Beleidsregel 2.2 Bruggen

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel 2.2 Bruggen

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rijn en IJssel heeft tijdens haar vergadering van 29 augustus 2023 besloten onderstaande beleidsregels vast te stellen.

2.2.1 Kader

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op het aanbrengen, wijzigen, vervangen en onderhouden van bruggen in de kernzone en de beschermingszone van watergangen binnen het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel.

Relatie met de waterschapsverordening

Op grond van de waterschapsverordening is het verboden zonder vergunning van het bestuur een brug aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen, als de brug wordt aangelegd:

  • over een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN of SED of natte EVZ;

  • over een oppervlaktewaterlichaam binnen de kernzone van een waterkering of de

  • beschermingszone van een waterkering of binnen de kernzone van een kade of de beschermingszone van een kade; of

  • in een oppervlaktewaterlichaam waar varend onderhoud wordt gepleegd.

Op grond van de waterschapsverordening is het verboden zonder vergunning van het bestuur een brug aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen, als de brug:

  • breder is dan 4 meter of de onderzijde van de brugconstructie lager is dan het maaiveld;

  • wordt aangelegd met een afstand van minder dan 10 m tot een kunstwerk, kruising of T-kruising met een ander oppervlaktewaterlichaam of het begin van een bocht in een oppervlaktewaterlichaam;

  • wordt aangelegd met de landhoofden binnen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam;

  • een belemmering vormt voor bestaand varend medegebruik;

  • wordt aangelegd op een kadastraal perceel waar al minstens één brug aanwezig is;

  • wordt aangelegd met pijlers; of

  • wordt aangelegd waarbij het oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk wordt afgedamd.

Begripsbepaling

  • brug: werk over een watergang met de functie percelen over een watergang te ontsluiten of met elkaar te verbinden of wegen over een watergang aan te kunnen leggen;

  • geprojecteerd kunstwerk: nog niet gerealiseerd kunstwerk dat op grond van een onderliggend besluit geagendeerd staat om te worden gerealiseerd;

  • HEN, SED, natte EVZ: watergang met de functie hoogste ecologische niveau, specifiek ecologische doelstelling of natte ecologische verbindingszone;

  • landhoofd: steunpunt van een brug buiten de insteek van een watergang;

  • leggerprofiel: het in de legger vastgelegde theoretische dwarsprofiel van een watergang, inclusief de maatvoeringen;

  • maatgevend waterpeil: bij een watergang met een beweegbare stuw: het ‘streefpeil hoog’, bij een watergang met een vaste overlaat, het peil van de overlaat, beide zoals vastgelegd in de legger;

  • pijler: een verticaal ondersteunend deel van een brug op plaatsen waar een brug niet op een landhoofd rust;

  • watergang: oppervlaktewaterlichaam met bijbehorende taluds, onderhoudsstroken en bijbehorende kunstwerken zoals kaden, zoals vastgelegd in de legger en de waterschapsverordening.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

  • Het aanleggen en behouden van een brug die valt onder de werkingssfeer van de algemene regel Bruggen, is een meldingsplichtige activiteit;

  • Het verwijderen van een brug die valt onder de werkingssfeer van de algemene regel Het verwijderen van werken en beplanting nabij een watergang is een meldingsplichtige activiteit;

  • Op het aanleggen en verwijderen van een brug in de zoneringen van een waterkering is tevens beleidsregel 1.3 (Bouw)werken in, op en nabij waterkeringen van toepassing;

  • Op het aanleggen van een brug in een watergang met een HEN-, SED- of EVZ-functie kan tevens beleidsregel 2.4 Behoud van een goede ecologische inrichting van het watersysteem van toepassing zijn.

2.2.2Doel van de beleidsregel

Met deze beleidsregel biedt het waterschap inzicht in de wijze waarop het aanbrengen, onderhouden en vervangen van bruggen nabij watergangen wordt beoordeeld. Hierbij staat de borging van de doorstroming en de bergingscapaciteit van de watergang voorop. Daarnaast mogen het beheer en onderhoud van een watergang niet worden belemmerd, evenals het varend (recreatief) medegebruik van de watergang.

2.2.3Motivering van de beleidsregel

Doorstroming en bergingscapaciteit

Het is van belang dat de kernzone van de watergang blijft voldoen aan de ter plaatse geldende minimale waterkwantiteitsdoelstelling. Deze eisen zijn in de legger en in de bijlage van de waterschapsverordening vastgelegd. Een brug kan door de aanwezigheid van landhoofden en pijlers de doorstroming en de bergingscapaciteit van een watergang negatief beïnvloeden. Ophoping van drijfvuil tegen pijlers of landhoofden kan het water opstuwen. Daar staat tegenover dat wanneer een brug zonder ondersteunende pijlers en met de landhoofden buiten de kernzone wordt aangelegd, de brug nagenoeg geen effect heeft op de doorstroming en bergingscapaciteit van de watergang.

Stabiliteit van de taluds

Bij de aanleg van een brug moet rekening worden gehouden met de stabiliteit van de taluds. De (constructie van de) brug mag niet leiden tot verzakkingen van de taluds en de afwatering van het brugdek mag niet leiden tot uitspoeling van de taluds. Schaduwwerking van een brug heeft lokaal een negatief effect op de begroeiing op de taluds. Omdat de maaikorven van de onderhoudsmachines niet reiken tot onder de brug, zijn in deze beleidsregel criteria opgenomen voor de taludafwerking onder en nabij een brug.

Beheer en onderhoud, onderhoudsstroken

Een obstakelvrije onderhoudsstrook is een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van regulier of groot onderhoud. De aanwezigheid van een brug werkt belemmerend op het door het waterschap uit te voeren beheer, onderhoud en inspectie aan de watergang. Onderhoudsmachines kunnen hinder ondervinden door een brug, landhoofden of pijlers. De afstand van een brug tot een ander (bouw)werk, kunstwerk of geprojecteerd kunstwerk speelt hierbij een rol. Daarom moeten de onderhoudsstroken volledig obstakelvrij blijven en moeten de onderhoudsstroken vloeiend aansluiten op het brugdekniveau.

Beheer en onderhoud, varend onderhoud

Om varend onderhoud goed uit te kunnen voeren, moet de doorvaarthoogte minimaal 1 meter bedragen. Daarom is de afstand van de onderzijde van de brug(constructie) ten opzichte van het maatgevende waterpeil van belang. Tussen de onderzijde van de brug(constructie) en het maatgevende waterpeil en/of de insteek van de watergang moet minimaal 1 meter doorvaarthoogte bestaan.

(Recreatief) medegebruik van de watergang

Een brug mag geen belemmering vormen voor het bestaand varend (recreatief) medegebruik van de watergang.

2.2.4 Toetsingscriteria

1.Vervangen brug

Het vervangen van een brug wordt beoordeeld als het verwijderen van een brug en het aanleggen van een nieuwe brug.

2.Afweging plaatsgebondenheid

De aanvrager moet de noodzaak van de brug op de aangevraagde locatie (laten) aantonen.

3.Door het waterschap uit te voeren beheer en onderhoud

  • Een brug, inclusief leuningen en ondersteunende constructies zoals landhoofden en pijlers, mag het door of namens het waterschap uit te voeren beheer en onderhoud niet belemmeren.

  • De onderhoudsstroken moeten vloeiend aansluiten op het brugdekniveau en moeten een helling hebben van maximaal 1:8.

4.Leggerprofiel

Het leggerprofiel van de watergang mag niet worden gewijzigd.

5.Pijlers

Pijlers zijn niet toegestaan in het leggerprofiel van een watergang.

6.Afstanden tot andere werken

Een brug moet worden aangelegd op minimaal 10 meter afstand van:

  • een ander (bouw)werk in of nabij de watergang;

  • een (geprojecteerd) kunstwerk in of nabij de watergang;

  • een kruising of T-kruising met een andere watergang;

  • het begin van bocht in de watergang.

7.Stabiliteit en afwerking van de taluds

  • De stabiliteit van de taluds mag niet worden aangetast.

  • De taluds onder en aan weerszijden van de (landhoofden van een) brug moeten erosiebestendig worden afgewerkt, tenzij er sprake is van een watergang met de functie HEN, SED of EVZ;

  • De taludafwerking moet doorlopen tot de waterbodem.

8.Staat van onderhoud van de brug

Een brug en de taludafwerking moeten in goede staat van onderhoud verkeren.

9.Doorstroomcapaciteit

De doorstroomcapaciteit van de watergang moet gewaarborgd blijven, ook tijdens de aanleg van een brug.

10.Vaarwegen en recreatief medegebruik

(de aanleg van) een brug mag geen belemmering vormen voor:

  • het gebruik van een watergang die is aangewezen als vaarweg;

  • het bestaand varend recreatief medegebruik van een watergang.

11.Hoogte onderzijde brug(constructie) bij varend onderhoud

De onderzijde van de brug(constructie) moet minimaal 1 meter boven het maatgevende waterpeil en hoger dan de insteek van de watergang worden aangelegd.

12.Hoogte onderzijde brug(constructie) zonder varend onderhoud

De onderzijde van de brug(constructie) moet hoger worden aangelegd dan de insteek van de watergang.

13.Toe te passen materialen

Het gebruik van uitlogende materialen is niet toegestaan.

14.Afwatering brug

De afwatering van het brugdek moet zodanig zijn dat uitspoeling van de taluds wordt voorkomen.

15.Faunapassage

Indien de aan te leggen brug een negatief effect kan hebben op de faunapasseerbaarheid, kan het waterschap in bepaalde gevallen verlangen dat een faunapassage wordt aangelegd.

Ondertekening