Omgevingsverordening Gelderland

Geldend van 22-11-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

  • 1

    De bijlage Begripsbepalingen bij dit artikel bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling op grond van de wet zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij in de bijlage Begripsbepalingen een daarvan afwijkende begripsbepaling is opgenomen.

Afdeling 1.2 Oogmerken van deze omgevingsverordening

Artikel 1.2 (oogmerk uitvoering van de omgevingsvisie)

  • 1

    Deze verordening is gericht op het realiseren van de volgende oogmerken van de omgevingsvisie:

    • a.

      een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland; en

    • b.

      een goede kwaliteit van de Gelderse leefomgeving.

  • 2

    De regels in deze verordening en de toepassing daarvan beogen een evenwichtige afweging van het gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van de maatschappelijke behoeften en het in stand houden of verbeteren van de volgende omgevingskwaliteiten:

    • a.

      de biodiversiteit en de natuur;

    • b.

      de natuur en het landschap, inclusief erfgoed;

    • c.

      het water, met name het grond- en zwemwater;

    • d.

      het milieu;

    • e.

      het bereikbaarheidsnetwerk, met name de provinciale wegen; en

    • f.

      de inrichting van de leefomgeving.

Artikel 1.3 (oogmerk uitvoering van de Omgevingswet)

Deze verordening stelt ter uitvoering van de wet en met het oog op de doelen van de wet regels over:

  • a.

    het beschermen en duurzaam benutten van de Gelderse leefomgeving;

  • b.

    het bereiken of voldoen aan provinciale omgevingswaarden en andere provinciale doelstellingen voor de fysieke leefomgeving;

  • c.

    het verrichten van activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving in Gelderland; en

  • d.

    het doelmatig en doeltreffend uitoefenen van taken en bevoegdheden door bestuursorganen in Gelderland.

Afdeling 1.3 Afwegingsruimte

Paragraaf 1.3.1 Afwijkingsmogelijkheden bij algemene regels voor activiteiten in hoofdstuk 4

Artikel 1.4 (maatwerkvoorschrift in afwijking van regels voor activiteiten)

Gedeputeerde Staten kunnen, tenzij in artikelen 4.1, 7.3 en 7.10 anders is bepaald, met een maatwerkvoorschrift van een algemene regel afwijken, voor zover toepassing van die regel:

  • a.

    gelet op het belang dat die regel beoogt te beschermen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard; of

  • b.

    in een specifiek geval niet toereikend is voor of in de weg staat aan het bereiken van het oogmerk waarmee die regel is gesteld.

Artikel 1.5 (tijdelijke maatwerkregels in afwijking van algemene regels voor activiteiten)

Met maatwerkregels kan voor de duur van ten hoogste twee jaar van een algemene regel voor een activiteit worden afgeweken, voor zover toepassing van die regel niet toereikend is voor of in de weg staat aan het bereiken van de oogmerken, bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3.

Paragraaf 1.3.2 Afwijkingsmogelijkheden bij instructieregels in de hoofdstukken 5 en 6

Artikel 1.6 (ontheffing van een instructieregel)

Gedeputeerde Staten kunnen met toepassing van artikel 2.32, vijfde en zesde lid, van de wet op verzoek van:

  • a.

    een bestuursorgaan van een gemeente ontheffing verlenen van de instructieregels in hoofdstuk 5, tenzij in artikel 5.2 anders is bepaald; en

  • b.

    een bestuursorgaan van een waterschap ontheffing verlenen van de instructieregels in hoofdstuk 6.

Artikel 1.7 (afwijking van een instructieregel voor het omgevingsplan om een zwaarwegend belang)
  • 1

    In afwijking van de instructieregels in hoofdstuk 5 kan, tenzij in artikel 5.2 anders is bepaald, een omgevingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaten als:

    • a.

      zwaarwegende maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen;

    • b.

      er geen reële alternatieven voorhanden zijn; en

    • c.

      de nadelige gevolgen, die de betrokken provinciale belangen van die activiteit of ontwikkeling ondervinden, zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende gevolgen worden gecompenseerd.

  • 2

    Onder zwaarwegende maatschappelijke belangen worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening;

    • b.

      de duurzame opwekking van energie, voor zover dit een significante bijdrage levert aan de regionale, provinciale of landelijke energiedoelstelling; en

    • c.

      de adaptatie aan de gevolgen of mogelijke gevolgen van klimaatverandering.

  • 3

    Bij toepassing van het eerste lid, onderdeel c, op de instructieregels in paragraaf 5.2.1 vindt compensatie plaats met inachtneming van de artikelen 5.12 tot en met 5.18.

Paragraaf 1.3.3 Overige afwijkingsmogelijkheden

Artikel 1.8 (experimenteerbepaling)
  • 1

    In afwijking van de regels over activiteiten in hoofdstuk 4, de instructieregels in de hoofdstukken 5 en 6 en de regels over activiteiten in een omgevingsplan kunnen, tenzij in de artikelen 4.1, 5.2, 7.3 of 7.10 anders is bepaald, regels worden gesteld over een experiment dat beoogt bij te dragen aan het nastreven van de oogmerken, genoemd in de artikelen 1.2 en 1.3.

  • 2

    Artikel 23.3, derde tot en met het achtste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      voor "Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties" wordt gelezen: Gedeputeerde Staten; en

    • b.

      voor "maatregel" wordt gelezen: regels.

Paragraaf 1.3.4 Betrokkenheid Provinciale Staten bij afwijkingsmogelijkheden

Artikel 1.9 (wensen en bedenkingen Provinciale Staten)
  • 1

    Gedeputeerde Staten geven geen toepassing of medewerking aan één van de afwijkingsmogelijkheden, bedoeld in de artikelen 1.4 of 1.7, dan nadat Provinciale Staten het voornemen tot toepassing van of medewerking aan die bevoegdheid is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten te brengen.

  • 2

    Als een of meer leden van Provinciale Staten overleg vragen, wordt het voornemen geagendeerd voor de eerstvolgende vergadering van Provinciale Staten.

  • 3

    Provinciale Staten delen binnen vijf dagen na toezending aan Gedeputeerde Staten mee of overleg gewenst is.

Afdeling 1.4 Aanwijzing gebieden en toepassingsbereik

Artikel 1.10 (aanwijzing gebieden en toepassingsbereik regels omgevingsverordening)

  • 1

    De bijlage Overzicht informatieobjecten bevat de in deze verordening aangewezen gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en begrenzing zijn vastgelegd in een GML-bestand.

  • 2

    De regels in deze verordening zijn van toepassing in de provincie Gelderland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in de bijlage Overzicht informatieobjecten, voor zover er bij een regel geen geometrische begrenzing van een specifiek gebied of specifieke locatie is vastgelegd.

  • 3

    De begrenzing van de aangewezen gebieden is exact met uitzondering van de volgende gebieden waarvan de begrenzing indicatief is:

    • a.

      Arkervaart;

    • b.

      gekanaliseerde Linge;

    • c.

      gesloten stortplaats;

    • d.

      dijktrajecten 1 op 30, 1 op 100, 1 op 300, 1 op 1250 en handhaven huidige situatie;

    • e.

      Korne, delen van de Oude IJssel en delen van de Linge;

    • f.

      de Linge;

    • g.

      de Oude IJssel;

    • h.

      peilbesluitgebied; en

    • i.

      verbodsgebied varend ontgassen.

  • 4

    Als provinciaal netwerk voor het doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen zijn aangewezen alle provinciale wegen, met uitzondering van de in de bijlage Wegen en wegdelen buiten de routering vervoer gevaarlijke stoffen genoemde wegen en weggedeelten.

  • 5

    Voor de vaststelling van de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden worden aangewezen de provinciale wegen zoals opgenomen in het geografisch informatieobject 'provinciale weg'.

Hoofdstuk 2 Toedeling van beheer en onderhoud

Afdeling 2.1 Faunabeheer

Artikel 2.1 (faunabeheereenheid)

  • 1

    Binnen de provincie Gelderland is er één faunabeheereenheid.

  • 2

    Het werkgebied van Faunabeheereenheid Gelderland omvat het hele grondgebied van de provincie Gelderland, met uitzondering van Kroondomein Het Loo.

  • 3

    De faunabeheereenheid heeft tot taak:

    • a.

      het coördineren van de uitvoering van het faunabeheerplan; en

    • b.

      het adviseren van Gedeputeerde Staten over faunabeleid.

Artikel 2.2 (nadere regels faunabeheerplan)

  • 1

    Een faunabeheerplan wordt elke zes jaar herzien.

  • 2

    In aanvulling op artikel 6.2 van het Omgevingsbesluit bevat een faunabeheerplan:

    • a.

      een beschrijving van de handelingen van het huidige en voorgaande faunabeheerplan; en

    • b.

      de gegevens en bescheiden die op grond van de Omgevingsregeling worden verstrekt voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit die nodig is voor de uitvoering van het faunabeheerplan voor de onderdelen:

      • 1.

        het beperken van de omvang van populaties van in het wild levende dieren; en

      • 2.

        het bestrijden van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers.

  • 3

    Op verzoek van de faunabeheereenheid kan de termijn waarbinnen een faunabeheerplan wordt herzien, worden verlengd met ten hoogste één jaar.

Artikel 2.3 (wildbeheereenheid)

  • 1

    De zorg van een wildbeheereenheid strekt zich uit over een aaneengesloten oppervlakte van ten minste vijfduizend hectare.

  • 2

    Een wildbeheereenheid publiceert de begrenzing van de gronden waarover haar zorg zich uitstrekt.

  • 3

    Een wildbeheereenheid draagt zorg voor het uitvoeren van tellingen door haar leden in overeenstemming met de telprotocollen van de faunabeheereenheid.

Artikel 2.4 (geen uitzondering aansluitplicht wildbeheereenheid)

Iedere jachthouder aan wie een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is verleend, is lid van een wildbeheereenheid.

Afdeling 2.2 Zwemwaterbeheer

Artikel 2.5 (aanwijzing houder zwemlocatie)

  • 1

    Gedeputeerde Staten wijzen jaarlijks per aangewezen zwemlocatie als bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving een houder aan.

  • 2

    Als houder wordt aangewezen:

    • a.

      de exploitant van de zwemlocatie; of

    • b.

      als er geen sprake is van exploitatie van de zwemlocatie: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de zwemlocatie gelegen is.

Artikel 2.6 (verplichtingen houder zwemlocatie)

De houder van een zwemlocatie:

  • a.

    verricht jaarlijks het onderzoek naar de veiligheid van de zwemlocatie, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • b.

    treft op grond van de resultaten van het onderzoek maatregelen om de veiligheid van de zwemlocatie te waarborgen of te verbeteren als bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • c.

    treft realistische en evenredige maatregelen voor het behoud of het verbeteren van de kwaliteit van de zwemlocatie als bedoeld in artikel 3.6, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • d.

    treft passende zwemwaterbeheersm​​aatregelen als bedoeld in de artikelen 3.7, 3.8 en 3.9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, naar aanleiding van een dagelijkse monitoring van de hygiëne en veiligheid op de dagen dat door een groot aantal personen wordt gezwommen;

  • e.

    zorgt voor een duidelijke en fysieke markering van de voor zwemmers gevaarlijke plaatsen op de zwemlocatie; en

  • f.

    zorgt voor voldoende mate van toezicht op de zwemmers gedurende de uren dat de zwemlocatie voor het publiek is opengesteld als voor het zwemmen een toegangsprijs wordt gevraagd.

Afdeling 2.3 Vaarwegbeheer en -onderhoud

Artikel 2.7 (toedeling vaarwegbeheer)

Artikel 2.8 (vaarwegonderhoud)

  • 1

    De vaarwegbeheerder draagt zorg voor het onderhoud van de vaarweg met inachtneming van het vastgestelde vaarwegprofiel.

  • 2

    Het onderhoud van de vaarweg omvat in ieder geval:

    • a.

      het op de vastgestelde afmetingen houden of brengen van de vaarweg;

    • b.

      het in goede staat houden of brengen van de oevers, oevervoorzieningen en kunstwerken, zodanig dat de instandhouding en de bruikbaarheid van de vaarweg gewaarborgd blijft; en

    • c.

      het schoonhouden van de vaarweg, met inbegrip van het afvoeren van vuil en waterplanten, voor zover dit voor het gebruik van de vaarweg noodzakelijk is.

Afdeling 2.4 Nautisch beheer

Artikel 2.9 (toedeling nautisch beheer)

  • 1

    Het nautisch beheer van de Linge berust bij het dagelijks bestuur van waterschap Rivierenland.

  • 2

    Het nautisch beheer van de Oude IJssel berust bij het dagelijks bestuur van waterschap Rijn en IJssel.

Afdeling 2.5 Onderhoud van provinciale wegen

Artikel 2.10 (onderhoud van provinciale wegen)

Tenzij krachtens een wet, overeenkomst of besluit een andere regeling geldt, berust het onderhoud van een provinciale weg bij Gedeputeerde Staten.

Hoofdstuk 3 Omgevingswaarden

Afdeling 3.1 Omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen

Artikel 3.1 (oogmerk omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

Deze afdeling is opgenomen met het oog op het waarborgen van de veiligheid van de regionale waterkeringen.

Artikel 3.2 (toepassingsbereik omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

Voor de veiligheid van regionale waterkeringen geldt per dijktraject de veiligheidsnorm, aangegeven in de artikelen 3.3 tot en met 3.8.

Artikel 3.3 (dijktraject 1 op 30)

Voor dijktraject 1 op 30 geldt de gemiddelde overschrijdingskans van 1:30 per jaar van de hoogste waterstand waarop het dijktraject moet zijn berekend.

Artikel 3.4 (dijktraject 1 op 100)

Voor dijktraject 1 op 100 geldt de gemiddelde overschrijdingskans van 1:100 per jaar van de hoogste waterstand waarop het dijktraject moet zijn berekend.

Artikel 3.5 (dijktraject 1 op 300)

Voor dijktraject 1 op 300 geldt de gemiddelde overschrijdingskans van 1:300 per jaar van de hoogste waterstand waarop het dijktraject moet zijn berekend.

Artikel 3.6 (dijktraject 1 op 1250)

Voor dijktraject 1 op 1250 geldt de gemiddelde overschrijdingskans van 1:1250 per jaar van de hoogste waterstand waarop het dijktraject moet zijn berekend.

Artikel 3.7 (dijktraject handhaven huidige situatie)

Voor dijktraject handhaven huidige situatie geldt het huidige dijkprofiel.

Artikel 3.8 (termijn en aard omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

  • 1

    Aan de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen wordt uiterlijk voldaan met ingang van 1 januari 2030.

  • 2

    De omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen zijn resultaatsverplichtingen voor het waterschap.

Afdeling 3.2 Omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren

Artikel 3.9 (oogmerk omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren)

Deze afdeling is opgenomen met het oog op het voorkomen of beperken van wateroverlast van de regionale wateren.

Artikel 3.10 (toepassingsbereik omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren)

De omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren gelden voor de beheergebieden van waterschap Rijn en IJssel, waterschap Vallei en Veluwe en waterschap Rivierenland.

Artikel 3.11 (omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren waterschap Rijn en IJssel)

  • 1

    Voor de wateroverlast in het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel geldt binnen het stedelijk gebied een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1:100 per jaar voor locaties waar feitelijk bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen aanwezig zijn; en

    • b.

      1:10 per jaar voor het overige gebied.

  • 2

    Buiten het stedelijk gebied geldt een gemiddelde kans op overstroming van 1:10 per jaar.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid geldt geen norm voor:

  • 4

    Aan de omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren wordt voldaan met ingang van 1 januari 2028.

  • 5

    De omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren zijn inspanningsverplichtingen voor het waterschap.

Artikel 3.12 (omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren waterschap Vallei en Veluwe)

  • 1

    Voor de wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe geldt binnen het stedelijk gebied een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1:100 per jaar voor locaties waar feitelijk bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen aanwezig zijn; en

    • b.

      1:10 per jaar voor het overige gebied.

  • 2

    Buiten het stedelijk gebied geldt een gemiddelde kans op overstroming van 1:10 per jaar.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid geldt geen norm voor:

  • 4

    Aan de omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren wordt voldaan met ingang van 1 januari 2024.

  • 5

    De omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren zijn inspanningsverplichtingen voor het waterschap.

Artikel 3.13 (omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren waterschap Rivierenland)

  • 1

    Voor de wateroverlast in het beheergebied van waterschap Rivierenland geldt binnen het stedelijk gebied een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1:100 per jaar voor locaties waar feitelijk bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen aanwezig zijn; en

    • b.

      1:10 per jaar voor het overige gebied.

  • 2

    Buiten het stedelijk gebied geldt een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1:100 per jaar voor het landgebruik hoofdinfrastructuur en spoorwegen;

    • b.

      1:50 per jaar voor het landgebruik glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

    • c.

      1:25 per jaar voor het landgebruik akkerbouw;

    • d.

      1:10 per jaar voor het landgebruik grasland.

    Voor het landgebruik is de situatie bepalend zoals vastgelegd in het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 7 van Wageningen Universiteit en Researchcentrum met inachtneming van de navolgende conversietabel:

    landgebruik omgevingswaarde

    legenda-eenheden LGN7

    hoofdinfrastructuur en spoorwegen

    hoofdwegen en spoorwegen

    glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw

    glastuinbouw, boomgaarden, bloembollen

    akkerbouw

    aardappelen, bieten, granen, overige landbouwgewassen

    grasland

    agrarisch gras, gras in bebouwd gebied, mais

  • 3

    In afwijking van het tweede lid geldt geen norm voor:

  • 4

    Aan de omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren wordt voldaan met ingang van 1 januari 2024.

  • 5

    De omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren zijn inspanningsverplichtingen voor het waterschap.

Artikel 3.14 (omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren waterschap Vechtstromen)

Voor het beheergebied van waterschap Vechtstromen gelden de omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren zoals gesteld bij de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 3.15 (wijziging termijnen en vrijstelling omgevingswaarden)

Op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap kan:

  • a.

    de termijn waarbinnen of het tijdstip waarop moet worden voldaan aan een omgevingswaarde, genoemd in artikelen 3.8, eerste lid, 3.11, vierde lid, 3.12, vierde lid en 3.13, vierde lid, worden gewijzigd;

  • b.

    vrijstelling worden verleend van de omgevingswaarden wateroverlast als:

    • 1.

      het gebied waarvoor vrijstelling geldt niet groter is dan 100 hectare; en

    • 2.

      uit een gebiedsanalyse blijkt dat het nemen van maatregelen om aan de omgevingswaarde te voldoen niet doelmatig is.

Hoofdstuk 4 Regels over activiteiten in de leefomgeving

Afdeling 4.1 Toepassingsbereik afwegingsruimte afdeling 1.3

Artikel 4.1 (geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van afwijkingsmogelijkheden)

De paragrafen 1.3.1 en 1.3.3 zijn niet van toepassing op:

Afdeling 4.2 Activiteiten met betrekking tot natuur en landschap

Paragraaf 4.2.1 Flora- en fauna-activiteiten

Artikel 4.2 (oogmerk regels over flora- en fauna-activiteiten)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op:

  • a.

    het beschermen van soorten;​​

  • b.

    het voorkomen van schade door van nature in het wild levende dieren; en

  • c.

    het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkelingen, onderzoek en asbestsanering.

Artikel 4.3 (aanwijzing vergunningvrij geval: schadeveroorzakende soorten)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden, opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen van de veldmuis als dit gebeurt in overeenstemming met de voorwaarden in bijlage Voorwaarden vergunningvrije flora- en fauna-activiteit schadeveroorzakende soorten.

Artikel 4.4 (aanwijzing vergunningvrij geval: ruimtelijke inrichting)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk vangen of het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in bijlage Voorwaarden vergunningvrije flora-en fauna-activiteit ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud aangewezen soorten met de daarbij voorgeschreven middelen als:

  • a.

    dit gebeurt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud; en

  • b.

    het vrijlaten van de gevangen soorten zo snel mogelijk gebeurt in de directe omgeving op een voor de betreffende soort geschikte plek.

Artikel 4.5 (aanwijzing vergunningvrij geval: bescherming tegen verkeer)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk vangen van een kikker, pad of salamander als:

  • a.

    dit gebeurt met het doel deze te vervoeren ter bescherming tegen het verkeer;

  • b.

    dit gebeurt met behulp van het plaatsen van schermen; en

  • c.

    de soorten onmiddellijk na het vervoeren worden vrijgelaten op een voor de soort geschikte plaats binnen 50 meter van de plaats waar zij zijn gevangen.

Artikel 4.6 (aanwijzing vergunningvrij geval: onderzoek of onderwijs)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor het vangen van de eieren of larven van de bruine kikker, groene kikker of gewone pad als:

  • a.

    dit gebeurt voor het gebruik bij een onderzoek of onderwijs; en

  • b.

    de soorten onmiddellijk na voltooiing van de metamorfose worden vrijgelaten op de plaats waar ze zijn gevangen.

Artikel 4.7 (aanwijzing vergunningvrij geval: bescherming tegen landbouwwerkzaamheden)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor het rapen en onder zich hebben van eieren en het opzettelijk vangen en onder zich hebben van niet vliegvlugge jonge vogels als:

  • a.

    dit gebeurt om eieren en niet vliegvlugge jonge vogels tegen landbouwwerkzaamheden te beschermen; en

  • b.

    het vrijlaten van de gevangen niet vliegvlugge jonge vogels onmiddellijk na afloop van de landbouwwerkzaamheden plaatsvindt op een voor de soort geschikte plaats.

Artikel 4.8 (aanwijzing vergunningvrij geval: asbestsanering)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en rustplaatsen, het opzettelijk wegnemen van nesten van de huismus, kerkuil of steenuil of het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de steenmarter als:

Paragraaf 4.2.2 Activiteiten die houtopstanden betreffen

Artikel 4.9 (oogmerk maatwerkregels over houtopstand)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    de instandhouding van het bosareaal; of

  • c.

    het beschermen van landschappelijke waarden.

Artikel 4.10 (melding vellen houtopstand)

In afwijking van artikel 11.126, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • a.

    wordt het vellen van een houtopstand ten minste zes weken maar niet eerder dan een jaar voor het begin daarvan gemeld; en

  • b.

    is de meldplicht niet van toepassing op degene:

    • 1.

      die minimaal 500 hectare bos of 500 hectare wegbeplanting beheert in de provincie Gelderland;

    • 2.

      die werkt volgens de bij ministeriële regeling aangewezen gedragscode; en

    • 3.

      die jaarlijks ter kennisgeving aan Gedeputeerde Staten een werkplan overlegt waarin de planning voor houtkap op perceelsniveau of het niveau van het wegtracé is opgenomen.

Artikel 4.11 (nadere invulling voorwaarden kapverbod)

Onder bijzondere natuurwaarden of landschappelijke waarden als bedoeld in artikel 11.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden in ieder geval verstaan:

  • a.

    een oude bosgroeiplaats;

  • b.

    cultuurhistorisch waardevolle beplantingen; en

  • c.

    beschermde natuurwaarden.

Artikel 4.12 (nadere invulling bosbouwkundig verantwoord herbeplanten)
  • 1

    Het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de oppervlakte van de herbeplanting is ten minste gelijk aan de gevelde of tenietgegane oppervlakte;

    • b.

      de boomsoorten van de herbeplanting zijn geschikt om, gelet op de bodemkwaliteit en waterhuishouding ter plaatse, uit te groeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand;

    • c.

      door de keuze van de boomsoorten en de plantafstand wordt:

      • 1.

        binnen een periode van tien jaar een gesloten kronendak gerealiseerd; en

      • 2.

        een situatie gerealiseerd die op termijn leidt tot tenminste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden in verhouding tot de gevelde of tenietgegane houtopstand;

    • d.

      de herbeplanting bestaat niet uit:

      • 3.

        soorten die een gevaar vormen voor de natuurlijke biodiversiteit ter plaatse; of

      • 4.

        tuinsoorten of sierheesters; en

    • e.

      in Natura 2000-gebieden heeft de herbeplanting geen nadelige gevolgen voor natuurlijke kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, onder 1, geldt voor rijbeplanting een maximale plantafstand van 10 meter.

Artikel 4.13 (meldplicht aanleg en onderhoud brandgang)

Een brandgang als bedoeld in artikel 11.131, eerste lid, onder c, van het Besluit activiteiten leefomgeving is alleen uitgezonderd van de meldplicht vellen houtopstand en plicht tot herbeplanting als de brandgang:

  • a.

    uitsluitend is begroeid met lage, slecht brandbare natuurlijke vegetatie;

  • b.

    wordt aangelegd en onderhouden in:

    • 1.

      bosgebied dat voor ten minste 75% bestaat uit naaldhout; of

    • 2.

      heidegebied van ten minste 500 hectare; en

  • c.

    een breedte heeft van:

    • 3.

      ten hoogste 50 meter; of

    • 4.

      ten hoogste 70 meter als de brandgang zich bevindt onder een hoogspanningstracé van het elektriciteitsnet.

Paragraaf 4.2.3 Activiteiten die de jacht betreffen

Artikel 4.14 (geen jacht tijdens bijzondere weersomstandigheden)

Onverminderd artikel 11.66 van het Besluit activiteiten leefomgeving is het verboden de jacht op wildsoorten uit te oefenen tijdens een aangewezen periode van bijzondere weersomstandigheden.

Afdeling 4.3 Grondwaterbedreigende activiteiten

Paragraaf 4.3.1 Algemeen

Artikel 4.15 (toepassingsbereik en oogmerk regels over grondwaterbedreigende activiteiten)
Artikel 4.16 (specifieke zorgplicht)
Artikel 4.17 (bebording waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden)

Het drinkwaterbedrijf plaatst borden volgens het in bijlage Bebording waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden opgenomen model:

Paragraaf 4.3.2 Waterwingebieden

Artikel 4.18 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in waterwingebieden)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een waterwingebied:

    • a.

      een activiteit genoemd in bijlage Lijst van verboden grondwaterbedreigende activiteiten;

    • b.

      handelingen waardoor de beschermende werking van een bodemlaag wordt of kan worden aangetast;

    • c.

      het in de bodem brengen van afstromend water in dieper gelegen watervoerende bodemlagen;

    • d.

      het aanleggen van een ondergrondse opslagtank;

    • e.

      het aanleggen van een begraafplaats of terrein voor het verstrooien van as als bedoeld in de wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats;

    • f.

      het toepassen van grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarden overschrijdt als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit; of

    • g.

      het hebben, gebruiken of vervoeren van meststoffen.

  • 2

    Het eerste lid geldt niet voor het drinkwaterbedrijf voor zover de activiteit noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • 3

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

    • a.

      het saneren van de bodem of het grondwater en het verrichten van voorafgaand bodemonderzoek; of

    • b.

      het verrichten van grondwatermetingen voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • 4

    Het eerste lid, aanhef en onder f, geldt niet voor het verspreiden van baggerspecie uit een watergang als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a, sub 1, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 5

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder f, geldt voor grond of baggerspecie met poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) dat toepassing is toegestaan:

    • a.

      tot een maximale waarde van 0,1 microgram per kilogram; of

    • b.

      tot een vastgestelde gebiedswaarde met een maximum van 0,5 microgram per kilogram voor perfluoroctaanzuur (PFOA) en perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) en 0,1 microgram per kilogram voor de overige PFAS; en

    • c.

      als de grond of baggerspecie afkomstig is van buiten het waterwingebied: wanneer wordt gecontroleerd op basis van een partijkeuring op de stoffen, genoemd in bijlage 1 van het RIVM-briefrapport 2020-0100.

Artikel 4.19 (vergunningplichtige grondwaterbedreigende activiteiten in waterwingebieden)
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een waterwingebied:

    • a.

      het hebben, gebruiken of vervoeren van schadelijke stoffen;

    • b.

      handelingen met constructies waardoor schadelijke stoffen op of in de bodem terecht kunnen komen;

    • c.

      het roeren van de bodem dieper dan twee meter onder het maaiveld;

    • d.

      het buiten gebruik stellen van een boorgat dieper dan twee meter onder het maaiveld; of

    • e.

      het op of in de bodem brengen van afstromend water.

  • 2

    Het eerste lid geldt niet voor het drinkwaterbedrijf voor zover de activiteit noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • 3

    Het eerste lid, aanhef en onder a en b, geldt niet voor:

    • a.

      het hebben of gebruiken van schadelijke stoffen voor het functioneren van motorrijtuigen of motorwerktuigen;

    • b.

      het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in gesloten deugdelijke verpakking, mits die stoffen deugdelijk zijn geladen en zijn beschermd tegen weersinvloeden;

    • c.

      het hebben of gebruiken van schadelijke stoffen, met uitzondering van biociden, in hoeveelheden van minder dan 25 liter of 25 kilogram, mits die stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking en zijn beschermd tegen weersinvloeden;

    • d.

      het gebruiken van strooizout voor gladheidbestrijding; of

    • e.

      het aanleggen, hebben en gebruiken van aardgasleidingen voor huishoudelijk gebruik.

Paragraaf 4.3.3 Grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 4.20 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      een activiteit genoemd in bijlage Lijst van verboden grondwaterbedreigende activiteiten;

    • b.

      handelingen waardoor de beschermende werking van een bodemlaag wordt of kan worden aangetast;

    • c.

      het in de bodem brengen van afstromend water in dieper gelegen watervoerende bodemlagen;

    • d.

      het aanleggen van een ondergrondse opslagtank; of

    • e.

      het aanleggen van een begraafplaats of terrein voor het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

    • a.

      het saneren van de bodem of het grondwater en het verrichten van voorafgaand bodemonderzoek; of

    • b.

      het verrichten van grondwatermetingen voor de openbare drinkwatervoorziening.

Artikel 4.21 (melding grondwaterbedreigende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een grondwaterbeschermingsgebied zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan aan Gedeputeerde Staten te melden:

    • a.

      het uitbreiden van een begraafplaats of terrein voor het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats;

    • b.

      het toepassen van grond of baggerspecie dat de kwaliteitsklasse landbouw/natuur of algemeen toepasbaar overschrijdt als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit;

    • c.

      het hebben, gebruiken of vervoeren van meststoffen;

    • d.

      het hebben, gebruiken of vervoeren van schadelijke stoffen;

    • e.

      handelingen met constructies waardoor schadelijke stoffen op of in de bodem terecht kunnen komen;

    • f.

      het roeren van de bodem dieper dan drie meter onder het maaiveld;

    • g.

      het buiten gebruik stellen van een boorgat dieper dan drie meter onder het maaiveld; of

    • h.

      het op of in de bodem brengen van afstromend water.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor het verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de aan die watergang grenzende percelen als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a, sub 1, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3

    Het eerste lid, aanhef en onder c, geldt niet voor:

    • a.

      het gebruiken van dierlijke meststoffen, compost, anorganische meststoffen, kalkmeststoffen of dierlijke uitwerpselen; of

    • b.

      het vervoeren van meststoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in gesloten deugdelijke verpakking, mits die stoffen deugdelijk zijn geladen en zijn beschermd tegen weersinvloeden.

  • 4

    Het eerste lid, aanhef en onder d en e, geldt niet voor:

    • a.

      het hebben of gebruiken van schadelijke stoffen voor het functioneren van motorrijtuigen of motorwerktuigen;

    • b.

      het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in gesloten deugdelijke verpakking, mits die stoffen deugdelijk zijn geladen en zijn beschermd tegen weersinvloeden;

    • c.

      het hebben of gebruiken van schadelijke stoffen, met uitzondering van biociden, in hoeveelheden van minder dan 25 liter of 25 kilogram, mits die stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking en zijn beschermd tegen weersinvloeden;

    • d.

      het gebruiken van strooizout voor gladheidbestrijding;

    • e.

      het hebben en gebruiken van een buisleiding of riolering die is aangelegd met een toestemming op grond van een provinciale verordening; of

    • f.

      het aanleggen, hebben of gebruiken van een aardgasleiding voor huishoudelijk gebruik.

  • 5

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, geldt voor grond of baggerspecie met poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) dat toepassing is toegestaan tot een maximale waarde van 0,1 microgram per kilogram.

Artikel 4.22 (uitbreiden begraafplaats of uitstrooiveld in grondwaterbeschermingsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a, in een grondwaterbeschermingsgebied worden nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater voorkomen.

Artikel 4.23 (toepassen grond of baggerspecie in grondwaterbeschermingsgebieden)
  • 1

    Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder b, in een grondwaterbeschermingsgebied zijn alleen de volgende toepassingen met de aangegeven kwaliteitsklassen, bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit, toegestaan:

    • a.

      op of in de bodem brengen van grond van de kwaliteitsklasse wonen of van baggerspecie afkomstig uit het grondwaterbeschermingsgebied van de kwaliteitsklasse wonen;

    • b.

      in oppervlaktewater, van grond of baggerspecie afkomstig uit het grondwaterbeschermingsgebied van de kwaliteitsklasse licht verontreinigd; of

    • c.

      in een omvang van meer dan 5000 kubieke meter als wordt aangetoond dat:

      • 1.

        de risico’s voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen;

      • 2.

        de grond of baggerspecie uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is; en

      • 3.

        de kwaliteit daarvan de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen of de kwaliteitsklasse licht verontreinigd niet overschrijdt.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid en in aanvulling op artikel 4.21, vijfde lid, geldt voor grond of baggerspecie met poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) dat toepassing is toegestaan:

    • a.

      als de grond of baggerspecie afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied tot een vastgestelde gebiedswaarde met een maximum van 1,9 microgram per kilogram voor perfluoroctaanzuur (PFOA) en 1,4 microgram per kilogram voor de overige PFAS; of

    • b.

      als de grond of baggerspecie afkomstig is van buiten het grondwaterbeschermingsgebied tot een vastgestelde gebiedswaarde met een maximum van 0,5 microgram per kilogram voor perfluoroctaanzuur (PFOA) en perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) en 0,1 microgram per kilogram voor de overige PFAS en wanneer wordt gecontroleerd op basis van een partijkeuring op de stoffen genoemd in bijlage 1 van het RIVM-briefrapport 2020-0100.

Artikel 4.24 (activiteiten met meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder c, in een grondwaterbeschermingsgebied:

  • a.

    is het op of in de bodem brengen van andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, compost, anorganische meststoffen, kalkmeststoffen of dierlijke uitwerpselen niet toegestaan; en

  • b.

    worden bij het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin voorzieningen getroffen om lekkage naar de bodem te voorkomen.

Artikel 4.25 (activiteiten met schadelijke stoffen in grondwaterbeschermingsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder d en e, in een grondwaterbeschermingsgebied:

  • a.

    is het op of in de bodem brengen van schadelijke stoffen of andere stoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen, niet toegestaan; en

  • b.

    worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat schadelijke stoffen op of in de bodem kunnen komen.

Artikel 4.26 (boren en grondwerkzaamheden in grondwaterbeschermingsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder f en g, in een grondwaterbeschermingsgebied:

  • a.

    wordt verontreiniging van de bodem en het grondwater voorkomen;

  • b.

    wordt de mate van doorlaatbaarheid van de bodem niet groter;

  • c.

    worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen; en

  • d.

    wordt het boorgat of de ontgraving afsluitend aangevuld bij het buiten gebruik stellen ervan of bij beëindiging van de werkzaamheden.

Artikel 4.27 (op of in de bodem brengen van afstromend water in grondwaterbeschermingsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid onder h, in een grondwaterbeschermingsgebied:

  • a.

    heeft de kwaliteit van het afstromend water geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater; en

  • b.

    wordt voorkomen dat afstromend hemelwater op of in de bodem kan komen als de kwaliteit van dit water nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater.

Paragraaf 4.3.4 Koude-warmte-opslagvrije zones

Artikel 4.28 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in koude-warmte-opslagvrije zones)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een koude-warmte-opslagvrije zone:

    • a.

      het aanleggen en exploiteren van een mijnbouwwerk;

    • b.

      het aanleggen en gebruiken van een bodemenergiesysteem;

    • c.

      handelingen waardoor de beschermende werking van een bodemlaag wordt of kan worden aangetast; of

    • d.

      het in de bodem brengen van afstromend water in dieper gelegen watervoerende bodemlagen.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder c, geldt niet voor:

    • a.

      het saneren van de bodem of het grondwater en het verrichten van voorafgaand bodemonderzoek; of

    • b.

      het verrichten van grondwatermetingen voor de openbare drinkwatervoorziening.

Artikel 4.29 (melding grondwaterbedreigende activiteiten in koude-warmte-opslagvrije zones)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een koude-warmte-opslagvrije zone zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan aan Gedeputeerde Staten te melden:

    • a.

      het hebben, gebruiken of vervoeren van vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water;

    • b.

      het roeren van de bodem dieper dan drie meter onder het maaiveld; of

    • c.

      het buiten gebruik stellen van een boorgat dieper dan drie meter onder het maaiveld.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet voor:

    • a.

      het hebben of gebruiken van vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water voor het functioneren van motorrijtuigen of motorwerktuigen;

    • b.

      het vervoeren van vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in gesloten deugdelijke verpakking, mits die stoffen deugdelijk zijn geladen en zijn beschermd tegen weersinvloeden; of

    • c.

      het hebben of gebruiken van vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water in hoeveelheden van minder dan 25 liter, mits die stoffen worden bewaard in een deugdelijke verpakking en zijn beschermd tegen weersinvloeden.

Artikel 4.30 (activiteiten met vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water in koude-warmte-opslagvrije zones)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder a, in een koude-warmte-opslagvrije zone:

  • a.

    is het op of in de bodem brengen van vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water of andere vloeistoffen waarin vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water voorkomen, niet toegestaan; en

  • b.

    worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat vloeibare schadelijke stoffen zwaarder dan water op of in de bodem kunnen komen.

Artikel 4.31 (boren en grondwerkzaamheden in koude-warmte-opslagvrije zones)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder b of c, in een koude-warmte-opslagvrije zone:

  • a.

    wordt verontreiniging van de bodem en het grondwater voorkomen;

  • b.

    wordt de mate van doorlaatbaarheid van de bodem niet groter;

  • c.

    worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen; en

  • d.

    wordt het boorgat of de ontgraving afsluitend aangevuld bij het buiten gebruik stellen ervan of bij beëindiging van de werkzaamheden.

Paragraaf 4.3.5 Boringsvrije zones

Artikel 4.32 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in boringsvrije zones)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een boringsvrije zone:

    • a.

      het aanleggen en exploiteren van een mijnbouwwerk; of

    • b.

      handelingen waardoor de beschermende werking van een bodemlaag wordt of kan worden aangetast.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

    • a.

      het saneren van de bodem of het grondwater en het verrichten van voorafgaand bodemonderzoek; of

    • b.

      het verrichten van grondwatermetingen voor de openbare drinkwatervoorziening.

Artikel 4.33 (melding grondwaterbedreigende activiteiten in boringsvrije zones)

Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een boringsvrije zone zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan aan Gedeputeerde Staten te melden:

  • a.

    het aanleggen en gebruiken van een bodemenergiesysteem;

  • b.

    het roeren van de bodem dieper dan drie meter onder het maaiveld; of

  • c.

    het buiten gebruik stellen van een boorgat dieper dan drie meter onder het maaiveld.

Artikel 4.34 (boren en grondwerkzaamheden in boringsvrije zones)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.33, in een boringsvrije zone:

  • a.

    wordt verontreiniging van de bodem en het grondwater voorkomen;

  • b.

    wordt de mate van doorlaatbaarheid van de bodem niet groter;

  • c.

    worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen; en

  • d.

    wordt het boorgat of de ontgraving afsluitend aangevuld bij het buiten gebruik stellen ervan of bij beëindiging van de werkzaamheden.

Paragraaf 4.3.6 Intrekgebieden

Artikel 4.35 (verbod mijnbouwactiviteit in intrekgebieden)

Het is verboden in een intrekgebied een mijnbouwwerk aan te leggen en te exploiteren, behalve voor het opsporen of winnen van aardwarmte.

Paragraaf 4.3.7 Kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden

Artikel 4.36 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied:

  • a.

    het aanleggen of exploiteren van een mijnbouwwerk; of

  • b.

    het aanleggen of gebruiken van een bodemenergiesysteem.

Artikel 4.37 (vergunningplichtige grondwaterbedreigende activiteiten in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied:

  • a.

    een activiteit genoemd in lijst A van de bijlage Grondwaterbedreigende activiteiten in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden;

  • b.

    het in de bodem brengen van afstromend water in dieper gelegen watervoerende bodemlagen;

  • c.

    het aanleggen van een ondergrondse opslagtank; of

  • d.

    het aanleggen van een begraafplaats of terrein voor het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats.

Artikel 4.38 (melding grondwaterbedreigende activiteiten in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan aan Gedeputeerde Staten te melden:

    • a.

      een activiteit genoemd in lijst B van de bijlage Grondwaterbedreigende activiteiten in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden;

    • b.

      het uitbreiden van een begraafplaats of terrein voor het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats;

    • c.

      het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater of in een omvang van meer dan 5000 kubieke meter;

    • d.

      het gebruiken van meststoffen;

    • e.

      het roeren van de bodem dieper dan 10 meter onder het maaiveld;

    • f.

      het buiten gebruik stellen van een boorgat dieper dan 10 meter onder het maaiveld;

    • g.

      het op of in de bodem brengen van afstromend water; of

    • h.

      het aanleggen van een systeem voor individuele behandeling van afvalwater.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder c, geldt alleen voor toepassingen met grond of baggerspecie dat de kwaliteitsklasse landbouw/natuur of algemeen toepasbaar overschrijdt als bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit.

  • 3

    Het eerste lid, aanhef en onder d, geldt niet voor het gebruiken van dierlijke meststoffen, compost, anorganische meststoffen, kalkmeststoffen of dierlijke uitwerpselen.

  • 4

    Het eerste lid, aanhef en onder e, geldt niet voor ontgrondingsactiviteiten.

  • 5

    Het eerste lid, aanhef en onder g, geldt alleen voor afstromend water van zonneparken groter dan 1 hectare, rijks- of provinciale wegen, parkeerplaatsen voor meer dan 100 motorvoertuigen en bedrijventerreinen met milieubelastende activiteiten die op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving vergunningplichtig of meldingplichtig zijn.

Artikel 4.39 (uitbreiden begraafplaats of uitstrooiveld in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.38, eerste lid, onder b, in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied worden nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater voorkomen.

Artikel 4.40 (toepassen grond of baggerspecie in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.38, eerste lid, onder c, in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied zijn alleen de volgende toepassingen met de aangegeven kwaliteitsklassen, bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit, toegestaan:

  • a.

    in oppervlaktewater, van de kwaliteitsklasse licht verontreinigd; of

  • b.

    in een omvang van meer dan 5000 kubieke meter als wordt aangetoond dat:

    • 1.

      de risico’s voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen; en

    • 2.

      de kwaliteit daarvan de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen of de kwaliteitsklasse licht verontreinigd niet overschrijdt.

Artikel 4.41 (activiteiten met meststoffen in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)
  • 1

    Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.38, eerste lid, onder d in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied is het op of in de bodem brengen van andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, compost, anorganische meststoffen, kalkmeststoffen, dierlijke uitwerpselen of overige organische meststoffen niet toegestaan.

  • 2

    Het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen is alleen toegestaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater.

Artikel 4.42 (boren en grondwerkzaamheden in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.38, eerste lid, onder e en f, in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied:

  • a.

    wordt verontreiniging van de bodem en het grondwater voorkomen;

  • b.

    wordt de mate van doorlaatbaarheid van de bodem niet groter;

  • c.

    worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen; en

  • d.

    wordt het boorgat of de ontgraving afsluitend aangevuld bij het buiten gebruik stellen ervan of bij beëindiging van de werkzaamheden.

Artikel 4.43 (op of in de bodem brengen van afstromend water in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.38, eerste lid, onder g, in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied:

  • a.

    heeft de kwaliteit van het afstromend water geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater; en

  • b.

    wordt voorkomen dat afstromend hemelwater op of in de bodem kan komen als de kwaliteit van dit water nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater.

Artikel 4.44 (aanleggen van een systeem voor individuele behandeling van afvalwater (IBA) in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.38, eerste lid, onder h, in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied heeft het systeem voor individuele behandeling van afvalwater geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater.

Paragraaf 4.3.8 Minder kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden

Artikel 4.45 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in minder kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied:

    • a.

      het aanleggen of exploiteren van een mijnbouwwerk; of

    • b.

      handelingen waardoor de beschermende werking van de bodemlaag wordt of kan worden aangetast.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

    • a.

      het saneren van de bodem of het grondwater en het verrichten van voorafgaand bodemonderzoek;

    • b.

      het verrichten van grondwatermetingen voor een openbaar grondwatermeetnet; of

    • c.

      het drinkwaterbedrijf, voor zover de activiteit noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening.

Artikel 4.46 (melding grondwaterbedreigende activiteiten in minder kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)
  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan aan Gedeputeerde Staten te melden:

    • a.

      het aanleggen of gebruiken van een bodemenergiesysteem;

    • b.

      het roeren van de bodem dieper dan 30 meter onder het maaiveld; of

    • c.

      het buiten gebruik stellen van een boorgat dieper dan 30 meter onder het maaiveld.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder b geldt niet voor ontgrondingsactiviteiten.

Artikel 4.47 (boren en grondwerkzaamheden in minder kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden)

Bij het verrichten van een grondwaterbedreigende activiteit als bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, in een minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied:

  • a.

    wordt verontreiniging van de bodem en het grondwater voorkomen;

  • b.

    wordt de mate van doorlaatbaarheid van de bodem niet groter;

  • c.

    worden voorzieningen getroffen om te voorkomen dat schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen; en

  • d.

    wordt het boorgat of de ontgraving afsluitend aangevuld bij het buiten gebruik stellen ervan of bij beëindiging van de werkzaamheden.

Afdeling 4.4 Milieubelastende activiteiten

Paragraaf 4.4.1 Activiteiten op een gesloten stortplaats

Artikel 4.48 (oogmerk regels over activiteiten op een gesloten stortplaats)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het waarborgen van nazorg bij een gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer.

Artikel 4.49 (verbod gebruik gesloten stortplaats)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten op een gesloten stortplaats als die activiteit de uitvoering of werking van een nazorgmaatregel kan belemmeren of aantasten.

Paragraaf 4.4.2 Activiteiten op of in de bodem

Artikel 4.50 (toepassingsbereik en oogmerk regels over activiteiten op of in de bodem)
  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op de activiteiten saneren van de bodem en graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, met uitzondering van werkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen.

  • 2

    Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het wegnemen van risico’s als gevolg van een verontreiniging in het grondwater.

Artikel 4.51 (bodemonderzoek grondwaterverontreiniging)
  • 1

    Bij een voorgenomen activiteit graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit of bij het saneren van de bodem wordt ook de kwaliteit van het grondwater betrokken.

  • 2

    Als uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat een signaleringsparameter in het grondwater volgens bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt overschreden, wordt een vervolgbodemonderzoek verricht naar de relatie tussen de verontreiniging in het grondwater en de verontreinigingsbron in de vaste bodem.

  • 3

    Als in het vervolgbodemonderzoek wordt vastgesteld dat de verontreiniging in het grondwater verband houdt met een verontreinigingsbron in de vaste bodem op de locatie, dan wordt in een nader bodemonderzoek ook de locatiespecifieke situatie in beeld gebracht en beoordeeld.

  • 4

    De beoordeling van de locatiespecifieke situatie bevat in ieder geval een beoordeling van:

    • a.

      de negatieve gezondheidseffecten; en

    • b.

      de risico's die optreden of dreigen op te treden ter plaatse van kwetsbare objecten als bedoeld in het regionaal waterprogramma.

  • 5

    Bij de beoordeling van de locatiespecifieke situatie wordt rekening gehouden met de Risicotool-box Grondwater van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Artikel 4.52 (informeren Gedeputeerde Staten over resultaten bodemonderzoek grondwater)

Gedeputeerde Staten worden tenminste vier weken voor het begin van de activiteit saneren van de bodem of graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit geïnformeerd over de resultaten van het nader bodemonderzoek, bedoeld in artikel 4.51, als zo’n nader bodemonderzoek heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.53 (sanering verontreinigingsbron grondwaterverontreiniging)
  • 1

    Als uit het nader bodemonderzoek, bedoeld in artikel 4.51, derde lid, blijkt dat er door de verontreiniging in het grondwater een negatief gezondheidseffect of een onaanvaardbaar risico kan optreden, wordt de saneringsaanpak van artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving gevolgd.

  • 2

    Bij het saneren wordt de verontreinigingsbron in de vaste bodem, die verband houdt met de verontreiniging in het grondwater, zoveel mogelijk verwijderd.

Paragraaf 4.4.3 Activiteiten in stiltegebieden

Artikel 4.54 (toepassingsbereik en oogmerk regels over activiteiten in stiltegebied)
  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten in een stiltegebied.

  • 2

    Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het voorkomen en beperken van geluid in de aangewezen stiltegebieden.

Artikel 4.55 (verboden activiteiten in stiltegebieden)

In een stiltegebied is het verboden:

  • a.

    een toestel te gebruiken dat het ervaren van de natuurlijke geluiden kan verstoren; en

  • b.

    zich met een motorvoertuig of bromfiets te bevinden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen.

Artikel 4.56 (vrijstellingen verboden activiteiten in stiltegebieden)

Artikel 4.55 is niet van toepassing op:

  • a.

    activiteiten in het kader van een normale agrarische bedrijfsvoering, bosbouw, jacht, natuurbeheer en visserij;

  • b.

    activiteiten in het kader van wonen of het uitoefenen van een aan huis gebonden ambacht of beroep;

  • c.

    activiteiten op kampeerterreinen;

  • d.

    normaal onderhoud en beheer van gebouwen en terreinen;

  • e.

    het gebruikmaken van een omgevingsvergunning of een andere toestemming voor een activiteit of gebiedsontwikkeling; en

  • f.

    het gebruik van motoren in of aan vaartuigen voor de normale voortstuwing van vaartuigen tot een snelheid van ten hoogste acht kilometer per uur.

Paragraaf 4.4.4 Varend ontgassen

Artikel 4.57 (toepassingsbereik en oogmerk regels over varend ontgassen)
  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op het varend ontgassen door binnenschepen binnen het verbodsgebied varend ontgassen.

  • 2

    Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het voorkomen van nadelige gevolgen voor omwonenden en het milieu door het ontgassen van binnenschepen.

Artikel 4.58 (verbod varend ontgassen)

Het is de vervoerder en de schipper verboden vanaf een binnenschip op een vaarweg gelegen binnen het verbodsgebied varend ontgassen een ladingtank te ontgassen met restladingdamp van:

  • a.

    benzeen (UN 1114);

  • b.

    ruwe aardolie met meer dan 10% benzeen (UN 1267);

  • c.

    aardoliedestillaten N.E.G. met meer dan 10% benzeen of aardolieproducten N.E.G met meer dan 10% benzeen (UN 1268);

  • d.

    brandstof voor straalvliegtuigen met meer dan 10% benzeen (UN 1863);

  • e.

    brandbare vloeistoffen N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN 1993); of

  • f.

    koolwaterstoffen, vloeibaar met meer dan 10% benzeen (UN 3295).

Artikel 4.59 (vrijstelling verbod varend ontgassen)

Het verbod om varend te ontgassen, bedoeld in artikel 4.58, is niet van toepassing:

  • a.

    als het ontgassen noodzakelijk is om redenen van veiligheid:

    • 1.

      vanwege drukverevening; of

    • 2.

      tijdens of na een calamiteit met het binnenschip; of

  • b.

    als de vervoerder of schipper aantoont dat:

    • 1.

      de drie voorafgaande ladingen in de te ontgassen ladingtank niet bestonden uit de genoemde stoffen; of

    • 2.

      de te ontgassen ladingtank bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof.

Paragraaf 4.4.5 Geitenhouderij

Artikel 4.60 (toepassingsbereik en oogmerk regels over geitenhouderij)
  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op de geitenhouderij.

  • 2

    Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het beperken van risico’s voor de gezondheid van omwonenden van geitenhouderijen, in afwachting van de resultaten van nader onderzoek naar de oorzaak van die risico’s.

Artikel 4.61 (tijdelijk verbod nieuwvestiging en uitbreiding geitenhouderij)
  • 1

    Het is verboden om de volgende milieubelastende activiteiten te verrichten:

    • a.

      een geitenhouderij of geitenhouderijtak te vestigen;

    • b.

      een veehouderijbedrijf of een veehouderijtak met andere landbouwhuisdieren geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een geitenhouderij;

    • c.

      het aantal geiten dat op een bestaande geitenhouderij wordt gehouden te vergroten;

    • d.

      het oprichten van een nieuw dierenverblijf voor het houden van geiten;

    • e.

      bouwwerken of gronden tijdelijk te gebruiken voor een geitenhouderij.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder c, geldt niet voor op het eigen bedrijf geboren geitenlammeren tot en met een leeftijd van 60 dagen, mits het vergunde dan wel gemelde aantal geiten van 61 dagen en ouder niet toeneemt ten opzichte van het aantal op 30 augustus 2017 legaal gehouden aantal geiten van 61 dagen en ouder.

Afdeling 4.5 Ontgrondingsactiviteiten

Artikel 4.62 (toepassingsbereik en oogmerk regels over ontgrondingsactiviteiten)

  • 1

    Deze afdeling is van toepassing op ontgrondingsactiviteiten.

  • 2

    Deze afdeling is opgenomen met het oog op het o​​pnemen van een aanvullend verbod voor en van vergunningvrije gevallen van ontgrondingsactiviteiten, waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn.

Artikel 4.63 (aanvullend verbod ontgrondingsactiviteit)

In afwijking van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving is het verboden om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten als deze activiteit in hoofdzaak wordt verricht om bodemmateriaal te verkrijgen.

Artikel 4.64 (aanvullende vrijstellingen ontgrondingsactiviteit)

  • 1

    In aanvulling op artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, niet als de grondlagen dieper dan drie meter onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven en niet meer dan zowel 3.000 kubieke meter aan volume als 3.000 vierkante meter aan oppervlakte wordt ontgraven.

  • 2

    In afwijking van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving en het eerste lid geldt geen vergunningplicht voor een ontgrondingsactiviteit voor het aanleggen, veranderen of verwijderen van een plein, park, plantsoen, tuin, sportterrein, woningbouwterrein, parkeerterrein, speelterrein, industrieterrein, weg, spoorweg of luchthaven als de grondlagen dieper dan drie meter onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven.

  • 3

    In aanvulling op artikel 16.7, aanhef en onder g, onder 1°, van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt geen vergunningplicht voor een ontgrondingsactiviteit voor een noodzakelijke voorlandverbetering voor een dijk, met uitzondering van dijken die geen waterkerende functie hebben.

  • 4

    Voor de gevallen, genoemd in artikel 16.7, aanhef en onder h, van het Besluit activiteiten leefomgeving en het eerste lid, geldt geen vergunningplicht voor een ontgrondingsactiviteit voor het aanbrengen van een afdichtende kleilaag tot vier en een halve meter diep waarbij het uiteindelijke opleveringspeil ten hoogste drie meter beneden het oorspronkelijke maaiveld ligt.

Artikel 4.65 (melding ontgrondingsactiviteit)

Het is verboden een ontgrondingsactiviteit te verrichten waarvoor op grond van artikel 16.7, aanhef en onder b, c, h of j, van het Besluit activiteiten leefomgeving of op grond van artikel 4.64, eerste lid, geen vergunningplicht geldt en waar 1.000 kubieke meter of meer wordt ontgraven zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan aan Gedeputeerde Staten te melden.

Afdeling 4.6 Beperkingengebiedactiviteiten provinciale wegen

Paragraaf 4.6.1 Algemeen

Artikel 4.66 (toepassingsbereik en oogmerk regels over provinciale wegen)
  • 1

    Deze afdeling is van toepassing op activiteiten in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg.

  • 2

    Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten door of in opdracht van de wegbeheerder.

  • 3

    Deze afdeling is opgenomen met het oog op het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van provinciale wegen.

  • 4

    Taken en bevoegdheden op grond van deze afdeling kunnen ook worden uitgeoefend met het oog op de artikelen 1.2 en 1.3.

Paragraaf 4.6.2 Zorgplicht en vergunningplichtige activiteiten

Artikel 4.67 (specifieke zorgplicht)
  • 1

    Degene die gebruik maakt van of een activiteit verricht in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de weg kan verontreinigen of beschadigen, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor het oogmerk, bedoeld in artikel 4.66, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van de weg wordt verzekerd;

    • b.

      het gebruik van de weg, in overeenstemming met de bestemming, wordt verzekerd;

    • c.

      het vrije zicht op en vanaf de weg wordt verzekerd;

    • d.

      geen vaste stoffen, hinderlijke of schadelijke vloeistoffen of voorwerpen op de weg worden achtergelaten;

    • e.

      houtgewas, bomen of struiken zodanig worden geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer op de weg kunnen veroorzaken;

    • f.

      geen voertuig onbeheerd wordt achtergelaten op de weg; en

    • g.

      niet excessief op de weg wordt geparkeerd.

Artikel 4.68 (verbod beperkingengebiedactiviteit op of langs een provinciale weg)
  • 1

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg te verrichten:

    • a.

      een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;

    • b.

      andere werkzaamheden uit te voeren of werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen op, aan, in onder of boven de weg;

    • c.

      op, in, over of onder de weg roerende zaken, vaste stoffen of voorwerpen te storten, plaatsen, aan te brengen of te hebben;

    • d.

      houtgewas te beplanten, te behouden of te vellen; of

    • e.

      de weg anders te gebruiken dan voor verkeersdoeleinden.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op het plaatsen van voorwerpen, waarop gedachten of gevoelens geopenbaard worden als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, voor zover dit gebruik niet strijdig is met het oogmerk, bedoeld in artikel 4.66.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid, onder b, c en e, is geen omgevingsvergunning vereist voor:

    • a.

      het leggen, plaatsen, in stand houden, slopen of verwijderen van kabels en leidingen met een openbare functie en de hiermee samenhangende proefsleuven en sonderingen;

    • b.

      het plaatsen van een gedenkteken naar aanleiding van een verkeersongeval; of

    • c.

      het plaatsen van tijdelijke verkeersmaatregelen en omleidingsborden door of namens een andere wegbeheerder voor de duur van maximaal 24 uur.

  • 4

    Gedeputeerde Staten stellen vanuit het oogmerk, bedoeld in artikel 4.66, maatwerkregels vast voor de in het derde lid bedoelde gevallen.

Paragraaf 4.6.3 Maatwerkregels kabels en leidingen

Artikel 4.69 (meldplicht kabels en leidingen)
  • 1

    Het is verboden in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg de in artikel 4.68, derde lid, onder a, genoemde kabels of leidingen te leggen, te plaatsen, in stand te houden, te slopen of te verwijderen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin en ten hoogste zes maanden voor het begin ervan te melden aan Gedeputeerde Staten.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die melding, wordt een nieuwe melding gedaan.

  • 3

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor:

    • a.

      activiteiten die worden verricht door of namens de wegbeheerder in het kader van de aanleg, de wijziging of het beheer van een weg of de regeling van het verkeer over die weg;

    • b.

      kabels voor telecommunicatie-infrastructuur.

  • 4

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden werkzaamheden aan kabels en leidingen als gevolg van een calamiteit direct gemeld.

Artikel 4.70 (gegevens en bescheiden bij melding begin van werkzaamheden)

Ten minste twee weken voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit;

  • b.

    de verwachte duur ervan; en

  • c.

    de te nemen verkeersmaatregelen.

Artikel 4.71 (ontgraving algemeen)
  • 1

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een ontgraving:

    • a.

      beperkt tot een zo klein mogelijk profiel en onafgebroken uitgevoerd;

    • b.

      op dezelfde dag dat deze wordt gemaakt, gedicht met de uitkomende grond of met aangevoerde grond met het RAG-keurmerk;

    • c.

      als verdichting op dezelfde dag niet mogelijk is, voldoende veilig afgezet;

    • d.

      niet verricht tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopgang;

    • e.

      als tijdelijke verkeersmaatregelen nodig zijn, verricht in de werkbare uren die voor die weg zijn gesteld; en

    • f.

      niet verricht en onderbroken bij slecht zicht door weersomstandigheden.

  • 2

    De gesloten bekleding of verharding van de weg wordt niet opgebroken, tenzij dit nodig is voor verlegging, onderhoud of reparatie van de kabels of leidingen. De verharding wordt teruggebracht in de oorspronkelijke staat.

  • 3

    De afwatering van de weg wordt niet belemmerd.

  • 4

    De tijdelijke verkeersmaatregelen voldoen aan de actuele versie van “Werk in Uitvoering 96a/b” van het kennisplatform CROW of aan een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd verkeersplan en conflicteren niet met tijdelijke verkeersmaatregelen van andere werkzaamheden.

Artikel 4.72 (ontgraving bescherming groenvoorziening)
  • 1

    Voor de start van de ontgraving wordt het gras over de volle werkbreedte gemaaid.

  • 2

    Met het oog op de bescherming van de ecologische waarden en natuur wordt een ontgraving in de berm:

    • a.

      zodanig uitgevoerd dat beplanting zowel boven- als ondergronds niet beschadigt;

    • b.

      niet uitgevoerd binnen de kroonprojectie van bomen en 1,5 meter daarbuiten; en

    • c.

      verdicht tot ten hoogste 1,5 MPa.

  • 3

    Binnen de kroonprojectie van bomen en een zone van 1,5 meter daarbuiten wordt niet met zwaar materieel gereden, geen zwaar materieel geparkeerd of materiaal opgeslagen.

  • 4

    Er wordt gewerkt volgens het landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen.

  • 5

    ​​Overtollige grond en puin worden onmiddellijk afgevoerd naar een erkend verwerker.

Artikel 4.73 (ligging van de kabel of leiding)
  • 1

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een kabel of leiding gelegd:

    • a.

      ten minste 1,0 meter buiten de verharding van de weg;

    • b.

      op een afstand van ten minste 3,0 meter van de aanwezige bomen, gemeten vanuit de as van de bomenrij als er een bomenrij is;

    • c.

      op een afstand van ten minste 1,5 meter van andere beplanting, met uitzondering van gras;

    • d.

      als de kabel of leiding parallel aan een bermsloot wordt gelegd: op een afstand van ten minste 0,6 meter vanaf de insteek van de bermsloot;

    • e.

      als de kabel of leiding parallel aan een talud wordt gelegd: op een afstand van ten minste 0,6 meter vanaf de teen van het talud; en

    • f.

      als de kabel of leiding parallel aan een geleiderailconstructie wordt gelegd: op een afstand van ten minste 1,5 meter vanaf die constructie.

  • 2

    De afstanden worden gemeten tot aan de dichtstbij gelegen zijde van de kabel of leiding.

  • 3

    Het vlak, gelegen onder een helling van 1:3 uit de onderkant van de verharding of de fundering, wordt niet doorsneden.

  • 4

    In de berm van de weg is de gronddekking ten minste 0,8 meter boven een gasleiding of riolering, ten minste 1,0 meter boven een waterleiding en ten minste 0,6 meter boven een elektriciteitskabel.

  • 5

    Als een kabel of leiding kruist met een bermsloot, is de gronddekking boven de kabel of leiding ten minste 1,0 meter.

  • 6

    Waar kabels of leidingen boven een duiker komen te liggen of een persleiding kruisen en de voorgeschreven gronddekking niet kan worden verkregen, worden zij in mantelbuizen gelegd.

  • 7

    Wanneer het niet mogelijk is om buiten de wortelzone een kabel of leiding aan te leggen, wordt een mantelbuis onder de wortelzone aangelegd met een gestuurde boring.

Artikel 4.74 (wegkruisingen)
  • 1

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt bij een kruising van een kabel of leiding met een weg:

    • a.

      een mantelbuis gebruikt; en

    • b.

      een gestuurde boring toegepast.

  • 2

    De kabel of leiding wordt zoveel mogelijk loodrecht op de as van de gesloten verharding aangelegd.

Artikel 4.75 (gestuurd boren en persen)
  • 1

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt geboord of geperst volgens de geldende NEN normen voor de aanleg van kabels en leidingen.

  • 2

    Bij het boren is controleerbaar of de inhoud van de hoeveelheid uitkomende grond ongeveer gelijk is aan de inhoud van de voorwaartse verplaatsing van de persbuis, waarbij rekening wordt gehouden met de uitlevering van de grond.

  • 3

    Bij het verwijderen van de grond aan de voorzijde van de buis wordt niet uitgeboord.

  • 4

    Als de boring of persing mislukt, worden passende herstelmaatregelen getroffen die zijn afgestemd met Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.76 (afstanden bij boren)
  • 1

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een boring verricht op voldoende diepte ten opzichte van de verharding van de weg.

  • 2

    Een boring wordt op voldoende afstand van een andere kabel of leiding verricht.

Artikel 4.77 (mantelbuizen)
  • 1

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg liggen het intredepunt en het uittredepunt van een mantelbuis, van waaruit wordt geboord, ten minste 1 meter buiten de weg.

  • 2

    De lengte van een mantelbuis bestrijkt ten minste een spreidingszone onder 45° vanuit de zijkant van de wegconstructie.

  • 3

    De mantelbuis is geschikt als toepassing voor bescherming van kabels en leidingen voor ondergrondse en bovengrondse toepassingen.

Artikel 4.78 (noodreparatie)

Bij een noodreparatie wordt de verharding pas opengebroken als het voor herstel benodigde materiaal op of nabij het werk is aangevoerd.

Artikel 4.79 (verzakkingen en beschadigingen)

Gedurende twee jaar na de datum van uitvoering van de werkzaamheden worden optredende verzakkingen en beschadigingen van de weg hersteld.

Artikel 4.80 (verplichting tot verwijderen of verleggen bij belemmering)
  • 1

    Met het oog op het belang van aanleg, verruiming of wijziging van een provinciale weg worden kabels en leidingen, verplaatst of verlegd als die een belemmering vormen voor de voorbereiding of uitvoering van de aanleg, verruiming of wijziging van die weg of het onderhoud daarvan door of namens de wegbeheerder.

  • 2

    Als, ondanks een redelijke poging daartoe, met de rechthebbende van de kabels of de leidingen geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over de termijn waarop de kabels of de leidingen worden verplaatst of verlegd, stellen Gedeputeerde Staten die termijn bij maatwerkvoorschrift vast.

  • 3

    Alle kosten die verband houden met de verplaatsing of verlegging van kabels en leidingen zijn voor rekening van de rechthebbende van de kabels of de leidingen.

Artikel 4.81 (informeren over een ongewoon voorval)

Gedeputeerde Staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval, waarbij de volgende gegevens en bescheiden worden verstrekt:

  • a.

    informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

  • b.

    gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

  • c.

    informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Paragraaf 4.6.4 Maatwerkregels plaatsen gedenkteken

Artikel 4.82 (melding gedenkteken)

Het is verboden in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg een gedenkteken te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.83 (locatie gedenkteken)
  • 1

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een gedenkteken geplaatst langs wegen met een snelheidsregime van 80 km/u of minder.

  • 2

    Een gedenkteken wordt niet in de tussenberm of middenberm geplaatst.

  • 3

    Er wordt één gedenkteken per locatie geplaatst voor maximaal 5 jaar.

Artikel 4.84 (uitvoering en onderhoud gedenkteken)

Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg voldoet een gedenkteken qua vorm, afmeting en constructie aan de volgende eisen:

  • a.

    het gedenkteken bestaat uit een tegel;

  • b.

    het gedenkteken heeft een maximale afmeting van 0,80 meter breed en 0,80 meter lang;

  • c.

    het gedenkteken wordt niet boven het maaiveld aangebracht;

  • d.

    het gedenkteken bevat geen uitstekende delen; en

  • e.

    de afstand van de zijkant van het gedenkteken tot de verharding van de weg bedraagt:

    • 1.

      bij een weg met een snelheidsregime van 80 km/u: minimaal 3 meter;

    • 2.

      bij een weg met een snelheidsregime van 60 km/u: minimaal 1,80 meter;

    • 3.

      bij fietspad of parallelweg: minimaal 1,00 meter.

Paragraaf 4.6.5 Maatwerkregels tijdelijke verkeersmaatregelen en omleidingsborden

Artikel 4.85 (melding tijdelijke verkeersmaatregelen en omleidingsborden)
  • 1

    Het is verboden in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg tijdelijke verkeersmaatregelen en omleidingsborden te plaatsen zonder dit ten minste vijf werkdagen voor het begin ervan te melden.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid worden tijdelijke verkeersmaatregelen en het plaatsen van omleidingsborden voor spoedwerkzaamheden direct gemeld.

  • 3

    Dit artikel geldt niet voor activiteiten die worden verricht door of namens de provinciale wegbeheerder in het kader van aanleg, beheer of wijziging van een weg of regeling van het verkeer over die weg.

Artikel 4.86 (veilig werken)
  • 1

    Tijdelijke verkeersmaatregelen voldoen aan de actuele versie van Werk in Uitvoering 96a/b van het kennisplatform CROW of aan een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd verkeersplan en conflicteren niet met tijdelijke verkeersmaatregelen ten behoeve van andere werkzaamheden.

  • 2

    De werkzaamheden worden verricht in de werkbare uren die voor die weg zijn gesteld.

Afdeling 4.7 Gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin

Artikel 4.87 (oogmerk regels over gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin)

​​Deze afdeling is opgenomen met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid van de gebruikers van een badwaterbassin.

Artikel 4.88 (melding realiseren badwaterbassin)

​​Het is verboden een badwaterbassin te realiseren of te wijzigen zonder dit ten minste drie maanden voor de aanvang van de uitvoering ervan aan Gedeputeerde Staten te melden.

Hoofdstuk 5 Instructieregels omgevingsplan

Afdeling 5.1 Instructieregels omgevingsplan: algemeen

Artikel 5.1 (aangewezen gebieden of locaties)

Bij het toedelen van functies aan locaties in een omgevingsplan neemt de gemeenteraad de in artikel 1.10 bedoelde gebieden in acht.

Artikel 5.2 (geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van afwijkingsmogelijkheden)

De artikelen 1.6 en 1.7 zijn niet van toepassing op

Artikel 5.3 (overgangsrecht inhoud omgevingsplan)

  • 1

    Bij het uitvoering geven aan een instructieregel kan het omgevingsplan voorzien in overgangsrecht met eerbiedigende werking voor:

    • a.

      activiteiten die op het tijdstip van inwerkingtreding van die regels op grond van een omgevingsplan rechtmatig worden verricht; of

    • b.

      functies die op het tijdstip van inwerkingtreding van die regels op grond van een omgevingsplan zijn toegestaan.

  • 2

    Bij het uitvoering geven aan een instructieregel voorziet het omgevingsplan niet in overgangsrecht met eerbiedigende werking, voor zover een op het tijdstip van inwerkingtreding van die instructieregel rechtmatig verrichte activiteit of toegestane functie zich niet verdraagt met het oogmerk van die instructieregel.

  • 3

    Uiterlijk op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbesluit tot vaststelling of wijziging van het omgevingsplan stelt het gemeentebestuur Gedeputeerde Staten in de gelegenheid te adviseren over het overgangsrecht voor bestaande rechten als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 5.2 Instructieregels omgevingsplan: natuur

Paragraaf 5.2.1 Gelders natuurnetwerk

Artikel 5.4 (oogmerk instructieregels over het Gelders natuurnetwerk)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de oppervlakte, samenhang en kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk.

Artikel 5.5 (beschermen kwaliteit Gelders natuurnetwerk)
  • 1

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties in het Gelders natuurnetwerk, wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als uit onderzoek blijkt dat die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.

  • 2

    Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met de artikelen 5.12 tot en met 5.18 worden gecompenseerd:

    • a.

      in de nabijheid van het Gelders natuurnetwerk; of

    • b.

      in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan Provincie Gelderland zijn aangeduid met code N00.01.

Artikel 5.6 (afwijkingsmogelijkheden bij militaire terreinen)

In afwijking van artikel 5.5, eerste lid, laat een omgevingsplan binnen het Gelders natuurnetwerk terreinverharding en bouwactiviteiten op militaire terreinen en terreinen met een militair object als bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving alleen toe als de nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met de artikelen 5.12 tot en met 5.18.

Artikel 5.7 (afwijkingsmogelijkheden bij windturbines)
  • 1

    In afwijking van artikel 5.5, eerste lid, kan een omgevingsplan het bouwen van een windturbine toelaten:

    • a.

      voor een locatie binnen het gebied dat is aangeduid als Gelders natuurnetwerk windturbines onder voorwaarden mogelijk; en

    • b.

      als de compensatie voor de windturbine en bijbehorend terrein bestaat uit maatregelen waarbij:

      • 1.

        de nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen; en

      • 2.

        de oppervlakte aan natuur die verloren gaat voor 200 procent wordt gecompenseerd.

  • 2

    De initiatiefnemer legt de wijze van compensatie en de wijze waarop aandacht aan voorkomende soorten wordt besteed vast in een natuurversterkingsplan dat onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan.

Artikel 5.8 (afwijkingsmogelijkheden uitbreiding bestaande activiteit)
  • 1

    In afwijking van artikel 5.5, eerste lid, kan een omgevingsplan een uitbreiding van een bestaande activiteit binnen het Gelders natuurnetwerk alleen toelaten als:

    • a.

      voor die uitbreiding geen reële alternatieven voorhanden zijn;

    • b.

      de kernkwaliteiten van het gebied in hun onderlinge samenhang bezien per saldo worden versterkt; en

    • c.

      de versterking en uitvoering hiervan planologisch worden verzekerd in overeenstemming met de artikelen 5.12 tot en met 5.18.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan een uitbreiding van een in bijlage Groeilocaties groei-krimpbeleid Veluwe bedoeld bedrijf alleen mogelijk maken als:

    • a.

      de uitbreiding plaatsvindt op een in bijlage Groeilocaties groei-krimpbeleid Veluwe aangegeven uitbreidingslocatie;

    • b.

      het toegekend aantal hectares uit bijlage Groeilocaties groei-krimpbeleid Veluwe niet wordt overschreden;

    • c.

      de uitbreiding uiterlijk op 1 januari 2027 is opgenomen in een onherroepelijk omgevingsplan; en

    • d.

      de initiatiefnemer per hectare aan natuur die verloren gaat door de uitbreiding een vergoeding van € 33.000 aan de provincie heeft betaald.

Artikel 5.9 (beschermen zeldzame natuurbeheertypen)

Een omgevingsplan laat een activiteit of ontwikkeling binnen het Gelders natuurnetwerk die nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurbeheertypen bron, gemaaid rietland, hoogveen, trilveen of zwak gebufferd ven niet toe.

Artikel 5.10 (afwijkmogelijkheden voor natuurbegraafplaats)
  • 1

    In afwijking van artikel 5.5, eerste lid, laat een omgevingsplan een natuurbegraafplaats in het Gelders natuurnetwerk alleen toe voor een locatie in het verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk en als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het aantal graven bedraagt ten hoogste 500 per hectare;

    • b.

      er worden alleen menselijke stoffelijke resten en urnen begraven;

    • c.

      er wordt alleen in vergankelijke materialen begraven;

    • d.

      er vindt alleen grondverzet plaats als dit nodig is voor het delven van een graf of het begraven van een urn;

    • e.

      bij het dichten van een graf wordt de bodem in de oorspronkelijke volgorde teruggeplaatst;

    • f.

      de grafrust wordt eeuwigdurend gerespecteerd;

    • g.

      er vinden geen bijzettingen plaats;

    • h.

      er vindt geen asverstrooiing plaats;

    • i.

      er worden geen grafmonumenten geplaatst;

    • j.

      er worden geen gebouwen of bouwwerken opgericht; en

    • k.

      er worden geen verhardingen of halfverhardingen aangebracht.

  • 2

    Een omgevingsplan dat een natuurbegraafplaats toelaat, voorziet:

    • a.

      erin dat de kernkwaliteiten worden versterkt door naar rato per 250 graven per hectare:

      • 1.

        één hectare nieuwe natuur te realiseren; of

      • 2.

        vijf hectare bestaande natuur om te vormen naar een provinciaal doeltype zoals beschreven in het beheerplan Natura 2000;

    • b.

      in een natuurversterkingsplan waarin wordt aangegeven de wijze:

      • 3.

        van versterking van de kernkwaliteiten;

      • 4.

        waarop aandacht aan voorkomende soorten wordt besteed; en

      • 5.

        van het dichten van graven; en

    • c.

      in een gebod of voorwaardelijke verplichting voor een beheerplan dat inzicht geeft hoe met de ter plaatse voorkomende bijzondere soorten wordt omgegaan.

Artikel 5.11 (natuurbegraafplaats op een bosbodem)

In afwijking van artikel 5.5, eerste lid, laat een omgevingsplan een natuurbegraafplaats voor een locatie in het verkenningsgebied bijzondere voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk alleen toe als:

  • a.

    is voldaan aan artikel 5.10; en

  • b.

    in de toelichting bij het omgevingsplan wordt aangetoond dat de bosbodems eerder zijn geroerd en niet meer ongestoord zijn.

Artikel 5.12 (fysieke natuurcompensatie)

Een omgevingsplan dat een activiteit of ontwikkeling met nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk toelaat, bepaalt dat de nadelige gevolgen kunnen worden gecompenseerd door fysieke natuurcompensatie, als:

  • a.

    de omvang van de fysieke natuurcompensatie gelijk is aan de oppervlakte van het aangetaste areaal, vermeerderd met de volgende toeslag:

    • 1.

      geen toeslag bij natuur met een ontwikkeltijd van vijf jaar of minder;

    • 2.

      1/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen de 5 en 25 jaar;

    • 3.

      2/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen 25 en 100 jaar; of

    • 4.

      een nader te bepalen oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd van meer dan 100 jaar.

  • b.

    de compensatie wordt uitgevoerd:

    • 1.

      in overeenstemming met bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen;

    • 2.

      in overeenstemming met de ontwikkeltijd per natuurbeheertype genoemd in bijlage Ontwikkeltijd natuurbeheertypen; en

    • 3.

      in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01 of in de nabijheid van het Gelders natuurnetwerk.

Artikel 5.13 (compensatiepool provincie: kleinschalige ontwikkelingen)

Een omgevingsplan dat een activiteit of ontwikkeling met nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk toelaat, bepaalt dat de nadelige gevolgen kunnen worden gecompenseerd door gebruik te maken van vooraf door de provincie met dit doel als natuur ingerichte gronden als:

  • a.

    fysieke natuurcompensatie in de nabijheid van de aantasting van het Gelders natuurnetwerk door initiatiefnemer niet mogelijk is;

  • b.

    wordt voldaan aan de artikelen 5.125.165.17 en 5.18;

  • c.

    voldoende grond beschikbaar is als bedoeld in de bijlage Compensatiepool Gelders natuurnetwerk;

  • d.

    een nader te bepalen vergoeding aan de provincie wordt betaald; en

  • e.

    de oppervlakte van het te compenseren areaal, inclusief de eventueel vereiste hectaretoeslag, kleiner is dan 0,5 hectare.

Artikel 5.14 (compensatiepool derden)

Een omgevingsplan dat een activiteit of ontwikkeling met nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk toelaat, bepaalt dat de nadelige gevolgen kunnen worden gecompenseerd door gebruik te maken van vooraf door, in opdracht van of in overeenstemming met de initiatiefnemer met dit doel als natuur ingerichte gronden als:

Artikel 5.15 (onderzoek kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk)
  • 1

    Bij toepassing van artikel 5.5, eerste lid, bevat de toelichting bij het omgevingsplan een beschrijving van de resultaten van het onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk.

  • 2

    In de beschrijving van de onderzoeksresultaten worden in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      actuele en potentiële natuurwaarden;

    • b.

      in het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten; en

    • c.

      ecologische samenhang.

  • 3

    Voor zover de ontwikkeling of activiteit daar effect op kan hebben, wordt in de beschrijving van de onderzoeksresultaten betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      kwaliteit van lucht, water en bodem;

    • b.

      stilte, rust en duisternis; en

    • c.

      landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische, bodemkundige waarden en het reliëf.

Artikel 5.16 (compensatieplan voor fysieke natuurcompensatie)

Bij toepassing van fysieke natuurcompensatie als bedoeld in artikel 5.12 bevat het omgevingsplan een compensatieplan dat in ieder geval inzicht geeft in:

  • a.

    hoe verzekerd is dat de fysieke natuurcompensatie wordt uitgevoerd;

  • b.

    hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de fysieke natuurcompensatie plaatsvinden;

  • c.

    hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd;

  • d.

    de locatie waar de nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van het Gelders natuurnetwerk optreden; en

  • e.

    de locatie waar wordt gecompenseerd.

Artikel 5.17 (planologische borging fysieke natuurcompensatie)

Als de locatie waar de fysieke natuurcompensatie plaatsvindt nog geen functie heeft die de natuurcompensatie mogelijk maakt, vindt de planologische verankering van fysieke natuurcompensatie plaats in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen omgevingsplan als dat waarin de nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 5.18 (borging uitvoering fysieke natuurcompensatie)
  • 1

    De uitvoering van de fysieke natuurcompensatie wordt verzekerd door het opnemen van een gebod of voorwaardelijke verplichting in het omgevingsplan dat de nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt.

  • 2

    Het gebod of de voorwaardelijke verplichting bepaalt dat:

    • a.

      alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden van het omgevingsplan als de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan worden uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar, of zo mogelijk een kortere termijn, na vaststelling van het omgevingsplan waarin de activiteit is toegelaten; en

    • b.

      de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan in stand worden gehouden.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid, onder a, geldt dat als op de locatie van de fysieke ingreep een beschermde inheemse diersoort of een soort, genoemd in de nationale Rode Lijsten, voorkomt, alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden van het omgevingsplan nadat de maatregelen conform het compensatieplan zijn uitgevoerd.

Paragraaf 5.2.2 Groene ontwikkelingszone

Artikel 5.19 (oogmerk instructieregels over de Groene ontwikkelingszone)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op:

  • a.

    het bevorderen van de samenhang tussen de natuurgebieden, waardoor het Gelders natuurnetwerk versterkt wordt; en

  • b.

    het zoneren van de overgang tussen natuurfuncties en andere functies.

Artikel 5.20 (beschermen Groene ontwikkelingszone)
Artikel 5.21 (uitbreiding grondgebonden veehouderij, landgoederen en extensieve openluchtrecreatie)

In afwijking van artikel 5.20 kan een omgevingsplan:

  • a.

    een uitbreiding van de hoofdfunctie van een grondgebonden veehouderij;

  • b.

    een uitbreiding van een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 voor zover het daarbij opstallen betreft als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928; of

  • c.

    extensieve openluchtrecreatie,

toelaten als die uitbreiding landschappelijk wordt ingepast zodat de kernkwaliteiten niet significant worden aangetast.

Artikel 5.22 (onderzoek kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone)
  • 1

    Bij toepassing van artikel 5.20 bevat de toelichting bij het omgevingsplan een beschrijving van de resultaten van het onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de oppervlakte, samenhang en kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone.

  • 2

    In de beschrijving van de onderzoeksresultaten worden in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      actuele en potentiële natuurwaarden;

    • b.

      in het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten; en

    • c.

      ecologische samenhang.

  • 3

    Voor zover de ontwikkeling of activiteit daar effect op kan hebben, wordt in de beschrijving van de onderzoeksresultaten betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      kwaliteit van water, bodem en lucht;

    • b.

      stilte, rust en duisternis; en

    • c.

      landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische, bodemkundige waarden en het reliëf.

Artikel 5.23 (versterkingsplan)

Als de Groene ontwikkelingszone wordt versterkt op grond van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel a, bevat het omgevingsplan dat de activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt een versterkingsplan, dat in ieder geval inzicht geeft in:

  • a.

    hoe verzekerd is dat de versterking wordt uitgevoerd;

  • b.

    hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de versterking plaatsvinden;

  • c.

    hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd;

  • d.

    de locatie waar de nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone optreden; en

  • e.

    de locatie waarop de versterking plaatsvindt.

Artikel 5.24 (borging versterking)

Planologische verankering van de versterking vindt plaats in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen omgevingsplan als waarin de nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 5.25 (borging uitvoering versterking)
  • 1

    De uitvoering van de versterking wordt verzekerd door het opnemen van een gebod of voorwaardelijke verplichting in het omgevingsplan dat de nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt.

  • 2

    Het gebod of de voorwaardelijke verplichting bepaalt dat:

    • a.

      alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden van het omgevingsplan als de maatregelen overeenkomstig het versterkingsplan worden uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar, of zo mogelijk een kortere termijn, na vaststelling van het omgevingsplan waarin de activiteit is toegelaten; en

    • b.

      de maatregelen overeenkomstig het versterkingsplan in stand worden gehouden.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid, onder a, geldt dat als op de locatie van de fysieke ingreep een beschermde inheemse diersoort of een soort, genoemd in de nationale Rode Lijsten, voorkomt, alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden van het omgevingsplan nadat de maatregelen conform het versterkingsplan zijn uitgevoerd.

Paragraaf 5.2.3 Ganzenrustgebied

Artikel 5.26 (oogmerk instructieregels over ganzenrustgebieden)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de bescherming en instandhouding van rustgebieden voor overwinterende ganzen.

Artikel 5.27 (beschermen ganzenrustgebied)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een ganzenrustgebied, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:

  • a.

    de toelichting bij het omgevingsplan een beschrijving van de onderzoeksresultaten bevat waaruit blijkt dat de activiteit of ontwikkeling wordt verricht op een locatie waar de nadelige gevolgen voor de functie als rustgebied voor overwinterende ganzen zoveel mogelijk worden beperkt; en

  • b.

    na het verrichten minimaal 500 hectare in het betreffende ganzenrustgebied overblijft.

Paragraaf 5.2.4 Weidevogelgebied

Artikel 5.28 (oogmerk instructieregels over weidevogelgebied)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de bescherming en instandhouding van broedgebieden voor weidevogels.

Artikel 5.29 (beschermen weidevogelgebied)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen een weidevogelgebied, laat het:

  • a.

    een nieuwe windturbine of nieuw zonnepark niet toe; en

  • b.

    een andere nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als de toelichting bij het omgevingsplan een beschrijving van de onderzoeksresultaten bevat waaruit blijkt dat de activiteit of ontwikkeling geen nadelige gevolgen kan hebben voor de functie als broedgebied voor weidevogels.

Paragraaf 5.2.5 Natte landnatuur

Artikel 5.30 (oogmerk instructieregels over natte landnatuur)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de bescherming en instandhouding van natte landnatuur.

Artikel 5.31 (beschermen natte landnatuur)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen een beschermingszone natte landnatuur, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als de toelichting bij het omgevingsplan een beschrijving van de onderzoeksresultaten bevat waaruit blijkt dat dit geen significant nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van de natte landnatuur.

Afdeling 5.3 Instructieregels omgevingsplan: landschap

Artikel 5.32 (oogmerk instructieregels over landschap)

Deze afdeling is opgenomen met het oog op de instandhouding en versterking van de landschappelijke diversiteit en kwaliteiten.

Artikel 5.33 (beschermen landschap algemeen)

  • 1

    Als een omgevingsplan een activiteit of ontwikkeling toelaat, bevat de toelichting op het omgevingsplan een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten, in het bijzonder de nationale landschappen.

  • 2

    Als een activiteit of ontwikkeling leidt tot een aantasting van de kernkwaliteiten, laat het omgevingsplan die alleen toe als uit de toelichting op het omgevingsplan blijkt dat:

    • a.

      per saldo sprake is van versterking van het landschap in lijn met de ontwikkeldoelen, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap die in de betreffende Gelderse streek van toepassing zijn; en

    • b.

      de versterking en de uitvoering hiervan worden vastgelegd.

Artikel 5.34 (beschermen landschap Gelderse streken: Achterhoek)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Achterhoek wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Achterhoek.

Artikel 5.35 (beschermen landschap Gelderse streken: Betuwe en Tielerwaard)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Betuwe en Tielerwaard wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Betuwe en Tielerwaard.

Artikel 5.36 (beschermen landschap Gelderse streken: Bommelerwaard)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Bommelerwaard wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Bommelerwaard.

Artikel 5.37 (beschermen landschap Gelderse streken: Gelderse Vallei)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Gelderse Vallei wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Gelderse Vallei.

Artikel 5.38 (beschermen landschap Gelderse streken: IJsselvallei)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek IJsselvallei wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek IJsselvallei.

Artikel 5.39 (beschermen landschap Gelderse streken: Land van Maas en Waal)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Land van Maas en Waal bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Land van Maas en Waal.

Artikel 5.40 (beschermen landschap Gelderse streken: Liemers)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Liemers wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Liemers.

Artikel 5.41 (beschermen landschap Gelderse streken: Over-Betuwe)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Over-Betuwe wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Over-Betuwe.

Artikel 5.42 (beschermen landschap Gelderse streken: Randmeerkust)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Randmeerkust wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Randmeerkust.

Artikel 5.43 (beschermen landschap Gelderse streken: Rijk van Nijmegen)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Rijk van Nijmegen wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Rijk van Nijmegen.

Artikel 5.44 (beschermen landschap Gelderse streken: Veluwe)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Veluwe wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Veluwe.

Afdeling 5.4 Instructieregels omgevingsplan: erfgoed

Paragraaf 5.4.1 UNESCO Werelderfgoed: Hollandse Waterlinies

Artikel 5.45 (oogmerk instructieregels over de Hollandse Waterlinies)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de instandhouding en versterking van de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed Hollandse Waterlinies, waarvan de Nieuwe Hollandse Waterlinie deel uitmaakt.

Artikel 5.46 (nadere uitwerking kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies)

Bijlage Kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies bevat de nadere uitwerking van de kernkwaliteiten van het werelderfgoed Hollandse Waterlinies, bedoeld in bijlage XVII bij artikel 7.4, eerste lid, onder C, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 5.47 (omgevingsplan binnen de Hollandse Waterlinies)
  • 1

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Hollandse Waterlinies, worden in het omgevingsplan regels gesteld in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies.

  • 2

    De regels houden in ieder geval in dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast.

  • 3

    De toelichting op het omgevingsplan bevat:

    • a.

      een beschrijving van de in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten; en

    • b.

      een beschrijving en motivering van de wijze waarop die kernkwaliteiten in stand worden gehouden of versterkt.

Paragraaf 5.4.2 UNESCO Werelderfgoed: Neder-Germaanse Limes

Artikel 5.48 (oogmerk instructieregels over de Neder-Germaanse Limes)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de instandhouding en versterking van de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed Neder-Germaanse Limes.

Artikel 5.49 (nadere uitwerking kernkwaliteiten Neder-Germaanse Limes)

Bijlage Kernkwaliteiten Neder-Germaanse Limes bij deze verordening bevat de nadere uitwerking van de kernkwaliteiten van de Neder-Germaanse Limes, bedoeld in bijlage XVII bij artikel 7.4, eerste lid, onder D, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 5.50 (omgevingsplan binnen de Neder-Germaanse Limes)
  • 1

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de bufferzone van de Neder-Germaanse Limes worden in het omgevingsplan regels gesteld in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Neder-Germaanse Limes.

  • 2

    De regels strekken er in ieder geval toe dat:

    • a.

      beschadiging of vernieling van werelderfgoed wordt voorkomen;

    • b.

      de kernkwaliteiten niet worden aangetast; en

    • c.

      het verboden is om zonder omgevingsvergunning activiteiten met een oppervlakte van 100 vierkante meter of meer te verrichten, waarbij de bodem dieper dan 30 centimeter onder maaiveld wordt geroerd.

  • 3

    In een omgevingsplan kan een andere oppervlakte of diepte worden aangehouden dan de oppervlakte en diepte, bedoeld in het tweede lid, onder c, als archeologische gegevens daartoe aanleiding geven.

  • 4

    De toelichting op het omgevingsplan bevat:

    • a.

      een beschrijving van de in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten;

    • b.

      een beschrijving en motivering van de wijze waarop die nader uitgewerkte kernkwaliteiten in stand worden gehouden of versterkt; en

    • c.

      als toepassing wordt gegeven aan het derde lid: een motivering van de in het omgevingsplan opgenomen andere oppervlakte of diepte, die berust op onderzoek verricht door een archeologische deskundige.

Artikel 5.51 (omgevingsplan Neder-Germaanse Limes: kernzone Hunerberg)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de kernzone van de Neder-Germaanse Limes Hunerberg worden in het omgevingsplan regels gesteld die er in ieder geval toe strekken dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning activiteiten te verrichten, waarbij de bodem onder het maaiveld wordt geroerd.

Artikel 5.52 (omgevingsplan Neder-Germaanse Limes: bufferzone Aquaduct)

Onverminderd artikel 5.50worden, voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Neder-Germaanse Limes bufferzone Aquaduct, regels gesteld die ertoe strekken dat over een aanvraag om een omgevingsvergunning, die betrekking heeft op een activiteit binnen de bufferzone Aquaduct, Gedeputeerde Staten in de gelegenheid wordt gesteld om binnen vier weken advies uit te brengen over die aanvraag.

Paragraaf 5.4.3 Molenbiotoop

Artikel 5.53 (oogmerk instructieregels over de molenbiotoop)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de instandhouding en versterking van historische molens en het molenlandschap in de provincie Gelderland.

Artikel 5.54 (beschermen windvang molen)

Een omgevingsplan laat binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting toe als daardoor de windvang van de molen wordt beperkt.

Afdeling 5.5 Instructieregels omgevingsplan: milieu

Artikel 5.55 (oogmerk instructieregels over bescherming kwaliteit grondwater)

Deze afdeling is opgenomen met het oog op het beschermen van de kwaliteit van het grondwater.

Artikel 5.56 (omgevingsplan binnen een waterwingebied)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen een waterwingebied, laat het omgevingsplan geen activiteit of functie toe die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de activiteit of functie die al rechtmatig op die locatie wordt verricht of is toegestaan vóór 1 januari 2024.

Artikel 5.57 (omgevingsplan binnen een grondwaterbeschermingsgebied)

  • 1

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen een grondwaterbeschermingsgebied, laat het omgevingsplan geen activiteit of functie toe die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de activiteit of functie die al rechtmatig op die locatie wordt verricht of is toegestaan vóór 1 januari 2024.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing als:

    • a.

      aangetoond wordt in de toelichting op het omgevingsplan dat een groter risico niet kan worden voorkomen; en

    • b.

      compensatie van dat risico verzekerd wordt door het opnemen van regels in het omgevingsplan.

Artikel 5.58 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

  • 1

    Een omgevingsplan bepaalt dat het lozen op of in de bodem verboden is als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of de ondergrond in het grondwater komen.

  • 2

    Het omgevingsplan bepaalt dat bij maatwerkvoorschrift van het verbod kan worden afgeweken als wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Artikel 5.59 (lozen van grondwater op of in de bodem)

  • 1

    Een omgevingsplan stelt voorwaarden aan het op of in de bodem lozen van grondwater dat afkomstig is van:

    • a.

      een bodemsanering of grondwatersanering;

    • b.

      een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering; of

    • c.

      het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit.

  • 2

    Het omgevingsplan stelt daarbij in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      ten minste vier weken voor het begin van de activiteit of ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden aan het gemeentebestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

      • 1.

        de aard en omvang van de lozing; en

      • 2.

        de verwachte datum van het begin van de activiteit;

    • b.

      voor het lozen van dat grondwater op of in de bodem zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in bijlage XIX bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, gemeten in een steekmonster.

Afdeling 5.6 Instructieregels omgevingsplan: provinciale wegen

Artikel 5.60 (oogmerk instructieregels over gebruik en instandhouding provinciale wegen)

Deze afdeling is opgenomen met het oog op het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg.

Artikel 5.61 (voorkomen belemmering provinciale wegen)

Een omgevingsplan bevat geen regels die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg belemmeren.

Afdeling 5.7 Instructieregels omgevingsplan: ruimtelijke inrichting, ontwikkeling van gebieden en regionale samenwerking

Paragraaf 5.7.1 Woonlocaties en recreatiewoningen

Artikel 5.62 (oogmerk instructieregels over woonlocaties en recreatiewoningen)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op:

  • a.

    een evenwichtige en toekomstbestendige woningvoorraad in Gelderland; en

  • b.

    een duurzame exploitatie van recreatieparken.

Artikel 5.63 (regionale woonagenda)
  • 1

    Per regio stellen de gemeentebesturen samen met Gedeputeerde Staten een regionale woonagenda op.

  • 2

    De regionale woonagenda bevat in ieder geval afspraken over:

    • a.

      het versnellen van de woningbouw;

    • b.

      het duurzaam bouwen van woningen;

    • c.

      het bouwen van betaalbare woningen;

    • d.

      het bouwen van flexibele woningen; en

    • e.

      het toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad.

  • 3

    De regionale woonagenda wordt ten minste eenmaal in de vier jaar geactualiseerd en wordt voorts tussentijds geactualiseerd zodra gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 5.64 (doorwerking regionale woonagenda)
  • 1

    Een omgevingsplan laat nieuwe woningen alleen toe als die ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda.

  • 2

    Als een ontwikkeling niet past binnen de regionale woonagenda, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda die ontwikkeling toch toelaten als:

    • a.

      de gemeentebesturen in de regio in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze daarover naar voren te brengen; en

    • b.

      Gedeputeerde Staten met deze ontwikkeling instemmen.

Artikel 5.65 (permanente bewoning van recreatiewoningen)
  • 1

    Een omgevingsplan laat permanente bewoning van een recreatiewoning niet toe.

  • 2

    Van het eerste lid kan worden afgeweken in het kader van een transformatie van een bestaand park met recreatiewoningen naar een andere functie.

Artikel 5.66 (bedrijfsmatige exploitatie van recreatieparken)

Een omgevingsplan laat nieuwvestiging of uitbreiding van een park met recreatiewoningen alleen toe bij bedrijfsmatige exploitatie.

Paragraaf 5.7.2 Werklocaties

Artikel 5.67 (oogmerk instructieregels over werklocaties)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op een evenwichtig en toekomstbestendig aanbod en de locatiekeuze van werklocaties in Gelderland.

Artikel 5.68 (regionaal programma werklocaties)
  • 1

    Per regio stellen de gemeentebesturen samen met Gedeputeerde Staten een regionaal programma werklocaties op. Gedeputeerde Staten geven aan voor welke typen werklocaties het programma wordt opgesteld.

  • 2

    Een regionaal programma werklocaties wordt eenmaal in de vier jaar geactualiseerd en wordt voorts tussentijds geactualiseerd zodra gewijzigde omstandigheden daar aanleiding toe geven.

Artikel 5.69 (inhoud regionaal programma werklocaties)
  • 1

    Het regionaal programma werklocaties geeft voor de werklocaties binnen de regio inzicht in:

    • a.

      de toekomstbestendigheid van de bestaande voorraad;

    • b.

      het profiel van de bestaande werklocaties en de onderlinge complementariteit;

    • c.

      de toekomstige vraag, rekening houdend met trends en bestaande knelpunten bij bedrijven, zowel kwalitatief als kwantitatief; en

    • d.

      de verhouding tussen vraag en aanbod, zowel kwalitatief als kwantitatief.

  • 2

    Het regionaal programma werklocaties bevat een visie op:

    • a.

      het gewenste economisch profiel van de regio;

    • b.

      het juiste bedrijf op de juiste plek; en

    • c.

      het toekomstbestendig maken van de bestaande voorraad en de ontwikkeling van nieuwe werklocaties.

  • 3

    Het regionaal programma werklocaties bevat afspraken over:

    • a.

      het toekomstbestendig maken van de bestaande voorraad aan werklocaties;

    • b.

      de gewenste toevoegingen aan de bestaande voorraad aan werklocaties;

    • c.

      het in evenwicht houden van vraag naar en aanbod van werklocaties;

    • d.

      de randvoorwaarden waaronder nieuwe initiatieven kunnen worden ontwikkeld, met in ieder geval de volgende uitgangspunten:

      • 1.

        de ladder voor duurzame verstedelijking, bedoeld in paragraaf 5.1.5.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

      • 2.

        het juiste bedrijf op de juiste plek; en

      • 3.

        een, met name qua duurzaamheid, toekomstbestendige inrichting van het terrein;

    • e.

      de rolverdeling en procedure bij de besluitvorming over nieuwe initiatieven; en

    • f.

      de monitoring.

  • 4

    Als in een regionaal programma werklocaties afspraken worden gemaakt over detailhandelsvoorzieningen, wordt bij die afspraken paragraaf 5.7.3 betrokken.

Artikel 5.70 (doorwerking regionaal programma werklocaties)
  • 1

    Een omgevingsplan laat een uitbreiding of wijziging van een bestaande werklocatie of een nieuwe werklocatie alleen toe als die ontwikkeling past binnen het vastgestelde regionaal programma werklocaties.

  • 2

    Als een ontwikkeling niet past binnen het regionaal programma werklocaties, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van het programma die ontwikkeling toch toelaten als:

    • a.

      gemeentebesturen in de regio in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze daarover naar voren te brengen; en

    • b.

      Gedeputeerde Staten met deze ontwikkeling instemmen.

  • 3

    Als in een regionaal programma werklocaties afspraken zijn gemaakt over het terugbrengen van overcapaciteit aan een type werklocaties:

    • a.

      wordt binnen een jaar na vaststelling van die afspraken bepaald op welke locaties dit type werklocaties boventallig zijn; en

    • b.

      wordt binnen drie jaar na vaststelling van die afspraken de bestaande functie van die boventallige werklocaties gewijzigd.

  • 4

    In een regionaal programma werklocaties kunnen andere termijnen worden opgenomen als de omstandigheden in een regio daartoe aanleiding geven.

Artikel 5.71 (kadegebonden bedrijvigheid)
  • 1

    Een omgevingsplan reserveert bedrijfskavels die door een kade zijn ontsloten voor bedrijvigheid die voor goederenoverslag of productieactiviteiten afhankelijk is van een vestigingslocatie direct aan vaarwater met een eigen kade of in de directe nabijheid van een openbare kade.

  • 2

    Een omgevingsplan kan op een vestigingslocatie die door een kade is ontsloten alleen andere dan kadegebonden bedrijvigheid toelaten als in de toelichting bij het omgevingsplan wordt aangetoond dat:

    • a.

      een functie tot kadegebonden bedrijvigheid om ruimtelijke of milieuhygiënische redenen op die locatie niet gewenst is; en

    • b.

      uit onderzoek blijkt dat er geen actuele en toekomstige vraag naar kavels voor kadegebonden bedrijvigheid is.

Artikel 5.72 (solitaire bedrijvigheid)
  • 1

    Een omgevingsplan kan in het buitengebied een bedrijfsmatige activiteit toelaten, tenzij die activiteit naar huidige planologische inzichten thuishoort op een bedrijventerrein.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan een nieuwe bedrijfsmatige activiteit in het buitengebied toelaten als:

    • a.

      sprake is van functieverandering; of

    • b.

      die ontwikkeling past binnen de in het regionaal programma werklocaties gemaakte afspraken over solitaire bedrijvigheid.

  • 3

    Een omgevingsplan kan in het buitengebied uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 vierkante meter en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 vierkante meter bedrijfsbebouwing toelaten als in de toelichting bij het omgevingsplan wordt:

    • a.

      gemotiveerd dat de uitbreiding past in regionale functieveranderingsafspraken of het regionaal programma werklocaties; of

    • b.

      aangetoond dat:

      • 1.

        de uitbreiding qua aard en schaal past bij de omgeving;

      • 2.

        verplaatsing naar een bedrijventerrein niet wenselijk is; en

      • 3.

        de uitbreiding een maatbestemming krijgt.

Artikel 5.73 (voorkeurslocatie bij installaties voor biomassavergisting, mestbewerking en mestverwerking)
  • 1

    Een omgevingsplan kan de bouw van een biomassavergistingsinstallatie, mestbewerkingsinstallatie of mestverwerkingsinstallatie in het buitengebied toelaten als de installatie:

    • a.

      in hoofdzaak gebruik maakt van biomassastromen uit de directe omgeving; en

    • b.

      landschappelijk en infrastructureel goed wordt ingepast.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan de bouw van een biomassavergistingsinstallatie, mestbewerkingsinstallatie of mestverwerkingsinstallatie in het buitengebied toelaten als de installatie niet in hoofdzaak gebruik maakt van biomassastromen uit de directe omgeving, mits de volgende rangorde in acht is genomen:

    • a.

      op of grenzend aan een bedrijventerrein, in een glastuinbouwontwikkelingsgebied of in de onmiddellijke nabijheid van een soortgelijk bedrijf dat al op een solitaire bedrijfslocatie is gevestigd; en

    • b.

      in de onmiddellijke nabijheid van een bestaand agrarisch bedrijf, agrarisch hulpbedrijf of nevenbedrijf of een vrijkomende locatie van een agrarisch bedrijf.

  • 3

    De toelichting op het omgevingsplan bevat een motivering van de locatiekeuze.

Paragraaf 5.7.3 Detailhandel

Artikel 5.74 (oogmerk instructieregels over detailhandel)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op:

  • a.

    een evenwichtige, regionaal afgestemde toedeling van locaties voor detailhandel; en

  • b.

    een toekomstbestendige detailhandelsstructuur.

Artikel 5.75 (voorkeurslocatie detailhandelsvoorziening)
  • 1

    Een omgevingsplan laat een nieuwe supermarkt alleen toe in of aansluitend aan een winkelcentrum of, als daaraan behoefte is, solitair in een woonwijk, tenzij door bijzondere omstandigheden vestiging op zo'n locatie niet mogelijk is.

  • 2

    Een omgevingsplan laat een nieuwe detailhandelsvoorziening op een perifere locatie alleen toe als deze voorziening vanwege specifieke ruimtelijke eisen of veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar is.

  • 3

    Een omgevingsplan kan een detailhandelsvoorziening toelaten als nevenactiviteit van een agrarisch bedrijf, voor zover deze activiteit hoofdzakelijk voorziet in de verkoop van op het eigen bedrijf geteelde of geproduceerde agrarische producten.

Paragraaf 5.7.4 Glastuinbouw

Artikel 5.76 (oogmerk instructieregels over glastuinbouw)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op de clustering van glastuinbouwbedrijven met een glasopstand vanaf twee hectare binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied.

.

Artikel 5.77 (nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf)
  • 1

    Een omgevingsplan laat nieuwvestiging en uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf met een glasopstand vanaf twee hectare alleen toe binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied.

  • 2

    Een omgevingsplan laat in een glastuinbouwontwikkelingsgebied een andere functie dan glastuinbouw alleen toe als die andere functie bijdraagt aan de herstructurering van de glastuinbouwsector.

  • 3

    Het tweede lid is niet van toepassing op paddenstoelenbedrijven binnen de glastuinbouwontwikkelingsgebieden in de gemeente Maasdriel.

Artikel 5.78 (eenmalige uitbreiding bestaand glastuinbouwbedrijf)

Een omgevingsplan kan, gerekend vanaf 29 juni 2005, eenmalig een uitbreiding van een glasopstand tot maximaal vijf hectare toelaten van een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied, als in de toelichting op het omgevingsplan wordt aangetoond dat:

  • a.

    de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf;

  • b.

    verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is;

  • c.

    deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid.

Paragraaf 5.7.5 Veehouderij

Artikel 5.79 (oogmerk instructieregels over veehouderij)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het behouden of verbeteren van:

  • a.

    de kwaliteit van de landschappelijke omgeving van veehouderijbedrijven, in het bijzonder nabijgelegen kwetsbare natuurgebieden;

  • b.

    de gezondheid van omwonenden van veehouderijbedrijven; en

  • c.

    het dierenwelzijn.

Artikel 5.80 (nieuwvestiging veehouderij)
  • 1

    Een omgevingsplan laat nieuwvestiging van een grondgebonden veehouderijbedrijf alleen toe als:

    • a.

      in de toelichting bij het omgevingsplan wordt aangetoond dat:

      • 1.

        de nieuwvestiging een verbetering van de landbouwstructuur oplevert;

      • 2.

        hervestiging bedrijfseconomisch niet haalbaar is; en

      • 3.

        het bedrijf landschappelijk goed wordt ingepast; of

    • b.

      de nieuwvestiging plaatsvindt op initiatief van de overheid ten behoeve van het realiseren van een ontwikkeling ter vervulling van een zwaarwegend maatschappelijk doel.

  • 2

    Een omgevingsplan laat nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf niet toe.

Artikel 5.81 (omgevingsplan Plussenbeleid)
  • 1

    Een omgevingsplan laat een uitbreiding van een niet- grondgebonden veehouderijbedrijf of een niet-grondgebonden veehouderijtak alleen toe als de uitbreiding voldoet aan door het gemeentebestuur met in achtneming van de handreiking Plussenbeleid opgestelde beleidsregels.

  • 2

    Een omgevingsplan kan eens per vijf jaar een uitbreiding met een omvang van ten hoogste 500 vierkante meter van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijtak met een omvang van ten hoogste 500 vierkante meter toelaten, waarop de vastgestelde beleidsregels niet van toepassing zijn.

Artikel 5.82 (niet-grondgebonden veehouderij in ammoniakbuffergebied)

Een omgevingsplan laat binnen een ammoniakbuffergebied:

  • a.

    hervestiging van een niet- grondgebonden veehouderijbedrijf en nieuwvestiging of hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderijtak niet toe; en

  • b.

    uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijtak alleen toe als die uitbreiding niet leidt tot een toename van de emissie van ammoniak.

Artikel 5.83 (verbod nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderij)

De gemeenteraad stelt voor uiterlijk 1 januari 2026 bij omgevingsplan regels over de geitenhouderij met dezelfde strekking als artikel 4.61.

Paragraaf 5.7.6 Klimaatadaptatie

Artikel 5.84 (oogmerk instructieregels over klimaatadaptatie)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het bevorderen van klimaatadaptatie bij nieuwe activiteiten of ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.

Artikel 5.85 (klimaatadaptatie)
  • 1

    Voor zover een omgevingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaat, bevat de toelichting op het omgevingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

  • 2

    In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a.

      waterveiligheid;

    • b.

      wateroverlast;

    • c.

      droogte; en

    • d.

      hitte.

  • 3

    De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

Paragraaf 5.7.7 Energietransitie

Artikel 5.86 (oogmerk instructieregels over energietransitie)

Deze paragraaf is opgenomen met het oog op:

  • a.

    de bijdrage van zonne- en windenergie aan de energietransitie;

  • b.

    zorgvuldig ruimtegebruik; en

  • c.

    het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Artikel 5.87 (regionaal programma energiestrategie)
  • 1

    Per regio stellen de gemeentebesturen, de waterschapsbesturen en Gedeputeerde Staten samen met de netbeheerders en andere deelnemende partijen een regionaal programma energiestrategie op, rekening houdend met het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie.

  • 2

    Een regionaal programma energiestrategie wordt eenmaal in de vier jaar geactualiseerd en wordt voorts tussentijds geactualiseerd zodra gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven. Tot die omstandigheden behoren in ieder geval:

    • a.

      aangescherpte of nieuwe Europese, nationale of provinciale doelstellingen voor de energietransitie;

    • b.

      het binnen een regio ontstaan van een onevenwichtige verhouding in de bijdrage van zonne- en windenergie aan de energietransitie.

Artikel 5.88 (doorwerking regionaal programma energiestrategie)
  • 1

    Een omgevingsplan laat zonneparken en windturbines alleen toe als die ontwikkeling past binnen het regionaal programma energiestrategie.

  • 2

    Als een ontwikkeling niet past binnen het regionaal programma energiestrategie, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van het programma die ontwikkeling toch toelaten als:

    • a.

      de betrokken gemeentebesturen in die regio in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze daarover naar voren te brengen;

    • b.

      Gedeputeerde Staten met deze ontwikkeling instemmen.

Artikel 5.89 (inhoud regionaal programma energiestrategie)
  • 1

    Het regionaal programma energiestrategie bevat in ieder geval afspraken over:

    • a.

      het bereiken van de in het kader van het Klimaatakkoord vastgelegde regionale doelstelling voor het aantal TWh, gespecificeerd naar:

      • 1.

        het aandeel windenergie respectievelijk het aandeel zonne-energie; en

      • 2.

        het aandeel zonne-energie op dak respectievelijk het aandeel zonne-energie op veld; en

    • b.

      een evenwichtige verhouding tussen het benodigde aandeel aan windenergie en zonne-energie om de regionale doelstelling te bereiken.

  • 2

    Het regionaal programma energiestrategie geeft in ieder geval inzicht in concrete zoekgebieden of locaties die geschikt en gezamenlijk in ruime mate toereikend zijn voor de aanleg van zonne- en windparken voor het behalen van de regionale doelstelling.

  • 3

    Tot geschikte zoekgebieden of locaties behoren in ieder geval de gebieden of locaties waar:

    • a.

      zonne- en windparken gecombineerd kunnen worden;

    • b.

      de aanleg van een zonne- of windpark ruimtelijk inpasbaar, technisch uitvoerbaar en financieel haalbaar is en de exploitatie daarvan gestart kan worden vóór 2030; en

    • c.

      aansluiting op bestaande energie-infrastructuur technisch en financieel haalbaar is en gerealiseerd kan worden vóór 2030.

Artikel 5.90 (gebieden of locaties voor zonneparken)
  • 1

    Als een omgevingsplan zonneparken in het buitengebied mogelijk maakt, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik rekening gehouden met:

    • a.

      de bijdrage van zonne-energie aan de lokale energiebehoefte;

    • b.

      de mogelijkheden om binnen het stedelijk gebied en op daken van gebouwen in die behoefte te voorzien;

    • c.

      de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van gebieden of locaties waar zonneparken mogelijk zijn en de wijze waarop deze kwaliteit behouden of blijvend versterkt kan worden;

    • d.

      de samenhang met het omringende landschap;

    • e.

      de consequenties voor het elektriciteitsnet; en

    • f.

      het huidige grondgebruik.

  • 2

    Het omgevingsplan verzekert een gebruikstermijn van maximaal 30 jaar en dat na beëindiging van het gebruik het zonnepark wordt verwijderd.

  • 3

    Het omgevingsplan bepaalt in welke mate de bij aanleg en gebruik van een zonnepark gerealiseerde versterking van de ruimtelijke kwaliteit na de verwijdering van dat zonnepark in stand wordt gehouden.

Artikel 5.91 (ruimtelijke inpassing windturbines)

Als een omgevingsplan de oprichting van een windturbine of windturbinepark mogelijk maakt, besteedt de toelichting aandacht aan:

  • a.

    de ruimtelijke kenmerken van het landschap;

  • b.

    de maat, schaal en inrichting in het landschap;

  • c.

    de visuele interferentie met nabij gelegen windturbines;

  • d.

    de cultuurhistorische achtergrond en waarden van het landschap; en

  • e.

    de beleving van de windturbine of het windturbinepark in het landschap.

Hoofdstuk 6 Overige instructieregels

Afdeling 6.1 Instructieregels over taken en bevoegdheden waterschap

Paragraaf 6.1.1 Instructieregels: algemeen

Artikel 6.1 (toepassingsbereik en oogmerk instructieregels over taken en bevoegdheden waterschap)

Paragraaf 6.1.2 Instructieregels: regionale waterkeringen

Artikel 6.2 (technische leidraad ontwerp regionale waterkeringen)

Het waterschapsbestuur houdt bij het ontwerp van regionale waterkeringen rekening met de relevante handreikingen van de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer.

Artikel 6.3 (uitvoeringsprogramma regionale waterkeringen)
  • 1

    Het waterschapsbestuur overlegt in het eerste jaar van elke twaalfjaarlijkse verslagperiode als bedoeld in artikel 8.3 aan Gedeputeerde Staten een vastgesteld uitvoeringsprogramma gericht op de toetsing van de regionale waterkeringen.

  • 2

    Het uitvoeringsprogramma bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van prioriteitsstelling, fasering en risicobeheersing van het programma;

    • b.

      de aanpak van de toetsing en bijbehorende onderzoeken;

    • c.

      de aanpak van de verbetering van de afgekeurde regionale waterkeringen;

    • d.

      een indicatie van de kosten van het programma.

  • 3

    Het waterschapsbestuur brengt jaarlijks aan Gedeputeerde Staten verslag uit over de voortgang van het uitvoeringsprogramma.

Paragraaf 6.1.3 Instructieregels: waterbeheerprogramma

Artikel 6.4 (inhoud waterbeheerprogramma)

Het waterbeheerprogramma bevat in aanvulling op artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in ieder geval een beschrijving van:

  • a.

    de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt; en

  • b.

    het beleid over het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen.

Artikel 6.5 (voortgangsrapportage uitvoering waterbeheerprogramma)

Het waterschapsbestuur rapporteert ten minste eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten over:

  • a.

    de voortgang van de uitvoering van het waterbeheerprogramma;

  • b.

    de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt;

  • c.

    de redenen van eventuele afwijkingen; en

  • d.

    de voorgenomen maatregelen.

Paragraaf 6.1.4 Instructieregels: legger

Artikel 6.6 (inhoud legger)

De legger bevat in aanvulling op artikel 2.39, eerste lid, van de wet in ieder geval:

  • a.

    het lengte- en dwarsprofiel van de primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen; en

  • b.

    een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen.

Artikel 6.7 (vrijstelling verplichtingen inhoud legger waterschap Vallei en Veluwe)
  • 1

    De in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe gelegen bergingsgebieden zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot vorm en constructie.

  • 2

    De in de legger van waterschap Vallei en Veluwe vastgelegde C-wateren zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot vorm, afmeting en constructie.

Artikel 6.8 (vrijstelling verplichtingen inhoud legger waterschap Rivierenland)
  • 1

    De in het beheergebied van waterschap Rivierenland gelegen bergingsgebieden zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot vorm en constructie.

  • 2

    De regionale waterkering Kapiteldijk-Duffeltdijk en de in de legger van waterschap Rivierenland vastgelegde C-wateren zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot vorm, afmeting en constructie.

Artikel 6.9 (vrijstelling verplichtingen inhoud legger waterschap Rijn en IJssel)
  • 1

    De in het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel gelegen bergingsgebieden zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot vorm en constructie.

  • 2

    Regionale waterkeringen met als veiligheidsnorm het huidige dijkprofiel zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot vorm, afmeting en constructie.

  • 3

    Oppervlaktewaterlichamen met een maatgevende afvoer van minder dan 25 liter per seconde, die naar het oordeel van het bestuur van het waterschap niet van overwegend belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging, zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 4

    Delen van oppervlaktewaterlichamen die aanzienlijk breder zijn dan noodzakelijk voor de afvoer van water, zijn vrijgesteld van de leggerplicht met betrekking tot vorm, afmeting en constructie.

Paragraaf 6.1.5 Instructieregels: peilbesluiten

Artikel 6.10 (aanwijzing verplichte peilbesluiten)

Het waterschapsbestuur stelt voor de oppervlaktewaterlichamen aangewezen in het peilbesluitgebied een of meer peilbesluiten vast.

Artikel 6.11 (inhoud peilbesluit)
  • 1

    Een peilbesluit bevat in aanvulling op artikel 2.41, derde lid, van de wet een kaart met een aanduiding van de oppervlaktewateren waarop het peilbesluit betrekking heeft.

  • 2

    De toelichting op het peilbesluit bevat in ieder geval een beschrijving en motivering van:

    • a.

      de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van verrichte onderzoeken;

    • b.

      de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie; en

    • c.

      de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen.

Artikel 6.12 (herziening peilbesluit)

Een peilbesluit wordt tenminste eens in de tien jaar herzien.

Artikel 6.13 (uitstel herziening peilbesluit)

Op verzoek van het waterschapsbestuur kan de termijn waarbinnen een peilbesluit wordt herzien eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.

Paragraaf 6.1.6 Instructieregels: rangorde bij waterschaarste

Artikel 6.14 (rangorde bij waterschaarste Twentekanalen en Overijsselse Vecht)
  • 1

    In het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel komt bij waterschaarste of dreigende waterschaarste, gelet op de verdeling van het beschikbare water van de Twentekanalen en de Overijsselse Vecht over de behoeften voor kleinschalig hoogwaardig gebruik, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving achtereenvolgens prioriteit toe aan:

    • a.

      onttrekking voor proces- of gietwater;

    • b.

      doorspoeling ter bestrijding van verzilting of verontreiniging van oppervlaktewater waaruit proces- of gietwater wordt onttrokken; en

    • c.

      beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2

    Bij waterschaarste of dreigende waterschaarste komt, met het oog op de verdeling van het beschikbare water over de overige behoeften, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving achtereenvolgens prioriteit toe aan:

    • a.

      doorspoeling in geval van de kans op acuut risico voor de volksgezondheid;

    • b.

      scheepvaart;

    • c.

      peilhandhaving en beregening ten behoeve van akkerbouw;

    • d.

      beregening gras of maïs;

    • e.

      peilhandhaving en doorspoeling van niet kwetsbare natuur;

    • f.

      doorspoeling ten behoeve van aquatische ecologie.

Artikel 6.15 (rangorde bij waterschaarste Valleikanaal en Eem)

In het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe komt bij waterschaarste of dreigende waterschaarste, gelet op de verdeling van het beschikbare water voor het aanvoergebied vanuit de inlaat Grebbesluis in de Neder-Rijn over de overige behoeften, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving achtereenvolgens prioriteit toe aan:

  • a.

    doorspoeling in geval van een incident met verontreinigende stoffen of vanwege de volksgezondheid;

  • b.

    beroepsvaart;

  • c.

    doorspoeling van stedelijk gebied ter verbetering van de waterkwaliteit of ter bestrijding van stankoverlast;

  • d.

    akkerbouw en vollegrondstuinbouw;

  • e.

    sportvelden en greens;

  • f.

    beregening van gras- en maïsland;

  • g.

    recreatievaart;

  • h.

    overige natuur, voor zover het omkeerbare schade betreft, met inbegrip van maatregelen die nodig zijn voor het realiseren van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water.

Artikel 6.16 (rangorde bij waterschaarste voor het aanvoergebied vanuit het IJsselmeergebied)
  • 1

    In het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe heeft bij waterschaarste of dreigende waterschaarste, gelet op de verdeling van het beschikbare water voor het aanvoergebied vanuit het IJsselmeergebied over de behoeften voor kleinschalig hoogwaardig gebruik, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving achtereenvolgens prioriteit:

    • a.

      verwerken als industrieel proceswater;

    • b.

      tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2

    Bij waterschaarste of dreigende waterschaarste heeft met het oog op de verdeling van het beschikbare water over de overige behoeften, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving achtereenvolgens prioriteit:

    • a.

      peilhandhaving;

    • b.

      doorspoeling en onttrekking voor beregening ten behoeve van akkerbouw;

    • c.

      beregening gras of maïs;

    • d.

      doorspoeling;

    • e.

      overige belangen.

Paragraaf 6.1.7 Instructieregels: grondwatergegevens

Artikel 6.17 (verstrekken gegevens wateronttrekkingsactiviteiten)
  • 1

    Het waterschapsbestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten:

    • a.

      de gegevens die op grond van de waterschapsverordening worden verkregen betreffende het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water;

    • b.

      een overzicht van de meldingen en omgevingsvergunningen op basis waarvan het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt; en

    • c.

      de waterkwaliteitsgegevens zoals vereist op grond van de vergunningen voor onttrekkingen voor menselijke consumptie.

  • 2

    De gegevens en het overzicht worden jaarlijks vóór 31 mei verstrekt of bij beëindiging van de onttrekking binnen vier maanden na die beëindiging.

Afdeling 6.2 Instructieregels over taken en bevoegdheden Gedeputeerde Staten

Paragraaf 6.2.1 Instructieregels: projectbesluiten

Artikel 6.18 (instructieregels omgevingsplan van overeenkomstige toepassing op projectbesluit)

Hoofdstuk 5 is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap of door Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 6.2.2 Instructieregels: regionale samenwerking

Artikel 6.19 (regionale programma's)
  • 1

    Als naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in een regio een woonagenda niet tijdig wordt geactualiseerd, of bij het opstellen van de woonagenda onvoldoende rekening is gehouden met de inhoudelijke eisen gesteld in artikel 5.63, tweede lid, kunnen Gedeputeerde Staten een regionale woonagenda voor die regio opstellen.

  • 2

    Als naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in een regio een regionaal programma werklocaties niet tijdig wordt geactualiseerd, of bij het opstellen van het programma onvoldoende rekening is gehouden met de inhoudelijke eisen gesteld in artikel 5.69, kunnen Gedeputeerde Staten een programma voor die regio opstellen.

  • 3

    Als naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in een regio een regionaal programma energiestrategie niet tijdig wordt opgesteld of geactualiseerd, of bij het opstellen van het programma onvoldoende rekening is gehouden met de inhoudelijke eisen gesteld in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie of artikel 5.87, kunnen Gedeputeerde Staten zelf een programma voor die regio opstellen.

  • 4

    Gedeputeerde Staten maken van hun bevoegdheid alleen gebruik, nadat zij de bij het regionale programma betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, andere deelnemende partijen een redelijke termijn hebben gegeven om het programma alsnog op te stellen, te actualiseren of de kwaliteit daarvan te verbeteren.

Paragraaf 6.2.3 Instructieregel: bebording gebieden

Artikel 6.20 (bebording stiltegebieden)

Gedeputeerde Staten plaatsen borden om de toegang tot of de grens van een stiltegebied te markeren.

Paragraaf 6.2.4 Instructieregel: Plussenbeleid

Artikel 6.21 (handreiking beleidsregels Plussenbeleid)
  • 1

    Gedeputeerde Staten stellen een handreiking vast voor door het gemeentebestuur op te stellen beleidsregels over het Plussenbeleid.

  • 2

    De handreiking bevat in ieder geval als kader dat:

    • a.

      uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak alleen mogelijk is als door de aanvrager plusmaatregelen worden getroffen;

    • b.

      de investering in de te treffen plusmaatregelen aantoonbaar € 15,- tot € 20,- per vierkante meter bruto stalvloeroppervlakte van de uitbreiding bedraagt;

    • c.

      de plusmaatregelen getroffen worden in de volgende rangorde:

      • 1.

        ter plaatse op het erf;

      • 2.

        in de directe omgeving van het erf;

      • 3.

        in de omgeving van de direct-omwonenden; en

    • d.

      de te treffen plusmaatregelen verzekerd worden in:

      • 4.

        een privaatrechtelijke overeenkomst, inclusief een boetebeding;

      • 5.

        regels in het omgevingsplan; of

      • 6.

        de voorschriften van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 7 Procedures toezicht en handhaving

Afdeling 7.1 Aanvraag ontheffing instructieregels

Artikel 7.1 (aanvraagvereisten ontheffing instructieregels)

Bij een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 1.6 verstrekt het bestuursorgaan van een gemeente of waterschap in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

  • a.

    een beschrijving van de taak of bevoegdheid waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

  • b.

    een toelichting op de mate en wijze waarop de uitoefening van deze taak of bevoegdheid wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de instructieregel waarvan ontheffing is gevraagd;

  • c.

    voor zover de uitoefening van een taak of bevoegdheid betrekking heeft op een specifieke locatie: een aanduiding van die locatie met behulp van een situatietekening of kaart met een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding.

Afdeling 7.2 Vergunningverlening

Paragraaf 7.2.1 Aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 7.2 (aanvraagvereisten omgevingsvergunning)
  • 1

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 4.19, 4.37, 4.49, 4.63 en 4.68 wordt ingediend via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21 van de wet.

  • 2

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 4.19, 4.37, 4.49, 4.63 en 4.68 worden de gegevens en bescheiden verstrekt, genoemd in het aanvraagformulier in de landelijke voorziening.

Paragraaf 7.2.2 Algemene beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 7.3 (toepassingsbereik)
  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 4.19, 4.37, 4.49, 4.63 en 4.68.

  • 2

    De paragrafen 1.3.1 en 1.3.3 zijn niet van toepassing op deze paragraaf in verbinding met artikel 4.63.

Artikel 7.4 (verlening omgevingsvergunning en voorschriften omgevingsvergunning)
  • 1

    Gedeputeerde Staten verlenen een omgevingsvergunning alleen als de activiteit verenigbaar is met het oogmerk waarmee het verbod is gesteld om die activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

  • 2

    Gedeputeerde Staten verbinden aan een omgevingsvergunning voorschriften die nodig zijn voor het bereiken of beschermen van het oogmerk waarmee het verbod is gesteld om die activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

  • 3

    Bij het stellen van voorschriften betrekken Gedeputeerde Staten de oogmerken, bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3.

Artikel 7.5 (wijziging voorschriften omgevingsvergunning en intrekking omgevingsvergunning)
  • 1

    Gedeputeerde Staten wijzigen de voorschriften van een omgevingsvergunning als de voorschriften van de vergunning niet langer verenigbaar zijn met het oogmerk waarmee het verbod is gesteld om die activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen de voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen of de omgevingsvergunning intrekken als de voorschriften van de vergunning niet langer toereikend zijn, gelet op de oogmerken, bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3.

Paragraaf 7.2.3 Beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning: werelderfgoed

Artikel 7.6 (beoordelingsregel Neder-Germaanse Limes)

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.50, tweede lid, onder c, wordt alleen verleend als is aangetoond dat de activiteit geen uitgewerkte kernkwaliteiten van de Neder-Germaanse Limes aantast.

Paragraaf 7.2.4 Beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning: grondwaterbedreigende activiteit

Artikel 7.7 (beoordelingsregel grondwaterbedreigende activiteit)

De omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 4.19 en 4.37 wordt alleen verleend als de activiteit geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater.

Artikel 7.8 (advies gemeente en drinkwaterbedrijf)

Gedeputeerde Staten stellen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de grondwaterbedreigende activiteit plaatsvindt en het drinkwaterbedrijf in de gelegenheid advies uit te brengen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een grondwaterbedreigende activiteit.

Paragraaf 7.2.5 Beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning: gebruik gesloten stortplaats

Artikel 7.9 (beoordelingsregel gebruik gesloten stortplaats)

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.49 wordt alleen verleend als door het stellen van voorschriften:

  • a.

    de bereikbaarheid van de nazorgmaatregelen is gegarandeerd;

  • b.

    aantasting van de nazorgmaatregelen wordt voorkomen; en

  • c.

    de uitvoering van de nazorgmaatregelen niet wordt belemmerd.

Paragraaf 7.2.6 Beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning: beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg

Artikel 7.10 (geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van afwijkingsmogelijkheden)

De paragrafen 1.3.1 en 1.3.3 zijn op deze paragraaf niet van toepassing.

Artikel 7.11 (beoordelingsregels uitweg)
  • 1

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 4.68, eerste lid, onderdeel a, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend:

    • a.

      voor ontsluiting van een perceel op de weg van de laagste orde, niet zijde een stroomweg; of

    • b.

      als een perceel nog geen andere uitweg heeft; en

    • c.

      als de verkeersveiligheid en een vlotte doorstroming van het verkeer op de weg bij het gebruik van de uitweg voldoende zijn verzekerd.

  • 2

    Bij het beoordelen van de aanvraag wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de zichtafstand;

    • b.

      de afstand tot kruisingen, splitsingen, bochten en verkeersregelinstallaties;

    • c.

      de aanwezigheid van verdrijvingsvakken, voorsorteervakken en opstelstroken; en

    • d.

      de aanwezigheid van fysieke belemmeringen.

Artikel 7.12 (specifieke eis uitvoering en onderhoud uitweg)

Uit het oogpunt van verkeersveiligheid, doorstroming en een uniforme inrichting van de provinciale weg bepalen Gedeputeerde Staten in de voorschriften van een omgevingsvergunning voor een uitweg dat:

Artikel 7.13 (beoordelingsregels roerende zaken, voorwerpen en stoffen: algemeen)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 4.68, eerste lid, onderdeel c, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de roerende zaken, voorwerpen en stoffen niet worden geplaatst:

  • a.

    op de rijbanen van wegen en fietspaden;

  • b.

    in de obstakelvrije zone; of

  • c.

    op het deel van de weg waar werkzaamheden door of namens de provincie plaatsvinden of voorzien zijn; en

  • d.

    op locaties waar het zicht op de weg of op uitwegen wordt beperkt.

Artikel 7.14 (beoordelingsregels roerende zaken, voorwerpen en stoffen: buitenreclame)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 4.68, eerste lid, onderdeel c, voor buitenreclame, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend voor het hebben of plaatsen van:

  • a.

    een verwijzingsbord voor toeristisch-recreatieve objecten met inachtneming van de «Richtlijn bewegwijzering» van het Kennisplatform CROW, publicatie 2014;

  • b.

    spandoeken of bogen boven of over de weg voor een evenement of wedstrijd met een minimale doorrijhoogte van 4,6 meter;

  • c.

    een prijzenbord bij een tankstation, dat direct gelegen en ontsloten is aan de weg, als het bord:

    • 1.

      in de onmiddellijke nabijheid van het tankstation wordt geplaatst;

    • 2.

      buiten de obstakelvrije zone van de weg wordt geplaatst;

    • 3.

      niet wordt geplaatst tussen de rijbaan en een fietspad;

    • 4.

      alleen betrekking heeft op de te leveren brandstoffen;

    • 5.

      niet hoger is dan 7,50 meter en niet breder dan 2,40 meter;

    • 6.

      geen afleidende of verblindende verlichting heeft; en

    • 7.

      niet waarneembaar is op een afstand van meer dan 200 meter voor het beslispunt.

  • d.

    buitenreclame met een verkeersfunctie in de berm van de weg;

  • e.

    buitenreclame op het middeneiland van een rotonde, mits:

    • 1.

      het onderhoud van middeneiland van de rotonde door een lokale overheid is overgenomen;

    • 2.

      het bord botsveilig wordt uitgevoerd, geen gelijkenis vertoont met een verkeersteken, niet reflecteert, knippert, verlicht of bewegend is;

    • 3.

      het bord tussen 0,50 meter en 1,00 meter boven de grond wordt geplaatst en niet hoger is dan 0,50 meter en niet breder dan 0,70 meter;

    • 4.

      het bord wordt geplaatst tegenover een toeleidende weg; en

    • 5.

      voor de locatie niet al een vergunning is verleend voor andere buitenreclame.

  • f.

    een informatiebord, mits het bord:

    • 1.

      binnen de bebouwde kom wordt geplaatst;

    • 2.

      buiten de obstakelvrije zone van de weg wordt geplaatst;

    • 3.

      op een afstand van meer dan 15 meter ten opzichte van een zijweg, uitweg of kruispunt wordt geplaatst;

    • 4.

      niet lijkt op verkeersrelevante informatie;

    • 5.

      alleen statische beelden toont met een frequentie van maximaal zes verschillende beelden per minuut;

    • 6.

      geen afleidende of verblindende verlichting heeft; en

    • 7.

      maximaal 1,75 meter hoog, 1,18 meter breed en 0,34 meter diep is, exclusief het voetstuk.

Artikel 7.15 (beoordelingsregels roerende zaken, voorwerpen en stoffen: standplaats)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 4.68, eerste lid, onderdeel c, voor het innemen van een standplaats, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend voor:

  • a.

    een parkeer- of carpoolplaats of op de rijbaan tijdens een evenement;

  • b.

    de verkoop van snacks, fruit, consumptie-ijs, frisdranken en bloemen;

  • c.

    maximaal drie jaar;

  • d.

    één standplaats per locatie; en

  • e.

    een parkeer- of carpoolplaats als er voldoende ruimte overblijft voor de activiteiten waarvoor deze plaats is bedoeld.

Artikel 7.16 (beoordelingsregels evenementen en wedstrijden zonder voertuigen)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 4.68, eerste lid, onderdeel e, voor een evenement of wedstrijd zonder voertuigen buiten de bebouwde kom, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:

  • a.

    de weg een erftoegangsweg of een gebiedsontsluitingsweg is, die wat betreft weginrichting en weggebruik het karakter van een erftoegangsweg heeft;

  • b.

    op de dag van het evenement aan het gedeelte van de weg dat voor het evenement nodig is geen wegwerkzaamheden plaatsvinden, tenzij het evenement en de werkzaamheden verenigbaar zijn; en

  • c.

    op de dag van het evenement voor het gedeelte van de weg dat voor het evenement nodig is geen vergunning is verleend voor een ander evenement, tenzij de evenementen verenigbaar zijn.

Afdeling 7.3 Meldingen

Paragraaf 7.3.1 Meldingen: algemeen

Artikel 7.17 (gegevens bij een melding)
  • 1

    Een melding als bedoeld in de artikelen 4.214.294.334.384.464.654.694.82 en 4.88, alsmede een melding als bedoeld in artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt ingediend via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21 van de wet.

  • 2

    Bij een melding als bedoeld in de artikelen 4.214.294.334.384.464.654.694.82 en 4.88 worden de gegevens en bescheiden verstrekt, genoemd in het meldingsformulier in de landelijke voorziening.

Paragraaf 7.3.2 Meldingen voor grondwaterbedreigende activiteiten

Artikel 7.18 (termijn melding grondwaterbedreigende activiteit)

Binnen zes maanden na melding van een grondwaterbedreigende activiteit wordt met de activiteit begonnen.

Afdeling 7.4 Maatwerkvoorschriften

Paragraaf 7.4.1 Maatwerkvoorschriften: algemeen

Artikel 7.19 (bevoegdheid tot stellen maatwerkvoorschriften)

Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld:

Artikel 7.20 (aanvraagvereisten maatwerkvoorschrift)
  • 1

    Een aanvraag om een maatwerkvoorschrift wordt ingediend via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21 van de wet.

  • 2

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden de gegevens en bescheiden verstrekt, genoemd in het aanvraagformulier in de landelijke voorziening.

Artikel 7.21 (algemene beoordelingsregels)
  • 1

    Gedeputeerde Staten stellen een maatwerkvoorschrift alleen als de activiteit verenigbaar is met het oogmerk waarvoor de regels zijn gesteld.

  • 2

    Gedeputeerde Staten verbinden aan een maatwerkvoorschrift de voorschriften die nodig zijn voor het bereiken of beschermen van het oogmerk.

  • 3

    Bij het stellen van voorschriften kunnen Gedeputeerde Staten de oogmerken, bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3, betrekken.

Artikel 7.22 (wijziging en intrekking maatwerkvoorschrift)
  • 1

    Gedeputeerde Staten wijzigen een maatwerkvoorschrift als de voorschriften niet verenigbaar zijn met het oogmerk waarvoor de regels zijn gesteld.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen een maatwerkvoorschrift wijzigen of intrekken als het voorschrift niet langer toereikend is, gelet op de oogmerken, bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3.

  • 3

    Gedeputeerde Staten kunnen een maatwerkvoorschrift intrekken:

    • a.

      als er gedurende drie jaar of een in het maatwerkvoorschrift bepaalde termijn geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van het maatwerkvoorschrift; of

    • b.

      op verzoek van de houder van het maatwerkvoorschrift.

  • 4

    Gedeputeerde Staten geven alleen toepassing aan de intrekkingsbevoegdheid als niet kan worden volstaan met wijziging van het maatwerkvoorschrift.

Paragraaf 7.4.2 Maatwerkvoorschriften bij grondwaterbedreigende activiteiten

Artikel 7.23 (advies gemeente en drinkwaterbedrijf)

Gedeputeerde Staten stellen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de grondwaterbedreigende activiteit plaatsvindt en het drinkwaterbedrijf in de gelegenheid advies uit te brengen over het voornemen om een maatwerkvoorschrift te stellen naar aanleiding van een melding van een grondwaterbedreigende activiteit.

Paragraaf 7.4.3 Maatwerkvoorschriften bij houtopstanden

Artikel 7.24 (beoordelingsregel maatwerkvoorschrift melding vellen houtopstand)

Gedeputeerde St​​aten kunnen bij maatwerkvoorschrift toestaan dat de termijn, bedoeld in artikel 4.10, niet hoeft te worden afgewacht in geval van spoed.

Artikel 7.25 (beoordelingsregel maatwerkvoorschrift termijn herbeplanting)

Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking v​​an artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij maatwerkvoorschrift toestaan dat de herbeplanting plaatsvindt binnen zes jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand als sprake is van bijzondere omstandigheden.

Artikel 7.26 (beoordelingsregel maatwerkvoorschrift uitzondering plicht tot herbeplanting)

Gedeputeerde Staten kunnen bij maatwerkvoorschrift toestaan dat de herbeplanting niet hoeft plaats te vinden als het vellen of tenietgaan van de houtopstand bijdraagt aan het herstel van cultuurhistorische waarden of plaatsvin​​dt ten behoeve van de ontwikkeling van natuurwaarden.

Artikel 7.27 (beoordelingsregel maatwerkvoorschrift herbeplanting op andere grond)
  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 11.130, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving bij maatwerkvoorschrift toestaan dat herbeplanting op andere grond plaatsvindt als:

    • a.

      de te vellen of tenietgegane houtopstand wordt vervangen door heide, schraalland, een poel of een biotoop voor bijzondere planten of dieren;

    • b.

      de te vellen of tenietgega​​ne houtopstand gelegen is in een boskern, bestaande uit een aaneengesloten complex van houtopstanden met een oppervlakte van ten minste vijf hectare, en de herbeplanting op andere grond een uitbreiding van diezelfde boskern of een elders gelegen boskern van die omvang tot stand brengt;

    • c.

      de houtopstand geveld wordt of tenietgaat ter uitvoering van een ruimtelijke ingreep in overeenstemming met een onherroepelijk omgevingsplan, of

    • d.

      de herbeplanting op andere grond een gunstigere invloed heeft op het landschap dan herbeplanting op dezelfde grond.

  • 2

    Gedeputeerde Staten staan herbeplanting op andere grond niet toe als:

    • a.

      de andere grond is gelegen buiten de provincie Gelderland;

    • b.

      op de andere grond al sprake is van een verplichting tot herbeplanting, compensatie of mitigerende maatregelen op grond waarvan bomen worden aangeplant;

    • c.

      voor herbeplanting op de andere grond subsidie is aangevraagd voor de aanplant van houtopstanden;

    • d.

      de herbeplanting op andere grond een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden en bijzondere landschappelijke waarden in het gebied waarin de andere grond is gelegen;

    • e.

      de gevelde of tenietgegane houtopstand een landschapselement betreft of een andere kleine houtopstand met een belangrijke ecologische of landschappelijke functie;

    • f.

      de gevelde of tenietgegane houtopstand bijdraagt aan de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in de wet; of

    • g.

      de gevelde of tenietgegane houtopstand op een locatie stond waar:

      • 1.

        een oude bosgroeiplaats ligt; en

      • 2.

        het landgebruik sinds 1832 zonder onderbrekingen uit bos heeft bestaan.

  • 3

    De herbeplanting op andere grond vindt plaats door:

    • a.

      fysieke compensatie zo dicht mogelijk bij het aangetaste gebied; of

    • b.

      gebruik te mak​​en van een compensatiepool als bedoeld in artikel 5.13, als:

      • 1.

        voldoende grond beschikbaar is als bedoeld in bijlage Compensatiepool Gelders natuurnetwerk;

      • 2.

        een nader te bepalen vergoeding aan de provincie wordt betaald; en

      • 3.

        de omvang van de tenietgegane houtopstand, inclusief eventuele hectaretoeslag, kleiner is dan 0,5 hectare.

Artikel 7.28 (beoordelingsregel maatwerkvoorschrift houtopstanden Groene ontwikkelingszone)

Gedeputeerde Staten kunnen, voor zover de te vellen of op een andere manier tenietgegane houtopstand is gelegen in de Groene ontwikkelingszone, bij maatwerkvoorschrift toestaan dat herbeplanting op andere grond plaatsvindt als:

  • a.

    is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 7.27; en

  • b.

    de herbeplanting plaatsvindt met de volgende toeslag voor de omvang van de houtopstand die is geveld of tenietgegaan:

    • 1.

      geen toeslag bij de gevelde houtopstand met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder;

    • 2.

      1/3 deel van het oppervlak van de gevelde houtopstand bij een ontwikkeltijd tussen 5 en 25 jaar;

    • 3.

      2/3 deel van het oppervlak van de gevelde houtopstand bij een ontwikkeltijd tussen 25 en 100 jaar; of

    • 4.

      een door Gedeputeer​​de Staten te bepalen oppervlak van het ontwikkelingsbeheer bij een ontwikkelingstijd van meer dan 100 jaar.

Afdeling 7.5 Kwaliteit toezicht en handhaving

Artikel 7.29 (toepassingsbereik en oogmerk regels over kwaliteit uitvoering en handhaving)

  • 1

    Deze afdeling is van toepassing op de uitoefening door de omgevingsdiensten in opdracht van Gedeputeerde Staten van de in artikel 18.23, tweede lid, van de wet bedoelde taken, alsmede de daarmee samenhangende taken.

  • 2

    Deze afdeling is opgenomen met het oog op het waarborgen van een goede kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak door de omgevingsdiensten.

Artikel 7.30 (beoordeling kwaliteit uitvoering en handhaving)

  • 1

    Gedeputeerde Staten beoordelen de kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak in het licht van de uitvoerings- en handhavingsstrategie, het jaarlijkse uitvoeringsprogramma, de jaarlijkse evaluatierapportage en de meest recente versie van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg gezamenlijk opgestelde VTH-kwaliteitscriteria.

  • 2

    De beoordeling van de kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak heeft in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de dienstverlening;

    • b.

      de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten; en

    • c.

      de financiën.

Afdeling 7.6 Faunaschade

Artikel 7.31 (oogmerk regels over faunaschade)

De regel in deze afdeling is gesteld met het oog op het afhandelen van verzoeken om tegemoetkoming in schade aangericht door in het wild levende dieren.

Artikel 7.32 (termijn indienen aanvraag tegemoetkoming faunaschade)

  • 1

    Een aanvraag om een tegemoetkoming in schade aangericht door in het wild levende dieren wordt ingediend binnen zeven werkdagen nadat de aanvrager de faunaschade heeft geconstateerd.

  • 2

    Het eerste lid geldt niet voor faunaschade veroorzaakt door in een bijlage aangewezen soorten binnen de in die bijlage aangewezen gebieden.

Hoofdstuk 8 Monitoring en verslaglegging

Afdeling 8.1 Monitoring en verslaglegging omgevingswaarden

Artikel 8.1 (toepassingsbereik en oogmerk regels over monitoring en verslaglegging omgevingswaarden)

Artikel 8.2 (monitoring omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

  • 1

    Monitoring van de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 3.3 tot en met 3.7, vindt plaats door bepaling van het waterkerend vermogen van een regionale waterkering in de actuele toestand door metingen, berekeningen en modellen volgens:

    • a.

      de relevante handreikingen van de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer; en

    • b.

      de maatgevende hoogwaterstanden zoals afgestemd met Gedeputeerde Staten.

  • 2

    Het waterschapsbestuur is belast met de uitvoering van de monitoring.

Artikel 8.3 (verslaglegging omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

  • 1

    Het waterschapsbestuur stelt in 2024 en daarna elke twaalf jaar een verslag op over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen in zijn beheer.

  • 2

    Het verslag bevat:

    • a.

      de resultaten van de monitoring van de omgevingswaarden; en

    • b.

      een beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkeringen.

  • 3

    Het waterschapsbestuur betrekt bij de beoordeling van de veiligheid in ieder geval:

    • a.

      de voor de regionale waterkeringen geldende omgevingswaarden;

    • b.

      de technische leidraad vastgelegd in actuele documenten van de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, zoals afgestemd met Gedeputeerde Staten; en

    • c.

      de legger.

  • 4

    Het waterschapsbestuur zendt het verslag aan Gedeputeerde Staten.

  • 5

    Op verzoek van het waterschapsbestuur kan de termijn van verslaglegging worden gewijzigd.

Artikel 8.4 (monitoring omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren)

  • 1

    Monitoring van de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 3.11 tot en met 3.13, vindt plaats door bepaling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren in de actuele toestand door metingen, berekeningen en modellen volgens:

    • a.

      de relevante handreikingen van de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer; en

    • b.

      het klimaatscenario zoals afgestemd met Gedeputeerde Staten.

  • 2

    Bij de beoordeling of is voldaan aan de omgevingswaarden kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied waarvoor de omgevingswaarde geldt overeenkomstig de percentages, bedoeld in bijlage Maaiveldcriterium, buiten beschouwing worden gelaten.

  • 3

    Het waterschapsbestuur is belast met de uitvoering van de monitoring.

Artikel 8.5 (verslaglegging omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren)

  • 1

    Het waterschapsbestuur stelt elke twee jaar een verslag op over de algemene waterstaatkundige toestand van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren die bij het waterschap in beheer zijn.

  • 2

    Het verslag bevat de resultaten van de monitoring voor de omgevingswaarden en een beoordeling van de mate waarin aan deze omgevingswaarden is voldaan. Als de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevat het verslag ook een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 3

    Het waterschapsbestuur zendt het verslag aan Gedeputeerde Staten.

  • 4

    Op verzoek van het waterschapsbestuur kan de termijn van verslaglegging worden gewijzigd.

Afdeling 8.2 Rapportage onderhoud vaarwegen

Artikel 8.6 (vijfjaarlijkse rapportage onderhoud vaarwegen)

  • 1

    Het dagelijks bestuur van het waterschap Rivierenland rapporteert elke vijf jaar aan Gedeputeerde Staten over de staat van onderhoud van de gekanaliseerde Linge.

  • 2

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk rapporteert elke vijf jaar aan Gedeputeerde Staten over de staat van onderhoud van de Arkervaart.

  • 3

    In de rapportage wordt aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn geconstateerde gebreken aan een vaarweg worden hersteld.

Afdeling 8.3 Grondwaterregister

Artikel 8.7 (instructieregel grondwaterregister)

Gedeputeerde Staten houden een register bij van de gegevens over het onttrekken van grondwater en het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater.

Afdeling 8.4 Rapportage naleving kwaliteitscriteria

Artikel 8.8 (jaarlijkse rapportage naleving kwaliteitscriteria)

Gedeputeerde Staten rapporteren jaarlijks aan Provinciale Staten de resultaten van de beoordeling van de kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak, bedoeld in afdeling 7.5.

Afdeling 8.5 Monitoring woningbouw

Artikel 8.9 (instructieregel monitoring woningbouw)

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders beziet elke drie jaar of de in het omgevingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling of uitbreiding van een woningbouwlocatie nog in een reële behoefte voorziet.

  • 2

    Het college van burgemeester en wethouders beziet jaarlijks of activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de voor een ontwikkeling of uitbreiding van een woningbouwlocatie verleende onherroepelijke omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit.

  • 3

    Het college van burgemeester en wethouders overweegt uiterlijk twee jaar nadat de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit onherroepelijk is geworden, of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking van die omgevingsvergunning.

Afdeling 8.6 Monitoring regionale energiestrategieën

Artikel 8.10 (instructieregel monitoring regionale energiestrategieën)

Per regio wordt door de betrokken gemeentebesturen en Gedeputeerde Staten op 1 juli 2025, of op een andere in het kader van het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie daarvoor bepaalde datum, en daarna elke twee jaar een monitoringsrapportage opgesteld die voldoet aan de eisen die in dit nationale programma gesteld worden aan het Voortgangsdocument RES.

Hoofdstuk 9 Overgangsrecht en slotbepaling

Afdeling 9.1 Overgangsrecht regels over grondwaterbedreigende activiteiten

Artikel 9.1 (overgangsrecht voor verboden grondwaterbedreigende activiteiten)

  • 1

    De artikelen 4.18, eerste lid, onder a, 4.20, eerste lid, onder a en b, 4.28, eerste lid, onder a, b en c en 4.32, eerste lid zijn niet van toepassing op een grondwaterbedreigende activiteit die vóór 17 oktober 2014 rechtmatig werd verricht, mits die activiteit geen groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de activiteit die al rechtmatig werd verricht vóór 17 oktober 2014.

  • 2

    De artikelen 4.36 en 4.45, eerste lid, zijn niet van toepassing op een grondwaterbedreigende activiteit die vóór 1 januari 2023 rechtmatig werdverricht, mits die activiteit geen groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de activiteit die al rechtmatig werd verricht vóór 1 januari 2023.

Artikel 9.2 (overgangsrecht voor meldingplichtige en vergunningplichtige grondwaterbedreigende activiteiten)

  • 1

    De verboden in de artikelen 4.21, eerste lid, 4.29, eerste lid, en 4.33, zijn niet van toepassing op een grondwaterbedreigende activiteit die vóór 1 januari 2024 is gemeld of waarvoor een omgevingsvergunning of ontheffing is verleend.

  • 2

    De artikelen 4.37, onder a en b, 4.38, eerste lid, onder g, 4.43, 4.46, eerste lid, onder a en 4.47 zijn niet van toepassing op een grondwaterbedreigende activiteit die vóór 1 januari 2024 rechtmatig werd verricht, mits die activiteit geen groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de activiteit die al rechtmatig werd verricht vóór 1 januari 2024.

Artikel 9.3 (overgangsrecht voor bodemenergiesystemen)

Het oude recht blijft van toepassing op een bodemenergiesysteem met een pompcapaciteit van niet meer dan 10 kubieke meter per uur die vóór 17 oktober 2014 al rechtmatig in werking was.

Artikel 9.4 (overgangsrecht voor toepassen van grond of baggerspecie)

De artikelen 4.38, eerste lid, onder c, en 4.40 zijn niet van toepassing op het toepassen van grond of baggerspecie in een werk waarvoor vóór 1 januari 2023 een melding is gedaan op grond van artikel 42, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit.

Afdeling 9.2 Overig overgangsrecht

Artikel 9.5 (overgangsrecht luchthavenregelingen)

Een luchthavenregeling als bedoeld in titel 5.3, zoals deze luidde vóór 1 maart 2019, blijft gelden totdat:

  • a.

    voor de betreffende luchthaven door Gedeputeerde Staten een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64 van de Wet luchtvaart is vastgesteld en die regeling onherroepelijk is geworden; of

  • b.

    Gedeputeerde Staten besluiten voor de betreffende luchthaven geen nieuwe luchthavenregeling vast te stellen en dat besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 9.6 (overgangsrecht wijzigingsplan en uitwerkingsplan Wet ruimtelijke ordening)

Hoofdstuk 5, met uitzondering van de artikelen 5.64, 5.70 en 5.74, is niet van toepassing op de in artikel 4.6, eerste lid, onderdelen h en i, van de Invoeringswet Omgevingswet bedoelde delen van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet.

Afdeling 9.3 Slotbepaling

Artikel 9.7 (citeertitel)

Deze verordening wordt aangehaald als: Omgevingsverordening Gelderland.

Bijlage I Begripsbepalingen

bedrijventerrein

aaneengesloten terrein voor de bedrijfsmatige uitoefening van industriële, logistieke, ambachtelijke en dienstverlenende activiteiten en groothandel met de daarbij horende voorzieningen, bedoeld voor de vestiging van meerdere bedrijven;

beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg

aangewezen gebied als bedoeld in artikel 1.10 op of langs een provinciale weg dat omvat: de rijbanen, bromfiets-, fiets- en voetpaden, parkeer-, carpool- en halteplaatsen, vluchtstroken en andere stroken, bermen, glooiingen, grondkeringen, bermsloten en alle zich op, aan, in, onder of boven een weg bevindende voorzieningen en werken;

binnenschip

schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

buitengebied

gebied buiten het stedelijke gebied;

drinkwaterbedrijf

bedrijf dat in een waterwingebied grondwater onttrekt voor de openbare drinkwatervoorziening;

glastuinbouwbedrijf

bedrijf voor het telen of veredelen van gewassen in kassen als bedoeld in paragraaf 3.6.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving geheel of nagenoeg geheel met behulp van glasopstand van minimaal twee hectare;

grondgebonden

de in een veehouderijbedrijf of veehouderijtak gehouden landbouwhuisdieren worden voor meer dan de helft voorzien van voer dat is geteeld op gronden die in de nabijheid van het dierenverblijf zijn gelegen en waarop de veehouder rechten heeft;

grondwater

water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

grondwaterbedreigende activiteit

handeling of milieubelastende activiteit die nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater veroorzaakt of kan veroorzaken;

hervestiging

verplaatsing van een veehouderijbedrijf naar een andere bestaande veehouderijlocatie binnen Gelderland;

leggerplicht

verplichting tot vaststelling van een legger als bedoeld in artikel 2.39, eerste lid, van de wet;

natuurbegraafplaats

locatie met als hoofdfunctie natuur en als nevenfunctie begraafplaats;

natuurtype in het Natuurbeheerplan Provincie Gelderland

type natuur zoals weergegeven op de beheerkaart bij het Natuurbeheerplan provincie Gelderland, gebaseerd op de Index Natuur en Landschap;

obstakelvrije zone

zone als bedoeld in het Handboek Wegontwerp van het kennisplatform CROW, publicatie 2013;

ontgassen

afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht;

provinciale weg

een openbare weg, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet en Wegenwet in beheer bij de provincie, met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort

regionale waterkering

een niet-primaire waterkering in beheer bij een waterschap waarvoor in deze verordening een omgevingswaarde is opgenomen;

saneren van de bodem

beperken of ongedaan maken van de blootstelling aan de verontreiniging van de bodem of het beperken of ongedaan maken van de verontreiniging van de bodem;

schadelijke stoffen

stoffen opgenomen in bijlage Lijst van schadelijke stoffen of andere stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan verwacht wordt dat ze het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen;

uitbreiding

(bij veehouderij) vergroting van de agrarische bebouwing;

vaarweg

water binnen de provincie Gelderland dat openstaat voor openbaar scheepvaartverkeer, voor zover vermeld in artikel 2.7;

vaarwegprofiel

voor een vlotte en veilige scheepvaart ten minste noodzakelijke breedte en diepte van een vaarweg;

voertuig

voertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

werklocatie

bedrijventerrein of locatie voor een kantoor of voor perifere detailhandel;

windturbine

door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt met uitzondering van een historische of monumentale molen;

windturbinepark

park bestaande uit tenminste drie windturbines;

zonnepark

installatie van zonnepanelen, grondgebonden of op water, inclusief de bijbehorende technische constructies en onderdelen.

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

aanvoergebied vanuit het IJsselmeergebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_ff96d5fab5494c7485b9dd8eafab212e/nld@2023‑11‑30;1

ammoniakbuffergebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_eaa137425cc74000aeee2c041f88f48f/nld@2023‑11‑30;1

Arkervaart

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_68630c202abb459c84255eb4f552233c/nld@2023‑11‑30;1

beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a3be227602c9420c8ed748b6cdbc35af/nld@2024‑11‑21;3

beschermingszone natte landnatuur

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_9c797eb338eb435e828fccf77bafaa1d/nld@2023‑11‑30;1

boringsvrije zone

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_93bbf858b5004aecbc3b647e1493a27c/nld@2024‑11‑21;2

bufferzone van de Neder-Germaanse Limes

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_58ce8ddf32b248a1ad1e226bb625e378/nld@2023‑11‑30;1

de Linge

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_5a1f87e6cfee4378a655345a7324f882/nld@2023‑11‑30;1

de Oude IJssel

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_42ea711d1ebb41d3a91630e67ad80158/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject 1 op 30

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_6430fb2299d148cbb0d8a10dc1837e00/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject 1 op 100

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_44b9db6c42974db8a3614cebf2ad3033/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject 1 op 300

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_3773037356cf4870a8c8b7e02ea93e56/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject 1 op 1250

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_f55e9f6f940845a9b46c223c16307087/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject handhaven huidige situatie

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_70537a5a43db4e6cbd48b1c258978938/nld@2023‑11‑30;1

ganzenrustgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_826c6a5e3dae4c4cac6502b6c4e1a537/nld@2024‑11‑21;2

gekanaliseerde Linge

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_bd6bfb96a1054434840a0ce5c754a6c3/nld@2023‑11‑30;1

Gelders natuurnetwerk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_5210fd6845e344ed99757a637297b5c8/nld@2024‑11‑21;4

Gelders natuurnetwerk windturbines onder voorwaarden mogelijk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7a68dbbc4a7f4096922ed57956f5b1de/nld@2024‑11‑21;3

Gelderse streek Achterhoek

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a5fb298441934b46b424e0c1359acc3b/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Betuwe en Tielerwaard

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_8fc835adde4b478697d854df18f32804/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Bommelerwaard

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_1fa6c0f45f6e4d069c8346506be88350/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Gelderse Vallei

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c458f7e4e95d420085cd39282876a4c4/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek IJsselvallei

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_4114b266a66f4eb38dee9467b2a8deea/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Land van Maas en Waal

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c1b8ea843bae4ad38f0907c6482134fa/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Liemers

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_724a8f9662a24c13923fbee470a46a69/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Over-Betuwe

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_502af37844614e65b08c8edf27e335e3/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Randmeerkust

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_ff382f9498ba4072a1645ad66bfef01c/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Rijk van Nijmegen

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_59725e7f19aa4bdbbf1e6e6e862a3cea/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c31337e4e90540cf9a2dbba7f3da44eb/nld@2023‑11‑30;1

gesloten stortplaats

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_61f3f83a58a34e55ae61618869b39510/nld@2023‑11‑30;1

glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_887f9fb4534341e0a500ce20d0b48286/nld@2023‑11‑30;1

glastuinbouwontwikkelingsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_2fa1310b26ac40e6b51e6689a690511a/nld@2023‑11‑30;1

Groene ontwikkelingszone

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_418949736ee5474ca4fd00f77860f33c/nld@2024‑11‑21;3

grondwaterbeschermingsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c34a242588074cb7b03ad4bae6b4f95e/nld@2024‑11‑21;2

Hollandse Waterlinies

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c17cab080b8d41aab547cf95f8833cbf/nld@2023‑11‑30;1

intrekgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a644fe058a3b482e88f0ff40327f0fed/nld@2024‑11‑21;2

kernzone van de Neder-Germaanse Limes Hunerberg

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_109eb71e19e840ecbbc1ca4c13bbe0a3/nld@2023‑11‑30;1

Korne, delen van de Oude IJssel en delen van de Linge

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a024d3c4653b45658eb23d3124ce0c23/nld@2023‑11‑30;1

koude-warmte-opslagvrije zone

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_9582ffdfe9314db195dfa33874f3714d/nld@2024‑11‑21;2

kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7fd4ad8aeff047c68c1d5a3c230cc91d/nld@2024‑11‑21;2

minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_661f50bd15e348409cad26efa1c4adb2/nld@2024‑11‑21;2

molenbiotoop

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_fe5579a5115e4b53937112cab603d3e9/nld@2024‑04‑25;2

nationale landschappen

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_fab537005b3b47c29bdc8688f44e7601/nld@2023‑11‑30;1

Neder-Germaanse Limes

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7c6a1537b9564d808485f5bcb2fa9d72/nld@2023‑11‑30;1

Neder-Germaanse Limes bufferzone Aquaduct

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_872e1950ddec40f9bd8db20c83961324/nld@2023‑11‑30;1

oude bosgroeiplaats

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_1f8d13161cd049beb23060ee64721314/nld@2023‑11‑30;1

peilbesluitgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_4d8c6871d3944df2be4d644ba51c497b/nld@2023‑11‑30;1

provinciale weg

/join/id/regdata/pv25/2024/gebiedsaanwijzing_ed49143549cc423d8c8477b963446aa8/nld@2024‑11‑20;1

stiltegebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_02f5607bc3a74877bf85642abd88f354/nld@2024‑11‑21;2

verbodsgebied varend ontgassen

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_fc2a8a2c8e7c4f92ba895838b70ff1bc/nld@2023‑11‑30;1

verkenningsgebied bijzondere voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a5e65b12690b49958d95e718238258a2/nld@2024‑11‑21;3

verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_cacb2ca7a6334d61a0302d02660aaad7/nld@2024‑11‑21;3

wateroverlast in het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_ac775480cfa642ac997dcefc4d41d31c/nld@2023‑11‑30;1

wateroverlast in het beheergebied van waterschap Rivierenland

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_5cddca27c249406286d0fdf327dc9719/nld@2023‑11‑30;1

wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_f5f4a26dcfd145a1a38177f8348a4896/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Rijn en IJssel

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_0e6cecd7d169499c88d8b0676c3ed820/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Rivierenland

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_b1cc7a1fd4cf497b92e3a50de93e24c5/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Vallei en Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_a8db1e4a8a1e40a4bb71476556210a86/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Vechtstromen

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_4eb80288e63e4b9dadefd00fcbf60ec5/nld@2023‑11‑30;1

waterwingebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_cb4853536a74433c8f5cca0e9eac2e42/nld@2024‑11‑21;2

weidevogelgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_1d0fefc09d594a7194dec293ea991115/nld@2024‑11‑21;2

werkgebied van Faunabeheereenheid Gelderland

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_93bfb80f921240af8a6696f70475ad32/nld@2023‑11‑30;1

Bijlage III bij Regels

Wegen en wegdelen buiten de routering vervoer gevaarlijke stoffen

Bijlage bij artikel 1.10, vierde lid.

Wegen en wegdelen buiten de routering vervoer gevaarlijke stoffen

  • N 310 Gedeelte N 224 Amsterdamseweg - N 304 Otterlo en gedeelte aansluiting N 310/N 797 te Garderen - rotonde met N 302 nabij Uddelermeer

  • N 311 Gedeelte N 310 Koningsweg-Schaarsbergen

  • N 312 Gedeelte N 319 Ruurlo - N 318 Winterswijk

  • N 339 Gedeelte Bathmenseweg (km 4,635) - N 332 Laren

  • N 344 Gedeelte N 302 Nieuw-Milligen - Apeldoorn

  • N 740 Geheel, provinciegrens Overijssel - N 824 Diepenheimseweg

  • N 763 Geheel, provinciegrens Overijssel - N 308 Zuiderzeestraatweg

  • N 800 Geheel, Barneveld - N 310 Stroe

  • N 803 Geheel, Arnhem - N 311 Koningsweg

  • N 804 Geheel, N 311 Koningsweg - N 304 Hoenderloo

  • N 816 Geheel, Lengel - N 817 Ulft

  • N 826 Geheel, Zutphen - N 339 Laren

  • N 831 Gedeelte Valkstraat (km 61,03) te Velddriel - N 322 rotonde Alemsestoep

  • N 832 Geheel, N 831 Bernseweg - N 322 Gameren

  • N 836 Gedeelte De Meijbrug (km 21,32) te Andelst - Elst (km 28.710)

  • N 837 Gedeelte N 836 Indoornik - rotonde Achterstraat (km 3,73) te Heteren

  • N 838 Geheel, Huissen - Gendt

  • N 841 Geheel, Berg en Dal - Groesbeek

  • N 843 Gedeelte provinciegrens Limburg - Knapheideweg (km 6,29) te Bredeweg

  • N 848 Gedeelte rotonde Zeiving - Zijving (km 17,2) te Haaften

Voorwaarden vergunningvrije flora- en fauna-activiteit schadeveroorzakende soorten

Bijlage bij artikel 4.3.

Algemene voorwaarden

Het bestrijden gebeurt op door de grondgebruiker gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen. Het doel moet zijn om schade te voorkomen die in het lopende of daarop volgende jaar dreigt op te treden in of aan die opstallen, of in het omringende gebied.

Bijzondere voorwaarden per soort

Soort

Veldmuis (Microtus arvalis)

Vergunningvrije activiteit

Opzettelijk doden, opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voorplantingsplaats of rustplaats van de veldmuis

Belang

Voorkomen van belangrijke schade aan gewassen of eigendommen

Gebied

Bedrijfsmatige graslandpercelen in heel Gelderland

Periode

Hele jaar

Toegestane middelen

Inundatie

Voorwaarden vergunningvrije flora-en fauna-activiteit ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud

Bijlage bij artikel 4.4.

Algemene voorwaarden

Periode: hele jaar

Gebied: hele grondgebied van Gelderland

Bijzondere voorwaarden per soort

Soort

Toegestaan middel

Aardmuis

Vangkooi

Bosmuis

Vangkooi

Bruine kikker

Schepnet

Dwergmuis

Vangkooi

Dwergspitsmuis

Vangkooi

Egel

Vangkooi

Gewone bosspitsmuis

Vangkooi

Gewone pad

Schepnet

Haas

Vangkooi

Huisspitsmuis

Vangkooi

Kleine watersalamander

Schepnet

Konijn

Vangkooi

Meerkikker

Schepnet

Middelste groene kikker

Schepnet

Ondergrondse woelmuis

Vangkooi

Ree

Vangkooi

Rosse woelmuis

Vangkooi

Tweekleurige bosspitsmuis

Vangkooi

Veldmuis

Vangkooi

Vos

Vangkooi

Woelrat

Vangkooi

Voorwaarden vergunningvrije flora-en fauna-activiteit asbestsanering

Bijlage bij artikel 4.8.

Algemene voorwaarden

Periode: 31 augustus tot 15 maart

Gebied: buiten de bebouwde kom

Bijzondere voorwaarden

Bijzondere voorwaarde

Soort

Uitwerking bijzondere voorwaarde

activiteit

huismus

kerkuil

steenuil

steenmarter

de activiteit wordt per dak binnen vijf aaneengesloten dagen uitgevoerd;

tijdens vorst worden geen activiteiten uitgevoerd die kunnen leiden tot beschadigen of vernielen van nesten of verblijfplaatsen;

de constructie van het bouwwerk inclusief betimmering en boeiboorden blijft ongemoeid;

na afloop van de activiteit is de locatie waarop het nest of de vaste verblijfplaats was gemaakt weer geschikt en toegankelijk voor de soort;

de activiteit vindt plaats in de periode 31 augustus tot en met 15 maart en op het moment dat jongen of eieren niet in het nest aanwezig zijn.

inventarisatie

huismus

kerkuil

steenuil

steenmarter

de initiatiefnemer laat gelijktijdig met de asbestinventarisatie door een deskundige een inventarisatie van aanwezige soorten uitvoeren;

de inventarisatie van aanwezige soorten wordt beschikbaar gesteld aan het bevoegd gezag door het toe te voegen als bijlage bij de melding van de asbestinventarisatie;

de activiteit wordt binnen één jaar na de inventarisatie uitgevoerd.

ecologische begeleiding

kerkuil

steenuil

als blijkt dat een uilennest aanwezig is, wordt de uitvoering begeleid door een deskundig ecoloog of de plaatselijke uilenwerkgroep.

vervangende nestgelegenheid

kerkuil

steenuil

per aanwezig nest dat wordt vernield, beschadigd of weggenomen, stelt de initiatiefnemer voor start van de uitvoering minstens twee vervangende nestgelegenheden beschikbaar in de vorm van een nestkasten.

vervangende nestgelegenheid

huismus

per aanwezig nest dat wordt vernield, beschadigd of weggenomen, stelt de initiatiefnemer voor start van de uitvoering minstens één vervangende nestgelegenheid beschikbaar in de vorm van een nestkast en nestmateriaal.

vervangende nestgelegenheid

steenmarter

per aanwezige vaste voortplantingsplaats of rustplaats die beschadigd of vernield wordt, stelt de initiatiefnemer na afloop van de activiteit vergelijkbaar nestmateriaal beschikbaar.

Bebording waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden

Bijlage bij artikel 4.17.

afbeelding binnen de regeling

Lijst van verboden grondwaterbedreigende activiteiten

Bijlage bij afdeling 4.3.

Activiteiten die bedrijfstakken overstijgen (afdeling 3.2 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een stookinstallatie met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 100 kW

3.4

Exploiteren van een koelinstallatie met kooldioxide, koolwaterstoffen of ammoniak

3.15

Aanleggen of gebruiken van een bodemenergiesysteem

3.18

Opslaan in een opslagtank met een inhoud van meer dan 250 l of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt en een inhoud heeft van meer dan 250 l, waarvoor (in beginsel) een omgevingsvergunning is vereist

3.25 lid 1

Opslaan in een opslagplaats van gevaarlijke stoffen in verpakking, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist

3.28

Opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

3.33

Opslaan, mengen, scheiden of verdichten van bedrijfsafval of gevaarlijk afval voorafgaand aan inzameling of afgifte

3.39

Op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen buiten stortplaatsen

3.40b

Verbranden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen anders dan in een ippc-installatie

3.40d

Exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van afvalwater of een zuiveringsvoorziening voor het zuiveren van ingezameld of afgegeven afvalwater

3.41

Exploiteren van een ippc-installatie voor oppervlaktebehandeling met oplosmiddelen

3.44

Exploiteren van een ippc- of andere milieubelastende installatie voor het afvangen van kooldioxide voor ondergrondse opslag

3.47

Opslaan van grond of baggerspecie

3.48j

Complexe bedrijven (afdeling 3.3 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een Seveso-inrichting

3.50

Exploiteren van een ippc-installatie voor grootschalige energieopwekking

3.54

Exploiteren van een ippc-installatie voor een raffinaderij

3.57

Exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van cokes

3.60

Exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen

3.63

Exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor basismetaal industrie

3.66

Exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor complexe minerale industrie

3.69

Exploiteren van een ippc-installatie voor basischemie industrie

3.72

Exploiteren van een ippc-installatie voor complexe papierindustrie, houtindustrie of textielindustrie

3.75

Exploiteren van een ippc-installatie voor afvalbeheer

3.78

Exploiteren van een ippc-installatie voor de destructie of het verwerken van kadavers of dierlijk afval

3.81

Exploiteren van een ippc-installatie of een andere milieubelastende installatie voor een stortplaats of winningsafvalvoorziening

3.84

Exploiteren van een ippc-installatie voor het verbranden van afvalstoffen

3.87

Exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor grootschalige mestverwerking

3.90

Nutssector en industrie (afdeling 3.4 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Behandelen, regelen of meten van aardgas

3.97

Exploiteren van een bedrijf in de metaalproductenindustrie

3.103

Exploiteren van een bedrijf in de minerale producten industrie

3.111

Exploiteren van een bedrijf in de chemische producten industrie

3.118

Exploiteren van een bedrijf in de papierindustrie, houtindustrie, textielindustrie of leerindustrie

3.122

Exploiteren van een bedrijf in de voedingsmiddelenindustrie

3.128

Exploiteren van een bedrijf in de rubberindustrie of kunststofindustrie

3.134

Exploiteren van een bedrijf in de grafische industrie

3.140

Exploiteren van een scheepswerf

3.144

Exploiteren van een bedrijf in andere industrie

3.148

Agrarische sector (afdeling 3.6 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een veehouderij in een waterwingebied

3.200

Exploiteren van een glastuinbouwbedrijf

3.205

Telen van gewassen in de openlucht in een waterwingebied

3.208

Telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas

3.211

Exploiteren van een agrarisch loonwerkbedrijf in een waterwingebied

3.215

Exploiteren van een landbouwmechanisatiebedrijf in een waterwingebied

3.218

Exploiteren van een bedrijf voor het telen van waterplanten of kweken van waterdieren

3.221

Exploiteren van een bedrijf voor mestbehandeling in een waterwingebied

3.225

Afvalbeheer (afdeling 3.5 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een autodemontagebedrijf en tweewielerdemontagebedrijf

3.152

Exploiteren van een kringloopbedrijf of bedrijf voor reparatie van gebruikte producten

3.156

Exploiteren van een rubberrecyclingbedrijf of kunststofrecyclingbedrijf

3.159

Exploiteren van een metaalrecyclingbedrijf

3.163

Exploiteren van een recyclingbedrijf voor papier, karton, textiel, glas, hout of puin

3.167

Exploiteren van een milieustraat

3.170

Exploiteren van een zuiveringtechnisch werk

3.173

Exploiteren van een grondbank of grondreinigingsbedrijf

3.178

Verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

3.184

Dienstverlening, onderwijs en zorg (afdeling 3.7 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een chemische wasserij

3.232

Exploiteren van crematorium

3.239

Repareren en verhuren van gemotoriseerde werktuigen

3.253

Oefenen van brandbestrijdingstechnieken

3.259

Transport, logistiek en ondersteuning daarvan (afdeling 3.8 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een autobergingsbedrijf of pechhulp

3.265

Exploiteren van een brandstoffenhandel of tankopslagbedrijf

3.268

Exploiteren van een bunkerstation of andere tankplaats voor schepen

3.272

Exploiteren van een garage, autoschadeherstelbedrijf, carrosseriebouwbedrijf of autowasstraat

3.276

Exploiteren van een motorrevisiebedrijf

3.280

Exploiteren van een opslag- en transportbedrijf, groothandel of containerterminal

3.285

Exploiteren van een onderhoudswerkplaats voor autobus, trein, tram of metro

3.289

Exploiteren van een onderhoudswerkplaats voor vliegtuigen

3.292

Exploiteren van een spoorwegemplacement

3.295a

Exploiteren van een tankstation

3.296

Reinigen van opslagtanks, verpakkingen, voertuigen of containers voor gevaarlijke stoffen

3.300

Sport en recreatie (afdeling 3.9 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een terrein of gebouw voor het sporten of recreëren met gemotoriseerde voertuigen

3.304

Exploiteren van een jachthaven waar pleziervaartuigen afmeren

3.308

Exploiteren van een schietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten

3.311

Exploiteren van een sneeuwbaan of ijsbaan, als daarbij een koelinstallatie wordt gebruikt

3.314

Exploiteren van een openbaar zwembad

3.317

Mijnbouw (afdeling 3.10 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Aanleggen en exploiteren van een mijnbouwwerk

3.320

Defensie (afdeling 3.11 Bal)

Bedoeld in artikel Bal

Exploiteren van een militaire zeehaven

3.323

Exploiteren van een militaire luchthaven

3.326

Exploiteren van een militaire kazerne

3.329

Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen op militaire objecten

3.331

Gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen op militaire objecten

3.334

Houden van militaire oefeningen op militaire objecten en terreinen

3.337