Beleidsregel 2.9 Drainage

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel 2.9 Drainage

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rijn en IJssel heeft tijdens haar vergadering van 29 augustus 2023 besloten onderstaande beleidsregels vast te stellen.

2.9.1 Kader

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op het aanleggen, vervangen en wijzigen van drainagesystemen binnen het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel.

Relatie met de waterschapsverordening

Op grond van de waterschapsverordening is het verboden zonder vergunning van het bestuur drainage aan te leggen, te vervangen of te wijzigen als de drainage wordt aangelegd, vervangen of gewijzigd in:

  • natte landnatuur of in de beschermingszone van natte landnatuur;

  • een Natura 2000 gebied of in de beïnvloedingzone van Natura 2000;

  • een tijdelijke beschermingszone;

  • het stroomgebied HEN of SED; of

  • de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering of

  • de kernzone van een kade of de beschermingszone van een kade.

Op grond van de waterschapsverordening is het verboden zonder vergunning van het bestuur drainage aan te leggen, te vervangen of te wijzigen als:

  • de drainage wordt aangelegd, vervangen of gewijzigd met een maximaal drainerend peil van meer dan 0,8 m -mv;

  • bij peilgestuurde drainage: als het laagst instelbare peil meer dan 0,80 m -mv bedraagt ten opzichte van het hoogste punt van de te draineren gronden;

  • de afwatering van het perceel verschuift naar een ander stroomgebied;

  • de drainagevoorzieningen uit iets anders bestaan dan greppels, buisdrainage of sloten;

  • de uitstroomvoorziening wordt uitgevoerd met een uitstroombak; of

  • bij peilgestuurde of andere samengestelde drainage de verzamelput zich bevindt in het onderhoudspad.

De verboden gelden niet voor het vervangen van bestaande drainage als:

  • de nieuwe drainage aantoonbaar gelijk is aan de bestaande, vergunde drainage, qua diepte, lengte, breedte, onderlinge afstand en diameter; en

  • bij drainage in de gebieden bedoeld in lid 1, de nieuwe drainage een ontwateringsdiepte heeft gelijkwaardig aan de bestaande drainage, met een maximale diepte van 80 cm.

Op grond van de waterschapsverordening geldt voor gemeenten geen vergunningplicht voor het aanleggen van drainage bij de uitoefening van de gemeentelijke taak ingevolge artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1e en 2e lid van de Omgevingswet (afvoer van hemelwater en het voorkomen van grondwateroverlast).

Begripsbepaling

  • buisdrainage: buisvormig ontwateringsmiddel voor het kunstmatig beïnvloeden van de grondwaterstand;

  • drainage: de afvoer van water over of door de grond en via ontwateringsmiddelen met als doel gronden te ontwateren;

  • greppel: ondiepe gegraven geul, met een maximale diepte van 0.5 meter, bestemd voor waterafvoer vanuit een perceel;

  • HEN, SED: hoogste ecologische niveau, specifiek ecologische doelstelling;

  • sloot: een langgerekte verlaging in het terrein van beperkte breedte die permanent of periodiek stromend water bevat;

  • peilgestuurde drainage: drainagesysteem waarbij de hoogte van de (lokale) drainagebasis kan worden gestuurd;

  • uitstroomvoorziening: een constructie in een watergang waarmee water wordt geloosd. De uitstroomvoorziening betreft het gezamenlijke werk van de uitstroombuis en de bijbehorende taludafwerking;

  • watergang: oppervlaktewaterlichaam met bijbehorende taluds, onderhoudsstroken en bijbehorende kunstwerken zoals kaden, zoals vastgelegd in de legger en waterschapsverordening.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

  • Het aanleggen, vervangen of wijzigen van een drainagesysteem dat valt onder de werkingssfeer van de algemene regel Drainage is een meldingsplichtige activiteit;

  • Een uitstroomvoorziening in een watergang voor het lozen van drainagewater moet onder de werking van de algemene regel Uitstroomvoorzieningen vallen en voldoen aan het gestelde in deze algemene regel;

  • Op het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een drainagesysteem in de zoneringen van een waterkering is tevens beleidsregel 1.1 Algemene toetsingscriteria waterkeringen in, op en nabij waterkeringen van toepassing;

  • Op het aanleggen of wijzigen van een drainagesysteem op een perceel in het stroomgebied van een watergang met een HEN- of SED-functie kan tevens beleidsregel 2.4 Behoud van een goede ecologische inrichting van het watersysteem van toepassing zijn.

2.9.2 Doel van de beleidsregel

Met deze beleidsregel biedt het waterschap inzicht in de wijze waarop hij omgaat met het aanleggen, wijzigen en verwijderen van drainagesystemen. Middels (peilgestuurde) drainage wordt de grondwaterstand verlaagd. Dit kan leiden tot verdroging van percelen en/of natuurgebieden in de nabijheid van het te draineren perceel. Dit is ongewenst. Om negatieve effecten te voorkomen stelt het waterschap eisen aan het draineren van percelen.

2.9.3 Motivering van de beleidsregel

De bepalingen in deze beleidsregel hebben tot doel bij te dragen aan de functies zoals die zijn opgenomen in het Waterbeheerplan van het waterschap en de Omgevingsvisies van de provincies.

Het aanbrengen, wijzigen of vervangen van een drainagesysteem heeft tot doel een overmaat aan grondwater af te voeren en het grondwaterpeil op een zodanig peil te brengen dat het perceel in natte perioden goed bruikbaar blijft voor de toegekende functie. Zo kan drainage worden aangelegd om tijdelijke plassen op een perceel te bestrijden.

Om de grondwatersituatie goed te reguleren kan een drainagesysteem bestaan uit buisdrainagesystemen, sloten of greppels, al of niet voorzien van een peilregulerend werk. Bij peilgestuurde drainage monden de drainagevoorzieningen uit in een verzameldrain; deze mondt uit in een verzamelput die voorzien is van een instelbaar werk. Hiermee wordt de ontwateringsdiepte actief gestuurd. Dit kan voor sloten worden bereikt met een stuw. Met peilgestuurde drainage kan de ontwatering van een perceel beter worden gereguleerd dan met conventionele drainage. Dit betekent dat het grondwater langer kan worden vastgehouden, waardoor de kans op droogteschade en/of de beregeningsbehoefte afneemt.

Afhankelijk van de diepte van een drainagesysteem en de verlaging van het grondwaterpeil kunnen negatieve effecten optreden voor de omliggende percelen. Deze negatieve effecten kunnen bestaan uit gewasschade op andere percelen of aantasting van de flora in hydrologisch gevoelige natuurgebieden.

Bij het verlenen van een vergunning kunnen met het oog op de te beschermen functies voorwaarden worden gesteld aan de diepte, diameter of onderlinge afstand tussen de drainagebuizen, de plaats en hoogte waarop deze lozen en eventueel compenserende maatregelen. Bij buisdrainage is de binnenzijde van de onderkant van de drain maatgevend voor de diepte.

In de functiegebieden natte landnatuur geldt het principe stand still, step forward. Het huidige grondwaterregime moet tenminste gehandhaafd blijven.

In de functiegebieden beschermingszone natte landnatuur moet rekening worden gehouden met de kwaliteit, waterstand en stroming van het grond- en oppervlaktewater met het oog op de natuurwaarden en -doelen van het betreffende natuurgebied. Ook hier geldt het principe stand still, step forward. Beschermingszones natte landnatuur zijn zodanig begrensd dat er vanuit kan worden gegaan dat drainage in deze zones een ongewenste invloed op de grondwaterstanden in of op de grondwaterstroming naar het beschermde natuurgebied zal hebben. Drainage in deze zones is daarom ongewenst. Overigens kan, om ongewenste vernatting van landbouwgrond te compenseren, binnen een vernattingsproject de aanleg van drainage wel worden toegestaan.

Indien de initiatiefnemer kan aantonen dat de voorgenomen drainage geen effect heeft op de te beschermen natuurwaarden, zoals bij een ondoorlatende ondergrond, kan de drainage onder voorwaarden worden toegestaan.

Drainage binnen Natura 2000-gebieden en beïnvloedingszone Natura 2000 wordt alleen toegestaan indien er aantoonbaar geen schade ontstaat voor natuur, specifiek de waterafhankelijke Natura 2000-natuurtypen.

Drainage van een perceel binnen de stroomgebieden van HEN- en SED-wateren is in het algemeen ongewenst vanwege de verhoogde afvoer gedurende natte perioden op de HEN- of SED-wateren, het eerder droogvallen ervan in lange droge perioden en de mogelijke toename van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen in het water. Vanuit het Waterplan Gelderland geldt daarom voor de stroomgebieden van HEN- en SED-wateren het stand-still-principe voor het totaalbeeld van het HEN- of SED-water. Het waterschap kan daarom voorwaarden stellen bij de aanleg van drainage. Het is gewenst piekafvoeren vanuit nieuwe drainage af te remmen en stoffen op te vangen. Helofytenfilters kunnen daarbij een rol spelen. Dat kan in een waterretentie. Maar ook een sloot met enige begroeiing kan fungeren als een helofytenfilter. Daarom wordt in principe niet toegestaan dat drainage rechtstreeks loost in het HEN-of SED-water. Drainage in een stroomgebied die niet rechtstreeks uitmondt in het HEN- of SED-water is onder voorwaarden vergunningvrij tot 0,8 m. Bij de vergunningverlening voor diepere drainage houden we rekening met het verdrogend effect op het stroomgebied van HEN- of SED water.

Het vervangen van bestaande drainage, binnen het gehele beheergebied, valt onder de algemene regel drainage, indien de nieuwe drainage aantoonbaar gelijk is aan reeds vergunde/ gemelde drainage, qua draindiepte, lengte, breedte, onderlinge afstand en diameter. Hierbij geldt wel een maximale ontwateringsdiepte van 80 cm in de beschermingsgebieden, zoals hierboven benoemd. Wij sluiten hiermee aan bij het provinciale beleid van stand still, step forward. De perceeleigenaren behouden hun recht drainage toe te passen. Echter valt er wel winst te behalen door een ontwateringsdiepte van maximaal 80 cm te hanteren in de beschermingsgebieden.

2.7.4 Toetsingscriteria

1.Aan te leveren gegevens voor aanvraag vergunning

De initiatiefnemer moet bij de vergunningaanvraag aangeven wie de drainage uitvoert, in welke periode, waar de drainage wordt aangebracht, de diepte, diameter en onderlinge afstand tussen de drainagebuizen en de plaats en hoogte waarop deze lozen.

2. Natte landnatuur / beschermingszone natte landnatuur

  • Nieuwe drainage wordt niet toegestaan, tenzij de drainage deel uitmaakt van een totaalplan dat vernatting van een natuurgebied tot doel heeft.

  • Indien inzichtelijk is gemaakt dat door slecht doorlatende grond de voorgenomen drainage geen negatieve effecten heeft op de te beschermen natuur(waarden), kan de drainage onder voorwaarden worden toegestaan.

3. Natura 2000 / beïnvloedingszone Natura 2000

De initiatiefnemer moet bij de vergunningaanvraag een onderbouwende studie voegen die inzichtelijk maakt wat de effecten zijn van de voorgenomen drainage op de te beschermen waarden in het omliggende gebied. Drainage kan worden toegestaan indien er geen schade aan de te beschermen natuur(waarden) te verwachten is.

4. Tijdelijke beschermingszone

Drainage is onder voorwaarden toe te staan mits:

  • tot maximaal 0,8 m -mv wordt gedraineerd, of

  • peilgestuurde drainage wordt toegepast met een maximaal instelbaar peil van 0,8 m -mv.

5. Stroomgebied HEN- en SED-water

Bij een voorgenomen drainage binnen een stroomgebied van een HEN- of SED-water zal op grond van beleidsregel 2.4 Behoud van een goede ecologische inrichting van het watersysteem worden getoetst of, en zo ja, onder welke voorwaarden de drainage kan worden toegestaan. Drainage in het stroomgebied die niet rechtstreeks uitmondt in het HEN- of SED-water is onder voorwaarden vergunningvrij tot 0,8m beneden maaiveld. Bij de vergunningverlening voor diepere drainage houden we rekening met het verdrogend effect op het stroomgebied HEN- en SED-water.

6. Overige gebieden

Drainagediepten groter dan 0,8 m -mv zijn onder voorwaarden toe te staan indien geen schade aan waarden voor natte landnatuur te verwachten is, of schade aan overige percelen. Hierbij speelt de afstand van de natuurgebieden tot het te draineren perceel een rol, evenals de gekozen draindiepte.

Ondertekening