de hoeveelheden water die worden onttrokken, zodat beleid hierop kan worden afgestemd. Voor het onttrekken van water is een meldplicht opgenomen indien de capaciteit van de pomp waarmee water wordt onttrokken meer dan 10 mᶟ per uur en niet meer dan 60 mᶟ per uur is.

Tevens is hier aangegeven hoeveel dagen voorafgaand aan de uitvoering van de activiteit de melding gedaan moet worden.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket worden ingediend. Voor een schriftelijke melding wordt gebruik gemaakt van het op de website van het Omgevingsloket beschikbaar gestelde formulier. Het Omgevingsloket is te bereiken via: www.omgevingswet.overheid.nl.

Artikel 4.15 Indienvereisten melding

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.9 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit.

Artikel 4.16 Vergunningplicht

In dit artikel staat onder welke omstandigheden voor het uitvoeren van de activiteit een vergunning nodig is.

Artikel 4.17 Aanvraagvereisten vergunning

In dit artikel staat welke gegevens naast de gegevens die genoemd staan in artikel 1.10 aangeleverd moeten worden. De gegevens die in dit artikel staan zijn specifiek voor deze activiteit. Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 4.18 Beoordelingsregel vergunning

In dit artikel staat waaraan een aanvraag getoetst wordt. Belangrijk is alert te zijn op het feit dat ook de zorgplicht watersysteem en zuiveringtechnisch werk geldt. Hieraan moet altijd worden voldaan.

Algemeen

Als gevolg van grote onttrekkingen kunnen oppervlaktewaterlichamen (versneld) droogvallen. Dit kan leiden tot beperkingen in het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam zowel in hydrologische als in ecologische zin. Dit risico doet zich bij kleinere onttrekkingen in het algemeen niet voor. Om die reden zijn deze kleine onttrekkingen in artikel 4.13 Algemene regel opgenomen.

Doorstroming en berging

Een oppervlaktewaterlichaam moet voldoende doorstromen om een bepaalde hoeveelheid te onttrekken water te kunnen aanvoeren.

Stabiliteit

De hoeveelheid te onttrekken water uit een oppervlaktewaterlichaam kan van geval tot geval enorm verschillen. Afhankelijk van de hoeveelheid te onttrekken water en de snelheid waarmee het water uit het oppervlaktewater wordt gehaald, kan dit schade aan het oppervlaktewaterlichaam veroorzaken.

Ecologie

In specifieke oppervlaktewaterlichamen met bijzondere natuurlijke waarden kan een onttrekking onaanvaardbare gevolgen hebben voor het ecologische systeem. Dat kan reden zijn voor het weigeren van de vergunning.

Artikel 4.19 Algeheel verbod

Eerste lid

Dit verbod is opgenomen ter bescherming van het betreffende pand van het oppervlaktewaterlichaam waaruit wordt onttrokken. Met een pand wordt bedoeld het stuk oppervlaktewaterlichaam tussen 2 opeenvolgende peilregulerende kunstwerken, waarbij een vistrap ook als peilregulerend kunstwerk wordt beschouwd. Wanneer de afvoer over het eerst benedenstrooms gelegen peilregulerende kunstwerk of onderleider stagneert, ontstaat het risico dat het betreffende pand droog komt te staan door onttrekking uit het oppervlaktewaterlichaam. Dit is niet wenselijk voor het watersysteem en niet voor de ecologische toestand van het systeem.

Tweede lid

Beregening uit een oppervlaktewaterlichaam is in beginsel toegestaan (binnen het vigerende meldings- en vergunningenbeleid), tenzij sprake is van gebieden die een aanvullende bescherming vergen.

In bepaalde gebieden is het onwenselijk dat water onttrokken wordt uit oppervlaktewater. Hierbij moet gedacht worden aan oppervlaktewaterlichamen met een hoge ecologische doelstelling of oppervlaktewaterlichamen die zeer kwetsbaar worden door onttrekkingen. Daarom wordt het nodig geacht in deze gebieden het onttrekken van oppervlaktewater te allen tijde te verbieden. In het beperkingengebied Onttrekken oppervlaktewater als bedoeld in afdeling 1.3 worden de betreffende oppervlaktewaterlichamen weergegeven.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor omgevingsvergunningen die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend. Ondanks dat het een beleidsneutrale omzetting betreft is er wel voor gekozen om overgangsregels op te stellen, zodat duidelijkheid en rechtszekerheid wordt geboden. Hetzelfde geldt voor meldingen en maatwerkvoorschriften en handhavingsbesluiten, hiervoor zijn ook overgangsregels opgesteld.

Daarnaast bevat Hoofdstuk 5 bepalingen over de inwerkingtreding en de citeertitel van deze verordening.

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

In deze afdeling zijn de overgangsbepalingen opgenomen voor vergunningen, meldingen en maatwerkvoorschriften en handhavingsbesluiten.

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen

Eerste lid

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor omgevingsvergunningen, verleend op basis van de voorgaande verordening. Als deze verleende omgevingsvergunningen onherroepelijk zijn, geldt deze omgevingsvergunning als een vergunning op grond van deze verordening. Voor nog oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van oudere keuren (van vóór de voorgaande verordening) geldt het overgangsrecht van de voorgaande verordening (of van nog oudere keuren).

Tweede lid

Het tweede lid ziet op handelingen en dergelijke die rechtmatig tot stand zijn gebracht voordat deze verordening in werking is getreden, bijvoorbeeld handelingen die eerst niet vergunningplichtig waren en dat nu wel zijn geworden.

Derde lid

Het derde lid ziet op situaties dat er verschillen zijn tussen de voorgaande verordening en deze verordening. Aangezien het een beleidsneutrale omzetting betreft zou gesteld kunnen worden dat dit lid niet nodig is. Om elke vorm van onduidelijkheid of rechtsonzekerheid te voorkomen is dit lid opgenomen.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor meldingen en maatwerkvoorschriften.

Eerste lid

In het eerste lid staat de gelijkschakeling van meldingen die onder de oude verordening zijn gedaan met meldingen op grond van deze verordening.

Tweede lid

Een aanvraag om een omgevingsvergunning, die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend voor een activiteit die op grond van deze verordening niet meer vergunningplichtig is maar wel meldingsplichtig, wordt gelijkgesteld met een melding op grond van deze verordening.

Derde lid

Maatwerkvoorschriften die op grond van de voorgaande verordening zijn gesteld worden gelijkgeschakeld met maatwerkvoorschriften die gesteld worden op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor de situaties waarin een bestuurlijke sanctie is opgelegd. Door het wijzigen van de verordening vervalt de basis voor beschikkingen die op basis van die verordening zijn vastgesteld. Door het opnemen van dit artikel blijven de opgelegde beschikkingen van kracht.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

In deze afdeling zijn de datum van inwerkingtreding en citeertitel bepaald.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Op bekendmaking van een verordening zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder deze verordening) in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In Artikel 5.4 is een ander tijdstip van inwerkingtreding bepaald.

Artikel 5.5 Citeertitel

Dit is de titel waarmee deze verordening wordt aangehaald.