Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende vaststelling van de Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende vaststelling van de Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024

Besluit van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024).

Gedeputeerde staten van de provincie Zeeland,

overwegende dat,

  • gedeputeerde staten als gevolg van de uitvoering van hun publiekrechtelijke taken en bevoegdheden besluiten nemen of feitelijke handelingen verrichten;

  • gedeputeerde staten op grond van artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd zijn om desgevraagd een vergoeding toe te kennen aan degene die ten gevolge van de rechtmatige uitoefening van hun publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade lijdt of zal lijden;

  • het wettelijk kader door middel van beleidsregels geconcretiseerd kan worden met de nadere invulling van hetgeen wordt verstaan onder schade die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico, die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft en welke compensatienormen gehanteerd worden;

  • het gewenst is de rechtszekerheid te bevorderen en transparantie te bieden aan derden over vergoeding van nadeelcompensatie met betrekking tot infrastructurele maatregelen, het aanpassen van kabels en leidingen en de hiermee samenhangende overheidsbesluiten en –handelingen;

gelet op artikel 105 van de Provinciewet en de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid en titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024 van de provincie Zeeland

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen algemeen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    beperkingengebied: het gebied dat in de Omgevingsverordening Zeeland is aangewezen als beperkingengebied provinciale wegen of beperkingengebied provinciale vaarwegen;

  • b.

    Omgevingsverordening Zeeland: de meest recente versie van de verordening die is vastgesteld door Provinciale Staten voor het regelen van provinciale belangen in de fysieke leefomgeving;

  • c.

    aanvraag: een aanvraag om nadeelcompensatie van geleden schade door oorzaken als bedoeld in deze beleidsregel, dan wel een aanvraag om de toekenning van een voorschot;

  • d.

    aanvrager: een particulier of bedrijf die een aanvraag heeft ingediend.

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregel is van toepassing op de afhandeling van een aanvraag om nadeelcompensatie als gevolg van:

    • a.

      de uitvoering van infrastructurele maatregelen, als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze beleidsregel;

    • b.

      het aanpassen van kabels en leidingen, waarbij de aanpassing een gevolg is van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid, als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregel.

  • 2.

    Deze beleidsregel is niet van toepassing op een aanvraag om nadeelcompensatie die valt onder de reikwijdte van de Omgevingswet, met uitzondering van infrastructurele uitvoeringsbesluiten die zijn opgenomen in een projectbesluit op grond van Afdeling 5.2 van de Omgevingswet.

Artikel 3 Risicoaanvaarding

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:126 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht aanvaardt aanvrager in ieder geval het risico van het ontstaan van schade als gebruik wordt gemaakt van een vergunning, waarin is opgenomen dat een wijziging of intrekking van die vergunning is te voorzien in verband met activiteiten door of in opdracht van gedeputeerde staten.

  • 2.

    Geen vergoeding wordt toegekend als aanvrager heeft nagelaten zijn of haar belang te verwezenlijken, op het moment dat aanvrager daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl aanvrager redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

Hoofdstuk 2 Infrastructurele maatregelen

Artikel 4 Begripsbepalingen specifiek

In dit hoofdstuk wordt verstaan:

  • a.

    brutowinst: de brutowinst is gelijk aan de omzet minus de inkoopwaarde van de omzet in een bepaalde periode;

  • b.

    brutowinstmarge: dit is de relatieve verhouding van de brutowinst gedeeld door de omzet, uitgedrukt in een percentage. De brutowinstmarge geeft aan welk percentage van de omzet overblijft als brutowinst voor een onderneming;

  • c.

    drempel normaal maatschappelijk risico: deze drempel is een vastgesteld percentage van de gemiddelde jaaromzet dan wel gemiddelde brutowinst, uitgedrukt in een bedrag in euro’s. De drempel wordt gebruikt ten behoeve van het berekenen van de drempelomzet;

  • d.

    drempelomzet: de drempelomzet in euro’s is gelijk aan de drempelnormaal maatschappelijk risico vermenigvuldigd met de gemiddelde jaaromzet dan wel gemiddelde brutowinst;

  • e.

    drempel overstijgende omzetdaling: de drempel overstijgende omzetdaling is gelijk aan de toerekenbare omzetdaling minus de drempelomzet;

  • f.

    drempel overstijgende schade: de drempel overstijgende schade is gelijk aan de toerekenbare schade minus de drempelomzet vermenigvuldigd met de brutowinstmarge;

  • g.

    gemiddelde jaaromzet: de gemiddelde jaaromzet wordt berekend over de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

  • h.

    gemiddelde brutowinst: de gemiddelde brutowinst wordt berekend over de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

  • i.

    gemiddelde brutowinstmarge: de gemiddelde brutowinstmarge wordt berekend over de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

  • j.

    infrastructurele maatregelen en -besluiten: maatregelen aan of besluiten over de provinciale infrastructuur zoals het aanleggen, verleggen, verbreden of anderszins aanpassen van de provinciale (vaar)wegen(structuur) of beperken van het gebruik, waartoe de provincie gehouden of bevoegd is op basis van haar publieke taak als (vaar)wegbeheerder;

  • k.

    inkoopwaarde omzet: de inkoopprijs van de verkochte producten;

  • l.

    jaaromzet: de omzet over een periode van een boekjaar;

  • m.

    jaarbrutowinst: de brutowinst over een periode van een jaar;

  • n.

    omzet: de omzet is gelijk aan het aantal verkochte producten vermenigvuldigd met de verkoopprijs van het product in een bepaalde periode;

  • o.

    toerekenbare omzetdaling: dit is de daling van de omzet die aan de schadeoorzaak toerekenbaar is. De toerekenbare omzetdaling is niet hetzelfde als schade;

  • p.

    toerekenbare schade: dit is de gederfde brutowinst van de toerekenbare omzetdaling. Hiertoe wordt de toerekenbare omzetdaling vermenigvuldigd met de gemiddelde brutowinstmarge.

Artikel 5 Toepassingsbereik

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op de vergoeding van schade als bedoeld in Titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht, die het gevolg is van de uitvoering van infrastructurele maatregelen.

  • 2.

    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op aanvragen voor nadeelcompensatie in verband met de aanpassing van een kabel of leiding als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregel.

Artikel 6 Berekening nadeelcompensatie

  • 1.

    Schade die valt binnen het normaal maatschappelijk risico, komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2.

    Onder het normaal maatschappelijk risico valt in ieder geval:

    • a.

      schade tot een bedrag van 500 euro voor een particulier;

    • b.

      schade tot een bedrag van 1.500 euro voor een onderneming; en

    • c.

      schade gelijk aan of minder dan 2% van de voorafgaande jaaromzet dan wel jaarbrutowinst van een onderneming of van het voorafgaand jaarinkomen voor een particulier,

    • d.

      schade gelijk aan of minder dan 4% van de voorafgaande waarde van een onroerende zaak als het een normaal maatschappelijke ontwikkeling betreft;

  • 3.

    Onder het normaal maatschappelijk risico valt eveneens schade gelijk aan of minder dan 8% van de gemiddelde jaaromzet, dan wel de gemiddelde brutowinst van een onderneming (de drempel normaal maatschappelijk risico).

  • 4.

    Indien de schade bestaat uit winst- of inkomensderving, wordt de omvang daarvan in beginsel bepaald door de gemiddelde jaaromzet dan wel gemiddelde brutowinst gedurende een periode van zo mogelijk drie jaar, te vergelijken met de omzet dan wel brutowinst in het jaar waarin de schade is geleden, indien aan de orde met toepassing van een inflatiecorrectie en waar mogelijk een branche- of trendcorrectie.

Hoofdstuk 3 Kabels en Leidingen

Artikel 7 Begripsbepalingen specifiek

  • a.

    aanpassing: het aanpassen van een deel van een netwerk van kabels of leidingen, waaronder mede wordt verstaan het verplaatsen en/of verwijderen van een kabel of leiding, voor zover deze noodzakelijk is voor de uitvoering van werken van de provincie;

  • b.

    buitenleiding: een leiding die gelegen is in openbare grond van een weg of vaarweg van een andere overheid dan de provincie of een leiding die in particuliere grond ligt met een zakelijk recht of een gedoogplicht op grond van hoofdstuk 10 van de Omgevingsrecht;

  • c.

    kabel: een sterke, buigzame verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel, geschikt voor het transport van elektrische energie, elektrische signalen en optische signalen;

  • d.

    kosten van uit en in bedrijf stellen: de kosten van het spanning- of productloos maken en het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding en kosten voor de tijdelijke voorzieningen die nodig zijn om de levering te waarborgen gedurende de periode dat de kabel of leiding spanning- of productloos is;

  • e.

    kosten van materiaal: de kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de kabel of leiding, inclusief de beschermingsconstructies, bouwmaterialen, al dan niet bestemd voor gebouwen waarin (delen van) kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht, transport van materiaal naar de bouwplaats;

  • f.

    kosten van ontwerp en begeleiding: de kosten van onderzoek, voorontwerp, definitief ontwerp, bestek, aanbesteding en gunning, detaillering ten behoeve van de uitvoering, directievoering, oplevering, onderhoud- en garantietermijn;

  • g.

    kosten van uitvoering: de kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden aan de kabel of leiding, kosten van werkzaamheden ter verwijdering van een kabel of leiding die buiten dienst wordt gesteld, kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk, kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard, kosten van een Constructie All Risk-verzekering en de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten;

  • h.

    kruisende leiding: een kabel of leiding die, krachtens ontheffing/vergunning/toestemming/melding, kruisend is gelegd aan, boven, onder, op of in een infrastructureel werk of andere werken in beheer van de provincie;

  • i.

    langsleiding: een kabel of leiding die, krachtens ontheffing/vergunning/toestemming/melding, parallel is gelegd aan, boven, onder, op of in een infrastructureel werk of andere werken in beheer van de provincie;

  • j.

    leiding: een verbinding vervaardigd van duurzaam materiaal, zoals staal, beton of kunststof, geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

  • k.

    netbeheerder: eigenaar of wettelijk aangewezen beheerder van een netwerk onder wiens verantwoordelijkheid een kabel of leiding wordt aangelegd of beheerd, waaronder ook wordt begrepen degene namens wie een vergunning voor het aanleggen van een leiding wordt aangevraagd;

  • l.

    openbare grond: grond die valt onder het beheer van een andere overheid dan de provincie, ten behoeve van de instandhouding en het gebruik van openbare wegen als bedoeld in de Wegenwet en openbare vaarwegen als bedoeld in de Scheepvaartverkeerswet;

  • m.

    POS: projectovereenstemming waarin afspraken zijn vastgelegd over de verdeling en hoogte van verleggingskosten van kabels en leidingen en de planning van werkzaamheden;

  • n.

    verleggingskosten: de werkelijke verleggingskosten van kabels en/of leidingen, bestaande uit de benodigde kosten van ontwerp/begeleiding, uitvoeringskosten, materiaalkosten en de in en buitengebruikstellingskosten;

  • o.

    vergunning/ontheffing/toestemming/melding: een door een bestuursorgaan verleende vergunning, ontheffing, toestemming of geaccepteerde melding voor het toestaan van een werk of activiteit;

  • p.

    werkelijke kosten: alle directe kosten die daadwerkelijk moeten worden gemaakt om de kabel of leiding aan te passen.

Artikel 8 Toepassingsbereik

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op de vergoeding van schade als gevolg van het op verzoek van Gedeputeerde Staten moeten aanpassen van een kabel of leiding.

  • 2.

    Onder de werking van dit hoofdstuk valt niet de vergoeding van schade als gevolg van:

    • a.

      het nemen van maatregelen voor een kabel of leiding die moet worden gedoogd op basis van hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet;

    • b.

      aanpassing van een kabel of leiding waarvoor een toestemming ontbreekt.

Artikel 9 In aanmerking te nemen kosten van de aanpassing van kabels en leidingen

  • 1.

    De verleggingskosten van een kabel of leiding worden vastgesteld aan de hand van de benodigde werkelijke kosten, waarbij uitsluitend de volgende kosten in aanmerking genomen kunnen worden:

    • a.

      kosten van ontwerp en begeleiding;

    • b.

      kosten van uit en in bedrijf stellen;

    • c.

      kosten van materiaal;

    • d.

      kosten van uitvoering.

  • 2.

    Geen onderdeel van de in aanmerking te nemen kosten als vermeld in het eerste lid zijn:

    • a.

      vervolgschades van derden als gevolg van het uit en in bedrijf stellen;

    • b.

      de BTW-kosten.

  • 3.

    Met inachtneming van de bepalingen in artikel 4:126, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bestaat recht op vergoeding van de door de netbeheerder gemaakte kosten van een aanpassing die achteraf niet of slechts gedeeltelijk noodzakelijk was, doordat gedeputeerde staten de aangekondigde werkzaamheden niet uitvoeren of de plannen wijzigen.

Artikel 10 Berekening hoogte schadevergoeding (algemeen)

  • 1.

    De vergoeding van de schade vanwege het verleggen van kabels en leidingen, die krachtens vergunning liggen, wordt berekend aan de hand van de liggingsduur, het liggingsregime (langsliggende, kruisende, of buitenleiding en liggend in droge of natte infrastructuur) en de technische levensduur.

  • 2.

    De vergoeding van de schade wordt berekend vanaf de datum van de ontheffing/vergunning/ toestemming/melding, tot en met de dag van het besluit tot intrekking of wijziging daarvan .

  • 3.

    Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technische versleten kabels of leidingen. Daarbij wordt:

    • a.

      de technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen bepaald aan de hand van het overzicht in bijlage 2;

    • b.

      de technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen naar redelijkheid bepaald;

    • c.

      een leiding met een technische levensduur van 100 jaar en ouder niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn en daarvoor geldt géén aftrek nieuw voor oud.

  • 4.

    De hoogte van de kosten van een aanpassing wordt gecorrigeerd indien zich door een aanpassing een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.

  • 5.

    Met inachtneming van artikel 4:126, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is voor een kabel of leiding, ongeacht of deze ligt binnen of buiten het beperkingengebied van de provincie en ligt met een zakelijk recht of een gedoogplicht op grond hoofdstuk 10 van de Omgevingsrecht, een vergoeding overeenkomstig het onteigeningsrecht van toepassing.

Artikel 11 Berekening hoogte schadevergoeding (specifiek)

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en 10 bedraagt de vergoeding van de schade voor langsliggende kabels en leidingen:

    • a.

      bij een liggingsduur die korter is dan 6 kalenderjaren 100% van alle kosten van aanpassing van een kabel of leiding;

    • b.

      bij een liggingsduur in droge infrastructuur die gelijk aan of langer is dan 6 kalenderjaren doch korter dan 11 kalenderjaren, een procentuele vergoeding van alle kosten van aanpassing van een kabel of leiding;

    • c.

      bij een liggingsduur in natte infrastructuur die gelijk aan of langer dan 6 kalenderjaren doch korter dan 21 kalenderjaren, een procentuele vergoeding van alle kosten van aanpassing van een kabel of leiding;

    • d.

      alles zoals aangegeven in bijlage 1 van deze beleidsregel.

  • 2.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en 10 wordt de vergoeding van de schade voor kruisende kabels en leidingen bepaald aan de hand van de technische levensduur, ongeacht de liggingsduur, waarbij alleen de kosten voor ontwerp en begeleiding en uitvoering worden vergoed.

  • 3.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en 10 wordt de vergoeding van de schade van een buitenleiding, die buiten het beperkingengebied van de provincie ligt op basis van een vergunning van een andere overheid en waarop een nadeelcompensatieregeling van die overheid van kracht is, bepaald door toepassing van die regeling. Indien geen nadeelcompensatieregeling van die andere overheid van kracht is, of de kabel of leiding ligt op basis van een overeenkomst of andere vorm van toestemming van de grondeigenaar, wordt de vergoeding op dezelfde manier bepaald als de vergoeding van de schade voor kruisende kabels en leidingen zoals bedoeld in lid 2.

  • 4.

    De berekening bij ligging van een kabel of leiding in gebieden met verschillende nadeelcompensatieregelingen, wordt bepaald aan de hand van een rekenkundige verdeling van de lengtes van de te aan te passen kabels en leidingen over de verschillende liggingsgebieden.

Artikel 12 Voorschot

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen gedeputeerde staten een voorschot toekennen van maximaal 70% van de geraamde kosten als bedoeld in artikel 10 en 11.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 13 Intrekking

De Regeling Nadeelcompensatie kabels en leidingen (NKL) Zeeland 2014 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregel in werking treedt.

Artikel 14 Overgangsrecht

Als vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel schade is veroorzaakt door een taak of bevoegdheid van een bestuursorgaan van de provincie, blijft de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen (NKL) Zeeland 2014 van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat ziet op een verzoek tot aanpassing(VTA) van kabels en leidingen, dat wordt ingediend binnen vijf jaar nadat deze verordening inwerking is getreden.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor zover bekendmaking van deze verordening in het Provinciaal Blad na die datum plaatsvindt, werkt zij terug tot en met de datum waarop titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht in werking is getreden.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door gedeputeerde staten van de provincie Zeeland in de vergadering van 26 september 2023.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

Drs. M.J.C. Franken, secretaris

Bijlagen behorend bij en onderdeel uitmakend van de Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024

Bijlage 1 Vergoedingsmatrix bij langsleidingen (art 11, lid1d)

Liggingsduur

Droog

Nat

1-5

100%

100%

6

van 80,00% tot 64,00%

van 80,00% tot 74,67%

7

van 64,00% tot 48,00%

van 74,67% tot 69,33%

8

van 48,00% tot 32,00%

van 69,33% tot 64,00%

9

van 32,00% tot 16,00%

van 64,00% tot 58,67%

10

Van 16,00% tot 1,33%

van 58,67% tot 53,33%

11

0%

van 53,33% tot 48,00%

12

 

van 48,00% tot 42,67%

13

 

van 42,67% tot 37,33%

14

 

van 37,33% tot 32,00%

15

 

van 32,00% tot 26,67%

16

 

van 26,67% tot 21,33%

17

 

van 21,33% tot 16,00%

18

 

van 16,00% tot 10,67%

19

 

van 10,67% tot 5,33%

20

 

van 5,33% tot 0,44%

21

 

0%

Bijlage 2 Overzicht technische levensduur (art 10, lid 2)

Het onderstaande overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

Waterleidingen

 
 

Transportleidingen

 
 

Materiaal

Diameter (mm)

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

>300

>100

Beton

>300

>100

Asbestcement

>300

70

Nodulair GIJ

>300

>100

Laminair GIJ

>300

>100

PVC vóór 1975

>315

40

PVC van en na 1975

>315

70

PE

>300

70

GVK

>300

>100

 
 
 

Distributieleidingen

 
 

Materiaal

Diameter (mm)

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

60-300

80

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

>100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vóór 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

 
 
 

Aansluitleidingen

 
 

Kleinere leidingen (tot 50 mm)

niet relevant,

grotere conform de distributie-leidingen

 
 
 

Gasleidingen

 
 

Transportleidingen (8, 4, en 1 Bar)

 
 

Materiaal

 

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

 

>100

Nodulair GIJ

 

>100

PE 1e en 2e generatie

 

70

PE 3e generatie

 

>100

 
 
 

Distributieleidingen (110 en 30 mbar)

 
 

Materiaal

 

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

 

80

Asbestcement

 

70

Nodulair GIJ

 

>100

Laminair GIJ

 

>100

Slv PVC

 

>100

HPVC

 

70

PE 1e en 2e generatie

 

70

PE 3e generatie

 

>100

Electriciteitskabels

 
 

Hoogspanningsmasten

 
 

Materiaal

 

Verwachte technische levensduur (jaar)

Staal

 

>100

 
 
 

Transportkabels (>30kV)

 
 

Materiaal

 

Verwachte technische levensduur (jaar)

Oliedrukkabel

 

55

Oliedrukkabel >1970

 

70

Gasdrukpijpkabel

 

70

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

 

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet water-dicht of voorzien van waterboombe-stendige isolatie

 

20

(XL)PE kabel, niet gegrafeerd, niet waterdicht of voorzien van water-boombestendige isolatie

 

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

 

70

 
 
 

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

 
 

Materiaal

 

Verwachte technische levensduur (jaar)

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

 

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet water-dicht of voorzien van waterboombe-stendige isolatie

 

20

(XL)PE kabel, niet gegrafeerd, niet waterdicht of voorzien van water-boombestendige isolatie

 

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

 

70

 
 
 

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

 
 

Materiaal

 

Verwachte technische levensduur (jaar)

GPLK

 

100

PVC

 

100

Aardgas

 
 

K1, K2 en K3 transportleidingen (>8 bar)

 
 

Materiaal

Diameter(mm)

Verwachte technische levensduur(jaar)

Staal

>100

>100

Toelichting op de Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024

Algemene toelichting

Bij de uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid door de provincie kan schade ontstaan voor derden. Dit handelen van de provincie wordt rechtmatig overheidshandelen genoemd en wordt geacht in het algemeen belang te zijn.

Het kan dan onder andere gaan om het feitelijk handelen van de provincie, zoals de reconstructie, de aanleg of het onderhoud van wegen of vaarwegen, waardoor bijvoorbeeld een weg of vaarweg (tijdelijk) afgesloten moet worden.

Daarnaast kan het ook gaan om besluiten die de provincie neemt, zoals een wijziging of intrekking van een vergunning. De schade die bij bovengenoemde voorbeelden ontstaat kan, onder andere bestaan uit geleden verlies, winst- of inkomstenderving en omrijdschade. Bij meer permanente schadeoorzaken kan het ook gaan om vermogensschade, meestal in de vorm van vermindering van waarde van een onroerende zaak.

Bij dit rechtmatig overheidshandelen gaat het in de regel om algemene maatschappelijke ontwikkelingen die van tijd tot tijd kunnen plaatsvinden en die soms nadeel voor burgers en bedrijven tot gevolg kunnen hebben. Een ieder moet hier rekening mee houden, ook al bestaat er geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen aan de orde zijn en welk specifiek nadeel daaruit voortvloeit. Dit wordt het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico genoemd. In deze beleidsregel wordt de term normaal maatschappelijk risico gehanteerd.

In de rechtspraak is komen vast te staan dat, als gevolg van dit rechtmatige overheidshandelen, in bepaalde gevallen wel een vergoeding van schade dient te worden toegekend.

Uitgangspunt daarbij is dat alleen een verplichting tot vergoeding van schade bestaat als aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1.

    de benadeelde wordt in abnormale mate getroffen; de schade komt dus boven het normaal maatschappelijk risico uit (het vereiste van de abnormale last); en

  • 2.

    de schade treft een particulier of ondernemingen in vergelijking met anderen onevenredig zwaar (het vereiste van de speciale last).

Deze voorwaarden komen voort uit het rechtsbeginsel ‘égalité devant les charges publiques’, oftewel het beginsel van gelijke verdeling van publieke lasten (hierna: égalitébeginsel). De rechtspraak op dit onderwerp is inmiddels gecodificeerd en nader uitgewerkt in titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht, meer specifiek in artikel 4:126 Algemene wet bestuursrecht.

In Titel 4.5 komen de aspecten aan bod die bij de beoordeling van een aanvraag om nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel in aanmerking moeten worden genomen. Als de aanvrager het risico op schade (actief of passief) heeft aanvaard, niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht of de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd, heeft dat gevolgen voor de omvang van zijn aanspraak op schadevergoeding. Hetzelfde geldt voor mogelijk voordeel dat naast de schade uit de rechtmatige overheidsdaad voortvloeit. Dit zijn de belangrijkste corrigerende factoren, die in de rechtspraak ook regelmatig terugkeren en in artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gecodificeerd.

Wat regelt deze beleidsregel:

Deze beleidsregel geeft een nadere invulling van de algemene en open norm die in titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht voor nadeelcompensatie is neergelegd. Dat betekent dat wat al in de wet is geregeld, niet in de beleidsregel is overgenomen. Alleen aspecten die gedeputeerde staten nader hebben willen regelen in aanvulling op titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht komen terug in deze beleidsregel. Dit betreft met name een nadere invulling van het normaal maatschappelijk risico voor infrastructurele maatregelen, de aanpassing van kabels en leidingen, in samenhang met de daarbij behorende overheidsbesluiten en –handelingen. Daarbij gaat het voor infrastructurele maatregelen om tijdelijke normaal maatschappelijke ontwikkelingen, in principe gedurende maximaal 2 aaneengesloten jaren.

Voor een aanvraag om vergoeding van schade die niet als tijdelijk is aan te merken, zal de beoordeling per specifiek geval plaatsvinden, waarbij aspecten van deze beleidsregel een rol kunnen spelen. Maar de in de beleidsregel opgenomen rekenmethoden zijn vooral bedoeld voor tijdelijke schade. Als sprake is van vermogensschade is er meestal ook sprake van een permanente schadeoorzaak. Hierop is een drempel van tenminste 4% van toepassing, als ook opgenomen in deze beleidsregel en de Omgevingswet.

Het rechtmatig overheidshandelen van gedeputeerde staten dat valt onder de Wegenverkeerswetgeving, Wegenwet of Scheepvaartverkeerswetgeving, valt onder de werking van deze beleidsregel. Het moet daarbij dan wel gaan om schade die ontstaat als gevolg van het uitvoeren van infrastructurele werkzaamheden, verkeersbesluiten of als gevolg van het aanpassen van kabels en leidingen waarbij de aanpassing een gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid.

Kabels en leidingen vallen onder de vergunningplicht van de Omgevingswet. Als echter schade bij de aanpassing van kabels en leidingen het gevolg is van infrastructurele werken, ligt de schadeoorzaak in de eerste plaats bij het verzoek tot aanpassing, doorgaans VTA genoemd. Dit formele verzoek tot het doen van aanpassingen, wordt gezien als het schadeveroorzakende besluit. Op de berekening van de toe te kennen vergoeding van schade voor de aanpassing van kabels en leidingen, is daarom deze beleidsregel van toepassing.

Wat regelt deze beleidsregel niet:

Er zijn besluiten die vallen onder de reikwijdte van de Omgevingswetgeving. Afdeling 15.1 Omgevingswet geeft een limitatieve en exclusieve opsomming van schadeoorzaken. Dit schadevergoedingsstelsel ziet echter op andere schadeoorzaken dan door aanpassingen van kabels en leidingen en door infrastructurele werkzaamheden. Afdeling 15.1 Omgevingswet is daarom niet van toepassing op deze beleidsregel. Uitzondering zijn de infrastructurele uitvoeringsbesluiten die in een projectbesluit op grond van Afdeling 5.2 van de Omgevingswet geregeld kunnen worden. Bevat een projectbesluit dergelijke besluiten dan is deze beleidsregel wel van toepassing op die besluiten.

Evenmin heeft de beleidsregel betrekking op permanente schadeoorzaken of op schadeoorzaken die niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling kunnen worden aangemerkt. De feiten en omstandigheden zijn in dergelijke situaties vaak zo bijzonder dat deze niet in een vaste gedragslijn te vatten zijn. De individuele zaak is gediend met een expliciete beoordeling van de feiten en omstandigheden, op basis waarvan het normaal maatschappelijk risico nader moet worden ingevuld. Daarbij kunnen de uitgangspunten in deze beleidsregel uiteraard wel ondersteunend zijn of richting geven.

Deze beleidsregel bevat geen hardheidsclausule. Gedeputeerde staten hebben deze beleidsregel uiterst zorgvuldig voorbereid, waardoor er geen aanleiding bestaat om een hardheidsclausule toe te passen die meer of anders regelt dan de regeling die al in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (de inherente afwijkingsbevoegdheid) is opgenomen. Op grond van dit artikel hebben gedeputeerde staten in zeer uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid om af te wijken van de beleidsregel als de toepassing ervan tot gevolg heeft dat een beslissing wordt genomen die onmiskenbaar als onevenredig moet worden aangemerkt in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen algemeen

De in dit artikel genoemde begripsomschrijvingen spreken grotendeels voor zich. Waar nodig is hieronder een nadere toelichting gegeven.

Onder a: het beperkingengebied betreft het bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object, als bedoeld in de Omgevingsverordening provincie Zeeland. Binnen het beperkingengebied vallen onder andere de gronden die tot een weg of vaarweg worden gerekend, waaronder ook de verharding, het vaarwater, de bermen, oevers en kaden.

Artikel 2 Toepassingsbereik

De beleidsregel beperkt zich tot behandeling van aanvragen om nadeelcompensatie in het kader van infrastructurele maatregelen en de aanpassing van kabels en leidingen, als gevolg van rechtmatige overheidsbesluiten of overheidshandelingen. De beleidsregel is niet van toepassing op besluiten die vallen onder de Omgevingswet met uitzondering van infrastructurele uitvoeringsbesluiten die in een projectbesluit op grond van de Omgevingswet zijn geregeld. De wettelijke grondslag betreft titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3Risicoaanvaarding

In artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht zijn bepalingen opgenomen over wanneer sprake is van actieve of passieve risicoaanvaarding door de aanvrager.

Van actieve risicoaanvaarding is sprake als de aanvrager zelf handelingen verricht (bijvoorbeeld investeringsrisico’s neemt) op een moment waarop deze kon weten dat zich omstandigheden zouden kunnen voordoen die een zeker nadeel betekenen. Het hangt van de specifieke omstandigheden af of moet worden geconcludeerd dat sprake is van risicoaanvaarding.

Naast de gezichtspunten die in ieder geval betrokken moeten worden bij een beoordeling om nadeelcompensatie, is in artikel 3, eerste lid, de risicoaanvaarding al deels geconcretiseerd in die zin dat als de aanvrager toch gebruik maakt van een vergunning, waarin door de provincie melding is gemaakt van binnen enige jaren te verwachten concrete (infrastructurele) werkzaamheden die kunnen leiden tot aanpassing van het aangevraagde werk of een aanpassing van een kabel of leiding, de aanvrager het risico hiervan heeft aanvaard.

In lid 2 komt de passieve risicoaanvaarding aan de orde. Doorgaans wordt er ook geen schadevergoeding toegekend als de aanvrager bijvoorbeeld al veel eerder gebruik had kunnen maken van zijn vergunning, maar dat niet heeft gedaan, terwijl hij redelijkerwijs kon weten dat er overheidsmaatregelen zou worden genomen waardoor hij geen gebruik meer zou kunnen maken van zijn vergunning. De schade die hij vervolgens lijdt, maar die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen, wordt hij geacht (passief) te hebben aanvaard.

Hoofdstuk 2 Infrastructurele maatregelen

Dit hoofdstuk ziet op schade als gevolg van infrastructurele maatregelen. Dit betreft het geheel aan overheidsbesluiten en -handelingen met betrekking tot het reconstrueren, verleggen, verbreden, onderhouden of anderszins aanpassen van de provinciale wegen of vaarwegen of het beperken van het gebruik, waartoe de provincie gehouden of bevoegd is op basis van haar publieke taak als weg- en vaarwegbeheerder.

Uit de rechtspraak blijkt dat verkeersbesluiten en kortdurende ingrepen in de infrastructuur (korter dan 6 maanden) in beginsel geheel onder het normaal maatschappelijk risico vallen. Nadeelcompensatie heeft in alle gevallen een complementair karakter. Dat houdt in dat, als op grond van deze beleidsregel sprake is van een recht op nadeelcompensatie, slechts een gedeelte van de daadwerkelijk geleden schade wordt vergoed. De hoogte van de nadeelcompensatie is namelijk niet gelijk aan de hoogte van de geleden schade. Er wordt met alle omstandigheden van het geval rekening gehouden en dit bepaalt de hoogte van de uiteindelijke schadevergoeding.

Artikel 4 Begripsomschrijvingen (specifiek)

De in dit artikel genoemde begripsomschrijvingen spreken grotendeels voor zich. Waar nodig is hieronder een nadere toelichting gegeven.

Onder c: is de drempel is voor het normaal maatschappelijk risico beschreven. Als de schade onder deze drempel blijft, volgt geen berekening van de schade, maar blijft de schade voor rekening van aanvrager. Het begrip normaal maatschappelijk risico moet worden ingevuld aan de hand van abstracte en concrete omstandigheden. Relevante omstandigheden zijn de omvang van het in concreto geleden nadeel en de (on)voorzienbaarheid van het nadeel, mede gelet op de wijze van uitvoering van het rechtmatig handelen of het tijdstip waarop dit handelen plaatsvond. In situaties van rechtmatig toegebrachte hinder wordt de ernst van de schade afgemeten aan de hand van de duur, intensiteit en omvang van de hinder.

Artikel 5 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op schade die ontstaat door infrastructurele maatregelen. Denk bijvoorbeeld aan wegafsluitingen, stremming van vaarwegen of een beperkte toegankelijkheid van wegen of vaarwegen door onderhouds- of reparatiewerkzaamheden. Verder kan schade ontstaan door maatregelen voortkomende uit een verkeersbesluit, waardoor met of zonder fysieke ingrepen een beperking in de toegankelijkheid van (vaar-)wegen kan ontstaan.

Artikel 6Berekening nadeelcompensatie

Artikel 6 geeft invulling aan het normaal maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 4:126 Algemene wet bestuursrecht en zoals beschreven in de algemene toelichting op deze beleidsregel.

Lid 1 Het normaal maatschappelijk risico

Dit lid begrenst de vergoedbaarheid van schade. Het eerste lid wordt nader uitgewerkt in de overige leden van dit artikel. Alle schade die tot het normaal maatschappelijk risico wordt gerekend, wordt niet vergoed en blijft voor rekening van de aanvrager.

Lid 2 Bagatelgrenzen en drempelpercentages

In het tweede lid van artikel 6 zijn bagatelgrenzen en drempelpercentages opgenomen.

De bagatelgrens houdt in dat een aanvraag om vergoeding van schade direct wordt afgewezen als de schade lager is dan 500 euro voor een particulier, dan wel lager is dan 1.500 euro voor een onderneming of rechtspersoon. Voor de toepassing van deze beleidsregel worden onder het begrip onderneming zowel bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid, zoals éénmansbedrijven (ZZP’ers) en bedrijven met rechtspersoonlijkheid begrepen.

Daarnaast zijn minimale drempelpercentages opgenomen. In de rechtspraak is bepaald dat schade in de vorm van inkomensderving in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft als de schade gelijk aan of minder bedraagt dan 2%. Dit percentage wordt gerelateerd aan de voorafgaande jaarbrutowinst of jaaromzet waar het gaat om een onderneming of rechtspersoon, volgens de meest recente jaarrekening. Afhankelijk van het type onderneming wordt gerekend met jaarbrutowinst of jaaromzet. Voor particulieren wordt het percentage gerelateerd aan het jaarinkomen volgens de meest recente aangifte IB. De 2%-drempel is een minimum forfait dat altijd geldt, dus zowel bij schade ten gevolge van een normale én van een niet-normale maatschappelijke ontwikkeling, en zowel bij tijdelijke als bij permanente inkomensschade.

Het is in de rechtspraktijk algemeen geaccepteerd dat dergelijke relatief geringe schades in ieder geval tot het normaal maatschappelijk risico behoren (bagatelschade). Door hiervoor een concreet bedrag en percentage vast te stellen, ontstaat hierover duidelijkheid voor alle betrokken partijen.

Onder sub d is aansluiting gezocht bij artikel 15.7 van de Omgevingswet, waarin een begrenzing van het normaal maatschappelijk risico is opgenomen voor waardevermindering van onroerende zaken, in de vorm van een drempel van 4%. Dit percentage is ook goed toepasbaar op waardeverminderingsgevallen die onder deze beleidsregel vallen en daarom opgenomen onder het tweede lid, sub d.

Overigens kan waardevermindering van onroerende zaken ook een rol spelen bij infrastructurele maatregelen met een permanent karakter, bijvoorbeeld bij een herinrichting van een weg, een Wegenwetbesluit dat zorgt voor een permanente verminderde bereikbaarheid van een perceel of een verkeersbesluit dat de toegankelijkheid wijzigt. Zoals in de algemene toelichting bij deze beleidsregel is verwoord, zijn dergelijke gevallen dermate specifiek, dat ze buiten deze beleidsregel zijn gehouden. De feiten en omstandigheden zijn vaak uniek en dienen per geval beoordeeld te worden. Niettemin zal de drempel van 4% ook in die gevallen een rol spelen.

Lid 3 Drempel normaal maatschappelijk risico

In het derde lid is de drempel van 8% geregeld die van toepassing is op ondernemingen en indien gemotiveerd algemeen aanvaard is in de rechtspraak. De hoogte van de nadeelcompensatie is namelijk niet gelijk aan de hoogte van de geleden schade. Bij het bepalen van de omvang van de te vergoeden schade wordt bij ondernemingen rekening gehouden met het normaal maatschappelijk risico, dat wordt bepaald aan de hand van een vast percentage van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de drie voorafgaande jaren. Dit biedt de nodige rechtszekerheid voor de aanvrager en is het kader voor de adviseur of adviescommissie. Schade die onder de drempel blijft, komt in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking.

Referentieperiode

Als er sprake is van omzetderving, wordt het gemiddelde van de jaaromzetten van de voorgaande drie jaren als uitgangspunt voor de berekening genomen. Dit is de referentieperiode en heeft als doel om een vergelijking te kunnen maken met een representatieve periode, waarin zowel positieve als negatieve omstandigheden op jaarbasis zijn verdisconteerd. In de regel wordt deze rekenmethode het vaakst toegepast. Het ligt echter bij bepaalde type ondernemingen, zoals brandstofverkooppunten, meer voor de hand om de drempel normaal maatschappelijk risico te berekenen aan de hand van de brutowinstderving in combinatie met de gemiddelde brutowinst.

Als de omzet of brutowinst van de aanvrager in de jaren voorafgaand aan de schadeperiode een bestendige daling dan wel een bestendige stijging laat zien, ligt het niet voor de hand om een referentieperiode van drie jaren aan te houden. In overeenstemming met bestendige rechtspraak wordt dan niet tot middeling van referentiejaren overgegaan, maar voor de berekening gebruik gemaakt van het jaar voorafgaand aan het ontstaan van het nadeel. Als de referentieperiode van één jaar wordt gekozen, wordt de drempel normaal maatschappelijk risico toegepast op de jaaromzet van één jaar.

Schadeberekening op niveau van rechtspersoon

Volgens vaste rechtspraak dient de mate van onevenredigheid (de abnormale last) van de schade te worden vastgesteld op het niveau van de benadeelde rechtspersoon. Dit betekent dat de beoordeling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico plaatsvindt op het niveau van het moederbedrijf of concern en niet op het niveau van het filiaalbedrijf. De achterliggende reden is dat een filiaal geen zelfstandige entiteit is, maar economisch en juridisch onderdeel is van een groter geheel. Het normaal maatschappelijk risico dient dan te worden gerelateerd aan die juridische eenheid. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen landelijk opererende ketens of regionale ketens.

Na-ijlschade

Het kan voorkomen dat de schade niet direct beëindigd is zodra de schadeveroorzakende maatregel is uitgevoerd. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als klanten niet direct terugkomen nadat een wegafsluiting heeft plaatsgevonden. Deze schade wordt wel na-ijl-schade genoemd. Om deze schade in de berekening voor het normaal maatschappelijk risico mee te wegen, kan worden verzocht om de maandcijfers van de drie maanden na beëindiging van de schadeveroorzakende maatregel of het schadeveroorzakende besluit, aan te leveren.

Lid 4 Inflatiecorrectie, branche-/trendcorrectie

Het uitgangspunt bij de omzetbenadering wordt gevormd door de gemiddelde omzet, die wordt bepaald aan de hand van in het verleden gerealiseerde omzetten. Dit is de omzet die naar redelijke verwachting behaald zou zijn in de schadeperiode, als de schadeveroorzakende omstandigheid daarbij zou worden weggedacht.

In de eerste plaats wordt de referentieperiode (3 voorafgaande jaren) vastgesteld. Daarbij is het mogelijk om, als de situatie daar om vraagt, een correctie voor inflatie plaatsvinden naar een peildatum, gelegen 12 maanden voor het einde van het (eerste) schadejaar (inflatiecorrectie). Van deze gecorrigeerde omzetten wordt dan het gemiddelde genomen. In de opvolgende periode na de peildatum, waarbinnen de schadeperiode valt, zijn de brancheontwikkelingen vervolgens bepalend voor de ontwikkeling van de omzet. Op het gemiddelde van de gecorrigeerde omzet wordt dan de branchecorrectie toegepast die representatief wordt verondersteld voor de gemiddelde bedrijfsontwikkeling in de betreffende branche sinds de peildatum.

Overige aspecten

Bij de berekening van de schade vindt verder artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing. Daarin is onder meer geregeld dat een aanvrager slechts aanspraak kan maken op een vergoeding, voor zover hierin niet op andere wijze kan worden voorzien. Als het nadeel bijvoorbeeld al is vergoed door aankoop, onteigening of een vergoeding in natura, vindt geen vergoeding van dit nadeel plaats op grond van deze beleidsregel.

Als de overheidsmaatregel naast schade ook voordeel meebrengt, wordt dit voordeel met het nadeel verrekend. Denk hierbij aan het, bij het nemen van de maatregel, vergroten van de capaciteit, het meenemen van technische of constructieve fouten of het verlengen van de levensduur. Voordeelstoerekening kan zich ook voordoen bij verwevenheid van besluiten, waarbij het door het ene besluit veroorzaakte voordeel wordt betrokken bij de beoordeling van de door het andere besluit veroorzaakte schade.

In artikel 4:129 van de Algemene wet bestuursrecht is geregeld welke kosten bij vergoeding van schade eveneens zullen worden vergoed. Het gaat daarbij om kosten ter voorkoming of beperking van schade, kosten van verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand en de wettelijke rente vanaf de ontvangst van de aanvraag, of als de schade op een later tijdstip ontstaat, vanaf dat tijdstip.

Hoofdstuk 3 Kabels en leidingen

Dit hoofdstuk ziet op het vergoeden van schade bij aanpassingen aan kabels en leidingen. In de infrastructurele wereld nemen de kabels en leidingen een speciale positie in bij nadeelcompensatie. Niet in alle gevallen ligt bij het vergoeden van schade bij aanpassingen aan kabels en leidingen zal een formele bestuursrechtelijke besluitprocedure ten grondslag. Bij de projecten wordt eerst een uitgebreide administratieve procedure gevolgd met bijbehorende documenten, waarbinnen op een verantwoorde wijze een recht- en doelmatige compensatie van aanpassingskosten kan plaatsvinden. Temeer omdat de berekening van de kosten gebeurt aan de hand van de in dit hoofdstuk opgenomen gestandaardiseerde berekeningsmethodes. Voor het declaratieproces is de Projectovereenstemming (hierna: POS) één van de documenten die hierin van belang is. De POS is het document waarin afspraken zijn vastgelegd over de verdeling en hoogte van verleggingskosten van kabels en leidingen en de planning van werkzaamheden. In de POS kan een voorbehoud worden gemaakt bij meningsverschillen over de vergoedbaarheid van kosten. In die gevallen wordt de formele bestuursrechtelijke procedure gevolgd.

Artikel 7 Begripsomschrijvingen specifiek

De in dit artikel genoemde begripsomschrijvingen spreken grotendeels voor zich. Waar nodig is hieronder een andere toelichting gegeven.

Onder d: voorbeelden van kosten van uit en in bedrijf stellen zijn de extra kosten van personele aard voor de bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten. Ook het afstoppen van leidingen valt onder kosten van uit- en inbedrijf stellen.

Onder e: voorbeelden van materiaalkosten zijn kosten van kabel- of leidingcomponenten, elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, bouwmaterialen, kosten van bouwmaterialen voor gebouwen waarin (delen van) kabel- of leidingsystemen zijn ondergebracht en kosten van het transport van de materialen naar de locatie van het infrastructurele werk van de provincie.

Onder g: voorbeelden van uitvoeringskosten zijn kosten van constructieve (civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische) voorzieningen zoals werkputten, overkluizingen en ondersteuningen die noodzakelijk zijn om de aanpassing mogelijk te maken, of, indien noodzakelijk, de aanraking van het infrastructuurwerk tijdens de aanpassing te voorkomen. Ook kosten voor tijdelijke fysieke voorzieningen (kabel- of leidingverbindingen) die de netbeheerder moet aanleggen en in- en uit bedrijf moet laten stellen in het kader van de aanpassing vallen hieronder. Onder het begrip uitvoeringskosten voor een aanpassing kunnen ook andere maatregelen dan een daadwerkelijke verplaatsing worden verstaan, als blijkt dat die leiden tot geringere maatschappelijke kosten en geen onevenredige afbreuk doen aan het ontwerp of werk. Hierbij kan gedacht worden aan beschermende maatregelen voor beplanting, voorzieningen als overkluizingen, mantelbuizen of andere werkmethoden. Deze omschrijving sluit aan bij de huidige praktijk, waarbij ook andere maatregelen dan verlegging toepassing vinden.

Onder o: vergunning/ontheffing/toestemming/melding: daar waar in hoofdstuk 3 van de beleidsregel de term vergunning is weergegeven, kan ook worden gelezen een ontheffing, toestemming en/of melding, afhankelijk van de periode waarop de betreffende situatie betrekking heeft. Zo komt het voor dat op grond van voorgaande versies van de omgevingsverordening of andere grondslagen dan de omgevingsverordening andere instrumenten zijn ingezet om een werk of activiteit toe te staan. De provincie schaart deze verschillende typen van het toestaan van een werk of activiteit onder dezelfde noemer.

Artikel 8 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 3 richt zich specifiek op nadeelcompensatie voor kabels en leidingen. Het tweede lid omschrijft de netwerken die niet onder dit hoofdstuk vallen. Voor ‘openbare’ netwerken als bedoeld in de Telecommunicatiewet die moeten worden gedoogd, zijn rechten en verplichtingen voor de netbeheerders en de gedoogplichtige vastgelegd in Hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet. Ook netwerken waarvoor toestemming ontbreekt vallen niet onder deze beleidsregel. Voor deze netwerken geldt meestal het adagium ‘liggen om niet, verleggen om niet’.

Artikel 9In aanmerking te nemen aanpassingskosten

Met de term ‘benodigde’ werkelijke kosten wordt hier bedoeld dat de aanpassingen worden gerealiseerd op basis van een technische adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijke laagste kosten gerealiseerd kan worden.

Lid 1 Kostencomponenten

In het eerste lid zijn de kostencomponenten genoemd die voor vergoeding in aanmerking komen. Bij de omschrijving van die componenten is aansluiting gezocht bij de landelijke nadeelcompensatieregelingen.

Lid 2 Uitgesloten kostencomponenten

In het tweede lid is onder sub a opgenomen dat vermogens- en inkomensschade van derden als gevolg van de aanpassing niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Bij nadeelcompensatie is geen sprake van een door de provincie af te nemen dienst of prestatie. Daarom is in sub b opgenomen dat BTW geen onderdeel uitmaakt van de te verrekenen kosten.

Lid 3 Vergoeding van kosten van niet noodzakelijke aanpassingen

In het derde lid is bepaald dat er recht op vergoeding van de door de netbeheerder gemaakte kosten bestaat voor dat deel van de aanpassing dat achteraf niet noodzakelijk was. Incidenteel kan zich de situatie voordoen dat tijdens het projectproces er omstandigheden zijn die leiden tot aanpassing van het infrastructurele project, waardoor achteraf de aanpassing niet noodzakelijk was. Bij de vergoeding van de kosten kan op grond van artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht verrekening van voordelen plaatsvinden. Denk hierbij aan het vervangen van een oude kabel of leiding of het vergroten van de capaciteit bij vervanging.

Artikel 10 Berekening schadevergoeding (algemeen)

In artikel 10, het algemene artikel voor de berekening van de hoogte van schadevergoeding staan algemene uitgangspunten voor de berekening van de schade die van toepassing zijn afhankelijk van de omstandigheden en het type kabel of leiding. In artikel 11 staat de wijze van berekening specifiek per type kabel of leiding, zoals een langsleiding, een kruisende leiding en een buitenleiding.

Lid 1 algemeen

In het eerste lid staan de aspecten genoemd die een rol kunnen spelen bij de berekening van de hoogte van de schadevergoeding.

Lid 2 Bepalen liggingsduur

In het eerste lid is vergoedbaarheid gekoppeld aan de datum van bekendmaking van de vergunningverlening als begin en het intrekkings- of wijzigingsbesluit als het eindpunt. Dit is relevant, omdat de liggingsduur van een kabel of leiding bepalend is voor de mate van vergoedbaarheid van de kosten. Naast de provincie kan het voorkomen dat vergunningverlening heeft plaatsgevonden door een (van de) rechtsvoorganger(s) van de provincie, bijvoorbeeld als een Rijksweg is overgedragen aan de provincie.

Lid 3 Nieuw voor oud

Deze aftrek heeft als achtergrond dat een netbeheerder door de aanpassing niet in een voordeliger positie geraakt dan voor de aanpassing. Zo zal de vergoeding van een kabel waarvan de levensduur er bijna op zit vrijwel nihil zijn. Deze aftrek zal in de praktijk niet aan de orde zijn bij langsleidingen, omdat de vergoeding voor dit soort leidingen, zoals volgt uit bijlage 1 bij artikel 11, geldt voor maximaal 20 jaar bij leidingen in de natte infrastructuur na eerste aanleg en het merendeel van dergelijke leidingen hebben een levensduur die langer is dan die 20 jaar. In dat geval volgt er dus géén aftrek maar wordt alleen het maximale bedrag op grond van bijlage 1 toegekend.

Lid 4 kwantificeerbare voordeeltoerekening

Dit uitgangspunt hangt samen met hetgeen bij lid 3 is aangegeven. Indien door een verlegging de capaciteit van de leiding toegenomen is, de leiding meer druk kan verdragen, een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voor zover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud dan is redelijk dat de hoogte van de kosten van een verlegging daarmee wordt gecorrigeerd. Een netbeheerder moet niet slechter worden van een aanpassing maar ook niet beter.

Lid 5 Vergoeding op basis van het onteigeningsrecht

In dit artikellid zijn de kabels en leidingen genoemd die niet onder het publiekrecht vallen. Voor vergoeding wordt in deze gevallen het onteigeningsrecht toegepast waarbij meestal sprake is van volledige vergoeding van de vier kostencomponenten, maar waarbij ook rekening kan worden gehouden met de bepalingen in Titel 4.5 Algemene wet bestuursrecht. In deze gevallen wordt voor de vergoeding meestal een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten.

Artikel 11 Berekening hoogte schadevergoeding (specifiek)

In dit artikel wordt specifiek per type kabel en leiding beschreven op welke wijze de berekening plaats vindt.

Lid 1 langsliggende kabels en leidingen

Onder sub b en sub c zijn de voorzienbaarheidstermijnen van 10 en 20 jaren voor respectievelijk langsliggende kabels en leidingen in de droge en langsliggende kabels en leidingen in de natte infrastructuur geregeld. De eerste vijf vindt volgens sub a vergoeding plaats van alle volledige, werkelijk gemaakte aanpassingskosten, ongeacht of deze in droge of natte infrastructuur liggen. Daarna neemt de vergoeding per maand af met een procentuele vergoeding zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze beleidsregel waar sub d naar verwijst en die een onderscheid maakt tussen ligging in de droge dan wel in de natte infrastructuur. Dit onderscheid is gebaseerd op het feit dat de dynamiek en daarmee de kans op een verstoorde ligging in de provincie Zeeland voor wegen groter is dan voor vaarwegen. Bij wegen zal een netbeheerder eerder rekening moeten houden dat er aanpassingen in de toekomst komen dan bij vaarwegen.

Als de netbeheerder niet kan aantonen dat de kabel of leiding korter dan 10 respectievelijk 20 jaren in het betreffende beperkingengebied is gelegen, bestaat geen recht op nadeelcompensatie. De voorzienbaarheidstermijnen zijn algemeen geaccepteerd voor infrastructuur van decentrale overheden. De achterliggende gedachte is dat het normaal maatschappelijk risico toeneemt, naarmate de leeftijd van de vergunning/ontheffing vordert.

Lid 2 kruisende kabels en leidingen

Voor de berekening van de schade bij aanpassing van kruisende kabels en leidingen is niet de liggingsduur bepalend, maar de technische levensduur zoals aangeven in bijlage 2 bij deze beleidsregel. Daarbij worden alleen de kosten voor ontwerp en begeleiding en uitvoering vergoed. Dit omdat bij kruisende leidingen de provincie en de netwerkbeheerder op elkaar zijn aangewezen en bij langsliggende leidingen de netbeheerder juist profiteert van de ligging van de provinciale infrastructuur. De achterliggende ratio bij het gemaakte onderscheid tussen langsliggende en kruisende leidingen is dat bij kruisende leidingen er geen bewuste keuze is gemaakt door de aanlegger om ‘mee te liften’ met de provinciale infrastructuur. De vergoeding zal hierdoor doorgaans hoger uitvallen dan die bij een langsligging, ondanks dat niet alle kosten worden meegenomen. Dit wordt als billijk ervaren, daar kabel- en leidingbeheerders in het algemeen niet ontkomen aan het kruisen van waterstaatswerken.

Lid 3 buitenliggende kabels en leidingen

In dit lid is opgenomen dat voor buitenleidingen die liggen op grond van een vergunning voor de vergoeding de regeling van de betreffende overheid van toepassing is. Als die overheid zelf geen nadeelcompensatie- of andere vergoedingsregeling heeft, worden de aanpassingskosten van buitenleidingen vergoed conform het tweede lid van artikel 11, zoals dat geldt voor kruisende leidingen. Het wordt dan redelijk geacht om in openbare grond van wegen en vaarwegen van andere overheden dezelfde criteria te hanteren die gelden voor kruisende leidingen in de beperkingengebieden.

Lid 4 verschillende nadeelcompensatieregelingen

Wanneer sprake is van een aanpassing van een leiding die zowel binnen het beheergebied van de provincie ligt (een kruisende of een langsleiding) als buiten het beheergebied ligt (een buitenleiding) dan dient de vergoeding voor een dergelijke aanpassing opgeknipt te worden in een gedeelte voor binnen het beperkingengebied van de provinciale weg of vaarweg en een gedeelte voor buiten het beperkingengebied. Bij het opknippen en berekenen van de hoogte van de schade zal dit feitelijk door die weg- of vaarwegbeheerder worden gedaan die hierin bevoegd is te besluiten. Bij grootschalige projecten kunnen hierover afspraken worden gemaakt in een samenwerkingsovereenkomst, waarin een praktische werkwijze wordt vastgelegd.

Artikel 12 Voorschot

Een voorschot, of voorlopige vergoeding van ten hoogste 70% van de te verwachten vergoeding van de schade, wordt vastgelegd op basis van een definitief aanpassingsplan, de daarbij horende kostenraming en de op dat moment bekend zijnde rechtsposities. Nadat de aanpassing is afgerond, wordt de definitieve vergoeding vastgesteld aan de hand van de onderling in een project geaccepteerde rechtsposities en de daadwerkelijk door de netbeheerder gemaakte kosten.

Onder netbeheerder wordt in deze beleidsregel verstaan de eigenaar of wettelijk aangewezen beheerder van een netwerk onder wiens verantwoordelijkheid een kabel of leiding wordt aangelegd of beheerd, waaronder ook wordt begrepen degene namens wie een vergunning voor het aanleggen van een leiding wordt aangevraagd.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 13 Intrekking

Vanwege de inwerkingtreding van de Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen Zeeland 2024 kan de Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen (NKL) Zeeland 2014 worden ingetrokken. Naast deze nieuwe beleidsregel is de nieuwe Verordening Nadeelcompensatie provincie Zeeland 2024 relevant voor verzoeken om nadeelcompensatie.

Artikel 14 Overgangsrecht

Bij aanvragen met betrekking tot kabels en leidingen ingediend ná de inwerkingtreding van deze beleidsregel, maar met als grondslag een oorzaak vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregel, is een overgangsbepaling opgenomen die bepaalt dat het oude recht nog 5 jaar na invoering van deze beleidsregel op dergelijke aanvragen van kracht blijft. Hierbij is aansluiting gezocht bij de overgangstermijnen genoemd in de invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

De Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en kabels en leidingen provincie Zeeland 2024 heeft als basis titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en is voor de werking afhankelijk van het moment waarop deze wet in werking treedt, namelijk op 1 januari 2024.