Omgevingsverordening van de provincie Fryslân

Geldend van 15-07-2024 t/m 18-07-2024

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

afspraken bedrijventerreinen

bestuurlijke afspraken tussen provincie en één of meerdere gemeenten over onder meer: ambitieniveau voor de economische ontwikkeling van de regio, profilering van bedrijventerreinen, toekomstbestendig maken en houden van de bestaande voorraad, programmering en herprogrammering van het aanbod aan bedrijventerreinen in relatie tot de vraag naar bedrijventerreinen, en de bijbehorende programmeringsdocumenten.

afspraken kantorenterreinen

bestuurlijke afspraken tussen provincie en één of meerdere gemeenten over onder meer: ambitieniveau voor de economische ontwikkeling van de regio, profilering van kantorenterreinen, toekomstbestendig maken en houden van de bestaande voorraad, programmering en herprogrammering van het aanbod aan kantorenterreinen in relatie tot de vraag naar kantorenterreinen, en de bijbehorende programmeringsdocumenten.

agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het fokken of houden van dieren.

agrarisch bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop op grond van de regels van een omgevingsplan, zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen voor een agrarisch bedrijf zijn toegelaten.

agrarisch hulpbedrijf en agrarische hulpactiviteit

een bedrijf dat, of een activiteit die goederen of diensten levert overwegend aan agrarische bedrijven, of overwegend agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen, grondverzetbedrijven, het houden of verzorgen van dieren, grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, met uitzondering van landbouwmechanisatiebedrijven met als hoofdactiviteit de verkoop van landbouwvoertuigen.

agro-locatie

een cluster van agrarische bedrijven, of agrarische hulpbedrijven, met bijbehorende voorzieningen.

ammoniakemissie

emissie van ammoniak, uitgedrukt in kg NH3 per jaar.

bebouwing

gebouwen en andere bouwwerken.

bebouwingscluster

een vlakvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, bij een kruispunt van wegen of vaarwegen dan wel een kruispunt van weg en spoorweg in het landelijk gebied.

bebouwingslint

een lijnvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, langs een weg of vaart in het landelijk gebied met geringe afstanden tussen de bouwpercelen.

bedrijf

geheel van activiteiten gericht op de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid, waaronder niet begrepen een horecagelegenheid of maatschappelijke voorziening.

bedrijfsgebonden reclamemast

een reclamemast voor de diensten of producten van een of enkele bedrijven die op of aangrenzend aan het perceel waarop de reclamemast staat, aanwezig zijn.

bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de verblijfs-recreatieve functie daadwerkelijk sprake is van kort verblijf met als focus toeristische overnachtingsmogelijkheden.

bedrijfsterrein of bedrijventerrein

een cluster van aaneengesloten percelen voor meerdere bedrijven en dienstverlenende functies met de daarbij behorende voorzieningen.

bedrijventerreinenplan

een door de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders vastgesteld, gemeentelijk of intergemeentelijk plan waarin de behoefte, fasering, aanleg en invulling van bedrijventerreinen voor een bepaalde periode binnen een of meerdere gemeenten is aangegeven en dat tot stand is gekomen in onderlinge afstemming met gemeenten in een regio.

beeldverstorende bebouwing

bebouwing die door de staat waarin ze verkeert of door de verschijningsvorm, een negatieve invloed heeft op de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten in de omgeving.

beheergebieden

natuurgebieden, meestal graslanden met natuurlijke waarden die in agrarisch gebruik zijn, die onderdeel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland maar waarvoor minder strenge regels zijn opgenomen.

belanghebbende

degene die belanghebbend is bij een besluit tot toekenning van de schadevergoeding als bedoeld in artikel 13.3c, tweede lid van de wet.

beperkingengebied

het bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.

beperkingengebied-activiteit

activiteit binnen een beperkingengebied.

bestaand gebruik en bestaande functies

gebruik dat, respectievelijk functies die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig is respectievelijk zijn, of waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen of gebruik is verleend of een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen of gebruik is ingediend die kan worden verleend.

bestaand stedelijk gebied

het gebied zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied in Bijlage 1.1.

bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig is of waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen is ingediend die kan worden verleend.

bestaande dorpsmolen

een bestaande dorpsmolen als bedoeld in de Omgevingsvisie De Romte Diele, te weten de dorpsmolens:

  • -

    Dearsum (Snitserdyk, nabij kruising N354 en N384)

  • -

    Hitzum (Achlumerweg, 8805 TN)

  • -

    Kubaard (Joarumerleane, 8732 EC)

  • -

    Reahûs (Slyp, 8736 JC)

  • -

    Reduzum (Overijsselsestraatweg, 9008 TS)

  • -

    Skuzum (Brekkerweg, 8755 JK)

  • -

    Ternaard (Het Skoar, 9145 CD)

  • -

    Ternaard (2 x Nesserwei, 9145 CE)

  • -

    Ternaard (Nesserwei, 9145 CH)

  • -

    Ternaard (Mosselbankswei, 9142 VJ Moddergat)

  • -

    Tzum (Laakwerd, 8804 RK)

  • -

    Wiuwert-Britswert (Bessens, 8637 VG Wiuwert)

  • -

    Wommels-Iens (Hegenserleane, 8733 EM, Iens)

  • -

    Wyns-Bartlehiem-Tergrêft (2x Wiereweg 9091 BK Wyns)

bestrijdingsmiddel

bestrijdingsmiddel als bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

BIJ12

uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg.

biodiversiteit

de variabiliteit in organismen uit de gehele wereld, waaronder terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische verbanden waar ze deel van uitmaken; de diversiteit betreft de variatie binnen soorten: genen, tussen soorten en tussen ecosystemen. Te operationaliseren als de rijkdom aan planten- en diersoorten.

Indicatoren soorten van Fries belang:

  • -

    vermeld in de Bijlage van de Vogel- en Habitatrichtlijn;

  • -

    opgenomen in de Rode Lijst met de aanduiding bedreigd of extra bedreigd;

  • -

    Fryslân van buitenproportioneel belang voor de soort;

  • -

    negatieve trend van de populatie.

boskern

een min of meer aaneengesloten houtopstand met in totaal een oppervlakte van circa 5 hectare bos of meer.

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop op grond van de regels van een omgevingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bromfiets

bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid aanhef en onder e van de Wegenverkeerswet.

buitendijks gebied

het gebied dat niet tegen buitenwater wordt beschermd door de primaire waterkering.

buurtwinkelcentrum

een clustering van winkels die geheel of nagenoeg geheel de bewoners van een buurt of wijk waar de winkels zijn gevestigd, primair voorzien van dagelijkse behoeften en in beperkte mate van niet-dagelijkse behoeften.

CEMT-klassen III, IV en Va

de door Conférence Européenne des Ministres de Transport opgestelde indeling van binnenvaartschepen in aantal standaardtypen. De klasse waartoe een vaarweg behoort, is afhankelijk van het grootste standaardschip dat die vaarweg kan bevaren.

circulaire economie

een economisch systeem van gesloten kringlopen waarin grondstoffen, onderdelen en producten hun waarde zo min mogelijk verliezen, hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt en systeemdenken centraal staat.

complex van recreatiewoningen

een terrein volgens de inrichting bestemd om meerdere recreatiewoningen in samenhang te plaatsen of geplaatst te houden, inclusief bijbehorende gemeenschappelijke faciliteiten.

dagrecreatieve inrichting

een inrichting, anders dan een verblijfsrecreatieve inrichting of een jachthaven, waar de mogelijkheid wordt geboden om te recreëren zonder er te overnachten.

dakturbine

een kleine windturbine zonder mast, geplaatst op het dak van een gebouw.

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

dienstverlening

activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.

diercategorie

diercategorie als bedoeld in de regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij zoals deze gold direct voor inwerkingtreding van de Omgevingswet.

dierenverblijf

al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden.

dierlijke- of andere meststof

hetgeen daaronder wordt verstaan in de Meststoffenwet.

dierplaats

deel van een huisvestingssysteem, bestemd voor het houden van één dier.

drinkwaterbedrijf

bedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet.

dunnen

vellen dat geschiedt als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand.

emissiefactor

ammoniakemissie per dierplaats conform de Regeling ammoniak en veehouderijen, zoals deze luidde direct voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, behorende bij een daarbij aangewezen diercategorie en huisvestingssysteem.

erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, werelderfgoed

op het grondgebied van Nederland gelegen cultureel en natuurlijk erfgoed dat op grond van het Werelderfgoed-verdrag is opgenomen in de Lijst van het Werelderfgoed.

evaluatieverslag

een verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming.

exoten

dieren of planten van soorten die niet van nature in Nederland voorkomen of voorkwamen en die door menselijk handelen terecht zijn gekomen in de Nederlandse natuur of dat in de nabije toekomst dreigen te doen.

FAMKE

de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra, zoals deze laatstelijk door gedeputeerde staten is vastgesteld.

faunabeheereenheid

faunabeheereenheid als bedoeld in artikel 8.1 van de wet. Binnen een provincie zijn er een of meer faunabeheereenheden. Een faunabeheereenheid stelt voor haar werkgebied een faunabeheerplan vast. Het faunabeheerplan heeft goedkeuring nodig van gedeputeerde staten van de provincie waarin het werkgebied van de faunabeheereenheid is gelegen.

faunabeheerplan

faunabeheerplan als bedoeld in 8.1 van de wet.

Friese boezem

het aaneengesloten stelsel van meren, kanalen, vaarten, gemalen en spuisluizen met eenzelfde waterpeil, dat een aanzienlijk deel van Fryslân beslaat.

ganzenfoerageergebieden

het geometrisch begrensd gebied bestaande uit meerdere landbouwpercelen zoals aangegeven op de kaart Ganzenfoerageergebieden in Bijlage 5.3, waar overwinterende beschermde inheemse ganzen jaarlijks ongehinderd kunnen foerageren gedurende de periode van 1 november tot 1 april.

Gastvrij Fryslân

Een toeristische ontwikkeling van Fryslân waarbij alles draait om slimme groei van toerisme, conform de beleidsnota Gastvrij Fryslan 2028, vastgesteld door provinciale staten op 22 april 2020, zodanig dat toerisme zorgt voor een prettige en gezonde woon- en leefomgeving, een bijdrage levert aan behoud van natuur- en cultuurerfgoed en toekomstbestendige banen. Dit vertaalt zich onder andere in het inzetten op toeristen die geïnteresseerd zijn in de kwaliteit en identiteit van de provincie, meer jaarrond bezoek in plaats van pieken, en meer bezoek verspreid in heel Fryslân. Het gaat vooral om toerisme gericht op het aanvullen en complementeren van het bestaande aanbod zodanig dat welvaart en welzijn vergroot worden.

gebiedsnormenkaart

een door het dagelijks bestuur van het Wetterskip vastgestelde kaart waarop per gebied een of meer normen voor de kans op overstroming zijn toegekend.

gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een productiegerichte paardenhouderij, en waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter, amazone, of menner inclusief de bijbehorende huisvesting van paarden; hierbij ligt de nadruk op het recreatieve en sportieve aspect van paardrijden.

geluidsapparaat en geluidstoestel

apparaat of toestel bestemd of mede bestemd voor het voortbrengen van geluid.

geluidsproductieplafond

de maximaal toegestane geluidproductie op een vast fictief referentiepunt op korte afstand van de geluidbron.

geohydrologische effecten

effecten die via het diepe grondwater optreden, zoals daling van de grondwaterstand en het afnemen van kwel.

gesloten bodemenergiesysteem

bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 1.1 juncto Bijlage 1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

gesloten stortplaats

een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer.

gezondheid

gezondheid van de mens wordt in de praktijk bepaald door vier factoren: erfelijkheid, leefstijl, de gezondheidszorg en het leefmilieu. De Omgevingswet is gericht op het beschermen van de gezondheid van de mens door middel van bescherming van het leefmilieu.

glastuinbouwbedrijf

een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt.

griend

teelt van griendhout; het betreft hierbij het periodiek afzetten van uitlopers van meestal wilgen, wilgentenen, voor bijvoorbeeld waterbouwkundige werken en consumptief vlechtwerk.

groepsaccommodatie

een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, bestemd voor verblijfs-recreatieve doeleinden.

grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegronds-tuinbouw, fruitteelt en boomteelt, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijven.

grondgebonden veehouderij

een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering.

grondwater

water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen.

grondwaterbeschermingsgebied

gebied zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder c van de wet.

grondwaterlichaam

samenhangende grondwatermassa.

grondwateronttrekker

de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 13.4, tweede lid van de wet.

Grutsk op ’e Romte

Grutsk op é Romte, Structuurvisie 2014 zoals vastgesteld door provinciale staten op 26 maart 2014, met bijbehorende bronnen: Cultuurhistorische Kaart, Landschapstypenkaart en Wordingsgeschiedenis van Fryslân.

gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat waarvoor geldt dat:

  • -

    het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;

  • -

    de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en

  • -

    de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is.

gunstige staat van instandhouding van een soort

staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:

  • -

    uit populatie-dynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en

  • -

    het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en

  • -

    een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.

habitat van een soort

door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft.

Habitatrichtlijn

richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992 L 206).

hakhout

beheersvorm van daarvoor geschikte boomsoorten. Hierbij worden de bomen periodiek afgezet op een hoogte van circa 20-30 centimeter, waarna deze weer uit kunnen lopen op de stobben, de zogenaamde slapende ogen.

herbeplanten

door aanplant, bezaaiing of natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

herstructurering

het proces waarbij verouderde woonwijken, bedrijventerreinen en recreatieterreinen opnieuw worden ingericht en waarbij de bestaande functie van het terrein gehandhaafd blijft.

hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

houtopstand

zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die:

  • -

    een oppervlakte grond beslaat van tien are of meer, of

  • -

    bestaat uit een rijbeplanting die twintig of meer bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

huisvestingssysteem

gedeelte van een dierenverblijf, waarin dieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden.

IBC bouwstof, grond, baggerspecie, achtergrondwaarde en kwaliteitsklasse wonen

hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit bodemkwaliteit.

infiltratie

in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater.

ingrijpdiepte

minimale diepte van een vaarweg, die alleen incidenteel mag worden overschreden.

inheemse soort

houtopstand waarvan Nederland, al dan niet gedeeltelijk, behoort tot het natuurlijke verspreidingsgebied daarvan, als bedoeld in afdeling 5.7 van de verordening.

instandhouding

geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding.

instandhoudingsdoelstellingen

instandhoudingsdoelstellingen als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid van de wet.

IPPC-installatie

installatie als bedoeld in artikel 3, onder 3, van de Richtlijn industriële emissies, voor zover daarin een activiteit als bedoeld in Bijlage I bij die Richtlijn wordt verricht.

isohypsen

lijnen die een aantal punten met dezelfde waarden van hoogte of temperatuur verbinden.

jacht

bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van dieren van soorten, genoemd in artikel 8.3, vierde lid van de wet, en het doen van pogingen daartoe, in een jachtveld, in overeenstemming met de regels over de uitoefening van de jacht, gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, onder k van de wet.

jachthaven

haven, met bijbehorende voorzieningen, waar in hoofdzaak pleziervaartuigen een ligplaats innemen.

jachthouder

degene die op grond van artikel 8.3 van de wet gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in een jachtveld.

kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan, een huifkar, of naar de aard daarmee vergelijkbare kampeermiddelen, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

kampeerplaats

een plaats bestemd voor het plaatsen van een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan, of een tenthuisje geen recreatiewoning zijnde.

kampeerterrein

een terrein met kampeer plaatsen, inclusief de bij het terrein behorende gemeenschappelijke faciliteiten, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein.

kantoor

gebouw of voorziening voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten.

kantorenterrein

een cluster van aaneengesloten percelen voor meerdere kantoren met de daarbij behorende voorzieningen.

karakteristiek van omgeving, kern, landschap, functioneel

elementen in of fysieke kenmerken van de omgeving van een functie of van een gebouw, die medebepalend zijn voor de fysieke, esthetische of functionele kwaliteit van het gebied.

karakteristieke gebouwen

een gebouw met zodanige kenmerken of een zodanige verschijningsvorm, dat het een positieve invloed heeft op de landschappelijke of cultuurhistorische kernkwaliteiten in de omgeving, of typerend en gezichtsbepalend is voor een zekere historische tijdsperiode. Het betreft in ieder geval gebouwen die zijn opgenomen op de monumentenlijst van rijk of gemeente, en gebouwen die in een omgevingsplan zijn opgenomen in een inventarisatie van aanwezige karakteristieke gebouwen.

kern

een stad of dorp, begrensd als bestaand stedelijk gebied.

kernwinkelgebied

het aaneengesloten gebied in een kern dat als het belangrijkste winkelcentrum van de kern kan worden aangemerkt, zowel wat betreft aantal winkels als winkelassortiment.

kleine windturbine

een installatie of bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind,

  • -

    met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40m² en een maximale wiek van ongeveer 3,5 m;

  • -

    met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines met een verticale as.

kleinschalig kampeerterrein

een terrein in een kleinschalige opzet met kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen, inclusief de bij die kampeermiddelen behorende gemeenschappelijke faciliteiten, waar buiten het toeristisch seizoen alleen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn die op dat moment in gebruik zijn ten behoeve van recreatief nachtverblijf

kleinschalige recreatieve voorzieningen

recreatieve voorzieningen die worden aangeboden als ondergeschikte nevenfunctie bij een hoofdfunctie op een bouwperceel, zoals een kleinschalig kampeerterrein, een kleinschalige jachthaven, logies, groepsaccommodaties, recreatiewoningen, trekkershutten, dag-recreatieve inrichtingen.

kringlooplandbouw

een vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van stoffen gesloten is. Dit betekent dat alle stoffen die door de landbouw uit een gebied verdwijnen ook weer terug worden gebracht in het gebied.

kronendak

totaal van kruinen van een naast of bij elkaar staande houtopstand.

kustfundament

het gebied op een Waddeneiland dat de primaire waterkering en het bijbehorende duingebied omvat, zoals aangegeven in artikel 5.39 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

kwetsbare gewassen

na 1 augustus volledig nieuw ingezaaide percelen gras van minimaal 1 hectare en percelen met nog oogstbare akker- en tuinbouwgewassen. In de zin van de in deze verordening voorziene vergunningvrije activiteiten voor verjagen van ganzen met ondersteunend afschot worden overjarig gras (ingezaaid voor 1 augustus), doorgezaaid gras, afvang-gewassen op geoogste maispercelen, oogstresten en groenbemesters niet beschouwd als kwetsbare gewassen.

landbouw

akkerbouw, weidebouw, veehouderij, tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen- en elke andere vorm van bodemcultuur in Fryslân.

landbouwgronden

gronden met een agrarische functie waarop een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd, voor zover deze geen onderdeel uitmaken van een bouwperceel, met uitzondering van gronden die in gebruik zijn geweest met als functie vuilstortplaats.

landelijk gebied

het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied.

landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten

de landschappelijke en cultuurhistorische samenhangende structuren en elementen van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van de bijbehorende adviezen, zijn omschreven in de Structuurvisie Grutsk op ’e Romte en zijn weergegeven op de daarbij behorende kaarten.

landschapsversterking

het bijdragen aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van een gebied door het toevoegen of verwijderen van landschappelijke elementen, de renovatie van waardevolle bebouwing, het gebruik maken van vernieuwende architectuur en de sloop van beeldverstorende bebouwing.

lijst A

lijst van vaarwegen in beheer bij gedeputeerde staten van de provincie Fryslân, met aanduiding van naam, te onderhouden profiel, en aanduiding op kaart.

lijst B

lijst van vaarwegen in beheer bij andere op lijst B genoemde bestuursorganen niet zijnde bestuursorganen van het Rijk, de provincie of het waterschap, met aanduiding van naam, te onderhouden profiel, en aanduiding op kaart.

lijst C

lijst van vaarwegen in beheer bij het Dagelijks Bestuur van het waterschap, met aanduiding van naam, te onderhouden profiel, en aanduiding op kaart.

Lijst D

lijst van Friese Meren in beheer bij gedeputeerde staten van de provincie Fryslân.

lozing in de bodem

het definitief in de bodem brengen van vloeistoffen.

maaiveld

de gemiddelde hoogteligging van de gronden ter plaatse van en direct grenzend aan een voorgenomen ontgronding.

maatgevend schip

het grootste schip, dat de betreffende vaarweg vlot en veilig kan bevaren en bepalend is voor de klasse van de vaarweg en de daarin gelegen kunstwerken. De vaarwegbeheerder stelt de afmetingen van het maatgevend schip vast.

maatgevende Hoge Waterstand of MHWS

de maatgevende hoge waterstand voor de beroepsvaart is de waterstand, die één procent van de tijd wordt overschreden, gemeten over een langjarige periode van tenminste 10 jaar. Voor de recreatievaart is dit twee procent in het zomerhalfjaar.

maatgevende Lage Waterstand of MLWS

de maatgevende lage waterstand voor de beroepsvaart is de waterstand, die één procent van de tijd wordt onderschreden, gemeten over een langjarige periode van tenminste 10 jaar. Voor de recreatievaart is dit twee procent in het zomerhalfjaar.

masthoogte van een windturbine

hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de wieken-as van de windturbine.

maximale emissiewaarde

ammoniak-emissie per dierplaats, die ingevolge het Besluit emissiearme huisvesting, zoals deze luidde direct voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij een diercategorie ten hoogste mag plaatsvinden.

meetcyclus

door de vaarwegbeheerder te hanteren meetcyclus waarmee periodiek kan worden bepaald hoe diep een vaarweg is.

melder

degene die de melding als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de wet doet.

melkrundvee

melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest, en vrouwelijk vleesvee ouder dan twee jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.

melkrundveehouderij

veehouderij die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het bedrijfsmatig houden van melkrundvee.

mestbewerking

de behandeling van dierlijke mest zonder veranderingen aan de samenstelling van het product teweeg te brengen, zoals mengen, roeren, homogeniseren, verhitting of het verwijderen van vreemde objecten.

mestvergisting

toepassing van procestechnieken gericht op het opwekken van energie uit mest of andere organische stoffen.

mestverwerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, co-vergisting, vergisting of indamping van mest.

milieubeschermingsgebied

gebied waarin de kwaliteit van één of meerdere milieuaspecten bijzondere bescherming behoeft, zoals een stiltegebied en waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.

mobiele kampeermiddelen

toercaravans, vouwwagens, campers, tenten en vergelijkbare kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans en andere permanent aanwezige kampeermiddelen zoals huifkarren en tenthuisjes.

motorrijtuig

motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid aanhef en onder c van de Wegenverkeerswet.

Natura 2000-gebied

gebied dat:

  • -

    door de bevoegde autoriteit van het land waarin het gebied is gelegen is aangewezen als speciale beschermingszone, ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onder a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn of de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn, of

  • -

    is opgenomen op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

Natuurbeheerplan

het Natuurbeheerplan zoals laatstelijk vastgesteld door gedeputeerde staten.

natuurbouw

inrichtingsactiviteiten zoals uitgeoefend door een met de zorg daarvoor belast orgaan in als zodanig bij omgevingsplan aangewezen natuurgebieden.

natuurlijke habitat

geheel natuurlijke of half natuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken.

natuurlijke verjonging

een op natuurlijke wijze verkrijgen van een nieuwe houtopstand, al dan niet met toepassing van technische- of beheermaatregelen om de natuurlijke verjonging van de gewenste soort op een gewenste plaats in de gewenste dichtheden te krijgen.

natuurnetwerk Nederland

een samenhangend stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, zoals vastgelegd in Bijlage 2.4 op de kaart natuurnetwerk Nederland.

nazorgplan

een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d, van de Wet bodembescherming.

nazorgvoorziening

de voorziening ter bescherming van het milieu, als bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer.

niet bedrijfsgebonden reclamemast

een reclamemast voor de diensten of producten van een of enkele bedrijven die niet op of aansluitend op het bouwperceel van het betreffende bedrijf of de betreffende bedrijven staat.

niet-grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

nieuw gebruik

het veranderen van gebruik van grond of bebouwing, anders dan het vervangen van bestaand gebruik door gebruik van gelijke aard, omvang en karakter.

nieuwe bebouwing

het oprichten van bebouwing, anders dan het vervangen van bestaande bebouwing door bebouwing van gelijke aard, omvang en karakter.

nieuwe functie

het veranderen van een functie, anders dan het vervangen van een functie door een functie van gelijke aard, omvang en karakter.

normen

normen voor een vaarweg bestaande uit vaarwegdiepte, ingrijpdiepte, onderhoudsdiepte, vaarwegbreedte, vrije doorvaarthoogte en beheergrenzen; zoals per vaarweg nader aangeduid op lijst A, lijst B, lijst C en lijst D.

omgevingskwaliteiten

de omgevingskwaliteiten omvatten aspecten zoals:

  • -

    cultureel erfgoed;

  • -

    beeldkwaliteit van bouwwerken en stedenbouwkundige kwaliteit;

  • -

    kwaliteit van natuur, cultuurhistorie en landschap, inclusief openheid, donkerte, stilte en rust;

  • -

    kwaliteit van het watersysteem;

  • -

    kwaliteit van het verkeers- en vervoerssysteem;

  • -

    kwaliteit van de bodem;

  • -

    het netwerk van dorpen en steden met voldoende voorzieningen en verschillende woon- en werkmilieus;

  • -

    milieuhygiëne;

  • -

    gezonde en veilige leefomgeving.

omgevingsplan

een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de wet.

omgevingsplanactiviteit

activiteit, inhoudende:

omgevingstafel

een werkwijze waarbij alle partijen die een belang of deskundigheid vertegenwoordigen rondom de ruimtelijke ontwikkeling, voorafgaand met elkaar om tafel gaan om:

  • -

    te komen tot de juiste locatiekeuze en een goede ruimtelijke inpassing;

  • -

    te werken aan acceptatie;

  • -

    te komen tot een integrale oplossing waarin alle belangen samenkomen;

  • -

    het initiatief vervolgens verder te brengen.

omgevingsvergunning

een omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van de wet.

onderhoud van een vaarweg

het onderhoud van een vaarweg omvat het houden van de vaarweg op het vastgestelde profiel, en het schoonhouden van de vaarweg, met inbegrip van het verwijderen van vuil en waterplanten.

onderhoudsdiepte

de vastgestelde diepte tot waarop gebaggerd moet worden bij periodiek groot onderhoud, ook wel baggerdiepte genoemd.

ondersteunend afschot

het doden van dieren ter verjaging van deze dieren uit een gebied of van percelen waar ze schade veroorzaken, dreigen te veroorzaken, of hebben veroorzaakt, waarbij gebleken is dat andere verjagingsmethoden niet het gewenste effect hebben gesorteerd.

onttrekking

onttrekken van grondwater met een onttrekkingsinstallatie.

open bodemenergiesysteem

bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 1.1 juncto Bijlage 1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

oppervlaktewaterlichaam

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, en flora en fauna.

oppervlaktewaterpeil

de na te streven waterstand ten opzichte van een bepaald referentieniveau, zoals de waterbeheerder dat volgens een daarvoor genomen besluit dient te handhaven.

opstelling voor zonne-energie

een samenstel van bouwwerken op het maaiveld, op daken of op water, voor het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon.

overige vaarwegen

elk binnen de provincie gelegen water dat openstaat voor het openbaar scheepvaartverkeer, voor zover niet vermeld op lijst A, lijst B, lijst C of D.

overlast

ernstige hinder veroorzaakt door dieren. Wat precies onder overlast mag worden verstaan hangt af van het beschermingskader van de diersoort in kwestie.

perceel

een kadastraal perceel, en ook een gedeelte van een zodanig perceel.

perifere detailhandel

detailhandel die wat betreft volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande winkelcentra, zoals:

  • -

    detailhandel in brandbare of explosiegevaarlijke stoffen;

  • -

    detailhandel in auto’s, boten, caravans en tenten, keukens, badkamers, meubelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, tuincentra-artikelen, plant- en dierbenodigdheden, fietsen en auto-accessoires en supermarkten;

  • -

    detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van industrie en ambacht in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen.

polderdijk

een boezemkade bij een polder waar het maaiveld lager is dan het normale waterpeil in de boezem: het betreft een kleine dijk van zo’n één tot twee meter hoog gezien vanuit de polder. De boezemkaden zijn kleine dijken die lager gelegen polders beschermen tegen overstroming vanuit de boezem, net zoals normale dijken dit doen voor overstroming vanuit zee of rivieren.

productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend en waar alleen of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

profiel

kenmerken waaraan een vaarweg moet voldoen bestaande uit het samenstel aan normen.

projectprocedure

procedure als bedoeld in afdeling 5.2 van de wet.

provinciale weg

een weg die wordt beheerd en onderhouden door de provincie Fryslân.

rechthebbende
  • -

    de gebruiker, of, bij ontstentenis van deze, de eigenaar, met dien verstande, dat wanneer de gronden in vruchtgebruik, erfpacht of opstal zijn uitgegeven, de zakelijk gerechtigde voor de eigenaar in de plaats treedt.

  • -

    in geval van inscharing geldt als rechthebbende degene, bij wie het vee in de weide is gebracht.

reconstrueren

het aanbrengen van wijzigingen op of aan een weg, parkeergelegenheid, terrein voor zover dit, al dan niet tijdelijk, voor gemotoriseerd verkeer openstaat, waterweg of spoorweg, die verandering brengt in de bestaande of te verwachten risico’s voor de grondwaterkwaliteit, met uitzondering van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, zoals bedoeld in afdeling 4.5 van de omgevingsverordening.

recreatieve voorziening

een dag-recreatieve voorziening, een kampeerterrein, een complex recreatiewoningen, of een jachthaven.

recreatiewoning

een gebouw of een drijvend bouwwerk of een deel daarvan, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor verblijfs-recreatieve bewoning door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

regionale wateren

watersystemen of onderdelen daarvan die niet in beheer zijn bij het Rijk, als bedoeld in artikel 1.1 juncto Bijlage 1 van de wet.

regionale waterkering

de voormalige zeedijken en de boezemkaden zoals aangegeven in artikel 3.2 en op de kaart Regionale Waterkeringen in Bijlage 3.1 behorende bij de omgevingsverordening.

regionale woningbouwafspraken

bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten over de regionale kwantitatieve en kwalitatieve afstemming van gemeentelijke woningbouwplannen, gebaseerd op de regionale indicatieve woningbehoefte volgens de door de provincie vastgestelde bevolking- en huishoudensprognose.

ruimtelijk inrichtingsplan

een plan waarin alle ruimtelijke zaken samenkomen in een weloverwogen en integraal ontwerpplan met als doel een optimale invulling van de locatie te bewerkstelligen waarbij de omgevings-kwaliteiten van het gebied behouden blijven en zo mogelijk verder ontwikkeld worden, of nieuwe omgevingskwaliteiten in het gebied ontwikkeld worden.

saneringsplan

een plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming.

schade

de inkomensderving of de vermindering van de waarde van een onroerende zaak als begrepen in de regeling van nadeelcompensatie in afdeling 15.1 van de wet.

schade veroorzaakt door beschermde diersoorten

al dan niet economische schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten aan gewassen, vee, veehouderijen, bossen, visserij, viswateren of andere vormen van eigendom die niet tot het normale bedrijfsrisico behoort. Belangrijke of ernstige schade is economische schade die door een onafhankelijke instelling, zoals een faunafonds wordt getaxeerd als bovenmatig bedrijfsrisico.

schadelijke stof

stof, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval kan worden verwacht dat ze, op of in de bodem gebracht of gerakend, de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen.

schuilgelegenheid voor het hobbymatig houden van dieren

een gebouw of bouwwerk dat noodzakelijk is voor het schuilen van dieren in verband met het welzijn van de dieren.

slaapplaats ganzen

een in het water gelegen plek waar de ganzen tijdens de nachtelijke uren verblijven.

staat van instandhouding van een soort

effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied, zoals bedoeld in artikel 2 van de Habitatrichtlijn.

stedelijke functies

functies die gekoppeld zijn aan het functioneren van kernen, zoals dorpen en steden, waaronder worden verstaan woningen, functioneel niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijven, zakelijke en commerciële dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen en sportvoorzieningen, met bijbehorend stedelijk water en groen en bijbehorende infrastructuur en nutsvoorzieningen, daaronder niet begrepen windturbines, opstellingen voor zonne-energie en schuilgelegenheid voor het hobbymatig houden van dieren.

stiltegebied

gebied als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder b van de wet.

streefpeil

de waterstand in de Friese boezem van - 0,52 meter NAP.

taxateur

een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

tenthuisje

een recreatieve verblijfplaats met vaste wanden en een dak van tentzeil dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

terrein beherende organisatie

hieronder vallen Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en It Fryske Gea.

transformatie

het proces waarbij verouderde woonwijken, bedrijventerreinen en recreatieterreinen opnieuw worden ingericht waarbij de bestaande functie wordt omgezet naar een andere functie.

trekganzen

beschermde inheemse ganzensoorten die natuurlijk trekgedrag vertonen en die enkel in de winterperiode in Fryslân verblijven en die buiten deze periode elders, veelal in Noord-Europa, Spitsbergen of Rusland, broeden en daar hun jongen grootbrengen. Op grond van de nota Fryske Guozzenoanpak 2017-2020 volgt dat onder trekganzen in ieder geval worden verstaan: grauwe gans, kolgans, kleine rietgans, rietgans, brandgans, rotgans. Voor zover exemplaren van deze soorten hun natuurlijke trekgedrag hebben verloren en het gehele jaar in Fryslân verblijven geldt voor deze exemplaren dat zij niet worden beschouwd als trekgans.

trekkershut

een gebouw met een enkel-laags constructie voor recreatief verblijf, met een maximum oppervlakte van 40m².

vaarweg

elk binnen de provincie gelegen water dat openstaat voor het openbaar scheepvaartverkeer, voor zover vermeld op lijst A, lijst B, lijst C, of lijst D.

vaarwegbeheer

overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van het profiel van een vaarweg, uitgezonderd het beheer van de sluizen en de bruggen.

vaarwegbeheerder

bevoegde bestuursorgaan van het overheidslichaam dat met het vaarwegbeheer is belast en als zodanig is vermeld op lijst A, lijst B, lijst C, of lijst D.

vaarwegbreedte

minimaal te handhaven en te onderhouden breedte van de bodem van een vaarweg conform het overzicht in de lijsten A, B, C en D.

vaarwegdiepte

minimale diepte van een vaarweg op basis van de diepgang van het maximaal toegestane schip voor de betreffende vaarwegklasse.

vaarwegprofiel

de kenmerken waaraan een vaarweg moet voldoen bestaande uit het samenstel aan normen, zoals vaarwegdiepte, ingrijpdiepte, onderhoudsdiepte, vaarwegbreedte en vrije doorvaarthoogte.

veehouderij

inrichting die tot een krachtens het voormalige artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

vellen

rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben.

Verblijfs-recreatieve inrichting

een kampeerterrein of een complex recreatiewoningen.

verruimde perifere detailhandel

detailhandel buiten of aansluitend op bestaande winkelcentra met een aanbod van niet-dagelijkse goederen waaronder worden verstaan:

  • -

    de hoofdbranches huishoudelijke en luxe artikelen, sport en spel, hobby, speelgoed, media, wit- en bruingoed, doe-het-zelf en wonen.

  • -

    overige detailhandel met uitzondering van de hoofdbranches warenhuizen, kleding en mode, schoenen en lederwaren, juwelier en optiek.

verzadigde bodem

de verzadigde bodem is dat deel van de bodem, inclusief de capillaire zone, waarin de poriën geheel met water zijn gevuld.

Vogelrichtlijn

richtlijn 2009/147/EG van het Europees parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20).

voorbereidingsbescherming

voorbereidingsbescherming met voorbeschermingsregels als bedoeld in afdeling 4.2 van de wet strekt ertoe te voorkomen dat een locatie minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een bepaalde functie die voor die locatie is beoogd.

voormalige zeedijken

categorie regionale keringen die bij doorbraak van een primaire kering een remmend effect hebben op het verloop van een overstroming. Het gaat om de volgende keringen: de Oude Bildtdijk, de dijk van de Holwerterpolder, de dijken van de vroegere Lauwerszee, de Surcher Slaperdijk, de voormalige Zuiderzeedijken tussen Lemmer en Slijkenburg: Grietenijdijk en Statendijk, de Lindedijk en kade tussen Slijkenburg en de Lindesas en de binnendijk op Ameland ten oosten van Ballum.

voorziening

een private of publieke functie die voorziet in een maatschappelijke behoefte, niet zijnde een bedrijf, winkel, horeca of kantoor, zoals een school, zorginstelling, theater, bibliotheek, stadion, sport- of sportveldcomplex, ziekenhuis, of instelling van openbaar bestuur.

water-robuust bouwen

het voldoende hoog of adaptief bouwen zodat bij calamiteiten de schade van een overstroming beperkt blijft.

waterbeheerprogramma

programma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet.

waterkerende gronden

gronden in bebouwd gebied en in het kleigebied, die voldoende hoog gelegen zijn om bescherming te kunnen bieden tegen overstroming, zonder dat daarvoor boezemkades zijn aangelegd.

waterschap

Wetterskip Fryslân, Waterschap Zuiderzeeland of Waterschap Noorderzijlvest, ieder voor zover hun bevoegdheid strekt.

waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

watersysteem

samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewater-lichamen en grondwater-lichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied

zones van milieubeschermingsgebieden die als zodanig zijn aangewezen in Bijlage 4.4 op de kaart Waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden.

weidevogelkansgebied

gebieden zoals vastgelegd op de kaart Weidevogelkansgebieden en weidevogelparels in Bijlage 2.5 , die bestaan uit ruime en open gebieden met een zichtafstand van meer dan 400 meter, met voldoende rust en waarin gevarieerde graslanden liggen die in potentie geschikt zijn voor weidevogels.

weidevogelparel

gebieden zoals vastgelegd op de kaart Weidevogelkansgebieden en weidevogelparels in Bijlage 2.5, die zelfstandige 'parels' vormen buiten de weidevogelkansgebieden en die een hoge weidevogeldichtheid kennen.

weidevogels of boerenlandvogels

grondbroeders die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van agrarische grond zoals grasland en open akker.

Werelderfgoed

cultureel en natuurlijk erfgoed dat wordt beschouwd als onvervangbaar, uniek en van waarde voor de hele wereld, waarvan het van groot belang wordt geacht om te behouden en dat is ingeschreven op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.

werk

een werk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

werken bij vaarwegen

een bouwwerk, een installatie of baggerwerkzaamheden op een provinciale vaarweg of provinciaal meer.

wet

de Omgevingswet.

wezenlijke kenmerken en waarden

aanwezige natuurwaarden en, voor gebieden met een functie natuur, tevens potentiële natuurwaarden en de daarvoor vereiste bodem- en watercondities, voor zover deze natuurwaarden en condities in het licht van de internationale biodiversiteitdoelstellingen relevant zijn, overeenkomstig de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitie-kaart van het Natuurbeheerplan.

wildbeheereenheid

wildbeheereenheid als bedoeld in artikel 8.2 van de wet.

windturbine

een installatie of bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, niet zijnde een kleine windturbine.

winkelcentrum

een aaneengesloten en samenhangend gebied in een bestaande kern met overwegend een winkelfunctie, dat zich manifesteert als buurtwinkelcentrum of kernwinkelgebied.

woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of daarmee gelijk te stellen woonvormen.

wrakingsverzoek

een schriftelijk en gemotiveerd verzoek tot wraking van de adviseur of van één of meer leden van de adviescommissie. Wraking is de verklaring dat een rechter of arbiter onbevoegd of ongeschikt is om over een bepaalde zaak te oordelen. 

zuinig- en meervoudig ruimtegebruik

de Friese ruimte doelmatig en slim benutten, onder andere door verschillende vormen van ruimtegebruik te combineren met het doel om verspilling van ruimte tegen te gaan.

Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.2 Fysieke leefomgeving

Deze omgevingsverordening heeft betrekking op de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving zoals bedoeld in artikel 1 .2 van de Omgevingswet.

Artikel 1.3 Maatschappelijke doelen van de verordening

Deze omgevingsverordening is, met het oog op de doelen genoemd in artikel 1 .3 van de Omgevingswet gericht op:

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid;

  • c.

    het beschermen van het milieu;

  • d.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;

  • h.

    de natuurbescherming;

  • i.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • j.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • l.

    het beheer van infrastructuur;

  • m.

    het beheer van watersystemen;

  • n.

    het beheer van natuurlijke hulpbronnen;

  • o.

    het beheer van natuurgebieden.

Artikel 1.4 Omgevingsplan

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder een omgevingsplan mede verstaan een projectbesluit van gedeputeerde staten.

Afdeling 1.3 Meet- en rekenbepalingen

[Gereserveerd]

HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk omgevingsbeleid

Afdeling 2.1 Inhoudelijke principes

Artikel 2.1 Omgevingskwaliteiten als basis

  • 1

    In een omgevingsplan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de archeologische waarden en de archeologische verwachtingswaarden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de Friese archeologische monumentenkaart extra of van een met de provincie afgestemde gemeentelijke verdiepingsslag.

  • 2

    In een omgevingsplan dat een regeling bevat voor gronden buiten het bestaand stedelijk gebied bevat wordt gemotiveerd op welke wijze het plan rekening houdt met de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals omschreven in Grutsk op ‘e Romte, en het bevat regels die nodig zijn om deze kernkwaliteiten zo veel mogelijk te behouden en te versterken.

  • 3

    Een omgevingsplan dat voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies buiten het bestaand stedelijk gebied bevat voor die functies een onderbouwing van de wijze waarop het plan de omgevingskwaliteiten benut als ontwerpbasis, en het borgt het zorgvuldig situeren en inrichten van nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies op basis van de omgevingskwaliteiten.

Artikel 2.2 Omgevingstafel

Voor een omgevingsplan, dat voorziet in een nieuwe ontwikkeling of nieuwe activiteit buiten het bestaand stedelijk gebied die mogelijk aanzienlijke effecten op de omgevingskwaliteiten heeft, wordt een ruimtelijk inrichtingsplan met behulp van een omgevingstafel opgesteld.

Artikel 2.3 Zuinig en meervoudig ruimtegebruik

Artikel 2.4 Koppelen en verbinden

Een omgevingsplan dat voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat voor die functies een onderbouwing van de wijze waarop nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het plan bijdragen aan één of meerdere opgaven voor de leefomgeving, zoals energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of het versterken van de biodiversiteit, door het maken van slimme combinaties en het benutten van koppelkansen.

Artikel 2.5 Gezond en veilig

  • 1

    Een omgevingsplan, dat voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies, bevat een onderbouwing van de wijze waarop effecten op de gezondheid en veiligheid zijn meegewogen in het plan.

  • 2

    Een omgevingsplan bevat, zo nodig, een onderbouwing van de wijze waarop het plan rekening houdt met het risico op wateroverlast of op overstroming vanuit de Friese boezem, ook gezien vanuit de mogelijkheid van falen van regionale waterkeringen.

  • 3

    Een omgevingsplan stelt regels met het oog op het borgen van water-robuust bouwen indien door de lage ligging van gronden een risico bestaat op overstroming of wateroverlast.

Afdeling 2.2 Stedelijke functies

Artikel 2.6 Bundeling stedelijke functies

In een omgevingsplan mogen op gronden buiten het bestaand stedelijk gebied nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies, indien deze aansluiten op het bestaand stedelijk gebied en wat betreft aard en schaal passen bij de stad of het dorp.

Afdeling 2.3 Wonen

Artikel 2.7 Programmering woningbouw

Een omgevingsplan kan nieuwe woningen bevatten, wanneer deze passen binnen de regionale woningbouwafspraken, of voor zover het gaat om de Waddeneilanden binnen de bilaterale woningbouwafspraken met de afzonderlijke Waddeneilandgemeenten

Afdeling 2.4 Werken

Artikel 2.8 Programmering en kantorenterreinen

Een omgevingsplan kan een nieuw bedrijven- of kantorenterrein bevatten, wanneer deze past binnen de afspraken bedrijventerreinen en afspraken kantorenterreinen.

Artikel 2.9 Niet-agrarische functies buiten bestaand stedelijk gebied

  • 1

    In een omgevingsplan kan de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf maatschappelijke voorziening, horecagelegenheid of vergelijkbare functie buiten het bestaand stedelijk gebied worden toegestaan, tot maximaal 50 procent van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 50 procent van het bestaande functievlak.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid is een uitbreiding met meer dan 50 procent toegestaan, mits:

Artikel 2.10 Nieuwe horecagelegenheden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.6, kan in een omgevingsplanbuiten het bestaand stedelijk gebied een nieuwe horecagelegenheid worden toegestaan, mits:

  • a.

    een behoefte-onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de horecagelegenheid een bijdrage levert aan Gastvrij Fryslân, en

  • b.

    redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van vrijkomende bebouwing, en

  • c.

    de horecagelegenheid qua aard en schaal past bij de omgeving, en

  • d.

    de ontwikkeling een bijdrage levert aan andere opgaven en ambities, zoals herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Afdeling 2.5 Detailhandel

Artikel 2.11 Detailhandel

Artikel 2.12 Detailhandel bij grootschalige voorziening

In afwijking van artikel 2.11, eerste lid kan in een omgevingsplan nieuwe detailhandel worden toegestaan, wanneer deze direct verband houdt met een grootschalige voorziening in een kern en daar een ondergeschikt deel van uitmaakt. De omvang van de detailhandel is afgestemd op de schaal van de kern.

Artikel 2.13 Verruimde perifere detailhandel

In afwijking van artikel 2.11, eerste lid kan in het bestaand stedelijk gebied van Leeuwarden verruimde perifere detailhandel worden toegestaan, mits wordt verantwoord dat dit geen afbreuk doet aan de winkelfunctie van het kernwinkelgebied van Leeuwarden en aan de winkelfunctie van kernwinkelgebieden in de omgeving.

Afdeling 2.6 Recreatie en toerisme

Artikel 2.14 Kleinschalige recreatieve voorzieningen

Artikel 2.15 Recreatieve voorzieningen

Artikel 2.16 Afwijking voor bijzondere nieuwe recreatieve voorzieningen

Artikel 2.17 Bijzondere bepaling Waddeneilanden

In een omgevingsplan waarin een nieuwe of uitbreiding van een recreatieve voorziening op een Waddeneiland is opgenomen, wordt onderbouwd op welke wijze is gezorgd voor stabilisatie van de recreatiedruk op het Waddeneiland.

Artikel 2.18 Permanente bewoning van recreatiewoningen

  • 1

    Een omgevingsplan bevat geen nieuwe mogelijkheden voor permanente bewoning van recreatiewoningen buiten het bestaand stedelijk gebied.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op recreatiewoningen die oorspronkelijk als woning zijn gebouwd.

Artikel 2.19 Transformatie verblijfsrecreatieterrein voor arbeidsmigranten

In afwijking van artikel 2.18 kan een omgevingsplan voorzien in de transformatie van een verblijfsrecreatieterrein voor de huisvesting van arbeidsmigranten, mits:

  • a.

    er aantoonbaar behoefte is aan huisvesting van arbeidsmigranten in de omgeving, en

  • b.

    het verblijfsrecreatieterrein in redelijkheid niet meer geschikt te maken is voor verblijfsrecreatie, maar de bebouwing wel geschikt te maken is voor bewoning, en

  • c.

    de ontwikkeling een bijdrage levert aan andere opgaven en ambities, zoals herstel biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Afdeling 2.7 Landbouw

Artikel 2.20 Agrarische en aanverwante bedrijfsfuncties

Artikel 2.21 Nevenactiviteiten

Bij een grondgebonden agrarisch bedrijf kan een niet-grondgebonden agrarische neventak worden toegestaan, mits de niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten ondergeschikt zijn aan de grondgebonden bedrijfsactiviteiten.

Artikel 2.22 Nevenactiviteiten op het bouwperceel van agrarische bedrijven

  • 1

    Op een bouwperceel van een agrarisch bedrijf kunnen al dan niet aan landbouw nevenactiviteiten plaatsvinden, waarbij:

    • a.

      detailhandel slechts is toegestaan in de vorm van productie-gebonden detailhandel of detailhandel in streekproducten;

    • b.

      bedrijvigheid slechts is toegestaan in de vorm van lichte bedrijvigheid of bij het landelijk gebied passende bedrijvigheid;

    • c.

      activiteiten voor het bewerken, verwerken en vergisten van mest of andere agrarische producten slechts zijn toegestaan als deze ten dienste staan van, of verband houden met de agrarische activiteiten van het agrarisch bedrijf;

    • d.

      voor een ondersteunende tak glastuinbouw, tot maximaal 1.500 m² aan glasopstanden per bedrijf binnen het agrarische bouwperceel kunnen worden toegestaan.

  • 2

    Aan het gebruik en de bebouwing voor de nevenactiviteiten worden zodanige regels gesteld dat deze ondergeschikt blijven aan de agrarische activiteiten en passen in de landelijke omgeving.

  • 3

    Indien bij het vergisten van mest of andere agrarische producten ook mest of agrarische producten afkomstig van andere bedrijven worden vergist, dient die mest of dienen die producten rechtstreeks afkomstig te zijn van bedrijven uit de lokale omgeving.

Artikel 2.23 Agro-locatie

  • 1

    Voor de vestiging van meerdere agrarische bedrijven, agrarische hulpbedrijven of van voorzieningen en installaties voor het bewerken, verwerken en vergisten van mest of andere agrarische producten, kan een nieuwe, goed ontsloten agro-locatie worden ontwikkeld buiten het bestaand stedelijk gebied, mits:

    • a.

      redelijkerwijs geen geschikte locatie voor de functies kan worden gevonden op of aansluitend op een bestaande agro-locatie, een bedrijventerrein, een glastuinbouwlocatie of een terrein voor openbare nutsvoorzieningen in de regio;

    • b.

      de vestiging op een voormalig agrarisch bouwperceel of voormalig bedrijfsperceel niet mogelijk is voor zover het gaat om een agro-locatie voor agrarische bedrijven en agrarische hulpbedrijven;

    • c.

      sprake is van een directe, concrete en lokale behoefte van meerdere bedrijven, en

    • d.

      er een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kringlooplandbouw dan wel circulaire economie.

  • 2

    Landbouwmechanisatiebedrijven met als hoofdactiviteit verkoop van landbouwvoertuigen kunnen in een omgevingsplan worden toegestaan op een agro-locatie, mits deze aansluit op het bestaand stedelijk gebied.

Afdeling 2.8 Overige functies buiten bestaand stedelijk gebied

Artikel 2.24 Hergebruik vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing

  • 1

    In afwijking van artikel 2.6 kunnen nieuwe stedelijke functies buiten bestaand stedelijk gebied in een omgevingsplan worden opgenomen, wanneer sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen, waarbij:

    • a.

      de functie wat betreft aard en schaal passend moet zijn bij de omgeving;

    • b.

      wonen slechts is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen en in aanwezige karakteristieke gebouwen;

    • c.

      in aanvulling op sub b zorgwoningen en woningen voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten en seizoenarbeiders ook zijn toegestaan in niet-karakteristieke gebouwen;

    • d.

      detailhandel alleen is toegestaan voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en wat betreft omvang ondergeschikt is.

  • 2

    Bij hergebruik, verbouw of vervanging kan enige aanvullende bebouwing worden toegestaan, mits deze ondergeschikt is aan de bestaande bebouwing.

  • 3

    Bij vervanging kan de situering van de bebouwing worden gewijzigd, mits de nieuwbouw op het bestaande bouwperceel wordt geplaatst.

Artikel 2.25 Toevoegen stedelijke functies in bebouwingslinten en bebouwingsclusters buiten bestaand stedelijk gebied

  • 1

    In afwijking van artikel 2.6 kan op een perceel in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of -cluster een nieuwe stedelijke functie in een omgevingsplan worden opgenomen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • 2

    Detailhandel is alleen toegestaan voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en wat betreft omvang ondergeschikt is.

Artikel 2.26 Saldoregeling woningen

In afwijking van artikel 2.6 kan buiten het bestaand stedelijk gebiedeen nieuwe woning op een solitaire locatie in een omgevingsplan worden opgenomen, ter vervanging van een bestaande woning op een vergelijkbare locatie binnen de gemeente, wanneer:

  • a.

    per saldo het aantal woningen buiten het bestaand stedelijk gebied gelijk blijft of afneemt,

  • b.

    de omvang van de woning is afgestemd op de aard en schaal van de omgeving, en

  • c.

    de bestaande woning wordt gesloopt en de locatie van de bestaande woning aan de woonbestemming wordt onttrokken.

Artikel 2.27 Ruimte-voor-ruimte sloop beeldverstorende bebouwing

  • 1

    In afwijking van artikel 2.6 kan buiten het bestaand stedelijk gebied maximaal één nieuwe woning op een bestaand voormalig agrarisch bouwperceel of een voormalig niet-agrarisch bouwperceel, in een omgevingsplan worden opgenomen, wanneer:

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kunnen maximaal twee nieuwe woningen op een bestaand voormalig agrarisch bouwperceel of een voormalig niet-agrarisch bouwperceel in een omgevingsplan worden opgenomen, wanneer sprake is van sloop van 3000 m² of meer van beeldverstorende bebouwing.

  • 3

    In afwijking van het eerste en het tweede lid, is sloop niet noodzakelijk, wanneer sprake is van verplaatsing van het agrarisch bedrijf om redenen van groot openbaar belang en de bestaande financieringsmogelijkheden voor verplaatsing ontbreken of ontoereikend zijn.

  • 4

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan een nieuwe woning aansluitend op het bestaande bouwperceel worden gerealiseerd, wanneer:

    • a.

      het plaatsen op het bouwperceel vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit een minder goede keuze is, en

    • b.

      de nieuwe woning aansluit op het voormalig agrarische bouwperceel of het voormalig niet-agrarische bouwperceel, en

    • c.

      een deel van het bestaande bouwperceel wordt geschrapt, zodat per saldo het oppervlak aan bouwperceel niet groter wordt.

Artikel 2.28 Kwaliteitsarrangement

In afwijking van artikel 2.6 kan een nieuwe stedelijke functie op een bestaand bouwperceel buiten het bestaand stedelijk gebied in een omgevingsplan worden opgenomen, mits:

  • a.

    de ontwikkeling bijdraagt aan de sociale of economische vitaliteit van het platteland, en

  • b.

    de omgevingskwaliteiten op en rond het perceel aanzienlijk verbeteren, en

  • c.

    de ontwikkeling een bijdrage levert aan andere opgaven en ambities, zoals herstel biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Artikel 2.29 Reclame-uitingen

In afwijking van artikel 2.6 kunnen in een omgevingsplan voor gronden buiten het bestaand stedelijk gebied reclamemasten worden toegestaan, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

Afdeling 2.9 Kustverdediging

Artikel 2.30 Reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen buiten aaneengesloten bebouwd gebied

  • 1

    In een omgevingsplan dat betrekking heeft op een reserveringszone voor versterking van een primaire waterkering buiten aaneengesloten bebouwd gebied, zoals aangegeven in Bijlage 3.3 op de kaart Reserveringszones primaire waterkeringen, wordt de geometrische begrenzing van de reserveringszone vastgelegd.

  • 2

    Binnen de in het eerste lid genoemde reserveringszones mogen alleen worden toegestaan:

    • a.

      uitbreiding van bestaande, aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijven, mits dit geen onomkeerbare belemmering vormt voor de versterking van de waterkering en hierover advies is gevraagd aan de waterkering-beheerder;

    • b.

      uitbreiding van een bestaande woning, een bestaande recreatiewoning, of een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf, met maximaal 10 procent van het bestaande bebouwde oppervlak;

    • c.

      bebouwing voor openbare nutsvoorzieningen, voor beheer van natuur of van hulpdiensten en voor waterstaatkundig beheer en onderhoud, voor zover deze bebouwing redelijkerwijs niet buiten de reserveringszone kan worden opgericht.

Artikel 2.31 Afwijkingsmogelijkheid

In afwijking van artikel 2.30, tweede lid kan nieuwe bebouwing binnen een reserveringszone worden toegestaan, wanneer:

  • a.

    sprake is van redenen van openbaar belang, en

  • b.

    versterking van de waterkering niet onomkeerbaar wordt belemmerd, en

  • c.

    advies is gevraagd aan de waterkering-beheerder.

Artikel 2.32 Reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen binnen aaneengesloten bebouwd gebied

Artikel 2.33 Buitendijks bouwen

In een omgevingsplan dat betrekking heeft op buitendijks gebied in het IJsselmeer, of in de bestaande havenkom van Harlingen zoals aangegeven in Bijlage 2.2 op de kaart Buitendijkse gebieden, worden geen bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen voor nieuwe recreatieve voorzieningen, nieuwe stedelijke functies of nieuwe bedrijven.

Artikel 2.34 Afwijkingsmogelijkheden

  • 1

    In een omgevingsplan kunnen in afwijking van artikel 2.33 bouw- en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor:

    • a.

      een jachthaven, watergebonden bedrijven, kleinschalige voorzieningen voor strand- en waterrecreatie, en vergelijkbare watergebonden functies;

    • b.

      nieuwe functies waaronder woningbouw, op een bestaande bedrijven-, woon-, of recreatielocatie, die wordt geherstructureerd of getransformeerd.

  • 2

    De in het eerste lid genoemde functies kunnen worden opgenomen, mits:

    • a.

      de mogelijkheden worden afgewogen ten opzichte van het risico op calamiteiten bij overstroming, waarbij de risico’s worden beperkt door water-robuust te bouwen en rekening wordt gehouden met toekomstige stijging van het waterpeil, en

    • b.

      versterking van de waterkering niet onomkeerbaar wordt belemmerd, en

    • c.

      er geen beperkingen optreden voor de beroepsscheepvaart, en

    • d.

      de mogelijkheden geen afbreuk doen aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en de natuurlijke waarden van de omgeving, en

    • e.

      advies is gevraagd aan de waterkering-beheerder en voor zover nodig de vaarwegbeheerder.

Artikel 2.35 Kustfundament Waddeneilanden

  • 1

    Voor de herbouw en verbouw of uitbreiding van bebouwing in het kustfundament, als bedoeld in artikel 5.39 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is aangegeven bij ministeriële regeling, geldt dat bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij recht of ontheffingsbevoegdheid zijn opgenomen in een ruimtelijk plan, dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening onherroepelijk is, mogen worden benut, waarbij een uitbreiding van het bestaande grondoppervlak met ten hoogste tien procent in ieder geval is toegestaan.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kunnen in een omgevingsplan voor gronden die in het kustfundament liggen, nieuwe en uitbreiding van bestaande bebouwing met meer dan tien procent worden toegestaan, mits in het omgevingsplan is verantwoord dat hierdoor geen belemmering ontstaat voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament, hierover advies is gevraagd aan de waterkering-beheerder en de overige bepalingen van deze verordening voor het oprichten van bebouwing in acht worden genomen.

Afdeling 2.10 Werelderfgoederen

Artikel 2.36 Beschermen werelderfgoederen

  • 1

    Binnen de begrenzing van het Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde Koloniën van Weldadigheid worden in het omgevingsplan regels opgenomen gericht op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten van het Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde.

  • 2

    De begrenzing van het Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde Koloniën van Weldadigheid is aangeduid in de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 7.3, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3

    De kernkwaliteiten van het Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde Koloniën van Weldadigheid zijn aangeduid en nader uitgewerkt in Bijlage 2.3 bij deze verordening.

Afdeling 2.11 Natuurgebieden natuurnetwerk Nederland

Artikel 2.37 Natuurnetwerk Nederland

Gebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in Bijlage 2.4 op de kaart natuurnetwerk Nederland.

Artikel 2.38 Wezenlijke kenmerken en waarden

Artikel 2.39 Basisbescherming natuurnetwerk Nederland

Artikel 2.40 Voortzetting bestaand gebruik

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.39, eerste lid is voortzetting van bestaand gebruik met de bijbehorende toedeling van functies mogelijk, voor zover gronden binnen het Natuurnetwerk Nederland nog niet zijn verworven, of nog niet zijn ingericht en worden beheerd voor natuurontwikkeling.

Artikel 2.41 Toedeling functie natuur en bos in omgevingsplan

De gemeente deelt aan gronden die onderdeel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland in een omgevingsplan de functie van natuur of bos toe, op het moment dat:

  • a.

    de eigenaren van de desbetreffende gronden daarom verzoeken, of

  • b.

    de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie.

Artikel 2.42 Nieuwe activiteiten en ontwikkelingen in geval van openbaar belang

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.39, tweede lid kan een omgevingsplan of projectbesluit nieuwe activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken op gronden die onderdeel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland, wanneer:

  • a.

    sprake is van een openbaar belang waarvoor geen reële alternatieven aanwezig zijn, en

  • b.

    schade door mitigerende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt als fysiek-ruimtelijk en wat betreft uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling redelijkerwijs mogelijk is, en

  • c.

    de gevolgen van de activiteit of ontwikkeling zodanig worden gecompenseerd, dat geen netto verlies optreedt van wezenlijke kenmerken en waarden in termen van kwaliteit, oppervlakte of samenhang in het natuurnetwerk Nederland.

Artikel 2.43 Nieuwe activiteiten en ontwikkelingen op gronden nabij NNN

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.39, derde lid kan een omgevingsplan of projectbesluit nieuwe activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken op gronden die zijn gelegen nabij het Natuurnetwerk Nederland, mits:

  • a.

    er geen reële alternatieven zijn, en

  • b.

    schade door mitigerende maatregelen zoveel wordt beperkt als fysiek-ruimtelijk en wat betreft uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling redelijkerwijs mogelijk is, en

  • c.

    resterende schade wordt gecompenseerd door het treffen van zodanige maatregelen dat geen netto verlies optreedt van wezenlijke kenmerken en waarden in termen van kwaliteit en samenhang van het Natuurnetwerk Nederland.

Artikel 2.44 Voorkeursvolgorde bij compensatie

  • 1

    In geval van compensatie als bedoeld in artikel 2.42, onder c en artikel 2.43, onder c, wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

    • a.

      inrichting en toedeling van functie van vervangend areaal voor de ontwikkeling van natuurwaarden aansluitend op of nabij het gebied waar de beoogde ontwikkeling plaatsvindt;

    • b.

      ontwikkeling van gelijkwaardige natuurwaarden in bestaand natuurgebied, of inrichting en toedeling van functie van vervangend areaal voor de ontwikkeling van natuurwaarden op afstand van het gebied waar de beoogde ontwikkeling plaatsvindt, met behoud van voldoende samenhang in het natuurnetwerk Nederland;

    • c.

      storting van een financiële bijdrage in een compensatiefonds, die voldoende hoog is om het netto verlies te compenseren door ontwikkeling van natuurwaarden.

  • 2

    In geval van compensatie als bedoeld in het eerste lid, onder a en b:

    • a.

      wordt bij het plan of projectbesluit een verantwoording opgenomen over de aard, omvang en het tijdvak van realisatie van de mitigerende en compenserende maatregelen en de begrenzing van het compensatiegebied, en

    • b.

      wordt de wijze waarop tenuitvoerlegging van de daarvoor benodigde maatregelen en ingrepen plaatsvindt, feitelijk en planologisch gewaarborgd.

Artikel 2.45 Eén op één begrensde beheergebieden binnen NNN

Gebieden die het één op één begrensde beheergebieden binnen natuurnetwerk Nederland vormen zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op de kaart natuurnetwerk Nederland in Bijlage 2.4.

Artikel 2.46 Beschermingsregels eén op één begrensde beheergebieden

Voor de gebieden als bedoeld in artikel 2.45 geldt dat in een omgevingsplan of projectbesluit:

  • a.

    wordt voorzien in een toedeling van functies met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, met inbegrip van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij normaal agrarisch gebruik en daarbij behorende bebouwing, waaronder begrepen nevenactiviteiten zoals bedoeld in artikel 2.22, mogelijk zijn.

  • b.

    een eventuele onvermijdelijke ruimtelijke ingreep wordt afgewogen ten opzichte van de wezenlijke kenmerken en waarden, waarbij de mogelijkheden voor mitigatie en vervolgens compensatie van natuurwaarden en herbegrenzing van beheergebieden worden betrokken.

Afdeling 2.12 Natuurgebied buiten natuurnetwerk Nederland

Artikel 2.47 Geometrische begrenzing

Als natuurgebied buiten het Natuurnetwerk Nederland zijn aangewezen de gebieden waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op de kaart natuurnetwerk Nederland in Bijlage 2.4.

Artikel 2.48 Beschermingsregime

Regels in een omgevingsplan of projectbesluit voor gronden die deel uitmaken van een natuurgebied buiten het Natuurnetwerk Nederland, zoals bedoeld in artikel 2.47 zijn gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van natuurwaarden.

Artikel 2.49 Normaal agrarisch gebruik

In natuurgebieden buiten het natuurnetwerk Nederland is normaal agrarisch gebruik en daarbij behorende bebouwing, waaronder begrepen nevenactiviteiten zoals bedoeld in artikel 2.22, mogelijk.

Artikel 2.50 Ontwikkelingen in natuur buiten NNN

In afwijking van artikel 2.48 kan een ontwikkeling in een natuurgebied buiten het Natuurnetwerk Nederland worden toegestaan, wanneer:

  • a.

    sprake is van een noodzakelijke ruimtelijke ingreep van openbaar belang, en

  • b.

    de natuurwaarden worden afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep, en

  • c.

    de mogelijkheden om met mitigerende maatregelen de schade te beperken of te compenseren zoveel mogelijk worden benut.

Afdeling 2.13 Weidevogelkansgebieden en weidevogelparels

Artikel 2.51 Geometrische begrenzing

Als weidevogelkansgebied of weidevogelparels zijn aangewezen de gebieden waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op de kaart Weidevogelkansgebieden en weidevogelparels in Bijlage 2.5.

Artikel 2.52 Beschermingsregime

Een omgevingsplan of projectbesluit voor gronden die gelegen zijn in of op korte afstand van de gebieden als bedoeld in artikel 2.51, bevat regels waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd, waarbij de agrarische productiefunctie en de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven zijn toegestaan.

Artikel 2.53 Afwijken in geval van noodzakelijke ruimtelijke ingrepen van openbaar belang

Van de regels in artikel 2.52 kan worden afgeweken voor een noodzakelijke ruimtelijke ingreep van openbaar belang, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a.

    de natuurwaarden worden afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep, en

  • b.

    de mogelijkheden om met mitigerende maatregelen de schade te beperken worden zo veel mogelijk benut, en

  • c.

    wanneer sprake is van het verloren gaan van gebied groter dan een halve hectare, dat vanwege rust en openheid voor weidevogels geschikt is als bedoeld in artikel 2.52, wordt dit door het bevoegd gezag financieel gecompenseerd door storting van een bedrag in een weidevogelfonds voordat het omgevingsplan wordt vastgesteld.

Artikel 2.54 Compensatiebedrag

  • 1

    Het areaalverlies als bedoeld in artikel 2.53 lid c van het gebied dat vanwege rust en openheid voor weidevogels geschikt is wordt berekend in hectares en ares.

  • 2

    Het compensatiebedrag voor het areaalverlies van de weidevogels bestaat uit twaalf jaarvergoedingen van het pakket tarief compensatiebedrag.

HOOFDSTUK 3 Water

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem, zoals omschreven in artikel vier van het reglement voor het betreffende waterschap.

Afdeling 3.2 Regionale Waterkeringen

Artikel 3.2 Aanwijzing regionale waterkeringen

Artikel 3.3 Omgevingswaarden regionale waterkeringen

Artikel 3.4 Programmaplicht in geval van dreigende overschrijding of overschrijding van de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen

Het algemeen bestuur van het waterschap stelt een programma op bij dreigende overschrijding of overschrijding van de omgevingswaarden bedoeld in artikel 3.3 eerste lid.

Artikel 3.5 Monitoring en beoordeling van de veiligheid

  • 1

    De beoordeling van de veiligheid van de Polderdijken die zijn aangemerkt als regionale waterkering, wordt uitgevoerd door een jaarlijkse visuele inspectie en een door de beheerder te verrichten zes-jaarlijkse veiligheidsbeoordeling.

  • 2

    Gedeputeerde staten stellen, na overleg met de beheerder en voor aanvang van de zes-jaarlijkse veiligheidsbeoordeling, een voorschrift vast voor de veiligheidsbeoordeling van Regionale Waterkeringen. Het voorschrift bevat minimaal de ontwerp-waterstanden, een omschrijving van de wijze waarop de veiligheid moet worden beoordeeld, en de periode voor uitvoering van de toetsing.

  • 3

    De beoordeling van de veiligheid van de Voormalige zeedijken, die zijn aangewezen als regionale waterkering, wordt door de beheerder uitgevoerd door een jaarlijkse visuele inspectie.

Artikel 3.6 Monitoring en verslag beoordeling veiligheid

  • 1

    Het waterschap brengt vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de omgevingswaarde bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, iedere zes jaren verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.

  • 2

    Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de omgevingswaarde, de technische leidraad en de voorschriften bedoeld in artikel 3.3 en de legger bedoeld in artikel 2.39 van de wet.

Afdeling 3.3 Waterkwantiteit

Artikel 3.7 Kans op overstroming vanuit regionale wateren

  • 1

    Voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, gelden de omgevingswaarden als bedoeld in artikel 3.9.

  • 2

    De omgevingswaarden bedoeld in artikel 3.9 gelden voor de gebieden die zijn aangewezen op de kaart Omgevingswaarden regionale wateroverlast in Bijlage 3.2.

  • 3

    De omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit van regionale wateren zijn inspanningsverplichtingen.

  • 4

    Aan de omgevingswaarden wordt voldaan met ingang van 31 december 2027.

Artikel 3.8 Instructieregel waterschap

  • 1

    Het waterschap werkt voornoemde omgevingswaarden uit op de gebiedsnormenkaarten

  • 2

    De omgevingswaarden worden in acht genomen in het waterbeheerprogramma.

  • 3

    Buiten de primaire en regionale kering wordt geen omgevingswaarde vastgelegd.

Artikel 3.9 Omgevingswaarden voor kans op overstroming vanuit regionale wateren

Onderstaande omgevingswaarden gelden voor de kans op overstroming vanuit regionale wateren:

Artikel 3.10 Inspanningsverplichting omgevingswaarde

Artikel 3.11 Programmaplicht in geval van dreigende overschrijding van de omgevingswaarden kans op overstroming vanuit regionale wateren

Het algemeen bestuur van het waterschap stelt een programma op bij dreigende overschrijding of overschrijding van de omgevingswaarden bedoeld in artikel 3.9.

Artikel 3.12 Monitoring omgevingswaarden kans op overstroming vanuit regionale wateren

  • 1

    Monitoring van de omgevingswaarde kans op overstroming vanuit regionale wateren, bedoeld in artikel 3.9 vindt plaats door te beoordelen of de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht voldoen aan de waarde die voor dat gebied is gesteld.

  • 2

    Het dagelijks bestuur van het waterschap is belast met de uitvoering van de monitoring van de omgevingswaarde kans op overstroming vanuit regionale wateren.

Artikel 3.13 Verslag kans op overstroming vanuit regionale wateren

  • 1

    Het dagelijks bestuur van het waterschap stelt periodiek een verslag op over de algemene waterstaatkundige toestand van regionale wateren die onder zijn beheer vallen.

  • 2

    Het verslag bevat een beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren in het kader van de omgevingswaarden kans op overstroming vanuit regionale wateren en een beoordeling van de mate waarin aan deze omgevingswaarde is voldaan.

Artikel 3.14 Regionale verdringingsreeks

  • 1

    In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, sub c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het gebruik van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2

    In het geval van onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeer bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      peilhandhaving;

    • b.

      doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw;

    • c.

      beregening van gras of maïs;

    • d.

      doorspoelen;

    • e.

      overige belangen.

Afdeling 3.4 Waterbeheerprogramma

Artikel 3.15 Inhoud waterbeheerprogramma

  • 1

    Het waterbeheerprogramma bevat, naast het bepaalde in artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, ten minste:

    • a.

      de beschrijving van de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b.

      het beleid inzake het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      de beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering voor de realisering van de gestelde doelen;

    • d.

      een raming van de kosten van de, gedurende de planperiode, te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen omslagen, of heffingen in de planperiode;

    • e.

      het gewenste grondwater- en oppervlaktewaterregiem voor de aan het oppervlaktewater en het freatisch grondwater toegekende functies;

    • f.

      één of meer kaarten, waarop de bestaande en geplande waterstaatswerken staan aangegeven.

  • 2

    Het waterbeheerprogramma is voorzien van een toelichting, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a.

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken;

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het waterprogramma, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid, onder c, genoemde maatregelen.

Artikel 3.16 Voortgangsrapportage uitvoering waterbeheerprogramma

Het waterschap rapporteert ten minste één maal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het waterbeheerprogramma met inbegrip van de eventuele uitwerkingsplannen, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt en de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.

Afdeling 3.5 Aanleg en beheer van waterstaatswerken

Artikel 3.17 Legger

  • 1

    De legger bevat naast het in artikel 2.39, eerste lid van de wet bepaalde in ieder geval:

    • a.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de werken genoemd in de wet;

    • b.

      een aanduiding van de exacte reserveringszones die nodig zijn voor de toekomstige versterking van de primaire waterkeringen als bedoeld in artikel 5.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op de kaart Reserveringszones primaire waterkeringen in Bijlage 3.3

    • c.

      ten aanzien van lijst C, Bijlage 7.3 behorende bij deze verordening: de ligging, het vaarwegprofiel, gecombineerd met het hydrologische en ecologische profiel en de vaarwegklasse E, of F.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen voor waterstaatswerken vrijstelling verlenen van de leggerplicht met betrekking tot vorm, afmeting en constructie indien deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen.

Afdeling 3.6 Peilbesluiten

Artikel 3.18 Aanwijzing verplichte peilbesluiten

Het waterschap stelt één of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer. De verplichting tot het vaststellen van peilbesluiten geldt niet voor de vrij afstromende gebieden zonder wateraanvoer.

Artikel 3.19 Inhoud peilbesluit

Een peilbesluit als bedoeld in artikel 3.18 gaat vergezeld van een kaart met de begrenzing van het gebied waarop het peilbesluit betrekking heeft en van een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:

  • a.

    de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken;

  • b.

    een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie;

  • c.

    een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen;

  • d.

    een omschrijving van hoe de waterstanden zich verhouden tot de voor het gebied vastgestelde gewenste peilbeheer.

Afdeling 3.7 Grondwater

Artikel 3.20 Uitzondering vergunningplicht

Een vergunning voor een open bodemenergiesysteem is niet vereist voor systemen met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur.

Artikel 3.21 Registratieplicht

  • 1

    Degene die water onttrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam voor de openbare drinkwatervoorziening, van een bodemenergiesysteem of van industriële toepassingen in onttrokken hoeveelheden van meer dan 150.000 m³ per jaar is verplicht:

    • a.

      de omvang en de periode van de onttrekking op te geven aan gedeputeerde staten;

    • b.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken te meten en daarvan aantekening te houden;

    • c.

      ieder jaar in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen een maand na die beëindiging aan gedeputeerde staten opgave te verstrekken van de in het voorafgaande respectievelijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken hoeveelheden water;

    • d.

      bij de onder c bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande respectievelijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave bedoeld onder a verstrekte gegevens.

  • 2

    Degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam is verplicht de kwaliteit van het te infiltreren water bedoeld in het eerste lid te meten, te registreren en daarvan aan gedeputeerde staten opgave te doen.

Artikel 3.22 Grondwaterregister

  • 1

    Gedeputeerde staten houden een register bij waarin installaties worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 3.21 worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen op grond waarvan de onttrekking of de infiltratie plaatsvindt.

  • 2

    Het waterschap houdt een register van onttrekkingen en infiltraties bij waarin in ieder geval de door haar verleende vergunningen en meldingen en de feitelijk onttrokken of geïnfiltreerde hoeveelheden per jaar per vergunninghouder worden opgenomen.

  • 3

    Het waterschap verstrekt de op grond van het tweede lid geregistreerde gegevens aan gedeputeerde staten die deze in het provinciale register opnemen.

Artikel 3.23 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister

  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen een installatie die niet op grond van artikel 3.21 aan hen is gemeld, ambtshalve in het register inschrijven.

  • 2

    Bij toepassing van het eerste lid wordt als datum van de inschrijving aangehouden de datum waarop de onttrekking is aangevangen.

Afdeling 3.8 Zwemwater

Artikel 3.24 Toepassingsbereik

De regels in deze paragraaf gaan over zwemlocaties die op grond van artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving door gedeputeerde staten zijn aangewezen en zijn weergegeven op de kaart Zwemlocaties in Bijlage 3.5.

Artikel 3.25 Doel van de regeling

De regels zijn gesteld met het oog op de veiligheid en gezondheid van gebruikers van zwemlocaties en zijn meer specifiek gericht op:

  • a.

    het behoud en de verbetering van de zwemwaterkwaliteit;

  • b.

    het behoud en de verbetering van de veiligheid en hygiëne, en

  • c.

    het voorkomen van verdrinking en letsel van gebruikers op en in de directe omgeving van een zwemlocatie.

Artikel 3.26 Specifieke zorgplicht

  • 1

    De houder van een zwemlocatie die gedurende het badseizoen gelegenheid biedt tot zwemmen of baden op een daartoe door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocatie als bedoeld in artikel 3.24, die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen bedoeld in artikel 3.25 is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van de houder van de zwemlocatie kan worden gevraagd.

  • 2

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de veiligheid en de hygiëne van gebruikers van de zwemlocatie wordt gewaarborgd, en

    • b.

      alle adequate maatregelen worden genomen om verdrinking en verwonding van of letsel bij gebruikers van de zwemlocatie te voorkomen, en

    • c.

      alle passende maatregelen worden genomen om:

      • 1.

        in zijn algemeenheid verslechtering of achteruitgang van de zwemwaterkwaliteit te voorkomen;

      • 2.

        ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, te voorkomen.

Artikel 3.27 Verplichtingen houder zwemlocatie

De houder van een zwemlocatie draagt zorg voor adequaat beheer en onderhoud van de zwemlocatie gericht op de veiligheid en hygiëne van gebruikers.

Artikel 3.28 Voldoende toezicht op veiligheid gebruikers

De houder van een zwemlocatie waarvan de toegang afgesloten kan worden voor gebruikers en die entree heft aan de gebruikers van de zwemlocatie, houdt voldoende toezicht op de veiligheid van de gebruikers gedurende de uren dat de zwemlocatie is opengesteld voor het publiek.

Artikel 3.29 Onderzoek

De houder van een zwemlocatie voert dagelijks, of zo frequent als mogelijk, onderzoek uit naar de omstandigheden in en om de zwemlocatie die een negatief effect kunnen hebben op de veiligheid en hygiëne van bezoekers.

Artikel 3.30 Meldplicht

De houder van een zwemlocatie meldt onverwachte situaties met negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het zwemwater of de gezondheid en veiligheid van gebruikers van de zwemlocatie, zo snel mogelijk aan gedeputeerde staten en de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.31 Maatregelen

  • 1

    De houder van een zwemlocatie treft op basis van het zwemwaterprofiel de maatregelen ter verbetering en behoud van de zwemwaterkwaliteit die redelijkerwijs tot zijn verantwoordelijkheid kunnen worden gerekend.

  • 2

    De houder van een zwemlocatie neemt maatregelen om de zwemwaterkwaliteitsklasse van de zwemlocatie op ten minste klasse aanvaardbaar te houden, als bedoeld in artikel 2.19 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 3.32 Zwemwaterbeheersmaatregelen

  • 1

    De houder van een zwemlocatie treft passende zwemwaterbeheersmaatregelen als:

    • a.

      uit het jaarlijkse onderzoek naar de veiligheid als bedoeld in artikel 3.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving blijkt dat de veiligheid en hygiëne niet voldoen aan de eisen;

    • b.

      door monitoring van de beheerder van het oppervlaktewater of door inspectie van de omgevingsdienst wordt vastgesteld dat op de zwemlocatie sprake is van zwemwaterverontreinigingen door teerachtige residuen, glas, plastic, rubber of ander afval.

  • 2

    Het eerste lid is van toepassing vanaf het moment dat de houder van een zwemlocatie door gedeputeerde staten in kennis is gesteld over de resultaten van de monitoring of de inspectie.

Artikel 3.33 Informatieplicht

  • 1

    De houder van een zwemlocatie informeert gebruikers van de zwemlocatie:

    • a.

      waar de grens ligt tussen het zwemwater dat geschikt is voor zwemmen en baden, en het overige water, en

    • b.

      waar zich mogelijk gevaren voordoen voor zwemmers en baders binnen het deel van het zwemwater dat geschikt is voor zwemmen en baden.

  • 2

    De houder van een zwemlocatie draagt zorg voor een afbakening van de zwemzone, zodat bezoekers in deze zone niet in aanraking komen met andere vormen van waterrecreatie die de veiligheid van de bezoekers in gevaar kunnen brengen.

Artikel 3.34 Overige verplichtingen

  • 1

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat de stranden langs het zwemwater schoon en egaal zijn.

  • 2

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat het talud van het zwemwater een helling heeft van maximaal twintig procent tot het punt waar het zwemwater een diepte heeft van 1,50 meter.

Artikel 3.35 Springvoorzieningen

  • 1

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat er alleen springvoorzieningen zijn waar het zwemwater dieper is dan 1,40 meter.

  • 2

    Een springvoorziening bestaat uit startblokken als het zwemwater een diepte heeft tussen 1,40 en 2,00 meter.

  • 3

    Een springvoorziening is aan de zijkanten van leuningen voorzien als het loopvlak zich op een hoogte van meer dan één meter boven de waterspiegel bevindt. De leuningen lopen door tot ten minste een halve meter voorbij het punt dat zich loodrecht boven de rand van de waterspiegel bevindt.

Artikel 3.36 Adequate maatregelen vanwege risico’s veiligheid en gezondheid

De houder van een zwemlocatie treft adequate maatregelen ter voorkoming van risico’s voor de veiligheid en gezondheid van gebruikers als gevolg van het gebruik van voorzieningen of vanwege obstakels op de zwemlocatie.

Artikel 3.37 Toiletvoorzieningen

  • 1

    De houder van een zwemlocatie maakt toiletbezoek van gebruikers van de zwemlocatie mogelijk, als er regelmatig meer dan 25 gebruikers zijn. In dat geval zorgt de houder van de zwemlocatie ervoor dat er minimaal één toilet per 15 gebruikers aanwezig is.

  • 2

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat een op een zwemlocatie aanwezige sanitaire voorziening schoon, werkend en goed onderhouden is.

  • 3

    De houder van een zwemlocatie zorgt er voor dat gebruikers:

    • a.

      zich niet kunnen bezeren aan scherpe randen en uitsteeksels van de aanwezige sanitaire voorzieningen; en

    • b.

      niet in of op de aanwezige sanitaire voorzieningen kunnen uitglijden.

HOOFDSTUK 4 Milieu Bodem en Ontgrondingen

Afdeling 4.1 Ontgrondingsactiviteiten

Artikel 4.1 Uitzonderingen op verbod ontgrondingsactiviteit zonder omgevingsvergunning uit te voeren

In afwijking van het bepaalde in artikel 16.7 ander a, h en j, van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor zover het gaat om het ontgronden voor:

  • a.

    Een waterput, reservoir, bassin, vijver, poel of daarmee vergelijkbare voorziening, mits:

    • 1.

      grondlagen dieper dan 2 m onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven;

    • 2.

      niet meer dan 10.000 m3 wordt ontgraven, en

    • 3.

      deze voorziening niet in verbinding staat met een oppervlaktewaterlichaam.

  • b.

    Een kleine insteekhaven of kleine trailerhelling, mits:

    • 1.

      grondlagen dieper dan dan 2 m onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven en indien de ontgronding in de waterbodem plaatsvindt, grondlagen dieper dan 2 meter beneden het oppervlaktewaterpeil ongemoeid blijven, en

    • 2.

      een oppervlakte van niet meer dan 40 m2 wordt ontgraven.

  • c.

    Het uitvoeren van een maatregel uit een omgevingsplan, projectbesluit of omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit, mits:

    • 1.

      de locatie van de ontgronding is opgenomen in dat plan, dat besluit of die vergunning, en

    • 2.

      grondlagen dieper dan dan 2 m onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven, en

    • 3.

      niet meer dan 10.000 m3 grond wordt ontgraven.

  • d.

    Het aanleggen, onderhouden of veranderen van een oppervlaktewaterlichaam door een ander dan namens de waterbeheerder, mits

    • 1.

      grondlagen dieper dan 2 m onder het oorspronkelijke maaiveld ongemoeid blijven, en

    • 2.

      het oppervlaktewaterlichaam een boven-breedte heeft van niet meer dan 6 m, een bodembreedte van niet meer dan 3 m, en als een peilbesluit is vastgesteld, een diepte van niet meer dan 1 m onder dat peil.

  • e.

    Een wadi, zijnde een verlaging bedoeld voor het tijdelijk opvangen en afvoeren van regenwater, mits:

    • 1.

      grondlagen dieper dan 2 meter onder het oorspronkelijk maaiveld ongemoeid blijven, en

    • 2.

      niet meer dan 10.000 m3 wordt ontgraven.

  • f.

    Van de aanvang van ontgrondingsactiviteiten waarvoor op grond van het bepaalde in artikel 4.1, a tot en met e, geen vergunning ingevolge deze verordening is vereist, wordt veertien dagen van tevoren schriftelijk melding gemaakt aan gedeputeerde staten.

  • g.

    Bij de in f. bedoelde melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • 1.

      de locatie van de ontgronding;

    • 2.

      de hoeveelheid vrijgekomen materiaal;

    • 3.

      de kwaliteit van het vrijkomende materiaal;

    • 4.

      de bestemming van het vrijkomende materiaal.

  • h.

    De in f. bedoelde meldplicht geldt niet voor ontgrondingen, waarbij niet meer dan 3.000 m3 bodemmateriaal wordt afgegraven.

Artikel 4.2 Beoordelingsregels ontgrondingsactiviteit

  • 1

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een ontgrondingsactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het beleid zoals vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie De Romte Diele en de daarop gebaseerde provinciale omgevingsprogramma’s.

  • 2

    De omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

      niet aannemelijk is dat de ontgronding, zowel tijdens de uitvoering als daarna, veilig en stabiel is;

    • b.

      onvoldoende verzekerd is dat het gebied na afloop van het ontgronden goed ingericht en beheerd zal worden;

    • c.

      de inrichting van de locatie niet aansluit bij de functie die in het omgevingsplan aan de locatie is toegedeeld of een functie die mogelijk wordt gemaakt door een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

  • 3

    Bij de beoordeling van de aanvraag worden in ieder geval de gevolgen betrokken van de ontgronding voor:

    • a.

      ecologie;

    • b.

      waterhuishouding;

    • c.

      archeologie;

    • d.

      hydrologie, en

    • e.

      milieuaspecten.

  • 4

    Indien voor een samenstel van activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit is vereist, ook een omgevingsvergunning voor een andere activiteit is vereist, maken de gronden voor verlening of weigering van de omgevingsvergunning voor die andere activiteit geen deel uit van de gronden voor verlening of weigering van de omgevingsvergunning voor de ontgrondingsactiviteit.

Afdeling 4.2 Bodemsanering

Artikel 4.3 Meldingen

[Vervallen]

Artikel 4.4 Melden feitelijke aanvang

  • 1

    Degene die de sanering feitelijk uitvoert op grond van een saneringsplan waarmee gedeputeerde staten op basis van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering bij gedeputeerde staten de aanvangsdatum van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering.

  • 2

    Wanneer de grondsanering respectievelijk grondwatersanering niet zal worden gestart op de volgens het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de volgens dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt degene die de sanering feitelijk uitvoert dit onverwijld schriftelijk aan gedeputeerde staten, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum. Wanneer de nieuwe aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, meldt degene die de sanering feitelijk uitvoert de nieuwe aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum schriftelijk aan gedeputeerde staten.

  • 3

    Wanneer zich bij de uitvoering van de sanering feiten of omstandigheden voordoen als gevolg waarvan afgeweken moet worden van het saneringsplan, waarmee gedeputeerde staten op grond van artikel 39, tweede lid van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, stelt degene die de sanering feitelijk uitvoert gedeputeerde staten hiervan onmiddellijk op de hoogte.

  • 4

    Wanneer bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt degene die de sanering feitelijk uitvoert uiterlijk twee dagen voorafgaand aan het tijdstip waarop over het gehele gebied van de ontgraving de eindbreedte en de einddiepte bereikt zal worden en tot aanvulling van de ontgraving zal worden overgegaan, gedeputeerde staten van dat tijdstip op de hoogte. Bij ontgraving en aanvulling in gedeelten, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.

  • 5

    Wanneer genoemde eindbreedte en einddiepte binnen vijf dagen na de start van de sanering worden bereikt, dient hiervan schriftelijk melding te worden gedaan bij de melding bedoeld in het eerste lid.

  • 6

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder sanering ook begrepen de te verrichten handelingen ten gevolge waarvan de verontreiniging wordt verminderd of verplaatst als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming.

Artikel 4.5 Wijziging melding artikel 28, eerste lid, Wet bodembescherming

[Vervallen]

Artikel 4.6 Eisen evaluatieverslag

Degene die de bodem heeft gesaneerd, of handelingen heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming, biedt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk dertien weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden het evaluatieverslag aan gedeputeerde staten aan.

Artikel 4.7 Formulier evaluatieverslag

[Vervallen]

Artikel 4.8 Eisen nazorgplan

[Vervallen]

Afdeling 4.3 Activiteiten in de verzadigde zone van de bodem

Paragraaf 4.3.1 Algemeen

Artikel 4.9 Activiteiten

Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten in de verzadigde zone van de bodem die zijn aangewezen in paragraaf 4.3.2.

Artikel 4.10 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van de gezondheid;

  • b.

    het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om het beschermen tegen milieuverontreiniging;

  • c.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • d.

    het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige invloeden daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • e.

    het beschermen van de maatschappelijke functies van watersystemen.

Artikel 4.11 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.12 Specifieke zorgplicht
  • 1

    Degene die een milieubelastende activiteit, als bedoeld in artikel 4.9, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 4.10, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      alle passende preventieve maatregelen tegen verspreiding van milieuverontreiniging worden getroffen;

    • c.

      alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;

    • d.

      de best beschikbare technieken worden toegepast;

    • e.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • f.

      alle passende maatregelen worden getroffen om een ongewoon voorval en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1 van de Omgevingswet;

    • g.

      vrijkomend water bij het verrichten van de activiteiten doelmatig kan worden bemonsterd;

    • h.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

    • i.

      meetresultaten op een geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;

    • j.

      voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat: herstel van de bodem mogelijk blijft;

    • k.

      voor zover verontreiniging van het watersysteem ontstaat of wordt verspreid: herstel van de chemische en ecologische toestand van het watersysteem redelijkerwijs mogelijk blijft; en

    • l.

      afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit bedoeld in deze afdeling.

Paragraaf 4.3.2 Milieubelastende activiteiten in de verzadigde zone van de bodem

Artikel 4.13 Aanwijzing milieubelastende activiteiten

Als milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 4.9 worden aangewezen:

  • a.

    het graven in de verzadigde zone van de bodem met een kwaliteit onder de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, als bedoeld in bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het poriënverzadigd bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 100 kubieke meter;

  • b.

    het graven in de verzadigde zone van de bodem met een kwaliteit boven de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, als bedoeld in bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het poriënverzadigd bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 100 kubieke meter;

  • c.

    het saneren van grondwater.

Paragraaf 4.3.3 Graven in de verzadigde zone van de bodem

Artikel 4.14 Informatieplicht: graven in de verzadigde zone met een kwaliteit onder de signaleringsparameter grondwater
  • 1

    Ten minste één week voor het begin van de activiteit als bedoeld in artikel 4.13, onder a, worden aan gedeputeerde staten gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit; en

    • c.

      een omschrijving van de verwachte duur van de activiteit.

  • 2

    Bij het verrichten van de activiteit wordt voldaan aan de regels over het voorafgaand grondwateronderzoek, bedoeld in paragraaf 4.3.5.

  • 3

    Na een wijziging van de gegevens bedoeld in het eerste lid worden de nieuwe gegevens onverwijld aan gedeputeerde staten verstrekt.

  • 4

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de activiteit verricht wordt behoeve van een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur. In dat geval worden onverwijld na afloop van de activiteit gegevens en bescheiden aan gedeputeerde staten verstrekt over:

    • a.

      de begrenzing van de activiteit;

    • b.

      de datum waarop de activiteit is uitgevoerd;

    • c.

      de aanleiding en het doel van de activiteit.

Artikel 4.15 Meldplicht: graven in de verzadigde zone met een kwaliteit boven de signaleringsparameter grondwater
  • 1

    Het is verboden de activiteit als bedoeld in artikel 4.13, onder b, te verrichten zonder dit aan gedeputeerde staten te melden.

  • 2

    Een melding bevat:

    • a.

      de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 4.3.5;

    • b.

      gegevens over de ontgraving aangeduid op een kaart en op een dwarsprofiel;

    • c.

      het volume van de bodem in kubieke meter, waarin de activiteit wordt verricht;

    • d.

      de verwachte hoeveelheid terug te plaatsen grond in kubieke meter;

    • e.

      de verwachte hoeveelheid af te voeren grond per kwaliteitsklasse volgens de indeling van artikel 30 van het Besluit bodemkwaliteit.

  • 3

    Ten minste één week voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig de gegevens bedoeld in het vorige lid, worden de gewijzigde gegevens aan gedeputeerde staten verstrekt.

Artikel 4.16 Informatieplicht voor het begin van de activiteit
  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit als bedoeld in artikel 4.13, onder b, worden aan gedeputeerde staten gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit;

    • c.

      een omschrijving van de verwachte duur van de activiteit; en

    • d.

      de aanleiding en het doel van de activiteit.

  • 2

    Onverwijld na het wijzigen van gegevens als bedoeld in het eerste lid worden deze aan gedeputeerde staten verstrekt.

  • 3

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de activiteit verricht wordt ten behoeve van een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur. In dat geval worden gegevens en bescheiden aan gedeputeerde staten verstrekt over:

    • a.

      de begrenzing van de activiteit;

    • b.

      de datum waarop de activiteit is uitgevoerd; en

    • c.

      de aanleiding en het doel van de activiteit.

Artikel 4.17 Informatieplicht gegevens uitvoerder en milieukundige begeleider
  • 1

    Ten minste één week voor het begin van de activiteit als bedoeld in artikel 4.13, onder b, worden aan gedeputeerde staten de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de naam en adres van degene die de werkzaamheden gaat verrichten;

    • b.

      de naam en adres van degene in wiens opdracht de werkzaamheden worden verricht; en

    • c.

      de naam en adres van de natuurlijke persoon en de onderneming die de milieukundige begeleiding gaan verrichten.

  • 2

    Onverwijld na het wijzigen van gegevens als bedoeld in het eerste lid worden deze aan gedeputeerde staten verstrekt.

Paragraaf 4.3.4 Het saneren van grondwater

Artikel 4.18 Meldplicht sanering van grondwater
  • 1

    Het is verboden een sanering van grondwater als bedoeld in artikel 4.13, onder c uit te voeren zonder dit aan gedeputeerde staten te melden.

  • 2

    Een melding bevat:

    • a.

      de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 4.3.5;

    • b.

      de keuze voor de saneringsaanpak;

    • c.

      een beschrijving van de toe te passen methode en handelingen met bijbehorende planning, en een motivering voor de gemaakte keuzes;

    • d.

      een beschrijving van de effecten die met de methode worden beoogd, waaronder een aanduiding van de terugsaneerwaarde;

    • e.

      een beschrijving van een alternatieve methode om de beoogde effecten te bereiken, voor het geval de methode en handelingen bedoeld onder b niet tot die effecten zouden leiden;

    • f.

      indien verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:

      • 1.

        een beschrijving van de wijze waarop dit zal plaatsvinden;

      • 2.

        de geschatte hoeveelheid te onttrekken grondwater;

      • 3.

        de geschatte hoeveelheid te onttrekken vrachten aan verontreinigingen;

      • 4.

        het debiet in kubieke meters;

      • 5.

        de toe te passen reinigingsmethoden en lozingen;

      • 6.

        de bestemming van het verontreinigd grondwater;

      • 7.

        een beschrijving van de nazorgmaatregelen die naar verwachting getroffen moeten worden.

  • 3

    Ten minste één week voordat een sanering van grondwater op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig de gegevens in het tweede lid, worden de gewijzigde gegevens aan gedeputeerde staten verstrekt.

Artikel 4.19 Zorgplicht uitvoering grondwatersanering

Met het oog op de bescherming van de gezondheid en de bescherming van het milieu, voor zover het gaat om het beschermen van de chemische en ecologische toestand van watersystemen, het beschermen tegen milieuverontreiniging en het voorkomen van verspreiding van verontreinigingen in verzadigde zone van de bodem, wordt een sanering van grondwater zodanig verricht dat:

  • a.

    de locatie geschikt is voor veilig gebruik overeenkomstig de huidige of voorgenomen functie van die locatie;

  • b.

    het risico van verspreiding van verontreinigende stoffen in of naar de verzadigde zone van de bodem zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    nazorgmaatregelen en gebruiksbeperkingen op de locatie zoveel mogelijk beperkt kunnen blijven.

Artikel 4.20 Saneren op een natuurlijk moment

Een sanering van grondwater wordt zoveel mogelijk op een natuurlijk moment binnen lopende of geplande ruimtelijke ontwikkelingen uitgevoerd.

Artikel 4.21 Spoedig saneren bij onaanvaardbare risico’s
  • 1

    In afwijking van artikel 4.20, wordt een verontreiniging in het grondwater spoedig gesaneerd als uit de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.35, blijkt dat sprake is van een ernstige verontreiniging die een spoedige aanpak vereist vanwege het bestaan van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van de mens, voor het ecosysteem of van verspreiding van verontreiniging in het grondwater.

  • 2

    Van een ernstige verontreiniging is in ieder geval sprake indien voor ten minste één stof het gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 100 kubieke meter poriënverzadigd bodemvolume hoger is dan de signaleringsparameter beoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.22 Saneringsaanpak

Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om het beschermen van de chemische en ecologische toestand van watersystemen en het beschermen tegen milieuverontreiniging en de verspreiding daarvan in de verzadigde zone van de bodem, bestaat een sanering van grondwater uit één van de volgende aanpakken of een combinatie daarvan:

  • a.

    het onttrekken van verontreinigd grondwater en het behandelen van het hierbij vrijkomende water;

  • b.

    het inzetten van gangbare en bewezen technieken die biologische afbraak of omzetting, of chemische omzetting van een verontreiniging tot niet schadelijke eindproducten tot gevolg hebben.

Artikel 4.23 Aanvang grondwatersanering
  • 1

    Een sanering van grondwater vangt aan uiterlijk twaalf maanden nadat gedeputeerde staten de melding als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, heeft ontvangen.

  • 2

    De melding vervalt indien de saneringswerkzaamheden niet binnen twaalf maanden zijn aangevangen.

Artikel 4.24 Informatieplicht gegevens locatie en aanvangsdatum voor aanvang grondwatersanering
  • 1

    Ten minste vier weken voor aanvang van een sanering van grondwater worden aan gedeputeerde staten de gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Onverwijld na het wijzigen van de gegevens uit het eerste lid worden deze aan gedeputeerde staten verstrekt.

Artikel 4.25 Informatieplicht gegevens uitvoerder en milieukundige begeleider voor aanvang grondwatersanering
  • 1

    Ten minste één week voor het begin van een sanering van grondwater worden aan gedeputeerde staten de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de naam en adres van degene die de werkzaamheden gaat verrichten;

    • b.

      de naam en adres van degene in wiens opdracht de werkzaamheden worden verricht;

    • c.

      de naam en adres van de natuurlijke persoon en de onderneming die de milieukundige begeleiding gaan verrichten.

  • 2

    Onverwijld na het wijzigen van de gegevens als bedoeld in het eerste lid worden deze aan gedeputeerde staten verstrekt.

Artikel 4.26 Kwaliteitsborging grondwatersanering

Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het voorkomen van verspreiding van verontreinigd grondwater, het behoud van de gebruiksfunctie van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt het saneren van grondwater verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.

Artikel 4.27 Milieukundige begeleiding grondwatersanering

Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt de milieukundige begeleiding van een sanering van grondwater verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 6000.

Artikel 4.28 Voortgangsverslagen

Indien een sanering van grondwater langer duurt dan één jaar, dan wordt iedere zes maanden een voortgangsrapportage aan gedeputeerde staten verstrekt.

Artikel 4.29 Melding bij beëindiging grondwatersanering

De einddatum van een sanering van grondwater wordt binnen één week na beëindiging van de sanering aan gedeputeerde staten gemeld.

Artikel 4.30 Informatieplicht na beëindiging grondwatersanering
  • 1

    Ten hoogste vier weken na afronding van een sanering van grondwater wordt aan gedeputeerde staten een evaluatieverslag verstrekt volgens BRL 6000. Het evaluatieverslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van het resultaat van de milieukundige begeleiding bestaande uit processturing met daarbij in ieder geval een opsomming van bijzondere omstandigheden die zich tijdens de saneringswerkzaamheden hebben voorgedaan;

    • b.

      indien van toepassing de resultaten van de milieukundige begeleiding bestaande uit verificatie van het eindresultaat van de saneringsaanpak;

    • c.

      indien na een sanering van grondwater een verontreiniging in het grondwater aanwezig is gebleven en daardoor beperkingen in het gebruik van de bodem noodzakelijk zijn: een beschrijving van deze gebruiksbeperkingen.

  • 2

    De eigenaar, erfpachter of gebruiker van de locatie waar na de activiteit een verontreiniging in het grondwater aanwezig is gebleven, neemt de beperkingen in het gebruik van de bodem in acht, die zijn beschreven in het evaluatieverslag.

Artikel 4.31 Nazorgplan grondwatersanering
  • 1

    Indien na het uitvoeren van een sanering van grondwater een verontreiniging in de verzadigde bodem is gebleven en in het evaluatieverslag is aangegeven dat nazorgmaatregelen noodzakelijk zijn, wordt een nazorgplan aan gedeputeerde staten verstrekt.

  • 2

    Met de uitvoering van de nazorgmaatregelen is belast degene die de sanering van grondwater heeft verricht, dan wel degene die daartoe is aangewezen in het evaluatieverslag.

Paragraaf 4.3.5 Inhoudelijke regels - voorafgaand grondwateronderzoek

Artikel 4.32 Vooronderzoek grondwater
  • 1

    Alvorens de milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 4.13 te verrichten, wordt een vooronderzoek grondwater uitgevoerd.

  • 2

    Het vooronderzoek grondwater voldoet aan NEN 5725.

Artikel 4.33 Verkennend grondwateronderzoek
  • 1

    Als uit het vooronderzoek grondwater blijkt dat er een verdenking bestaat van de aanwezigheid van een verontreiniging in de verzadigde zone van de bodem, wordt een verkennend grondwateronderzoek uitgevoerd.

  • 2

    Het verkennend grondwateronderzoek voldoet aan NEN 5740.

  • 3

    Bij dit verkennend grondwateronderzoek worden betrokken:

    • a.

      de signaleringsparameters beoordeling grondwatersanering als bedoeld in bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • b.

      de omgevingswaarden voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen als bedoeld in artikel 2.14 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 4

    Het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of een inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.

  • 5

    De laboratoriumanalyse wordt verricht door een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS 3000.

Artikel 4.34 Nader grondwateronderzoek
  • 1

    Als het verkennend grondwateronderzoek hiertoe aanleiding geeft, wordt een nader grondwateronderzoek verricht.

  • 2

    Een nader grondwateronderzoek voldoet aan NTA 5755.

  • 3

    Het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of een inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.

  • 4

    De laboratoriumanalyse wordt verricht door een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS 3000.

Artikel 4.35 Risicobeoordeling
  • 1

    Er wordt een risicobeoordeling uitgevoerd als uit het nader grondwateronderzoek blijkt dat sprake is van concentraties die de signaleringsparameters beoordeling grondwaterkwaliteit, als bedoeld in bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, overschrijden.

  • 2

    De risicobeoordeling maakt de mate van risico’s voor mens, dier en plant als gevolg van een verontreiniging in de verzadigde zone van de bodem inzichtelijk en beschrijft eventueel de maatregelen die met het oog op die risico’s kunnen worden getroffen.

Artikel 4.36 Maatwerkregels voorafgaand bodemonderzoek
  • 1

    Als een verontreiniging zich bevindt in de vaste bodem en de verdenking bestaat dat de verontreiniging zich heeft verspreid in of dreigt te verspreiden naar de verzadigde zone van de bodem, dan wordt in het voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, ook de kwaliteit van het grondwater in beschouwing genomen.

  • 2

    In het voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden voor de beoordeling van de kwaliteit van het grondwater de signaleringsparameters beoordeling grondwatersanering als bedoeld in bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de omgevingswaarden goede chemische toestand van grondwaterlichamen in artikel 2.14 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, betrokken.

Afdeling 4.4 Stiltegebieden

Artikel 4.37 Aanwijzing stiltegebieden

Als stiltegebieden zijn aangewezen de gebieden Waddenzee, Buitendijks Wad, Schiermonnikoog, IJsselmeerkust, Lauwersmeer, de Alde Feanen, de Deelen, Delleburen, Fochteloër Veen en Drents-Friese Wold, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op de kaart Stiltegebieden in Bijlage 4.3.

Artikel 4.38 Omgevingsvergunningplicht geluid in stiltegebieden

  • 1

    Het is verboden in een gebied als bedoeld in artikel 4.37 zonder omgevingsvergunning van gedeputeerde staten zonder noodzaak geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen, in die mate dat de heersende natuurlijke rust in het gebied wordt verstoord.

  • 2

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van gedeputeerde staten in een stiltegebied de in artikel 4.39 aangewezen toestellen te gebruiken.

  • 3

    Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend:

    • a.

      in een eenmalig geval, en

    • b.

      als het belang van het voorkomen en beperken van geluidbelasting niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 4.39 Aanwijzen toestellen

Als toestellen bedoeld in artikel 4.38, tweede lid, zijn aangewezen:

  • a.

    draagvleugelboten;

  • b.

    airgun- en andere knalapparatuur en motorisch aangedreven werktuigen met de bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken in het kader van seismisch onderzoek en opsporingsboringen naar in de bodem aanwezige delfstoffen;

  • c.

    motorisch aangedreven werktuigen met bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken in het kader van aanleg van kabels en buisleidingen in of op de bodem;

  • d.

    brommers, scooters en motorrijtuigen, tenzij ze worden gebruikt op de openbare weg of voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden;

  • e.

    geluidproducerend vuurwerk, tenzij het gebruik:

    • 1.

      noodzakelijk is ter oproeping van personen of ter afwending van dreigend gevaar;

    • 2.

      noodzakelijk is ter voorkoming van schade aan landbouwgewassen;

    • 3.

      plaatsvindt tijdens de jaarwisseling gedurende de periode die is toegestaan bij Algemene Plaatselijke Verordening of het omgevingsplan;

  • f.

    schietwapens, tenzij:

    • 1.

      in gebruik door personen met opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van hun functie;

    • 2.

      het noodseinmiddelen betreft in een geval van nood;

    • 3.

      in gebruik met inachtneming van het bepaalde in de Omgevingswet.

  • g.

    modelvliegtuigen met ingeschakelde verbrandingsmotor;

  • h.

    modelauto’s en -boten met ingeschakelde verbrandingsmotor;

  • i.

    muziekinstrumenten en geluidsapparatuur;

  • j.

    omroepinstallaties, sirenes, hoorns en dergelijke apparatuur, in gebruik anders dan ter oproeping van personen of ter afwending van dreigend gevaar of anderszins noodzakelijk uit een oogpunt van algemene veiligheid;

  • k.

    jetski’s;

  • l.

    speedboten, tenzij gebruikt in de vaargeul van de veerdiensten.

Artikel 4.40 Uitzonderingen verbod

De verboden opgenomen in artikel 4.38, eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het gebruiken van toestellen voor normale werkzaamheden, die uit agrarisch, visserij-technisch, bosbouwkundig of beheerstechnisch oogpunt worden verricht.

  • b.

    recreatieve en culturele activiteiten die plaatsvinden op het strandgedeelte van een eilandgemeente met een eigen strandbeleid.

Afdeling 4.5 Beschermingsgebieden vanwege winning voor menselijke consumptie bestemd water

Paragraaf 4.5.1 Algemeen

Artikel 4.41 Aanwijzing waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden
  • 1

    Als waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied zijn aangewezen de gebieden: Noord-Bergum, Spannenburg, Terwisscha, Oldeholtpade, Ameland Buren, Ameland Hollum, Terschelling, Vlieland, Schiermonnikoog, Nijbeets, Oudega en Garyp waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op de kaart Waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden in Bijlage 4.4.

  • 2

    Het drinkwaterbedrijf draagt er zorg voor dat het grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in het eerste lid als zodanig goed zichtbaar is aangeduid. De borden worden geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die tot het gebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van het gebied.

Artikel 4.42 Instructie omgevingsplan
  • 1

    Een omgevingsplan laat geen activiteiten toe die een risico vormen voor de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.

  • 2

    De motivering van een omgevingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeenten te voeren beleid ter zake van de wijze waarop het waterwinnings-belang in acht is genomen.

Artikel 4.43 Algemene zorgplicht
  • 1

    Degene die in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de bescherming van het grondwater in verband met de winning daarvan voor menselijke consumptie is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    De zorgplicht houdt in dat, wanneer er sprake is van een direct optredende of dreigende verontreiniging van het grondwater gedeputeerde staten onmiddellijk op de hoogte worden gesteld.

Paragraaf 4.5.2 Waterwingebieden

Artikel 4.44 Verboden activiteiten in waterwingebieden
  • 1

    Het is verboden in een waterwingebied een milieubelastende activiteit als genoemd in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten.

  • 2

    Het verbod uit het eerste lid geldt niet voor alle noodzakelijke milieubelastende activiteiten ten behoeve van de winning van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 4.45 Verboden activiteiten in waterwingebieden

Het is verboden in een waterwingebied:

  • a.

    schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren of op of in de bodem te brengen. Onder schadelijke stoffen worden in ieder geval verstaan de stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten die zijn aangewezen in Bijlage 4.5 bij deze verordening;

  • b.

    dierlijke of andere meststoffen, anders dan door beweiding, op of in de bodem te brengen;

  • c.

    constructies van welke aard dan ook, leidingen en installaties daaronder begrepen, tot stand te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;

  • d.

    begraafplaatsen en terreinen voor uitstrooiing van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging, of dierenbegraafplaatsen op te richten, te hebben of te gebruiken;

  • e.

    boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;

  • f.

    de grond dieper te roeren dan twee meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren, te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht-doorlatende bodemlagen kunnen aantasten. Onder deze werken worden in ieder geval verstaan bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen en verwijderen van damwanden en heipalen;

  • g.

    wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze, al dan niet tijdelijk, voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;

  • h.

    kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;

  • i.

    een lozing in de bodem uit te voeren;

  • j.

    IBC bouwstoffen op of in de bodem te gebruiken;

  • k.

    grond toe te passen of baggerspecie te verspreiden;

  • l.

    een gesloten of een open bodemenergiesysteem te installeren, in exploitatie te nemen of te hebben.

Artikel 4.46 Uitzonderingen verboden in waterwingebieden
  • 1

    Het in artikel 4.45 onder a genoemde verbod geldt niet:

    • a.

      voor het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van schadelijke stoffen ten behoeve van de grondwateronttrekking met het oog op de winning van grondwater voor menselijke consumptie, voor zover de stoffen redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de normale werking van de drinkwaterwinningsinstallatie;

    • b.

      geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in en bij woningen en andere gebouwen die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

    • c.

      schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

    • d.

      het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen;

    • e.

      het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijk gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanig wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat.

  • 2

    Het in artikel 4.45 onder e en f genoemde verbod geldt niet:

    • a.

      voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van winning van grondwater voor menselijke consumptie;

    • b.

      voor het realiseren van boorputten ten behoeve van het onderzoeken of saneren van de bodem als bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handeling opdracht of toestemming is verleend door gedeputeerde staten dan wel burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen het waterwingebied is gelegen.

  • 3

    Het in artikel 4.45 onder i gestelde verbod geldt niet voor lozingen die op het tijdstip van het aanwijzen van een gebied als waterwingebied bestaan.

  • 4

    Het in artikel 4.45 onder k genoemde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het verspreiden van baggerspecie die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen, over het aangrenzende perceel met inachtneming van paragraaf 3.2.26 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het toepassen van grond waarvan de kwaliteit de aanwezige achtergrondwaarde niet overschrijdt.

Artikel 4.47 Vergunning activiteiten binnen waterwingebieden
  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor:

    • a.

      de activiteiten genoemd in artikel 4.45, onder a, c, e, f en g;

    • b.

      de activiteiten genoemd onder d en h voor begraafplaatsen of terreinen voor uitstrooiing van as, respectievelijk voor kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen die op het tijdstip van het aanwijzen van een gebied als waterwingebied bestaan of in aanleg zijn.

  • 2

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de activiteit geen schade toebrengt aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater, met het oog op de winning daarvan voor menselijke consumptie.

Paragraaf 4.5.3 Grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 4.48 Verboden activiteiten grondwaterbeschermingsgebieden

Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een milieubelastende activiteit als genoemd in Bijlage 4.6 te verrichten.

Artikel 4.49 Verboden activiteiten grondwaterbeschermingsgebieden

Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied:

  • a.

    schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren of op of in de bodem te brengen. Onder schadelijke stoffen worden in ieder geval verstaan de stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten die zijn aangewezen in Bijlage 4.5 bij deze verordening.

  • b.

    constructies van welke aard dan ook, leidingen en installaties daaronder begrepen, tot stand te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;

  • c.

    begraafplaatsen en terreinen voor uitstrooiing van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging, of dierenbegraafplaatsen op te richten, te hebben of te gebruiken;

  • d.

    boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;

  • e.

    de grond dieper te roeren dan twee meter onder het maaiveld, of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht-doorlatende bodemlagen kunnen aantasten. Onder deze werken worden in ieder geval verstaan bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen en verwijderen van damwanden en heipalen;

  • f.

    wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor zover deze, al dan niet tijdelijk, voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;

  • g.

    kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;

  • h.

    een lozing in de bodem uit te voeren;

  • i.

    een IBC bouwstof of grond toe te passen;

  • j.

    een gesloten of een open bodemenergiesysteem te installeren, in exploitatie te nemen of te hebben.

Artikel 4.50 Uitzondering verboden activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden
  • 1

    Het in artikel 4.49, onder a, gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van schadelijke stoffen ten behoeve van de grondwateronttrekking, met het oog waarop het betreffende gebied wordt beschermd, voor zover deze stoffen redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de normale werking van de inrichting, gericht op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in en bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

    • c.

      schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

    • d.

      het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen;

    • e.

      het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijk gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;

    • f.

      het gebruik van krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in grondwaterbeschermingsgebieden toegestane bestrijdingsmiddelen.

  • 2

    De in artikel 4.49 onder d en e, gestelde verboden gelden niet voor:

    • a.

      het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen met het oog op drinkwaterproductie;

    • b.

      het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een vergunning is vereist of algemene voorschriften gelden krachtens het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst in het kader van paragraaf 3.2.23 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3

    Het in artikel 4.49, onder h, gestelde verbod geldt niet voor lozingen die op het tijdstip van in werking treden van deze verordening, dan wel op het tijdstip van de aanwijzing van een gebied als grondwaterbeschermingsgebied bestaan.

  • 4

    Het in artikel 4.49, onder i, gestelde verbod geldt niet voor het toepassen van grond:

    • a.

      op of in de bodem, indien de kwaliteit van de grond:

      • 1.

        de achtergrondwaarde niet overschrijdt, of

      • 2.

        de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende bodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse wonen en de grond uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is.

    • b.

      in oppervlaktewater, indien de kwaliteit van de grond:

      • 1.

        de achtergrondwaarde niet overschrijdt, of

      • 2.

        de maximale waarden van de kwaliteitsklasse A niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende waterbodem gelijk is aan of slechter is dan de kwaliteitsklasse A en de grond uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is;

    • c.

      bij toepassing in een omvang van meer dan 5.000 m³, indien wordt aangetoond dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de desbetreffende drinkwaterwinning niet toenemen, de grond uit het grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is en de kwaliteit van de grond:

      • 1.

        bij een toepassing op of in de bodem de maximale waarden van de kwaliteitsklasse wonen niet wordt overschreden;

      • 2.

        bij een toepassing in oppervlaktewater de maximale waarde van de kwaliteitsklasse A niet wordt overschreden.

  • 5

    Van het voornemen tot een toepassing als bedoeld in het vierde lid, onder c, doet degene die de activiteit onderneemt een melding. De melding bevat de resultaten van locatie-specifiek onderzoek op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de risico’s op verontreiniging van de betreffende drinkwaterwinning niet toenemen.

Artikel 4.51 Vergunning activiteiten grondwaterbeschermingsgebieden
  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten genoemd in artikel 4.49, onder a, b, c, d, e, f en g.

  • 2

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend indien de activiteit geen schade toebrengt aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater met het oog op de winning daarvan voor menselijke consumptie.

Afdeling 4.6 Gesloten stortplaatsen

Paragraaf 4.6.1 (Beperkingengebied)activiteiten met betrekking tot een gesloten stortplaats

Artikel 4.52 Aanwijzing en geometrische begrenzing van beperkingengebieden gesloten stortplaatsen

Het beperkingengebied voor een gesloten stortplaats is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op de kaart gesloten stortplaats in Bijlage 4.7.

Artikel 4.53 Activiteiten

Deze afdeling gaat over activiteiten in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd in beperkingengebieden voor een gesloten stortplaats.

Artikel 4.54 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld vanwege:

  • a.

    de bescherming van het milieu tegen nadelige gevolgen veroorzaakt door gesloten stortplaatsen;

  • b.

    de goede uitvoering van de zorg voor gesloten stortplaatsen, waaronder:

    • 1.

      de bereikbaarheid van de voorzieningen ter bescherming van de bodem te garanderen;

    • 2.

      te voorkomen dat de werking van de voorzieningen nadelig wordt beïnvloed; en

    • 3.

      te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.55 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.56 Specifieke zorgplicht
  • 1

    Degene die een activiteit verricht in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 4.54, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig beheer van afvalstoffen in de gesloten stortplaats wordt verzekerd, en

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1 van de wet.

Artikel 4.57 Informeren over een ongewoon voorval
  • 1

    Gedeputeerde staten wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval in, op, boven, onder of bij een gesloten stortplaats.

  • 2

    Zodra de gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.22 van het Besluit activiteiten leefomgeving bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.

Paragraaf 4.6.2 Inhoudelijke regels

Artikel 4.58 Omgevingsvergunningplichtige activiteit gesloten stortplaats
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten in, op, onder, over of bij een gesloten stortplaats te verrichten:

    • a.

      werken te maken of te behouden;

    • b.

      stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;

    • c.

      het verwijderen of aanleggen van bomen, bos en boomgaard en diepwortelende beplanting;

    • d.

      het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

    • e.

      andere dan de onder a tot en met d bedoelde activiteiten te verrichten, als die activiteiten de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kunnen belemmeren of de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2

    Onder activiteiten bedoeld onder het eerste lid, onder a, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      bouwactiviteiten voor werken en kunstwerken;

    • b.

      civieltechnische werken, waaronder grondverzet, boringen, en het aanbrengen van grondkerende constructies, of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur.

  • 3

    Onder activiteiten bedoeld onder het eerste lid, onder b, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het plaatsen van een container;

    • b.

      het deponeren van een partij grond.

  • 4

    Onder activiteiten bedoeld onder het eerste lid, onder e, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het wijzigen van het gebruik van de gesloten stortplaats;

    • b.

      grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter;

    • c.

      onttrekken of inbrengen van grondwater of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand.

  • 5

    Het verbod geldt niet voor het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer.

Artikel 4.59 Gegevens en bescheiden bij een aanvraag van een omgevingsvergunning

Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 4.58, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:

  • a.

    het voorgenomen gebruik van de gesloten stortplaats en van het gebied waarin de nazorgvoorzieningen zijn gelegen;

  • b.

    een kadastrale kaart, waarop het grondgebied van het voorgenomen gebruik als bedoeld onder a is aangegeven;

  • c.

    de naam en het adres van een ieder die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder b;

  • d.

    een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het voorgenomen gebruik te kunnen realiseren;

  • e.

    de maatregelen die worden getroffen om:

    • 1.

      de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

    • 2.

      aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen;

    • 3.

      anderszins de uitvoering van de nazorg niet te belemmeren;

  • f.

    de wijze van evaluatie van en rapportage over de uitvoering van de onder e bedoelde maatregelen.

Artikel 4.60 Melding activiteiten

[Vervallen]

Paragraaf 4.6.3 Omgevingsvergunning activiteit op of rond gesloten stortplaatsen

Artikel 4.61 Toepassingsbereik en oogmerk

Deze paragraaf heeft betrekking op een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, die als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 4.58.

Artikel 4.62 Beoordelingsregels over de activiteit in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats
  • 1

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de in artikel 4.54 genoemde belangen.

  • 2

    Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin in voldoende mate is aangetoond dat de milieutechnische voorzieningen, die nodig zijn voor de nazorg van de gesloten stortplaats intact blijven en de provinciale nazorgorganisatie goedkeuring heeft verleend.

Artikel 4.63 Maatwerkvoorschriften over de activiteit in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats

Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd kunnen voorschriften worden verbonden over:

  • a.

    de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen;

  • b.

    het voorkomen dat de werking van de nazorgvoorzieningen nadelig wordt beïnvloed;

  • c.

    het voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

HOOFDSTUK 5 Natuur

Afdeling 5.1 Algemeen

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk gaat over:

  • a.

    natura 2000-activiteiten;

  • b.

    flora- en fauna-activiteiten;

  • c.

    activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden, met uitzondering van de jacht;

  • d.

    het handelen volgens een faunabeheerplan;

  • e.

    het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden; en

  • f.

    activiteiten die houtopstanden betreffen.

Afdeling 5.2 Faunabeheereenheid

Artikel 5.2 Werkgebied faunabeheereenheid

Artikel 5.3 Omvang bestuur van de faunabeheereenheid

Het aantal bestuursleden van de faunabeheereenheid bedraagt maximaal zeven.

Artikel 5.4 Samenstelling bestuur faunabeheereenheid

  • 1

    In het bestuur van de faunabeheereenheid zit één vertegenwoordiger vanuit ieder van de volgende collectieven van jachthouders of houders van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, werkzaam binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid:

    • a.

      verenigingen van agrariërs;

    • b.

      particuliere grondeigenaren;

    • c.

      terrein-beherende organisaties;

    • d.

      verenigingen van houders van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit.

  • 2

    Naast de vertegenwoordigers genoemd in het eerste lid, zit er in het bestuur van de faunabeheereenheid ten minste één door gedeputeerde staten benoemde vertegenwoordiger van een maatschappelijke organisatie die het doel behartigt van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort.

  • 3

    De vertegenwoordigers genoemd in het eerste en tweede lid zijn niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten.

Artikel 5.5 Voorzitter faunabeheereenheid

  • 1

    De voorzitter van de faunabeheereenheid wordt met instemming van gedeputeerde staten door het bestuur van de faunabeheereenheid benoemd.

  • 2

    De voorzitter van de faunabeheereenheid:

    • a.

      heeft geen dienstverband bij en is niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van één van de in het bestuur vertegenwoordigde partijen;

    • b.

      is geen bestuurslid van één van de in het bestuur vertegenwoordigde partijen;

    • c.

      is niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten.

Artikel 5.6 Taken en bevoegdheden faunabeheereenheid

Naast het vaststellen van een faunabeheerplan heeft de faunabeheereenheid tot taak:

  • a.

    het coördineren van de uitvoering van een faunabeheerplan;

  • b.

    het organiseren en aansturen van de uitvoering van populatiebeheer;

  • c.

    het organiseren en faciliteren van het bestrijden van belangrijke schade aan landbouwgewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of schade aan flora of fauna, dan wel het voorkomen van het ontstaan van dergelijke schade;

  • d.

    het bijhouden van een actueel register van wildbeheereenheden als bedoeld in artikel 8.2 van de wet, die binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid werkzaam zijn.

Artikel 5.7 Jaarlijks verslag

  • 1

    Het verslag als bedoeld in artikel 6.3, derde lid van het Omgevingsbesluit bevat in ieder geval:

    • a.

      cijfermatige rapportages over de uitvoering van ieder geldend vergunningvrij geval, iedere omgevingsvergunning en opdracht, waarin in ieder geval zijn opgenomen:

      • 1.

        de aantallen gedode dieren, onderverdeeld naar soort, wildbeheereenheid, locatie, datum en tijdstip;

      • 2.

        een opgave van de grondgebruikers aan wie een meldingsbewijs is verstrekt, met vermelding van naam, adres, postcode en woonplaats;

      • 3.

        een opgave van de gewassen waarop schadebestrijding heeft plaatsgevonden.

    • b.

      cijfermatige rapportages over de uitvoering van de jacht, waarin opgenomen het aantal gedode dieren, onderscheidend naar wildsoort.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van het verslag.

Afdeling 5.3 Faunabeheerplan

Artikel 5.8 Doelstelling en reikwijdte faunabeheerplan

  • 1

    Het faunabeheerplan is gericht op een duurzaam beheer van in het wild levende diersoorten, alsmede op de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de uitoefening van de jacht.

  • 2

    Bij het duurzaam beheer wordt rekening gehouden met de effecten van de voorgenomen handelingen op de populatiegrootte, het habitatgebruik en de staat van instandhouding van de beschreven soorten gedurende de planperiode.

  • 3

    Een faunabeheerplan kan mede betrekking hebben op het grondgebied van een andere faunabeheereenheid dan de faunabeheereenheid in de provincie Fryslân, voor zover het diersoorten betreft van wie het leefgebied een grote omvang hebben en zoals bedoeld in artikel 6.2, vierde lid van het Omgevingsbesluit.

Artikel 5.9 Geldigheidsduur faunabeheerplan

  • 1

    De geldigheidsduur van een faunabeheerplan bedraagt ten hoogste vijf jaren.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de faunabeheereenheid genoemde termijn met maximaal 24 maanden verlengen.

  • 3

    Een wijziging van een faunabeheerplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Artikel 5.10 Algemene eisen faunabeheerplan

  • 1

    Een faunabeheerplan heeft betrekking op een oppervlakte van ten minste 5.000 hectare en bevat in elk geval:

    • a.

      een beschrijving van het werkgebied van de faunabeheereenheid en een duidelijke afbakening met de gebieden of locaties waarover het werkgebied van de faunabeheereenheid zich uitstrekt, inclusief het leefgebied van soorten met een omvangrijk leefgebied als bedoeld in artikel 6.2, derde lid van het Omgevingsbesluit waarop het plan mede betrekking heeft;

    • b.

      een kaart met de begrenzing van het gebied waarop het faunabeheerplan betrekking heeft;

    • c.

      kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer of schadebestrijding noodzakelijk wordt geacht, gebaseerd op trendtellingen, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de in een faunabeheerplan op te nemen gegevens.

Artikel 5.11 Aanvullende eisen faunabeheerplan populatiebeheer schade- en overlastbestrijding

  • 1

    In aanvulling op artikel 5.10 bevat het faunabeheerplan inzake populatiebeheer en schadebestrijding van diersoorten ten minste:

    • a.

      een onderbouwing van de noodzaak van schade- of overlastbestrijding, waaronder een onderbouwde verwachting van de mate waarin de belangen als bedoeld in artikel 8.74j, artikel 8.74 k en artikel 8.74l van het Besluit kwaliteit leefomgeving zouden worden geschaad, indien niet tot schade- of overlastbestrijding zou worden overgegaan;

    • b.

      per diersoort en gewas een beschrijving van de aard en omvang van de getaxeerde schade in de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarop het faunabeheerplan betrekking heeft, onderverdeeld naar de verschillende wildbeheereenheden;

    • c.

      per diersoort:

      • 1.

        een beschrijving van de handelingen die in de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarop het faunabeheerplan betrekking heeft zijn verricht om schade te voorkomen of te beperken, waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;

      • 2.

        een beschrijving van het effect van de onder ten eerste bedoelde uitgevoerde handelingen, voor zover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn;

      • 3.

        een beschrijving en onderbouwing van de aard en de noodzaak van maatregelen of handelingen ter voorkoming of beperking van schade of overlast, alsmede een beschrijving van de locaties waar en de perioden in het jaar waarin deze plaats dienen te vinden;

      • 4.

        een beschrijving van het verwachte effect van de voorgenomen maatregelen en handelingen.

    • d.

      per diersoort waarvoor populatiebeheer wordt voorgestaan een onderbouwing van de huidige en gewenste stand van de populatie, inclusief een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand te bereiken;

    • e.

      voor zover het faunabeheerplan betrekking heeft op het populatiebeheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen bevat het een beschrijving van de leefgebieden van deelpopulaties inclusief een kaartbeeld met de begrenzing hiervan, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de maximale grootte van de populatie van de betrokken dieren binnen de onderscheiden leefgebieden, alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende leefgebieden.

  • 2

    Indien de handeling doden met het geweer als maatregel noodzakelijk wordt geacht, een beschrijving waarom inzet van preventieve maatregelen, alternatieve handelingen of handelwijzen naar verwachting niet tot een bevredigend resultaat zullen leiden.

Artikel 5.12 Aanvullende eisen faunabeheerplan - Jacht

Inzake de jacht bevat het faunabeheerplan ten minste:

  • a.

    een overzicht van de afschotgegevens, onderverdeeld naar wildsoort per wildbeheereenheid, in de beheerperiode voorafgaand aan de periode waarop het faunabeheerplan betrekking heeft;

  • b.

    een beschrijving per wildbeheereenheid van de samenhang tussen de jacht op de wildsoorten, het beheren van de populaties van deze soorten en het bestrijden van schade veroorzaakt door deze soorten in het licht van:

    • 1.

      het behouden of bereiken van een redelijke wildstand, en

    • 2.

      de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.

Afdeling 5.4 Wildbeheereenheden

Artikel 5.13 Omvang en begrenzing

  • 1

    Het werkgebied van een wildbeheereenheid als bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, van de wet strekt zich uit over een aaneengesloten gebied met een oppervlakte van tenminste 5.000 hectare Provincie Fryslan zonder Schiermonnikoog en Vlieland.

  • 2

    Op elk van de Waddeneilanden Schiermonnikoog en Vlieland is één wildbeheereenheid.

  • 3

    Wildbeheereenheden die niet voldoen aan genoemde oppervlakte-eis kunnen een samenwerkingsovereenkomst aangaan met een naburige wildbeheereenheid, zodanig dat gezamenlijk wordt voldaan aan de eis.

  • 4

    Het werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot het werkgebied van een andere wildbeheereenheid.

  • 5

    De begrenzing van de wildbeheereenheid wordt door de desbetreffende wildbeheereenheid vastgesteld en gedocumenteerd op een GIS-kaart op een schaal 1:100.000 of groter.

  • 6

    Een wildbeheereenheid kan, in overeenstemming met andere betrokken wildbeheereenheden, de begrenzingen van haar werkgebied wijzigen.

  • 7

    Het besluit tot het vaststellen of gewijzigd vaststellen van de begrenzing wordt binnen twee weken na vaststelling aan gedeputeerde staten toegezonden.

  • 8

    De begrenzing van het werkgebied een wildbeheereenheid wordt door gedeputeerde staten bekend gemaakt in het provinciaal blad.

Artikel 5.14 Houders van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit

Een jachthouder met een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is aangesloten bij de wildbeheereenheid binnen het gebied, waar de gronden liggen waar zijn jacht-houderschap geldt.

Artikel 5.15 Ledenregister

Een wildbeheereenheid houdt een actueel register bij van aangesloten leden.

Artikel 5.16 Geschillenregeling

De wildbeheereenheden binnen de provincie Fryslân stellen gezamenlijk een geschillenregeling vast, of sluiten aan bij de bestaande landelijke geschillenregeling. De geschillenregeling behandelt geschillen die betrekking hebben op bestuursbesluiten betreffende een weigering, uitsluiting, schorsing of opzegging van het lidmaatschap van een jachthouder met een jachtakte.

Artikel 5.17 Werkzaamheden

  • 1

    Een wildbeheereenheid coördineert voor zijn werkgebied, in het kader van het faunabeheerplan, de trendtellingen van diersoorten.

  • 2

    Een wildbeheereenheid coördineert voor zijn werkgebied tevens de verslaglegging van de aantallen dieren, onderscheiden naar diersoort, die door de jachthouders zijn gedood.

  • 3

    De wildbeheereenheid coördineert de verstrekking van de onder het eerste en tweede lid geregistreerde gegevens aan de faunabeheereenheid.

  • 4

    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de door de wildbeheereenheden uit te voeren werkzaamheden.

Afdeling 5.5 Vergunning-vrije Flora- en fauna-activiteiten

Artikel 5.18 Toepassingsbereik

  • 1

    Deze afdeling gaat over de volgende flora- en fauna-activiteiten:

    • a.

      ruimtelijke inrichting, ontwikkeling, onderhoud en beheer van gebieden;

    • b.

      schadebestrijding;

    • c.

      bestrijden van overlast in de bebouwde kom;

    • d.

      middelen en methoden niet-beschermde soorten.

  • 2

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de natuurbescherming.

Artikel 5.19 Aanwijzing vergunning-vrije gevallen andere soorten: ruimtelijke inrichting, ontwikkeling, beheer en onderhoud van gebieden

  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor de aangewezen andere soorten opgenomen in Bijlage 5.1, voor zover de activiteit wordt verricht in het kader van:

    • a.

      ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

    • b.

      bestendig beheren of onderhouden van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;

    • c.

      bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;

    • d.

      bestendig beheren of onderhouden van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied.

  • 2

    Het eerste lid is alleen van toepassing als geen goedgekeurde gedragscode van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 11.59 van het Besluit activiteiten leefomgeving en geen andere bevredigende oplossing dan het verrichten van de activiteit bestaat, als bedoeld in artikel 8.74l, eerste lid, onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3

    De in het eerste lid genoemde aangewezen vergunning-vrije activiteit geldt slechts voor de in Bijlage 5.1 bij de betreffende soort genoemde vergunning-vrije activiteiten, middelen en methoden, en indien wordt voldaan aan de aldaar gestelde aanvullende voorschriften.

  • 4

    Met het toepassen van de in het eerste lid bedoelde aangewezen vergunning-vrije activiteit blijft de zorgplicht zoals bepaald in artikel 11.27 van het Besluit activiteiten leefomgeving onverminderd van kracht.

Artikel 5.20 Vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: bescherming van weidevogels of boerenlandvogels

De verboden in artikel 11.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelden niet voor activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van weidevogels of boerenlandvogels, hun nesten en eieren en hun niet-vliegvlugge jongen, tegen landbouwwerkzaamheden en vee.

Artikel 5.21 Aanwijzing vergunning-vrije gevallen soorten vogelrichtlijn en andere soorten: schadebestrijding

  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.37 en 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor de aangewezen soorten vogelrichtlijn en andere soorten zoals opgenomen in Bijlage 5.2, voor zover de activiteit wordt verricht in het belang van de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.

  • 2

    Met toepassing van het eerste lid wordt een vergunningvrij geval aangewezen voor grondgebruikers voor de bestrijding van de in Bijlage 5.2 aangewezen schadesoorten op de door hen gebruikte gronden, of opstallen, ter voorkoming van in het huidige of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, of opstallen, of omringende gebied.

  • 3

    Het eerste lid geldt voor de in Bijlage 5.2 bij de betreffende soort genoemde vergunning-vrije activiteiten, belangen, gebieden en perioden, en onder toepassing van de genoemde toegestane middelen en methoden, en mits wordt voldaan aan de in Bijlage 5.2 gestelde aanvullende voorschriften.

  • 4

    De vergunning-vrije activiteit kan ook betrekking hebben op het verbod als bedoeld in artikel 11.40, artikel 11.75 en artikel 11.76 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of de krachtens het tweede lid van artikel 11.75 van het Besluit activiteiten leefomgeving gestelde regels, voor zover dat in Bijlage 5.2 is bepaald.

  • 5

    Activiteiten als bedoeld in het eerste lid worden verricht overeenkomstig het faunabeheerplan.

  • 6

    Indien de grondgebruiker zoals bedoeld in het tweede lid, een vergunning-vrije activiteit door een ander laat uitoefenen, dient deze persoon de schriftelijke en gedagtekende toestemming van de grondgebruiker bij zich te dragen en op eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar ter inzage te geven.

  • 7

    Voor zover de vergunning-vrije activiteit ziet op het vangen of doden van dieren, mag dit slechts plaatsvinden nadat passende en doeltreffende preventieve maatregelen zijn ingezet overeenkomstig de beschrijving in het faunabeheerplan.

Artikel 5.22 Rapportage uitvoering vrijgestelde vergunningvrije activiteiten

  • 1

    Over de uitvoering van de vrijgestelde vergunning-vrije activiteiten bedoeld in het eerste lid, wordt door de faunabeheereenheid jaarlijks aan gedeputeerde staten gerapporteerd in het verslag bedoeld in artikel 8.1, derde lid van de wet.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen de werking van dit artikel opschorten, indien bijzondere weersomstandigheden hiertoe aanleiding toe geven.

  • 3

    Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5.23 Vergunning-vrij geval schadebestrijding binnen ganzenfoerageergebieden

  • 1

    In afwijking van het bepaalde in artikel 5.21, tweede lid is het de grondgebruiker slechts toegestaan gebruik te maken van de daar bedoelde vergunning-vrije activiteit, binnen de op grond van artikel 5.25 aangewezen ganzenfoerageergebieden, gedurende de in 5.24, tweede lid genoemde periode, en voor zover gebruikmaking van de vergunning-vrije activiteit niet leidt tot opzettelijke verontrusting van de daar aanwezige trekganzen.

  • 2

    Indien de grondgebruiker de op grond van het vergunningvrije geval toegestane handelingen door een ander laat uitoefenen, is deze ander gehouden aan de verplichting van het eerste lid te voldoen.

  • 3

    Het handelen in strijd met het eerste lid wordt geacht te leiden tot een verstoring van wezenlijke invloed op de staat van instandhouding van op grond van internationale afspraken strikt te beschermen trekganzen.

  • 4

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op door de grondgebruiker gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven.

Artikel 5.24 Vergunning-vrije gevallen schadebestrijding soorten vogelrichtlijn: ganzen

  • 1

    Op grond van artikel 11.42, onder a en b, en artikel 11.44, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving is het de grondgebruiker in afwijking van de verboden, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving toegestaan om ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, grauwe gans, Anser, brandgans, Branta leucopsis en kolgans, Anser albifrons opzettelijk te verstoren en te doden op de door hen gebruikte percelen die zijn beteeld met:

    • a.

      kwetsbare gewassen, of

    • b.

      na 1 augustus volledig nieuw ingezaaide percelen gras van minder dan 1 hectare en percelen beteeld met overjarig en doorgezaaid gras,

    voor zover de schadebestrijding plaatsvindt buiten de ganzenfoerageergebieden of soort-specifieke ganzenfoerageergebieden gedurende de periode waarin bedoelde gebieden als zodanig zijn begrensd en de zich binnen deze gebieden aanwezige beschermde ganzen niet opzettelijk worden verontrust.

  • 2

    Het doden van de in het eerste lid genoemde soorten is niet toegestaan indien de jaarlijks door gedeputeerde staten vast te stellen maximale aantallen afgeschoten dieren zijn bereikt, gerekend vanaf 1 oktober van enig jaar tot uiterlijk 31 mei van het daarop volgende jaar.

  • 3

    De faunabeheereenheid rapporteert onverwijld aan gedeputeerden staten indien de aantallen gedode ganzen de jaarlijks vastgestelde waarschuwingsgrens hebben bereikt. Het bepaalde in lid 17 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4

    Indien er geen vastgestelde maatwerkafspraken zijn mogen in een zone van 150 meter, gerekend vanaf de grens van de nachtelijke slaapplaatsen, of indien deze zijn gelegen in een speciale beschermingszone, de grens van deze zone, de in deze paragraaf genoemde soorten niet worden verontrust, verjaagd noch afgeschoten.

  • 5

    Handelingen als bedoeld in het eerste lid mogen tevens worden verricht vanaf een direct aan het schadeperceel grenzende locatie.

  • 6

    Handelingen als bedoeld in het eerste lid worden verricht overeenkomstig het faunabeheerplan en onder de voorwaarden en beperkingen genoemde in de leden 7-17 van dit artikel.

  • 7

    De in het eerste lid genoemde ganzensoorten mogen slechts worden gedood ter ondersteuning van verjaging van een half uur voor zonsopkomst tot 12.00 uur.

  • 8

    Aan verjaging ondersteunend afschot is niet toegestaan:

    • a.

      op in de nachtelijke rustgebieden verblijvende ganzen;

    • b.

      op vanuit de nachtelijke rustgebieden opvliegende ganzen;

    • c.

      op ganzen die op een hoogte van meer dan 35 meter vliegen;

    • d.

      als is aangetoond door grondgebruiker dat het betreffende perceel onderdeel uitmaakt van een door een Agrarisch Collectief aangewezen weidevogelgebied en er op het betreffende perceel weidevogels of grondbroeders zitten te broeden waarop een beheerpakket van toepassing is.

  • 9

    Van het in het eerste lid bedoelde vergunningvrije geval mag op percelen beteeld met kwetsbare gewassen, of op een direct daaraan grenzende locatie, slechts gebruik worden gemaakt na het gelijktijdig aantoonbaar toepassen van tenminste twee typen preventieve verjaagmiddelen, te weten een akoestisch en een visueel middel. Het jachtgeweer is na zonsondergang niet meer toegestaan als akoestisch middel.

  • 10

    Van het in het eerste lid bedoelde vergunningvrije geval mag op percelen met na 1 augustus volledig nieuw ingezaaid gras van minder dan één hectare en percelen beteeld met overjarig en doorgezaaid gras, of op een direct daaraan grenzende locatie, gebruik worden gemaakt zonder dat preventieve verjaagmiddelen hoeven te worden toegepast.

  • 11

    Het in het eerste lid bedoelde vergunningvrije geval voor het doden van ganzen geldt alleen voor de grondgebruiker die in het bezit is van een door de faunabeheereenheid verstrekt meldingsbewijs. De grondgebruiker kan het meldingsbewijs aanvragen bij de faunabeheereenheid onder opgave van ten minste naam, adres, postcode en woonplaats van de grondgebruiker, het schadegewas en de oppervlakte daarvan.

  • 12

    De grondgebruiker aan wie een in het tiende lid bedoeld meldingsbewijs is verstrekt, is verplicht een rapportage overeenkomstig een door de faunabeheereenheid voorgeschreven wijze in te dienen.

  • 13

    Indien de grondgebruiker de vergunningvrije toegestane activiteit door een ander laat uitoefenen is het de houder van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit toegestaan naast het hagelgeweer, het kogelgeweer te gebruiken als middel.

  • 14

    In afwijking van het bepaalde in artikel 11.42, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving en op grond van artikel 11.44, vierde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving is het gebruik van een lokfluit en lokgans toegestaan en zijn elektronische lokmiddelen niet toegestaan.

  • 15

    In gezelschap van de rechtmatige gebruiker van het vergunningvrije geval mogen per oppervlakte beteeld gewas tot 25 hectare ten hoogste twee andere jachtaktehouders gebruik maken van de in het eerste lid genoemde bevoegdheden. Voor elke 25 hectare dat de oppervlakte groter is mogen drie extra jachtaktehouders worden ingezet. Binnen een straal van 150 meter mogen maximaal drie jachtaktehouders op een beteeld gewasperceel of direct daaraan grenzende locatie aanwezig zijn.

  • 16

    Ringen en halsbanden die aan gedode vogels worden aangetroffen moeten, onder vermelding van datum en plaats van afschot, worden toegezonden aan het Vogeltrekstation.

  • 17

    Over de uitvoering van de vrijgestelde handelingen als bedoeld in het eerste lid wordt aan gedeputeerde staten jaarlijks gerapporteerd door de faunabeheereenheid in het door de faunabeheereenheid uit te brengen verslag bedoeld in artikel 6.3, derde lid van het Omgevingsbesluit. De rapportage bevat in ieder geval een overzicht van de grondgebruikers aan wie een meldingsbewijs als bedoeld in het tiende lid is verstrekt, onder opgave van:

    • -

      naam, adres, postcode en woonplaats;

    • -

      op welke gewassen de schadebestrijding heeft plaatsgevonden;

    • -

      het aantal gedode kol-, brand- en grauwe ganzen en de afschotdata.

Artikel 5.25 Begrenzing van de ganzenfoerageergebieden en soortspecifieke ganzenfoerageergebieden

Artikel 5.26 Verbodsbepaling

  • 1

    Binnen de ganzenfoerageergebieden mag van 1 november tot 1 april geen gebruik worden gemaakt van het vergunningvrije geval zoals bedoeld in artikel 5.24, eerste lid.

  • 2

    Binnen de soortspecifieke ganzenfoerageergebieden mag van 1 april tot uiterlijk 1 juni geen gebruik worden gemaakt van het vergunningvrije geval zoals bedoeld in 5.24, eerste lid.

Artikel 5.27 Vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn: bestrijding kokmeeuw en zilvermeeuw in specifieke gevallen

  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet ten aanzien van de zilvermeeuw, Larus argentatus, en de kokmeeuw, Larus ridibundus:

    • a.

      voor Ecopark de Wierde en Sonac en met de toegestane middelen en methoden en aanvullende voorschriften van Bijlage 5.3, en

    • b.

      voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid.

  • 2

    Het in het eerste lid genoemde vergunning-vrije geval geldt alleen indien geen andere bevredigende oplossing bestaat.

  • 3

    Het in het eerste lid aangewezen vergunning-vrije geval zondert ook het verbod uit, om zonder vergunning een jachtgeweeractiviteit te verrichten ex artikel 5.1, eerste lid, onder h van de wet, voor zover dat in Bijlage 5.2, van deze verordening bij de betreffende soorten is vermeld.

Artikel 5.28 Vergunningvrije gevallen andere soorten: onderzoek en onderwijs, amfibieën

  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      de meerkikker, Rana ridibunda, de middelste groene kikker, Rana esculenta, de bruine kikker, Rana temporaria en de gewone pad, Bufo bufo, en

    • b.

      het bemachtigen van eieren van deze soorten, voor zover dit voor educatieve doeleinden gebeurt.

  • 2

    Het in het eerste lid genoemde vergunning-vrije geval geldt niet ten aanzien van amfibieën waarvan de metamorfose is voltooid.

  • 3

    Het in het eerste lid genoemde vergunning-vrije geval geldt slechts voor het tijdelijk onderzoeken van de gevangen amfibieën. Na onderzoek dienen de gevangen exemplaren op de vangstlocatie te worden teruggeplaatst.

Artikel 5.29 Vergunningvrije activiteiten andere soorten: verplaatsen van amfibieën en reptielen ter voorkoming van verkeerslachtoffers

  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor amfibieën en reptielen van de soorten genoemd bijlage 1X, onder A van het Besluit activiteiten leefomgeving, indien de activiteit plaatsvindt in het belang van de bescherming van de fauna en ter veiligstelling van amfibieën en reptielen tegen het verkeer.

  • 2

    Het in het eerste lid genoemde vergunning-vrije geval geldt slechts voor het vervoer van amfibieën en reptielen over een afstand van ten hoogste 50 meter vanaf de vangplaats en voor zover de amfibieën en reptielen na het vervoeren onmiddellijk weer in vrijheid worden gesteld.

Artikel 5.30 Vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn en andere soorten: ter voorkoming van overlast binnen de bebouwde kom

  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en de artikelen 11.42 en 11.44 van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten, geldt niet voor de diersoorten genoemd in Bijlage 5.4 bij deze verordening, voor zover:

    • a.

      deze soorten overlast veroorzaken binnen de bebouwde kom;

    • b.

      de flora- en fauna-activiteit verricht wordt door het college van burgemeester en wethouders van een Friese gemeente.

  • 2

    Het in het eerste lid genoemde vergunningvrije geval geldt slechts voor de in Bijlage 5.4 bij de betreffende soort genoemde handelingen en belangen, onder toepassing van daar genoemde middelen en methoden, mits wordt voldaan aan de in de bijlage gestelde aanvullende voorschriften.

  • 3

    Van de in het eerste lid genoemde vergunningvrije geval kan alleen gebruik gemaakt worden indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat.

Artikel 5.31 Vergunningvrije gevallen niet-beschermde soorten: gebruik van geweer en luchtdrukwapen bij bestrijding

  • 1

    In afwijking van de artikelen 11.76 en 11.84 van het Besluit activiteiten leefomgeving mag een geweer ook worden toegepast in de gevallen genoemd in Bijlage 5.5, voor de daar genoemde diersoorten, gebieden, middelen, methoden en aanvullende voorschriften.

  • 2

    In aanvulling op artikel 11.80 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het gebruik van een luchtdrukwapen op grond van deze verordening ook toegestaan, voor de diersoorten, gebieden, methode en aanvullende voorschriften zoals genoemd in Bijlage 5.5.

Afdeling 5.6 Bescherming van vogels: jaarrond beschermde nesten

Artikel 5.32 Maatwerkregel specifieke zorgplicht: jaarronde bescherming van nesten

  • 1

    Het verbod bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.37, eerste lid, onder b. van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor het opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten en rustplaatsen van vogels is jaarrond van toepassing op de nesten van soorten opgenomen in Bijlage 5.7, onder categorie 1 tot en met 4.

  • 2

    Het verbod bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet en artikel 11.37, eerste lid, onder b. van het Besluit activiteiten leefomgeving, is jaarrond niet van toepassing op nesten van soorten opgenomen in Bijlage 5.7, onder categorie 5, indien kan worden vastgesteld middels een omgevingscheck dat voldoende alternatieven in de omgeving aanwezig zijn voor de soort, om zich in de omgeving te kunnen handhaven.

Afdeling 5.7 Houtopstanden

Artikel 5.33 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen van houtopstanden als bedoeld in artikel 11.111 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Provincie Fryslan zonder komgrens.)

Artikel 5.34 Maatwerkregel meldplicht vellen van een houtopstand

  • 1

    De meldplicht voor het vellen van een houtopstand wordt in afwijking van artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving ten minste zes weken, maar niet eerder dan één jaar, voorafgaand aan het vellen van de houtopstand schriftelijk gedaan bij gedeputeerde staten.

  • 2

    De melding bevat tenminste:

    • a.

      de dagtekening;

    • b.

      de naam, het adres en handtekening van de melder, van de rechthebbende, van de eigenaar van de grond waarop de houtopstand staat;

    • c.

      een topografische kaart met aanduiding van de te vellenhoutopstand op schaal 1:10.000, met de kadastrale locatie van de te vellenhoutopstand, het areaal van de te vellenhoutopstand uitgedrukt in are, de te vellen boomsoorten;

    • d.

      de leeftijd van de te vellenhoutopstand uitgedrukt in jaren en voor zover het eenrijige beplanting betreft het aantal te vellen bomen, de onderlinge plantafstand en de aard van de beplanting;

    • e.

      de reden van de velling van de houtopstand.

Artikel 5.35 Maatwerkvoorschrift meldplicht vellen van een houtopstand

Gedeputeerde staten kunnen in geval van spoedeisende omstandigheden toestemming verlenen om af te wijken van de wachttermijn van zes weken bedoeld in artikel 5.34, eerste lid.

Artikel 5.36 Maatwerkregel vereisten herplantplicht

  • 1

    Van een bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid van Besluit activiteiten leefomgeving, is sprake indien:

    • a.

      de te herbeplanten oppervlakte ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

    • b.

      gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten zoals genoemd in de lijst opgenomen in Bijlage 5.8;

    • c.

      voldoende aannemelijk is dat de te herbeplantenhoutopstand, gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse, uit kan groeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand;

    • d.

      voldoende aannemelijk is dat de te herbeplantenhoutopstand binnen een periode van drie jaar voldoende dekkingsgraad heeft, zodat zich binnen een periode van vijf tot tien jaar een gesloten kronendak kan vormen;

    • e.

      voldoende aannemelijk is dat de te herbeplantenhoutopstand op termijn tenminste vergelijkbare bosbouwkundige, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kernkwaliteiten kan vertegenwoordigen, als die teloor zullen gaan met de te vellenhoutopstand.

  • 2

    In geval van herplant door natuurlijke verjonging, moet voldoende aannemelijk zijn dat de verjonging uit kan groeien tot een volwaardige houtopstand en deze houtopstand vergelijkbare bosbouwkundige, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kernkwaliteiten kan vertegenwoordigen, als die teloor zullen gaan met de te vellenhoutopstand.

  • 3

    Herplant binnen Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden op een wijze en met soorten die de natuurlijke kenmerken en de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied niet aantasten.

  • 4

    Het eerste lid, onder b is niet van toepassing voor percelen waarvoor in het Natuurbeheerplan Fryslan het beheertype N16, zijnde bossen met productiefunctie, is vastgesteld.

Artikel 5.37 Maatwerkvoorschrift vereisten herplantplicht

Gedeputeerde staten kunnen toestemming verlenen voor het gebruik van andere dan inheemse soorten bij een op bosbouwkundig verantwoorde wijze van herplant, als bedoeld in artikel 5.36, eerste lid, onder b.

Artikel 5.38 Maatwerkvoorschrift: afwijken termijn plicht tot herbeplanting

  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van de driejaarstermijn voor herbeplanting, als bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2

    Toestemming wordt binnen twee jaar na de velling aangevraagd.

  • 3

    De in het eerste lid bedoelde toestemming kan worden verleend in onderstaande gevallen:

    • a.

      indien houtopstanden bestaande uit naaldbomen worden omgevormd in houtopstanden op dezelfde grond en wanneer drie jaar na velling geen volledige bosbouwkundige verantwoorde houtopstand is ontstaan;

    • b.

      bij het optreden van grote onverwachte wildschade waarbij sprake is van voldoende herbeplanting dan wel natuurlijke verjonging;

    • c.

      bij de uitvoering van grootschalige projecten waarbij in redelijkheid niet kan worden geacht dat binnen een termijn van drie jaar na het vellen van de houtopstand op dezelfde grond herbeplanting plaatsvindt.

    • d.

      overige bijzondere omstandigheden.

Artikel 5.39 Maatwerkvoorschrift herbeplantingsplicht op andere grond

  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen toestemming verlenen tot herbeplanting op andere grond dan de grond bedoeld in artikel 11.129, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2

    De aanvraag bevat tenminste:

    • a.

      de dagtekening;

    • b.

      de naam, het adres en handtekening van de aanvrager;

    • c.

      een topografische kaart met aanduiding van de te herbeplantenhoutopstand op schaal 1:10.000, de kadastrale locatie van de te herbeplantenhoutopstand, het areaal van de her te planten houtopstand uitgedrukt in are, de te herbeplanten boomsoorten en indien relevant het aantal te herbeplanten bomen. Indien herbeplanting plaatsvindt op de grond van een andere eigenaar dan de grond van de eigenaar van gevelde houtopstand, dan ook ondertekende overeenkomst van overname van de gehele of gedeeltelijke plicht tot herbeplanting.

    • d.

      de reden van de herbeplanting op andere grond.

  • 3

    De in het eerste lid bedoelde toestemming kan worden verleend mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de herbeplanting vindt plaats op bosbouwkundig verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 5.36 van deze verordening;

    • b.

      de grond waarop de herbeplanting plaatsvindt is onbeplant en vrij van de herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      de grond waarop de herbeplanting plaats vindt is vrij van natuurcompensatie-verplichtingen die ontstaan zijn uit hoofde van de wet of andere wet- en regelgeving.

    • d.

      de herbeplanting vindt plaats binnen de grenzen van de provincie Fryslân.

    • e.

      Indien de te vellenhoutopstand buiten het natuurnetwerk Nederland ligt en de grond waarop de te vellenhoutopstand staat een landbouwkundige functie krijgt, dan dient de her te planten houtopstand op landbouwgrond te worden herplant.

    • f.

      indien de gevelde houtopstand een één-rijige beplanting betreft en op andere grond wordt herplant als vlakbeplanting, dan dient de vlakbeplanting per boom de oppervlakte van circa 64m² te beslaan.

  • 4

    De toestemming bedoeld in artikel 5.39, eerste lid wordt in elk geval niet verleend indien:

    • a.

      de te vellen of teniet gegane houtopstand, al dan niet gedeeltelijk, een landschapselement of een andere kleine houtopstand met een belangrijke ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische kernkwaliteit betreft, en voor zover dit in het provinciale of gemeentelijke beleid is vastgelegd;

    • b.

      door het herplanten op andere grond de oppervlakte van een boskern afneemt;

    • c.

      daardoor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied waarop de houtopstand zich bevond, kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kan optreden.

  • 5

    In afwijking van het vierde lid is herbeplanting op andere grond toegestaan indien de grond waarop de houtopstand zich bevond, nodig is ter uitvoering van een werk overeenkomstig een vastgesteld omgevingsplan, een omgevingsvergunning of gelijkwaardige verleende toestemming.

  • 6

    Bij toepassing van het vijfde lid dient aan de volgende compensatievoorwaarden met betrekking tot de herbeplanting te worden voldaan:

    • a.

      bij een bosbodem met een ontwikkelingstijd tot 25 jaar, dient de her te planten oppervlakte anderhalf maal de grootte van de te vellenhoutopstand te bevatten;

    • b.

      bij een bosbodem met een ontwikkelingstijd van 25 tot en met 100 jaar, dient de her te planten oppervlakte twee maal de grootte van de te vellenhoutopstand te bevatten;

    • c.

      bij een bosbodem met een ontwikkelingstijd boven de 100 jaar, dient de her te planten oppervlakte drie maal de grootte van de te vellenhoutopstand te bevatten.

Artikel 5.40 Maatwerkregel: uitzondering herbeplantingsplicht baggerdepots

De herplantingsplicht bedoel in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving is niet van toepassing op in een omgevingsplan aangeduide locaties met de functie baggerdepot.

Artikel 5.41 Maatwerkvoorschrift uitzondering meldplicht en herplantplicht zelfde grond terreinbeherende organisaties

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen aan terreinbeherende organisaties toestemming verlenen om af te wijken van de meldplicht als bedoeld in artikel 11.126 Besluit activiteiten leefomgeving en om af te wijken van de plicht tot herplant op dezelfde grond als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2

    De toestemming als genoemd in het eerste lid wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de herplant vindt plaats binnen de in artikel 11.129 Besluit activiteiten Leefomgeving gestelde termijn;

    • b.

      indien de herplant op een andere locatie plaats vindt, wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in artikel 5.39;

    • c.

      in het eerste kwartaal van ieder jaar wordt door de houder van de toestemming aan gedeputeerde staten een rapportage verstrekt bestaande uit:

      • 1.

        een GIS-bestand met polygonen ingetekend de locaties waar is gekapt en herbeplant;

      • 2.

        een overzicht van:

        • -

          de gevelde houtopstanden;

        • -

          de X- en Y-coördinaten van de gevelde houtopstanden;

        • -

          het areaal van de gevelde houtopstanden uitgedrukt in are;

        • -

          de gevelde boomsoorten;

        • -

          de leeftijd van de gevelde houtopstanden uitgedrukt in jaren;

        • -

          voor zover het eenrijige beplanting betreft: het aantal te vellen bomen;

        • -

          de reden van de velling van de houtopstand;

      • 3.

        indien sprake is van herplant op een andere locatie, naast het onder punt 2 genoemde overzicht, een overzicht van:

        • -

          de X- en Y-coördinaten van de herbeplante houtopstanden;

        • -

          het areaal van de herbeplante houtopstanden uitgedrukt in are;

        • -

          de herbeplante boomsoorten;

        • -

          voor zover het eenrijige beplanting betreft: het aantal geplante bomen;

        • -

          de reden van de herplant op andere locatie;

        • -

          voor welke gevelde houtopstand dit de compensatie is.

  • 3

    Van de toestemming om af te wijken van de plicht tot herplant op dezelfde grond mag geen gebruik worden gemaakt in de gevallen als opgenomen in artikel 5.38 derde lid, onder a, b en c.

Artikel 5.42 Maatwerkvoorschrift afbakening kapverbod ter bescherming van natuurwaarden of landschappelijke kernkwaliteiten

  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen het vellen van een houtopstand verbieden als dit nodig is in het kader van de bescherming van bijzondere natuurwaarden of landschappelijke kernkwaliteiten.

  • 2

    Bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere natuurwaarden of landschappelijke kernkwaliteiten betrekken gedeputeerde staten in ieder geval onderstaande beoordelingsregels:

    • a.

      velling in het broedseizoen kan alleen plaatsvinden, indien door een terzake kundige is aangetoond dat met de te vellenhoutopstand geen beschermde nesten van vogels verloren gaan;

    • b.

      de velling betreft een min of meer aaneengesloten oppervlakte van 5 hectare of meer;

    • c.

      de velling betreft zeer oude, maar wel vitale bomen;

    • d.

      de houtopstand heeft een belangrijke aan landschappelijke kernkwaliteiten gekoppelde cultuurhistorische betekenis;

    • e.

      de velling veroorzaakt op Natura 2000 instandhoudingsdoelstelling negatieve effecten;

    • f.

      de velling heeft onevenredige negatieve effecten op populaties van beschermde soorten of op het voorkomen van bijzondere vegetatietypen;

    • g.

      er is sprake van een oude bijzondere bosgroeiplaats, met specifiek daarbij horende bodemopbouw of vegetatiekenmerken;

    • h.

      er is sprake is van een velling die niet toelaatbaar is op grond van de verbodsbepalingen genoemd in hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving en heeft derhalve geleid tot het weigeren van een vergunning op grond van die verbodsbepalingen;

    • i.

      de velling heeft om andere redenen dan geschetst onder a tot en met h een onevenredige impact op belangrijke landschappelijke kernkwaliteiten of natuurwaarden;

    • j.

      een kapverbod wordt opgelegd voor de duur van vijf jaar, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een kortere termijn noodzakelijk maken.

Afdeling 5.8 Tegemoetkoming schade veroorzaakt door in het wild levende dieren

Artikel 5.43 Aanvraag tegemoetkoming schade

  • 1

    Een aanvraag om een tegemoetkoming in schade aangericht door van nature in het wild levende dieren, als bedoeld in artikel 15.53, eerste lid van de Omgevingswet wordt door de aanvrager langs elektronische weg bij BIJ12 ingediend op een daartoe door of namens gedeputeerde staten vastgesteld formulier met bijlagen.

  • 2

    De aanvraag wordt ingediend uiterlijk binnen zeven werkdagen, nadat de aanvrager de schade heeft geconstateerd.

  • 3

    Schade die niet binnen zeven werkdagen na constatering door de aanvrager op het in het eerste lid vermelde formulier met bijlagen bij BIJ12 is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 5.44 Taxatie schade

  • 1

    De aanvrager mag het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten of van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade definitief is getaxeerd door de taxateur.

  • 2

    Indien de aanvrager opmerkingen over het formulier Bevestiging Taxatie Aanvrager kenbaar wil maken, zendt hij zijn reactie binnen acht werkdagen na ontvangst van het formulier, per e-mail of per post naar BIJ12. 

Afdeling 5.9 Beheersing van akkerdistel, speerdistel en jakobskruiskruid

Artikel 5.45 Verwijderingsplicht

De gebruiker, eigenaar of ander zakelijke gerechtigde van gronden is verplicht:

  • a.

    te voorkomen dat de akkerdistel, Cirsium arvense en de speerdistel, Cirsium Vulgare op hun gronden in gevallen van overlast of dreigende overlast, tot bloei komt.

  • b.

    Jakobskruiskruid, Senecio Jacobea L., te verwijderen, in het geval er risico bestaat dat de plant wordt gegeten door landbouwhuisdieren, of in veevoer terecht kan komen.

Afdeling 5.10 Vergunningvrije Natura 2000-activiteit

[Gereserveerd]

HOOFDSTUK 6 Duurzame energie

Afdeling 6.1 Windturbines

Artikel 6.1 Nieuwe windturbines

  • 1

    Een omgevingsplan bevat geen bouwmogelijkheid voor nieuwe windturbines.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan in een omgevingsplan het plaatsen van maximaal 3 windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf worden toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de windturbines mogen een maximale as-hoogte van 15 meter hebben, en

    • b.

      het op te stellen vermogen is afgestemd op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf, en

    • c.

      de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid kan in een omgevingsplan een nieuwe solitaire windturbine met een tiphoogte van maximaal 100 meter worden toegestaan ter vervanging van meerdere solitaire windturbines, onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de gezamenlijke tiphoogte van de te vervangen windturbines is minimaal gelijk aan de tiphoogte van de nieuwe windturbine, en

    • b.

      de te vervangen windturbines hebben een tiphoogte van 45 meter of meer, en

    • c.

      de omgeving moet participeren in het planproces, en

    • d.

      het positief rendement van de nieuwe windturbine komt mede ten goede aan de directe omgeving, en

    • e.

      er mogen geen windturbines worden geplaatst op de Waddeneilanden.

    (Provincie Fryslân, Provincie Fryslan zonder Waddeneilanden)

Artikel 6.2 Vervangen en opschalen

  • 1

    Een omgevingsplan bevat geen regeling op grond waarvan bestaande windturbines kunnen worden vervangen, anders dan door windturbines met dezelfde masthoogte en wiekdiameter, op dezelfde locatie.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan in een omgevingsplan het vervangen van een bestaande dorpsmolen door een nieuwe solitaire dorpsmolen met een tiphoogte van maximaal 100 meter worden toegestaan, mits:

    • a.

      de opbrengsten van de dorpsmolen volledig ten goede komen aan de lokale gemeenschap, en

    • b.

      de dorpsmolen op de bestaande locatie wordt opgericht, waarbij de locatie van de windturbine beperkt mag verschuiven als dit vanuit oogpunt van milieu of veiligheid dan wel vanwege de landschappelijke- of stedenbouwkundige structuur gewenst is.

Artikel 6.3 Kleine windturbines

  • 1

    Een omgevingsplan bevat geen bouwmogelijkheid voor kleine windturbines buiten het bestaand stedelijk gebied.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan in een omgevingsplan het plaatsen van een dakturbine of een kleine windturbine met een maximale tiphoogte van 10 meter worden toegestaan, mits de energie wordt opgewekt voor de eigen behoefte en de windturbine op het bouwperceel wordt geplaatst.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan een regeling bevatten voor een innovatieve pilot voor:

    • a.

      kleine windturbines met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiek turbines, en een rotordiameter van maximaal twee meter, of

    • b.

      kleine windturbines met een verticale as en een rotordiameter van maximaal twee meter.

Afdeling 6.2 Opstellingen voor zonne-energie

Artikel 6.4 Zonneladder

  • 1

    Bij het toedelen van functies aan locaties voor opstellingen voor zonne-energie als bedoeld in afdeling 6.2, wordt vooraf de zonneladder toegepast, waarbij de volgende prioritering voor het vinden van locaties wordt aangehouden:

    • a.

      op daken en gevels;

    • b.

      op gronden binnen het bestaand stedelijk gebied;

    • c.

      op gronden met een andere primaire functie dan landbouwgrond, zoals vuilstorten, nutsvoorzieningen, zandwinputten en infrastructuur;

    • d.

      op landbouwgronden of in natuurgebieden.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid is de zonneladder niet van toepassing bij opstellingen voor zonne-energie op bestaande bouwpercelen, zoals bedoeld in artikel 6.5, eerste lid onder a.

Artikel 6.5 Opstellingen voor zonne-energie en meervoudig ruimtegebruik

  • 1

    In een omgevingsplan voor gronden buiten het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in een opstelling voor zonne-energie op:

    • a.

      het bouwperceel van een agrarisch bedrijf, bedrijf, horecagelegenheid, maatschappelijke voorziening of woning, mits het op te stellen vermogen is afgestemd op het eigen energieverbruik op het perceel;

    • b.

      een zandwinlocatie of een voormalige zandwinlocatie, voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van het natuurnetwerk Nederland;

    • c.

      gronden met een functie voor infrastructuur voor weg, spoor, water en vliegverkeer, voor zover het niet gaat om historische infrastructuur en groene grasdijk-lichamen, zoals beschreven in de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte;

    • d.

      gronden met een functie voor bestaande nutsvoorzieningen of gronden die eerder zijn bestemd en gebruikt voor nutsvoorzieningen, maar waarop de functie nutsvoorzieningen niet meer van toepassing is;

    • e.

      gronden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland of op gronden die zijn aangewezen als natuur buiten het natuurnetwerk Nederland , uitsluitend voor zover de opstelling wat betreft functie en vermogen is gericht op de energiebehoefte die samenhangt met het fysieke beheer en onderhoud van het gebied;

    • f.

      gronden die aansluiten op het bestaand stedelijk gebied die niet in gebruik zijn voor landbouw- of natuurdoeleinden en niet zijn voorzien van de functie agrarisch dan wel natuur, mits de gronden geen functie hebben voor de landschappelijke inpassing van andere functies.

  • 2

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder c, is een opstelling op historische infrastructuur en groene grasdijklichamen mogelijk, mits de opstelling in omvang beperkt blijft, de historische en landschappelijke kernkwaliteiten, waaronder het groene karakter van de dijk, voorop blijven staan en de specifieke behoefte om een opstelling te plaatsen op die locatie is onderbouwd.

  • 3

    Bij toepassing van het eerste lid, onder b tot en met d en het tweede lid, wordt de omgeving betrokken bij het planproces en worden de mogelijkheden voor financiële participatie van de omgeving betrokken bij de planvorming.

Artikel 6.6 Opstellingen voor zonne-energie op landbouwgronden

  • 1

    In een omgevingsplan voor locaties buiten het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in een opstelling voor zonne-energie op landbouwgronden die:

    • a.

      aansluiten op het bestaand stedelijk gebied of die een redelijke aansluiting hebben of krijgen op het stedelijk weefsel van de kern, of

    • b.

      niet aansluiten op het bestaand stedelijk gebied, mits aangetoond wordt dat deze naar redelijke verwachting van gemeente en provincie binnen tien jaar onderdeel zal uitmaken van de stedelijke woon- of werkuitbreiding of daarop zal aansluiten.

  • 2

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een opstelling voor zonne-energie worden toegestaan nabij het bestaand stedelijk gebied, mits:

  • 3

    Bij toepassing van het eerste en tweede lid worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

    • a.

      de locatiekeuze en landschappelijke inpassing komen tot stand met behulp van een omgevingstafel, en

    • b.

      de omvang van de opstelling is afgestemd op de energiebehoefte van de kern, of van enkele samenwerkende kernen, en

    • c.

      de omvang van de opstelling voldoet aan de maximale omvang, zoals aangegeven op de kaart Maximale omvang opstellingen voor zonne-energie in Bijlage 6.1, en

    • d.

      er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden om combinaties te maken met andere opgaven en ambities, waarbij in ieder geval ruimte wordt gereserveerd voor het versterken van de biodiversiteit, en

    • e.

      de locatie ligt niet het in natuurnetwerk Nederland of in natuur buiten het natuurnetwerk Nederland, en

    • f.

      de omgeving wordt betrokken bij het planproces en ten minste 50 procent van het zonnepark is in eigendom van de lokale gemeenschap.

  • 4

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid, onder c kan in een omgevingsplan een grotere opstelling voor zonne-energie worden toegestaan, mits deze voortvloeit uit een lokaal maatschappelijk initiatief en tegemoet komt aan de energiebehoefte van één of meerdere samenwerkende kernen.

  • 5

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid, onder f kan een omgevingsplan voor een opstelling voor zonne-energie worden toegestaan, waarbij niet ten minste 50% van het zonnepark in eigendom van de lokale gemeenschap is, mits:

    • a.

      de ontwikkelende partij kan aantonen dat de lokale gemeenschap wel in de gelegenheid is gesteld om mede-eigenaar te worden van het zonnepark, en

    • b.

      sprake is van een initiatief waarbij de lokale gemeenschap zelf nauw en vroegtijdig is betrokken, en

    • c.

      een substantieel deel van het positieve resultaat ten goede komt aan de lokale gemeenschap.

Artikel 6.7 Bijzondere bepaling Waddeneilanden

In een omgevingsplan voor de Waddeneilanden kan worden afgeweken van het gestelde in het artikel 6.5, eerste lid onder e, artikel 6.6, eerste en tweede lid en artikel 6.6, derde lid onder e, met dien verstande dat een zonnepark niet mag worden gerealiseerd op gronden die onderdeel uitmaken van een Natura 2000-gebied.

HOOFDSTUK 7 Infrastructuur

Afdeling 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 7.2 Specifieke aanvraagvereisten

In aanvulling op de algemene aanvraagvereisten van artikel 7.2 van de Omgevingsregeling, worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de hectometrering en het wegnummer van de locatie waar de activiteit plaats gaat vinden;

  • b.

    de kilometrering of plaatsbepaling van de locatie en naam van de vaarweg op de locatie waar de activiteit plaats gaat vinden;

  • c.

    de beoogde datum en het tijdstip waarop met de activiteit wordt begonnen;

  • d.

    de duur van de activiteit;

  • e.

    situatieschets van de plaats van de activiteit;

  • f.

    indien van toepassing, constructietekeningen van het werk met vooraanzicht, zijaanzichten en bovenaanzicht;

  • g.

    een kaart van het tracé voor zover het betreft de aanleg van kabels en leidingen, waarbij voor de wegen, vaarwegen, beheerzones van vaarwegen en de meren ook een boorprofiel met x, y, z-coördinaten nodig is;

  • h.

    alle overige informatie die voor de beoordeling van de aanvraag van belang is.

Artikel 7.3 Intrekken, weigeren of wijzigen omgevingsvergunning beperkingengebied-activiteiten provinciale wegen, beheerzone provinciale wegen en provinciale vaarwegen

Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning voor een beperkingengebied-activiteit voor een provinciale weg, beheerzone provinciale weg of provinciale vaarweg intrekken, weigeren of wijzigen, indien:

  • a.

    in strijd met de omgevingsvergunning of de daaraan verbonden voorschriften wordt gehandeld;

  • b.

    de bij de aanvraag van de omgevingsvergunning verstrekte gegevens zo onjuist of onvolledig zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

  • c.

    de omstandigheden aanmerkelijk zijn gewijzigd;

  • d.

    gedurende een aaneengesloten periode van meer dan één jaar, of een binnen de vergunning langere genoemde termijn, geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Afdeling 7.2 Wegen

Paragraaf 7.2.1 Algemeen

Artikel 7.4 Toepassingsbereik beperkingengebied provinciale wegen
  • 1

    Deze afdeling gaat over beperkingengebied-activiteiten voor provinciale wegen, zijnde wegen in beheer bij de provincie.

  • 2

    Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten voor regulier beheer en onderhoud door of in opdracht van gedeputeerde staten.

Artikel 7.5 Oogmerken
  • 1

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoeden van de staat en een doelmatige en veilige werking van een weg tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg, waartoe ook het belang van verruiming, wijziging of onderhoud van die weg behoort.

  • 2

    Taken en bevoegdheden op grond van deze afdeling kunnen ook worden uitgeoefend vanwege de volgende belangen in het gebied waar de weg is gelegen:

    • a.

      het beschermen van landschappelijke kernkwaliteiten en aardkundige waarden;

    • b.

      het beschermen van ecologische waarden en natuur;

    • c.

      het beschermen van cultuurhistorische kernkwaliteiten en archeologische waarden.

Artikel 7.6 Specifieke zorgplicht

Degene die een beperkingengebied-activiteit met betrekking tot een provinciale weg of de beperkingengebied beheerzones provinciale wegen verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen genoemd in artikel 7.5, is verplicht:

  • a.

    het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van de provinciale weg te verzekeren;

  • b.

    het gebruik van de weg, in overeenstemming met haar bestemming als openbare weg, te verzekeren;

  • c.

    het vrije zicht te garanderen;

  • d.

    werkzaamheden, of het plaatsen van vaste stoffen of voorwerpen op een zodanige wijze uit te voeren, dat geen schade voor de weg ontstaat;

  • e.

    het beperkingengebied van de weg niet te verontreinigen met voor het verkeer of de weg hinderlijke en schadelijke vloeistoffen, of beplantingsresten;

  • f.

    de weg zodanig te onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer veroorzaakt en dat beplanting geen schade veroorzaakt aan de weg, waarbij de vrije doorgang boven de weg of parallelweg tenminste 4.50 meter moet zijn en boven fiets- of wandelpaden tenminste 4.00 meter;

  • g.

    borden, spandoeken, handelsreclame en licht- of geluidgevende voorzieningen op een zodanige plaats of wijze aan te brengen, dat de veiligheid van het verkeer niet in gevaar wordt gebracht.

Paragraaf 7.2.2 Geometrische begrenzing provinciale wegen

Artikel 7.7 Geometrische begrenzing provinciale wegen

De geometrische begrenzing van de provinciale wegen is vastgelegd op de kaart provinciale wegen in Bijlage 7.1.

Artikel 7.8 Aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale wegen en beperkingengebied beheerzone provinciale wegen

Paragraaf 7.2.3 Inhoudelijke regels voor beperkingengebied-activiteiten rond provinciale wegen

Artikel 7.9 Omgevingsvergunningplicht voor werken in, op, of langs provinciale wegen
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebied-activiteit te verrichten in het beperkingengebied provinciale wegen, door:

    • a.

      duikers, goten, peilbuizen, afrasteringen en vergelijkbare werken aanwezig te hebben, op te richten, aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen;

    • b.

      bruggen, tunnels, gemalen, zendmasten en vergelijkbare werken aanwezig te hebben, op te richten of te wijzigen;

    • c.

      de bermsloten te dempen, af te dammen, aan te leggen of de afvoercapaciteit daarvan te wijzigen;

    • d.

      borden, spandoeken, vlaggenmasten, of andere aanduidingen aanwezig te hebben, te plaatsen of te wijzigen;

    • e.

      kunstuitingen aanwezig te hebben, op te richten of te wijzigen.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning weigeren voor de onder d. genoemde activiteiten, indien:

    • a.

      sprake is van commerciële aanduidingen;

    • b.

      de hoeveelheid verwijzingen op een locatie het maximum aantal overschrijdt.

  • 3

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning weigeren voor de onder e. genoemde activiteiten, indien:

    • a.

      de activiteit zich binnen de obstakelvrije zone van een weg bevindt;

    • b.

      de veiligheid van de weggebruiker in het geding is;

    • c.

      de activiteit afbreuk doet aan de landschappelijke of cultuurhistorische kernkwaliteiten;

    • d.

      negatief is geadviseerd door Keunstwurk.

Artikel 7.10 Omgevingsvergunningplicht voor kabels en leidingen
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebied-activiteit te verrichten in het beperkingengebied provinciale wegen, bestaande uit het aanleggen, wijzigen, het aanwezig hebben van of verwijderen van kabels en leidingen.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning voor kabels of leidingen wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      een kabel of leiding of een deel daarvan, moet worden verlegd als gevolg van werkzaamheden van de provincie of derden, en er geen ruimte is om de kabel of leiding te laten liggen of terug te plaatsen;

    • b.

      de vergunninghouder niet voldoet aan het verzoek tot het nemen van maatregelen of het doen van aanpassingen, die nodig zijn voor de realisering van provinciale infrastructurele maatregelen of voor de uitvoering van beheer en onderhoud.

  • 3

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning voor kabels of leidingen weigeren, indien er een aanmerkelijke kans bestaat op schade of aantasting van het veilig en doelmatig gebruik van een weg.

Artikel 7.11 Omgevingsvergunningplicht voor uitritten op provinciale wegen
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebied-activiteit te verrichten in het beperkingengebied provinciale wegen door:

    • a.

      een uitrit naar de provinciale weg aanwezig te hebben, te wijzigen of te maken;

    • b.

      het gebruik van de uitrit te wijzigen van particulier naar bedrijfsmatig gebruik, of

    • c.

      te intensiveren als gevolg van een veranderde bedrijfsvoering.

  • 2

    Gedeputeerde staten weigeren een omgevingsvergunning voor een uitrit bij wegen met een stroom- of gebieds-ontsluitingsfunctie, indien:

    • a.

      een uitrit niet is toegestaan op grond van de Wegenverkeerswet.

    • b.

      een uitrit op de gevraagde locatie als verkeersonveilig wordt beoordeeld.

  • 3

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning voor een uitrit wijzigen of intrekken, als dit noodzakelijk is voor het veilig en doelmatig gebruik van de weg, waaronder ook wordt verstaan het inrichten van de weg overeenkomstig zijn functie.

Artikel 7.12 Omgevingsvergunningplicht voor standplaatsen en weggebonden voorzieningen langs provinciale wegen
Artikel 7.13 Omgevingsvergunningplicht voor evenementen op of bij provinciale wegen
Artikel 7.14 Verbod opslag vaste en niet vaste stoffen of voorwerpen
  • 1

    Het is verboden vaste en niet-vaste stoffen of voorwerpen op te slaan binnen de beperkingengebieden provinciale wegen en de beheerzone provinciale wegen.

  • 2

    Het verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het betreft een weg met een erftoegangsfunctie met een maximum snelheid van 60 km per uur;

    • b.

      de initiatiefnemer heeft geen ruimte voor de opslag op het eigen perceel;

    • c.

      de opslag veroorzaakt geen schade aan de staat van de weg of aan beplanting;

    • d.

      de opgeslagen stoffen of voorwerpen leveren geen gevaar op voor de weggebruiker;

    • e.

      de tijdelijke opslag duurt maximaal één week.

  • 3

    Indien wordt voldaan aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden mag de activiteit slechts worden uitgevoerd, nadat de initiatiefnemer daarvoor een melding bij gedeputeerde staten heeft gedaan.

  • 4

    De melding dient minimaal twee weken voor aanvang van de geplande activiteiten te zijn gedaan.

  • 5

    De melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      begin- en einddatum van de activiteit;

    • c.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • d.

      het wegnummer en de hectometrering, en ook het adres waarop de activiteit wordt verricht;

    • e.

      de dagtekening.

  • 6

    Gedeputeerde staten kunnen op kosten van de initiatiefnemer, zo nodig zorgdragen voor beschermende maatregelen voor de weggebruiker.

  • 7

    Na beëindiging van de activiteit wordt de berm zo nodig weer in de oorspronkelijke staat hersteld.

Artikel 7.15 Uitvoering activiteiten en onderhoud door gedeputeerde staten

Gedeputeerde staten kunnen in de voorschriften van een omgevingsvergunning voor de activiteiten in de artikelen 7.9 tot en met 7.12 bepalen dat:

  • a.

    de aanleg en het onderhoud van werken geschiedt door de provincie;

  • b.

    binnen het beperkingengebied van provinciale wegen een financiële vergoeding is verschuldigd voor genoemde aanleg en onderhoud.

Artikel 7.16 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen maatwerkvoorschriften stellen of een vergunningvoorschrift aan de omgevingsvergunning verbinden voor de activiteiten genoemd in de artikelen 7.9 tot en met 7.13.

  • 2

    Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 7.9 tot en met 7.13.

  • 3

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 7.9 tot en met 7.13 kan worden verbonden.

Afdeling 7.3 Geluid provinciale wegen

Artikel 7.17 Beheersing geluid provinciale wegen

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de gezondheid.

Artikel 7.18 Aanwijzing wegen geluidproductieplafond

  • 1

    Voor alle openbare wegen in beheer bij de provincie worden geluidproductieplafonds vastgesteld.

  • 2

    De geluidsproductieplafonds worden door provinciale staten bij besluit als omgevingswaarde vastgesteld.

Afdeling 7.4 Vaarwegen

Paragraaf 7.4.1 Vaarwegbeheer

Artikel 7.20 Klasse-indelingen vaarwegen en verplichtingen vaarwegbeheerder voor instandhouding van de vaarweg
  • 1

    De algemene klasse-indeling van de vaarwegen is met algemene normen per klasse in Bijlage 7.3 vastgelegd.

  • 2

    De vaarwegbeheerder draagt zorg voor het onderhoud van de vaarweg met inachtneming van de vastgestelde normen.

  • 3

    Met behulp van de meetcyclus wordt gecontroleerd of de vaarwegdiepte dan wel de ingrijpdiepte wordt overschreden, waarbij alle vaarwegen minimaal eens per zes jaar worden gemeten. Indien de ingrijpdiepte, voor zover deze op lijst A, lijst B of lijst C, meer dan incidenteel wordt overschreden, worden baggerwerkzaamheden ingepland.

  • 4

    De vaarwegdiepte moet altijd worden gehaald.

  • 5

    Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, waarbij inspraak openstaat voor diegene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken.

Artikel 7.21 Onderhoud van de vaarweg

De vaarwegbeheerder draagt zorg voor het onderhoud van de vaarweg. Het onderhoud omvat in ieder geval:

  • a.

    het behouden of realiseren van het vastgestelde vaarwegprofiel van de vaarweg;

  • b.

    het schoonhouden van de vaarweg met inbegrip van het verwijderen van obstakels, vuil en waterplanten.

Paragraaf 7.4.2 Beperkingengebieden provinciale vaarwegen

Artikel 7.22 Toepassingsbereik beperkingengebieden provinciale vaarwegen
  • 1

    Deze paragraaf gaat over activiteiten in de beperkingengebieden provinciale vaarwegen.

  • 2

    De geometrische begrenzing van de provinciale vaarwegen is vastgelegd op de kaart provinciale vaarwegen in Bijlage 7.4.

Artikel 7.23 Oogmerken
  • 1

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van de provinciale vaarwegen en provinciale meren , om deze te behoeden tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond deze vaarwegen en meren, zodat de provinciale vaarwegen en meren hun economische en recreatieve functie kunnen behouden.

  • 2

    Taken en bevoegdheden op grond van deze afdeling kunnen ook worden uitgeoefend met het oog op de volgende belangen:

    • a.

      het beschermen van landschappelijke kernkwaliteiten en aardkundige waarden;

    • b.

      het beschermen van ecologische waarden en natuur;

    • c.

      het beschermen van cultuurhistorische kernkwaliteiten en archeologische waarden.

Artikel 7.24 Specifieke zorgplicht

Degene die een beperkingengebied-activiteit met betrekking tot een vaarweg in beheer bij de provincie verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, genoemd in artikel 7.23, draagt zorg:

  • a.

    voor het gebruik van een meer in overeenstemming met haar functie als openbaar water;

  • b.

    voor het behoud van het vrije zicht van de vaarweggebruiker en het niet verder verslechteren van het bestaande zicht, voor zover dat door omstandigheden al beperkt is;

  • c.

    dat werkzaamheden of het plaatsen van vaste stoffen of voorwerpen op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat hieruit geen schade voor de vaarweg, het meer of de vaarweggebruikers kan ontstaan;

  • d.

    voor het voorkomen van hinder voor vaarweggebruikers, veroorzaakt door het deponeren van al dan niet vaste stoffen of voorwerpen in, op, of boven of naast de vaarweg;

  • e.

    voor het voorkomen van verontreiniging in een vaarweg of meer met hinderlijke stoffen of beplantingsresten;

  • f.

    voor het voorkomen van aantasting van de provinciale oeververdediging en provinciale vaarwegen door wortels van beplanting op de oever.

Artikel 7.25 Algemene verboden met betrekking tot de beperkingengebieden bij CEMT-vaarwegen

Bij de provinciale vaarwegen Krúswetter, Houkesleat, Van Harinxmakanaal, westelijke toegang Leeuwarden, oostelijke toegang Leeuwarden, de Vaarweg naar Drachten, Johan Frisokanaal, de Vaarweg naar Heerenveen en vaarweg naar Akkrum, is het verboden een beperkingengebied-activiteit te verrichten, bestaande uit het blokkeren van radarzichtlijnen.

Artikel 7.26 Algemene verboden provinciale vaarwegen
  • 1

    Het is verboden om het vrije zicht van de vaarweggebruiker in een binnenbocht op een provinciale vaarweg, bij een aansluiting of bij een kruising te hinderen door het oprichten van een werk of het opslaan van stoffen of voorwerpen.

  • 2

    Het is verboden beplanting aanwezig te hebben die het vrije uitzicht van de vaarweggebruiker belemmert of anderszins hinder of gevaar oplevert voor de vaarweggebruiker, met uitzondering van monumentale bomen.

  • 3

    Het is verboden een windturbine op te richten in een provinciale vaarweg, of in een provinciaal meer.

  • 4

    De rotorbladen van een windturbine mogen zich niet bevinden binnen de beperkingengebieden.

Artikel 7.27 Omgevingsvergunningplicht voor werken in, op, onder of langs provinciale vaarwegen
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebied-activiteit te verrichten in de beperkingengebieden provinciale vaarwegen, door:

    • a.

      in, op, boven, onder of naast de vaarweg, werken op te richten, in stand te houden, te wijzigen of te verwijderen;

    • b.

      de aanleg van een kunstwerk boven of onder een vaarweg, zoals een brug, sluis, aquaduct, naviduct of ander kunstwerk;

    • c.

      een aansluiting op een provinciale vaarweg te maken, te wijzigen of ongedaan te maken;

    • d.

      het gebruik van een aansluiting:

      • 1.

        te wijzigen van particulier gebruik naar bedrijfsmatig gebruik;

      • 2.

        te intensiveren als gevolg van een veranderde bedrijfsvoering;

    • e.

      op of aan het water borden, spandoeken, handelsreclame, vlaggenmasten en licht- of geluidgevende voorzieningen te hebben, te plaatsen of te wijzigen;

    • f.

      kunstuitingen aanwezig te hebben, op te richten, of te wijzigen.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning weigeren voor de in het eerste lid, onder e. genoemde activiteiten, indien:

    • a.

      sprake is van commerciële aanduidingen;

    • b.

      de hoeveelheid verwijzingen op een locatie een dusdanige omvang heeft, dat het veilig gebruik van de vaarweg niet langer kan worden geborgd.

  • 3

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning weigeren voor de in het eerste lid onder f genoemde activiteiten, indien:

    • a.

      de veiligheid van de vaarweggebruiker in het geding is;

    • b.

      de activiteit afbreuk doet aan de landschappelijke of cultuurhistorische kernkwaliteiten;

    • c.

      negatief is geadviseerd door Keunstwurk;

    • d.

      het onderhoud aan de vaarweg ernstig wordt belemmerd.

Artikel 7.28 Omgevingsvergunningplicht voor kabels en leidingen
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebied-activiteit te verrichten in de beperkingengebieden provinciale vaarwegen, bestaande uit het aanleggen, wijzigen, het aanwezig hebben van, of het verwijderen van kabels en leidingen.

  • 2

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning voor kabels of leidingen wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      een kabel of leiding, of een deel daarvan, moet worden verlegd als gevolg van werkzaamheden van de provincie of derden en er geen ruimte is om de kabel of leiding te laten liggen of terug te plaatsen;

    • b.

      de vergunninghouder niet voldoet aan het verzoek tot het nemen van maatregelen of het doen van aanpassingen, die nodig zijn voor de realisering van provinciale infrastructurele maatregelen of voor de uitvoering van beheer en onderhoud.

  • 3

    Gedeputeerde staten kunnen een omgevingsvergunning voor kabels of leidingen weigeren, indien er een aanmerkelijke kans bestaat op schade of aantasting van het veilig en doelmatig gebruik van een provinciale vaarweg of een provinciaal meer.

Artikel 7.29 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
  • 1

    Gedeputeerde staten kunnen maatwerkvoorschriften stellen of een vergunningvoorschrift aan de omgevingsvergunning verbinden voor de activiteiten genoemd in de artikelen 7.27 en 7.28.

  • 2

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 7.27 en 7.28 kan worden verbonden.

HOOFDSTUK 8 Procedures

Artikel 8.1 Ontheffingen van instructieregels

Artikel 8.2 Inhoud aanvraag ontheffing instructieregel

Een aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit en de situatie waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

  • b.

    een digitale verbeelding, dan wel één of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats waarop de ontheffing betrekking heeft;

  • c.

    een beschrijving van de redenen waarom ontheffing wordt aangevraagd;

  • d.

    een beschrijving van de mogelijke gevolgen van de ontheffing voor het belang dat wordt beschermd, door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd.

Artikel 8.3 Weigering

Een ontheffing wordt geweigerd indien door het stellen van voorschriften niet voldoende kan worden tegemoetgekomen aan het belang dat wordt beschermd, door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd.

Artikel 8.4 Wijziging en intrekking

Een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien:

  • a.

    het gebruik maken van de ontheffing ontoelaatbaar nadelige gevolgen heeft voor het belang dat wordt beschermd, door de bepaling waarvan ontheffing is verleend;

  • b.

    gedurende drie jaar na inwerkingtreding van het besluit waarbij de ontheffing is verleend, geen gebruik is gemaakt van de ontheffing.

Artikel 8.5 Beslistermijn

  • 1

    Gedeputeerde staten beslissen binnen zes weken nadat de aanvraag om ontheffing is ontvangen op het verzoek.

  • 2

    Indien gedeputeerde staten niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kunnen beslissen, delen zij dit aan de aanvrager van de ontheffing mee, onder vermelding van de termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

HOOFSTUK 9 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 9.1 Algemeen

Artikel 9.1 Intrekking

De volgende verordeningen en regelingen worden ingetrokken:

  • Verordening Romte Fryslân 2014;

  • Provinciale Milieuverordening;

  • Waterverordening provincie Fryslân;

  • Wegenverordening provincie Fryslân;

  • Ontgrondingenverordening Friesland;

  • Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017;

  • Distelverordening;

  • Jakobskruiskruidverordening provincie Fryslân 2007;

  • Regeling weidevogelcompensatie Fryslân 2014;

  • Besluit vaststelling beheergrenzen VVF 2014.

Afdeling 9.2 Overgangsbepalingen

Artikel 9.2 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op besluiten op grond van de Omgevingsverordening Fryslân 2022, tenzij afdeling 4.1 of paragraaf 4.2.8 van de Invoeringswet Omgevingswet daarop van toepassing is.

Artikel 9.3 Overgangsrecht ruimtelijke plannen

  • 1

    De regels in de omgevingsverordening zijn niet van toepassing op bouw- en gebruiksmogelijkheden die zijn opgenomen in een bestemmingsplan dat voor de datum van inwerkingtreding van deze omgevingsverordening in werking is getreden en onherroepelijk is, of in een bestemmingsplan dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening formeel in ontwerp ter inzage is gelegd.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid, is het niet toegestaan om in strijd met de artikelen 6.4 en 6.6 op grond van een eerder in werking getreden bestemmingsplan een omgevingsvergunning, te verlenen voor een opstelling voor zonne-energie, uitgezonderd bestemmingsplannen die betrekking hebben op een specifieke locatie en die vóór 3 juni 2020 in ontwerp ter inzage zijn gelegd.

  • 3

    Artikel 6.4 is niet van toepassing op plannen waarvoor vóór 3 juni 2020 een zorgvuldig proces heeft plaatsgevonden samen met de lokale gemeenschap en waarbij de lokale gemeenschap voor minimaal 50 procent mede-eigenaar wordt van de opstelling voor zonne-energie.

Artikel 9.4 Lopende procedures besluiten op aanvraag en ambtshalve besluiten

  • 1

    Als voor de inwerkingtreding van deze omgevingsverordening een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:

    • a.

      als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt, of

    • b.

      als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

  • 2

    Als voor de inwerkingtreding van deze omgevingsverordening voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:

    • a.

      als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt, of

    • b.

      als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

  • 3

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:

    • a.

      als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt, of

    • b.

      als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Artikel 9.5 Overgangsrecht ontheffing, melding en kennisgeving

  • 1

    Een melding of kennisgeving van een activiteit op grond van de Verordening Romte Fryslân, de Provinciale Milieuverordening, de Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017, de Waterverordening provincie Fryslân, de Wegenverordening provincie Fryslân, de Vaarwegenverordening Fryslân 2014 of de Ontgrondingenverordening Friesland die voor de inwerkingtreding van deze omgevingsverordening is gedaan, geldt, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om de activiteit zonder melding te verrichten van toepassing is, als een melding van die activiteit.

  • 2

    Een melding of kennisgeving van een activiteit op grond van de Provinciale Milieuverordening, de Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017, de Waterverordening provincie Fryslân, de Vaarwegenverordening Fryslân 2014, de Wegenverordening provincie Fryslân, of de Ontgrondingenverordening Friesland die voor de inwerkingtreding van deze omgevingsverordening is gedaan, geldt, als voor die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verplichting geldt om informatie te verstrekken, als het verstrekken van die informatie.

  • 3

    Een aanvraag om een ontheffing of vergunning voor een activiteit op grond van de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordening provincie Fryslân, de Vaarwegenverordening Fryslân 2014, de Wegenverordening provincie Fryslân, de Ontgrondingenverordening Friesland, of de Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017, die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is, als een melding van die activiteit.

  • 4

    Een aanvraag om een ontheffing voor een activiteit op grond van de Provinciale Milieuverordening, de Vaarwegenverordening Fryslân 2014, de Wegenverordening provincie Fryslân, of de Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017, die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunningplicht van toepassing is, als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor die activiteit.

Artikel 9.6 Overgangsrecht provinciale ontheffingen of vergunningen

Een ontheffing of vergunning voor een activiteit op grond van de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordening provincie Fryslân, de Vaarwegenverordening Fryslân 2014, de Wegenverordening provincie Fryslân, de Ontgrondingenverordening Friesland, of de Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017, die voor inwerkingtreding van deze verordening formele rechtskracht heeft verkregen, geldt, als een omgevingsvergunning voor die activiteit op grond van deze verordening.

Afdeling 9.3 Slotbepalingen

Artikel 9.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op dezelfde dag als de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 9.8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Omgevingsverordening Fryslân 2022.