Verordening Fysieke Leefomgeving Harderwijk

Geldend van 09-02-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving Harderwijk

De raad van de gemeente Harderwijk

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (nr. 02430000080741 van 11 juli 2023);

Gelet op

  • de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (grondslag Erfgoedverordening)

  • de artikelen 10.23, 10.24, tweede lid, 10.25 en 10.26 van de Wet milieubeheer (grondslag Afvalstoffenverordening);

  • de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (grondslag diverse Wabo-toestemmingen);

  • de artikelen 108, 147, 149, 154, 156, 225 en 229 van de Gemeentewet (algemene en specifieke grondslag gemeentelijke verordenende bevoegdheid).

  • Artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging;

  • Artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht, de artikelen 5.2 en 5.4 vierde lid van de Telecommunicatiewet;

  • Artikel 3 van de Winkeltijdenwet;

Overwegende dat;

  • De Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking zal treden;

  • Door de Omgevingswet in principe alle gemeentelijke regelgeving met betrekking tot de fysieke leefomgeving samengebracht zal worden, uiteindelijk in één omgevingsplan;

  • Het een omvangrijke operatie is om alle betrokken gemeentelijke regelgeving af te stemmen en te integreren;

  • Hiertoe een tussenstap nuttig is, in de vorm van het nu alvast integreren van diverse gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving, voor zover het niet om bestemmingsplannen, (ver)bouwen, openbare orde en strafbepalingen gaat;

  • Een Verordening Fysieke Leefomgeving hiervoor de goede vorm is;

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening fysieke leefomgeving Harderwijk

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

BESCHERMING MILIEU, UITERLIJK AANZIEN EN GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN (HOOFDSTUK 2)

  • a.

    Bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • c.

    Bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet; elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • d.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    Gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit Bouwwerken Leefomgeving; bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • f.

    Geveloppervlak: de oppervlakte van de gevel tussen de onderkant, bovenkant en de hoeken van een bouwwerk;

  • g.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • h.

    Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 5.1 lid 2 sub a van de Omgevingswet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • i.

    Openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • j.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • k.

    Terras: een buiten de besloten ruimte van het bedrijf liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • l.

    Tijdelijke handelsreclame: handelsreclame zoals bedoeld in sub g van dit hoofdstuk, met dien verstande dat deze niet langer dan 4 weken aanwezig is.

  • m.

    Vrijstaande reclameborden: een handelsreclame-uiting (reclamebord) die niet is bevestigd aan een onroerende zaak maar is geplaatst op de weg;

  • n.

    Weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

GELUIDHINDER (HOOFDSTUK 3)

  • a.

    Besluit: Besluit Kwaliteit Leefomgeving;

  • b.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal bedrijven is verbonden;

  • c.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal bedrijven;

  • d.

    Geluidsgevoelige gebouwen: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven;

  • e.

    Geluidsgevoelige terreinen: woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij het betreffende bedrijf;

  • f.

    Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

NATUUR (HOOFDSTUK 4)

  • a.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1 aanhef en onder a. van de Wet natuurbescherming;

  • b.

    Bomenlijst: de door het college meest recent vastgestelde Bomenlijst;

  • c.

    Boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een omtrek van de stam van minimaal dertig centimeter op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld gemeten en met een minimale lengte van 5 meter. In geval van meerdere stammen geldt de omtrek van de dikste stam;

  • d.

    Dunning: velling die uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • e.

    Hakhout: een of meer bomen die, na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • f.

    Houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen, zowel in levende als in dode toestand;

  • g.

    Motorvoertuig: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen, als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • h.

    Bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e van de Wegenverkeerswet 1994.

STANDPLAATSEN (HOOFDSTUK 5)

  • a.

    Evenement: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2:24 Apv;

  • b.

    Standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • c.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • I.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of;

    • II.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 Apv.

ERFGOED (HOOFDSTUK 6)

  • a.

    Archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • b.

    Archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • c.

    Cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • d.

    Cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • e.

    Gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • f.

    Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • g.

    Normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • h.

    Omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;

  • i.

    Rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • j.

    Stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

PARKEREN (HOOFDSTUK 7)

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb 459;

  • b.

    Motorvoertuig: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen, als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • c.

    Parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen, als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

  • d.

    Houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • e.

    Algemene vergunning: de door burgemeester en wethouders verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op alle daartoe aangewezen vergunningplaatsen, parkeerapparatuurplaatsen en de kelder van het stadhuis;

  • f.

    Bewoner: de belanghebbende die blijkens de BRP in de binnenstad woont;

  • g.

    Gehandicaptenparkeerkaart: zoals bedoeld in artikel 85 van het RVV 1990;

  • h.

    Gehandicaptenvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • i.

    Parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van centrale parkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • j.

    Parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • k.

    Parkeerplaats: het als zodanig aangegeven gedeelte van een weg of terrein dat bestemd is om te parkeren;

  • l.

    Parkeerkelder stadhuis: de onder het stadhuis aanwezige parkeerkelder die als zodanig op de kaart is aangegeven op de kaart behorende bij het besluit, bedoeld in artikel 7.1 van deze verordening;

  • m.

    Vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of vergunningplaatsen en/of in de parkeerkelder stadhuis;

  • n.

    Vergunningbewijs: het schriftelijk bewijsstuk van de vergunning, verstrekt door burgemeester en wethouders aan de vergunninghouder;

  • o.

    Vergunningplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 of gelegen is binnen een zone, aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • p.

    Vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • q.

    Werker: de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunningplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;

  • r.

    Zware werker: werker die valt onder ten minste één van de volgende categorieën:

    • -

      zij die levensreddende of spoedeisende medische hulp verrichten of moeten verrichten in de binnenstad;

    • -

      zij die geregeld zware materialen moeten vervoeren of omvangrijk gereedschap bij zich hebben;

    • -

      zij die een winkel in de binnenstad gevestigd hebben in de uitvoering waarvan bezorging essentieel is, zijnde uitsluitend bloemenzaken, bakkers en groentezaken.

AFVALSTOFFEN (HOOFDSTUK 8)

  • a.

    Bioafval: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelenafval en keukenafval afkomstig van huishoudens;

  • b.

    Inzamelmiddel: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, ten behoeve van een huishouden;

  • c.

    Inzamelplaats: daartoe op grond van artikel 8.4 aangewezen plaats;

  • d.

    Inzamelvoorziening: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats ten behoeve van meerdere huishoudens;

  • e.

    Perceel: perceel waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

BEGRAAFPLAATSEN (HOOFDSTUK 9)

  • a.

    Begraafplaats(en): de begraafplaatsen Oostergaarde en Elzenhof;

  • b.

    Graf: een zandgraf of keldergraf;

  • c.

    Grafkelder: een betonnen of gemetselde constructie waarin een of meerdere lijken worden begraven of asbussen worden bijgezet; grafkelders kunnen onderdeel zijn van een bovengrondse muur of wand;

  • d.

    Asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • e.

    Urn: een voorwerp ter berging van een of meer asbussen;

  • f.

    Particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • i.

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • ii.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • iii.

      het doen verstrooien van as.

  • g.

    Algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

  • h.

    Particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • i.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • ii.

      het doen verstrooien van as.

  • i.

    Algemeen urnengraf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

  • j.

    Particuliere urnennis: een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • k.

    Particuliere gedenkplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om overledenen te gedenken;

  • l.

    Verstrooiingsplaats: een plaats waarop as wordt verstrooid;

  • m.

    Grafbedekking: gedenkteken en grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooiingsplaats;

  • n.

    Beheerder: de ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats(en) of degene die hem vervangt;

  • o.

    Rechthebbende: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een particulier graf, een particulier urnengraf of een particuliere gedenkplaats, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

  • p.

    Gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een recht tot gebruik van een ruimte in een algemeen graf of een algemeen urnengraf is verleend, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

  • q.

    particulier natuurgraf: een eeuwigdurende graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen begraven en begraven houden van een lijk in een natuurlijk afbreekbaar lijkomhulsel voor onbepaalde tijd, bestaande uit een vierkant van 3 bij 3 meter waarbinnen een graf van 2 bij 1 is gesitueerd.

ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUREN (HOOFDSTUK 10)

  • a.

    Regio Noord-Veluwe: samenwerking van zes gemeenten, plus de gemeenten Hattem en Heerde, waarbinnen uniforme afspraken gelden voor netbeheerders;

  • b.

    Net of netwerk: samenstel van ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie (een, al dan niet openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 onder e en h van de Telecommunicatiewet);

  • c.

    Kabels en leidingen: kabels en/of leidingen als onderdeel van een net(werk), daaronder ook begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behalve voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer en ook omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, voorbeelden van deze kabels en leidingen zijn telecommunicatie- en omroepkabels, elektriciteitskabels (koppel-, transport- en distributiekabels), gasleidingen (transport-, distributie- en dienstleidingen), waterleidingen en kabels en leidingen voor industriële netwerken;

  • d.

    (huis)Aansluiting: het gedeelte van de kabel of leiding door openbare grond dat een netwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt ten behoeve van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet Waardering Onroerende Zaken, of met een ander netwerk;

  • e.

    Openbare gronden: openbare gronden, als genoemd in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet;

  • f.

    Netbeheerder: de rechtspersoon die is aangewezen als beheerder van een net of netwerk voor de levering van elektriciteit, gas, water, aardwarmte of WKO, dan wel aanbieder is van een (al dan niet openbaar) elektronisch communicatienetwerk;

  • g.

    Grondroerder: degene, waaronder de netbeheerder, onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht;

  • h.

    Gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 1, van de Belemmeringenwet Privaatrecht of in artikel 5.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet;

  • i.

    Coördinatieverplichting: de coördinerende rol van de gemeente over de aanleg, instandhouding en opruiming van alle kabels en leidingen in de gehele openbare grond binnen de gemeentelijke grenzen;

  • j.

    Werkzaamheden: handmatige en mechanische (graaf)werkzaamheden in de openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen en daarnaast alle werkzaamheden die de gemeente uit hoofde van haar functie als beheerder van openbare grond in het kader van kabels en leidingen dient uit te voeren;

  • k.

    Spoedeisende reparatie of onderhoudswerk waarvan uitstel niet mogelijk is als een werkzaamheden: ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net is opgetreden;

  • l.

    Werkzaamheden van het aanbrengen of verwijderen van kabels en leidingen in minder ingrijpende aard: reeds aangebrachte voorzieningen (mantelbuizen); reparaties of onderhoudswerk aan kabels en leidingen met een lengte van minder dan vijfentwintig (25) meter en niet vallend onder onderdeel k van deze begripsbepalingen; het maken van (huis)aansluitingen, waarbij geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist, tot een lengte van vijfentwintig (25) meter;

  • m.

    Instemmingsbesluit: besluit van het college op een aanvraag van voorgenomen werkzaamheden;

  • n.

    Werken: een constructie, of werkzaamheden, niet zijnde een gebouw, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • o.

    Niet-openbare kabels en leidingen (dan wel het netwerk waartoe deze behoren): leidingen die niet gebruikt worden om openbare (voor het publiek beschikbare) diensten aan te bieden;

  • p.

    Marktconforme kosten: kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt;

  • q.

    Breekverbod: verbod voor het uitvoeren van breek- en/of graafwerkzaamheden in de grond, geldend bij extreme weersomstandigheden;

  • r.

    Uitvoeringsvoorschriften: uitvoeringsvoorschriften volgens het “Handboek kabels en leidingen van de regio Noord-Veluwe”;

  • s.

    Omwonenden: de bewoners en bedrijfsmatige gebruikers van alle percelen, grenzend aan het tracé van kabels en leidingen;

  • t.

    Registratiesysteem: geautomatiseerd systeem waarin meldingen van (graaf)werkzaamheden aan kabels en leidingen worden verwerkt door of namens de gemeente.

MARKT (HOOFDSTUK 11)

  • a.

    Markt: de door het college ingestelde warenmarkt;

  • b.

    Standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • c.

    Vaste standplaats: de standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

  • d.

    Dagplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • e.

    Standwerken: de activiteit voor de verkoop van één artikelsoort waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

  • f.

    Standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • g.

    Vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

  • h.

    Anciënniteitlijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste standplaats;

  • i.

    Marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college.

RIOOL (HOOFDSTUK 12)

  • a.

    Hoofd: de directeur van het domein Stad en Omgeving;

  • b.

    Eigenaar: de beheerder van- en voorts ieder, die krachtens enig zakelijk recht, bezit daaronder begrepen, beschikking heeft over enig onroerend goed;

  • c.

    Hoofdriool: de doorgaande rioolleiding in de openbare weg;

  • d.

    Dienstriool: de rioolleiding, welke loopt van het hoofdriool tot de plaatsen van afvoer van het aangesloten perceel.

HAVEN (HOOFDSTUK 13)

  • a.

    behoudsorganisatie: vereniging of stichting die het behoud van traditionele vaartuigen nastreeft;

  • b.

    FVEN (Federatie Varend Erfgoed Nederland): de FVEN is de overkoepelende organisatie van de behoudsorganisaties voor historische schepen. De FVEN behartigt de gemeenschappelijke belangen van de behoudsorganisaties, en coördineert en stimuleert activiteiten die van belang zijn voor het Varend Erfgoed. Daarnaast faciliteert de koepel de behoudsorganisaties, waaronder de registratie in het Register Varend Erfgoed Nederland (RVEN);

  • c.

    Historisch schip: een vaartuig dat bestemd is en gebruikt wordt om te varen en dat voldoet aan het in het Beleid historische schepen Harderwijk opgenomen toetsingskader;

  • d.

    Havenmeester: de door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen functionaris / ambtenaar, zijn plaatsvervanger, alsmede bij afwezigheid van hen de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast met het toezicht op het openbaar water;

  • e.

    Havens en wateren: alle havens voor de beroepsvaart en pleziervaart alsmede alle andere bevaarbare wateren binnen de grenzen van de gemeente Harderwijk;

  • f.

    Kade: een aan een haven grenzend gebied;

  • g.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • h.

    RVEN (Register Varend Erfgoed Nederland): de RVEN is een register waarin schepen zijn opgenomen die voldoen aan de criteria van de FVEN en de bij de FVEN aangesloten behoudsorganisaties voor het type schip;

  • i.

    Schip: elk vaartuig, hoe ook genaamd en van welke grootte, inhoud, toerusting of inrichting het ook zij, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water;

  • j.

    Vaartuig: elk drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebruikt, dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen/en drijvend lichaam voor vervoer of transport over wateroppervlakten;

  • k.

    Wonen: het wonen op een historisch schip, binnen de kaders die in het Beleid historische schepen Harderwijk zijn opgenomen.

WINKELTIJDEN (HOOFDSTUK 14)

  • a.

    de wet: de Winkeltijdenwet;

  • b.

    feestdagen: feestdagen: Nieuwjaarsdag, Eerste Paasdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste Pinksterdag, Tweede pinksterdag, Eerste Kerstdag en Tweede kerstdag.

  • c.

    SBI: Standaard Bedrijfsindeling 2008 van de Kamer van Koophandel (versie SBI codering 2018). Wanneer de in deze verordening genoemde SBI wordt gewijzigd door de Kamer van Koophandel, dan moet voor de in deze verordening genoemde SBI de meest recente SBI worden gelezen, zoals gepubliceerd door de Kamer van Koophandel.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Harderwijk.

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

De doelen van de Verordening Fysieke Leefomgeving Harderwijk zijn:

  • a.

    een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden, en

  • b.

    een doelmatig beheer en gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Artikel 1.4 Beslistermijn

  • 1. Voor zover niet anders bepaald in de hoofdstukken van deze verordening beslist het bevoegd bestuursorgaan op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Voor zover niet anders bepaald in de hoofdstukken van deze verordening kan het bevoegd bestuursorgaan de in lid 1 genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen. Hiervan dient het bevoegd bestuursorgaan de aanvrager binnen de in het eerste lid genoemde termijn in kennis te stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

  • 4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de aanvragen genoemd in artikel 13.4 en hoofdstuk 14. De artikelen 13.5, lid 2 en 14.1, lid 2 zijn van toepassing op het bepaalde in artikel 13.4 en hoofdstuk 14.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing in deze verordening, tenzij anders bepaald in de hoofdstukken.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1.7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder van de vergunning/ontheffing dit verzoekt.

Artikel 1.8 Termijnen vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1.9 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan op algemene gronden worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1.10 Handhaving door toezichthouders en/of opsporingsambtenaren

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 2: BESCHERMING MILIEU, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN

PARAGRAAF 1 VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1. Het is verboden een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan een openbare plaats, de bruikbaarheid daarvan belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de openbare plaats; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het zonder vergunning verboden de openbare plaats te gebruiken als terras. Dit verbod geldt niet, indien er een exploitatievergunning, als bedoeld in art. 2:28 Apv, is verleend met inbegrip van het terras.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 11.1;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.1; en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of een provinciale verordening.

  • 8. Het is verboden voorwerpen aan te brengen of vast te maken aan bomen of aan objecten die zijn bestemd voor of gebruikt worden ten behoeve van de openbare dienst.

Artikel 2.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij het omgevingsplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2.3 (Omgevings)vergunning voor het maken en veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • f.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 2.4 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen of andere voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringwet Privaatrecht.

  • 4. Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in het eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 5. Het in het vierde lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 6. Het in het vierde lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Het college kan ter zake nadere regels stellen.

PARAGRAAF 2 VEILIGHEID OP DE WEG OF OP EEN ANDERE PLAATS

Artikel 2.5 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in stuifzandgebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode en/of als een fase 2 (voorheen: code rood) is afgegeven voor natuurgebieden, zolang deze fase 2 van toepassing is;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.7 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de hoogspanningslijnen en de veiligheid daarvan en vooraf hierover schriftelijk advies is ingewonnen van de beheerder van de betrokken hoogspanningslijnen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.8 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of een provinciale omgevingsverordening.

PARAGRAAF 3 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 2.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 2.10 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen, als bedoeld in art. 1.1 hoofdstuk 2 onder h, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Omgevingswet of door of krachtens een provinciale omgevingsverordening.

PARAGRAAF 4 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 2.11 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 2.12 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 2.11, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 2.11, derde lid.

PARAGRAAF 5 HANDELSRECLAME

Artikel 2.13 Verbod aanbrengen handelsreclame zonder omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      handelsreclame aangebracht achter de binnenzijde of op de buitenzijde van een doorzichtige raam/venster op de begane grondverdieping van een gebouw mits:

      • -

        per raam/venster maximaal 1/3 deel van het vensteroppervlak wordt benut voor handelsreclame

      • -

        indien op de buitenzijde, plat op het venster is aangebracht en niet dikker is dan 3 mm;

      • -

        het handelsreclame betreft van diensten of producten die in het betreffende bouwwerk of het bijbehorende perceel plaatsvinden respectievelijk worden verkocht

      • -

        het geen bewegende, knipperde en periodiek oplichtende handelsreclame betreft

    • b.

      handelsreclame op zuilen, borden, muren of op andere bouwwerken, aangewezen door de overheid;

    • c.

      handelsreclame betrekking hebbend op:

      • -

        openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf, dat in of op het bouwwerk wordt uitgeoefend of waarvoor deze zaak is bestemd, zomede op naamborden;

    • mits deze handelsreclame, gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2en geen van alle een grotere afmeting in één richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen plat zijn aangebracht op of aan het bouwwerk;

    • d.

      handelsreclame, betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de naam van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zover zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      handelsreclame aan gebouwen en in openbaar vervoer (inclusief bushokjes), indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f.

      handelsreclame op of aan een bouwwerk mits:

      • -

        het een wijziging betreft van een bestaande legale handelsreclame;

      • -

        de afmetingen (lengte, breedte en/of hoogte) niet groter worden en de positie niet wijzigt;

      • -

        het geen bewegende, knipperde of periodiek oplichtende handelsreclame betreft;

      • -

        het handelsreclame betreft van diensten of producten die in het betreffende bouwwerk plaatsvinden, respectievelijk worden verkocht

    • g.

      handelsreclame op de gevel van een bestaand bedrijfspand, die gelegen op één van de bedrijventerreinen, mits:

      • -

        plat aangebracht op gevel, de gezamenlijke oppervlakte van alle reclame-uitingen op de betreffende gevel niet meer dan 15% van het betreffende geveloppervlak bedraagt

      • -

        haaks aangebracht op de gevel, niet meer dan 1 meter uit de gevel steekt;

      • -

        het handelsreclame betreft van diensten of producten die in het betreffende pand/perceel plaatsvinden respectievelijk worden verkocht;

      • -

        niet boven de dakrand uitsteekt, of op het dak is geplaatst;

      • -

        het geen bewegende, knipperde of periodiek oplichtende handelsreclame betreft;

    • h.

      handelsreclame op of aan een vlaggenmast, reclamezuil of reclamebord, die volgens de welstandsnota welstandsvrij is mits:

      • -

        het geen bewegende, knipperde of periodiek oplichtende handelsreclame betreft;

      • -

        het handelsreclame betreft van diensten of producten die in of bij het bijbehorende gebouw of perceel plaatsvinden, respectievelijk worden verkocht.

Artikel 2.14 Tijdelijke handelsreclame

  • 1. Het in artikel 2.13 lid 1 gestelde verbod geldt niet voor tijdelijke handelsreclame, voor zolang deze feitelijke betekenis heeft en voldaan is aan de in het tweede lid van dit artikel opgenomen criteria.

  • 2. De in het derde lid gestelde criteria gelden niet voor reclame-uitingen in het inwendige gedeelte van het onroerend goed, ook niet als deze zichtbaar zijn vanaf de weg.

  • 3. Tijdelijke handelsreclame zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel moet betrekking hebben op de dienst die wordt verleend of het bedrijf of het beroep dat wordt uitgeoefend in de onroerende zaak. Voor de binnenstad geldt dat het gebruik van fluorescerende kleuren of spiegelende materialen niet is toegestaan en maximaal 1 tijdelijke handelsreclame-uiting per onroerende zaak is toegestaan.

  • 4. Tijdelijke reclame mag maximaal tweemaal per kalenderjaar per bouwwerk en per onderneming worden aangebracht. Per keer mag de tijdelijke handelsreclame maximaal 4 weken aanwezig zijn.

  • 5. Aan het bevoegd gezag kan, schriftelijk en onder opgaaf van redenen, worden verzocht de tijdelijke reclame voor een langere duur dan 4 weken in stand te houden. Het bevoegd gezag beslist binnen vier weken na ontvangst van het in dit artikellid bedoelde verzoek of, en zo ja, voor welke periode, de tijdelijke reclame kan worden toegestaan.

Artikel 2.15 Indieningsvereisten aanvraag reclamevergunning

  • 1. Onverminderd het gestelde in de Algemene wet bestuursrecht en de ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) moet een aanvraag om omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 1, lid 1, bij het bevoegd gezag worden ingediend onder overlegging van:

    • a.

      een tekening op een schaal van één op honderd, van het bouwwerk met op dezelfde schaal de plaats waar het opschrift, de aankondiging of afbeelding zal worden aangebracht.

Artikel 2.16 Weigeringsgronden reclamevergunning

  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2.13, lid 1 kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor de omgeving gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

  • 2. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden, die uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen, die de vergunningverlening beoogt.

Artikel 2.17 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 2.13 lid 2, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

Artikel 2.18 Hardheidsclausule

In gevallen dat de toepassing van deze paragraaf tot een onredelijke of onbillijke beslissing leidt, kan het bevoegd gezag, ter zijner beoordeling in afwijking van de bepalingen in artikel 2.13, 2.14 en 2.16 een handelsreclame toe staan.

HOOFDSTUK 3: GELUIDHINDER

Artikel 3.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 3.3 van deze verordening gelden niet op ten hoogste tien door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: de binnenstad van Harderwijk zoals gedefinieerd in het gemeentelijk geluidbeleid voor de binnenstad, de rest van de bebouwde- en de onbebouwde kom van Harderwijk, Hierden.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor de eerste collectieve festiviteit bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Bij een festiviteit, zoals bedoeld in lid 1, blijven de ramen van de ruimte(s) waarin de festiviteit plaatsvindt gesloten en worden deuren die de ruimte(s) verbinden met de buitenlucht uitsluitend geopend voor het onmiddellijk doorlaten van bezoekers en goederen. In gevallen van nood is het verbod uit dit lid niet van toepassing.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 3.3 van deze verordening - uiterlijk om 00.30 uur te worden beëindigd.

Artikel 3.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een bedrijf toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 3.3 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de vergunning ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Wanneer een bedrijf beschikt over een goed werkende geluidssluis geldt in afwijking van lid 1 dat het de bedrijf is toegestaan om per kalenderjaar acht incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 3.3 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de vergunning ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Onder geluidssluis wordt verstaan de ruimte die zich bevindt tussen de buitenlucht en de ruimte waarin de festiviteit plaatsvindt, en welke is gericht op het reduceren van geluidsoverlast door de plaatsing van twee goed sluitende deuren waarvan één toegang geeft tot de buitenlucht en één tot de ruimte waarin de festiviteit plaatsvindt en die niet gelijktijdig geopend worden.

  • 4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 5. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de bedrijf een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 3.3 van deze verordening - uiterlijk om 00.30 uur beëindigd.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 3.3 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen bedrijven is de onder f. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden gelden als maximaal toegestane waarden;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • c.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • d.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • e.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • f.

      Tabel

       

      7.00 – 19.00 uur

      19.00 – 23.00 uur

      23.00 – 7.00 uur

      Lar.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      Lar.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 B(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2. Onversterkte muziek vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een bedrijf gedurende de dag- en avondperiode, is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3. Indien bij het oefenen zoals bedoeld in lid 2, versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Bij het ten gehore brengen van in lid 2 bedoeld muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 3.1 en artikel 3.2.

Artikel 3.4 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Van geluidhinder is sprake indien de waarden in de onderstaande tabel worden overschreden.

     

    7.00-19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00

    uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie) toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of een provinciale omgevingsverordening.

HOOFDSTUK 4: NATUUR

PARAGRAAF 1 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4.1 Bomenlijst

  • 1. Het college is bevoegd de bomenlijst te beheren.

  • 2. De bomenlijst omvat ten minste een voor ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelnummer, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.

  • 3. De eigenaar van een houtopstand die op de lijst staat, is verplicht schriftelijk aan het college mededeling te doen van:

    • a.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand anders dan door velling op grond van een verleende vergunning. De mededeling dient te geschieden binnen 4 weken na het geheel of gedeeltelijk tenietgaan;

    • b.

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan als gevolg van voorgenomen werkzaamheden van welke aard dan ook. De mededeling dient te geschieden onmiddellijk indien sprake is van dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 4. Indien er werkzaamheden gepland staan binnen de kroonprojectie van een houtopstand die op de bomenlijst voorkomt, dient er tenminste 8 weken voor aanvang van de voorgenomen werkzaamheden een kapvergunningaanvraag te worden ingediend.

Artikel 4.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen, wanneer deze houtopstand voorkomt op de Bomenlijst, in eigendom is van de gemeente Harderwijk of zich bevindt buiten de bebouwde kom.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor:

    • a.

      zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet natuurbescherming;

    • b.

      vruchtbomen die deel uitmaken van een bedrijfsmatige exploitatie;

    • c.

      bomen die moeten worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.

    • d.

      acute noodsituaties, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.

    • e.

      hakhout indien de kapmaatregel noodzakelijk is voor het duurzaam in stand houden van het hakhoutelement indien niet meer dan 30% van de kroonomvang door de kapmaatregel verloren gaat;

    • f.

      dunning waarbij niet meer dan 30% van de kroonomvang verloren gaat.

  • 4. Een vergunning voor het vellen van waardevolle bomen (categorie 2 Bomenlijst) wordt slechts verleend, indien:

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand, of

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade, en

    • c.

      alternatieven zijn onderzocht.

  • 5. Aan een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand kan het voorschrift worden verbonden dat overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 6. Indien het niet mogelijk is om te herplanten, kan aan een omgevingsvergunning het voorschrift worden verbonden dat een geldelijke bijdrage wordt gestort in de voorziening ‘bomenfonds’.

  • 7. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het vijfde en/of zesde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 8. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder vellen mede verstaan, rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • 9. Het college kan nadere regels stellen, met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden uit dit artikel.

Artikel 4.3 Kappen zonder vergunning en instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een houtopstand, waarop het verbod van toepassing is, zonder vergunning is gekapt, legt het bevoegd gezag de verplichting op te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen en binnen een door haar te bepalen termijn. Is herplant op de betreffende locatie niet mogelijk dan kan per gevelde houtopstand een financiële bijdrage worden verlangd voor groencompensatie op een andere locatie binnen de gemeente.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door haar te geven aanwijzingen binnen een door haar te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen, met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden uit dit artikel.

PARAGRAAF 2 BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Artikel 4.4 Bescherming groenvoorzieningen

Het is verboden op een openbare plaats schade toe te brengen aan groenvoorzieningen, zoals groenstroken, grasperken, bomen, bloem- en heesterperken en bloembakken.

Artikel 4.5 Crossterreinaen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 4.6 Beperking verkeer natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens een provinciale verordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 4.7 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven; onder sfeervuren worden geen kampvuren en vuren van grotere en grote omvang verstaan;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het college kan gebieden of plaatsen aanwijzen waar het verbod niet geldt en kan daarvoor nadere regels stellen.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of een provinciale verordening.

HOOFDSTUK 5: STANDPLAATSEN

Artikel 5.1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.9 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

Artikel 5.2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.3 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5.1, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5.1, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

HOOFDSTUK 6: ERFGOED

Artikel 6.1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2. eerste lid van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

PARAGRAAF 1 AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 6.2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 6.3 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6.2 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6.4 Voorbescherming

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6.2 eerste lid advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevinsgwet.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6.5 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6.2 eerste lid advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevinsgwet.

  • 2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 6.6 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 6.7 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6.8 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 6.5 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6.2 eerste lid.

  • 3. Paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 6.7 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 6.9 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 1 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

PARAGRAAF 2 BESCHERMING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 6.10 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 6.11 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6.12. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 6.13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

PARAGRAAF 3 RIJKSMONUMENTEN

Artikel 6.14 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid. Artikel , tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

PARAGRAAF 4 GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Artikel 6.15 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid. Artikel 6.5, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functieaanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads-of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 6.16 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6.15, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet als bedoeld in artikel 2.34 lid 3 van de Omgevingswet of;

  • 3. Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6.17 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is in een gemeentelijk beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 6.12 en 6.13 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. artikel 3.6 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving.

PARAGRAAF 5 VANGNET ARCHEOLOGIE

Artikel 6.18 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving , tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1 van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de Beleidskaart Archeologie en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de door de raad aangeven beleidsregels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er een lage archeologische verwachting is.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Artikel 6.19 Overgangsbepaling

Een krachtens de Erfgoedverordening Harderwijk 2017 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

HOOFDSTUK 7: PARKEREN

PARAGRAAF 1 PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN

Artikel 7.1 Aanwijzen parkeergelegenheden

  • 1. Burgemeester en wethouders wijzen bij openbaar te maken besluit, de weggedeelten en terreinen aan die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de parkeerregulering of om andere dringende redenen tijdelijk van de in het eerste en/of tweede lid bedoelde beslissing bij openbaar te maken besluit afwijkende maatregelen treffen.

Artikel 7.2 Vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek vergunning verlenen voor het parkeren op daartoe aangewezen vergunningplaatsen, parkeerapparatuurplaatsen of in de kelder van het stadhuis.

  • 3. De vergunning, bedoeld in lid 1, geeft geen recht op een parkeerplaats.

Artikel 7.3 Bewonersvergunning

  • 1. Een bewoner zijnde eigenaar of houder van een motorvoertuig en geen bewoner zijnde van een wooncomplex die parkeergelegenheid heeft op eigen erf, bijvoorbeeld Pius en Muntplein, kan in aanmerking komen voor een vergunningplaats en/of een plaats in de kelder van het stadhuis.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid, met uitzondering van bewoners van een wooncomplex met parkeergelegenheid op eigen erf bijvoorbeeld Pius en Muntplein, in het belang van de parkeerregulering een bewoner vergunning verlenen voor een parkeerapparatuurplaats.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen het maximaal aantal uit te geven vergunningen voor de vergunningplaatsen, parkeerkelder stadhuis en parkeerapparatuurplaatsen vaststellen. Een bewoner wordt op verzoek op een wachtlijst geplaatst wanneer het vastgestelde aantal vergunningen is uitgegeven. Een vergunning wordt steeds verleend aan de als eerste op een wachtlijst geplaatste bewoner.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het eerste en/of tweede lid genoemde voorwaarden.

Artikel 7.4 Werkersvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek van de directie van een bedrijf een vergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunningplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang is van diens beroeps- of bedrijfsvoering noodzakelijk is in dit gebied een motorvoertuig te parkeren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1 aan een zware werker vergunning verlenen op een daartoe aangewezen vergunningplaats en/of parkeerapparatuurplaats en/of parkeerkelder stadhuis dan wel een algemene vergunning.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan de in lid 1 of 2 genoemde voorwaarden.

Artikel 7.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan de vergunning, bedoeld in de artikelen 7.3 en 7.4, kunnen door burgemeester en wethouders zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      aanwijzingen van politieambtenaren en andere door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren dient onmiddellijk gevolg te worden gegeven;

    • b.

      op een daartoe strekkend verzoek van de hiervoor genoemde ambtenaren dient het vergunningbewijs onmiddellijk aan hen overhandigd te worden;

    • c.

      het is de vergunninghouder niet toegestaan om zijn vergunningbewijs, al dan niet tegen betaling, aan derden beschikbaar te stellen, met uitzondering van werkgevers die deze vergunningen aan de werknemers beschikbaar stellen;

    • d.

      de vergunninghouder is verplicht om wijzigingen in één of meer van de omstandigheden die relevant waren voor het verstrekken van de vergunning terstond te melden aan burgemeester en wethouders;

    • e.

      bij het parkeren in het vergunningengebied moet een doorrijbreedte worden vrijgelaten die zodanig is dat een voertuig met een breedte van 2.60 meter te allen tijde ongehinderd kan passeren;

    • f.

      indien de vergunning geldig is voor de kelder van het stadhuis mag daarvan geen gebruikgemaakt worden door auto's voorzien van een L.P.G.-installatie.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 7.6 Vergunningtermijn en vergunningvorm

  • 1. Een vergunning wordt verleend voor een kalenderjaar of het deel daarvan. Binnen dat tijdvak kan de geldigheidsduur worden beperkt tot bepaalde dagen en/of tot bepaalde tijden en/of tot bepaalde parkeerplaatsen.

  • 2. het vergunningsbewijs vermeldt ten minste:

    • a.

      naam van het bedrijf;

    • b.

      het kenteken van het motorvoertuig;

    • c.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • d.

      de periode waarvoor de vergunning geldt.

Artikel 7.7 Intrekking of wijziging van de vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    ingeval van overlijden van de vergunninghouder;

  • c.

    wanneer de vergunninghouder het gebied waarvoor de vergunning is verleend verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

  • d.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden die relevant waren voor de vergunningverlening;

  • e.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen of wordt gewijzigd;

  • f.

    indien aan de in het gebied gelegen terreinen of weggedeelten, waarvoor de vergunning is verleend, de bestemming voor parkeerdoeleinden wordt ontnomen;

  • g.

    indien gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • h.

    wanneer blijkt, dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • i.

    om redenen van openbaar belang;

  • j.

    bij misbruik.

PARAGRAAF 2 VERBODSBEPALINGEN

Artikel 7.8 Gebruik parkeerplaats

  • 1. Het is verboden enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een vergunningplaats;

    • c.

      in de kelder van het stadhuis.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij een parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan dat daardoor een normaal gebruik van die meter belemmerd of verhinderd wordt.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 7.9 In werking stellen parkeerapparatuur

  • 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden met een motorvoertuig te parkeren in strijd met enige in de kennisgeving op de parkeerapparatuur en/of op bijbehorende borden gegeven aanwijzing, met uitzondering van de betaling van parkeergeld.

Artikel 7.10 Parkeren motorvoertuig

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunningplaats of in de kelder van het stadhuis slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van het vergunningbewijs;

    • b.

      in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van gehandicaptenvoertuigen en bestuurders van motorvoertuigen, waarin op de voorgeschreven wijze een geldige en behoorlijk leesbare gehandicaptenparkeerkaart is aangebracht. Zij mogen niet langer dan drie uur parkeren en bestuurders van een motorvoertuig moeten daarbij duidelijk zichtbaar een parkeerschijf voeren waarmee het tijdstip waarop met parkeren is begonnen wordt aangegeven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

PARAGRAAF 3 PARKEEREXCESSEN

Artikel 7.11 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a)

    voertuigen: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens, als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990), met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b)

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen, als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 7.12 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op een openbare plaats te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      een openbare plaats als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 7.13 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen openbare plaats een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 7.14 Defecte voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op een openbare plaats te parkeren.

Artikel 7.15 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op een openbare plaats te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 7.16 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden is bestemd en in gebruik is, te plaatsen of te hebben op een openbare plaats.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden is bestemd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een openbare plaats. Dit verbod geldt ook voor aanhangwagens.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of een provinciale verordening.

Artikel 7.17 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op een openbare plaats te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7.18 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter of een breedte van meer dan 2 meter te parkeren op een openbare plaats, gelegen binnen de bebouwde kom.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen openbare plaats gelegen buiten de bebouwde kom.

  • 3. Het in lid 1 en 2 gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 8.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het in lid 1 gestelde verbod geldt niet voor de door het college aangewezen weggedeelten of andere openbare plaatsen.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 7.19 Parkeren uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op een openbare plaats te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 7.20 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7.21 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare ruimte of gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 3. Het is verboden fietsen en bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op of aan de weg te laten staan.

HOOFDSTUK 8: AFVALSTOFFEN

PARAGRAAF 1 ALGEMEEN

Artikel 8.1 Doelstelling

De toepassing van deze verordening is gericht op de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

PARAGRAAF 2 HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN

Artikel 8.2 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1. Burgemeester en wethouders wijzen de inzameldienst aan die is belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt.

Artikel 8.3 Regulering van andere inzamelaars

  • 1. Het is voor anderen dan de inzameldienst verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij de inzamelaar:

    • a.

      daartoe is aangewezen door burgemeester en wethouders;

    • b.

      bij nadere regels van burgemeester en wethouders van het verbod is vrijgesteld; of

    • c.

      verplicht is tot inname, bedoeld in artikel 9.5.2, derde lid, aanhef en onderdeel b, of vierde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2. Op de aanwijzing van een inzamelaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, is artikel 8.2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.4 Aanwijzing van inzamelplaats

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

Artikel 8.5 Algemene verboden

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

    • a.

      ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid;

    • b.

      over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid; of

    • c.

      achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 8.4.

Artikel 8.6 Gescheiden afvalinzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk door de inzameldienst worden ingezameld, over de frequentie van de inzameling van elk van deze bestanddelen, en over de locaties van deze inzameling bij of nabij elk perceel.

  • 2. In ieder geval de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen worden afzonderlijk ingezameld:

    • a.

      bioafval;

    • b.

      oud papier en karton;

    • c.

      verpakkingsglas;

    • d.

      textiel;

    • e.

      klein chemisch afval;

    • f.

      grof tuinafval;

    • g.

      grof huishoudelijk afval;

    • h.

      huishoudelijk restafval;

    • i.

      afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

  • 3. Plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons worden gezamenlijk met het restafval ingezameld.

Artikel 8.7 Gescheiden aanbieding

  • 1. Het is verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 8.6, anders dan afzonderlijk:

    • a.

      ter inzameling aan te bieden;

    • b.

      achter te laten op een inzamelplaats als bedoeld in artikel 8.4.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen waarvoor geen gescheiden inzameling geldt als bedoeld in artikel 8.6 anders aan te bieden dan afzonderlijk of gezamenlijk met de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, genoemd in artikel 8.6, derde lid.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen. Deze regels kunnen voor categorieën van gevallen of personen een vrijstelling inhouden van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.8 Tijdstip van aanbieding

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door burgemeester en wethouders daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 8.9 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouder te stellen regels over het gebruik van:

    • a.

      inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

    • b.

      inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • 2. Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de bepaalde dag en tijden, bedoeld in artikel 8.8 buiten een perceel te laten staan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

PARAGRAAF 3 BEDRIJFSAFVALSTOFFEN

Artikel 8.10 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Burgemeester en wethouders kunnen bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden

ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen op grond van artikel 8.2, in gevallen waarin de voor deze inzameling krachtens Verordening reinigingsheffingen verschuldigde heffing is voldaan.

Artikel 8.11 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 8.10 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden of over te dragen, of bij een inzamelplaats als bedoeld in artikel 8.4, achter te laten.

Artikel 8.12 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouders te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 8.10 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbieden, overdragen of achterlaten van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen mede worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

PARAGRAAF 4 ZWERFAFVAL EN OVERIGE

Artikel 8.13 Dumpingsverbod

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders, buiten een inrichting, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d.

      handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming, de Omgevingswet of het Besluit bodemkwaliteit.

  • 3. Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 8.14 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2. Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3. Het is verboden zwerfafval te veroorzaken door ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen

Artikel 8.15 Zwerfafval rondom inrichtingen

  • 1. Degene die een inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

  • 2. Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen, die kennelijk uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd, binnen een straal van ten minste 25 meter van de inrichting.

  • 3. De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 8.16 Afval en verontreiniging op de weg

  • 1. Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 2. Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigd of het milieu nadelig beïnvloedt, of diens opdrachtgever, zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

Artikel 8.17 Geen opslag van afval in de open lucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met paragraaf 2 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 8.18 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een inrichting als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

Artikel 8.19 Ongeadresseerd drukwerk

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      huis-aan-huisblad: ongeadresseerd blad dat met een vaste frequentie gratis huis aan huis wordt verspreid in een geografisch beperkt gebied, waarvan tenminste 30% van de inhoud bestaat uit informatie over en nieuws uit het eigen verspreidingsgebied, niet zijnde reclame;

    • b.

      ongeadresseerd reclamedrukwerk: reclamedrukwerk of proefmonsters van producten die gratis huis aan huis worden verspreid zonder vermelding van naam, adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, niet zijnde:

      • i.

        een huis-aan-huisblad of andere informatie over werkzaamheden of activiteiten in de buurt die voor de bewoners of gebruikers van een woning, bedrijf of woonschip in die buurt van belang zijn om te weten;

      • ii.

        drukwerk van vrijwilligers of niet-commerciële organisaties.

  • 2. Een huis-aan-huisblad mag worden bezorgd bij een perceel, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt geen prijs te stellen op het ontvangen ervan.

  • 3. Ongeadresseerd reclamedrukwerk mag uitsluitend worden bezorgd bij een perceel als de bewoner of gebruiker kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op het ontvangen ervan.

HOOFDSTUK 9: BEGRAAFPLAATSEN

PARAGRAAF 1 INLEIDENDE BEPALING

Artikel 9.1 Uitbreiding begrippen particulier en algemeen graf

  • 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder 'particulier graf' mede verstaan: particulier urnengraf, particulier natuurgraf, particuliere urnennis en particuliere gedenkplaats.

  • 2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder 'algemeen graf' mede verstaan: algemeen urnengraf.

PARAGRAAF 2 INDELING EN UITGIFTE VAN DE GRAVEN

Artikel 9.2 Indeling graven en asbezorging

  • 1. Op de begraafplaats(en) kunnen worden uitgegeven:

    • a.

      particuliere graven en particuliere urnengraven;

    • b.

      particuliere urnennissen;

    • c.

      particuliere gedenkplaatsen.

    • d.

      particulier natuurgraf.

  • 2. Het college bepaalt bij nader vast te stellen regels hoeveel lijken en hoeveel asbussen met of zonder urnen er kunnen worden bijgezet in de particuliere graven en hoeveel verstrooiingen van as er op de particuliere graven kunnen plaatshebben. Het college bepaalt tevens de afmetingen en de uitgifteduur van de particuliere graven. De uitgifteduur kan niet korter zijn dan de minimumtermijn vastgesteld in de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 9.3 Aantal overledenen in algemene graven

  • 1. In de algemene graven kan een door het college te bepalen aantal lijken worden begraven.

  • 2. In de algemene urnengraven kan een door het college te bepalen aantal asbussen met of zonder urn worden bijgezet.

Artikel 9.4 Volgorde van uitgifte

  • 1. De particuliere graven worden slechts voor directe begraving door of namens burgemeester en wethouders in een door de beheerder te bepalen volgorde van ligging uitgegeven;

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een eigen graf toewijzen anders dan voor directe begraving en buiten de volgorde van uitgifte, indien dit wegens de situatie op de begraafplaats(en) niet bezwaarlijk is.

Artikel 9.5 Categorieën

Het college kan bij nader vast te stellen regels de algemene en particuliere (natuur)graven onderverdelen in categorieën. Het college bepaalt voor de verschillende categorieën de situering en oppervlakte.

Artikel 9.6 Termijnen particuliere graven

  • 1. Het college verleent, voor zover de daartoe bestemde ruimte van de begraafplaats(en) dat toelaat, op een daartoe bij hen schriftelijk in te dienen aanvraag, voor de tijd van tien, vijftien, twintig, vijfentwintig, dertig jaar of voor onbepaalde tijd recht op een particulier (natuur)graf. De termijn begint te lopen op de datum waarop het particuliere graf is uitgegeven.

  • 2. Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde recht wordt op aanvraag van de rechthebbende verlengd telkens met een termijn van vijf, tien, vijftien of twintig jaar, mits de aanvraag voor het verstrijken van de lopende termijn wordt ingediend.

Artikel 9.7 Grafkelder

Het college kan aan de rechthebbende op een particulier graf vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkomstig de door het college te stellen voorwaarden.

Artikel 9.8 Sluiting van graven

  • 1. Op aanvraag van de rechthebbende kan het college een graf gesloten verklaren. Gedurende de tijd dat een graf gesloten is, mag daarop geen andere grafbedekking worden geplaatst, tenzij onderhoud of schade dit wenselijk maakt, en mag daarin geen andere begraving plaatshebben, of asbus worden bijgezet, dan die van de stoffelijke overschotten van de personen die de rechthebbende in zijn aanvraag met name heeft genoemd.

  • 2. Burgemeester en wethouders bepalen in overleg met de rechthebbende de periode waarvoor de in het eerste lid bedoelde sluiting zal geschieden. Zij stellen de bijzondere voorwaarden vast, waaraan moet zijn voldaan alvorens het graf gesloten wordt verklaard.

PARAGRAAF 3 GRAFBEDEKKINGEN

Artikel 9.9 Vergunning en grafbedekking

  • 1. Voor het hebben van een grafbedekking is een schriftelijke vergunning nodig van het college.

  • 2. De rechthebbende van een particulier graf vraagt de vergunning voor het hebben van een grafbedekking aan.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze van aanvragen van de vergunning, de aard en de afmetingen van de grafbedekking en de wijze van aanbrengen.

  • 4. Het college kan de vergunning weigeren indien:

    • a.

      niet voldaan wordt aan de vastgestelde nadere regels, genoemd in het derde lid;

    • b.

      de grafbedekking afbreuk doet aan het aanzien van de begraafplaats;

    • c.

      de duurzaamheid van de materialen onvoldoende is;

    • d.

      de constructie van de grafbedekking ondeugdelijk is.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is op een particulier natuurgraf geen bedekking toegestaan.

Artikel 9.10 Onderhoud door de gemeente

Het college voorziet in het één maal per jaar schoonmaken van het gedenkteken en in de zorg voor de winterharde beplantingen.

Artikel 9.11 Onderhoud door rechthebbende of gebruiker uitgezonderd particulier natuurgraf

  • 1. Het (doen) plaatsen, aanbrengen, herstellen, vernieuwen of verwijderen van de grafbedekking geschiedt door, voor rekening van en voor risico van de rechthebbende of de gebruiker.

  • 2. De rechthebbende of de gebruiker is verplicht de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen.

  • 3. Indien de rechthebbende of de gebruiker nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende of de gebruiker en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 4. De verwijdering vindt niet plaats dan nadat het college de rechthebbende of de gebruiker door middel van een verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de grafbedekking. Wanneer het adres van de rechthebbende of de gebruiker niet bekend is maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.

  • 5. Het college kan de rechthebbende of de gebruiker per aanschrijving verplichten een beschadiging aan de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of indien de beschadiging van de grafbedekking gevaar op levert voor derden.

Artikel 9.12 Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn

  • 1. De grafbedekking kan na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf door het college worden verwijderd.

  • 2. Het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking maakt het college ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd per brief aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende of belanghebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats bekend.

  • 3. Indien de grafbedekking niet binnen dertien weken na de verwijdering is afgehaald, vervalt deze aan de gemeente, zonder dat de gemeente tot enige vergoeding verplicht is.

Artikel 9.13 Afwijkende regels en kennisgeving onderhoudsbehoefte van graven

Het college kan na overleg met het bestuur van het kerkgenootschap ten aanzien van de openstelling van het gedeelte, de indeling van graven, de onderverdeling van graven in categorieën en de eisen voor de grafbedekking op het ter beschikking van het kerkgenootschap gestelde deel van de begraafplaats nadere regels stellen die afwijken van de regels krachtens de artikelen 9.2, tweede lid, 9.5 en 9.9, derde lid, van deze verordening en artikel 8.1 Algemene Verordening Harderwijk.

Artikel 9.14 Lijst

  • 1. Het college houdt een lijst bij van graven die van historische betekenis zijn of waarvan de grafbedekking een opvallende kwaliteit heeft.

  • 2. Alvorens tot ruiming van graven wordt overgegaan onderzoekt het college of er graven zijn die in aanmerking komen om op de lijst te worden bijgeschreven.

  • 3. De gemeenteraad beslist over het ruimen van graven en het verwijderen van grafbedekkingen die op de in het eerste lid bedoelde lijst staan.

HOOFDSTUK 10: ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUREN

PARAGRAAF 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 10.1 Toepasselijkheid

Dit hoofdstuk is van toepassing op de procedures en voorschriften voor het aanleggen, in stand houden en opruimen van kabels en leidingen in openbare gronden, voor zover de gemeente Harderwijk deze gronden beheert, in bezit heeft dan wel daarover coördinatie verplichtingen heeft.

Artikel 10.2 Nadere regels

  • 1. Het college kan ter uitvoering van dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

  • 2. Deze nadere regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op de wijze van uitvoering bij de aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen, het medegebruik van voorzieningen en het opstellen van voorschriften op het gebied van markering, afzetting en het toepassen van proefsleuven.

PARAGRAAF 2 AANVRAGEN EN MELDEN VAN GRAAFWERKZAAMHEDEN

Artikel 10.3 Instemmingsvereiste

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleend instemmingsbesluit over plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van werkzaamheden, medegebruik van voorzieningen en de afstemming van voorgenomen werkzaamheden met overige netbeheerders, kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden of op te ruimen.

  • 2. Ook voor werkzaamheden van minder ingrijpende aard als bedoeld onder onderdeel l van de begripsbepalingen behorende bij hoofdstuk 10 van deze verordening (te lezen in hoofdstuk 1), is een instemmingsbesluit, als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk.

  • 3. Het instemmingsbesluit vervalt als daarvan niet uiterlijk binnen één (1) jaar na het onherroepelijk zijn van het besluit gebruik wordt gemaakt.

Artikel 10.4 Aanvragen en melden

  • 1. Een grondroerder die werkzaamheden wil verrichten, vraagt daarvoor een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 10.3, aan bij het college.

  • 2. Een grondroerder die werkzaamheden wil verrichten kan hierover vooroverleg voeren met het college om de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, voor te bereiden.

  • 3. Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente Harderwijk, wordt uiterlijk vier weken na ontvangst van de aanvraag, als genoemd in het eerste lid, het college schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomsten van het (voor)overleg tussen de grondroerder en de overige gedoogplichtige(n). Het bovenstaande geldt niet voor zover artikel 5.5 van de Telecommunicatiewet van toepassing is.

  • 4. In geval van spoedeisende werkzaamheden, als bedoeld in onderdeel k van de begripsbepalingen behorende bij hoofdstuk 10 van deze verordening (te lezen in hoofdstuk 1), volstaat een melding bij voorkeur voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de melding uiterlijk binnen één werkdag na de start van de uitvoering gemotiveerd worden gedaan aan het college.

  • 5. Als werkzaamheden worden verricht in de gebieden die staan aangegeven op een bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart is de uitzonderingsbepaling voor spoedeisende werkzaamheden, als bedoeld in het vierde lid, niet van toepassing.

Artikel 10.5 Gegevensverstrekking

  • 1. Voor het aanvragen van een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 10.4, moet gebruik worden gemaakt van daartoe door het college vastgestelde formulier(en).

  • 2. Bij een aanvraag voor een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid, moeten in ieder geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bij de eerste aanvraag van ieder kalenderjaar;

    • b.

      een schriftelijke machtiging als het een aanvraag betreft voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels of leidingen voor of namens een netbeheerder;

    • c.

      NAW-gegevens van de eigenaar, beheerder en exploitant van de kabels en/of leidingen, naam en adres van de aannemer(s) en onderaannemer(s) die belast zijn met de werkzaamheden, maar ook de naam en telefoonnummer van de uitvoerder, zijnde een Nederlands sprekende contactpersoon voor de werkzaamheden;

    • d.

      een opgave van het aantal, de soort en het beoogde gebruik van de kabels en/of leidingen;

    • e.

      welke belanghebbenden en instanties vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen datum van aanvang, beëindiging en aard van de werkzaamheden;

    • f.

      een uitvoeringsplan met daarin opgenomen:

      • -

        een opgave van het gewenste tracé;

      • -

        de resultaten van het haalbaarheidsonderzoek betreffende de beschikbare ruimte;

      • -

        een opgave van de objecten die ten tijde van de werkzaamheden worden geplaatst, van permanente als tijdelijke aard, maar ook van de situering daarvan;

      • -

        een omschrijving van eventuele opbrekingen;

      • -

        de maatregelen die de bereikbaarheid van in de openbare gronden aanwezige kabels en leidingen waarborgen;

      • -

        het voorgenomen tijdstip van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden.

  • 3. Als de werkzaamheden betrekking hebben op kabels en leidingen van elektronische communicatienetwerken moeten, aanvullend op het tweede lid, bij de aanvraag ook de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      aanvullend op het uitvoeringsplan wordt daarin ook opgenomen:

      • -

        een opgave van het aantal kabels en leidingen dat direct in gebruik wordt genomen en een opgave van het aantal kabels en leidingen dat niet direct in gebruik wordt genomen;

      • -

        de doorsnede van de kabel(goot) en lengte en breedte van de kabelsleuf.

  • 4. Bij een aanvraag voor een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 10.3, tweede lid(werkzaamheden van minder ingrijpende aard), moeten in ieder geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      een schriftelijke machtiging als het een aanvraag betreft voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels of leidingen voor of namens een netbeheerder;

    • b.

      NAW-gegevens van de eigenaar, beheerder en exploitant van de kabels en/of leidingen, naam en adres van de aannemer(s) en onderaannemer(s) die belast zijn met de werkzaamheden, maar ook de naam en telefoonnummer van de uitvoerder, zijnde een Nederlands sprekende contactpersoon voor de werkzaamheden;

    • c.

      de dagtekening van de melding;

    • d.

      de lengte van de sleuf die wordt opengebroken;

    • e.

      het oppervlak van het lasgat dat wordt opengebroken.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen betreffende de te verstrekken gegevens maar ook over de wijze waarop die moeten worden verstrekt.

Artikel 10.6 Termijnen

  • 1. Een beslissing op een instemmingsaanvraag wordt genomen uiterlijk acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Betreft het een aanvraag waarbij meerdere gedoogplichtigen zijn betrokken dan beslist het college binnen acht weken na de dag van ontvangst van een volledig ingevulde aanvraag.

  • 3. De termijnen, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen eenmaal met uiterlijk acht weken worden verlengd.

  • 4. Als van de bevoegdheid tot verlenging gebruik wordt gemaakt, stuurt het college vóór afloop van de termijnen zoals genoemd in het eerste en tweede lid, een schriftelijke bevestiging met motivering aan de grondroerder.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 10.7 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Het college kan aan het instemmingsbesluit nadere voorschriften of beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde.

    • b.

      veiligheid, waaronder ook verstaan wordt de verkeersveiligheid en/of een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast; waaronder ook verstaan wordt de bescherming van eventuele archeologische vondsten, van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen en van het uiterlijke aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen; waaronder ook wordt verstaan het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen en het doelmatig beheer en onderhoud ervan en het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen als weekmarkten en kermissen;

    • e.

      de ondergrondse ordening, waaronder ook verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor reeds in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder ook verstaan worden werken ten behoeve van de riolering en de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit.

  • 2. De voorschriften of beperkingen, zoals genoemd in het eerste lid, kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a.

      het tijdstip, de plaats en wijze van uitvoering bij aanleg, instandhouding, opruiming, onderhoud en verplaatsing van kabels en leidingen;

    • b.

      het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen, die door derden of de gemeente Harderwijk tegen marktconforme prijzen ter beschikking worden gesteld;

    • c.

      een zekerheidsstelling voor de nakoming van verplichtingen die gesteld zijn bij de voorschriften en beperkingen aan het instemmingsbesluit;

    • d.

      afmetingen van kasten en andere toebehoren behorende bij het netwerk.

  • 3. De grondroerder informeert omwonenden ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden zoals bedoeld in onderdeel s van hoofdstuk 10 van artikel 1.1 minimaal drie werkdagen voor de start van de werkzaamheden schriftelijk over aanvang, duur, aard en plaats van de werkzaamheden.

  • 4. De wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen en medegebruik van voorzieningen moet gebeuren conform in de gemeente van toepassing zijnde uitvoeringsvoorschriften zoals bedoeld in onderdeel r van de begripsbepalingen behorende bij hoofdstuk 10 van deze verordening (te lezen in hoofdstuk 1). In dat kader is het college ook bevoegd voorschriften te stellen op het gebied van markering, afzetting en het toepassen van proefsleuven. Bij tegenstrijdigheden van de bepalingen van deze verordening en de bepalingen uit de uitvoeringsvoorschriften, hebben de bepalingen van deze verordening voorrang.

  • 5. De grondroerder vergoedt aan de gemeente Harderwijk de schade voortvloeiend uit de werkzaamheden, waarbij de omvang beperkt is tot vergoeding van de marktconforme kosten van de door de gemeente ter beschikking gestelde voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.

  • 6. De grondroerder is verplicht na het einde van de werkzaamheden de grond, eventuele verhardingen terug te brengen in de oude staat, tenzij het college vooraf heeft aangegeven hier zelf zorg voor te willen dragen.

  • 7. De grondroerder draagt in het geval van werkzaamheden voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen de marktconforme kosten voor herstel die gebaseerd zijn op “De grondslagen van de tarieven voor het herstel van schaden aan elementen verhardingen”, die jaarlijks opnieuw worden vastgesteld.

  • 8. Als binnen vijf jaar na groot onderhoud of herinrichting van openbare gronden een grondroerder werkzaamheden moet uitvoeren, verlangt het college specifiek schadeherstel ten einde de situatie terug te brengen in de oude staat. De hiermee gepaard gaande kosten zijn voor rekening van de grondroerder.

  • 9. Als een grondroerder werkzaamheden moet uitvoeren in bijzondere bestrating, is hij verplicht de specifieke schade te herstellen ten einde de situatie terug te brengen in de oude staat.

  • 10. Het verkrijgen van een instemmingsbesluit laat onverlet dat in voorkomende gevallen ook een omgevingsvergunning is vereist. Het college draagt zorg voor een samenhangende behandeling van vergunning en aanvraag voor een instemmingsbesluit.

  • 11. Voor de afgifte van een instemmingsbesluit zijn leges verschuldigd conform de Legesverordening van de gemeente Harderwijk.

Artikel 10.8 (Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg

  • 1. Een grondroerder moet op verzoek van het college bij de aanleg van kabels en leidingen in openbare gronden zoveel mogelijk (mede)gebruik maken van bestaande, hetzij door overige netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde, voorzieningen. Deze verplichting geldt als dit technisch haalbaar is en medegebruik geen belemmering vormt voor de veiligheid, toegankelijkheid en leveringszekerheid.

  • 2. Het vooroverleg als bedoeld in artikel 10.4, tweede lid, dan wel een door het college geïnitieerd overleg naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 10.4, eerste lid, is er ook op gericht te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Als een grondroerder een marktconform aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van vooraangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten of kabel- en leidingentunnels, is een grondroerder verplicht om voor de aanleg of uitbreiding van zijn netwerk van deze voorzieningen gebruik te maken.

  • 4. Als de openbare gronden geen ruimte bieden voor de aanleg van nieuwe kabels en leidingen, moet een grondroerder een alternatief tracé kiezen.

PARAGRAAF 3 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10.9 Verleggingen

  • 1. Op het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, waaronder het verplaatsen, op verzoek van de gemeente, zijn de wettelijke regels van de Telecommunicatiewet van toepassing.

  • 2. Op het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en/of leidingen die ten dienste staan van een netwerk ten behoeve van nutsvoorzieningen in of op openbare gronden en niet vallend onder het eerste lid, waaronder het verplaatsen, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de netbeheerder is verplicht op verzoek van de gemeente over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente;

    • b.

      eventuele compensatie wordt verleend op basis van geldende privaatrechtelijke overeenkomsten met de netbeheerder(s);

    • c.

      compensatie wordt alleen verleend op basis van een gespecificeerd kostenoverzicht;

    • d.

      het college en de netbeheerder zullen bij verwijdering, verlegging of aanpassing van kabels en/of leidingen elkaars schade zo veel mogelijk beperken;

    • e.

      na een verzoek tot het nemen van maatregelen gaat de netbeheerder zo snel mogelijk over tot de uitvoering, maar niet later dan zestien (16) weken na de datum van ontvangst van het verzoek.

Artikel 10.10 Breekverbod

  • 1. Als er sprake is van extreme weersomstandigheden, is het college bevoegd een breekverbod in te stellen. Of er sprake is van extreme weersomstandigheden, is naar oordeel van het college.

  • 2. Tijdig of in ieder geval één dag voor beëindiging van het breekverbod, zal het college de betrokken grondroerders hierover informeren.

  • 3. Betrokken grondroerders worden schriftelijk geïnformeerd over het breekverbod.

  • 4. Als er sprake is van een breekverbod is het verboden breek- en graafwerkzaamheden uit te voeren in de openbare grond en/of bestrating.

  • 5. Het breekverbod is niet van toepassing in geval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing en waarvan uitstel niet mogelijk is.

Artikel 10.11 Eigendom

  • 1. Als het eigendom, exploitatie of beheer van de kabel of leiding wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, gaan de rechten en plichten volgens deze verordening die betrekking hebben op de kabel of leiding van rechtswege over op de nieuwe netbeheerder.

  • 2. De netbeheerder stelt het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel of leiding verandert.

  • 3. Op het eigendom van de kabels en leidingen zijn de desbetreffende wettelijke bepalingen van toepassing.

Artikel 10.12 Niet-openbare kabels en leidingen

  • 1. Bij werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van niet-openbare kabels en leidingen in openbaar gebied is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het opnemen van het eerste lid van dit artikel in deze verordening houdt geen gedoogplicht in voor de gemeente Harderwijk met betrekking tot niet-openbare kabels en leidingen.

Artikel 10.13 Informatieplicht

De netbeheerder stelt het college onverwijld en schriftelijk in kennis van het feit dat een kabel of leiding niet langer ten dienste staat van een net of netwerk in of op openbare gronden. In dit kader kan van de netbeheerder een overzicht van alle (niet) in gebruik zijnde kabels en/of leidingen worden verlangd. De bewijslast van ingebruikname ligt bij de netbeheerder.

Artikel 10.14 Digitale gegevens

  • 1. Het college kan van een grondroerder verlangen dat het aanvragen van een instemmingsbesluit en het verstrekken van gegevens in digitale vorm geschiedt.

  • 2. Het college kan van een grondroerder verlangen dat het melden van de aanvang van de werkzaamheden in digitale vorm geschiedt.

Artikel 10.15 Overleg

  • 1. Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor in elk geval de bij de gemeente Harderwijk bekende netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen worden uitgenodigd.

  • 2. In dit overleg worden de plannen van de gemeente Harderwijk en van de diverse netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen besproken en eventueel afgestemd in het kader van de bepalingen van deze verordening.

PARAGRAAF 4 NALEVING

Artikel 10.16 Naleving voorschriften

  • 1. Als een grondroerder zich niet houdt aan de voorschriften en beperkingen uit het instemmingsbesluit, kan het college het instemmingsbesluit intrekken.

  • 2. Als een grondroerder zich niet houdt aan de voorschriften en/of beperkingen krachtens deze verordening, moet hij op aanzegging van het college de oorspronkelijke situatie herstellen.

Artikel 10.17 Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd de werkzaamheden stil te leggen, als er wordt gewerkt:

    • a.

      zonder voorafgaande aanvraag of melding, als bedoeld in artikel 10.4 van deze verordening;

    • b.

      in afwijking van de voorschriften uit het instemmingsbesluit;

    • c.

      in strijd met het geldende breekverbod.

Artikel 10.18 Overgangsbepalingen

  • 1. De aanwezigheid van kabels en/of leidingen in of op openbare gronden, voor zover deze zijn gemeld of aangevraagd en aangelegd met toepassing van verleende vergunningen, instemmingsbesluiten en/of op basis van andere aantoonbare en gelegaliseerde afspraken met de gemeente, zoals die hebben gegolden tot de inwerkingtreding van deze verordening, wordt per ingang van deze verordening eveneens beheerst door de regels van deze verordening.

  • 2. Op aanvragen, als bedoeld in het eerste lid, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

HOOFDSTUK 11: MARKT

Artikel 11.1 Evenementen

Evenementen: evenementen die gehouden worden op zaterdag op de locatie van de warenmarkt en passen binnen het profiel van het evenementenbeleid voor de genoemde locatie.

Artikel 11.2 De marktcommissie

  • 1. Er is een marktcommissie die tot taak heeft het college op hun verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen omtrent zaken op markt.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de marktcommissie.

Artikel 11.3 Inrichting van de markt; branche-indeling

  • 1. Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats.

  • 2. Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen of branches;

    • b.

      een maximumaantal standplaatsen per branche.

Artikel 11.4 Bevoegdheden van het college met betrekking tot evenementen

  • 1. Het college kan in een geval als bedoeld in artikel 11.1 voor het houden van een evenement een andere locatie, zijnde de Vitringasingel, voor de markt aanwijzen.

  • 2. Het verplaatsen van de markt vindt niet vaker dan 2 keer per kalenderjaar plaats.

  • 3. Een eventuele derde verplaatsing vindt alleen in overleg met de in artikel 11.2 genoemde marktcommissie plaats.

  • 4. Tussen de verplaatsingen zoals genoemd in het tweede en derde lid zit minimaal een periode van 3 maanden.

  • 5. Zaterdagen die uitgesloten zijn voor verplaatsing van de weekmarkt zijn de zaterdagen voorafgaand aan moederdag, vaderdag, Pasen, Pinksteren en Kerst en de zaterdag na Hemelvaartsdag.

Artikel 11.5 Standplaatsvergunning

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 11.6 Vereisten

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

Artikel 11.7 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1. Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 5 van het marktreglement van de gemeente Harderwijk de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2. Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 11.6 genoemde vereisten.

  • 3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 5 van het marktreglement van de gemeente Harderwijk is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

Artikel 11.8 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 11.7 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet .

Artikel 11.9 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

  • d.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 11.10 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghoudergelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

Artikel 11.11 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in dit hoofdstuk van de Verordening Fysieke Leefomgeving.

HOOFDSTUK 12: RIOOL

Artikel 12.1 Aansluiting riool

De aansluiting van de in een woning of gebouw aangebrachte leiding voor de afvoer van fecaliën, huis-, bedrijfs- en hemelwater op het hoofdriool geschiedt door of vanwege de gemeente op kosten van de eigenaar van de woning of het gebouw.

Artikel 12.2 Aanvraag vergunning

  • 1. De aanvraag om vergunning tot aansluiting op het hoofdriool wordt door de eigenaar van het betrokken perceel bij burgemeester en wethouders ingediend onder overlegging van een werktekening in drievoud.

  • 2. De in lid 1 bedoelde aanvraag dient te worden gesteld op een formulier, dat via de website van de gemeente Harderwijk (www.bouwen-en-vergunningen/rioolaansluiting) beschikbaar is.

Artikel 12.3 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk op een aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 12.2, lid 1, en brengen hun beslissing onverwijld ter kennis van aanvrager door toezending van een afschrift daarvan.

  • 2. In de beschikking wordt opgave gedaan van de kosten, welke aan de aansluiting zijn verbonden en worden de voorwaarden vermeld, waaronder de aansluiting zal plaatsvinden.

  • 3. Onder de in lid 2 bedoelde kosten worden verstaan de kosten van aansluiting van het dienstriool op het hoofdriool, alsmede die van het te verrichten grond- en straatwerk.

Artikel 12.4 Plaats dienstriool

De plaats van het dienstriool wordt na overleg met de eigenaar van het betrokken perceel door het hoofd aangewezen.

Artikel 12.5 Gebreken dienstriool

Bij het ontdekken van lekken of andere gebreken van het dienstriool is de eigenaar van het betrokken perceel verplicht hiervan onmiddellijk aan het hoofd kennis te geven.

Artikel 12.6 Toegang dienstriool

Aan het hoofd en het door deze aan te wijzen personeel moet te allen tijde tot het dienstriool toegang worden verleend.

Artikel 12.7 Toepassing artikelen

Voor de bij het in werking treden van deze verordening bestaande dienstriolen gelden de artikelen 12.6, 12.7 en 12.8 van deze verordening. Indien een bestaand dienstriool door een nieuwe moet worden vervangen, zijn de overige artikelen van deze verordening, voor zover nodig, daarop van toepassing.

Artikel 12.8 Vrijstelling

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 12.1 van deze verordening.

Artikel 12.9 Overgangsbepaling

  • 1. De vergunningen en ontheffingen die verleend zijn krachtens de op 06-01-2011 vastgestelde Rioolaansluitingsverordening blijven van kracht totdat de tijd waarvoor ze werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning of ontheffing is aangevraagd op grond van een verordening bedoeld in het eerste lid en op het tijdstip van inwerkingtreding daarop nog niet is beslist, wordt die aanvraag op grond van de bepalingen van deze verordening afgehandeld.

HOOFDSTUK 13: HAVEN

PARAGRAAF 1 HISTORISCHE SCHEPEN

Artikel 13.1 Ligplaatsvergunning historisch schip

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een vaste ligplaats in te nemen met een historisch schip.

  • 2. Een ligplaatsvergunning voor een historisch schip kan voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd worden verleend.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent de verdeelprocedure, overgangsrecht, intrekking en wijziging van de ligplaatsvergunning voor historische schepen. Burgemeester en wethouders zullen deze nadere regels in ieder geval stellen op het moment dat er geen ligplaatsen meer beschikbaar zijn, zodra een ontvankelijke en volledige aanvraag om een nieuwe ligplaats wordt ontvangen, als bedoeld in artikel 13.5 lid 4 van deze verordening.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan de ligplaatsvergunning.

Artikel 13.2 Specifieke gebruiksregels ligplaatsen historisch schip

  • 1. Onverminderd de voorschriften die verbonden kunnen zijn aan de ligplaatsvergunning als bedoeld in artikel 13.1 lid 4 van deze verordening, gelden voor ligplaatsen van historische schepen de volgende gebruiksregels:

    • a.

      de ligplaats en het historisch schip dat hiervan gebruik maakt worden goed onderhouden;

    • b.

      overlastgevende activiteiten, verbouwingen en restauraties van het historisch schip (met uitzondering van dagelijks klein onderhoud) zijn niet toegestaan.

Artikel 13.3 Juridisch karakter ligplaatsvergunning

  • 1. Een ligplaatsvergunning voor een historisch schip is gebonden aan de ligplaats- en het historisch schip waarop deze betrekking heeft. De ligplaatsvergunning is niet verbonden aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon, de eigenaar of gebruiker van het historisch schip.

  • 2. De gebruiksregels en ligplaatsvergunning (artikel 13.2) geldt voor eenieder die de ligplaats en het historisch schip waarop zij betrekking heeft, gebruikt. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de ligplaatsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.

  • 3. Een ligplaatsvergunning is alleen geldig op een door burgemeester en wethouders aan te wijzen locatie, het recht op een ligplaats kan niet afzonderlijk van het aan de ligplaats gekoppelde historisch schip worden overgedragen.

Artikel 13.4 Indieningsvereisten aanvraag ligplaatsvergunning

  • 1. De aanvraag om een ligplaatsvergunning vindt plaats door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. Alleen de juridisch eigenaar van een historisch schip kan een aanvraag om ligplaatsvergunning voor dit historische schip indienen.

  • 3. Bij de aanvraag voor een ligplaatsvergunning voor een historisch schip dienen in ieder geval de volgende gegevens te zijn bijgevoegd:

    • a.

      een volledige en ondertekende schriftelijke aanvraagformulier ter attentie van burgemeester en wethouders;

    • b.

      bewijs van eigendom van het historische schip;

    • c.

      bewijs van inschrijving in het Register Varend Erfgoed Nederland (RVEN);

    • d.

      de afmetingen van het historische schip (breedte, lengte over alles en diepgang);

    • e.

      meerdere duidelijke en recente (representatieve) foto’s van het schip;

    • f.

      verzekeringsbewijs wettelijke aansprakelijkheid.

Artikel 13.5 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag om een ligplaatsvergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag om een ligplaatsvergunning de beslistermijn als bedoeld in lid 1 met ten hoogste 4 weken verlengen.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (vergunning van rechtswege) is niet van toepassing.

  • 4. De aanvraag zoals bedoeld in artikel 13.4 wordt aangehouden indien er geen ligplaatsen meer beschikbaar zijn ten tijde van de indiening van de aanvraag om een ligplaatsvergunning. De aanhouding duurt totdat burgemeester en wethouders op de aanvraag om een ligplaats kan worden beschikt overeenkomstig de nadere regels die burgemeester en wethouders op grond van artikel 13.1 lid 3 van deze verordening zullen vaststellen.

Artikel 13.6 Toetsingscommissie en beheercommissie

  • 1. Er is een toetsingscommissie en een beheercommissie.

  • 2. De toetsingscommissie historische schepen adviseert burgemeester en wethouders over een ingediende aanvraag ligplaatsvergunning voor een historisch schip. De toetsingscommissie toetst daarbij aan de criteria zoals opgenomen in deze verordening en in het Beleid historische schepen Harderwijk zoals dat geldt ten tijde van de aanvraag.

  • 3. De beheercommissie historische schepen is belast met het periodiek toezicht op de historische schepen en ziet er op toe dat de schepen blijven voldoen aan de eisen van het Beleid historische schepen Harderwijk.

  • 4. De toetsingscommissie en beheercommissie bestaat elk uit drie leden die worden aangewezen en benoemd door burgemeester en wethouders.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent de samenstelling, taken en verantwoordelijkheden en benoemingsprocedure van de toetsingscommissie en beheercommissie.

Artikel 13.7 Weigeringsgronden ligplaatsvergunning historisch schip

  • 1. De ligplaatsvergunning voor een historisch schip wordt in ieder geval geweigerd als:

    • a.

      het historische schip niet is ingeschreven in het Register Varend Erfgoed Nederland van de FVEN en van de inschrijving geen schriftelijk bewijs is overlegd;

    • b.

      het historische schip geen toegevoegde waarde heeft voor de ruimtelijke kwaliteit van de havens van Harderwijk;

    • c.

      het exterieur van het historische schip zichtbaar niet verkeert in goede en verzorgde staat van onderhoud;

    • d.

      de toetsingscommissie historische schepen adviseert dat het historische schip niet voldoet aan het Beleid historische schepen Harderwijk;

    • e.

      als de aanvraag betrekking heeft op een ligplaats die volgens het op dat moment geldende Beleid historische schepen Harderwijk niet voor een historisch schip in aanmerking komt, tenzij afwijking van dit beleid gerechtvaardigd is vanwege bijzondere omstandigheden.

Artikel 13.8 Woonvergunning bewoning historisch schip

  • 1. Het is niet toegestaan op een historisch schip, waarvoor een ligplaatsvergunning is verleend, te wonen zonder vergunning van burgemeester en wethouders (woonvergunning).

  • 2. De woonvergunning is gekoppeld aan een natuurlijk persoon die juridisch eigenaar is van het historisch schip en is niet overdraagbaar. In geval de in artikel 13.1 lid 3 beschreven situatie zich voordoet zal in het nader te nemen besluit worden voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht voor de houders op dat moment van een woonvergunning. Het is niet toegestaan om het historisch woonschip te verhuren of anderszins aan een andere in gebruik geven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen aan de woonvergunning voorschriften verbinden, waaronder in ieder geval de volgende voorschriften:

    • a.

      het is niet toegestaan de woon- en leefsituatie, veiligheid, gezondheid en/of openbare orde op en in de omgeving van het historische schip op ontoelaatbare wijze nadelig te beïnvloeden;

    • b.

      het wonen mag niet het doelmatig gebruik van de ligplaats, omliggende ligplaatsen en de haven frustreren, zoals door de opslag van materialen op het historisch schip of op de kade of het lozen van afvalstoffen, dan wel door het anderszins veroorzaken van hinder in de zin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      het wonen mag de veilige en vlotte doorvaart van passerende schepen in de haven niet hinderen, zoals door het veroorzaken van licht- of rookhinder.

Artikel 13.9 Weigeringsgronden woonvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren een aanvraag om woonvergunning als:

    • a.

      de aanvrager niet de juridische eigenaar is van het historisch schip;

    • b.

      voor het historisch schip geen ligplaatsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 13.1 van deze verordening;

    • c.

      als de aanvraag betrekking heeft op een ligplaats die volgens het op dat moment geldende Beleid historische schepen Harderwijk niet voor een historisch schip in aanmerking komt, tenzij afwijking van dit beleid gerechtvaardigd is vanwege bijzondere omstandigheden.

Artikel 13.10 Intrekking en wijziging ligplaatsvergunning en woonvergunning historisch schip

  • 1. De ligplaatsvergunning en/of woonvergunning voor een historisch schip kan worden gewijzigd of ingetrokken indien:

    • a.

      de vergunninghouder de ligplaatsvergunning en/of woonvergunning en/of de daaraan verbonden voorschriften niet naleeft;

    • b.

      de vergunninghouder het bepaalde in deze verordening en/of andere regelgeving die voor de havens van Harderwijk geldt niet naleeft;

    • c.

      de ligplaatsvergunning is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de kant van de aanvrager;

    • d.

      het historische schip door wijzigingen zoals verbouwen en aanpassingen niet meer voldoet aan de criteria van het Beleid historische schepen Harderwijk, nadat de beheercommissie historische schepen hierover negatief heeft geadviseerd;

    • e.

      dit in het belang van de openbare orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, noodzakelijk is;

    • f.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen één jaar na verlening van de vergunning;

    • h.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag voor de vergunning vermelde, in overeenstemming is;

    • i.

      de houder dit verzoekt;

    • j.

      de houder binnen één maand na verlening van de woonvergunning zich niet inschrijft in de basisregistratie personen op het adres van het historisch schip waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 2. De woonvergunning vervalt van rechtswege indien de ligplaatsvergunning voor het historische schip is vervallen, ingetrokken of de tijdsduur waarvoor deze is verleend is verstreken.

Artikel 13.11 Naleving verordening

  • 1. Met het houden van toezicht op de naleving van dit hoofdstuk zijn belast de door burgemeester en wethouders aangestelde havenmeesters.

  • 2. Met de zorg voor de naleving en handhaving van deze verordening zijn mede belast de door de burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaren, ieder voor zoveel het zaken betreft die aan zijn toezicht zijn toevertrouwd.

PARAGRAAF 2 OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN

Artikel 13.12. Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op de vaarwegen, vaargeulen en havens in eigendom / dagelijks beheer bij de gemeente Harderwijk.

Artikel 13.13. Normadressaat

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de schipper, de exploitant of de eigenaar van een vaartuig verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij dit hoofdstuk.

Artikel 13.14 Voorwerpen op, in of boven openbaar vaarwater

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 13.15 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 4. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 13.16 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 13.17 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

HOOFDSTUK 14: WINKELTIJDEN

Artikel 14.1 Beslistermijn

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag van een ontheffing binnen 8 weken.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de beslissing voor ten hoogste 4 weken verdagen.

Artikel 14.2 Overdracht van de ontheffing

  • 1. Ontheffingen op grond van dit hoofdstuk zijn overdraagbaar na verkregen toestemming van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. In geval van een voorgenomen overdracht van de in het eerste lid bedoelde ontheffingen doet de houder van de ontheffing hiervan onmiddellijk schriftelijk mededeling aan het college van burgemeester en wethouders onder vermelding van de naam en het adres van de voorgestelde rechtverkrijgende.

Artikel 14.3 Intrekken of wijzigen van de ontheffing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een ontheffing intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist;

    • c.

      het gebruik van de winkel of de uitoefening van een bedrijf anders dan in een winkel op basis van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, de veiligheid of het woon- en leefklimaat ter plaatse;

    • d.

      de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • e.

      van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

    • f.

      de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 14.4 Feestdagenregeling

  • 1.

    Het verbod, vervat in artikel 2, eerste lid, onder b van de wet, geldt niet op de feestdagen tussen 06.00 uur en 22.00 uur, tenzij een feestdag op een zondag valt, en m.u.v. eerste kerstdag.

  • 2.

    Valt de feestdag op een zondag dan geldt het verbod vervat in artikel 2, eerste lid, onder b van de wet, niet tussen 12.00 uur en 18.00 uur.

  • 3.

    Op Eerste Kerstdag geldt het verbod artikel 2, eerste lid, onder b van de wet.

Artikel 14.5 Openstelling van avondwinkels op feestdagen alsmede op Goede Vrijdag en 24 december na 19.00 uur

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder b van de wet vervatte verboden, tenzij een feestdag of 24 december op een zondag valt.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan voor ten hoogste 2 avondwinkels ontheffing verlenen.

  • 3. Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      de avondwinkel dient gesloten te zijn tussen 24.00 uur en 06.00 uur;

    • b.

      er dienen uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.

Artikel 14.6 Ontheffing zon- en feestdagen voor afzonderlijke situaties

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van de in artikel 2 van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, nieuwjaarsdag, eerste paasdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste Pinksterdag, Tweede Pinksterdag, of Tweede Kerstdag ten behoeve van:

    • a.

      bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard;

    • b.

      het uitstallen van goederen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde ontheffing kan worden verleend in geval van: evenementen, feestelijkheden, bijeenkomsten, veilingen, beurzen, kunstateliers en galeries.

Artikel 14.7 Vrijstelling koopzondagen

Van het verbod gesteld in artikel 2 lid 1 onder sub a. van de Wet wordt op grond van artikel 3 leden 1 en 3 van de wet vrijstelling verleend voor alle zondagen, met uitzondering van Eerste Kerstdag, tussen 12.00 en 18.00 uur voor alle winkels binnen de gemeente Harderwijk.

Artikel 14.8 Laden en lossen

Het is verboden vóór 10.30 uur en na 18.00 uur te laden en lossen ten behoeve van het onder artikel 14.7 genoemde.

Artikel 14.10 Openstelling op werkdagen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verboden van artikel 2 van de wet, voor zover deze betrekking hebben op werkdagen.

  • 2. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.

Artikel 14.11 Ontheffing verkoop bepaalde goederen op zon- en feestdagen anders dan in een winkel

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verboden in artikel 2, tweede lid van de wet, voor zover deze betrekking heeft op zon- en feestdagen, voor het aanbieden van voor directe consumptie geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken.

  • 2. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door het verlenen van een ontheffing.

Artikel 14.11 Toerisme

De verboden, vervat in artikel 2, eerste en tweede lid van de wet gelden om reden van op de gemeente gericht toerisme voor zover zij betrekking hebben op zondagen en feestdagen, niet,

  • a)

    voor de volgende gedeelten van de gemeenten:

    • 1.

      de Strandboulevard (Oost en West), daaronder begrepen het terrein van het Dolfinarium, de Hoge Brug, het strandeiland, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende plattegrond;

    • 2.

      winkels op het terrein van wettig in exploitatie zijnde vakantieoorden;

  • b)

    gedurende de periode maart tot november en daarbuiten voor de gedeelten van de gemeente onder punt a. 1 tijdens de openingsdagen van het Dolfinarium;

  • c)

    van 08.00 tot 22.00 uur;

  • d)

    voor de verkoop van:

    • 1.

      voor de gedeelten van de gemeente onder a.1 geringe eetwaren en alcoholvrije dranken welke hoofdzakelijk ter plaatse worden genuttigd, blikjes bier voor gebruik elders dan ter plaatse en goederen in de toeristische sector zoals souvenirs, kaarten, lectuur, strandartikelen enzovoort;

    • 2.

      voor de winkels onder a.2 consumptieartikelen (SBI-code 471)

  • e)

    ten behoeve van:

    • 1.

      voor de winkels genoemd onder a.

    • 2.

      de verkoop aan gasten die recreatief verblijf houden op de wettig in exploitatie zijnde vakantieoorden.

    • 3.

      Voor de maanden januari, februari, november en december is artikel 14.7 van toepassing.

Artikel 14.12 Bepaalde winkels

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van:

    • a.

      musea;

Artikel 14.14 Ramadan

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden gedurende de Ramadan vanaf twee uur voor zonsondergang tot zonsondergang niet ten aanzien van winkels, waar brood en gebak wordt verkocht dat in het bijzonder is bestemd voor hen die zich aan de Ramadan houden, mits in die winkel dat brood en gebak ook pleegt te worden verkocht buiten de periode van de Ramadan.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden gedurende de Ramadan vanaf twee uur voor zonsondergang tot zonsondergang niet ten aanzien van het te koop aanbieden en verkopen van brood en gebak dat in het bijzonder is bestemd voor hen die zich aan de Ramadan houden.

Artikel 14.15 Culturele evenementen

  • 1. De in artikel 2, eerste lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van gebouwen, waar voorstellingen, uitvoeringen of evenementen van culturele aard plaatsvinden, en waar uitsluitend of hoofdzakelijk goederen die rechtstreeks verband houden met aldaar te houden voorstellingen, uitvoeringen en evenementen plegen te worden verkocht, vanaf een uur voor de aanvang van de voorstelling, de uitvoering of het evenement tot een uur na afloop daarvan.

  • 2. De in artikel 2, tweede lid, van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag en de feestdagen, gelden niet ten aanzien van het ter gelegenheid van voorstellingen, uitvoeringen of evenementen van culturele aard te koop aanbieden en verkopen van goederen, die rechtstreeks verband houden met die voorstellingen, uitvoeringen of evenementen, vanaf een uur voor de aanvang van de voorstelling, de uitvoering of het evenement tot een uur na afloop daarvan.

HOOFDSTUK 15: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15.1 Inwerkingtreding en intrekking van regelingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2. Met het besluit van de raad tot vaststelling van deze verordening in samenhang met de Algemene Verordening Harderwijk zijn de volgende verordeningen en/of artikelen ingetrokken vanaf het moment dat beide verordeningen in werking treden:

    • a.

      De artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:18, 2:22, 2:23, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6, 4:11, 4:12, 4:12A, 4:12C, 4:9, 4:13, 4:18, 4:19, 5:1, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:11, 5:18, 5:19, 5:20, 5:32, 5:33, 5:34, 5:38, 5:39 van De Algemene Plaatselijke Verordening Harderwijk;

    • b.

      Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Harderwijk 2013;

    • c.

      Erfgoedverordening Harderwijk 2017;

    • d.

      Marktverordening gemeente Harderwijk 2017;

    • e.

      Parkeerverordening 1998;

    • f.

      Reclameverordening Harderwijk 2017;

    • g.

      Verordening historische schepen Harderwijk;

    • h.

      Havenverordening Harderwijk 1994;

    • i.

      Afvalstoffenverordening 2006;

    • j.

      Rioolaansluitingsverordening;

    • k.

      Beheersverordening begraafplaatsen Harderwijk 2011;

    • l.

      Verordening Winkeltijden Harderwijk.

Artikel 15.2 Overgangsbepalingen

  • 1. Voor zover niet anders bepaald in de hoofdstukken van de Verordening Fysieke Leefomgeving of de Algemene Verordening Harderwijk, worden aanvragen van vergunningen en ontheffingen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening afgehandeld op basis van deze verordening.

  • 2. Voor zover niet anders bepaald in de hoofdstukken van de Verordening Fysieke Leefomgeving of de Algemene Verordening Harderwijk, blijven de vergunningen en ontheffingen die verleend zijn krachtens de in artikel 15.1, lid 2 genoemde verordeningen van kracht totdat de tijd waarvoor ze werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Met de vaststelling van de Verordening Fysieke Leefomgeving en de Algemene Verordening Harderwijk is beoogd gemeentelijke regelingen ter zake van de fysieke leefomgeving redactioneel samen te voegen als voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Door de omvang en het doel van deze wijzigingen, kan niet worden volstaan in wijzingen van de in artikel 15.2, lid 2 genoemde verordeningen, waardoor deze worden ingetrokken. Het bepaalde in artikel 15.1, lid 2 betreft daarmee in essentie een redactionele wijziging van de separate gemeentelijke verordeningen die worden samengevoegd. Om die reden heeft het bepaalde in artikel 15.1, lid 2 geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen vastgestelde nadere regels, beleidsregels, aanwijzingsbesluiten, en overige besluiten, zoals instellingsbesluiten en instemmingsbesluiten, indien en voor zover de grondslagen voor die nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten tevens zijn neergelegd in deze verordening of de Algemene Verordening Harderwijk.

Artikel 15.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Harderwijk 2024

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente

Harderwijk in zijn openbare vergadering van 14 september 2023

De heer J. Joon

Voorzitter

De heer H.R.Lanning

Raadsgriffier

TOELICHTING OP DE VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING HARDERWIJK

Algemene toelichting

De Omgevingswet treedt op 1 januari 2024 in werking en bundelt de wetgeving voor de fysieke leefomgeving. Onder de fysieke leefomgeving wordt onder andere verstaan: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed.

Gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving worden na invoering van de Omgevingswet samengebracht in één omgevingsplan. Het omgevingsplan bundelt de huidige bestemmingsplannen, de beheersverordeningen, milieuregels en regels uit (andere) lokale verordeningen die de fysieke leefomgeving wijzigen of direct beïnvloeden. Daarmee wordt de regelgeving voor inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en zijn de regels makkelijker te vinden. In het kader van de invoering van de Omgevingswet zijn regels uit verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving gebundeld in de Verordening fysieke leefomgeving. Door het bundelen van regels in een nieuwe verordening en deze vast te stellen, zal het eenvoudiger zijn om regels uit verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving over te hevelen naar het omgevingsplan van Harderwijk.

De algemene bepalingen en artikelen zijn afkomstig uit eerdere verordeningen. Hierin hebben slechts een paar tekstuele wijzigingen plaatsgevonden. Indien dat het geval is, staat dit aangegeven bij de toelichting van het artikel.

In ‘Toelichting per hoofdstuk’ zal per hoofdstuk eventuele wijzigingen uitgelicht worden. Daarnaast worden slechts de artikelen en/of begrippen die uitleg behoeven, toegelicht. De overige artikelen worden als duidelijk genoeg beschouwd.

Toelichting per hoofdstuk

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De meeste begrippen die worden gebruikt in deze verordening worden niet gedefinieerd. Dit is niet nodig wanneer begrippen worden gebruikt conform het normale, algemeen gangbare spraakgebruik. Voor de invulling kan worden aangesloten bij het "Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal".

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening bevat regels die voorheen waren opgenomen in de Rioolaansluitingsverordening, Marktverordening gemeente Harderwijk 2017, Reclameverordening Harderwijk 2017, Algemene Ondergrondse Infrastructuren 2013, Beheersverordening begraafplaatsen Harderwijk 2011, Afvalstoffenverordening 2006 van de gemeente Harderwijk, Verordening historische schepen Harderwijk, Havenverordening Harderwijk 1994, Verordening Winkeltijden Harderwijk, Parkeerverordening 1998, Algemene plaatselijke verordening Harderwijk en de Erfgoedverordening Harderwijk 2017.

Uiteindelijk worden de regels uit deze verordening opgenomen in het omgevingsplan.

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 1.4 Beslistermijn

Deze termijn staat in artikel 16.64 van de Omgevingswet.

Uit artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat de beslistermijn ingaat op het moment dat de oorspronkelijke aanvraag is ingediend. De beslistermijn wordt opgeschort als de aanvraag niet volledig is. De aanvrager krijgt hiervan bericht van B&W met het verzoek om de aanvraag aan te vullen. Dit is een uitnodiging in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het bericht bevat een termijn waarbinnen de gelegenheid is om de aanvraag aan te vullen.

Geadviseerd wordt om een aanvraag tijdig in te dienen, bij voorkeur veertien weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Door het tijdig indienen van de aanvraag bereikt de aanvrager dat burgemeester en wethouders tijdig een besluit kunnen nemen over de benodigde vergunning.

Wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing wordt verklaard, nemen burgemeester en wethouders binnen 6 maanden een besluit.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

Hiermee wordt gedoeld op bijzondere verplichtingen die alleen voor de houder van de vergunning/ontheffing gelden of beperkingen naar bijvoorbeeld tijdsduur of plaats. Vanzelfsprekend is het verplicht de voorschriften na te komen.

Artikel 1.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Dat een vergunning of ontheffing persoonlijk is, betekent dat deze niet overdraagbaar is, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt.

Artikel 1.7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Dit artikel bevat de algemene intrekkings- en wijzigingsgronden. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. De wijze waarop de intrekking of wijziging moet plaatsvinden, is geregeld in artikel 3:41 Awb. De eventuele bijzondere intrekkings- en wijzigingsgronden in de hoofdstukken van deze verordening zijn van kracht in aanvulling op de algemene intrekkings- en wijzigingsgronden gronden.

Artikel 1.8 Termijnen vergunning of ontheffing

Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de Europese Dienstenrichtlijn.

Artikel 1.9 Weigeringsgronden

Voor de duidelijkheid zijn algemene weigeringsgronden genoemd. Als voor een vergunning/ontheffing andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1.9 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.

Artikel 1.10 Handhaving door toezichthouders en/of opsporingsambtenaren

De bevoegdheid hiertoe is gebaseerd op hoofdstuk 5 van de Awb.

HOOFDSTUK 2: BESCHERMING MILIEU, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

Lid 5 van dit artikel is gewijzigd. In de oude verordening (de Algemene Plaatselijke Verordening) werd verwezen naar artikel 2.2, eerste lid, onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet gaat op in de Omgevingswet. Echter, sub j en k uit het eerste lid van artikel 2.2 van de Wabo komen niet terug in de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de tekst van sub j en k uit dit oude artikel letterlijk over te nemen.

Dit artikel biedt de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden of zuilen, containers, meubilair ten behoeve van terrassen e.d.

In het kader van deregulering en conform de Model-Apv zijn de artikelen 2:10, 2:10A, 2:10B en 2:10C samengevoegd en is de algemene vergunningplicht komen te vervallen. De raad maakt met het overnemen van dit model een nadrukkelijke keuze voor het bieden van meer ruimte aan burger en bedrijfsleven. De gedachte is dat voor een groot aantal voorwerpen die in de openbare ruimte worden geplaatst een vergunning overbodig is, omdat deze voorwerpen volstrekt geen overlast veroorzaken of zelfs bijdragen aan de leefbaarheid. Pas als het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, de bruikbaarheid daarvan belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de openbare plaats of het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, is het verboden de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. Het bevoegde bestuursorgaan (college of burgemeester) kan dan ontheffing verlenen van dit verbod.

Alleen voor een terras kan op basis van dit artikel nog een vergunning nodig zijn, als deze niet is meegenomen in de exploitatievergunning.

Artikel 2.5 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

In dit artikel wordt ‘fase 2’ genoemd. Dit betekent dat de kans op een natuurbrand dan erg groot is en roken verhoogt dit risico. Ook kan de gemeente perioden aanwijzen waarbinnen het rookverbod geldt. Het verbod gaat niet zover dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is.

Artikel 2.12 Verbod aanbrengen handelsreclame zonder omgevingsvergunning

Dit artikel bevat het algemene uitgangspunt dat het verboden is om handelsreclame aan c.q. op een onroerende zaak aan te brengen zonder vergunning van het bevoegd gezag. In het begrip handelsreclame, zoals gedefinieerd in de begripsbepalingen, ligt besloten dat het in dit artikel gaat om reclame, waardoor geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

In artikel 7, vierde lid, van de Grondwet wordt de handelsreclame met zo veel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd. De bedoeling hiervan is uitsluitend die reclame-uitingen buiten de grondwettelijke bescherming over het openbaren van gedachten of gevoelens te houden, waaraan het ideële, maatschappelijke of politieke aspect ontbreekt.

Het in dit artikel gecreëerde vergunningenstelsel is derhalve niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet.

Behalve ideële reclame is ook een aantal andere opschriften en dergelijke, die kunnen dienen tot het maken van handelsreclame, uitgezonderd van de vergunningsplicht.

Voor alle uitgezonderde reclames geldt dus geen preventief toezicht door middel van een vergunningplicht, maar wel een stelsel van repressief toezicht. Zo geldt ook voor niet-vergunningplichtige reclame dat deze de veiligheid van het verkeer niet in gevaar mag brengen of ernstige hinder voor de omgeving mag veroorzaken.

HOOFDSTUK 3: GELUIDHINDER

Artikel 3.2 Aanwijzing incidentele activiteiten

Dit artikel geldt voor incidentele activiteiten. Voorbeelden van incidentele activiteiten zijn optredens met live muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een “vroege vogels”-toernooi.

Artikel 3.3 Onversterkte muziek

In de oorspronkelijke tekst van dit artikel (afkomstig uit de Algemene Plaatselijke Verordening) werd gesproken over ‘inrichting’. Het begrip ‘inrichting’ komt niet meer terug in de Omgevingswet’. In deze verordening is het begrip ‘inrichting’ daarom vervangen door ‘bedrijf’.

Het artikel is alleen gericht op onversterkte muziek vanuit bedrijven en niet buiten bedrijven. Of er sprake is van een bedrijf, wordt bepaald door de Omgevingswet.3

Toelichting bij de in de tabel weergegeven grootheden:

  • -

    LAr,LT: (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;

  • -

    LAmax (maximaal geluidsniveau) maximaal geluidsniveau gemeten in de meterstand «F» of «fast», als vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai; - dB(A) A-gewogen decibel.

Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen in het tweede lid een mogelijkheid gecreëerd om een aantal uur in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. In lid 2 wordt gesproken over “oefenen”. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.

Artikel 3.4 Overige geluidhinder

Artikel 4:6 heeft betrekking op de vormen van geluidshinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • -

    het d.m.v. luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • -

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • -

    het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • -

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • -

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz.;

  • -

    overige handelingen waardoor geluidsoverlast ontstaat.

Verder kunnen onder artikel 3.4 vormen van geluidshinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van ‘lawaaiige’ hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz.

In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval moet daarom worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidshinder en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij is dat een zekere mate van (geluids)hinder als onvermijdelijk moet worden aanvaard. Deze bepaling wordt ook gebruikt om voor evenementen een ontheffing te verlenen.

In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit een afbakeningsdiscussie opleveren. Daarom is gekozen om deze wetten afzonderlijk te benoemen in het vijfde lid.

De provinciale verordening is toegevoegd in dit lid. In een provinciale verordening kunnen namelijk zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale verordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale verordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening.

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de Apv van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet.

HOOFDSTUK 4: NATUUR

Artikel 4.1 Bomenlijst

De bomenlijst wordt door het college vastgesteld en bevat bomen die voor de gemeente om verschillende redenen van bijzondere waarde zijn.

Door het opstellen van de lijst met vergunningplichtige bomen in het stedelijk gebied hoeven inwoners minder vaak een vergunning aan te vragen, terwijl de bijzondere bomen in de gemeente toch beschermd worden.

Artikel 4.2

De leden 5 en 6 van dit artikel behelzen de bijzondere bevoegdheid voor het college om aan het vellen van een houtopstand het voorschrift te verbinden dat moet worden herplant, dan wel dat een geldelijke bijdrage moet worden gestort in de voorziening ‘Bomenfonds’.

Middels deze nieuwe artikelleden geeft d raad uitvoering aan haar unaniem aangenomen Motie Bomenfonds van 12 november 2020.

Bomen zijn van groot belang voor onze beleving en werken als buffer voor de effecten van klimaatverandering. Zo draagt het nastreven van een gemeente breed behoud van het bomenbestand bij aan de CO2-reductiedoelstellingen van de gemeente Harderwijk. Bovendien zijn bomen van groot belang voor het in stand houden en vergroten van de biodiversiteit.

Groen is daarnaast belangrijk voor iedereen. Een groene omgeving vergroot de leefbaarheid van buurten. Bomen hebben verdere een positieve invloed op de gezondheid. Daarom vindt de gemeente het belangrijk dat het behoud van groen leeft, zowel bij inwoners als de gemeente zelf. Met de nieuwe regeling streeft de gemeente naar gepaste compensatie voor de bomen die gekapt worden.

HOOFDSTUK 5: STANDPLAATSEN

Artikel 5.1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Dit artikel bevat een begripsomschrijving en voorziet in uitzonderingen. Het hebben van een standplaats ziet op het te koop aanbieden van goederen vanaf een vaste plaats. Dit is dan ook het onderscheidend criterium ten opzichte van het venten met goederen. Bij het venten met goederen wordt er immers vanuit gegaan dat de venter voortdurend zijn goederen vanaf een andere plaats in de openbare ruimte aanbiedt. Met andere woorden: de venter is ambulant, de standplaatshouder niet.

HOOFDSTUK 6: ERFGOED

Artikel 6.2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet. Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Het artikel van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 6.8 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 6.5 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 2 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 6.15 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Vanaf het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het mogelijk om via het omgevingsplan gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen. Dit kan ook gebeuren op instructie van het Rijk.

HOOFDSTUK 7: PARKEREN

Dit hoofdstuk bevat geen artikelen die uitleg behoeven.

HOOFDSTUK 8: AFVALSTOFFEN

Inleiding

De Afvalstoffenverordening dient het belang van de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig afvalstoffenbeheer. Het belang daarvan neemt toe omdat tegenwoordig anders naar afval wordt gekeken dan in het verleden. Afval wordt steeds meer benaderd als grondstof. In een meer circulaire economie is afval van waarde. Dat betekent duurzaam omgaan met natuurlijke hulpbronnen, zuiniger zijn op grondstoffen, voorwerpen langer en opnieuw gebruiken en optimalere reststromen. Afvalscheiding en inzameling is daarbij van wezenlijk belang. Welke bestanddelen van het afval gescheiden dienen te worden veranderd. Nieuwe technieken maken bijvoorbeeld de scheiding van kunststof mogelijk. Gemeenten werken mee in het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval (voorheen: Van Afval Naar Grondstof (VANG)) om te komen tot minder huishoudelijk afval en tot het beschikbaar krijgen van meer waardevolle grondstoffen van de juiste kwaliteit. Deze verordening moderniseert de regels van de gemeente op dit terrein.

Grondslagen

De verordening geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 10.23 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm), waarin de raad wordt opgedragen om in het belang van de bescherming van het milieu een Afvalstoffenverordening vast te stellen. De regels over het zwerfafval houden verband met de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening (Apv) voor de openbare ruimte maar zijn vanwege de samenhang met het onderwerp van de Afvalstoffenverordening opgenomen in deze verordening. De artikelen 10.24, tweede lid, 10.25 en 10.26, eerste lid, van de Wm bevatten voorschriften waaraan de Afvalstoffenverordening moet voldoen.

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen (hierna: Besluit GIHA) biedt een grondslag voor het niet gescheiden inzamelen van bioafval of kunststoffen, metaal en glas. Deze grondslag is gebruikt voor artikel 8.6, derde lid.

2. Hoofdlijnen van de Afvalstoffenverordening

Scheiden van afvalstromen begint bij huishoudens (huishoudelijke afvalstoffen) en bedrijven (kantoor-, winkel- en dienstensector (hierna: KWD-sector)) waar die afvalstoffen ontstaan – of waar die in de openbare ruimte terechtkomen. De Afvalstoffenverordening bevat regels over huishoudelijk afval, bedrijfsafval en afval in de openbare ruimte.

Huishoudelijke afvalstoffen

Wat betreft huishoudelijke afvalstoffen heeft het gemeentebestuur de wettelijke taak om te zorgen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen door middel van de inzameldienst die daartoe krachtens deze verordening is aangewezen. Bij de uitvoering van deze taak wordt de gemeente in de praktijk in toenemende mate ondersteund door het initiatief van andere inzamelaars zoals scholen, ideële instellingen of anderen die bijvoorbeeld papier, glas of andere bestanddelen van het huishoudelijk afval verzamelen voor inzameling. Deze verordening regelt de aanwijzing van de inzameldienst en van andere inzamelaars en bepaalt welke bestanddelen gescheiden moeten worden aangeboden en dus ook gescheiden moeten worden ingezameld.

Gescheiden inzameling van huishoudelijk afval

Scheiden van de volgende bestanddelen van huishoudelijk afval is op grond van artikel 1 van het Besluit GIHA de norm:

  • a.

    bioafval;

  • b.

    papier;

  • c.

    metaal;

  • d.

    kunststof;

  • e.

    glas;

  • f.

    textiel (treedt in werking met ingang van 1 januari 2025);

  • g.

    gevaarlijke afvalstoffen (treedt in werking met ingang van 1 januari 2025);

  • h.

    afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

De Afvalstoffenverordening geeft uitvoering aan de opdracht van artikel 3 van het Besluit GIHA om de verordening aan te passen om te voldoen aan de artikelen 1 en 2 van het Besluit GIHA.

Het is toegestaan om af te zien van gescheiden inzameling van glas, metaal of kunststoffen als voldaan is aan artikel 10, eerste lid, onder a, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Voor de gemeente is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt voor wat betreft plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons (hierna: PMD) (zie artikel 8.6).

De gezamenlijke inzameling van PMD is niet van invloed op het potentieel van hergebruik, recycling of

andere nuttige toepassing. Dit doordat het PMD uit het restafval wordt nagescheiden. Artikel 10, eerste lid, onder a, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen regelt:

“a. het inzamelen van bepaalde soorten afval is niet van invloed op het potentieel ervan om overeenkomstig artikel 4 (van de Kaderrichtlijn afvalstoffen) voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing te ondergaan en levert een output van die handelingen op waarvan de kwaliteit vergelijkbaar is met die welke door middel van gescheiden inzameling wordt bereikt;”.]

In de nota van toelichting bij het Besluit GIHA wordt verwezen naar het Landelijk afvalbeheerplan (hierna: LAP). Daarin staat, met name voor bioafval, uitgebreid toegelicht in welke gevallen van de uitzondering op de plicht tot gescheiden inzameling van de in artikel 1 van het Besluit GIHA genoemde huishoudelijke afvalstoffen, gebruik kan worden gemaakt. Als een uitzondering voor gescheiden inzameling wordt opgenomen in de Afvalstoffenverordening, dient de gemeente met enige regelmaat de rechtmatigheid van deze bepaling(en) te bezien. Deze beoordeling vindt op zijn minst elke keer plaats op het moment dat in het LAP op dit punt nieuwe inzichten en beleid worden opgenomen. Met ingang van 1 januari 2025 treden de onderdelen f en g van artikel 1 van het Besluit GIHA in werking. Op grond daarvan moeten textiel en gevaarlijke afvalstoffen ook gescheiden worden ingezameld. De verordening hoeft, met het oog op de voorziene inwerkingtreding van deze onderdelen van het Besluit GIHA niet aangepast te worden.

Bedrijfsafvalstoffen

Wat betreft bedrijfsafvalstoffen is de afvalscheiding door KWD-sector binnen de gemeente van belang. De inzameling van bedrijfsafval kan plaatsvinden door de inzameldienst maar ook door anderen. Het beheer van bedrijfsafvalstoffen is in belangrijke mate op Rijksniveau geregeld door de Wm en daarop gebaseerde centrale regelgeving. Deze verordening bevat enkele aanvullende regels voor de inzameling door de inzameldienst of de wijze van aanbieding van bedrijfsafvalstoffen in de openbare ruimte.

Afval in de openbare ruimte

Wat betreft het afval in de openbare ruimte is het voorkomen van zwerfafval van belang. Zwerfafval ontstaat niet alleen door illegale dumping en bewuste ontdoening (weggooien of achterlaten) maar kan ook ontstaan uit huishoudelijk afval, bijvoorbeeld als dat verkeerd is aangeboden of als ter inzameling gereedstaand huishoudelijk afval is doorzocht of omgeschopt, verwaaid of aangevreten door dieren. Zwerfafval komt ook in de openbare ruimte terecht via het publiek rondom winkels, eet- en drinkgelegenheden, evenementen of reclame- en promotiecampagnes. De verordening bevat regels voor het bestrijden van zwerfafval.

De gemeentelijke VANG-strategie

Bij de vaststelling van deze verordening is rekening gehouden met de gemeentelijke VANG-strategie.

Op 29 september 2016 heeft de raad van Harderwijk besloten zich aan te sluiten bij de landelijke

doelstellingen Van Afval Naar Grondstof (VANG); 100 kg restafval per inwoner per jaar in 2020, in 2025 moet dit verder zijn teruggebracht naar 30 kg restafval. Inmiddels is dit opgegaan in het Rijksbrede programma Circulaire Economie. Op 25 april 2018 is unaniem een motie aangenomen waarin de raad het college verzoekt om de inzameling van huishoudelijk afval van de binnenstad, de hoogbouw en de stapelbouw integraal te betrekken bij de nieuwe VANG-strategie. Hierbij blijven de vastgestelde doelstellingen van 29 september 2016 gehandhaafd. De VANG-strategie is de vertaling daarvan naar de Harderwijkse en Hierdense situatie. Op 09-07-2020 heeft de raad hiermee ingestemd. De VANG-strategie valt onder de pijler ‘Circulaire Stad’ van de Duurzaamheidsvisie – De Duurzame Stad.

3. Wettelijke begrippen

In het belang van de eenvoud maakt deze verordening slechts in beperkte mate gebruik van

begripsbepalingen. Ten eerste zijn geen definities van begrippen gegeven als deze begrippen al op grond van artikel 1.1 van de Wm zijn gedefinieerd. Deze begrippen gelden al onverkort voor de toepassing van deze verordening. Er zijn daarom niet opnieuw definities in de verordening opgenomen. Voorbeelden van in de wet gedefinieerde begrippen die ook in deze verordening worden gebruikt zijn afvalstoffen, huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen. Ten tweede is door de tekst van de verordening consistent in overeenstemming met deze begrippen te formuleren, de behoefte aan bepaalde definities komen te vervallen.

Dit geldt bijvoorbeeld voor het begrip inzamelen dat in die oude modelverordening werd gebruikt. In de onderhavige verordening is slechts sprake van het begrip inzameling. Het begrip inzameling is door de Wm gedefinieerd en daarom zonder begripsbepaling opgenomen in deze verordening. Artikel 1.1 van de Wm verstaat onder inzameling: verzameling van afvalstoffen, met inbegrip van de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie. Dit begrip is letterlijk overgenomen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Inzameling is het begin van het afvalstoffenbeheer. Onder afvalstoffenbeheer verstaat de richtlijn immers: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars.

In de oude verordening werd het begrip inzamelen gebruikt om ruimte te laten voor de verschillende middelen en voorzieningen waarmee de inzameling plaatsvindt bij gemeenten en om duidelijk te maken dat het gaat om inzameling van afvalstoffen die ook ter inzameling zijn aangeboden. In deze verordening kon dit begrip achterwege blijven omdat het begrip inzameling zoals het hier wordt geregeld eveneens deze ruime praktijk omvat en ten tweede omdat in de verordening zelf geen ruimte is gelaten voor inzameling van afvalstoffen zonder dat die worden aangeboden via deze middelen of voorzieningen.

Wat betreft de huishoudelijke afvalstoffen regelt deze verordening, enerzijds, dat de inzameling slechts kan geschieden door aangewezen inzameldiensten. Anderzijds regelt de verordening dat deze afvalstoffen slechts mogen worden overgedragen of aangeboden ter inzameling aan deze inzameldienst of overdragen aan inzamelaars, of achterlaten op een daartoe ter beschikking gestelde plek. Inzameling door of het aanbieden ter inzameling aan anderen dan deze personen is verboden. De verordening regelt eveneens op welke wijze de aanbieding plaats dient te vinden. Er zijn regels over gescheiden inzameling van afzonderlijke bestanddelen van afval zoals bioafval of papier en karton, over de middelen waarmee dat dient te gebeuren. In onderstaand schema is de terminologie van artikel 10.24 van de Wm en artikel 1.1 van de Wm dus als volgt gebruikt ten aanzien van de huishoudelijke afvalstoffen:

De gebruiker van een perceel

De inzameldienst of inzamelaar

Overdragen (aan een inzamelaar)

Innemen (door een inzamelaar)

Ter inzameling aanbieden (al dan niet via

inzamelmiddelen of inzamelvoorzieningen)

Inzameling (via de betreffende middelen of

voorzieningen) door de inzameldienst

Achterlaten op een ter beschikking gestelde plaats

s Inzamelplaats

Het is in deze opzet niet nodig om nog een afzonderlijke begripsbepaling voor ‘inzamelen’ op te nemen, zoals in de oude modelverordening het geval was. De begrippen inzamelmiddel of inzamelvoorziening behoeven geen definitie nu uit de tekst van artikel 10 voldoende duidelijk is waar het om kan gaan. Voorbeelden zoals huisvuilzakken, minicontainers, afvalemmers (inzamelmiddelen) of wijkcontainers, brengdepots, verzamelcontainers (inzamelvoorzieningen) zijn genoegzaam bekend en lenen zich niet voor opname in de tekst van de verordening. De begrippen inzameldienst en inzamelaar behoeven geen zelfstandige definitie nu uit artikelen 8.2 en 8.3 genoegzaam volgt om wie het gaat. Andere begrippen kwamen in de verordening zo weinig voor dat, een definitie overbodig was en in de artikeltekst zelf uitsluitsel kon worden gegeven. Een voorbeeld is het begrip weg in artikel 8.16.

4. Verhouding met ander hoger recht

Verwerking van persoonsgegevens

De gemeente verwerkt persoonsgegevens onder meer voor de inzameling en verwerking van huishoudelijk afval. De inzameling en verwerking van huishoudelijk afval is een publieke taak, die verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk maakt. De grondslag voor verwerking van de persoonsgegevens is artikel 6, eerste lid, onder e, van de Algemene verordening gegevensbescherming (2016/679/EU). De gemeente heeft een privacyverklaring opgesteld voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de inzameling en verwerking van afval. Deze is te vinden via www.harderwijk.nl

Omgevingswet

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (hierna: Ow) kunnen de gemeentelijke regels, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, opgenomen worden in het omgevingsplan. Regels die opgenomen worden in het omgevingsplan, zullen in deze verordening vervallen. Voor zwerfafval (artikel 8.15) is een bepaling opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Die bepaling wordt om die reden aangepast op het moment dat de Ow in werking treedt (zie artikel 8.21).

5. Nadere regels

Uitvoeringsbesluit van het college van burgemeester en wethouders

De Afvalstoffenverordening delegeert de bevoegdheid tot het stellen van regels over de volgende onderwerpen aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college):

  • Nadere regels over de wijze van inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen (artikel 8.2, [derde lid).

  • Nadere regels over vrijstelling voor categorieën personen en organisaties als inzamelaars (artikel 8.3, eerste lid).

  • Regels over afzonderlijke bestanddelen (geclausuleerd), frequentie en locatie van inzameling (artikel 8.6).

  • Nadere regels inclusief vrijstelling voor gescheiden aanbieden ter inzameling van huishoudelijke afvalstoffen (artikel 8, tweede lid), zoals het nader omschrijven van de bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen, of over fracties waarvan vermenging is toegestaan.

  • Regels over het gebruik van inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen (artikel 8.9, derde lid).

  • Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen (artikel 8.12, tweede lid).

Daarnaast is sprake van nadere besluitvorming door het college die strikt genomen geen algemeen

verbindende voorschriften inhoudt maar die samen met de hiervoor genoemde regels opgenomen kan worden in het uitvoeringsbesluit van het college. Deze besluitvorming gaat over:

  • De aanwijzing van de inzameldienst (artikel 8.2).

  • De dagen en tijden waarop de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen plaatsvindt (artikel 8.8).

  • De aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren (artikel 8.20).

De aanwijzing van de specifieke locaties van inzamelvoorzieningen kan ook opgenomen worden in het uitvoeringsbesluit.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven zijn hieronder nader toegelicht.

Artikel 1. Definities

De begrippen inzamelmiddel, inzamelplaats en inzamelvoorziening zijn opgenomen om deze van elkaar te onderscheiden. Een inzamelmiddel is bestemd voor een enkel huishouden en is bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag. Een inzamelplaats is aangewezen op grond van artikel 8.4. Meestal wordt de inzamelplaats gemeentelijke afvaldepot, brengdepot of milieustraat genoemd. Een inzamelvoorziening is bestemd voor meerdere huishoudens. Een inzamelvoorziening is bijvoorbeeld een (ondergrondse) verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot. Uit artikel 8.9 wordt duidelijk dat inzamelmiddelen gebruikt worden voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel en inzamelvoorzieningen voor het aanbieden nabij een perceel.

Het begrip perceel is omwille van de leesbaarheid opgenomen met een vaste toevoeging die bij het gebruik van dit begrip in de verordening telkens moet worden meegelezen. Het gaat immers telkens om percelen waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Deze toevoeging is opgenomen in verband met de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wm, waarin sprake is van de zorg van de gemeente voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen “bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan”. Wat onder perceel moet worden verstaan kan niet goed op het niveau van deze verordening worden vastgesteld. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 18 september 1991, nr. 27597, BNB 1991/333, is een perceel een plaats waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan. Slechts dan is geen sprake van een perceel, indien het gaat om een gedeelte van een onroerende (of roerende) zaak dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Dit zal telkens naar de feiten en het spraakgebruik bepaald moeten worden. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1773) kon ook een woonruimte in een zorgcentrum een particuliere huishouding zijn waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan (zie voor de feiten Gerechtshof Den Haag 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2862).

Artikel 1. Doelstelling

In dit artikel is het met de verordening te dienen doel vermeld. Deze volgt uit de wettelijke grondslag van de verordening. De toepassing van bevoegdheden op basis van deze verordening zullen derhalve telkens in dat kader moeten plaatsvinden. Doelmatig afvalstoffenbeheer is onderdeel van de bescherming van het milieu. Het begrip afvalstoffenbeheer is gedefinieerd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen als: “inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars”.

Artikel 2. Aanwijzing van de inzameldienst

In het eerste lid geeft de raad aan het college de opdracht om een inzameldienst aan te wijzen, die met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is belast. De zorg voor deze inzameling berust ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wm op de raad en het college. De aangewezen inzameldienst zal aan die zorg praktische uitvoering geven. In het derde lid wordt een grondslag gegeven om nadere regels te stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt. Redenen van algemeen belang van milieu en gezondheid die met de aanwijzing van inzameldiensten zijn gemoeid, dwingen ertoe geen regeling op te nemen voor het van rechtswege nemen van aanwijzingsbesluiten in gevallen waarin niet tijdig op een daartoe strekkende aanvraag zou worden beslist. De regeling van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is daarom niet van toepassing. Zo nodig kunnen bij het aanwijzingsbesluit beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Het ligt in de rede dat dit alleen aan de orde is wanneer er ten aanzien van de aan te wijzen instantie bijzondere voorschriften of beperkingen moeten gelden.

Artikel 3. Regulering van andere inzamelaars

Dit artikel regelt de mate waarin het voor anderen dan de inzameldienst mogelijk is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. In beginsel is dit verboden. Er zijn echter drie categorieën van andere inzamelaars dan de inzameldienst, die bepaalde bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen mogen inzamelen. Ten eerste als een inzamelaar is aangewezen. Het gaat dan om een beschikking, waaraan op grond van het tweede lid voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Een aanwijzing wordt niet van rechtswege verleend als sprake zou zijn van niet tijdig beslissen. Ten tweede kan het college bepaalde personen of organisaties vrijstellen bij nadere regels. In het eerste lid, onder b, is mogelijk gemaakt dat er met generieke vrijstellingen kan worden gewerkt voor bijvoorbeeld scholen die papier inzamelen of voor andere organisaties of personen die bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen inzamelen als inzamelaar. Ten derde zijn er producenten van bijvoorbeeld witgoed voor wie op grond van de Wm in algemene maatregelen van bestuur verplichtingen bestaan tot inname van afgedankte producten. Het gaat dan om de producentenverantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend kan daarvoor geen verbod gelden. De aanwijzing van inzamelaars verschilt qua karakter van de aanwijzing van de inzameldienst. Het gaat bij de inzamelaars om personen of organisaties die om verschillende redenen behulpzaam willen zijn bij de taak om huishoudelijk afval in te zamelen. Deze aanwijzing heeft – anders dan de aanwijzing van de inzameldienst – het karakter van een vergunning en gaat niet gepaard met een uitvoeringsplicht.

Artikel 4. Aanwijzing van inzamelplaats

Op deze plaats wordt afzonderlijk geregeld dat op ten minste een plaats ook buiten kantooruren of in het weekend (in voldoende mate dus) gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten. Hiertoe is het gemeentebestuur verplicht in verband met de in artikel 7 geboden mogelijkheid om niet telkens per week en bij elk perceel in te zamelen. Ingevolge artikel 10.26, tweede lid, van de Wm is dit verplicht. Het gaat hier om een daartoe ter beschikking gestelde plaats, waar alle bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden achtergelaten.

Artikel 5. Algemene verboden

Dit artikel regelt dat het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen alleen mag geschieden via de kanalen die daarvoor in de artikelen 8.3 en 8.4 zijn aangewezen. Dit verbod is de keerzijde van de bij of krachtens die artikelen tot de inzameldienst en andere inzamelaars gerichte gebod om het afval in te zamelen en het in artikel 8.3, eerste lid, opgenomen verbod voor anderen om afval in te zamelen.

Artikel 6. Gescheiden afvalinzameling

Dit artikel regelt welke bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk moeten worden ingezameld, met welke frequentie en op welke locatie. Deze locatie kan zijn bij elk perceel, nabij elk perceel of een van deze met uitzondering van bepaalde gebieden van de gemeente. Het Besluit GIHA bevat ook voorschriften over de gescheiden inzameling van afvalstoffen. Deze verordening vult de verplichting tot gescheiden inzameling aan door nader te bepalen welke bestanddelen gescheiden worden ingezameld. Deze verordening maakt een fijnmaziger onderscheid dan artikel 1 van het Besluit GIHA, dat voorschrijft dat ‘ten minste’ bepaalde bestanddelen gescheiden worden ingezameld. De raad kan volgens artikel 10.21, vierde lid, van de Wm besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen. De raad kan tevens een onderscheid maken binnen de genoemde bestanddelen.

Artikel 10.21 van de Wm schrijft voor dat het gemeentebestuur, al dan niet samen met het gemeentebestuur van andere gemeenten, ervoor zorgt dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. Grove huishoudelijke afvalstoffen zijn daarvan uitgezonderd. Bioafval moet volgens dit artikel verplicht afzonderlijk wordt ingezameld. Artikel 3 van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur verplicht gemeenten ertoe om afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van particuliere huishoudens gescheiden in te zamelen. Bij de uitoefening van de bevoegdheden met betrekking tot afvalstoffen dient het gemeentebestuur bovendien rekening te houden met het landelijk afvalbeheersplan (LAP). In het LAP zijn bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen benoemd, die door de consument gescheiden dienen te worden. De raad kan volgens artikel 10.21, vierde lid, van de Wm besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.

Op grond van artikel 10.26 van de Wm kan de raad in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de Afvalstoffenverordening afwijken:

  • a.

    van de inzameling bij elk perceel (bepaald mag worden nabij elk perceel);

  • b.

    van de frequentie van eenmaal per week (bepaald mag worden met welke regelmaat bij de verordening);

  • c.

    van de inzameling in het gehele grondgebied (bepaald mag worden dat in een gedeelte van het grondgebied geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld);

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit GIHA bepaalt verder dat onder voorwaarden voor de volgende bestanddelen afgezien kan worden van de gescheiden inzameling voor:

  • d.

    bioafval (wanneer gescheiden inzameling technisch niet mogelijk is of buitensporig duur);

  • e.

    metaal, kunststof of glas (als de kwaliteit voor hergebruik of recycling gelijk blijft).

De frequentie waarmee deze gescheiden inzameling plaatsvindt is verschillend per afvalstroom. In het Uitvoeringsbesluit stelt het colleges de frequentie vast.

Een Afvalstoffenverordening die een van deze mogelijkheden benut, dient te worden voorbereid met toepassing van de Inspraakverordening die op grond van artikel 150 van de Gemeentewet is vastgesteld (artikel 10.26 van de Wm). Indien toepassing wordt gegeven aan de onderdelen b of c, dan moet de gemeente zorgen voor een daartoe ter beschikking gestelde plaats voor het achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen. Dat laatste is geregeld in artikel 8.4. Omdat deze verordening geen inhoudelijke wijziging bevat ten opzichte van de Afvalstoffenverordening 2006 van de gemeente Harderwijk is er geen sprake van een beleidswijziging en is inspraak niet van toepassing.

Het regelen van de frequentie en locatie van de inzameling wordt in beginsel overgelaten aan het college. De raad bepaalt wel welke bestanddelen in ieder geval afzonderlijk ingezameld dienen te worden. Dit is onder meer van belang omdat artikel 8.7 aan burgers het verbod oplegt om die bestanddelen ongescheiden ter inzameling aan te bieden. Volgens het derde lid wordt in de gemeente PMD niet gescheiden ingezameld, omdat voldaan is aan artikel 10, derde lid, onder a, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen:

“a. het inzamelen van bepaalde soorten afval is niet van invloed op het potentieel ervan om overeenkomstig artikel 4 voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing te ondergaan en levert een output van die handelingen op waarvan de kwaliteit vergelijkbaar is met die welke door middel van gescheiden inzameling wordt bereikt.”

Het gewenste effect wordt in de gemeente bereikt door middel van nascheiding.

Artikel 7. Gescheiden aanbieding

Dit artikel regelt de keerzijde van artikel 8.6. Wat gescheiden moet worden ingezameld, moet ook gescheiden worden aangeboden. Voor de bestanddelen die niet gescheiden worden ingezameld, geldt dat het tweede lid regelt dat niet-afzonderlijke aanbieding is toegestaan. Concrete omschrijvingen van de bestanddelen kunnen door het college in de nadere regels op grond van artikel 8 worden gegeven om discussies te slechten en om in het kader van de handhaving houvast te bieden (‘welles/nieteslijst’). Ook kan van de vrijstellingsmogelijkheid gebruik worden gemaakt om te regelen dat bepaalde hoeveelheden (fracties) van de bestanddelen mogen voorkomen bij de inzameling van andere bestanddelen. Zo zal het niet verboden hoeven te zijn als er eens een papiertje tussen het GFT-afval voorkomt. Het is niet mogelijk om bij nadere regels af te wijken van de verplichting om gescheiden in te zamelen en aan te bieden, voor zover die verplichting voortvloeit uit artikel 1 van het Besluit GIHA.

Artikel 8. Tijdstip van aanbieding

De tijdstippen voor de inzameling van huishoudelijk afval worden door het college bepaald. Het gaat hier om een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Het besluit is daarom vatbaar voor bezwaar en beroep.

Artikel 9. Wijze en plaats van aanbieding

Er is een onderscheid tussen inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen. Inzamelmiddelen dienen het ter inzameling aanbieden door een huishouden, zoals een minicontainer, afvalemmer, plastic afvalzak. Inzamelvoorzieningen, dienen het collectief ter inzameling aanbieden door meerdere huishoudens, zoals een verzamelcontainer of een wijkcontainer, voor het inzamelen daarvan. Op grond van dit artikel kunnen inzamelmiddelen worden voorgeschreven. Ook kunnen hier regels worden gesteld over het gebruik van inzamelvoorzieningen. De regels over het gebruik van de inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen zijn in beginsel algemeen verbindende voorschriften. Het college kan in deze regels ook concreet locaties aanwijzen voor de inzamelvoorzieningen. Een dergelijk onderdeel van de regels is geen algemeen verbindend voorschrift dus daartegen staat bezwaar en beroep open. Het tweede lid bevat een verbod om de inzamelmiddelen buiten het perceel te laten staan na afloop de bepaalde dag en tijden. Gebruikers van een perceel zijn gehouden de inzamelmiddelen binnen het perceel te bewaren. Het verbod geldt ook voor afval dat op de ophaaldag is buitengezet, maar om wat voor reden dan ook, niet is opgehaald. Het derde lid bevat een grondslag voor nadere regels over de wijze van gebruik van inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen voor categorieën van percelen. Te denken valt aan een onderscheid dat gemaakt kan worden tussen hoogbouw en laagbouw. De regels kunnen een vrijstelling van het verbod in het eerste lid [of het verbod in het tweede lid] inhouden. Deze vrijstelling blijkt dan uit de nadere regels van het college.

Artikel 10. Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

De inzameldienst kan ook bepaalde bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen inzamelen. Anders dan bij huishoudelijke afvalstoffen geldt voor bedrijfsafvalstoffen echter geen zorgplicht voor de gemeente. Inzameling van bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst is daarom een daarvan te onderscheiden activiteit waarbij de inzameldienst tegen vergoeding afval inzamelt bij bedrijven. In de praktijk gaat het daarbij veelal om afval uit de KWD-sector of bouw- en sloopafval (voor zover dit niet wordt gerekend tot het huishoudelijk afval).

Artikel 11. Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Alleen die bedrijven die betalen voor de gemeentelijke inzamelvoorzieningen mogen hun bedrijfsafvalstoffen aanbieden aan de inzameldienst.

Artikel 12. Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het college kan, net als bij huishoudelijke afvalstoffen, regels stellen over de wijze waarop de bedrijfsafvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. De basis voor het stellen van regels over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen kan worden gevonden in artikel 10.23, derde lid, van de Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: “Ten aanzien van de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen mogen ook in het belang van de bescherming van het milieuregels worden gesteld. Blijkens het derde lid mogen deze regels geen vergunningstelsel inhouden. Dit is krachtens artikel 10.48 van de Wm voorbehouden aan de minister. Vanzelfsprekend mogen de gemeenten hun bevoegdheid evenmin benutten ter bevoordeling van de eigen inzameldienst en ten nadele van andere aanbieders op de markt.”(Kamerstukken 26 638, nr. 3, blz. 48). Het is dus mogelijk om in het belang van het milieu bepaalde dagen te kunnen aanwijzen waarop bedrijfsafvalstoffen mogen worden ingezameld. Bijvoorbeeld ter beperking of voorkoming van geluidhinder of aanzuigende werking of om ritten zoveel mogelijk te combineren. Dit artikel kan met name van belang zijn voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in een (historisch) centrum. Uiteraard kunnen deze regels gelden voor alle betrokken inzamelaars die bedrijfsafvalstoffen ophalen.

Artikel 13. Dumpingsverbod

Dit artikel heeft primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming, de Omgevingswet of het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is. In het eerste lid worden bewust de termen stof en voorwerp gebruikt en niet alleen de term afvalstof, omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn. Artikel 10.25, onder a, van de Wm is de grondslag voor het opnemen van een dergelijk artikel in de Afvalstoffenverordening.

Artikel 14. Zwerfafval in de openbare ruimte

Op grond van artikel 10.25, onder a en b, van de Wm kunnen gemeenten in de Afvalstoffenverordening de zwerfafvalproblematiek regelen. Er is sprake van facultatief medebewind. Gemeenten hebben hiertoe de bevoegdheid, maar geen wettelijke plicht. Het eerste lid gaat over straatafval. Dat is afval dat onderweg ontstaat, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor afvalbakken of voorzieningen zijn om zich daarvan ter plekke te ontdoen (voor zover van beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd. Het gaat hier per definitie om afvalstoffen die "buiten een perceel ontstaan". Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 2. In het derde lid behoeft het begrip zwerfafval zelf geen verdere definitie. Uit de redactie blijkt dat van zwerfafval sprake is wanneer ter inzameling gereedstaand afval wordt verspreid, omgestoten of omgeschopt, enz.

Artikel 15. Zwerfafval rondom inrichtingen

Dit sluit aan bij artikel 2.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, maar heeft het meer toegespitst op de problematiek van zwerfafval en wijkt daarom op een aantal punten van dat artikel af. Dit is een toegestane aanvulling van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Na inwerkingtreding van de Ow vervalt het Activiteitenbesluit Milieubeheer. De in het tweede lid van dit artikel geregelde materie is dan opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In artikel 8.21 is om die reden een wijziging van dit artikel opgenomen, die in werking treedt als de Ow in werking treedt.

Artikel 16. Afval en verontreiniging op de weg

Het gaat in dit artikel met name over laden, lossen en vervoeren. Het artikel bevat een gebod om de veroorzaakte verontreiniging op te ruimen. Mocht aan dit gebod geen gehoor gegeven worden, dan is sprake van een overtreding die strafbaar is gesteld op grond van artikel 8.19. Daarnaast is er de mogelijkheid om door middel van bestuursdwang tot opruiming te dwingen. Dit kan inhouden dat de gemeente de verontreiniging zelf opruimt en de kosten daarvoor op de overtreder verhaald.

Artikel 17. Geen opslag van afval in de open lucht

Kern van dit artikel is opslag van huishoudelijke afvalstoffen, het gaat niet op het bewaren van afvalstoffen voor aanbieding tijdens de eerstvolgende inzameling daarvan. Waarneembaar gaat in de eerste plaats om zicht. Daarnaast kan sprake zijn van reukoverlast.

Artikel 18. Ontdoen van autowrakken

In dit artikel is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken (hierna: BBA) moeten gemeenten in hun Afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden). Op grond van artikel 7 van het BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.

Artikel 20. Toezichthouders

Deze systematiek volgt uit artikel 18.1a van de Wm en artikel 5.10, derde lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

Artikel 22. Wijzigingen als gevolg van de Omgevingswet en overgangsrecht

De inwerkingtreding van de Ow vindt plaats op 1 januari 2024. Hierbij worden tevens wijzigingen in de Wm aangebracht die van invloed zijn op deze verordening. In artikel 8.13, tweede lid, onder d, zijn wetten opgenomen die voorrang hebben op het verbod, genoemd in het eerste lid van dat artikel. Op grond van hoofdstuk 3 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet blijft aan de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit enige werking toekomen. In het onderdeel moet ‘Waterwet’ vervallen en ‘Omgevingswet’ worden toegevoegd.

Voor de materie geregeld in artikel 8.15, tweede lid, geldt dat deze is opgenomen als onderdeel van de zogenoemde bruidsschat (artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet) die een onderdeel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente (artikel 22.53 in paragraaf 22.3.3 Zwerfafval van de bruidsschat behorende bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet). Het tweede en derde lid kunnen om die reden vervallen. De verplichting om voor een afvalbak zorg te dragen, bedoeld in het eerste lid, blijft wel bestaan.

Voor de artikelen 8.17 en 8.18 houdt de inwerkingtreding van de Ow in dat het begrip inrichting in de Wm vervalt. Dat vergt een beperkte aanpassing in deze verordening.

Voor artikel 8.20 geldt dat toezichthouders aangewezen kunnen worden op grond van artikel 18.6 van de Ow. De Wabo vervalt weliswaar, maar op het moment van de inwerkingtreding van de Ow zijn niet meteen alle toezichthouders die op grond van die wet zijn aangewezen opnieuw aangewezen. De verwijzing naar de Wabo kan dus blijven staan.

HOOFDSTUK 9: BEGRAAFPLAATSEN

Dit hoofdstuk bevat geen artikelen die een toelichting behoeven.

HOOFDSTUK 10: ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUREN

Artikel 10.3 Instemmingsvereiste

Het in de Telecommunicatiewet wettelijk vastgelegde principe van graafrechten in relatie tot de vereiste instemming van het college is vertaald naar dit artikel en wordt toegepast op alle werkzaamheden. Conform het wettelijk bepaalde geldt dat die instemming betrekking heeft op de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

Het reguleringsonderscheid tussen reguliere werkzaamheden en werkzaamheden van minder ingrijpende aard wordt in dit artikel duidelijk gemaakt. Tot de minder ingrijpende werkzaamheden behoren werkzaamheden waarvoor gedurende niet meer dan een korte tijd in een beperkt gedeelte van het netwerk werkzaamheden worden verricht en waarvan de impact voor de omgeving relatief beperkt en kortstondig is. Er wordt als norm een lengte van de kabels en leidingen korter of gelijk aan 25 meter gehanteerd en daarbij mogen geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist.

Artikel 10.4 Aanvragen en melden

Het college kan besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden als de openbare orde zich verzet tegen de uitvoering van bovengenoemde werkzaamheden. Dit geldt ook als er gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar is.

De uitzonderingsbepaling voor spoedeisende werkzaamheden geldt niet als werkzaamhedenmoeten worden verricht in gebieden die door het college op een vooraf bekend gemaakte kaart zijn aangegeven. Dit betekent dat in gebieden die op de kaart staan geen spoedeisende werkzaamheden uitgevoerd mogen worden zonder voorafgaande melding. Voorbeelden zijn risicogebieden als industriegebieden met buisleidingen voor transport met gevaarlijke stoffen, historische stadskernen of historische straten of natuurgebieden. Ook kan het gaan om historische stadskernen of historische straten of natuurgebieden. Ook kan het gaan om 5 van 11 toegangswegen van en naar gebouwen van hulpdiensten, brandweerkazernes, politie en gemeentelijke gebouwen. De gemeente kan voor toegangswegen naar zulke gebouwen de doorgang altijd vereisen. Dan is het niet aanvaardbaar dat zonder specifiek toezicht van de gemeente wordt gegraven. Vaststelling van deze gebieden kan ook plaatsvinden na vaststelling van de VFLO.

HOOFDSTUK 11: MARKT

Dit hoofdstuk bevat geen artikelen die uitleg behoeven.

HOOFDSTUK 12: RIOOL

Dit hoofdstuk bevat geen artikelen die een toelichting behoeven.

HOOFDSTUK 13: HAVEN

De Verordening op de havens en wateren binnen de gemeente Harderwijk 2010 (hierna: Havenverordening) was toe aan een actualisatie. Deze actualisatie is gebaseerd op de modelverordening-Apv van de VNG. Omdat de Havenverordening toe was aan actualisatie, zijn de wijzigingen van de Havenverordening meegenomen in onderhavige Verordening Fysieke Leefomgeving (hierin staan de regels over de fysieke leefomgeving) en de Algemene Verordening Harderwijk (hierin staan de overige regels).

Dit hoofdstuk bevat verder geen artikelen die een toelichting behoeven.

HOOFDSTUK 14: WINKELTIJDEN

HOOFDSTUK 15 : OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Dit hoofdstuk bevat geen artikelen die een toelichting behoeven.