Verordening rioolheffing 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening rioolheffing 2024

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 september 2023 (raadsvoorstel nr. 23bb006273/23bo007286);

gelet op de artikelen 216 en 228a van de Gemeentewet;

overwegende dat:

de heffing en invordering van de rioolheffing bij verordening wordt geregeld;

besluit:

Artikel 1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    gemeentelijke riolering: voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • -

    niet-woning: perceel, niet zijnde een woning;

  • -

    woning: perceel dat in hoofdzaak tot woning dient.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

  • 2. Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat diegene op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4 Voorwerp van de belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.

  • 2. Als het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde belastingjaar geldt.

  • 3. Als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. Het tarief voor woningen bedraagt per perceel per belastingjaar:

    • a.

      € 57,30, indien de in artikel 5 bedoelde waarde in het economische verkeer minder bedraagt dan € 50.000;

    • b.

      € 286,50, indien de in artikel 5 bedoelde waarde in het economische verkeer € 50.000 of meer bedraagt.

  • 2. Het tarief voor niet-woningen bedraagt per perceel per belastingjaar:

    • a.

      € 57,30, indien de in artikel 5 bedoelde waarde in het economische verkeer minder bedraagt dan € 50.000;

    • b.

      € 286,50, indien de in artikel 5 bedoelde waarde in het economische verkeer € 50.000 of meer bedraagt maar niet meer dan € 200.000;

    • c.

      € 286,50 verhoogd met 0,11405% van het deel van de waarde dat hoger is dan € 200.000, indien de in artikel 5 bedoelde waarde in het economische verkeer meer bedraagt dan € 200.000, met dien verstande dat het tarief maximaal € 2.482,70 bedraagt.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld

De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 worden de aanslagen voor woningen betaald in één termijn welke 62 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt.

  • 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 worden de aanslagen voor niet-woningen betaald in één termijn welke 62 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen worden betaald in twaalf termijnen. De eerste termijn vervalt 31 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens 31 dagen later.

  • 4. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

Artikel 11 Overgangsbepalingen

De Verordening rioolheffing 2023 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor 1 januari 2024 hebben voorgedaan.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 7 en 9 november 2023.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

A. Aboutaleb

Toelichting op de Verordening rioolheffing 2024

Algemene toelichting

De verordening rioolheffing is gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet. De rioolheffing heeft het karakter van een bestemmingsheffing waarmee kosten kunnen worden verhaald om maatregelen te treffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en overige maatregelen ten aanzien van hemelwater en grondwater. Dit betekent dat het individuele profijt van de heffing door de gemeente niet meer hoeft te worden aangetoond.

De gemeente kan de kosten verhalen die ze maakt voor het nakomen van de zorgplichten uit de Wet milieubeheer en de Waterwet.

De voorzieningen waarvan de kosten kunnen worden verhaald sluiten aan bij de maatregelen die de gemeente in het kader van het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) onderneemt. Dit kunnen maatregelen met een collectief of individueel karakter zijn. Van belang is dat de gemeente aannemelijk kan maken dat de maatregelen van belang zijn voor het nakomen van de zorgplichten.

Zorgplichten

In artikel 228a van de Gemeentewet worden de verschillende zorgplichten van de gemeente op het terrein van water opgesomd. Het betreft de zorgplicht voor afvalwater en de zorgplicht voor hemel- en grondwater.

De opbrengsten van de rioolheffing dienen te worden aangewend voor de nakoming van deze zorgplichten. De reikwijdte van de verschillende zorgplichten is in de Waterwet en in de Wet milieubeheer vastgelegd.

Dat de gemeente de zorgplichten heeft, betekent niet dat de gemeente steeds aan zet is om alle problemen op te lossen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2Aard van de belasting

De rioolheffing is een directe belasting. Met de heffing worden kosten verhaald die de gemeente maakt voor uitvoering van de waterzorgplichten waaronder inzameling, transport en zuivering van afvalwater, inzameling en verwerking van hemelwater, en voorzieningen voor problemen met de grondwaterstand.

Artikel 3Belastbaar feit en belastingplicht

Art. 3, eerste lid

De belasting wordt geheven van de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel (eigenaren).

Het belastbare feit is het hebben van een directe of indirecte aansluiting op de riolering. Een fysieke aansluiting op het riool is geen vereiste om in de heffing betrokken te kunnen worden.

Nu de zorgplichten zijn verruimd naar het hemel- en grondwater zal de aard van de gemeentelijke voorzieningen ook wijzigen. De voorzieningen zullen meer op het publieke domein komen te liggen. Als de gemeente de grondwaterstand wil reguleren kan het drainageriool worden aangelegd op openbaar terrein. Alle omliggende percelen profiteren van het drainageriool, omdat het grondwater van hun perceel afvloeit richting het drainageriool. In de zin van de verordening hebben deze percelen een aansluiting op de gemeentelijke riolering, omdat er grondwater ter nadere verwerking wordt aangeboden aan de gemeente en de gemeente een voorziening ter beschikking stelt waar dat water daadwerkelijk wordt verwerkt. Een aansluiting in de zin van een buis is dus geen voorwaarde. Dat er vanaf het perceel water ter nadere verwerking door de gemeente wordt aangeboden is voldoende voor het hebben van een aansluiting.

Art. 3, tweede lid

Voor het bepalen van de genothebbende van het perceel wordt uitgegaan van de registratie in de basisregistratie kadaster (BRK). Als echter blijkt dat deze registratie op een of andere wijze niet juist is en degene die in de registratie staat niet een genothebbende is, dan gaat de daadwerkelijke feitelijke situatie voor.

Artikel 4Voorwerp van de belasting

Voor de objectafbakening van het perceel is voor onroerende zaken aangesloten bij de objectafbakening van de Wet WOZ. Voor de afbakening van roerende percelen is aangesloten bij de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten.

Onderdeel a van lid 2 betreft de afbakening volgens Hoofdstuk III van de Wet WOZ. De onderdelen b tot en met e van lid 2 betreffen de afbakening van roerende zaken.

Voor roerende zaken zijn dezelfde regels gebruikt als voor de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten (BRWBR). De omschrijving is wel ruimer dan bij de BRWBR. In de omschrijving is niet de voorwaarde uit artikel 221 Gemeentewet overgenomen dat de percelen permanent bewoond dienen te worden. Ook eigenaren en gebruikers van recreatieve roerende woon- en bedrijfsruimten profiteren van de aanwezigheid van de gemeentelijke watervoorzieningen en zijn daarom belastbaar. De afbakening voor roerende zaken is vergelijkbaar met de afbakening voor de Wet WOZ, maar onderscheidt zich door de toevoeging dat die duurzaam aan een plaats moet zijn gebonden. Het gaat om roerende zaken die drijven. Zaken op de grond zijn in de regel onroerend. Roerende zaken zijn vooral drijvende woon- of bedrijfsruimten. Met duurzaam aan een plaats gebonden wordt bedoeld het hebben van een vaste ligplaats. Een vaste ligplaats is er als een roerende zaak ten minste een jaar met niet meer dan incidentele onderbrekingen aanwezig is. De afbakening van roerende zaken heeft vergelijkbare stappen als de afbakening van onroerende zaken, maar voor roerende zaken is geen vergelijking te trekken met ongebouwde en gebouwde eigendommen.

Artikel 5Maatstaf van heffing

De belasting geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel. Voor het vaststellen van de waarde in het economische verkeer zijn bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van toepassing.

Artikel 6Belastingtarieven

Er is sprake van een gedifferentieerd tarief. Voor objecten met een waarde beneden € 50.000 wordt een verlaagd tarief toegepast van 20% van het basisbedrag. Voor niet woningen met een waarde hoger dan € 200.000 wordt basisbedrag verhoogd met een percentage.

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl