Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704423
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704423/4
Geldend van 02-01-2025 t/m heden
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
- 1.
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening.
- 2.
Bijlage I Begripsbepalingen bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.
Artikel 1.2 Geografische Informatie objecten
Bijlage II Overzicht Informatieobjecten bij deze waterschapsverordening bevat geografische informatie objecten, zijnde de begrenzingen van de werkingsgebieden bij de regels van deze verordening.
Artikel 1.3 Werking
De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing binnen het beheersgebied van het waterschap, tenzij anders is aangegeven.
Artikel 1.4 Taakuitoefening
De verboden in deze verordening gelden niet voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het dagelijks bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.
Artikel 1.5 Algemene regels
Het dagelijks bestuur van het waterschap kan voor het verrichten van activiteiten als bedoeld in Hoofdstuk 2 Algemene regels tot en met Hoofdstuk 13 Zwemmen en varen van deze verordening algemene regels vaststellen. Deze vastgestelde algemene regels worden toegevoegd aan de verordening. Deze algemene regels kunnen onder meer een vrijstelling van de vergunningplicht, een meldingsplicht, een informatieplicht, een meet- of registratieplicht of een algeheel verbod voor het verrichten van die activiteiten inhouden.
Artikel 1.6 Zorgplicht algemeen
- 1.
Degene die een activiteit verricht met betrekking tot een weg, het watersysteem, of een onderdeel daarvan en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen bedoeld in artikel 1.6 van de Wet, moet:
- a.
alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2.
Degene die handelingen verricht als bedoeld in het eerste lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur van het waterschap. Het dagelijks bestuur van het waterschap kan aanwijzingen geven over die maatregelen.
- 3.
De zorgplicht genoemd in lid 1, houdt in ieder geval in:
- a.
het voorkomen, beperken, onmiddellijk ongedaan maken of achterwege laten van het beschadigen van een weg of een waterstaatswerk;
- b.
het voorkomen, ongedaan maken of achterwege laten van het verondiepen, versmallen of belemmeren van de doorstroom van een oppervlaktewaterlichaam of van de afvoer van kwelwater of regenwater;
- c.
het niet nadelig beïnvloeden van de stabiliteit van een waterkering, oeverconstructie of oever;
- d.
het voorkomen van aantasting van het waterkerend vermogen van waterkeringen;
- e.
het bereikbaar en toegankelijk houden van waterstaatswerken voor inspectie, onderhoud en beheer door of in opdracht van het waterschap of voor onderhoud door of in opdracht van een onderhoudsplichtige als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet; en
- f.
het voorkomen van versnelde uitspoeling van de waterkering of het uitspoelen van grond of andere stoffen in een oppervlaktewaterlichaam.
- a.
Artikel 1.7 Toegangsverbod
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een waterstaatswerk of van bijbehorende beschermingszones door zich daarop te bevinden als dit kenbaar is gemaakt door een daartoe strekkende bekendmaking, geplaatst bij het betrokken waterstaatswerk resp. bij de betrokken beschermingszone dan wel op een andere geschikte wijze.
- 2.
Het toegangsverbod is niet van toepassing op:
- a.
het gebruik van openbare wegen als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet; of
- b.
het gebruik door rechthebbenden.
- a.
Artikel 1.8 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit(waterstaatswerk)
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;
- b.
een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;
- c.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- d.
als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:
- 1°.
een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;
- 2°.
een tekening met een aanduiding van de boorlijn;
- 3°.
een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en
- 4°.
gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en
- 1°.
- e.
als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.
Artikel 1.9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit(waterbodem)
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 1.8 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 1.10 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit(wegen)
- 1.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied en hoe de activiteit wordt verricht of uitgevoerd;
- b.
een tekening met vermelding van de coördinaten van de activiteit met daarbij een schets van de huidige situatie en de situatie na voltooiing van de werkzaamheden, met een duidelijke aanduiding van alle relevante omgevingsfactoren en hun afmetingen binnen een straal van 25 meter van de locatie waar de activiteit wordt verricht;
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en
- d.
een beschrijving van de gevolgen van de activiteit voor de toestand van de weg, de daarop of daarnaast gelegen aanwezige beplanting, de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer.
- a.
- 2.
De relevante omgevingsfactoren, bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn in ieder geval:
- a.
de as van een weg;
- b.
de rijbaan;
- c.
de insteek van een oppervlaktewaterlichaam;
- d.
een kunstwerk;
- e.
aanwezige beplanting; en
- f.
obstakels bij het uitvoeren van de activiteit.
- a.
Artikel 1.11 Beoordelingsregels omgevingsvergunning wateractiviteiten
- 1.
Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
- 2.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende KRW- oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:
- a.
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18a, eerste lid, van dat besluit;
- b.
de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18a, tweede lid, van dat besluit; en
- c.
een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17a, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.
- a.
- 3.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van KRW- oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
- 4.
In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:
- a.
de aanvraag betrekking heeft op:
- 1°.
nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam;
- 2°.
wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of
- 3°.
het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een KRW- oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling.
- 1°.
- b.
aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en
- c.
de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.
- a.
Artikel 1.12 Beoordelingsregels omgevingsvergunning activiteiten op of bij wegen
Een omgevingsvergunning voor een activiteit op of bij wegen, wordt op grond van deze verordening alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
- a.
het verzekeren van de veiligheid van weggebruikers;
- b.
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid en bereikbaarheid daarvan;
- c.
het voorkomen of beperken van aantasting van op de weg aanwezige beplanting en andere vegetatie; en
- d.
het verzekeren van mogelijkheden voor de uitvoering van onderhoud en voor uitbreiding of reconstructie van de weg.
Artikel 1.13 Vergunning voorschriften
- 1.
Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden, waaronder een termijn waarbinnen werken, waarvoor de vergunning is verleend, moeten zijn voltooid en eventueel termijnen die betrekking hebben op de tijdsduur dat de vergunning van kracht zal zijn, dan wel verband houden met beslisgronden voor ambtshalve intrekking van de vergunning.
- 2.
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
- 3.
Aan een vergunning verbonden voorschriften kunnen door het dagelijks bestuur van het waterschap worden gewijzigd of aangevuld.
Artikel 1.14 Vergunning weigeren, wijzigen, intrekken of aanvullen
- 1.
Een aangevraagde vergunning kan door het dagelijks bestuur van het waterschap worden geweigerd.
- 2.
Een verleende vergunning kan door het dagelijks bestuur van het waterschap worden gewijzigd dan wel geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:
- a.
de van toepassing zijnde beoordelingsregels dat vorderen;
- b.
de vergunning is verleend ten gevolge van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens;
- c.
de voorschriften, als bedoeld in artikel 1.13 Vergunning voorschriften niet worden nageleefd; of
- d.
gedurende een aaneengesloten periode van drie jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning of van de werken die daarin worden toegestaan.
- a.
Hoofdstuk 2 Algemene regels
Artikel 2.1 Aanvullende beperkingengebieden
De bepalingen van deze algemene regels zijn tevens van toepassing:
- a.
binnen het gebied bebouwingscontour zoals opgenomen in de geometrie van Bebouwingscontouren; en
- b.
het dynamisch- en niet dynamisch beheer van waterstaatswerken, zoals aangegeven op de kaart dynamisch- en niet dynamisch beheer van waterstaatswerken opgenomen in bijlage III.
Artikel 2.2 Grondroeringen binnen een waterstaatswerk(niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam)en beschermingszone A
Geen vergunning krachtens artikel 5.4 eerste lid is vereist voor het spitten, graven of op andere wijze grondroeringen verrichten in stranden gelegen binnen het Waterstaatswerk primaire waterkeringen en binnen de aangrenzende Beschermingszone A primaire waterkeringen indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
de grondroeringen mogen geen volume hebben van meer dan 5 m3;
- b.
grondroeringen die een volume hebben van meer dan 3 m3 mogen uitsluitend worden uitgevoerd op een afstand van meer dan 5 meter van paalhoofden, stenen bermen, bestortingen, glooiingen en de duinvoet; en
- c.
er mogen geen palen door middel van spuiten op het strand worden aangebracht.
Artikel 2.3 Vistuigen op een waterstaatswerk en binnen beschermingszone A
Geen vergunning krachtens artikel 12.6 is vereist voor het plaatsen van vaste vistuigen op een Waterstaatswerk primaire waterkeringen en binnen de aangrenzende Beschermingszone A, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
de afstand tot hoofden, nollen, bestortingen, teenconstructies of andere waterstaatskundige kunstwerken is tenminste 20 meter;
- b.
in de periode tussen 1 maart en 1 november - het strand- en peilseizoen - mogen geen vaste vistuigen op het waterstaatswerk aanwezig zijn;
- c.
er mag niet meer dan één vast vistuig per 100 meter worden geplaatst;
- d.
het vistuig mag niet groter zijn dan 5 meter in lengte- en/of breedterichting;
- e.
het plaatsen van vaste vistuigen op het waterstaatswerk en binnen de aangrenzende beschermingszone A, moet gemeld worden bij het waterschap; en
- f.
per melder zijn maximaal twee vaste vistuigen toegestaan.
Artikel 2.4 Seizoensgebonden strandbebouwing op een waterstaatswerk en binnen beschermingszone A
Geen vergunning krachtens artikel 5.4 eerste lid is vereist voor het plaatsen, behouden en verwijderen van seizoensgebonden strandbebouwing binnen het Waterstaatswerk primaire waterkeringen en binnen de aangrenzende Beschermingszone A, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
het plaatsen en verwijderen vindt plaats in de periode van 1 maart tot 1 november;
- b.
het profiel van het waterstaatswerk wordt niet aangetast;
- c.
het inpandig grondoppervlak van de bebouwing is niet groter dan 25 m2;
- d.
het totale grondoppervlak van de bebouwing inclusief terras is niet groter dan 40 m2;
- e.
de bebouwing staat op een minimale afstand van 20 m uit de as van paalhoofden en stenen bermen;
- f.
de bebouwing staat op een minimale afstand van 2 m uit glooiingen en andere waterstaatskundige kunstwerken;
- g.
het betreft geen extra bebouwing ten opzichte van de situatie op 1 maart 2020;
- h.
de bebouwing wordt geplaatst op één rij evenwijdig aan de teen van het waterstaatswerk;
- i.
de afstand tot de duinvoet is tenminste 3 meter en wordt door de opzichter waterkeringen van het waterschap aangewezen;
- j.
de afstand tussen de strandbebouwing en de gemiddelde hoogwaterlijn moet voldoende zijn om onder normale omstandigheden in lengterichting over het strand te rijden;
- k.
strandbebouwing is demontabel en/of makkelijk verplaatsbaar en mag niet zijn gebouwd van steen of beton;
- l.
onderbouw is niet toegestaan;
- m.
de bebouwing wordt verwijderd als dit nodig is voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de waterkering;
- n.
indien bebouwing door welke oorzaak dan ook is vernield, verwijdert de eigenaar daarvan de restanten onmiddellijk; en
- o.
verplaatsing van seizoensgebonden strandbebouwing van dynamisch beheerde kustvakken naar niet-dynamisch beheerde kustvakken moet tenminste twee weken voor aanvang van de werkzaamheden gemeld worden aan het waterschap.
Artikel 2.5 Rijden met dieren op een waterstaatswerk
Geen vergunning krachtens artikel 12.3 is vereist voor het rijden met dieren op een Waterstaatswerk, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 2.6 Rijden met motorvoertuigen op een waterstaatswerk
Geen vergunning krachtens artikel 5.4 derde lid is vereist voor het rijden met motorvoertuigen op een Waterstaatswerk primaire waterkeringen voor het plaatsen en verwijderen van seizoensgebonden strandbebouwing, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
Artikel 2.7 Bouwen en verbouwen op regionale waterkering
Geen vergunning krachtens artikel 5.4 eerste lid is vereist voor het herbouwen, verbouwen en/of aanbouwen in of op een Waterstaatswerk regionale waterkeringen en/of de Beschermingszone A regionale waterkeringen, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
er is sprake van herbouwen, verbouwen en/of aanbouwen binnen een bebouwingscontour;
- b.
er is sprake van herbouwen, verbouwen en/of aanbouwen buiten een bebouwingscontour, mits:
- 1°.
het grondoppervlak of volume met niet meer dan 20% ten opzichte van de situatie op 1 januari 2012 wordt uitgebreid; en
- 2°.
de naar de dijk gerichte gevel van de aanbouw niet op kortere afstand van de dijkteen wordt aangebracht dan de gevellijn van het bestaande bouwwerk.
- 1°.
- c.
de voor de herbouw, verbouw en/of aanbouw benodigde ontgraving mag niet meer bedragen dan maximaal 1 meter diep;
- d.
een bouwactiviteit die voldoet aan de voorschriften genoemd in dit lid moet vooraf gemeld worden bij het waterschap; en
- e.
de werken moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de bij de melding gevoegde tekening.
Artikel 2.8 Kabels en leidingen in een regionale waterkering
- 1.
Geen vergunning krachtens artikel 8.6 is vereist voor het leggen, hebben, vernieuwen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen met een diameter kleiner dan 10 centimeter en een druk lager of gelijk aan 4 bar in een Waterstaatswerk regionale waterkeringen en/of de Beschermingszone A regionale waterkeringen, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
leidingen moeten voldoen aan de NEN-normen 3650, 3651 en 3652;
- b.
er mogen geen ingravingen aanwezig zijn langer dan 5 aaneengesloten werkdagen;
- c.
het kruisen van de waterkering gebeurt éénmalig. Het met dezelfde kabel of leiding kruisen van de ene kant naar de andere kant van de dijk en weer terug is niet toegestaan;
- d.
de kabel en of leiding wordt op een diepte van minimaal 0,60 meter gelegd;
- e.
de werken dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig de bij de melding gevoegde tekening;
- f.
na afloop van het werk moet een revisietekening aan het waterschap toegezonden worden;
- g.
de kabel- of leidingbeheerder dient de aangevulde sleuf over de volle lengte en breedte, voor zover dat binnen een waterstaatswerk en/of de beschermingszone A van de regionale waterkering is, gedurende een jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden te onderhouden op eigen kosten en ten genoegen van het waterschap;
- h.
na definitieve beëindiging van het gebruik van de kabel of leiding wordt deze door en op kosten van de kabel- of leidingbeheerder uit het waterstaatswerk en de beschermingszone de waterkering verwijderd. Voorafgaand aan de verwijdering wordt hiervan mededeling gedaan aan de opzichter;
- i.
na definitieve beëindiging van het gebruik van de kabel of leiding wordt deze door en op kosten van de kabel- of leidingbeheerder uit het waterstaatswerk en de beschermingszone de waterkering verwijderd. Voorafgaand aan de verwijdering wordt hiervan mededeling gedaan aan de opzichter; en
- j.
tenminste drie werkdagen voor het begin van de werkzaamheden wordt daarvan melding gemaakt bij het waterschap.
- a.
- 2.
Het gestelde in dit artikel is niet van toepassing op gestuurde boringen, op kabels en leidingen die in lengterichting in een regionale waterkering worden gelegd en op mantelbuizen.
Artikel 2.9 Onttrekking grondwater
- 1.
Degene die grondwater onttrekt, zoals bedoeld in artikel 4.8 Meldings- en registratieplicht onttrekken van grondwater lid a, lid b sub 1, lid c sub 1 en 2, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 10 m3 per uur, is verplicht:
- a.
de inrichting waarmee grondwater onttrokken wordt tenminste 4 weken voor aanleg en ingebruikstelling op te geven aan het bestuur;
- b.
de freatische grondwaterstand en/of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder te verlagen dan maximaal 0,50 meter beneden het gewenste ontgravingsniveau;
- c.
de onttrekking zodanig uit te voeren dat het risico voor verzilting zoveel mogelijk wordt beperkt;
- d.
op zo kort mogelijk afstand van het op dat moment diepste punt van de ontgraving en/of sleuf een grondwaterstandsmeetpunt in te richten;
- e.
tenminste éénmaal het chloridegehalte vast te stelten van het grondwater dat wordt opgepompt;
- f.
de onttrokken hoeveelheid grondwater, per pompput, cluster onttrekkingsfilters en/of bemalingstreng, te meten met behulp van een (water)meter die op deugdelijke wijze is gemonteerd en de meetresultaten wekelijks te registreren op een meetstaat;
- g.
onder opgave van datum, op de meetstaat aantekening te houden van voorvallen die van invloed zijn op de meting; en
- h.
binnen 4 weken na beëindiging van de onttrekking aan het bestuur opgave te doen van de onttrokken hoeveelheden onder vermelding van het chloridegehalte als bedoeld onder e.
- a.
- 2.
Degene die grondwater onttrekt, zoals bedoeld in artikel 4.8 Meldings- en registratieplicht onttrekken van grondwater lid b sub 2, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 10 m3 per uur is verplicht:
- a.
de inrichting waarmee grondwater wordt onttrokken tenminste 4 weken voor aanleg en in gebruikstelling op te geven aan het bestuur;
- b.
de hoeveelheid grondwater die wordt opgepompt te meten met behulp van een (water)meter die op deugdelijke wijze is gemonteerd of door middel van vermenigvuldiging van de door het bestuur vast te stellen volumestroom met de gemeten tijd dat de inrichting in werking is;
- c.
de onttrokken hoeveelheid grondwater, per inrichting en per beregening, bij te houden op een door het bestuur te verstrekken dan wel goed te keuren meetstaat en deze tenminste 5 jaar beschikbaar te houden;
- d.
in het eerste jaar van het in gebruik nemen van de inrichting, tenminste éénmaal het chloridegehalte vast te stellen van het grondwater dat wordt opgepompt en het bepaalde gehalte schriftelijk mee te delen aan het bestuur;
- e.
medewerking te verlenen aan het van waterschapswege regelmatig (eens per 2 á 3 jaar) kunnen vaststellen van het chloridegehalte van het grondwater dat wordt opgepompt;
- f.
jaarlijks aan het bestuur opgave te doen van de onttrokken hoeveelheden grondwater;
- g.
het onttrekkingsmiddel zodanig in te richten dat deze bestaat uit een horizontale bron op een diepte van ten hoogste 6 meter beneden het maaiveld en een lengte van maximaal 100 meter (geldt niet in de gebieden waar de zoetwaterbel reikt tot aan de geohydrologische basis);
- h.
het onttrekkingsmiddel aan te leggen op minimaal 25 meter uit aanwezige waterlopen, minimaal 200 meter afstand uit andere onttrekkingsmiddelen; en
- i.
het onttrekkingsmiddel aan te leggen op minimaal 50 meter afstand uit percelen van derden belanghebbenden.
- a.
- 3.
Degene die grondwater onttrekt, zoals bedoeld in artikel 4.8 Meldings- en registratieplicht onttrekken van grondwater lid d en e, waarbij de pompcapaciteit 5 m3 per uur of meer bedraagt, of waarmee, per jaar of in totaal, maximaal 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken of water wordt geïnfiltreerd, is verplicht:
- a.
de onttrokken hoeveelheid grondwater te meten met behulp van een (water)meter die op deugdelijke is gemonteerd en de meetresultaten wekelijks te registreren op een meetstaat;
- b.
onder opgave van datum, op de meetstaat aantekening te houden van voorvallen die van invloed zijn op de meting; en
- c.
binnen 4 weken na beëindiging van de onttrekking aan het bestuur opgave te doen van de onttrokken hoeveelheden.
- a.
- 4.
Het bestuur kan het onttrekken van grondwater door middel van een inrichting, als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel, verbieden als door de onttrekking nadelige effecten (dreigen te) ontstaan voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen of voor de aangewezen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.
- 5.
Het bestuur stelt een formulier vast op basis waarvan deze algemene regel genoemde onttrekkingen ingeschreven zullen worden in het (landelijk) grondwaterregister.
- 6.
Houders van inrichtingen van deze algemene regels zenden dit formulier tenminste 4 weken voor de aanleg en het in gebruikstellen van de inrichting volledig ingevuld, ondertekend en voorzien van de vereiste bijlagen aan het bestuur.
Artikel 2.10 Anti-worteldoek
Geen vergunning krachtens artikel 8.10 is vereist voor het leggen, aanbrengen, hebben, veranderen of opruimen van anti- worteldoek in, over of onder een secundair of tertiair Waterstaatswerk legger watersystemen wanneer:
- a.
de bovenbreedte van het leggerwater maximaal 8 meter bedraagt;
- b.
het anti-worteldoek wordt aangelegd op het talud van een leggerwater, dat grenst aan een bedrijfsperceel in stedelijk gebied en/of een particuliere tuin;
- c.
het anti-worteldoek wordt aangelegd op een het talud van een leggerwater dat geen natuurvriendelijke oever omvat of een leggerwater met specifieke natuurdoeleinden;
- d.
het anti-worteldoek zodanig wordt vastgezet dat voorkomen wordt dat deze in het leggerwater terecht komt of kan opwaaien; en
- e.
de oever wordt ingericht conform de tekening in de bijlage, waarbij:
- 1°.
het anti-worteldoek eenzijdig wordt aangebracht en aan de onderzijde wordt vastgezet door middel van een kielspit op 0,50 meter boven de waterbodem; en
- 2°.
de beplanting op het doek slechts bestaat uit bodembedekkers.
- 1°.
Artikel 2.11 Lozingswerken
Geen vergunning krachtens artikel 7.4 is vereist voor het hebben, leggen, aanbrengen veranderen of opruimen van lozingswerken waardoor water of andere vloeistoffen op een leggerwater kunnen worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
het lozingswerk en de hiervoor aan te brengen taludbescherming mag niet buiten de bestaande taludlijn van het ontvangende leggerwater uitsteken;
- b.
direct onder de uitmonding dient tot in de waterlijn een taludbescherming te worden aangebracht;
- c.
in afwijking van voorschrift a. dient er in het geval er in het leggerwater een verticale oeverbeschoeiing of -voorziening aanwezig is en de eindbuis van het lozingswerk komt op of onder de bovenzijde van deze voorziening, dan dient deze buis 0,10 meter buiten deze taludvoorziening te eindigen;
- d.
het lozingswerk moet in goede staat worden aangebracht en onderhouden. Beschadigingen en/of verzakkingen van het lozingswerk en/of het talud en/of taludbescherming dienen direct te worden hersteld door en op kosten van de houder van het lozingswerk;
- e.
de eigenaar en/of de gebruiker van het lozingswerk is zelf verantwoordelijk voor het in stand houden en het vrij laten afstromen van het te lozen water in het watersysteem;
- f.
indien het lozingswerk geen functie meer vervult, dan moet deze worden verwijderd en dient het talud in de oorspronkelijke staat worden hersteld;
- g.
de diameter van de afvoerleiding van een hemelwaterafvoer mag niet groter zijn dan 125 mm en dient van een constructie te worden voorzien die het talud tegen uitspoeling beschermt;
- h.
de onderkant van de afvoerleiding van een hemelwaterafvoer dient maximaal 0,20 meter boven het ter plaatse optredende reguliere peil in de zomerperiode te worden; en
- i.
de onderkant van de eindbuis van drainage en taludbescherming dient minimaal 0,30 meter boven de vaste bodem van een waterloop te worden aangelegd.
Artikel 2.12 Bouwwerken bij leggerwateren
Geen vergunning krachtens artikel 7.4 is vereist voor het plaatsen en behouden van bouwwerken op, in of binnen de Beschermingszone leggerwateren met een bovenbreedte van maximaal 8 meter, mits een afstand vanuit de insteek wordt aangehouden van minimaal 5 meter en mits wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
de strook van 5 meter vanaf de insteek wordt obstakelvrij gehouden;
- b.
de stabiliteit van de sloottaluds blijft zowel tijdens als na het aanbrengen van het bouwwerk gewaarborgd; en
- c.
eventuele beschadigingen aan het leggerwater dienen onmiddellijk aan het waterschap te worden gemeld en door en op kosten van de eigenaar en/of gebruiker te worden hersteld.
Artikel 2.13 Beplantingen bij leggerwateren
Geen vergunning krachtens artikel 6.3 is vereist voor het aanbrengen en het behouden van opgaande (hout)beplantingen op, in of binnen de Beschermingszone leggerwateren met een bovenbreedte van maximaal 14 meter, mits een afstand vanuit de insteek wordt aangehouden van minimaal 5 meter en mits wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
de strook van 5 meter vanaf de insteek wordt obstakelvrij gehouden;
- b.
het onderhoud aan de beplanting wordt verzorgd door en op kosten van de eigenaar en/of belanghebbende;
- c.
uitgroeiende takken worden teruggesnoeid tot op een afstand van 0,50 meter vanaf de stam;
- d.
het vrijkomende snoeihout wordt onmiddellijk door en op kosten van de eigenaar en/of belanghebbende opgeruimd;
- e.
dode, afstervende, (gedeeltelijk) omgewaaide, zwaar beschadigde en gerooide bomen worden door en op kosten van de eigenaar en/of belanghebbende verwijderd, inclusief de wortelresten; en
- f.
eventuele beschadigingen aan het leggerwater dienen onmiddellijk aan het waterschap te worden gemeld en door en op kosten van de eigenaar en/of belanghebbende te worden hersteld.
Artikel 2.14 Grondwallen bij leggerwateren
Geen vergunning krachtens artikel 5.7 tweede lid is vereist voor het meer dan 0,25 meter beneden of boven het oorspronkelijke niveau brengen van gronden en voor het plaatsen en behouden van een grondwal op of binnen de Beschermingszone leggerwateren met een bovenbreedte van maximaal 14 meter, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
er wordt een afstand vanuit de insteek aangehouden van minimaal 5 meter;
- b.
op de strook tussen de insteek en de grondwal bevinden zich geen obstakels;
- c.
het in stand houden van de grondwal en het onderhoud aan de grondwal wordt verzorgd door en op kosten van de eigenaar en/of belanghebbende;
- d.
de stabiliteit van de sloottaluds dient zowel tijdens als na aanleg van de grondwal te worden gewaarborgd; en
- e.
eventuele beschadigingen aan het leggerwater en de daarbij behorende taluds dienen onmiddellijk aan het waterschap te worden gemeld en door en op kosten van de eigenaar en/of gebruiker te worden hersteld.
Artikel 2.15 Sonderingen, boringen en mechanische boringen
Geen vergunning krachtens artikel 5.10 vierde lid is vereist voor het graven in een Weg of deze op een andere wijze aan te tasten indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
het graven bestaat uit:
- b.
er worden maximaal 50 sonderingen of boringen uitgevoerd per project;
- c.
gaten die door de werkzaamheden in de wegberm zijn ontstaan worden direct volledig aangevuld met de uitgekomen grond;
- d.
een sondering of boring dient minimaal 1 meter uit de kant van de weg te worden uitgevoerd;
- e.
de locatie dient minimaal 1 meter rondom de werkzaamheden vrij te worden gehouden zodat het onderhoud van de wegbermen ongehinderd en schadevrij kan worden uitgevoerd;
- f.
bij het aanvullen dienen de verschillende materiaalsoorten zoveel mogelijk op hun oorspronkelijke plaats terug te komen;
- g.
daar waar de bovenlaag oorspronkelijk uit een grasmat bestond dient de aanvulling met levende graszoden te worden afgedekt, of dient de bovenlaag te worden aangevuld en te worden ingezaaid met graszaad; en
- h.
het aangevulde boorgat dient over de volle lengte en breedte gedurende een jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden te worden onderhouden op eigen kosten. Bij het eindigen van deze onderhoudstermijn mogen geen bermvreemde materialen boven het boorgat voorkomen.
Artikel 2.16 Plaatsen van verwijzingsborden
Geen vergunning krachtens artikel 5.12 eerste lid is vereist voor het plaatsen van palen met verwijzingsborden bij de Weg, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- a.
de afmeting, uiting en locatie van het verwijzingsbord voldoet aan de bepalingen van Hoofdstuk 8 Landschapsbescherming zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Zeeland en de Richtlijn toeristische bewegwijzering;
- b.
de afmetingen van de ontgraving mogen niet groter zijn dan strikt noodzakelijk is;
- c.
voorafgaand aan de graafwerkzaamheden wordt er een KLIC-melding gedaan;
- d.
minimale plaatsing van de paal in de grond is 0,60 meter;
- e.
de verwijzingsborden dienen te worden geplaatst op een afstand van minimaal 1 meter uit de zijkant van de wegverharding bij een hoofdrijbaan (verkeersbaan) en minimaal 0,60 meter uit de zijkant van de verharding van een fietspad;
- f.
rondom het verwijzingsbord dient de locatie minimaal 1 meter vrij te worden gehouden, zodat het onderhoud van de wegbermen ongehinderd en schadevrij kan worden uitgevoerd;
- g.
na het plaatsen van het verwijzingsbord dient het gat met de uitgekomen grond of met aanvullingsmateriaal te worden aangevuld en verdicht;
- h.
na het verwijderen van een paal met verwijzingsbord dient het gat met de aangekomen grond of met aanvullingsmateriaal te worden aangevuld. Aangevuld dient dan te worden in lagen van maximaal 0,25 meter. De verdichting van het materiaal dient plaatst te vinden door middel van stampen op een zodanige manier dat een voldoende verdichting wordt bereikt. Bij het aanvullen dienen de verschillende materiaalsoorten zoveel mogelijk op hun oorspronkelijke plaats terug te komen;
- i.
daar waar de bovenlaag oorspronkelijk uit een grasmat bestond dient de aanvulling met levende graszoden te worden afgedekt, of de bovenlaag te worden aangevuld en te worden ingezaaid met graszaad; en
- j.
het is toegestaan om maximaal op 3 locaties palen met een verwijzingsbord te plaatsen of maximaal 3 verwijzingsborden op reeds bestaande palen te plaatsen.
Hoofdstuk 3 Lozingen
Afdeling 3.1 Algemeen
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.
Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht
- 1.
Degene die een lozingsactiviteit op oppervlaktewaterlichamen of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.2 Doelen, is verplicht:
- a.
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
- a.
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
- b.
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
- c.
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
- d.
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
- e.
lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;
- f.
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
- g.
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
- a.
Artikel 3.4 Maatwerkvoorschriften
- 1.
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld ten aanzien van artikel 3.3 en artikel 3.8 tot en met artikel 3.59.
- 2.
Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 3.8 tot en met artikel 3.59.
Artikel 3.5 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 3.6 Gegevens bij wijzigen naam, adres of initiatiefnemer
- 1.
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 3.5, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Artikel 3.7 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
- 1.
Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.
- 2.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Artikel 3.8 Informeren over een ongewoon voorval
- 1.
Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
- 2.
Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:
Artikel 3.9 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
- 1.
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:
- a.
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
- b.
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
- c.
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
- d.
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
- a.
- 2.
Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:
Afdeling 3.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 3.10 Lozen van grondwater bij saneringen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.1, gemeten in een steekmonster.
Tabel 3.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam Stof
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2 μg/l
PAK's
1 µg/l
BTEX
50 µg/l
Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor
20 µg/l
Aromatische organohalogeenverbindingen
20 µg/l
Minerale olie
500 µg/l
Cadmium
4 µg/l
Kwik
1 µg/l
Koper
11 µg/l
Nikkel
41 µg/l
Lood
53 µg/l
Zink
120 µg/l
Chroom
24 µg/l
Onopgeloste stoffen
50 mg/l
- 3.
Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.2, gemeten in een steekmonster.
Tabel 3.2 Emissiegrenswaarden Stof
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2 μg/l
PAK's
1 μg/l
Minerale olie
50 µg/l
Cadmium
0,4 µg/l
Kwik
0,1 µg/l
Koper
1,1 µg/l
Nikkel
4,1 µg/l
Lood
5,3 µg/l
Zink
12 µg/l
Chroom
2,4 µg/l
Onopgeloste stoffen
20 mg/l
Benzeen
2 µg/l
Tolueen
7 µg/l
Ethylbenzeen
4 µg/l
Xyleen
4 µg/l
Tetrachlooretheen
3 µg/l
Trichlooretheen
20 µg/l
1,2-dichlooretheen
20 µg/l
1,1,1-trichloorethaan
20 µg/l
Vinylchloride
8 µg/l
Som van de vijf hier bovenstaande stoffen
20 μg/l
Monochloorbenzeen
7 μg/l
Dichloorbenzenen
3 μg/l
Trichloorbenzenen
1 μg/l
Artikel 3.11 Lozen van grondwater bij ontwatering
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:
- 2.
Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.
Artikel 3.12 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
- b.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- c.
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
- d.
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- e.
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NENEN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- f.
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en
- g.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.
- a.
Artikel 3.13 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.10 en artikel 3.11, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:
- 4.
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Afdeling 3.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 3.14 Lozen van afvloeiend hemelwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
- 3.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 3.15 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap
Afdeling 3.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 3.16 Lozen van huishoudelijk afvalwater
- 1.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewaterlichamen wordt huishoudelijk afvalwater alleen op oppervlaktewaterlichamen geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
- a.
40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
- b.
100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
- c.
600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;
- d.
1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en
- e.
3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.
- a.
- 2.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 3.
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
- 4.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:
Artikel 3.17 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
- 1.
Met het oog op het beperken van verontreiniging van oppervlaktewaterlichamen wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.
- 2.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.3.
- 3.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.4.
Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam Stof
Emissiegrenswaarden in mg/l
Representatief etmaalmonster
Steekmonster
Biochemisch zuurstofverbruik
20 mg/l
40 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
100 mg/l
200 mg/l
Totaal stikstof
30 mg/l
60 mg/l
Ammoniumstikstof
2 mg/l
4 mg/l
Onopgeloste stoffen
30 mg/l
60 mg/l
Fosfor totaal
3 mg/l
6 mg/l
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:
- 5.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Artikel 3.18 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
- c.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
- d.
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
- e.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en
- f.
voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
- a.
Artikel 3.19 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.16, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het tweede en derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Afdeling 3.5 Lozen van koelwater
Artikel 3.20 Koelwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in H 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op oppervlaktewaterlichamen.
- 2.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
- 3.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
- 4.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.21 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.20, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Afdeling 3.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 3.22 Lozen bij reinigen en conserveren van bouwwerken
Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op oppervlaktewaterlichamen, tenzij het gaat om:
Artikel 3.23 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
- 1.
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:
- a.
is een werkinstructie opgesteld; en
- b.
wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.
- a.
- 2.
In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:
- 3.
Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:
- a.
op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;
- b.
wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;
- c.
of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;
- d.
op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en
- e.
welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.
- a.
Artikel 3.24 Werkinstructie bij bouwen, slopen en renoveren
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
- a.
op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en
- b.
welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.
Artikel 3.25 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Artikel 3.26 Meet- en rekenbepalingen
Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.
Artikel 3.27 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikel 3.22 tot en met artikel 3.24 worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.23; of
- b.
voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.24.
- a.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.
Afdeling 3.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Artikel 3.28 Inerte goederen
Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen, voor zover deze niet verontreinigd zijn, als inerte goederen beschouwd:
- a.
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- c.
A-hout en ongeshredderd B-hout;
- d.
snoeihout;
- e.
banden van voertuigen;
- f.
autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;
- g.
straatmeubilair;
- h.
tuinmeubilair;
- i.
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
- j.
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
- k.
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
- l.
papier en karton;
- m.
textiel en tapijt; en
- n.
vlakglas.
Artikel 3.29 Lozen bij opslaan van inerte goederen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 3.30 Lozen bij overslaan van inerte goederen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op oppervlaktewaterlichamen.
- 2.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.
Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 3.31 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
- 1.
In aanvulling op Artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.5, gemeten in een steekmonster.
Tabel 3.5 Emissiegrenswaarden Stof
Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l
Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink
1 mg/l
Minerale olie
20 mg/l
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
50 μg/l
Onopgeloste stoffen
100 mg/l
Som van stikstofverbindingen
10 mg/l l
Som van fosforverbindingen
2 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
200 mg/
Artikel 3.32 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
- c.
voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- d.
voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- e.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- f.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
- g.
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
- h.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en
- i.
voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
- a.
Artikel 3.33 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op oppervlaktewaterlichamen bij:
- a.
het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;
- b.
het overslaan van zout voor het strooien op wegen;
- c.
het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en
- d.
het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.
- a.
- 2.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Artikel 3.34 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen artikel 3.31 en artikel 3.33, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:
- a.
zout voor het strooien op wegen;
- b.
niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en
- c.
niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.
- a.
Afdeling 3.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 3.35 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op oppervlaktewaterlichamen, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 3.36 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op oppervlaktewaterlichamen, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Afdeling 3.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 3.37 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op Oppervlaktewaterlichamen worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.38 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Artikel 3.39 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 3.37 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op Oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 3.40 Lozen van algen en bacteriën
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit Oppervlaktewaterlichamen worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.41 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.37, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;
- b.
als de waterbodem de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.38; en
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit.
- a.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Afdeling 3.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 3.42 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op oppervlaktewaterlichamen worden geloosd.
- 2.
Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.
Afdeling 3.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 3.43 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op oppervlaktewaterlichamen worden geloosd.
Artikel 3.44 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.43, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 3.45 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
- 1.
In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op oppervlaktewaterlichamen worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.6, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt
Artikel 3.46 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op oppervlaktewaterlichamen worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 3.47 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op oppervlaktewaterlichamen worden geloosd.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.7, gemeten in een steekmonster.
Artikel 3.48 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op oppervlaktewaterlichamen.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.8, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.
Artikel 3.49 Lozen bij ontijzeren grondwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 3.50 Meet- en rekenbepalingen
Artikel 3.51 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikel 3.45 tot en met artikel 3.49, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Afdeling 3.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 3.52 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute
Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op oppervlaktewaterlichamen of via die andere route.
Afdeling 3.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 3.53 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving
Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Artikel 3.54 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op Oppervlaktewaterlichamen, als het bereiden plaatsvindt met:
- 2.
Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.
Artikel 3.55 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.54, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Afdeling 3.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 3.56 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op Oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 3.57 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.56, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Afdeling 3.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Artikel 3.58 Lozen van spoelwater
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op Oppervlaktewaterlichamen worden geloosd:
Afdeling 3.18 Verstrooien van as
Artikel 3.59 Verstrooien van as
Het op Oppervlaktewaterlichamen individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.
Afdeling 3.19 Andere lozingen
Artikel 3.60 Brengen van water of andere vloeistoffen op een leggerwater
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur werktuigen, werken, wateren, greppels, buizen of andere middelen te hebben, te leggen, aan te brengen of te wijzigen in de Beschermingszone oppervlaktewater dan wel Beschermingszone leggerwateren, waardoor water of andere vloeistoffen op een leggerwater kunnen worden gebracht.
Artikel 3.61 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op oppervlaktewaterlichamen te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
het lozen van stoffen of warmte op oppervlaktewaterlichamen afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in Artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
het lozen, bedoeld in artikel 3.10 tot en met artikel 3.59;
- c.
het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en
- d.
het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.
- a.
Artikel 3.62 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Afdeling 3.20 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 3.63 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op oppervlaktewaterlichamen of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het debiet in m3 per uur van het te lozen afvalwater;
- b.
de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;
- c.
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
- d.
een riooltekening;
- e.
de locaties van de lozingspunten;
- f.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;
- g.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
- h.
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
- i.
de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;
- j.
de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
- k.
de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
- l.
een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.
Artikel 3.64 Beoordelingsregels omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.65 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Onttrekking en infiltratie
Afdeling 4.1 Vergunningplichtige activiteiten
Artikel 4.1 Doelen
De volgende regels zijn bedoeld om te voorkomen dat er wateroverlast of waterschaarste optreedt.
Artikel 4.2 Algeheel verbod bij calamiteiten
- 1.
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of bij beschadiging van een Waterstaatswerk, of indien deze situatie dreigt te ontstaan, kan het bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
- a.
water af te voeren naar en/of aan te voeren uit een Oppervlaktewaterlichamen;
- b.
water te lozen op/of te onttrekken aan Oppervlaktewaterlichamen;
- c.
grondwater te onttrekken of water te infiltreren.
- a.
- 2.
Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het per direct de intrekking van het verbod bekend.
Artikel 4.3 Af- en aanvoeren oppervlaktewater
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap water af te voeren naar of aan te voeren uit Oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 4.4 Lozen en onttrekken oppervlaktewater
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap direct dan wel indirect water te lozen in Oppervlaktewaterlichamen, indien de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 15m3 per etmaal.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap water te onttrekken aan Oppervlaktewaterlichamen, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 15m3 per etmaal.
Artikel 4.5 Onttrekken en infiltreren grondwater
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap grondwater te onttrekken.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap grondwater te infiltreren.
Artikel 4.6 Peilwijzigingen doorvoeren in waterstand
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap de waterstand van een leggerwater op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden.
Afdeling 4.2 Vergunningsvrije activiteiten
Artikel 4.7 Lozen en onttrekken water bij calamiteuze situaties en noodvoorzieningen
Geen vergunning krachtens artikel 4.4 Lozen en onttrekken oppervlaktewater en artikel 4.5 Onttrekken en infiltreren grondwater is vereist indien het lozen en/of onttrekken van water uitsluitend gebeurt ten behoeve van brandbestrijding in calamiteuze situaties en ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandputten, sprinklerinstallaties, noodstroomaggregaten en nooddrinkwatervoorzieningen, voor zover deze worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.
Afdeling 4.3 Meldingsplicht, meet- en registratieplicht
Artikel 4.8 Meldings- en registratieplicht onttrekken van grondwater
Geen omgevingsvergunning krachtens artikel 4.5 Onttrekken en infiltreren grondwater is vereist voor onttrekkingen van grondwater die binnen het werkingsgebied Zoetwatervoorkomens en het werkingsgebied Kwetsbaar gebied:
- a.
als kwetsbaar staan aangegeven, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur, niet meer dan 1.000 m3 per maand, de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en deze onttrekking uitsluitend dient voor:
- 1°.
- 2°.
het uitvoeren van grondsaneringen en/of grondwatersaneringen;
- 3°.
het bij wijze van proef onttrekken van water aan de bodem; of
- 4°.
het droog houden van sleuven ten behoeve van de aanleg van kabels en/of leidingen.
- b.
als zoetwatervoorkomen, niet tevens zijnde kwetsbare gebieden, staan aangegeven, waarbij de te onttrekken hoeveelheid meer bedraagt dan 10 m3 per uur en de onttrekking uitsluitend dient voor:
- 1°.
de in dit artikel onder a genoemde doeleinden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur, niet meer dan 3.000 m3 per kwartaal en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; of
- 2°.
beregenings- en/of bevloeiingsdoeleinden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur, 3.000 m3 per kwartaal en 8.000 m3 per jaar.
- 1°.
- c.
niet als kwetsbaar en niet als zoetwatervoorkomen staan aangegeven waarbij de te onttrekken hoeveelheid meer bedraagt dan 10 m3 per uur en de onttrekking uitsluitend dient voor:
- 1°.
de in dit artikel, onderdeel a, onder 1° tot en met 3°, genoemde doeleinden, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur, niet meer dan 15.000 m3 per maand, niet meer dan 30.000 m3 per 6 maanden en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; of
- 2°.
het droog houden van sleuven ten behoeve van de aanleg van kabels en/of leidingen, mits de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur, niet meer dan 15.000 m3 per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden.
- 1°.
- d.
als zoetwatervoorkomen, niet tevens zijnde kwetsbare gebieden, staan aangegeven en er onttrokken wordt met een onttrekkingsinrichting waarvan de pompcapaciteit groter is dan 5 m3 per uur of waarmee per jaar of in totaal maximaal 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken.
- e.
niet als kwetsbaar en niet als zoetwatervoorkomen staan aangegeven en er onttrokken wordt met een onttrekkingsinrichting waarvan de pompcapaciteit groter is dan 5 m3 per uur of waarmee per jaar of in totaal maximaal 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken.
- f.
voor de onder lid a t/m e genoemde grondwateronttrekkingen moet minimaal vier weken voor het begin ervan een melding worden gedaan bij het dagelijks bestuur van het waterschap.
- g.
voor het onttrekken van grondwater is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Artikel 4.9 Geen meldingsplicht onttrekken grondwater
De meldingsplicht als bedoeld in artikel 4.8 Meldings- en registratieplicht onttrekken van grondwater geldt niet voor onttrekkingen van grondwater, in de gebieden die op de kaart Zoetwatervoorkomens met Kwetsbaar gebied niet als kwetsbaar zijn aangegeven en de gebieden die als Zoetwatervoorkomens zijn aangegeven, met een onttrekkingsinrichting waarvan de pompcapaciteit niet groter is dan 5 m3 per uur of waarmee, per jaar of in totaal, niet meer dan 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken.
Artikel 4.10 Meet- en registratieplicht onttrekken van grondwater en infiltratie van water
- 1.
Degene die grondwater onttrekt met een daarvoor bedoelde voorziening of die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater met een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
- 2.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
- 3.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater met een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de stoffen conform artikel 8.89 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving.
- 4.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, wanneer de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:
- 5.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet:
- 6.
De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling .
- 7.
Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:
Artikel 4.11 Geen meet- en registratieplicht onttrekken grondwater en voorschriften infiltratie van water
- 1.
De meet- en registratieplicht als bedoeld in artikel 4.8 Meldings- en registratieplicht onttrekken van grondwater geldt niet voor onttrekkingen van grondwater, in de gebieden die op kaart Zoetwatervoorkomens met Kwetsbaar gebied niet als kwetsbaar staan aangegeven, met een onttrekkingsinrichting waarvan de pompcapaciteit kleiner is dan 5 m3 per uur en waarmee, per jaar of in totaal, niet meer dan 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken.
- 2.
De meet- en registratieplicht als bedoeld in artikel 4.9 Geen meldingsplicht onttrekken grondwater geldt niet voor onttrekkingen van grondwater ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandputten, sprinklerinstallaties, noodstroomaggregaten en nooddrinkwatervoorzieningen, voor zover deze worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.
Afdeling 4.4 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning onttrekking en infiltratie
Artikel 4.12 Aanvraagvereisten melding wateronttrekkingsactiviteiten
Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
- b.
het aantal in te richten putten;
- c.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
- d.
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
- e.
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
- f.
de capaciteit van de pomp in m3 per uur per put; en
- g.
de hoeveelheid water in m3 water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken.
Artikel 4.13 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning bij wateronttrekkingsactiviteiten en infiltratie(grondwater)
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
- b.
het aantal in te richten putten;
- c.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
- d.
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
- e.
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
- f.
de capaciteit van de pomp in m3 water per uur per put;
- g.
de hoeveelheid water in m3 water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;
- h.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- i.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken overeenkomstig de in bijlage 3 genoemde criteria voor een bemalingsadvies; en
- j.
als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:
- 1°.
de hoeveelheid water in m3 water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
- 2°.
de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;
- 3°.
een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;
- 4°.
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en
- 5°.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken
- 1°.
Artikel 4.14 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten(oppervlaktewater)
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;
- b.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;
- c.
de maximale capaciteit van de pomp in m3 water per uur per onttrekkingspunt;
- d.
de hoeveelheid water in m3 water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;
- e.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.
Artikel 4.15 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.16 Beoordelingsregels omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
- 1.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
- 2.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 5 Bescherming Waterstaatswerken en Wegen
Artikel 5.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten op, boven en rond Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Waterstaatswerk regionale waterkeringen, , Beschermingszone A primaire waterkeringen, Beschermingszone A regionale waterkeringen, Beschermingszone A, Beschermingszone B , Oppervlaktewaterlichamen, Waterstaatswerk leggerwater watersystemen, Beschermingszone leggerwateren en de Weg inclusief de Beschermingszone verkeersbaan.
Artikel 5.2 Doelen
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op beschermen van de instandhouding en de veiligheid van en op waterstaatswerken en wegen.
Artikel 5.3 Gedoogplicht voor eigenaren en gebruikers van gronden
Eigenaren en gebruikers van erven of gronden die grenzen aan wegen zijn verplicht personen en werktuigen op hun erf of grond toe te laten voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden ingevolge de Wegenwet of deze verordening, door of namens het bestuur, indien die werkzaamheden in redelijkheid niet vanaf de weg zijn uit te voeren. Schade die daarbij aan erven of gronden ontstaat wordt door het dagelijks bestuur van het waterschap vergoed.
Artikel 5.4 Gebruik waterstaatswerk waterkeringen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een waterstaatswerk, zoals opgenomen in de geometrie van Waterstaatswerk regionale waterkeringen, Waterstaatswerk primaire waterkeringen of, Waterstaatswerk Waterkeringen, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken te maken of werkzaamheden te verrichten.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Waterstaatswerk waterkeringen door anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder vaste stoffen of voorwerpen te hebben, te brengen of te (be)houden.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Waterstaatswerk primaire waterkeringen, door anders dan op openbare wegen als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet met motorvoertuigen te rijden en motorvoertuigen te parkeren.
- 4.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Waterstaatswerk waterkeringen, door organische mest toe te passen, mest te injecteren dan wel een kunstmestgift toe te passen van meer dan 80 kilogram stikstof per hectare.
- 5.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een waterstaatswerk, zoals opgenomen in de geometrie van Waterstaatswerk waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen en Beschermingszone gemalen de buitendijkse aan- en afvoergeulen van loop of richting te veranderen of iets te doen waardoor de door- en afvoer van het water wordt belemmerd.
- 6.
Voor grondroeringen binnen een waterstaatswerk en binnen Beschermingszone A, het plaatsen van strandbebouwing, het (ver)bouwen op een Waterstaatswerk regionale waterkering of Beschermingszone A regionale waterkering of Beschermingszone B en het rijden met motorvoertuigen op een waterstaatswerk zijn in Hoofdstuk 2 algemene regels opgenomen.
Artikel 5.5 Vergunning gebruik Beschermingszone A
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van de Beschermingszone A door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van de Beschermingszone A door werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen.
Artikel 5.6 Vergunning gebruik Beschermingszone B
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van de Beschermingszone B door anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder afgravingen met een diepte van meer dan 5 meter te verrichten, waarbij een lijn onder 1:6 getrokken uit de grens van de Beschermingszone A wordt doorsneden.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van de Beschermingszone B door daarin boringen en seismisch onderzoek te verrichten.
- 3.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van de Beschermingszone B door werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen of te hebben.
- 4.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van de Beschermingszone B door explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.
- 5.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van de Beschermingszone B door windturbines met een masthoogte hoger dan 25 meter te plaatsen of te houden dan wel te verwijderen.
Artikel 5.7 Vergunning gebruik beschermingszone leggerwateren
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bestuur gebruik te maken van een Beschermingszone leggerwateren door daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten die de gebruikelijke wijze van uitvoering van het onderhoud aan een leggerwater kunnen belemmeren.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap de hoogteligging van de gronden in de Beschermingszone leggerwateren meer dan 0,25 meter beneden of boven het oorspronkelijke niveau te brengen.
- 3.
Voor het aanbrengen van grondwallen is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Artikel 5.8 Gegevens bij wijzigen naam adres of normadressaat
- 1.
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 3.5, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander wordt verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Artikel 5.9 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
- 1.
Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bepalen of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.
- 2.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Artikel 5.10 Wijzigen en aantasten van wegen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap een weg op een bestaande Weg aan te sluiten.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap naar een Weg een uitweg te maken of te hebben of een bestaande uitweg te wijzigen.
- 3.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap de aard en de afmetingen van een Weg te wijzigen.
- 4.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap in een Weg te graven of deze op een andere wijze aan te tasten.
- 5.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur enig ander werk uit te voeren waardoor in de toestand van een Weg verandering wordt gebracht.
- 6.
Voor het uitvoeren van boringen, sonderingen en mechanische boringen is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Artikel 5.11 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning weg
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken of hebben van een uitweg of voor het wijzigen van een bestaande weg, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 5.12 Zaken op, in, boven en langs wegen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap op, respectievelijk in een Weg, masten, palen, afrasteringen en andere terreinafscheidingen, borden, spandoeken, vlaggen of andere voorwerpen te plaatsen of te hebben.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning aan bouwwerken langs een Weg, voorwerpen te bevestigen of te hebben, die tot boven de weg reiken.
- 3.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap touwen, draden of kabels over een Weg te spannen of te hebben.
- 4.
Het bepaalde geldt niet voor middelen, gebruikt voor het openbaren van gedachten of gevoelens, bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels stellen, waaraan de middelen als bedoeld in dit lid moeten voldoen.
- 5.
Voor het plaatsen van verwijzingsborden is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Artikel 5.13 Gebruik van en activiteiten op wegen
- 1.
Het is verboden een Weg zodanig te gebruiken dat daardoor schade aan die weg ontstaat.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap zich met een voertuig op een Weg te begeven, anders dan via een weg, een uitweg of werken die tot uitweg dienen.
- 3.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap een uitweg of werken die tot uitweg dienen, voor een ander doel te gebruiken dan tijdens het maken daarvan gebruikelijk was in verband met de bestemming van het terrein waarvoor de uitweg dient.
Artikel 5.14 Zaken en activiteiten langs wegen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap op terreinen langs een Weg handelingen te verrichten binnen een afstand van 7 meter uit de zijkant van de verkeersbaan of verkeersbanen van de weg, die de hoogteligging van die terreinen meer dan 0,50 meter beneden het oorspronkelijke niveau brengt.
Hoofdstuk 6 Bomen en beplanting
Artikel 6.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten in, op of rond een Waterstaatswerk legger watersystemen, Beschermingszone leggerwateren, Weg en Uitzichtstroken
Artikel 6.2 Doelen
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op bescherming van leggerwateren met bijbehorende beschermingszones, wegen en bijbehorende uitzichtstroken door handelingen die worden verricht die te maken hebben met bomen en beplantingen.
Artikel 6.3 Beplanting in of langs leggerwater
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Waterstaatswerk legger watersystemen met bijbehorende Beschermingszone leggerwateren door daarin, daarlangs of daarop opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden.
- 2.
Dit verbod geldt in een Waterstaatswerk watersystemen en Beschermingszone leggerwateren behorend bij de langs openbare wegen gelegen leggerwateren aan de wegzijde enkel binnen een afstand van 1,00 meter uit de insteek, mits de beschermingszone aan de landzijde obstakelvrij is.
- 3.
Voor het hebben van beplantingen bij leggerwateren is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Artikel 6.4 Meerjarige gewassen langs leggerwater
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Waterstaatswerk legger watersystemen en een Beschermingszone leggerwateren door daarop of daarlangs meerjarige gewassen, , te zaaien, te planten of te hebben, met uitzondering van luzerne en graszaad in de Beschermingszone leggerwateren.
Artikel 6.5 Aanbrengen, snoeien of verwijderen van beplanting op of langs wegen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap op een Weg beplanting aan te brengen, dan wel aanwezige beplanting - anders dan bij gewoon onderhoud - te snoeien of te verwijderen.
- 2.
Het bepaalde geldt niet voor zover dit verbod in strijd is met bevoegdheden van zakelijk gerechtigden ten aanzien van de beplanting en het onderhoud van de beplanting voldoet aan artikel 6.6 Onderhoud beplanting op of langs wegen.
- 3.
Het voornemen om krachtens een zakelijk recht beplanting op een weg aan te brengen of aanwezige beplanting te snoeien of te verwijderen, wordt door de zakelijk gerechtigde ten minste vier weken voordat deze daartoe overgaat, meegedeeld aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 4.
Het dagelijks bestuur van het waterschap kan, ter bescherming van de weg en het veilige gebruik ervan, voorschriften geven waaraan de zakelijk gerechtigde zich bij de uitvoering van het voornemen dient te houden.
Artikel 6.6 Onderhoud beplanting op of langs wegen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap uitstekende delen van buiten een Weg aanwezige beplanting tot boven of in de weg te laten reiken, tenzij die beplanting wordt onderhouden conform het bepaalde in lid 2.
- 2.
Onder onderhoud wordt verstaan dat de beplanting op een Weg ten minste zodanig wordt onderhouden:
- a.
dat zich tot 4,60 meter boven het hoogste punt van de verkeersbaan of verkeersbanen, niet zijnde fietspaden of andere paden:
- 1°.
geen uitstekende delen van de beplanting bevinden boven de verkeersbaan of verkeersbanen; en
- 2°.
geen uitstekende delen van de beplanting bevinden binnen een afstand van 1,80 meter uit die verkeersbaan of verkeersbanen;
- 1°.
- b.
dat zich tot 3 meter boven het hoogste punt van fietspaden of andere paden:
- 1°.
geen uitstekende delen van de beplanting bevinden boven de fietspaden of ander paden; en
- 2°.
geen uitstekende delen van de beplanting bevinden binnen een afstand van 0,60 meter uit die paden;
- 1°.
- c.
dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 11.3 Uitzichtstroken; en
- d.
delen van beplanting die door de slechte staat waarin ze verkeren of anderszins het veilige gebruik van de weg bedreigen, direct worden verwijderd.
- a.
Artikel 6.7 Gebruik gewasdodende middelen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap te spuiten met alle gewasdodende middelen binnen een afstand van 0,30 meter uit de insteek van een leggerwater.
Artikel 6.8 Beplanting en andere vegetatie bemesten, met chemische stoffen behandelen of maaien
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap beplantingen en andere vegetatie op een Weg te bemesten of met chemische stoffen te behandelen, dan wel de vegetatie op bermen en in bermsloten te maaien.
Artikel 6.9 Beplanting, grondwallen en andere objecten langs wegen die onderhoud belemmeren
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap op terreinen langs een Weg binnen een afstand van 7 meter uit de buiteninsteek van bermsloten die niet staan aangegeven in een legger als bedoeld in de wet, beplanting, grondwallen of andere zaken aan te brengen die het onderhouden van die sloot met machines vanaf de landzijde belemmeren, indien op de wegberm aanwezige beplanting of andere obstakels verhinderen zulk onderhoud vanaf de weg uit te voeren.
Artikel 6.10 Beplanting of materialen dienend ter verdediging beschadigen of weghalen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap in een Waterstaatswerk legger watersystemen aanwezige beplantingen of materialen, dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen.
Artikel 6.11 Beplanting waterstaatswerk niet zijnde oppervlaktewaterlichaam plaatsen of verwijderen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van een Waterstaatswerk waterkeringen en de aangrenzende Beschermingszone A, door anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen.
Hoofdstuk 7 Bouwwerken
Afdeling 7.1 Bouwwerken Algemeen
Artikel 7.1 Bouwwerken boven de weg
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap delen van bouwwerken die tot boven een Weg reiken, te maken of te hebben.
Afdeling 7.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 7.2 Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing op werken waaronder afrasteringen, die geplaatst worden in een Waterstaatswerk legger watersystemen of een Beschermingszone leggerwateren of een of een Weg inclusief de Beschermingszone weg bebouwingsvrij.
Artikel 7.3 Doelen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op voorkomen van hinder bij onderhoud door aanwezigheid van objecten zoals afrasteringen.
Artikel 7.4 Bouwwerken, werken en afrasteringen
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Beschermingszone leggerwateren en van Waterstaatswerk legger watersystemen en van een Weg inclusief de Beschermingszone weg bebouwingsvrij door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken en/of objecten te plaatsen of te behouden, uitgezonderd afrasteringen aan de landzijde van de insteek van leggerwateren, mits deze een maximale hoogte heeft van 1,00 meter en op een minimale afstand van 0,50 meter uit de insteek wordt geplaatst.
- 2.
Voor het aanbrengen van lozingswerken en het plaatsen van bouwwerken bij leggerwateren is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Afdeling 7.3 Bouwwerken bij wegen
Artikel 7.5 Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing op bouwactiviteiten bij een Weg.
Artikel 7.6 Doelen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de instandhouding en de veiligheid van en op wegen.
Artikel 7.7 Bouwwerken in bebouwingsvrije stroken bij wegen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap in de Beschermingszone weg bebouwingsvrij bouwwerken te maken of te hebben.
Artikel 7.8 Vernieuwen, wijzigen of uitbreiden bouwwerken binnen bebouwingsvrije stroken
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap binnen de in artikel 7.7 genoemde bebouwingsvrije stroken bestaande bouwwerken te vernieuwen, te wijzigen of uit te breiden. Dit verbod geldt niet voor interne verbouwingen en vernieuwingen van ondergeschikte betekenis waardoor de bebouwde oppervlakte niet wordt vergroot.
- 2.
Voor het hebben, aanbrengen of wijzigen van lozingswerken in een leggerwater is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Afdeling 7.4 Dammen
Artikel 7.9 Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing op activiteiten met betrekking tot het aanleggen, wijzigen en verwijderen, vervangen en onderhouden van dammen en duikers binnen het Waterstaatswerk legger watersystemen.
Artikel 7.10 Doelen
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op bescherming van het Waterstaatswerk legger watersystemen.
Artikel 7.11 Activiteiten met betrekking tot dammen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap een dam aan te leggen, te wijzigen, te verwijderen, te vervangen, of te onderhouden.
Hoofdstuk 8 Werken niet zijnde bouwwerken
Afdeling 8.1 Grondbewerkingen in de bodem en waterbodem
Artikel 8.1 Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing op grondbewerkingen in op of rond een Weg, Waterstaatswerk legger watersystemen, Beschermingszone leggerwateren, Oppervlaktewaterlichamen, Waterstaatswerk regionale waterkeringen, Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen, Beschermingszone A regionale waterkeringen, Beschermingszone B, Waterstaatswerk Waterkeringen en op graafactiviteiten binnen het Beheersgebied.
Artikel 8.2 Doelen
Beschermen en instandhouden van de kwantiteit van de waterhuishouding in het beheersgebied.
Artikel 8.3 Activiteiten aan oppervlaktewaterlichamen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap:
- a.
Oppervlaktewaterlichamen te dempen, te graven, van afmeting te veranderen, hun onderlinge verbinding of scheiding te veranderen, waardoor de door- en afvoer en/of berging van water wordt belemmerd in een leggerwater of berging wordt verminderd in een oppervlaktewaterlichaam;
- b.
werken over, in of onder een leggerwater te hebben, te leggen, aan te brengen, te veranderen of op te ruimen; of
- c.
grondbewerkingen uit te voeren binnen een afstand van 0,30 meter uit de insteek van leggerwateren.
Afdeling 8.2 Kabels en Leidingen
Artikel 8.4 Toepassingsbereik
Deze afdeling is ter bescherming van de Weg, Waterstaatswerk legger watersystemen, Beschermingszone leggerwateren, Waterstaatswerk regionale waterkeringen, Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen, Beschermingszone A regionale waterkeringen, Beschermingszone B, Waterstaatswerk Waterkeringen.
Artikel 8.5 Doelen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de bescherming van het profiel (inclusief aanwezige beplanting) van de wegen, de waterstaatswerken en de bijbehorende beschermingszones bij het aanleggen of verwijderen van kabels en leidingen.
Artikel 8.6 Kabels en leidingen leggen of hebben
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap op, in of boven wegen of waterstaatswerken inclusief de bijbehorende beschermingszones, kabels en leidingen te leggen, te hebben, te veranderen of te verwijderen en/of proefsleuven, las- of aansluitgaten aan te brengen.
- 2.
Voor het leggen van kabels en leidingen in een regionale waterkering is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Artikel 8.7 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning kabels en leidingen
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanbrengen of verwijderen van een kabel of leiding en/of het aanbrengen van een proefsleuf of een las- of aansluitgat worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Afdeling 8.3 Beschoeiing en antiworteldoek, oeververdediging
Artikel 8.8 Toepassingsbereik
Deze afdeling is ter bescherming van de Beschermingszone leggerwateren, Waterstaatswerk legger watersystemen, Waterstaatswerk Waterkeringen.
Artikel 8.9 Doelen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de instandhouding van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam, het garanderen van de vrije doorstroming alsmede op de instandhouding van het waterstaatswerk en het garanderen van waterveiligheid.
Artikel 8.10 Wijzigen beschoeiing, damwand, oeverconstructie of grondkering
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap een beschoeiing, damwand, oeverconstructie, grondkering of anti-worteldoek aan te leggen, te vervangen, te wijzigen, te verwijderen of te onderhouden.
- 2.
Voor het aanbrengen van anti-worteldoek is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Hoofdstuk 9 Evenementen houden of standplaats innemen
Artikel 9.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op het houden van evenementen en/of het innemen van standplaatsen op de Weg, Waterstaatswerk regionale waterkeringen, Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen, Beschermingszone A regionale waterkeringen, Waterstaatswerk Waterkeringen.
Artikel 9.2 Doelen
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het beschermen van het belang van de wegen en waterstaatswerken.
Artikel 9.3 Standplaats innemen op en bij wegen en waterstaatswerken
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap op een Weg, waterstaatswerk (niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam) of Beschermingszone A standplaats in te nemen of in te richten voor het aanbieden en leveren van producten.
Artikel 9.4 Evenementen op en bij waterstaatswerken
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap evenementen te houden op Waterstaatwerken (niet zijnde oppervlaktewaterlichamen).
Hoofdstuk 10 Aanwezigheid van land- en tuinbouw-producten, stoffen, voorwerpen en materialen
Artikel 10.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten waarbij stoffen, voorwerpen, materialen, objecten of (motor)voertuigen worden geplaatst, gelegd, gedeponeerd of (onbeheerd) worden achtergelaten op, bij of naast de Weg, Waterstaatswerk legger watersystemen, Beschermingszone leggerwateren, Waterstaatswerk regionale waterkeringen, Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen, Beschermingszone A regionale waterkeringen, Waterstaatswerk Waterkeringen.
Artikel 10.2 Doelen
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op de bescherming van wegen, waterstaatswerken en hun beschermingszones.
Artikel 10.3 Land - en tuinbouw - en overige producten langs wegen en oppervlaktewaterlichamen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap (land- en tuinbouw)producten:
- a.
te hebben binnen de Beschermingszone leggerwateren, anders dan voor zover dit voor oogstwerkzaamheden of voor het onderhoud van de leggerwateren noodzakelijk is en mits deze op een afstand van 0,50 meter uit de insteek worden geplaatst; of
- b.
op wegen waar een snelheidsregime geldt van minder dan 80 km per uur (land- en tuinbouw)producten te deponeren of te hebben, anders dan voor korte tijd op toegangsdammen buiten de berm en op geen kleinere afstand dan 2,00 meter uit de dichtst bij gelegen verkeersbaan of weg.
Artikel 10.4 Land - en tuinbouw - en overige producten bij 80 km wegen
Het is verboden op wegen waar een snelheidsregime geldt van 80 km per uur of meer, (land- en tuinbouw)producten te deponeren of te hebben.
Artikel 10.5 Verbod op verontreinigen, belemmeren en gevaar veroorzaken
Het is verboden op, bij of naast een Weg, Waterstaatswerk waterkeringen of Waterstaatswerk legger watersystemen, stoffen, voorwerpen, materialen, objecten of (motor)voertuigen te plaatsen, te leggen te deponeren of (onbeheerd) achter te laten die de weg of het waterstaatswerk verontreinigen, de afwatering belemmeren dan wel een gevaar opleveren voor de bruikbaarheid en de veiligheid op en van de weg of het waterstaatswerk.
Artikel 10.6 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning deponeren land- en tuinbouwproducten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van (land- en tuin)bouwmaterialen wordt een beschrijving verstrekt van de aard van de materialen, de duur en wijze van opslag.
Hoofdstuk 11 Uitzicht belemmerende voorwerpen
Artikel 11.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten die het uitzicht belemmeren bij het gebied aangeduid als Beschermingszone uitzichtstroken.
Artikel 11.2 Doelen
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het vrij houden van uitzichtstroken langs wegen (in verband met verkeersveiligheid).
Artikel 11.3 Uitzichtstroken
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap in het gebied, aangeduid als Beschermingszone uitzichtstroken, bouwwerken, wallen, beplanting, gewassen, terreinafscheidingen en andere uitzicht belemmerende voorwerpen te hebben dan wel te maken, aan te brengen, te vernieuwen of te wijzigen.
- a.
geen omgevingsvergunning krachtens artikel 6.5 Aanbrengen, snoeien of verwijderen van beplanting op of langs wegen is vereist voor beplanting langs wegen die conform artikel 6.6 Onderhoud beplanting op of langs wegen, eerste lid is onderhouden en waar een maximum snelheid geldt van 60 kilometer per uur of minder; en
- b.
geen omgevingsvergunning is vereist voor uitzichtbelemmerende voorwerpen die niet hoger zijn dan 0,75 meter.
Hoofdstuk 12 Dieren
Afdeling 12.1 Dieren algemeen
Artikel 12.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten met dieren op een Waterstaatswerk regionale waterkeringen, Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen, Beschermingszone A regionale waterkeringen, Waterstaatswerk Waterkeringen en Weg.
Artikel 12.2 Doelen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en het voorkomen van aantasting van waterstaatswerken en wegen.
Artikel 12.3 Dieren algemeen
- 1.
Het is verboden op terreinen langs een Weg of op een Waterstaatswerk loslopende dieren te houden indien geen deugdelijke maatregelen zijn genomen om te verhinderen dat die dieren op de weg kunnen komen.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Waterstaatswerk niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam, door anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder dieren te hebben of te (be)houden.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap gebruik te maken van een Waterstaatswerk niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam, door anders dan op openbare wegen als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet met een dier te rijden of vee te drijven.
- 4.
Voor het rijden met dieren op een waterstaatswerk is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Afdeling 12.2 Vissen
Artikel 12.4 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op visactiviteiten op of in Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen, Waterstaatswerk legger watersystemen, Beschermingszone leggerwateren, Waterstaatswerk Waterkeringen en Beschermingszone Vispassages.
Artikel 12.5 Doelen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op bescherming van de waterkwaliteit en verstoring van het visbestand.
Artikel 12.6 Verbod op uitzetten vis en plaatsen van vistuigen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap vis uit te zetten in Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen of Oppervlaktewaterlichamen.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap vaste vistuigen te plaatsen in in Waterstaatswerk primaire waterkeringen, Beschermingszone A primaire waterkeringen of Oppervlaktewaterlichamen.
- 3.
Voor het hebben van vistuigen op een waterstaatswerk en binnen de Beschermingszone A is in Hoofdstuk 2 een algemene regel opgenomen.
Artikel 12.7 Vissen nabij vispassages
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap in of binnen een straal van 100 meter van een vispassage te vissen, zie Beschermingszone Vispassages.
Hoofdstuk 13 Zwemmen en varen
Artikel 13.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op zwem -en vaaractiviteiten op en in Oppervlaktewaterlichamen en Beschermingszone gemalen.
Artikel 13.2 Doelen
De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op bescherming van de wateren en het beschermen van de gebruikers van de wateren.
Artikel 13.3 Zwemmen en duiken bij bemalingsinstallaties
- 1.
Het is verboden te zwemmen binnen de Beschermingszone gemalen
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap te duiken binnen de Beschermingszone gemalen.
Artikel 13.4 Varen, afmeren, laden of lossen met en van motorvaartuigen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap met (motor)vaartuigen te varen of (motor)vaartuigen te laten liggen, af te meren, te laden of te lossen:
- a.
in leggerwateren die geen vaarweg zijn als bedoeld in de Omgevingsverordening provincie Zeeland; en; en
- b.
binnen de Beschermingszone gemalen, indien het geen vaarweg betreft als bedoeld in de Omgevingsverordening provincie Zeeland.
Hoofdstuk 14 Overgangs- en slotbepalingen
Afdeling 14.1 Overgangsbepalingen
Artikel 14.1 Overgangsbepalingen
- 1.
Een omgevingsvergunning verleend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, voor een ingevolge deze verordening vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze verordening te zijn verleend.
- 2.
Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht een omgevingsvergunning ingevolge deze verordening te zijn verleend.
- 3.
Werken of toestanden als bedoeld in het tweede lid worden door de gebruiker of eigenaar daarvan zodanig onderhouden, dat de veiligheid van gebruikers is verzekerd en de instandhouding en bruikbaarheid van de weg en/of het waterstaatswerk is gewaarborgd.
- 4.
Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, wordt voor de ligging van het waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing, aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.
- 5.
Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de volgende grenzen van het waterstaatswerk en de beschermingszone:
- a.
de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatswerk zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning;
- b.
de beschermingszone A bij een waterkering bedraagt voor primaire keringen 40 meter en voor regionale keringen 20 meter;
- c.
de beschermingszone B bij een waterkering bedraagt voor primaire keringen 50 meter en voor regionale keringen 30 meter; en
- d.
de beschermingszone leggerwateren bedraagt aan beide zijden 7 meter.
- a.
Bijlage I Begripsbepalingen
- algemeen bestuur
-
de algemene vergadering van waterschap Scheldestromen
- afrastering
-
een constructie van palen met punt- of schrikdraad of voorzien van schapen- en kippengaas van ten hoogste 1 meter hoog, welke geschikt is voor het gebruik als veekering en welke eenvoudig verwijderd kan worden op het moment dat dit nodig is voor het beheer of onderhoud van het waterstaatswerk door het waterschap
- bebouwde kom
-
de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet
- beheer Wegen
-
de verantwoordelijkheid voor de instandhouding van de wegen en voor het door die wegen vervullen van zijn functie of functies van algemeen nut, met inbegrip van de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg
- beheer
-
overheidszorg met betrekking tot het watersysteem, de waterketen en openbare wegen, of onderdelen daarvan, gericht op de in artikel 2.17 van de Omgevingswet genoemde doelstellingen
- beperkingengebied
-
bij of krachtens de Wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object
- beplanting
-
opgaande gewassen bestaande uit bomen of struiken
- beschermingszone A
-
aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze waterschapsverordening van toepassing zijn
- beschermingszone B
-
aan de beschermingszone A grenzende zone die als zodanig in de legger is opgenomen waarin ter bescherming van het waterstaatswerk en de beschermingszone A voorschriften krachtens deze waterschapsverordening van toepassing zijn
- beschermingszone leggerwateren
-
aan een leggerwater grenzende zone die als zodanig in de legger is opgenomen waarin ter bescherming van het leggerwater voorschriften krachtens deze waterschapsverordening van toepassing zijn
- bestuursorgaan
-
bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 Awb
- bronbemaling
-
het onttrekken van grondwater ten behoeve van het uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen
- bronneringswater
-
water dat vrijkomt bij ontwatering middels bronbemaling
- bruidsschat:
-
het geheel van regels afkomstig van het Rijk die bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege deel uitmaken van de waterschapsverordening en zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van deze verordening
- bouwwerk
-
elk werk van enige omvang van hout, steen of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond
- dagelijks bestuur
-
het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen
- evenement
-
georganiseerde gebeurtenis die gedurende een korte periode veel bezoekers trekt
- geografische informatie objecten
-
aanwijzing en geometrische begrenzingen van werkingsgebieden waar de regels uit de verordening van toepassing zijn
- grondwater:
-
water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast
- inerte goederen
-
goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of crm-stoffen zijn
- infiltreren van water
-
water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater
- insteek
-
snijpunt van de raaklijnen van het talud en het maaiveld
- legger
-
als bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet
- leggerwater
-
een oppervlaktewaterlichaam dat in de legger als zodanig is aangegeven
- lozen
-
het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald
- omgevingsvergunning
-
omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet
- onttrekken
-
ook wel wateronttrekkingsactiviteit. Activiteit inhoudende: het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening
- openbare wegen
-
de wegen die op de wegenlegger staan vermeld
- oppervlaktewaterlichaam
-
samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers, ondersteunende kunstwerken en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna
- oppervlaktewatersystemen
-
het geheel van sloten, beken, andere waterlopen, plassen en meren
- primaire waterkering
-
waterkering die bescherming biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed, hoog opperwater van één van de grote rivieren of meren als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1. van de Wet en die in beheer is bij het waterschap
- regionale waterkering
-
een in de verordening aangewezen andere dan primaire waterkering als bedoeld in artikel 2.13, eerste lid onder a van de Wet, die in beheer is bij het waterschap
- talud
-
de hellende oppervlakten van de zijdelingse begrenzingen van een oppervlaktewaterlichaam
- uitweg
-
een constructie ter ontsluiting van percelen van derden
- vispassage
-
een kunstmatige passage ten behoeve van de vistrek bij kunstwerken in wateren
- verkeersbaan
-
de verhardingsconstructie van zowel een hoofdrijbaan, parallelweg, (brom)fiets-, voet- of ruiterpad
- waterhuishoudkundige functies
-
de door- en afvoer van water of berging van water of de ecologische functie van een oppervlaktewaterlichaam
- waterkering
-
kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben
- waterschap
-
waterschap Scheldestromen
- watersysteem
-
samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen
- waterstaatswerk
-
oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk
- wegenlegger
-
een juridisch document met gerechtelijke bewijskracht dat informatie bevat over de openbare wegen buiten de bebouwde kom
- wet
-
de Omgevingswet
- zoetwatervoorkomens
-
gebieden waar een zoetwaterbel voorkomt met een dikte van minimaal 15 meter of waar de zoetwaterbel reikt tot aan de geohydrologische basis. Daarbij wordt water met een gehalte tot 1.500 milligram chloride per liter als zoet aangemerkt
Bijlage II Overzicht Informatieobjecten
- Bebouwingscontouren
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Bebouwingscontouren/nld@2022‑09‑14;3
- Beschermingszone A primaire waterkeringen
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Beschermingszone_A_primaire_waterkeringen/nld@2022‑09‑14;3
- Beschermingszone A regionale waterkeringen
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Beschermingszone_A_regionale_waterkeringen/nld@2022‑09‑14;3
- Beschermingszone A
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Beschermingszone_A/nld@2022‑09‑14;3
- Beschermingszone B
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Beschermingszone_B/nld@2022‑09‑14;3
- Beschermingszone gemalen
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Beschermingszone_gemalen/nld@2025‑01‑01;1
- Beschermingszone verkeersbaan
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Beschermingszone_verkeersbaan/nld@2025‑01‑01;1
- Beschermingszone Vispassages
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Beschermingszone_vispassages/nld@2025‑01‑01;1
- Uitzichtstroken
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Uitzichtstroken/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk primaire waterkeringen
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Waterstaatswerk_primaire_waterkeringen/nld@2022‑09‑14;3
- Waterstaatswerk Waterkeringen
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Waterstaatswerk_waterkeringen/nld@2022‑09‑14;3
- Weg
- Waterstaatswerk legger watersystemen
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Waterstaatswerk_legger_watersystemen/nld@2025‑01‑01;1
- Oppervlaktewaterlichamen
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Oppervlaktewaterlichamen/nld@2025‑01‑01;1
- Beschermingszone weg bebouwingsvrij
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Beschermingszone_weg_bebouwingsvrij/nld@2025‑01‑01;1
- Zuiveringtechnisch werk
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Zuiveringtechnisch_werk/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk regionale waterkeringen
-
/join/id/regdata/ws0661/2022‑07‑11/Waterstaatswerk_regionale_waterkering/nld@2022‑09‑14;3
- Kwetsbaar gebied
-
/join/id/regdata/ws0661/2019‑04‑24/Kwetsbaar_gebied/nld@2025‑01‑01;1
- Zoetwatervoorkomens
-
/join/id/regdata/ws0661/2019‑04‑24/Zoetwatervoorkomens/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk primaire leggerwateren
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Waterstaatswerk_primaire_leggerwateren/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk tertiare leggerwateren
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Waterstaatswerk_tertiare_leggerwateren/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk secundaire leggerwateren
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Waterstaatswerk_secundaire_leggerwateren/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk leggerwateren 8 tot 14m
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Waterstaatswerk_leggerwateren_8_tot_14m/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk leggerwateren meer dan 14m
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Waterstaatswerk_leggerwateren_meer_dan_14m/nld@2025‑01‑01;1
- Waterstaatswerk leggerwateren tot 8m
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Waterstaatswerk_leggerwateren_tot_8m/nld@2025‑01‑01;1
- Beschermingszone leggerwateren 0 tot 1m
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Beschermingszone_leggerwateren_0_tot_1m/nld@2025‑01‑01;1
- Beschermingszone leggerwateren 5 tot 7m
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Beschermingszone_leggerwateren_5_tot_7m/nld@2025‑01‑01;1
- Beschermingszone leggerwateren
-
/join/id/regdata/ws0661/2024‑10‑01/Beschermingszone_leggerwateren/nld@2025‑01‑01;1
Toelichting
Algemene toelichting
Algemene bepalingen
Wettelijke basis en begrenzing
Artikel 56 van de Waterschapswet bepaalt dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 78 van de Waterschapswet dat het algemeen bestuur de verordeningen maakt die het nodig oordeelt ter behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. Eén van deze verordeningen is de waterschapsverordening. Deze vindt zijn grondslag in de Omgevingswet.
Het Rijk werkt door middel van de Omgevingswet aan een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De Omgevingswet bundelt en vereenvoudigt de regels voor de fysieke leefomgeving. Dit betreft bijvoorbeeld regels over bouwen, milieu, water, natuur en ruimtelijke ordening. Met behulp van één digitaal loket wordt het makkelijker om ruimtelijke projecten te starten. De Omgevingswet beoogt een samenhangende aanpak van de fysieke leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en snellere besluitvorming.
De verordenende bevoegdheid van het waterschap in de waterschapsverordening is niet onbegrensd. In de eerste plaats mag het waterschap uitsluitend regels stellen ter behartiging van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Ingevolge artikel 1 van de Waterschapswet moeten deze taken betrekking hebben op de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Binnen deze taakopdracht heeft het waterschapsbestuur een autonome bevoegdheid tot regeling en bestuur.
Daarnaast is het waterschapsbestuur op grond van artikel 59 van de Waterschapswet niet bevoegd ten aanzien van onderwerpen, waarin door een hogere wettelijke regeling wordt voorzien, verordeningen te maken die met die hogere regelingen in strijd zijn. Bovendien mag het waterschapsbestuur geen regels stellen met betrekking tot onderwerpen waarin door een hogere wettelijke regeling uitputtend wordt voorzien.
Waterschappen hebben daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. De provincie verwacht dat de waterschappen dat beheer dan ook adequaat uitvoeren, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt de waterschappen daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar provinciale omgevingsverordening.
Waterschapsverordening
De waterschapsverordening is de verordening op grond van de Omgevingswet, waarin vrijwel alle regels over de fysieke leefomgeving van het waterschap zijn opgenomen. Vrijwel alle regels, omdat enkele onderwerpen op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit buiten de waterschapsverordening moeten blijven. Dat betreft als eerste de regels over onderhoudsplichten. Voor de aanwijzing van onderhoudsplichten en onderhoudsplichtigen blijft de legger op grond van artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet bestaan (de zogeheten onderhoudslegger). De regels over de inhoud van de onderhoudsplichten, die voorheen in de beide keuren waren opgenomen, komen daarom niet terug in deze waterschapsverordening. Die regels zijn opgenomen in de onderhoudsverordening. Daarnaast mag de waterschapsverordening volgens het Omgevingsbesluit geen strafbepalingen bevatten. De strafbaarstelling van overtredingen van de waterschapsverordening is immers al geregeld in artikel 1a, onderdeel 1° en onderdeel 3°, van de Wet op de economische delicten.
Tot slot moeten ook de regels over de belastingen van het waterschap buiten de waterschapsverordening blijven. Voor de watersysteemheffing, de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing blijven aparte verordeningen bestaan.
De voorliggende waterschapsverordening bevat:
- a.
de voormalige regels van de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2012;
- b.
de voormalige regels van de Keur wegen waterschap Scheldestromen 2011;
- c.
de zones rond waterstaatswerken, die waren opgenomen in de legger op grond van artikel 5.1 van de Waterwet; en
- d.
de zogeheten 'bruidsschat': voormalige rijksregels (met name over lozingsactiviteiten), die onder de Omgevingswet verhuizen naar de waterschappen.
Tevens bevat deze waterschapsverordening de volgende algemene regels:
Algemene regel bebouwing regionale waterkeringen;
Algemene regel bebouwingen bij leggerwateren;
Algemene regel beplantingen bij leggerwateren;
Algemene regel grondroeringen in stranden;
Algemene regel grondwallen bij leggerwateren;
Algemene regel kruisingen lagedrukleidingen en kabels met regionale waterkeringen;
Algemene regel lozingswerken;
Algemene regel onttrekkingen grondwater;
Algemene regel rijden met dieren op een waterstaatswerk;
Algemene regel strandhuisjes;
Algemene regel vistuigen;
Anti-worteldoek bij secundaire en tertiaire leggerwateren;
Het plaatsen van palen met verwijsborden; en
Het uitvoeren van sonderingen en boringen in wegbermen.
De inhoud van de juridische regels en het bijbehorende beleid is zo min mogelijk gewijzigd. Het doel was om een beleidsneutrale waterschapsverordening samen te stellen die voldoet aan de toepasselijke standaarden en voorzien is van de benodigde annotaties en werkingsgebieden. Dit zorgt ervoor dat de waterschapsverordening volledig digitaal raadpleegbaar en doorzoekbaar is in de functionaliteit 'regels op de kaart' van het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Tevens kan de waterschapsverordening digitaal ontsloten worden door het gebruik van toepasbare regels. Hierdoor is het mogelijk om via de functionaliteit 'checken' een vergunningcheck te doen en indien gewenst direct een aanvraag via het onderdeel 'aanvragen'. De term 'beleidsneutraal' wil zeggen dat er nagenoeg geen inhoudelijke wijzigingen in de regels zijn aangebracht. De verplichtingen voor burgers en bedrijven blijven in principe gelijk.
Een nieuw element in de waterschapsverordening betreft de digitale werkingsgebieden: iedere juridische regel heeft een bijbehorend werkingsgebied. Deze werkingsgebieden stonden voorheen (deels) in de legger op grond van de Waterwet, maar komen in de legger op grond van de Omgevingswet niet terug. De werkingsgebieden verschillen per type activiteit. Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is het juiste werkingsgebied gekoppeld. In het Digitaal Stelsel Omgevingswet kan, bij het raadplegen van regels op de kaart, daarmee steeds het exacte werkingsgebied van een regel getoond worden. De werkingsgebieden worden daarnaast gebruik voor de automatische beantwoording van vragen in de vergunningcheck.
De waterschapsverordening stelt regels in belang van het watersysteem en de wegen die het waterschap in beheer heeft. De waterkwaliteitszorg is in deze waterschapsverordening wel onderwerp van regeling en is middels de zogenaamde 'bruidsschat' opgenomen in hoofdstuk 3 van deze waterschapsverordening. Deze bruidsschat betreft Rijksregels over waterkwaliteit die worden overgeheveld naar de waterschappen.
Bij het opstellen van deze waterschapsverordening is uitgegaan van de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2012, de Keur wegen waterschap Scheldestromen 2011, de Omgevingsverordening Zeeland en de Omgevingswet.
De opbouw van de waterschapsverordening is als volgt:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2 Algemene regels
Hoofdstuk 3 Lozingen
Hoofdstuk 4 Onttrekking en infiltratie
Hoofdstuk 5 Bescherming Waterstaatswerken en Wegen
Hoofdstuk 6 Bomen en beplanting
Hoofdstuk 7 Bouwwerken
Hoofdstuk 8 Werken niet zijnde bouwwerken
Hoofdstuk 9 Evenementen houden of standplaats innemen
Hoofdstuk 10 Aanwezigheid land- en tuinbouwproducten, stoffen, voorwerpen en materialen
Hoofdstuk 11 Uitzichtbelemmerende voorwerpen
Hoofdstuk 12 Dieren
Hoofdstuk 13 Zwemmen en varen
Hoofdstuk 14 Overgangs- en slotbepalingen
Algemene regels
In de waterschapsverordening is ex artikel 2.8 Omgevingswet aan het dagelijks bestuur van het waterschap de mogelijkheid gedelegeerd om algemene regels te stellen ten aanzien van bepaalde activiteiten in het watersysteem en in wegen. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Het voordeel van algemene regels is dat het waterschap maatwerk kan verrichten en dat de regeldruk hiermee wordt verminderd.
Beleid en beleidsregels voor toepassing van de waterschapsverordening
De bepalingen in de waterschapsverordening dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het waterschapsbestuur kan beleidsregels vaststellen die richtinggevend zijn voor op grond van de waterschapsverordening te nemen besluiten en waar ter motivering van de besluiten naar kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht). Richtinggevend bij de uitvoering van de waterschapsverordening door het waterschap is onder meer het beleid van het waterschap zoals dat is vastgelegd in het waterschapsbeheerprogramma, de Nota vergunningenbeleid waterbeheer Scheldestromen, het Vergunningenkader Waterkeringen 2018, de Nota Grondwater (en het Deltares rapport 'Evaluatie en verdiepend onderzoek naar grondwateronttrekkingsregels in de provincie Zeeland') en het Ontheffingenbeleid Wegen.
In de beleidsregels ten aanzien van grondwater is rekening gehouden met de effecten van cumulatieve grondwateronttrekkingen op de draagkracht van de watervoorraad in de bodem. Cumulatieve grondwateronttrekkingen betreft de optelsom van alle afzonderlijke onttrekkingen. Deze onttrekkingen mogen niet ten koste gaan van de kwetsbaarheid van verdrogingsgevoelige natuurgebieden.
Gedoogplichten
Voor een blijvend goed functioneren van waterstaatswerken is het noodzakelijk dat hierover een goed beheer wordt gevoerd en dat hieraan regelmatig onderhoud wordt uitgevoerd. Om dit beheer en onderhoud te kunnen uitvoeren zijn in artikel 10.2 tot en met artikel 10.6 van de Omgevingswet gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden vastgelegd.
Omgevingsvergunning voor een wateractiviteit
Het systeem van omgevingsvergunningen vloeit voort uit de Omgevingswet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder om bij verordening nadere regels te stellen. In artikel 5.1 Omgevingswet wordt voor diverse activiteiten een omgevingsvergunning geëist, zo ook voor een wateractiviteit waarvoor de waterschapsverordening regels stelt. Alle activiteiten waarvoor ingevolge de waterschapsverordening een omgevingsvergunning kan worden aangevraagd vallen onder de noemer 'wateractiviteit', dus ook wanneer het een activiteit in of nabij een weg betreft.
In geval van omgevingsvergunningen voor verschillende samenhangende activiteiten (behorend bij hetzelfde initiatief) kan samenloop van vergunningen plaatsvinden. Artikel 5.7 van de Omgevingswet biedt de initiatiefnemer de keuze om vergunningen los of gelijktijdig aan te vragen, hiermee is het vroegere onlosmakelijkheidsbeginsel losgelaten. Voor wateractiviteiten dient echter ex artikel 10.21 van het Omgevingsbesluit altijd een omgevingsvergunning los van andere activiteiten te worden aangevraagd. Voor een omgevingsvergunning die ziet op een wateractiviteit wordt altijd apart een omgevingsvergunning afgegeven. Activiteiten die plaatsvinden in of rond wegen van het waterschap vallen ook onder de noemer 'wateractiviteiten'.
Waterschapsverordening en ruimtelijke ordening
De bescherming van de kust en het achterland tegen overstromingen vanuit zee wordt door het rijk en de provincie aangemerkt als een nationaal, respectievelijk een provinciaal belang dat in de ruimtelijke ordening geborgd moet worden. Zo is in de Omgevingsverordening Zeeland opgenomen dat regionale waterkeringen (het waterstaatswerk als daadwerkelijke kering) in omgevingsplannen primair tot Waterstaat - waterkering moeten worden bestemd. Waterkeringen worden zo ook via het planologische spoor beschermd. Dat impliceert dat voor een bouwplan op gronden behorende tot het waterstaatswerk en de beschermingszone A, zowel een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten als een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit nodig kan zijn. Dit zijn twee aparte vergunningen die afgegeven worden door twee verschillende bevoegde gezagen.
Ook het functioneren van het oppervlaktewatersysteem is gewaarborgd in de waterschapsverordening en de daar in opgenomen algemene regels. Voor het beheer en onderhoud zijn beschermingszones aan weerszijden van leggerwateren noodzakelijk. Bebouwing en opgaande (hout)beplanting vormen een belemmering voor onderhoudsvoertuigen en daarom zijn deze door middel van het instellen van beperkingengebieden verboden. In de waterschapsverordening zijn deze beperkingengebieden opgenomen in werkingsgebieden. Van iedere juridische activiteit is bepaald waar deze geografisch gezien werking heeft. Afwijken van regels in de waterschapsverordening is mogelijk met een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit. In het proces van de omgevingsvergunning worden de consequenties van de afwijking afgewogen.
Conserverende werking van de waterschapsverordening en de beschermingszones
Van de waterschapsverordening gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de toenmalige keur van waterschap Zeeuws Vlaanderen met op kaart aangegeven keurzones en een Nota begrenzingen, waarin een berekening voor die zones is onderbouwd, dat: “de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van keurzoneringen, zones langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze zones waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario's.” De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk om waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen.
De keur watersystemen is de voorloper van deze waterschapsverordening. Alle keurzoneringen zijn als onderdeel van deze verordening als beperkingengebieden opgenomen in digitale werkingsgebieden. De beperkingengebieden voor waterkeringen zijn als volgt opgebouwd: Waterstaatswerk, beschermingszone A en beschermingszone B.
Aan weerszijden van het waterstaatswerk zijn een beschermingszone A en een beschermingszone B aangewezen. De beschermingszone A omvat in ieder geval die gronden die technisch/fysisch (mede) een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de waterkering. Daarbij geldt echter aan de landwaartse zijde als minimum dat gronden die voor toekomstige dijkverzwaring nodig zijn, ook wel het profiel van vrije ruimte of reserveringsstrook genoemd, in ieder geval binnen de beschermingszone A vallen. Waar het profiel van vrije ruimte breder is dan de strook die een bijdrage levert aan de stabiliteit van de waterkering is eerstgenoemde bepalend voor de dimensionering van de beschermingszone A. Dit is vrijwel overal het geval. Er is daarom voor gekozen om het profiel van vrije ruimte overal te laten samenvallen met de beschermingszone A.
De beschermingszone B is aangewezen om bepaalde activiteiten, die potentieel grote gevaren voor de waterkering in zich bergen (bijvoorbeeld de aanleg van hogedrukleidingen) ook op grotere afstand van de waterkering te kunnen reguleren. De exacte zoneringen zijn vastgelegd en opgenomen in de respectievelijke beperkingengebieden en werkingsgebieden.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Algemene Toelichting bij de verordening van Waterschap Scheldestromen, eerste publicatie in STOP/TPOD format voor IWT OW 01‑01‑2024
- a.
Aanleiding
- b.
Bronnen
- c.
Analyse
- d.
Schrijfstijlkeuze & Structuuropzet
- e.
Effecten administratieve lasten en T&HH
- f.
Implementatie & overgangsrecht
- g.
Verhouding met het nieuwe loket (DSO-TR)
paragraaf 1 Aanleiding
Met het inwerking treden van de nieuwe Omgevingswet per 01‑01‑2024 is er ook een nieuwe
digitale standaard/format voor het publiceren van de waterschapsverordening. In jargon
heet deze format STOP/TPOD.
Met de komst van het nieuwe stelsel van de Omgevingswet, wordt er een aantal juridische
regels van het Rijk overgedragen naar het waterschap. Deze regels worden in jargon
Bruidsschat genoemd en deze bestaat uit zowel juridische regels met bevoegdheden,
als uit elementen die nodig zijn voor de werking van het nieuwe Omgevingsloket van
het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Dit loket voorziet in de dienstverlening aan de
burgers en bedrijven voor bijvoorbeeld het aanvragen van vergunning of het controleren
welke algemene maatregelen men in acht moet nemen bij initiatieven. De bronnen worden
meer gedetailleerd beschreven in paragraaf 2.
In de bestaande situatie maakt het waterschap gebruik van tal van instrumenten. Niet
al die instrumenten bestaan straks nog onder de Omgevingswet. Verder zijn er regels
en digitale elementen door de Omgevingswet zelf en door de Bruidsschat die het waterschap
van het Rijk krijgt, die nieuw zijn voor het waterschap. Om de verordening daarop
aan te passen, is er een analyse gemaakt. Beleidsneutraal is dus niet hetzelfde als
regelneutraal. In paragraaf 3 is de analyse zelf beschreven. In paragraaf 4 de schrijfstijlkeuzes
en de structuuropzet. Verder zijn in paragraaf 5 de effecten ervan beschreven ten
aanzien van de administratieve lasten voor de gebruikers en de effecten voor Toezicht
en Handhaving.
In paragraaf 6 is kort nog het proces inzichtelijk gemaakt van de implementatie in
relatie tot het overgangsrecht.
De nieuwe digitale standaard voorziet in een andere ontsluiting van de informatie
uit de waterschapsverordening. Waar een verordening voorheen uit juridische tekst
en geometrische kaartjes bestond, vergt de opbouw in het nieuwe format, dat de burger
de regels eenvoudiger moet kunnen filteren op meer mogelijkheden. Verder vereist de
nieuwe standaard een koppeling tussen de juridische teksten en het omgevingsloket.
Via vragenbomen in het loket, moet het voor gebruikers eenvoudiger te controleren
zijn of zij voor een initiatief bijvoorbeeld een vergunning of een melding moeten
doen, dan wel of het initiatief per definitie is verboden of juist toestemmingsvrij
is, al of niet met algemene voorwaarden of een zorgplicht. In paragraaf 7 staat meer
informatie over deze zogenoemde informatieketen en de verhouding van deze verordening
tot de dienstverlening in het loket.
paragraaf 2 Bronnen
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de AMvB's, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening. Verder zijn de artikelen uit de bruidsschat op een logische plaats neergezet binnen de artikelen van de eigen waterschapsverordening. Soms betekent dit dat de artikelsgewijze toelichting en de redactie daarop zijn aangepast.
paragraaf 3 Analyse
In het nieuwe stelsel vervalt het instrument van de keur ontheffing. In de nieuwe
stijl is deze daarom teruggekomen als een vergunningplicht. In de bestaande keuren
staan nog de achtergebleven onderhoudsbepalingen. Deze regels zullen landen in een
losse onderhoudsverordening. In de toekomstige versie van de verordening zal nog een
verbeterslag gemaakt worden waarbij standaardvergunningen worden omgezet in algemene
regels met meldplicht en voor sommigen met informatieplicht.
paragraaf 4 Schrijfstijl en structuurkeuze
Voor de schrijfstijl is gebruik gemaakt van de laatste inzichten op het gebied van
wetgevingsprincipes. Regels worden actief geformuleerd en voldoen o.a. aan de 100
aanwijzingen voor wet- en regelgeving. Voor de structuurkeuze heeft Scheldestromen
gekozen om de volgende vuistregels te hanteren: Hoe meer generiek de regel hoe hoger
in de hoofdstukindeling die landen. Hoe specifieker de regels, hoe lager. Verder is
er gekozen om per (DSO) activiteit een hoofdstuk in te delen en dat vervolgens zo
klein mogelijk te houden, zodat de artikelnummering zo stabiel mogelijk blijft bij
latere wijzigingen. Dit is praktisch voor alle andere documenten en objecten die gebruik
maken van een verwijzing naar een artikel in deze verordening.
paragraaf 5 Effecten voor de administratieve lasten
Gereserveerd (moet volgen uit de monitoring) - meenemen: vergunningplicht om gaan
zetten in algemene regels met meldplicht / zorgplicht
paragraaf 6 Implementatie en overgangsrecht
In 2016 is de Omgevingswet aangenomen door de beide kamers. Tevens is in dat jaar
met de Unie van Waterschappen afgesproken dat een wettelijke overgangstermijn van
2 jaar zou gaan gelden voor waterschappen. Het gebruikmaken van zo'n overgangstermijn
geeft ruimte in het werk- en publicatieproces, maar zorgt - hoe langer daarvan gebruik
gemaakt wordt - ook voor dubbele systemen en dus dubbele lasten. Met de UvW hebben
de individuele waterschappen de ambitie uitgesproken om zo min mogelijk gebruik te
maken van de overgangstermijn en de bruidsschat zoveel mogelijk vooraf al te verwerken
in de eigen waterschapsverordening. Scheldestromen heeft hard gewerkt om die ambitie
te verwezenlijken en op 20/21 november 2023 de initiële publicatie op het nieuwe platform
te zetten. De traditionele publicatie is via het Decentraal Regelgeving Platform (DROP)
op 10 november 2023 zichtbaar geworden. De verdere implementatie zal stapsgewijs plaatsvinden
door op de initiële versie nog verschillende mutaties uit te voeren en, zo nodig,
nog technische publicaties te doen. De juridische regels die wettelijk gezien geen
onderdeel mogen uitmaken van de waterschapsverordening, zullen landen in een aparte
verordening en de oudere versies zullen ingetrokken worden.
paragraaf 7 Verhouding met het nieuwe loket
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de eerste juridische
regels al zichtbaar worden op het nieuwe platform. De loketfunctie zal per datum inwerkingtreding
werken. Daarmee komt de functie van de platformen AIM en OLO te vervallen.
Artikel 1.2 Geografische Informatie objecten
In regelingen kan informatie worden vastgelegd die niet op een begrijpelijke manier in tekst te beschrijven is. De geometrische begrenzing van Locatie is daar een voorbeeld van.
Een informatieobject dat de geometrische begrenzing van een of meer locaties vastlegt wordt een geografisch informatie object genoemd.
Artikel 1.5 Algemene regels
Op grond van artikel 2.8 Omgevingswet kan het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur het vaststellen van delen van de waterschapsverordening delegeren. Onder de noemer Algemene regels voorziet deze bepaling in de mogelijkheid om ten aanzien van bepaalde activiteiten nadere regels te stellen.
De bevoegdheid om deze algemene regels vast te stellen is dus toebedeeld aan het dagelijks bestuur van het waterschap, die deze kan toevoegen aan de verordening.
Artikel 1.9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit(waterbodem)
Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld.
Artikel 1.10 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit(wegen)
Als sprake is van werkzaamheden met betrekking tot een weg moet inzicht worden gegeven in het type activiteit, hoe de activiteit wordt uitgevoerd, welke materialen worden gebruikt en wat de start- en einddatum is van de activiteit. Tevens moet inzicht worden gegeven wat de gevolgen van de activiteit zijn voor de toestand van de weg, de aanwezige beplanting en de verkeersveiligheid. Daarbij moeten de omgevingsfactoren zoals genoemd in het tweede lid worden meegenomen.
Artikel 1.11 Beoordelingsregels omgevingsvergunning wateractiviteiten
Het artikel Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal).
Het artikel Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten bevat de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1 van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.
In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in deze verordening.
Artikel 1.12 Beoordelingsregels omgevingsvergunning activiteiten op of bij wegen
De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een beschikking dient te berusten op een deugdelijke motivering. Dit artikel noemt in hoofdlijnen de motieven waarop een omgevingsvergunning voor een activiteit op of bij Wegen wordt verleend.
Artikel 1.14 Vergunning weigeren, wijzigen, intrekken of aanvullen
De bevoegdheid om een omgevingsvergunning te weigeren, te wijzigen, in te trekken of aan te vullen spreekt voor zich. Toepassing van dit artikel geschiedt met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994/1, zoals sindsdien gewijzigd). Naast de algemeen geldende bepalingen in deze wet zijn voor het aanvragen van vergunningen en de behandeling daarvan, of het ambtshalve geven, wijzigen of intrekken van vergunningen, de bijzondere bepalingen volgens hoofdstuk 4 van de betreffende wet van toepassing. Bedoeld hoofdstuk bevat onder meer voorschriften inzake aanvragen, en eventueel verlangde aanvulling daarvan, de voorbereiding en motivering van beschikkingen, alsmede de termijn waarbinnen op een aanvraag moet zijn beslist. Laatstbedoelde termijn omvat ten hoogste acht weken, tenzij het bestuursorgaan niet aan die termijn kan voldoen. In dat geval wordt de aanvrager door het bestuursorgaan hiervan tijdig in kennis gesteld, met vermelding van de (redelijke) termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. De Awb gebiedt voorts doorzending van onjuist geadresseerde aanvragen.
Artikel 2.1 Aanvullende beperkingengebieden
Voor de activiteit in artikel 2.4 is in bijlage III een kaart opgenomen waarop is aangegeven waar dynamisch en waar niet dynamisch beheer plaatsvindt. Seizoensgebonden strandbebouwing verplaatsen van het gebied dynamisch naar niet dynamisch is toegestaan. Andersom niet. Bebouwingscontour is een GIO geworden waardoor we niet meer naar losse kaarten moeten verwijzen.
Artikel 2.2 Grondroeringen binnen een waterstaatswerk(niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam)en beschermingszone A
Betreft de primaire waterkering en de aangrenzende beschermingszone A.
Artikel 2.3 Vistuigen op een waterstaatswerk en binnen beschermingszone A
Betreft de primaire waterkering en de aangrenzende beschermingszone A
Artikel 2.4 Seizoensgebonden strandbebouwing op een waterstaatswerk en binnen beschermingszone A
Betreft de primaire waterkering en de aangrenzende beschermingszone A.
Artikel 2.6 Rijden met motorvoertuigen op een waterstaatswerk
Betreft het berijden van de primaire waterkering in verband met het plaatsen en verwijderen van strandbebouwing.
Artikel 2.7 Bouwen en verbouwen op regionale waterkering
Betreft het herbouwen, verbouwen en/of aanbouwen van bouwwerken op een regionale waterkering en de aangrenzende beschermingszone A.
Artikel 2.8 Kabels en leidingen in een regionale waterkering
Betreft het leggen, hebben, vernieuwen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen in een regionale waterkering en de aangrenzende beschermingszone A.
Artikel 2.9 Onttrekking grondwater
Bij het vaststellen van de criteria voor grondwateronttrekkingen is rekening gehouden dat de zoetwatervoorkomens niet kleiner van omvang mogen worden. Allereerst is er voor de landbouwonttrekkingen een onttrekkingsplafond vastgesteld. Deze komt er op neer dat er per onttrekkingslocatie niet meer onttrokken mag worden dan 60 m3 per uur, niet meer dan 3.000 m3 per kwartaal en niet meer dan 8.000 m3 per jaar. Als beperking is voorts bepaald dat er nooit meer dan 800 m3 per ha. per jaar mag worden onttrokken. Bij een perceel van 6 ha. mag er jaarlijks dus maximaal (800 x 6) 4.800 m3 grondwater onttrokken worden. De onttrekkingshoeveelheid van 800 m3 per ha. per jaar is gebaseerd op de hoeveelheid die jaarlijks ook weer in de bodem infiltreert door het jaarlijkse neerslagoverschot. Cumulatieve effecten van gelijktijdige grondwateronttrekkingen worden voorkomen doordat de onttrekkingsmiddelen minimaal 200 meter uit elkaar moeten liggen. De waterbalans en de te respecteren afstand ter beperking van cumulatieve effecten is in 2018 uitputtend onderzocht en berekend door het onafhankelijke kennisinstituut Deltares (Evaluatie en verdiepend onderzoek naar grondwateronttrekkingsregels in de provincie Zeeland, kenmerk 1231011-001). Ook overige te respecteren afstanden, waaronder die tot waterlopen, worden daarin gemotiveerd. Met het hanteren van de huidige uitgangspunten en criteria is er voldoende waarborg voor het behouden van de zoetwatervoorraad in de bodem voor de toekomst. Voor overige categorieën van grondwateronttrekkingen die plaatsvinden in gebieden met zoetwatervoorkomens geldt dat men al bij een hoeveelheid die groter is dan 10 m3 per uur, groter dan 3.000 m3 per kwartaal of indien de onttrekking langer duurt dan 6 maanden een vergunning moet aanvragen. Bij de vergunningaanvraag moet dan een bemalingsadvies worden gevoegd. Cumulatieve effecten maken een vast onderdeel uit van de te onderzoeken onderwerpen in het bemalingsadvies. Dit cumulatieve aspect is in bijlage 3 van de verordening opgenomen. Indien nodig worden mitigerende maatregelen (zoals retourbemaling) voorgeschreven ter behoud van de voorraad zoetwater in de bodem. In de bufferzones van de kwetsbare gebieden geldt sowieso een vergunningplicht voor landbouwkundige grondwateronttrekkingen. Alle in bijlage 3 genoemde aspecten, waaronder het effect op natuur, dienen eerst te worden onderzocht om te kunnen bepalen of er al dan geen vergunning kan worden verleend.
Artikel 2.10 Anti-worteldoek
Toepassingsgebied is het waterstaatswerk en de beschermingszones van waterlopen.
Artikel 2.11 Lozingswerken
Betreft het hebben, leggen, aanbrengen, veranderen of opruimen van lozingswerken waardoor water en andere vloeistoffen op een leggerwater worden gebracht. Toepassingsgebied is het waterstaatswerk en de beschermingszones van waterkeringen en watersystemen. Artikel 2.12 geeft aan onder welke voorwaarden een lozingswerk zonder vergunning mag worden aangebracht. Één van de voorwaarden is dat de diameter van de afvoerleiding van een hemelwaterafvoer niet groter mag zijn dan 125 mm. Het betreffen kleine afvoerleidingen die in een leggerwater uitmonden waarbij bijvoorbeeld schoon hemelwater wordt afgevoerd dat afkomstig is van daken van particuliere woningen, tuinhuisjes, etc. Ook drainages van landbouwpercelen die in een leggerwater uitmonden vallen hier onder. Wanneer aan de voorwaarden uit dit artikel wordt voldaan dan kan het leggerwater als vanouds in goede conditie blijven functioneren en kan het onderhoud aan het leggerwater als vanouds worden uitgevoerd. Lozingswerken die niet aan de voorwaarden uit dit artikel voldoen zijn vergunningplichtig. De omvang van het lozingswerk kan dan mede afhankelijk zijn van het aangesloten verharde oppervlak. In dergelijke gevallen is het noodzakelijk om voorschriften in een vergunning op te nemen om de functies van het leggerwater te beschermen. Denk hierbij aan voorschriften die moeten voorkomen dat door het stromende lozingswater taluds en bodems van oppervlaktewateren uitspoelen. Zonder maatregelen zouden door uitspoeling instabiele oevers kunnen ontstaan. Verder kan de uitgespoelde grond elders bezinken en een remming in de waterafvoer veroorzaken. De voorschriften stellen ook eisen aan de vormgeving of constructie van het lozingswerk. Deze voorschriften zijn er op gericht dat het lozingswerk geen hinder oplevert voor het uitvoeren van machinaal onderhoud aan het leggerwater.
Artikel 2.12 Bouwwerken bij leggerwateren
Betreft het plaatsen en behouden van bouwwerken op of binnen de beschermingszone van een leggerwater met een bovenbreedte van minder dan 8,00 meter.
Toepassingsgebied is het waterstaatswerk en de beschermingszones van leggerwateren.
Artikel 2.13 Beplantingen bij leggerwateren
Betreft het aanbrengen en behouden van opgaande (hout)beplantingen op of binnen de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam met een bovenbreedte van maximaal 14,00 meter.
Toepassingsgebied is de beschermingszones van leggerwateren.
In afwijking hiervan kan een enkele bomenrij worden aangebracht waarbij een afstand van minimaal 1 meter tot de insteek wordt aangehouden. De onderlinge afstand tussen de bomen dient minimaal 12 meter te bedragen. Achter de bomen dient een strook van minimaal 5 meter vrij gehouden te worden van obstakels. Deze strook van 5 meter en de 12 meter vrije ruimte tussen de bomen dient toegankelijk te zijn en toegankelijk te worden gehouden ten behoeve van het blijvend kunnen uitvoeren van onderhoud aan het leggerwater.
Artikel 2.14 Grondwallen bij leggerwateren
Betreft het ophogen en/of afgraven van gronden bij een leggerwater met een bovenbreedte van maximaal 14,00 meter.
Toepassingsgebied zijn de beschermingszones van een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.15 Sonderingen, boringen en mechanische boringen
Betreft het graven in wegen.
Toepassingsbereik is werkingsgebied Weg. Voor waterkeringen en watersystemen kan er nog wel vergunningplicht zijn.
Artikel 2.16 Plaatsen van verwijzingsborden
Betreft het plaatsen van palen met verwijzingsborden bij de weg.
Toepassingsgebied is werkingsgebied Weg.
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in H 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo'n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.
Artikel 3.2 Doelen
Dit artikel geeft aan met welke doelen de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken.
Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het waterschap bij het stellen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat qua biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het doel 'doelmatig beheer van afvalwater' staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.
Artikel 3.4 Maatwerkvoorschriften
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 3.4 (Specifieke zorgplicht), over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de Afdelingen 3.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering) tot en met 3.18 Asverstrooing). De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.
Artikel 3.5 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens en bescheiden begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke lozingsactiviteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres waarop de activiteit wordt verricht waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.
Artikel 3.6 Gegevens bij wijzigen naam, adres of initiatiefnemer
Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.
Artikel 3.7 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
Betreft het verstrekken van gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur die nodig zijn om te beoordelen of algemene regels en maatwerkvoorschriften voldoende zijn voor het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.
Artikel 3.8 Informeren over een ongewoon voorval
Dit artikel bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk.
Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in H 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.
Artikel 3.9 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het 'voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen' is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Artikel 3.10 Lozen van grondwater bij saneringen
Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in Hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.
Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.
Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Waterschap Scheldestromen heeft geen aangewezen oppervlaktewaterlichamen.
In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.
Artikel 3.11 Lozen van grondwater bij ontwatering
Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld
bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen
die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral
in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden
weggepompt.
De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer
van afwater (artikel 10.29 van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen
kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in
het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van
de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van
nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal
bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid
van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over
de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name
van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied
voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen
zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er
in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen
zou kunnen leiden.
In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen.
Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is
daarom niet uitgeschreven in dit artikel.
Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het
voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor
deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit
hoofdstuk.
Artikel 3.12 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van
emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater
schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet
gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren
en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen
waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies
van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd
om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter
tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden
die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen
in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de
stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Artikel 3.13 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden
te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard
en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties
van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens
worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de
hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.
De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering
(bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit
huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt
een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste
5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd
in plaats van 4 weken.
Artikel 3.14 Lozen van afvloeiend hemelwater
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.
De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29 van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht artikel 3.3 Specifieke zorgplicht worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.
In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK's, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.
Artikel 3.15 Gegevens en bescheiden
Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.
Artikel 3.16 Lozen van huishoudelijk afvalwater
In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in H 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.
Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.
De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.
De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA's redelijkerwijs niet mogelijk.
Artikel 3.17 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW- rapport 'Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen' van januari 1999 ten grondslag.
De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo'n voorziening geloosd mogen worden.
Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.
Artikel 3.18 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van
emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater
schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet
gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en
conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen
waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies
van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd
om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter
tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden
die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen
in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de
stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Artikel 3.19 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Artikel 3.20 Koelwater
Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in Hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.
Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.
Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen)
worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam
waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage
II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet- aangewezen oppervlaktewaterlichamen.
De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet
en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende
oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190
kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:
De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij
L = lozingsdebiet (m3/s)
ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in
graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.
Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van
chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.
Artikel 3.21 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Artikel 3.22 Lozen bij reinigen en conserveren van bouwwerken
Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater. De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen.
Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 3.23 Werkinstructie bij reinigen en conserveren).
Artikel 3.23 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.
Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.
Artikel 3.24 Werkinstructie bij bouwen, slopen en renoveren
Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.
Artikel 3.25 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.
Artikel 3.26 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.
Artikel 3.27 Gegevens en bescheiden
Betreft een opsomming van de te verstrekken gegevens en bescheiden aan het dagelijks bestuur bij de start van een lozingsactiviteit.
Artikel 3.28 Inerte goederen
Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.
Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om 'het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen'. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op 'opslaan'. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.
Artikel 3.29 Lozen bij opslaan van inerte goederen
Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29 van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.
Artikel 3.30 Lozen bij overslaan van inerte goederen
Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.
In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.
De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.
Artikel 3.31 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in H 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden 'uitgezet'. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.
Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.
Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.
Artikel 3.32 Meet- en rekenbepalingen
Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden.
Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor
dat het
afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.
Er
zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden
die
moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 2.32 emissiegrenswaarden
worden
gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de
begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd
om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter
tussen
het moment van bemonstering en het moment van analyse.
Artikel 3.33 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:
bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;
overslaan van zout voor het strooien op wegen;
overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en
overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.
Met 'bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen' wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.
De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij 'niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk' kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.
Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.
In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.
De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.
Artikel 3.34 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Artikel 3.35 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP's van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige Artikel 3.8a van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam 'rioleringsprogramma' is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.
Artikel 3.36 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Voor lozingen vanuit 'overheids-IBA's' geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.35.
Artikel 3.37 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen
voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking
op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.
Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden
en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht
(zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.
Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.
Artikel 3.38 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem
Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd' komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.
Artikel 3.39 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder
Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.
Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.
Artikel 3.40 Lozen van algen en bacteriën
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.
Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.
Artikel 3.41 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Artikel 3.42 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.
Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.
Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.
Artikel 3.43 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip 'calamiteitenoefening'. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.
Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.
Artikel 3.44 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.
Artikel 3.45 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 3.46 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 3.47 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond
van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op
grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om
dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig
is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater.
De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan.
De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet.
Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek
waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de
kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd
hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van
bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs
een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 3.48 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.
Artikel 3.49 Lozen bij ontijzeren grondwater
Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.
Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.
Artikel 3.50 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van 'NEN-ISO 15705' wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.
Artikel 3.51 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Artikel 3.52 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute
Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.
Artikel 3.53 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving
Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in H 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.
Artikel 3.54 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.
Artikel 3.55 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Artikel 3.56 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.
Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.
Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.
De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.
Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.
Artikel 3.57 Gegevens en bescheiden
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Artikel 3.58 Lozen van spoelwater
Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.
Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.
Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.
De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.
Artikel 3.59 Verstrooien van as
Het betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien van as.
Artikel 3.60 Brengen van water of andere vloeistoffen op een leggerwater
Betreft het verbod om water of andere vloeistoffen op een leggerwater te brengen door middel van één van de in artikel 3.60 van deze waterschapsverordening genoemde activiteiten.
Artikel 3.61 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer
bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld
in artikel 3.10 tot en met artikel 3.59 van deze waterschapsverordening. Dit sluit
aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning
vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.
De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen
voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel
de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening.
Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.
De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van
milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in H 3 van het Bal. Voor die lozingen
is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit
is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het
oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd.
Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De
vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.
Artikel 3.62 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in H 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo'n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.
Artikel 3.63 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.
Artikel 3.64 Beoordelingsregels omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 3.65 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.
Artikel 4.2 Algeheel verbod bij calamiteiten
Ingeval van waterschaarste, wateroverlast, verslechterde waterkwaliteit, beschadiging van het waterstaatswerk of bij een dreigende situatie kan het dagelijks bestuur een algeheel verbod instellen voor de activiteiten genoemd in artikel 4.2 lid 1 sub a, b en c van deze waterschapsverordening. Dit verbod geldt zolang het dagelijks bestuur het niet heeft ingetrokken.
Artikel 4.4 Lozen en onttrekken oppervlaktewater
Lid 1 van dit artikel is bedoeld om te toetsen of het oppervlaktewaterpeil niet te laag wordt als gevolg van de onttrekking. Een te laag peil kan nadelig zijn voor de in het oppervlaktewater levende organismen. Lage peilen kunnen ook inklinking van polders veroorzaken. In vergunningen wordt voorgeschreven dat bij onderschrijding van een bepaald waterpeil de onttrekking onmiddellijk dient te worden gestaakt.
Lid 2 richt zich op de kwantitatieve aspecten van het oppervlaktewatersysteem. Lozingen doen een aanslag op de beschikbare bergingscapaciteit die in het oppervlaktewatersysteem aanwezig is. Bij overschrijding van de in dit artikel genoemde hoeveelheden per tijdseenheid is een aanvraag om een vergunning noodzakelijk. Er wordt dan onder andere getoetst of de lozing bergings- en doorvoercapaciteit afdoende is en of er voorzieningen moeten worden getroffen om de waterdoorvoer te kunnen waarborgen. Indien noodzakelijk worden voorschriften in de vergunning opgenomen om maatregelen te nemen ter borging van dit waterhuiskundige belang. Dit artikel is niet bedoeld om te bepalen of de kwaliteit van het water voldoet. Daarvoor zijn elders in deze verordening artikelen opgenomen.
Artikel 4.5 Onttrekken en infiltreren grondwater
In dit artikel zijn verboden voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water vastgelegd. In de hierop volgende afdelingen komen categorieën grondwateronttrekkingen aan de orde waarop de vergunningplicht niet van toepassing is.
Artikel 4.7 Lozen en onttrekken water bij calamiteuze situaties en noodvoorzieningen
Het spreekt voor zich dat in geval van brandbestrijding en ten behoeve van de realisatie van noodvoorzieningen geen omgevingsvergunning is vereist voor het lozen/onttrekken van oppervlaktewater en het onttrekken/infiltreren van grondwater.
Artikel 4.8 Meldings- en registratieplicht onttrekken van grondwater
Dit artikel bepaalt in welke gevallen het onttrekken van grondwater vergunningvrij is. Dit hangt met name af van de hoeveelheid te onttrekken water, de eventuele aanwezigheid van zoetwatervoorkomens en of onttrokken wordt in een kwetsbaar gebied. In bepaalde gevallen geldt voor vergunningvrije onttrekkingen nog wel een meldingsplicht en/of een meet- en registratieplicht.
Artikel 4.9 Geen meldingsplicht onttrekken grondwater
Deze vrijstelling is nu nog in de verordening opgenomen omdat deze nauwelijks consequenties hebben voor de omgeving. Een onderzoek naar het effect op zoetwatervoorraden is lopend en kan in de toekomst mogelijk tot aanpassing van de verordening leiden.
Artikel 4.10 Meet- en registratieplicht onttrekken van grondwater en infiltratie van water
Met betrekking tot het meten, registreren en analyseren van het te onttrekken en te infiltreren water is door het dagelijks bestuur beleid vastgesteld.
Artikel 4.11 Geen meet- en registratieplicht onttrekken grondwater en voorschriften infiltratie van water
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om in de waterschapsverordening gevallen aan te wijzen, waarin de meetverplichtingen voor onttrekkingen en infiltraties niet gelden. Door in de omgevingsvergunning voorschriften te geven voor meting en bemonstering die specifiek gericht zijn op de betreffende infiltratie kunnen de wettelijke doelstellingen voor de grondwaterlichamen voldoende gewaarborgd worden. Het vastleggen van het beleid voor dergelijke infiltraties gebeurt met inachtneming van de wettelijke regelingen door het dagelijks bestuur van het waterschap.
Artikel 4.13 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning bij wateronttrekkingsactiviteiten en infiltratie(grondwater)
Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.
Artikel 4.14 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten(oppervlaktewater)
Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.
Artikel 4.15 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water
Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Door het dagelijks bestuur is met betrekking tot het infiltreren tevens beleid vastgesteld.
Artikel 4.16 Beoordelingsregels omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.
Artikel 5.1 Toepassingsbereik
Ter illustratie een weergave van Beschermingszone A en Beschermingszone B
Artikel 5.3 Gedoogplicht voor eigenaren en gebruikers van gronden
De in dit artikel neergelegde gedoogplicht hangt samen met de verbodsbepaling in artikel 6.7, eerste lid. Het vrijhouden van onderhoudsstroken heeft immers alleen zin als ook de bereikbaarheid en het gebruik van de bewuste stroken voor de onderhoudsplichtige van de weg is verzekerd. Vanzelfsprekend is daarbij ook bepaald dat schade, die wordt veroorzaakt door gebruikmaking van de gedoogverplichting, door het bestuursorgaan wordt vergoed.
Artikel 5.4 Gebruik waterstaatswerk waterkeringen
Het eerste lid betreft het verbod tot het verrichten van werkzaamheden op een waterstaatswerk. Bij het begrip werkzaamheden moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, ophoog- , boor-, bouw-, graaf-, herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-revisie-, sloop , uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld ook het afsteken van schelpdieren en het spitten van pieren en de werkzaamheden genoemd in artikel 5.6. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld het effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.
Onder het begrip vaste stoffen worden ook afvalstoffen verstaan. Onder voorwerpen wordt mede begrepen het aanleggen van vaartuigen, het plaatsen van vistuigen en kwelbuizen.
Door middel van overeenkomsten kan het waterschap delen van waterkeringen verpachten of in gebruik geven ten behoeve van het beweiden van vee.
Het tweede lid betreft het verbod tot het toepassen van meststoffen op een waterstaatswerk. Bemesting is nodig voor het bevorderen van de grasgroei en graskwaliteit bij hooiwinning, en bij beweiding van belang voor de voederwaarde van het gras. Het is van belang dat bemesting alleen plaatsvindt op een door het waterschap toegestane wijze en met toegestane meststoffen. De wijze waarop de waterkering wordt bemest en de aard van de gebruikte meststoffen, kunnen immers grote invloed hebben op de kwaliteit van de grasmat op de waterkering, en daarmee op de instandhouding van de waterkerende functie. Het beheren van zeedijken met als doelstelling een erosiebestendige graszode verschilt wezenlijk met het beheer van een agrarische doelstelling. Een kunstmestgift van 80 kilogram stikstof per hectare kan in potentie leiden tot de gewenste zodekwaliteit met betrekking tot de sterkte. Geen kunstmestgift bevordert de doorworteling en bij een hogere gift neemt de doorworteling af. Extra bemesting bevordert indirect ook het aantal mollen, wat ongewenst is.
Het derde lid ziet op verboden handelingen die de aan- en/of afvoer van water nadelig kunnen beïnvloeden dan wel het profiel van het oppervlaktewaterlichaam en/of leggerwater kunnen aantasten.
Artikel 5.5 Vergunning gebruik Beschermingszone A
Het eerste lid betreft het verbod tot het verrichten van werkzaamheden in de beschermingszone A. Zie voor de betekenis van het begrip werkzaamheden de toelichting bij artikel 5.4 eerste lid.
Het tweede lid betreft het verbod tot het plaatsen van werken of houtbeplantingen in de beschermingszone A.
Artikel 5.6 Vergunning gebruik Beschermingszone B
Figuur bij lid 1
- a.
In de beschermingszone B geldt een verbod voor afgravingen dieper dan 5 meter als daarbij een lijn onder 1:6 getrokken uit de grens van de beschermingszone A wordt doorsneden. Uit bovenstaande figuur blijkt dat vlak A, B en C vergunningvrij zijn en voor D geldt een vergunningplicht. Onder afgravingen wordt verstaan het tijdelijk of permanent verlagen van het maaiveld van een terrein of van de waterbodem. Afgravingen kunnen negatieve gevolgen hebben voor de waterkering. Ze kunnen verzakkingen en piping veroorzaken en de erosiebestendigheid aantasten. Voorts kunnen beheer- en onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering bemoeilijkt worden. Het verbod om afgravingen te verrichten geldt ook voor het verdiepen en/of verruimen van waterlopen. Dat kan de stabiliteit van de waterkering negatief beïnvloeden en kan de kans op piping doen toenemen. Ter bescherming van de waterkering zal het waterschap voorwaarden stellen met betrekking tot de diepte en de breedte en zal eventueel compenserende maatregelen voorschrijven. Het delven van waterlopen in het kader van normaal onderhoud binnen de leggerafmetingen valt hier niet onder. Indien dat naar het oordeel van het waterschap nodig is moet door middel van stabiliteits-en/of zettingsberekeningen worden aangetoond dat dat de ontgraving/ophoging geen negatieve invloed heeft op de waterkeringen.
- b.
Boringen en seismologisch onderzoek kunnen de stabiliteit van de waterkering aantasten.
- c.
Werken met een overdruk van 10 bar of meer zijn binnen de beschermingszone B verboden om te voorkomen dat lekkende of exploderende hogedrukleidingen de waterkering kunnen beschadigen.
- d.
Een explosie kan leiden tot onacceptabele schade aan de waterkering. Dit kan veroorzaakt worden door verschillende directe en indirecte mechanismen zoals de energie van een explosie, plaatselijke ontgronding, zettingsvloeiing, wateroverspanningen en instabiliteit ten gevolge van een drukgolf et cetera. In het kader van de veiligheid tegen overstromingen bestaan er geen definities van explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichting. De begrippen zijn in deze verordening niet nader gedefinieerd om te voorkomen dat daardoor de werking van de verbodsbepaling ongewenst beperkt wordt. Onder explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen worden niet verstaan particuliere gas-/huisbrandolietanks.
- e.
Windmolens/windturbines met een masthoogte hoger dan 25 meter zijn niet toegestaan in de beschermingszone B. Deze windmolens kunnen zowel in de aanleg als in gebruiksfase door trillingen substantiële negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering. Ook kan de turbine schade veroorzaken aan de waterkering als deze of delen ervan (wieken, rotor, turbinehuis, mast) op de waterkering vallen en daardoor een krater veroorzaken.
Artikel 5.7 Vergunning gebruik beschermingszone leggerwateren
Dit artikel regelt wanneer voor bepaalde activiteiten of werken een omgevingsvergunning vereist is in een beschermingszone oppervlaktewater. Beschermingszones oppervlaktewater zijn de gronden grenzend oppervlaktewateren en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van die wateren. Het kunnen beschikken over een beschermingszone is op zichzelf niet voldoende; de strook dient ook zoveel mogelijk "obstakelvrij" te zijn. Daarom is in deze bepalingen een aantal met name genoemde handelingen opgenomen die binnen een bepaalde strook uit de insteek van oppervlaktewateren zijn verboden.
Artikel 5.8 Gegevens bij wijzigen naam adres of normadressaat
Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.
Artikel 5.9 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 5.10 Wijzigen en aantasten van wegen
De concrete verbodsbepalingen die dit artikel kenmerken en specifiek gericht zijn op het voorkomen van ongewenste wijziging en aantasting van wegen, behoeven geen toelichting. Vanuit het eerder vermelde beginsel dat centrale wet- en regelgeving prevaleert boven deze verordening dient andermaal de Telecommunicatiewet te worden genoemd en wel in verband met de uit artikel 5.2 van die wet voortvloeiende gedoogplicht voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels behorende tot de telecommunicatie-infrastructuur in openbare gronden, in dit geval openbare wegen. Hiervoor wijken in principe en voor zoveel nodig de verbodsbepalingen in dit artikel. Overigens gaat het niet om een onvoorwaardelijkegedoogplicht, maar biedt die wet zelf ruimte voor wegbeheerders om in voorkomende gevallen weg- en verkeersbelangen in redelijkheid veilig te stellen.
Artikel 5.12 Zaken op, in, boven en langs wegen
Dit artikel verbiedt het plaatsen, leggen, aanbrengen et cetera alsmede het hebben van zaken die hetzij van negatieve invloed zijn op de instandhouding van de weg, hetzij nadelige consequenties kunnen hebben voor het veilige gebruik van de weg. Het verbieden van zaken boven wegen die in beginsel het waarborgen van de benodigde vrije verkeersruimte zouden kunnen bedreigen, houdt uiteraard rechtstreeks verband met de veiligheid voor de weggebruikers. De toepassing van dit artikel is vanzelfsprekend ook weer ondergeschikt aan bij wet bepaalde gedoogplichten. Opnieuw moet hier in dat verband worden genoemd de Telecommunicatiewet. In de tekst van het onderhavige artikel is met name genoemd artikel 7 van de Grondwet (24 augustus 1815, Stb. 1815, 45). Dat artikel waarborgt ieders vrijheid van meningsuiting. Ingevolge dat artikel moeten -ook op de weg- zaken worden toegestaan die als middel dienen om gedachten of gevoelens te openbaren, mits ze niet zijn aan te merken als handelsreclame en verder behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Een 'middel' in voorgaande zin kan bijvoorbeeld zijn een bord met tekst of afbeelding in de berm van een weg. Overigens kan het bestuursorgaan het op die wijze openbaar maken van gedachten of gevoelens aan beperkingen onderwerpen ter beveiliging van het openbaar verkeer. Om die reden is in het zevende lid bepaald dat het bevoegd gezag regels kan stellen. De beperkingen mogen echter nooit zover gaan dat ze het karakter hebben van een algemeen verbod of voorafgaand verlof van het bestuursorgaan vereisen.
Artikel 5.13 Gebruik van en activiteiten op wegen
Uitgangspunt is dat een weg moet worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze is bestemd. De bepalingen aangaande het gebruik van uitwegen dienen om het bestuursorgaan in staat te stellen ongewenste situaties en ontwikkelingen binnen het weggebied onder controle te houden in het belang van het veilige gebruik van de weg. Het kan voorkomen dat gewijzigd gebruik van een uitweg onvermijdelijk voortvloeit uit verandering in de bestemming van het terrein waarvoor de uitweg dient. Als die verandering in bestemming tot stand is gekomen ingevolge een procedure krachtens de Omgevingswet (Stb. 2016-156, zoals sindsdien gewijzigd), kan een omgevingsvergunning voor het gewijzigd gebruik van de betrokken uitweg niet worden geweigerd. Er kunnen nog wel voorwaarden worden verbonden die redelijkerwijs nodig worden geacht in het belang van de weg en het verkeer op de weg.
Artikel 5.14 Zaken en activiteiten langs wegen
De in dit artikel vervatte verbodsbepalingen betreffen zaken en activiteiten op terreinen langs wegen. Het motief is ook hier de instandhouding van de weg en/of de bescherming van het veilige gebruik van de weg. Het verbod om binnen een bepaalde afstand van de weg de hoogteligging van aanpalende terreinen meer dan 0,50 meter te verlagen dient in hoofdzaak ter bescherming van het weglichaam. Het voorkomt echter ook het maken van waterpartijen te dicht langs een weg, waarmee het risico van onverhoopt te water rakende voertuigen wordt verkleind.
Artikel 6.3 Beplanting in of langs leggerwater
Het plaatsen of behouden van opgaande (hout)beplanting binnen de beschermingszone leggerwateren belemmert een efficiënte uitvoering van het onderhoud van dat leggerwater en is om die reden niet toegestaan. Bij leggerwateren wordt een uitzondering gemaakt voor de wegzijde mits de landzijde obstakelvrij is. Dit heeft te maken met het feit dat het onderhoud van leggerwateren langs openbare wegen in beginsel vanaf de landzijde plaatsvindt.
Artikel 6.5 Aanbrengen, snoeien of verwijderen van beplanting op of langs wegen
Uitgangspunt in dit artikel is het in algemene zin verbieden van het aanbrengen en snoeien of verwijderen van wegbeplanting. Hiertoe wordt mede gerekend beplanting die zich krachtens door derden verkregen rechten op een weg bevindt. Uit oogpunt van weg- en verkeersbelang kan het bestuursorgaan op grond van het vierde lid handelingen van die rechthebbenden aan voorschriften binden. Te denken valt hierbij aan tijdelijke verkeersmaatregelen bij werk in uitvoering, maar vooral ook aan voorschriften die het profiel van vrije ruimte op de weg alsmede voldoende uitzicht voor het verkeer waarborgen. Zie in dat verband ook artikel 11.3 inzake uitzichtstroken.
Artikel 6.6 Onderhoud beplanting op of langs wegen
Wat nodig is om een weg in goede en veilig bruikbare staat te houden, wordt bepaald door de beheerder van die weg. Tot het onderhoud van de weg hoort ook het onderhoud van de beplanting op de weg. Onder a. is omschreven wat het onderhoud van beplanting op een weg minimaal omvat. De specifieke aandacht daarvoor hangt samen met de eveneens in dit artikel gestelde regels voor het waarborgen van vrije ruimte voor het verkeer op de weg. Ook hier is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het minimale profiel van vrije ruimte dat in de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (10 december 1997, Stb. 1997, 239) en het Handboek Wegontwerp (CROW publicatie 164 a tot en met d) wordt aangehouden. Alleen bij fietspaden of andere paden is in deze verordening een grotere doorrijhoogte bepaald, onder meer om de gladheidbestrijding op doelmatige wijze te kunnen uitvoeren. Delen van beplanting die anderszins het veilige gebruik van de weg bedreigen (onderdeel d), kunnen bijvoorbeeld zijn wortels die verhardingen beschadigen of omhoog drukken. In dit artikel is in figuur 3 onderdeel 2a de maatvoering ten aanzien van het onderhoud aan beplantingen opgenomen.
In onderdeel 2b is de obstakelvrije ruimte opgenomen die wordt gehanteerd bij beplanting (en of andere uitzichtbelemmerende objecten).
Artikel 6.7 Gebruik gewasdodende middelen
Dit verbod is opgenomen om te voorkomen dat chemicaliën afkomstig uit de gebruikte gewasdodende middelen in het leggerwater terecht komen.
Artikel 6.8 Beplanting en andere vegetatie bemesten, met chemische stoffen behandelen of maaien
Voor langs wegen aanwezige beplanting is wat dat betreft overigens een voorwaardelijk verbod opgenomen, waarbij aansluiting is gezocht bij de gebodsbepaling als is neergelegd in artikel 6.6, voor het onderhouden van beplantingen op wegen. Ook de toepassing van dit artikel is vanzelfsprekend weer ondergeschikt aan bij wet bepaalde gedoogplichten. Opnieuw moet hier in dat verband worden genoemd de Telecommunicatiewet.
Artikel 6.9 Beplanting, grondwallen en andere objecten langs wegen die onderhoud belemmeren
Het motief van dit artikel betreft indirect de instandhouding van de weg en/of de bescherming van het veilige gebruik van de weg. Het doel is immers het waarborgen van condities voor het machinaal onderhouden van bermsloten vanaf de landzijde in situaties waarin dat onderhoud vanaf de weg niet (meer) mogelijk is. Het al of niet kunnen uitvoeren van het bewuste onderhoud is van rechtstreeks belang voor de instandhouding van de weg en kan incidenteel directe invloed hebben op het veilige gebruik van de weg. De verbodsbepaling beperkt zich overigens tot sloten langs wegen die niet zijn opgenomen in een legger als bedoeld in de Wet. Als die sloten namelijk wel opgenomen zijn in de legger dan zullen de beoogde onderhoudsstroken zijn gereserveerd krachtens de verordening.
Artikel 6.10 Beplanting of materialen dienend ter verdediging beschadigen of weghalen
Dit artikel ziet op de verbodsbepaling dat betrekking heeft op handelingen die het profiel van het oppervlaktewaterlichaam en/of leggerwater kunnen aantasten.
Artikel 6.11 Beplanting waterstaatswerk niet zijnde oppervlaktewaterlichaam plaatsen of verwijderen
Opgaande houtbeplantingen, bomen en struiken kunnen op verschillende manieren een gevaar opleveren voor de waterkering. In de eerste plaats zal door begroeiing met bomen of struiken de grasmat, die essentieel is voor het waterkerend vermogen, worden aangetast door onder andere schaduwwerking en/of verstikking. Verder kan het omwaaien van bomen tijdens storm de waterkering aanzienlijk beschadigen. Ook het vernietigen of verplaatsen van beplanting of ander materiaal waarmee de waterkering wordt verdedigd valt onder dit verbod.
Artikel 7.1 Bouwwerken boven de weg
Het artikel verbiedt het maken en hebben van bouwwerken tot boven wegen die een bedreiging kunnen vormen voor de benodigde vrije ruimte voor weggebruikers en houdt verband met de veiligheid voor de weggebruikers.
Artikel 7.4 Bouwwerken, werken en afrasteringen
Het verbod is niet van toepassing op het plaatsen van een afrastering met een maximale hoogte van 1,00 meter mits deze op een minimale afstand van 0,50 meter uit de insteek wordt geplaatst. Afrasteringen die niet aan deze voorwaarden voldoen zijn op grond van dit artikel verboden en dient voor het plaatsen een omgevingsvergunning te worden aangevraagd bij het waterschap.
Artikel 7.7 Bouwwerken in bebouwingsvrije stroken bij wegen
Het zo min mogelijk beperken van particuliere eigendomsrechten is het uitgangspunt geweest. Het handboek wegontwerp is hier eveneens richtinggevend. De waterschapswegen krijgen vanwege hun functie en tegen de achtergrond van het streven naar een Duurzaam Veilig verkeersysteem, een strookbreedte van 20 meter toegedeeld die vrij moet blijven van bouwwerken.
Artikel 7.8 Vernieuwen, wijzigen of uitbreiden bouwwerken binnen bebouwingsvrije stroken
Het verbod van dit artikel is niet van toepassing op interne verbouwingen van bestaande bouwwerken en bij het vernieuwen van bouwwerken mits het bebouwde oppervlakte niet groter wordt.
Artikel 7.11 Activiteiten met betrekking tot dammen
Een dam dient voorzien te zijn van een duiker tenzij de dam aan het einde van de waterloop wordt gelegd of zich aan het einde van een waterloop bevindt. In de vergunningvoorschriften wordt de diameter van de duiker opgenomen. Wordt een vergunningaanvraag gedaan voor het aanleggen van een dam zonder duiker dan is sprake van een demping.
Artikel 8.3 Activiteiten aan oppervlaktewaterlichamen
Dit artikel regelt wanneer voor bepaalde activiteiten of werken een omgevingsvergunning vereist is. De verbodsbepalingen hebben betrekking op handelingen die de aan- en/of afvoer van water nadelig kunnen beïnvloeden dan wel het profiel van het oppervlaktewaterlichaam en/of leggerwater kunnen aantasten. Het in een oppervlaktewaterlichaam aanbrengen van werken als stuwen, duikers en dammen en dergelijke is, volgens sub b, ongewenst vanwege onder andere de vermindering van de waterberging, de toenemende kans op opstuwing en de toenemende kans op het optreden van verstoppingen en dergelijke. Sub b richt zich op leggerwateren: dit zijn oppervlaktewaterlichamen die in legger als zodanig zijn aangewezen. Voor de niet-leggerwateren die niet bij het waterschap in onderhoud zijn is het niet noodzakelijk om deze met die verbodsbepalingen te belasten.
Artikel 8.6 Kabels en leidingen leggen of hebben
De toepassing van dit artikel is ondergeschikt aan bij wet bepaalde gedoogplichten. Opnieuw moet hier in dat verband worden genoemd de Telecommunicatiewet.
Artikel 8.7 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning kabels en leidingen
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 9.3 Standplaats innemen op en bij wegen en waterstaatswerken
Het inrichten van standplaatsen op wegen buiten de bebouwde kom kan aanleiding geven tot onveilige verkeerssituaties.
Artikel 9.4 Evenementen op en bij waterstaatswerken
Een evenement is een georganiseerde activiteit die bezoekers trekt. Er is een grote verscheidenheid aan evenementen. Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
een optocht of toertocht;
- c.
een markt of braderie;
- d.
een feest, muziek- of bioscoopvoorstelling of wedstrijd; en
- e.
een buurtbarbecue of een daarmee gelijk te stellen evenement op of in de open lucht.
Daar waar recreatieve waarden aan waterstaatswerken zijn toegekend kunnen deze waterstaatswerken in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld indien waterkering- of andere belangen zich daar niet tegen verzetten. De bepaling moet tegengaan dat de waterkerende functie van waterstaatswerken die daarvoor gevoelig zijn (bijvoorbeeld duinen) door betreding in gevaar komt.
Artikel 10.3 Land - en tuinbouw - en overige producten langs wegen en oppervlaktewaterlichamen
Uitgangspunt is dat een weg moet worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze is bestemd. Het komt echter regelmatig voor dat gebruikers van langs de weg bevindende percelen (land- en tuinbouw)producten (tijdelijk) willen deponeren op toegangsdammen. Opslag van roerende zaken kan leiden tot verkeersonveilige situaties, omdat het uitzicht wordt belemmerd. Voorts vormen de (land- en tuinbouw)producten een obstakel ten gevolge waarvan de weggebruiker bij een eventueel ongeval ernstige(r) schade kan lijden (zowel fysiek als materieel). Voor wegen waar een lager snelheidsregime geldt (maximumsnelheid lager dan 80 km/u), is het verkeersveiligheidsrisico mede door de lagere snelheid minder groot. Het betreft bovendien veelal wegen met veel (woon)erfaansluitingen. De weggebruiker zal op dit soort wegen doorgaans rekening houden met activiteiten op of langs de wegen en of kruisend verkeer.
Artikel 10.4 Land - en tuinbouw - en overige producten bij 80 km wegen
Zoals in de toelichting bij artikel 10.3 is vermeld komt het regelmatig voor dat gebruikers van langs de weg bevindende percelen (land- en tuinbouw)producten (tijdelijk) willen deponeren op toegangsdammen. Het deponeren van land- en tuinbouwproducten is niet toegestaan op wegen waar een snelheidsregime geldt van 80 kilometer per uur of meer. Het verkeersveiligheidsrisico wordt voor die wegen te groot geacht.
Artikel 10.5 Verbod op verontreinigen, belemmeren en gevaar veroorzaken
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 10.6 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning deponeren land- en tuinbouwproducten
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 11.3 Uitzichtstroken
In het algemeen wordt ernaar gestreefd om het belasten met beheerbepalingen van naast de weg gelegen particuliere eigendommen tot een minimum te beperken, echter zonder onverantwoord inbreuk te doen aan het prominente verkeersveiligheidsbelang. Het is van belang dat de weggebruiker ter hoogte van kruisingen, aansluiting van wegen, maar ook ter hoogte van uitwegen en bochten voldoende uitzicht heeft. Bij het bepalen van de uitzichthoeken zijn factoren als het snelheidsregime dat op de betreffende weg in relatie tot de bij die snelheid behorende remweg en de perceptiereactietijd betrokken. Bij het vaststellen van de uitzichtstroken is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de aanbevelingen in het Handboek Wegontwerp van de CROW. Het gaat bij bochten om het zicht op tegemoetkomend verkeer (rijzicht), bij voorrangskruisingen van wegen vooral om het oprijzicht en in geval van kruisingen met fietspaden, bij uitwegen en wegen zonder voorrang om stopzicht. Bij wegen met twee rijbanen is de dichtst bij de zijweg of uitweg gelegen rijbaan bepalend voor de toepassing van dit artikel. Als kant van de verharding wordt de verharding van de doorgaande rijbaan bedoeld; in- en uitvoegstroken worden dus buiten beschouwing gelaten. Rotondes dienen te worden beschouwd als kruisingen van gelijkwaardige wegen. Het middelpunt van de rotonde geldt daarbij als snijpunt van de assen van de samenkomende wegen. In figuur 4 staan de verschillende kruisingen afgebeeld. De aangegeven maximumsnelheden dienen voor het grootste gedeelte van de weg te gelden. Plaatselijke snelheidsbeperkingen bij kruispunten worden buiten beschouwing gelaten.
Artikel 12.3 Dieren algemeen
De in dit artikel vervatte verbodsbepalingen betreffen zaken en activiteiten op terreinen langs wegen. Het motief is ook hier de instandhouding van de weg en/of de bescherming van het veilige gebruik van de weg. Artikel 51 van het RVV verbiedt rij- of trekdieren of vee zonder toezicht op de weg los te laten lopen. Het verbod van dit artikel is te beschouwen als een aanvulling daarop aangezien het beoogt te voorkomen dat dergelijke situaties zich ongewild kunnen voordoen.
Artikel 12.6 Verbod op uitzetten vis en plaatsen van vistuigen
Het uitzetten van vis kan zorgen voor een verstoring van het visbestand. Dit kan een negatief effect hebben op de waterkwaliteit, maar ook op de staat van de oevers. Het waterschap is verantwoordelijk voor de staat van de oevers, maar ook voor de visstand. Het uitzetten van vis is, volgens eerste lid, niet toegestaan. Het plaatsen van vaste vistuigen zorgt voor een belemmering van de afvoer van water. Om die reden is het, volgens tweede lid, niet toegestaan fuiken of andere vaste vistuigen te plaatsen in de waterlopen.
Artikel 12.7 Vissen nabij vispassages
Het verbod om in of in de nabijheid van een vispassage te vissen is opgenomen, omdat dit een negatief effect heeft op de visstand en de vispassages aangelegd worden ten behoeve van de visstand.
Artikel 13.3 Zwemmen en duiken bij bemalingsinstallaties
Het is gevaarlijk om bij bemalingsinstallaties te zwemmen of te duiken. Bij gemalen kunnen plots hogere stroomsnelheden ontstaan. Ook kunnen krooshekreinigers bij gemalen automatisch gaan werken hetgeen een gevaar voor zwemmers en duikers kan opleveren. Vandaar dat in dit artikel een verbod voor het zwemmen en duiken is opgenomen.
Artikel 13.4 Varen, afmeren, laden of lossen met en van motorvaartuigen
Voor het aan-of afmeren is een vergunningplicht van toepassing. Ook voor ongemotoriseerde vaartuigen. Bedoeling is dat de ongemotoriseerde vaartuigen direct na het gebruik uit het water worden verwijderd. Dit allereerst om een efficiënte onderhoudsuitvoering van het oppervlaktewater mogelijk te maken. Ze liggen dan bijvoorbeeld niet in de weg bij uitvoering van baggerwerkzaamheden. Ook moet voorkomen worden dat deze vaartuigen in onbeheerde perioden afdrijven en in duikers of onder bruggen stremmingen in de waterdoorvoer veroorzaken. Is het toch noodzakelijk om een ligplaats in te nemen? Dan zorgt de vergunningplicht er voor dat er voorschriften kunnen worden gesteld aan de periode en wijze van afmeren.
Artikel 14.1 Overgangsbepalingen
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de waterschapsverordening met omgevingsvergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende waterschapsverordening vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een omgevingsvergunning ingevolge de waterschapsverordening zijn aangebracht. In het verleden verleende vergunningen/ontheffingen en fictieve vergunningen/ontheffingen behouden hun rechtskracht, maar kunnen op grond van dit artikel worden gewijzigd of ingetrokken. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de waterschapsverordening zonder omgevingsvergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende waterschapsverordening vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met omgevingsvergunning ingevolge de geldende waterschapsverordening aangebracht. Bestaande situaties, die thans voor het eerst worden verboden, worden geacht op basis van een fictieve vergunning te bestaan. Uiteraard kunnen ook laatstbedoelde fictieve vergunningen worden gewijzigd of ingetrokken.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl