Omgevingsverordening NH2022

Geldend van 01-07-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen opgenomen in het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij in Bijlage 1 anders is bepaald.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving; en

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed; en

    • j.

      werelderfgoed

Artikel 1.3 Oogmerk

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur;

  • b.

    behoud en herstel van de biologische diversiteit; en

  • c.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Hoofdstuk 2 Toedeling van taken en bevoegdheden

Afdeling 2.1 Water

Artikel 2.1 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van de regionale wateren waarvan de zorg op grond van Artikel 2.1 bij reglement is opgedragen aan het waterschap.

Afdeling 2.2 Vaarwegen

Artikel 2.2 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over de taken en bevoegdheden voor de vaarwegen als onderdeel van de regionale verkeersinfrastructuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:

Artikel 2.3 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op een goed functionerend regionaal vaarwegenstelsel, zowel voor beroeps- als recreatievaart.

Artikel 2.4 Toedeling vaarwegbeheer

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn belast met het vaarwegbeheer van de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - beheer PNH

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is belast met de uitvoering van het vaarwegbeheer van de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - beheer HHNK.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is belast met de uitvoering van het vaarwegbeheer van de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - beheer AGV

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland is belast met de uitvoering van het vaarwegbeheer van de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - beheer Rijnland.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de vaarweg is gelegen, zijn belast met het vaarwegbeheer van de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - beheer gemeente.

  • 6.

    Het Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer is belast met het vaarwegbeheer van de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - beheer Recreactieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer.

Artikel 2.5 Toedeling nautisch beheer

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van Artikel 2.4, eerste lid zijn belast met het vaarwegbeheer; en de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - PNH.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders die op grond van Artikel 2.4, vijfde lid zijn belast met het vaarwegbeheer van een vaarweg zijn aangewezen als nautisch beheerder voor de betreffende scheepvaartweg.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - HHNK; en alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die op grond van Artikel 2.1 in beheer zijn bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - AGV; en alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Rijnland; en alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Zaanstad aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Zaanstad.

  • 7.

    In afwijking van het vierde lid zijn burgemeester en wethouders van Aalsmeer aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Aalsmeer.

  • 8.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Castricum aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Castricum.

  • 9.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Uitgeest aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Uitgeest.

  • 10.

    In afwijking van het vierde lid zijn burgemeester en wethouders van Wijdemeren aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Wijdemeren.

Afdeling 2.3 Fauna- en wildbeheer

Paragraaf 2.3.1 Sluiten van de jacht op wildsoorten bij bijzondere weersomstandigheden

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de bevoegdheid van Provinciale Staten als bedoeld in artikel 11.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.7 Toedeling nemen besluit sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden
  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn belast met het nemen van een besluit op grond van artikel 11.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving om de jacht op wildsoorten in de gehele provincie of een gedeelte ervan te sluiten bij bijzondere weersomstandigheden.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde besluit.

Paragraaf 2.3.2 Faunabeheereenheid

Artikel 2.8 Toepassingsbereik

Deze paragraaf bevat aanvullende regels aan de faunabeheereenheid, zoals bedoeld in artikel 8.1, derde lid, van de Omgevingswet.

Artikel 2.9 Eisen aan de faunabeheereenheid

Aanvullend op de eisen gesteld in artikel 6.1 van het Omgevingsbesluit voldoet de faunabeheereenheid aan de volgende eisen:

  • a.

    bij of krachtens de statuten van de faunabeheereenheid worden de rechten en plichten opgenomen die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen;

  • b.

    de binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht:

    • 1.

      hebben een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 7.500 hectare;

    • 2.

      vormen ten minste 75% van de totale oppervlakte van het werkgebied van de faunabeheereenheid; en

    • 3.

      zijn zo veel mogelijk aaneengesloten. het werkgebied van een faunabeheereenheid strekt zich niet uit tot het gebied waarover zich de zorg van een andere faunabeheereenheid uitstrekt.

Artikel 2.10 Werkzaamheden en activiteiten faunabeheereenheden

Een faunabeheereenheid is binnen diens werkgebied verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de achterban van alle in haar bestuur vertegenwoordigde organisaties over ten minste de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen en actuele regelgevende en ecologische ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer.

Artikel 2.11 Samenstelling faunabeheereenheid
  • 1.

    In het bestuur van de faunabeheereenheid zijn ten minste vertegenwoordigd:

    • a.

      agrariërs;

    • b.

      particuliere grondeigenaren;

    • c.

      verenigingen van jagers; en

    • d.

      minimaal twee maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, werkzaam binnen het werkgebied van de betreffende faunabeheereenheid; en

    • e.

      een deskundige op het gebied van dierenwelzijn en diergedrag.

  • 2.

    De in het eerste lid, onder d, bedoelde maatschappelijke organisaties hebben gezamenlijk minimaal twee zetels in het bestuur van de faunabeheereenheid.

  • 3.

    De voorzitter van de faunabeheereenheid is niet als bestuurslid of werknemer verbonden aan de in het eerste lid genoemde partijen.

Paragraaf 2.3.3 Wildbeheereenheden

Artikel 2.12 Toepassingsbereik

Het werkgebied van een wildbeheereenheid heeft een oppervlakte van tenminste 7.500 hectare.

Artikel 2.13 Minimale oppervlakte wildbeheereenheden

Het werkgebied van een wildbeheereenheid heeft een oppervlakte van tenminste 7.500 hectare.

Artikel 2.14 Samenwerking tussen wildbeheereenheden en terreinbeherende organisaties

Een wildbeheereenheid kan een platform organiseren waarin de relevante in haar werkgebied gelegen terreinbeherende organisaties en grondgebruikers samenkomen om af te stemmen hoe uitvoering van het faunabeheerplan plaatsvindt.

Artikel 2.15 Begrenzing werkgebied wildbeheereenheden
  • 1.

    De begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid wordt door de betreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

  • 2.

    Het werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot een gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.

  • 3.

    Een wildbeheereenheid kan, in afstemming met andere betrokken wildbeheereenheden, de begrenzingen van haar werkgebied wijzigen.

  • 4.

    De betrokken wildbeheereenheden informeren Gedeputeerde Staten schriftelijk indien sprake is van het wijzigen van een begrenzing zoals bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Door tussenkomst van Gedeputeerde Staten van de provincie of provincies waarin het desbetreffende gebied is gelegen wordt de begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid bekendgemaakt in het provinciaal blad.

Artikel 2.16 Informatieoverdracht wildbeheereenheden

Het secretariaat van een wildbeheereenheid informeert de leden van de wildbeheereenheid op adequate wijze over de uitvoering van de aan de wildbeheereenheid toegestane activiteiten, feiten en ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer.

Hoofdstuk 3 Gereserveerd

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 4 Regels over activiteiten

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift of het doen van een melding en het voldoen aan een informatieplicht zoals bedoeld in dit hoofdstuk, worden de gegevens en bescheiden verstrekt zoals opgenomen in Bijlage 10.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van de te verstrekken gegevens en bescheiden zoals bedoeld in het eerste lid en deze opnemen in Bijlage 10.

Artikel 4.2 Gelijkwaardigheid

(gereserveerd)

Afdeling 4.2 Natuur

Paragraaf 4.2.1 Natura 2000-activiteiten

Artikel 4.3 Toepassingsbereik

Deze paragraaf bevat de aanwijzing van gevallen als bedoeld in artikel 11.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarvoor geen omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is vereist.

Artikel 4.4 Aanwijzing vergunningsvrije gevallen

Als gevallen als bedoeld in artikel 11.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving binnen de werkingsgebieden natura2000 en Natura2000-bufferzone worden aangewezen de activiteiten en categorieën van activiteiten die genoemd zijn in Bijlage 4, tenzij aan deze activiteiten beperkingen zijn gesteld in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld beheerplan Natura 2000.

Paragraaf 4.2.2 Schadebestrijding

Artikel 4.5 Toepassingsbereik

​​Deze paragraaf bevat regels die het grondgebruikers mogelijk maken om, wanneer aan de voorwaarden is voldaan, schade die veroorzaakt wordt door een aantal in het wild levende diersoorten te voorkomen en bestrijden.

Artikel 4.6 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het voorkomen en bestrijden van schade.

Artikel 4.7 Vergunningsvrije nestbehandeling vogels

Het verbod in artikel 11.37, eerste lid, onder b en c van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt niet voor het rapen, opzettelijk vernielen, beschadigen of wegnemen van nesten en eieren van de in bijlage 5a aangewezen soorten als wordt voldaan aan de volgende criteria:

Artikel 4.8 Vergunningsvrije directe schadebestrijding
Artikel 4.9 Vergunningsvrije directe schadebestrijding - verjaagactie
  • 1.

    Gedode dieren worden voor het verlaten van het veld opgeruimd.

  • 2.

    Op de gronden waar de verjaagactie plaatsvindt, of op de direct daaraan grenzende gronden of wateren, worden per verjaagactie niet meer dan vier dieren per ingezet geweer gedood.

  • 3.

    Per verjaagactie worden maximaal vijf geweerdragers ingezet.

  • 4.

    Als de te verjagen dieren zijn verdreven, wordt een verjaagactie geacht te zijn beëindigd en vangt een nieuwe verjaagactie aan.

Artikel 4.10 Vergunningsvrije ruimtelijke inrichting of bestendig beheer

Artikel 11.54, eerste lid, onderdeel a en b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt niet voor het vangen en vernielen of beschadigen van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de soorten, genoemd in bijlage 5c bij deze verordening, als de activiteit nodig is:

  • a.

    in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied; of

  • b.

    het bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, drinkwaterleidingen en infiltratiekanalen ten behoeve van drinkwaterproductie, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer.

Artikel 4.11 Melding en rapportage

Paragraaf 4.2.3 Houtopstanden en herbeplanting

Artikel 4.12 Toepassingsbereik

Deze paragraaf voorziet in provinciale regels die gelden bij het vellen van houtopstanden als bedoeld in de Omgevingswet en is daarnaast mede van toepassing op het vellen van geknotte populieren of wilgen als bedoeld in artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.13 Oogmerk

Deze paragraaf bevat regels met het oog op:

  • a.

    Het vastleggen van de manier van melding bij het vellen van een houtopstand om uniforme en tijdige meldingen te ontvangen;

  • b.

    Het stellen van eisen die gelden wanneer sprake is van een herplantingsplicht om zo een goede kwaliteit herplant te krijgen;

  • c.

    Het vaststellen welke aandachtspunten Gedeputeerde Staten moeten betrekken bij het eventueel stellen van een maatwerkvoorschrift voor herbeplanting op andere gronden om zo een goed gewogen besluit te nemen; en

  • d.

    Het stellen van voorwaarden waaronder de plicht tot herbeplanting niet geldt om regulier beheer en omvorming naar andere natuurdoeltypen conform provinciale ambities mogelijk te maken.

Artikel 4.14 Melding vellen houtopstand
Artikel 4.15 Eisen aan herbeplanting
  • 1.

    Van een bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting als bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving is sprake indien:

    • a.

      de oppervlakte van de herbeplanting ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

    • b.

      de aan te brengen herbeplanting kwalitatief en kwantitatief in een redelijke verhouding staat tot de gevelde of anderszins tenietgegane houtopstand;

    • c.

      de te herplanten houtopstand, gelet op lokale ecologische omstandigheden, kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand; en

    • d.

      geen gebruik wordt gemaakt van sierheesters, tuinsoorten, invasieve exotische soorten of andere soorten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een gevaar vormen voor de natuurlijke biodiversiteit ter plaatse.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid geniet natuurlijke verjonging van de houtopstand bij inheemse soorten waar dat mogelijk is de voorkeur.

  • 3.

    Bij de uitvoering van maatregelen tot herbeplanting geldt dat:

    • a.

      zeer terughoudend gebruik wordt gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen en meststoffen; en

    • b.

      de bodemopbouw zoveel mogelijk intact wordt gehouden.

Artikel 4.16 Uitzondering meldplicht en plicht tot herbeplanting
  • 1.

    Artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving is niet van toepassing op het kappen van bomen voor verjongingsgaten indien deze niet groter zijn dan drie maal de boomhoogte, waarbij de verjongingsgaten een maximum oppervlak hebben van 0,25 hectare en gezamenlijk niet meer oppervlakte beslaan dan 10% van het bosperceel en het kappen maximaal één keer per vier jaar plaats vindt.

  • 2.

    Artikel 11.126 en 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het vrijstellen van oevers van natuurlijke, bestaande vennen over een breedte van 30 meter gerekend vanaf bestaande gemiddelde voorjaarswaterlijn;

    • b.

      het door natuurlijke ontwikkelingen tenietgaan van houtopstanden bij vernatting door natuurlijke processen of vernatting als onderdeel van anti-verdrogingsmaatregelen;

    • c.

      maatregelen die plaatsvinden ter realisatie van het beheertype zoals dat voor de betreffende locatie is opgenomen op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan als bedoeld in artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling Natuur- en Landschapsbeheer Noord-Holland.

Artikel 4.17 Herbeplanting op andere gronden

Paragraaf 4.2.4 Beoordelingsregels milieubelastende activiteit ammoniak en veehouderij

Artikel 4.18 Toepassingsbereik

Deze paragraaf bevat beoordelingsregels in verband met de gevolgen van de emissie van ammoniak op voor verzuring gevoelige gebieden waarmee rekening moet worden gehouden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie, bedoeld in artikel 3.202 van dat besluit, voor zover die activiteit wordt verricht in een dierenverblijf.

Artikel 4.19 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van voor verzuring gevoelige gebieden tegen de gevolgen van de emissie van ammoniak op deze gebieden uit dierenverblijven van veehouderijen.

Artikel 4.20 Weigering nieuwe veehouderij

Een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie, bedoeld in artikel 3.202 van dat besluit, wordt geweigerd, als een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in het werkingsgebied Beoordeling veehouderij en ammoniak.

Artikel 4.21 Uitzonderingen weigering nieuwe veehouderij
  • 1.

    In afwijking van Artikel 4.20 wordt een omgevingsvergunning niet geweigerd met het oog op de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven, indien de veehouderij al was opgericht en onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht onder de werking van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer viel, en:

    • a.

      het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan overeenkomstig de betrokken algemene maatregel van bestuur onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht aanwezig mocht zijn;

    • b.

      het aantal dieren van een of meer diercategorieën hoger is dan het aantal, bedoeld onder a, maar de ammoniakemissie niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven die de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht zou mogen veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

    • c.

      de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij een melkrundveehouderij was, van uitsluitend melkrundvee het aantal dieren hoger is dan het aantal bedoeld onder a, en de ammoniakemissie na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee in geval van oprichting zou veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

    • d.

      het aantal schapen of paarden hoger is dan bedoeld onder a;

    • e.

      het aantal dieren dat wordt gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, hoger is dan bedoeld onder a, of;

    • f.

      het aantal dieren dat wordt gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer, hoger is dan bedoeld onder a.

  • 2.

    In afwijking van Artikel 4.20 wordt een omgevingsvergunning eveneens niet geweigerd, indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Artikel 4.22 Weigering wijziging veehouderij

Een omgevingsvergunning voor een wijziging in het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of een wijziging in het exploiteren van een andere milieubelastende installatie, bedoeld in artikel 3.202 van dat besluit, wordt geweigerd als de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in het werkingsgebied Beoordeling veehouderij en ammoniak.

Artikel 4.23 Uitzonderingen weigering wijziging veehouderij
  • 1.

    In afwijking van Artikel 4.22 wordt de omgevingsvergunning niet geweigerd, voor zover:

    • a.

      de ammoniakemissie uit de dierenverblijven na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding:

      • 1.

        zou mogen veroorzaken indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

      • 2.

        op grond van eerder verleende nog geldende vergunningen mocht veroorzaken, indien deze lager is dan de ammoniakemissie, als bedoeld onder 1;

    • b.

      in de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij melkrundvee werd gehouden, de uitbreiding uitsluitend melkrundvee betreft en de ammoniakemissie na uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee zou veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

    • c.

      de uitbreiding schapen of paarden betreft;

    • d.

      de uitbreiding dieren betreft die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, of;

    • e.

      de uitbreiding dieren betreft die worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

  • 2.

    Voor het bepalen van de ammoniakemissie uit de dierenverblijven die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen veroorzaken, wordt de ammoniakemissie van de dieren waarvoor eerder omgevingsvergunning is verleend met toepassing van het eerste lid, onder b tot en met e, dan wel Artikel 4.21, eerste lid, onder c tot en met f, niet meegerekend.

Afdeling 4.3 Stiltegebieden

Artikel 4.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied kan worden verstoord.

Artikel 4.25 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van stilte in een gebied. Stilte heeft een positief effect op gezondheid en vergroot de belevingswaarde van landschap en natuur.

Artikel 4.26 Vaststelling stiltegebieden

Als stiltegebied als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet wordt vastgesteld het werkingsgebied stiltegebieden, bestaande uit de gebieden zoals opgenomen in bijlage 9b .

Artikel 4.27 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.28 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het stiltegebied, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Voor activiteiten in het werkingsgebied stiltegebieden houdt deze plicht in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen verstoring van het stiltegebied worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast; en

    • c.

      geen significante verstoring wordt veroorzaakt.

Artikel 4.29 Verboden activiteit

  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied stiltegebieden vuurwerk te gebruiken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van vuurwerk voor zover dit gebruik noodzakelijk is ter oproeping van personen of ter afwending van dreigend gevaar.

Artikel 4.30 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - gebruik toestellen

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in het werkingsgebied stiltegebieden kan worden verstoord.

  • 2.

    Tot een toestel als bedoeld in het eerste lid behoren in elk geval:

    • a.

      een knalapparaat;

    • b.

      een toestel om geluid voort te brengen, al dan niet gekoppeld aan een versterker, zoals een muziekinstrument, omroepinstallatie, sirene en hoorn;

    • c.

      een motorisch aangedreven werktuig met bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken bij seismologisch onderzoek, opsporingsonderzoek naar of ontginning van bodemstoffen;

    • d.

      een modelvliegtuig, modelboot en modelauto, indien deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor; en

    • e.

      een vuurwapen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een toestel:

    • a.

      bij het houden van toezicht op de naleving van publiekrechtelijke regels;

    • b.

      door een persoon met een opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie;

    • c.

      voor de openbare veiligheid, de afwending van dreigend gevaar of in geval van nood;

    • d.

      bij de uitoefening van normale werkzaamheden in het kader van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;

    • e.

      voor de openbare drinkwater- of energievoorziening;

    • f.

      voor de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van infrastructurele werken of telecommunicatiewerken;

    • g.

      ten behoeve van het bouwen of het onderhoud van gebouwen;

    • h.

      ter bescherming, het onderhoud of het beheer van een gebied, inclusief dijkwerkzaamheden; of

    • i.

      voor seismologisch onderzoek en opsporingsonderzoek naar of ontginning van bodemstoffen.

  • 4.

    Het verbod geldt niet bij het gebruik van een knalapparaat indien dit wordt gebruikt voor beheer en schadebestrijding, met dien verstande dat het aantal knallen maximaal drie per uur per gebruiker is. Indien binnen 300 meter nog een knalapparaat in gebruik is, geldt voor deze apparaten gezamenlijk het maximum van totaal vier knallen per uur, waarbij elke gebruiker twee knallen per uur mag produceren.

  • 5.

    Het verbod geldt niet bij gebruik van een toestel als bedoeld in het tweede lid onder a indien dit plaatsvindt in een woning, in of op het bijbehorende erf of tuin van een woning, dan wel een ander bij die woning behorend gebouw, mits het geluidsniveau op een afstand van 50 meter vanaf de activiteit minder dan LAeq,1h = 35 dB(A) bedraagt.

  • 6.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een vuurwapen indien dit wordt gebruikt:

    • a.

      ingeval het een noodseinmiddel betreft: ingeval van nood; of

    • b.

      ter uitvoering van een jachtgeweeractiviteit.

Artikel 4.31 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - gebruik motorvoertuig

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een motorvoertuig te gebruiken buiten:

    • a.

      de openbare weg;

    • b.

      voor bestemmingsverkeer openstaande wegen; en

    • c.

      andere locaties met de functie “Verkeer”.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een motorvoertuig:

    • a.

      zonder verbrandings- of explosiemotor of dat elektrisch wordt aangedreven;

    • b.

      bij het houden van toezicht op de naleving van publiekrechtelijke regels;

    • c.

      door een persoon met een opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie;

    • d.

      voor de openbare veiligheid of de afwending van dreigend gevaar;

    • e.

      voor het vervoer van een mindervalide in een gehandicaptenvoertuig als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;

    • f.

      bij de uitoefening van normale werkzaamheden in het kader van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;

    • g.

      voor de openbare drinkwater- of energievoorziening;

    • h.

      voor de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van infrastructurele werken of telecommunicatiewerken;

    • i.

      ten behoeve van het bouwen of het onderhoud van gebouwen;

    • j.

      ter bescherming, het onderhoud of het beheer van een gebied, inclusief dijkwerkzaamheden; of

    • k.

      voor seismologisch onderzoek en opsporingsonderzoek naar of ontginning van bodemstoffen.

Artikel 4.32 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - toertocht motorvoertuigen

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een toertocht voor motorvoertuigen te houden of daaraan deel te nemen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor een toertocht met elektrisch aangedreven motorvoertuigen.

Artikel 4.33 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - waterscooter en snel varen met een vaartuig

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning:

    • a.

      met een waterscooter, jetski, of daarmee vergelijkbaar watersporttoestel te varen; of

    • b.

      met een vaartuig sneller te varen dan 9 km per uur, met dien verstande dat in het stiltegebied Waddenzee niet sneller mag worden gevaren dan 20 km per uur.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een vaartuig:

    • a.

      zonder verbrandings- of explosiemotor of dat elektrisch wordt aangedreven;

    • b.

      bij het houden van toezicht op de naleving van publiekrechtelijke regels;

    • c.

      door een persoon met een opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie; of

    • d.

      voor de openbare veiligheid of de afwending van dreigend gevaar.

Artikel 4.34 Omgevingsvergunningplichtige overige stilteverstorende activiteiten

Het is in het werkingsgebied stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een andere stilteverstorende activiteit dan bedoeld in de Artikel 4.30 tot en met Artikel 4.33 te verrichten.

Artikel 4.35 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in de Artikel 4.30 tot en met Artikel 4.34 kan slechts worden verleend indien de volgende belangen zich daar niet tegen verzetten:

    • a.

      het belang om de natuurlijke geluiden in het werkingsgebied stiltegebieden te ervaren; en

    • b.

      het belang van de natuurlijke rust in het werkingsgebied stiltegebieden.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt in elk geval getoetst aan de volgende criteria:

    • a.

      nut en noodzaak;

    • b.

      plaats van de activiteit;

    • c.

      mate van verstoring; en

    • d.

      tijdsduur en periode waarbinnen de activiteit zich afspeelt.

  • 3.

    Het aantal activiteiten waarvoor per stiltegebied per kalenderjaar omgevingsvergunningen kunnen worden verleend is maximaal 12, elk met een tijdsduur van maximaal 24 uur.

  • 4.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van het bepaalde in het derde lid.

  • 5.

    De omgevingsvergunning kan worden ingetrokken indien het belang van de heersende natuurlijke rust in het stiltegebied dat vereist.

Artikel 4.36 Instructieregel omgevingsvergunning en maatwerkvoorschrift milieubelastende activiteit

Artikel 6.67 is van overeenkomstige toepassing op:

  • a.

    het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • b.

    het stellen van maatwerkvoorschriften over milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.13 van het Besluit aciviteiten leefomgeving.

Artikel 4.37 Plaatsing aanduiding stiltegebieden

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken de begrenzing van stiltegebieden op uniforme wijze kenbaar door een daartoe strekkende aanduiding ter plaatse.

  • 2.

    De aanduidingen worden geplaatst langs alle verharde openbare wegen en vaarwegen die tot het stiltegebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van het gebied.

  • 3.

    Bijlage 9a bij deze verordening bevat het model voor de aanduiding.

Afdeling 4.4 Bescherming waterwinning

Paragraaf 4.4.1 Algemeen

Artikel 4.38 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden.

Artikel 4.39 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op de bescherming van waterwinning.

Artikel 4.40 Aanwijzing beschermingsgebieden
  • 1.

    Als beschermingsgebieden worden aangewezen het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied en het werkingsgebied Waterwingebied.

  • 2.

    Het betrokken drinkwaterbedrijf plaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die toegang geven tot een grondwaterbeschermingsgebied, dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grenzen van het gebied, borden waarvan een model is vastgesteld in bijlage 3a.

Artikel 4.41 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.42 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de bescherming van het grondwater in verband met de winning daarvan voor menselijke consumptie, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Degene die een activiteit verricht of doet verrichten waarbij zich een ongewoon voorval voordoet, informeert terstond Gedeputeerde Staten en de directeur van het drinkwaterbedrijf.

Paragraaf 4.4.2 Grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 4.43 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden.

Artikel 4.44 Verboden activiteiten

Het is verboden de volgende activiteiten te verrichten in grondwaterbeschermingsgebieden:

  • a.

    het winnen van mergel, zand of grind, kalkzandsteen, kalk, steenkolen, turf of andere delfstoffen;

  • b.

    het opslaan, overslaan of bewerken van steenkool, ertsen of derivaten van ertsen;

  • c.

    het vervaardigen van ruw ijzer, ruw staal, of primaire non-ferro metalen;

  • d.

    het vervaardigen van cokes uit steenkool;

  • e.

    het opslaan, overslaan, verbranden of op andere wijze verwijderen van afvalstoffen;

  • f.

    vervallen

  • g.

    het storten of het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen;

  • h.

    het vervaardigen, onderhouden of repareren van schepen of het behandelen van de oppervlakte van schepen;

  • i.

    het afleveren van vloeibare brandstoffen voor motorvoertuigen voor het wegverkeer of de scheepvaart;

  • j.

    het opslaan van vloeibare brandstoffen, afgewerkte olie, gevaarlijke stoffen, CMR-stoffen of andere bodembelastende stoffen in ondergrondse opslagtanks;

  • k.

    het reinigen van tankschepen;

  • l.

    het inwendig reinigen van mobiele tanks, tankwagens, tankcontainers of bulkcontainers;

  • m.

    het bieden van gelegenheid voor het afmeren van pleziervaartuigen waarbij afgewerkte olie, bilgewater, huishoudelijk afvalwater of andere afvalstoffen worden opgeslagen;

  • n.

    het exploiteren van zuiveringstechnische werken en bedrijfsafvalwaterzuiveringen;

  • o.

    het vissen of het kweken van siervis of consumptievis in een bassin dat in contact staat met bodem, grondwater of oppervlaktewater;

  • p.

    het behandelen van de oppervlakte van metalen of kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé of het aanbrengen van gesmolten metaal waarbij de gebruikte behandelingsbaden direct in of op de bodem zijn geplaatst;

  • q.

    het exploiteren van schietbanen in de open lucht zonder gebruikmaking van kogelvangers, met vuurwapens of wapens werkend met luchtdruk of gasdruk;

  • r.

    het winnen van aardolie of aardgas;

  • s.

    het bewerken van splijt- en kweekstoffen;

  • t.

    het parkeren van vervoerseenheden, waaronder in ieder geval begrepen voertuigen, opleggers dan wel containers, met gevaarlijke stoffen;

  • u.

    het gebruiken van bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voertuigen of vaartuigen in wedstrijdverband of voor recreatieve doeleinden in de open lucht.

Artikel 4.45 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - boorputten
  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied verboden zonder omgevingsvergunning boorputten op te richten of te hebben.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      boorputten voor de openbare drinkwatervoorziening;

    • b.

      boorputten voor het onderzoeken of saneren van de bodem in het kader van paragraaf 3.2.23 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      tijdelijke bronbemaling ten behoeve van de uitvoering van werken, mits de BRL SIKB 2100 en protocol 2101 in acht wordt genomen;

    • d.

      boorputten voor de levering van bluswater in het geval van een calamiteit; en

    • e.

      boorputten voor de controle van de grondwaterstand;

    mits scheidende lagen rond de buis of buizen in de boorput worden hersteld.

  • 3.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.46 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - grond- of funderingswerken
  • 1.

    Het is verboden in het uitvoeren van grond- of funderingswerk in werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor graafwerkzaamheden en het inbrengen van palen indien wordt voldaan aan de volgende algemene voorschriften:

    • a.

      bij graafwerkzaamheden: indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot ten minste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken; of

    • b.

      voor het inbrengen van palen: indien geen palen met verbrede voet worden gebruikt.

  • 3.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.47 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - buisleidingen

Het is verboden in het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning een buisleiding voor transport van vloeistoffen of gassen te leggen of te hebben, die de bodem kunnen verontreinigen, met uitzondering van rioleringsbuizen.

Artikel 4.48 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - afstromend water
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning afstromend water op of in de bodem te lozen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het lozen vanaf bouwwerken, wegen en parkeerplaatsen indien geen risico voor verontreiniging van het grondwater bestaat.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor aanvang van de aanleg van het bouwwerk, de weg of de parkeerplaats te melden aan Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    Het is verboden afstromend water via diepinfiltratie in het grondwater te lozen.

Artikel 4.49 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - begraafplaats/uitstrooiveld
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning een begraafplaats of uitstrooiveld als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats aan te leggen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor het uitbreiden van een bestaande begraafplaats of een bestaand uitstrooiveld.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.50 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - energietoevoeging en -onttrekking

Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning werken tot stand te brengen of activiteiten te verrichten waardoor direct of indirect warmte of koude aan de bodem wordt onttrokken of toegevoegd.

Artikel 4.51 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - verontreinigde grond en baggerspecie
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning verontreinigde grond en baggerspecie toe te passen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor het toepassen van verontreinigde grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit minimaal zo goed is als de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin te melden aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.52 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1.

    De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van de artikelen Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 kan worden verleend, indien:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      er sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico.

  • 2.

    Het bevoegd gezag stelt het drinkwaterbedrijf in de gelegenheid advies uit te brengen naar aanleiding van de aanvraag om omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.53 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een vergunning als bedoeld in deze paragraaf worden verbonden over Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze paragraaf kan worden verbonden.

Paragraaf 4.4.3 Waterwingebieden

Artikel 4.54 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over activiteiten in waterwingebieden.

Artikel 4.55 Verboden activiteiten
  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied waterwingebied de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het toepassen of aanwezig hebben van een voor de bodem schadelijke of potentieel schadelijke stof;

    • c.

      het op of in de bodem oprichten van een constructie of werk van welke aard dan ook als daarmee verspreiding of lozing van een schadelijke of potentieel schadelijke stof in de bodem kan optreden of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan;

    • d.

      grond of bagger toe te passen tenzij de kwaliteit minimaal zo goed is als de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem; en

    • e.

      het tot stand brengen van werken of het verrichten van handelingen waardoor direct of indirect warmte of koude aan de bodem wordt onttrokken of toegevoegd.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het hebben of gebruiken van geringe hoeveelheden van hetgeen is bedoeld in het eerste lid, onder b anders dan gewasbeschermingsmiddelen of biociden, bij woningen en andere gebouwen, die dienen of hebben gediend voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits de stof wordt bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende is beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden; of

    • b.

      de eigenaar of exploitant van een drinkwaterbedrijf, indien de betreffende activiteit of gedraging noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening.

Afdeling 4.5 Ontgrondingen

Artikel 4.56 Toepassingsbereik

Deze afdeling regelt de gevallen waarin in afwijking van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving geen omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit nodig is.

Artikel 4.57 Oogmerk

Deze afdeling stelt regels met het oog op de doelmatige uitvoering van ontgrondingsactiviteiten.

Artikel 4.58 Aanwijzing vergunningsvrije gevallen

  • 1.

    In het werkingsgebied ontgrondingen geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, in afwijking van artikel 16.7, onder a, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.7, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, als niet meer dan 10.000 m3 wordt ontgraven.

  • 2.

    In het werkingsgebied ontgrondingen geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, in aanvulling op artikel 16.7, onder g, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet voor zover het gaat om het aanleggen, veranderen of verwijderen van een haven, industrieterrein, bouwterrein, sportterrein, park of plantsoen.

Afdeling 4.6 Gesloten stortplaatsen

Artikel 4.59 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over activiteiten in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats binnen het werkingsgebied stortplaatsen Wet milieubeheer en het werkingsgebied beschermingszone stortplaatsen Wet milieubeheer .

Artikel 4.60 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de bescherming van het milieu tegen mogelijk nadelige gevolgen;

  • b.

    de goede uitvoering van de zorg voor gesloten stortplaatsen als bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer, waaronder:

    • 1.

      de bereikbaarheid van benodigde voorzieningen te garanderen;

    • 2.

      te voorkomen dat de werking van de voorzieningen nadelig wordt beïnvloed; en

    • 3.

      te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.61 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.62 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten - stortplaatsen

  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied stortplaatsen Wet milieubeheer zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      werken te maken, te wijzigen of te behouden;

    • b.

      zich te ontdoen van stoffen, mengsels of voorwerpen; of

    • c.

      andere dan de onder a of b bedoelde activiteiten te verrichten als die activiteiten de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, kunnen belemmeren of de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2.

    Onder activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder a, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      bouwactiviteiten voor werken en kunstwerken; en

    • b.

      civieltechnische werken, waaronder grondverzet, boringen, en aanbrengen van grondkerende constructies.

  • 3.

    Onder activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder b, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het plaatsen van een container; en

    • b.

      het deponeren van een partij grond.

  • 4.

    Onder activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder c, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het verrichten van milieubelastende activiteiten dan wel de wijziging daarvan;

    • b.

      grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter of waterbodembewerkingen;

    • c.

      het onttrekken of inbrengen van grondwater of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand;

    • d.

      het betreden met voertuigen; en

    • e.

      het ankeren van schepen.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

  • 6.

    Bij de aanvraag worden de algemene en specifieke gegevens en bescheiden verstrekt, zoals opgenomen in Bijlage 10.

Artikel 4.63 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten - beschermingszone

  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied beschermingszone stortplaatsen Wet milieubeheer zonder omgevingsvergunning activiteiten te verrichten als die activiteiten de uitvoering en werking van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kunnen belemmeren of de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2.

    Onder de activiteiten bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval begrepen: onttrekken of inbrengen van grondwater of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand welke enig effect kan hebben op de belangen zoals genoemd in Artikel 4.60.

  • 3.

    Bij de aanvraag worden de algemene en specifieke gegevens en bescheiden verstrekt, zoals opgenomen in Bijlage 10.

Artikel 4.64 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.62 en Artikel 4.63 wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de in Artikel 4.60 genoemde belangen.

Artikel 4.65 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.62 en Artikel 4.63 kunnen voorschriften worden verbonden over:

  • a.

    de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen;

  • b.

    het voorkomen dat de werking van de nazorgvoorzieningen nadelig wordt beïnvloed; en

  • c.

    het voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.66 Informatieplicht ongewoon voorval

  • 1.

    Gedeputeerde Staten worden door een ieder onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval in het werkingsgebied stortplaatsen Wet milieubeheer.

  • 2.

    Zodra gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid bekend zijn, worden deze verstrekt aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.67 Uitsluitend recht Afvalzorg Bodemservice B.V.

  • 1.

    Afvalzorg Bodemservice B.V. geniet een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 2.24, onderdeel a, van de Aanbestedingswet 2012 met betrekking tot de uitvoering van nazorgmaatregelen ter zake van op of na 1 september 1996 gesloten stortplaatsen.

  • 2.

    Na afgifte van een verklaring van Gedeputeerde Staten tot sluiting van een stortplaats als bedoeld in de wet wordt de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van de nazorgmaatregelen van deze stortplaats. Deze nazorgmaatregelen worden onder voorwaarden opgedragen aan Afvalzorg Bodemservice B.V.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de baggerstortplaats Amerikahaven te Amsterdam.

Afdeling 4.7 Varend ontgassen

Artikel 4.68 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het ontgassen van benzeen en van bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen vanuit een ladingtank van binnenschepen tijdens de vaart op vaarwegen in het werkingsgebied Varend ontgassen.

Artikel 4.69 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op de bescherming van het milieu en de volksgezondheid.

Artikel 4.70 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door de vervoerder en de schipper. Deze dragen zorg voor de naleving van de regels over de milieubelastende activiteit.

Artikel 4.71 Verboden activiteiten

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit wordt aangewezen het ontgassen van benzeen en van bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen vanuit een ladingtank van binnenschepen tijdens de vaart op vaarwegen binnen de provincie.

  • 2.

    Het is ter plaatse van het werkingsgebied Varend ontgassen verboden een milieubelastende activiteit als bedoeld in het eerste lid te verrichten voor zover het restladingdampen betreft van:

    • a.

      benzeen (UN-nummer 1114);

    • b.

      ruwe aardolie (UN-nummer 1267) voor zover met meer dan 10% benzeen;

    • c.

      aardoliedestillaten N.E.G. met meer dan 10% benzeen of aardolieproducten N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1268);

    • d.

      brandstof voor straalvliegtuigen met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1863);

    • e.

      brandbare vloeistoffen, N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1993); of

    • f.

      koolwaterstoffen, vloeibaar met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 3295).

  • 3.

    Van een restladingdamp als bedoeld in het tweede lid, is sprake bij een concentratie van die damp groter dan of gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens van de desbetreffende stof.

  • 4.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten andere stoffen dan genoemd in het tweede lid aan dit lid kunnen toevoegen, indien dit in het belang van de bescherming van het milieu is of indien deze stoffen gezondheidsschadelijke eigenschappen bevatten.

  • 5.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten het percentage, genoemd in het derde lid, kunnen verlagen.

Artikel 4.72 Aanwijzing vergunningsvrije gevallen

Afdeling 4.8 Vaarwegen

Artikel 4.73 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling gaat over activiteiten in het beperkingengebied aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - rechtstreeks werkende regel waarvan het vaarwegbeheer door Gedeputeerde Staten wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten door of in opdracht van Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.74 Oogmerk

  • 1.

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de instandhouding, de bruikbaarheid en bescherming van de vaarwegen.

  • 2.

    Taken en bevoegdheden op grond van deze afdeling kunnen ook worden uitgeoefend met het oog op de volgende belangen in het gebied waar de vaarweg is gelegen:

    • a.

      het beschermen van landschappelijke en aardkundige waarden; en

    • b.

      de natuurbescherming.

Artikel 4.75 Normadressaat

Aan de regels in deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over die activiteit.

Artikel 4.76 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een vaarweg verricht en redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in Artikel 4.74, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De zorgplicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      geen stoffen of voorwerpen in het beperkingengebied worden gebracht die schade toebrengen aan de vaarweg of het veilig en doelmatig gebruik van de vaarweg;

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om hinder voor het scheepvaartverkeer te voorkomen; en

    • c.

      houtgewas, bomen of takken van bomen worden geplaatst of onderhouden zodat deze geen hinder voor het scheepvaartverkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 4.77 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een vaarweg de volgende activiteiten te verrichten in het beperkingengebied met betrekking tot die vaarweg:

    • a.

      een andere vaarweg op deze vaarwegen aan te sluiten;

    • b.

      een vaarweg te verleggen, te versmallen, de diepte te wijzigen of op andere wijze te veranderen dan wel buiten gebruik te stellen; of

    • c.

      een werk boven, op, in, over, onder of langs een vaarweg te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten met betrekking tot een vaarweg door op, in, over, onder of langs een vaarweg vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen of deze te laten staan of liggen.

Artikel 4.78 Specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning

Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden de algemene en specifieke gegevens en bescheiden verstrekt, zoals opgenomen in Bijlage 10.

Artikel 4.79 Vervallen

Vervallen

Artikel 4.80 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met de belangen, bedoeld in Artikel 4.74, eerste lid.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan worden geweigerd als verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met de belangen, bedoeld in Artikel 4.74, tweede lid.

Artikel 4.81 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning wordt in elk geval het voorschrift verbonden dat de vergunninghouder:

  • a.

    verplicht is de vergunde activiteiten te onderhouden; en

  • b.

    bij het onderhoud de aanwijzingen van Gedeputeerde Staten opvolgt.

Artikel 4.82 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze afdeling worden verbonden.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden verbonden.

  • 3.

    Op het stellen van een maatwerkvoorschrift is de beoordelingsregel van Artikel 4.80 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.83 Informatieplicht ongewoon voorval

  • 1.

    Gedeputeerde Staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid bekend zijn, worden deze verstrekt aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.84 Onderhoudsplicht

Een onderhoudsplichtige (vaarwegen) van een oever (vaarweg) langs een vaarweg houdt deze stevig en passend in de omgeving zodat deze in goede staat is.

Afdeling 4.9 Provinciale wegen

Artikel 4.85 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling gaat over activiteiten met betrekking tot wegen in beheer van de provincie in het beperkingengebied aangeduid als werkingsgebied beperkingengebied provinciale wegen .

  • 2.

    Deze afdeling geldt niet voor activiteiten door of namens de wegbeheerder in het kader van de aanleg, de wijziging of het beheer van een weg of de regeling van het verkeer over die weg.

Artikel 4.86 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op:

  • a.

    het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale infrastructuur overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer; en

  • b.

    het beschermen van de provinciale infrastructuur, met inbegrip van het belang van het wegbeheer, onderhoud of de wijziging daarvan.

Artikel 4.87 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.88 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij de provincie verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de infrastructuur verontreinigt, verandert of beschadigt, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in Artikel 4.86, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale infrastructuur wordt verzekerd;

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1 van de Omgevingswet; en

    • c.

      houtgewas, bomen of takken van bomen zodanig worden geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 4.89 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied beperkingengebied provinciale wegen zonder omgevingsvergunning een beperkingenactiviteit te verrichten door:

    • a.

      een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, waaronder het aansluiten van een weg op een provinciale weg;

    • b.

      een uitweg op een provinciale weg te maken, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • c.

      het gebruik van een uitweg op een provinciale weg te intensiveren, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de verandering niet leidt tot een groter risico voor de verkeersveiligheid;

    • d.

      aanduidingen, handelsreclame of licht- of geluidgevende voorzieningen in welke vorm dan ook te hebben, plaatsen of te wijzigen, anders dan in het kader van een veilig gebruik van de weg;

    • e.

      werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen; of

    • f.

      stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen, neer te leggen of te laten staan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen en hebben van een gedenkteken langs de weg.

Artikel 4.90 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als:

    • a.

      verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met het veilig en doelmatig gebruik van provinciale infrastructuur overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer;

    • b.

      verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met het belang van de bescherming van de provinciale infrastructuur, met inbegrip van wegbeheer en wegonderhoud; of

    • c.

      de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe uitweg op een provinciale weg.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning worden verleend, als:

    • a.

      de uitweg ontsluit op een gebiedsontsluitingsweg of een erftoegangsweg;

    • b.

      er geen andere uitwegmogelijkheid beschikbaar is dan wel er sprake is van een groot openbaar belang waarbij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en de uitweg aantoonbaar zo verkeersveilig mogelijk is;

    • c.

      verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met de belangen, bedoeld in Artikel 4.86; en

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op de eerste uitweg van het perceel of een tweede uitweg, als deze bijdraagt aan een verbetering van de verkeersveiligheid.

Artikel 4.91 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning wordt in elk geval het voorschrift verbonden dat de vergunninghouder:

  • a.

    verplicht is de vergunde activiteiten te onderhouden; en

  • b.

    bij het onderhoud de aanwijzingen van Gedeputeerde Staten opvolgt.

Artikel 4.92 Melding gedenktekens

Het is verboden in het werkingsgebied beperkingengebied provinciale wegen een gedenkteken te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.93 Algemene regels gedenktekens

  • 1.

    Met het oog op het veilige gebruik van de provinciale weg wordt een gedenkteken niet aan wegmeubilair vastgemaakt.

  • 2.

    Een gedenkteken neemt niet meer dan 1 m2 grond in beslag.

  • 3.

    Een gedenkteken wordt uiterlijk 10 jaar na de datum van de melding verwijderd.

Artikel 4.94 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze paragraaf worden verbonden over Artikel 4.88 en Artikel 4.93.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van Artikel 4.93.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze paragraaf kan worden verbonden.

  • 4.

    Op het stellen van een maatwerkvoorschrift is de beoordelingsregel van Artikel 4.90 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.95 Informatieplicht ongewoon voorval

  • 1.

    Gedeputeerde Staten wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra gegevens en bescheiden betreffende het ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid bekend zijn, worden deze verstrekt aan Gedeputeerde Staten.

Afdeling 4.10 Regionale luchthavens

Paragraaf 4.10.1 Algemeen

Artikel 4.96 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het luchthavengebied en het beperkingengebied van luchthavens van regionale betekenis met een luchthavenbesluit als bedoeld in afdeling 8.3.2 van de Wet luchtvaart.

Artikel 4.97 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op het bieden van voldoende faciliteiten voor klein zakelijk vliegverkeer en helikopters, het bieden van voldoende faciliteiten aan de recreatieve functie van luchtvaart en in samenhang hiermee het in stand houden van een duurzame, gezonde en veilige leefomgeving.

Paragraaf 4.10.2 Luchthaven Hilversum

Artikel 4.98 Luchthavengebied Luchthaven Hilversum
Artikel 4.99 Gebruik Luchthaven Hilversum

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied Luchthaven Hilversum, als bedoeld in Artikel 4.98, gelden de volgende regels:

  • a.

    De luchthavenexploitant is Stichting Vliegveld Hilversum of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven luchthavenluchtverkeer toe zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt luchthaven niet leidt tot een overschrijding van een grenswaarde, zoals opgenomen in deze tabel:

Baan

Baankop

X-coördinaat

Y-coördinaat

Grenswaarden enkel vliegtuigen met vaste vleugel in handhavingspunten

Grenswaarden vliegtuigen en helikopters samen in handhavingspunten

07/25

07

138.081

466.988

57,43 dB(A) Lden

57,75 dB(A) Lden

 

25

138.833

467.261

52,96 dB(A) Lden

54,65 dB(A) Lden

13/31

13

138.008

467.168

52,62 dB(A) Lden

53,54 dB(A) Lden

 

31

138.781

466.650

53,74 dB(A) Lden

53,90 dB(A) Lden

18/36

18

138.647

467.528

53,04 dB(A) Lden

53,78 dB(A) Lden

 

36

138.653

466.596

54,19 dB(A) Lden

54,68 dB(A) Lden

  • c.

    Voor het luchthavenluchtverkeer gelden de volgende regels:

    • 1.

      op de luchthaven is uitsluitend burgerluchtverkeer toegestaan, waarbij incidenteel gebruik door militaire vliegtuigen ook is toegestaan;

    • 2.

      op de luchthaven zijn luchtvaartuigen met een maximum startgewicht van 6.000 kg toegestaan;

    • 3.

      op de luchthaven zijn per gebruiksjaar maximaal 2.000 bewegingen met helikopters met een maximum startgewicht van 6.000 kg toegestaan;

    • 4.

      het is toegestaan, na toestemming van de havenmeester, om de luchthaven incidenteel te doen gebruiken door helikopters met een maximaal startgewicht van groter dan 6.000 kg;

    • 5.

      het gebruik van de luchthaven vindt plaats overeenkomstig de zichtvliegvoorschriften, bedoeld in deel 5 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening EU 923/2012 onder SERA.5005, binnen de daglichtperiode;

    • 6.

      het is de luchthavenexploitant toegestaan om het luchthavengebied te doen of te laten gebruiken 24 uur per dag voor het uitvoeren van helikoptervluchten van maatschappelijk belang alsmede voor het uitvoeren van daarmee verband houdende vluchten gericht op het innemen van brandstof. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

      • I.

        uitgevoerde vluchten worden meegeteld in de berekening van geluidsbelasting;

      • II.

        uitgevoerde vluchten worden niet meegeteld bij het aantal vliegbewegingen als bedoeld onder c; en

      • III.

        de luchthavenexploitant draagt zorg voor sluitende afspraken met de helikopter-operator over het veilig gebruik van de luchthaven buiten de daglichtperiode.

    • 7.

      het uitvoeren van circuitvluchten ten behoeve van het oefenen of het lesgeven in starten of landen en het uitvoeren van oefennaderingen met luchtvaartuigen, is verboden:

      • I.

        op werkdagen vóór 08.00 uur;

      • II.

        op zaterdagen vóór 08.00 uur en na 16.00 uur; en

      • III.

        op zon- en erkende feestdagen vóór 11.00 uur en na 16.00 uur.

    • 8.

      het uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen met het doel valschermspringen te laten beoefenen is verboden:

      • I.

        op werkdagen vóór 08.00 uur;

      • II.

        op zaterdagen vóór 08.00 uur en na 18.00 uur, waarbij geldt dat vluchten na 18.00 uur wel zijn toegestaan, voor zover de frequentie na dat tijdstip die van vier vliegtuigbewegingen per kwartier niet te boven gaat en hoogte wordt gewonnen buiten gebieden met aaneengesloten bebouwing; en

      • III.

        op zon- en erkende feestdagen vóór 11.00 uur en na 18.00 uur.

    • 9.

      het uitvoeren van rondvluchten met luchtvaartuigen is verboden:

      • I.

        op werkdagen vóór 08.00 uur;

      • II.

        op zaterdagen vóór 08.00 uur en na 19.00 uur; en

      • III.

        op zon- en erkende feestdagen vóór 11.00 uur en na 19.00 uur.

    • 10.

      sub 7 tot en met 9 zijn niet van toepassing voor het uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen, waarvan de voortgebrachte hoeveelheid geluid, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 6 van bijlage 16, volume I, bij de Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, minder dan 60 dB(A) bedraagt;

    • 11.

      sub 7 tot en met 9 zijn niet van toepassing voor het uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen, waarvan de voortgebrachte hoeveelheid geluid, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 10 van bijlage 16, volume I, bij deVerdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, minder dan 66 dB(A) bedraagt.

    • 12.

      binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 4.100 Beperkingengebieden Luchthaven Hilversum

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied luchthavengebied luchthaven Hilversum:

Paragraaf 4.10.3 Luchthaven Texel

Artikel 4.101 Luchthavengebied luchthaven Texel
Artikel 4.102 Gebruik Luchthaven Texel

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied luchthaven Texel als bedoeld in Artikel 4.101 gelden de volgende regels:

  • a.

    Luchthavenexploitant is Texel Airport NV of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven luchthavenluchtverkeer toe zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt luchthaven niet leidt tot een overschrijding van een grenswaarde, zoals opgenomen in deze tabel:

Baan

Baanlengte

Baankop

Coordinaten X handhavingspunten

Coordinaten Y handhavingspunten

Grenswaarden

04-22

1.109m

04

117.403

569.549

63,0 dB(A) Lden

 
 

22

118.166

570.612

63,7 dB(A) Lden

13-31

622m

13

117.238

569.868

50,3 dB(A) Lden

 
 

31

117.905

569.390

50,3 dB(A) Lden

  • c.

    Voor het luchthavenluchtverkeer gelden de volgende regels:

    • 1.

      op de luchthaven is uitsluitend burgerluchtverkeer toegestaan.

    • 2.

      in afwijking van regel 1 zijn op de luchthaven per gebruiksjaar maximaal 100 vliegbewegingen met militaire vliegtuigen en militaire helikopters toegestaan;

    • 3.

      de havenmeester dient vooraf toestemming te verlenen voor het gebruik van het luchthavengebied voor zweefvliegtuigen;

    • 4.

      het gebruik van de luchthaven vindt plaats overeenkomstig de zichtvliegvoorschriften, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 3, van het Luchtverkeersreglement, binnen de daglichtperiode, en overeenkomstig de instrumentvliegvoorschriften, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 4, van het Luchtverkeersreglement, tussen 07.00 en 21.00 uur plaatselijke tijd, voor zover deze periode buiten de uniforme daglichtperiode valt, uitsluitend voor het landen en opstijgen van helikopters die zijn uitgerust met blindvlieginstrumenten, met dien verstande dat dit geen les- en oefenvluchten zijn;

    • 5.

      het is de luchthavenexploitant toegestaan om het luchthavengebied te doen of te laten gebruiken 24 uur per dag voor het uitvoeren van helikoptervluchten van maatschappelijk belang alsmede voor het uitvoeren van daarmee verband houdende vluchten gericht op het innemen van brandstof. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

      • I.

        uitgevoerde vluchten worden meegeteld in de berekening van geluidsbelasting; en

      • II.

        de luchthavenexploitant draagt zorg voor sluitende afspraken met de helikopter-operator over het veilig gebruik van de luchthaven buiten de daglichtperiode.

    • 6.

      binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

  • d.

    Voor het overige gebruik van de luchthaven gelden de volgende regels:

    • 1.

      de hoogte van de te gebruiken werk- en voertuigen, alsmede eventueel te plaatsen opstallen, beplantingen of anderszins, mag de betreffende door ICAO aangegeven hindernisvrije vlakken niet te boven gaan;

    • 2.

      alvorens het gebied rondom de VDF-pijler wordt betreden dient contact te worden opgenomen met de Luchtverkeersleiding Nederland te Schiphol in verband met de werking van de ter plaatse aanwezige VDF-pijler;

    • 3.

      indien bij of in de onmiddellijke omgeving van LVNL-kabels ten behoeve van de luchtvaarthulp- en/of communicatiemiddelen werkzaamheden worden uitgevoerd, dient tijdig overleg plaats te vinden met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Directie Luchtvaart, afdeling Luchtvaartveiligheid.

Artikel 4.103 Beperkingengebieden luchthaven Texel

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied luchthavengebied luchthaven Texel:

Paragraaf 4.10.4 Luchthaven Loodswezen IJmuiden

Artikel 4.104 Luchthavengebied Loodswezen IJmuiden
Artikel 4.105 Gebruik Luchthaven Loodswezen IJmuiden

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied Loodswezen IJmuiden als bedoeld in Artikel 4.104 gelden de volgende regels:

  • a.

    De luchthavenexploitant is het Nederlands Loodswezen B.V. of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven luchthavenluchtverkeer toe zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt luchthaven niet leidt tot een overschrijding van een grenswaarde, zoals opgenomen in deze tabel:

Handhavingspunt

X

Y

Grenswaarde

Oost

101158

498328

68,1 dB(A) Lden

West

100961

498289

68,1 dB(A) Lden

  • c.

    voor het luchthavenluchtverkeer gelden de volgende regels:

  • d.

    op de luchthaven zijn uitsluitend helikopters die worden ingezet voor het beloodsen van zeeschepen toegestaan, waarbij geldt dat incidenteel gebruik door niet-commerciële, niet-particuliere helikopters, na toestemming van de exploitant, is toegestaan;

  • e.

    het gebruik van de luchthaven vindt voor dagoperaties plaats zonder beperkingen;

  • f.

    het gebruik van de luchthaven vindt voor nachtoperaties plaats onder VMC (Visual Meteorological Conditions) en onder de voorwaarden gesteld bij de ontheffing van het VFR (Visual Flight Rules) vliegverbod bij nacht;

  • g.

    de luchthavenexploitant staat geen starts en landingen toe indien het in bedrijf zijn van een of meer windturbines van “Windpark Spuisluis” gelet op de windsnelheid en windrichting een risico vormt voor een veilige vluchtuitvoering;

  • h.

    binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 4.106 Beperkingengebieden Luchthaven Loodswezen IJmuiden

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied Luchthavengebied Loodswezen IJmuiden:

Paragraaf 4.10.5 Luchthaven Amsterdam Heliport

Artikel 4.107 Luchthavengebied Amsterdam Heliport
Artikel 4.108 Gebruik Amsterdam Heliport

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied luchthaven Amsterdam Heliport als bedoeld in Artikel 4.107 gelden de volgende regels:

  • a.

    De luchthavenexploitant is Amsterdam Heliport B.V. of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven vliegbewegingen toe binnen de vastgestelde aantallen genoemd onder 3 zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden, zoals opgenomen in deze tabel:

Ligging en grenswaarden in de handhavingspunten

Handhavingspunt

X

Y

Grenswaarde

Noordoost

115405

492122

78,49 dB(A) Lden

Zuidwest

115349

491929

74,90 dB(A) Lden

  • c.

    Voor het luchtverkeer gelden de volgende regels:

    • 1.

      Op de luchthaven zijn uitsluitend VTOL (Vertical Take-Off and Landing) vluchten toegestaan.

    • 2.

      Op de luchthaven zijn jaarlijks ten hoogste 3.420 vliegbewegingen ten behoeve van commerciële of maatschappelijke helikopter toepassingen, niet zijnde rondvluchten, toegestaan.

    • 3.

      Op de luchthaven zijn jaarlijks ten hoogste 5.400 vliegbewegingen voor HEMS-vluchten toegestaan.

    • 4.

      Vliegbewegingen zoals bedoeld onder 2 mogen alleen uitgevoerd worden tijdens de dag- en avondperiode, waarbij per etmaal ten hoogste 60 vliegbewegingen mogen worden uitgevoerd waarvan ten hoogste 15 in de avondperiode.

    • 5.

      Binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 4.109 Beperkingengebieden Amsterdam Heliport

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied Luchthavengebied luchthaven Amsterdam Heliport:

Afdeling 4.11 Open bodemenergiesystemen

Artikel 4.110 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en gebruiken van open bodemenergiesystemen.

Artikel 4.111 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op het beschermen van de kwaliteit van het grondwater en het vervullen van de functies van grondwaterlichamen.

Artikel 4.112 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.113 Aanwijzing vergunningsvrije open bodemenergiesystemen

Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit voor een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.19 van het Besluit activiteiten leefomgeving is buiten interferentiegebieden niet vereist voor bodemenergiesystemen met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan tien kubieke meter per uur.

Artikel 4.114 Informatieplicht

Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit bedoeld in Artikel 4.113 worden aan het bevoegd gezag verstrekt de algemene en specifieke gegevens en bescheiden zoals opgenomen in Bijlage 10 Gegevens en bescheiden.

Artikel 4.114a Jaarlijks verstrekken gegevens en bescheiden

Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, indien de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, wordt voor alle open bodemenergiesystemen opgave gedaan aan het bevoegd gezag over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

Afdeling 4.12 Grondwaterverontreiniging

Artikel 4.115 Informatieplicht toevalsvondst

Burgemeester en wethouders informeren terstond Gedeputeerde Staten bij het signaleren van een nog onbekende grondwaterverontreiniging met een volume van meer dan 6000 m3.

Artikel 4.116 Informatieplicht bij sanering historische gevallen van verontreiniging

Degene die een historische bodemverontreiniging saneert, informeert terstond Gedeputeerde Staten indien de grondwaterverontreiniging groter blijkt te zijn dan 6000 m3 en dit nog niet bekend is.

Artikel 4.117 Rapportageplicht grote gemeenten over aanpak van historische gevallen

Burgemeester en wethouders van de gemeenten Alkmaar, Amsterdam, Haarlem en Zaanstad rapporteren jaarlijks vóór 1 maart aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de aanpak van verontreinigingen met een onaanvaardbaar verspreidingsrisico.

Artikel 4.118 Uitsluitend recht Afvalzorg Bodemservice BV

  • 1.

    Afvalzorg Bodemservice B.V. geniet een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 2.24, onderdeel a, van de Aanbestedingswet 2012 in geval van nazorg en beheer in het kader van grond- en grondwatersaneringen in opdracht van de provincie.

  • 2.

    Indien na sanering door, namens, in opdracht van of op verzoek van de provincie verontreiniging in de bodem is achtergebleven en hierop nazorg- of beheersmaatregelen, zowel lokaal als gebiedsgericht, noodzakelijk zijn, die op basis van langdurige afkoopafspraken door of namens de provincie worden uitgevoerd of van de provincie worden overgenomen, worden deze maatregelen onder voorwaarden opgedragen aan Afvalzorg Bodemservice B.V.

Afdeling 4.13 Zwemwater

Artikel 4.119 Toepassingsbereik

De regels in deze afdeling zijn van toepassing op door Gedeputeerde Staten aangewezen zwemlocaties, als bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.120 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de veiligheid van zwemlocaties en de gezondheid van gebruikers van zwemlocaties.

Artikel 4.121 Aanwijzen houder zwemlocatie

Gedeputeerde Staten wijzen jaarlijks een houder aan voor elke door hen aangewezen zwemlocatie.

Artikel 4.122 Verplichtingen houder zwemlocatie

De houder van een door Gedeputeerde Staten aangewezen zwemlocatie:

  • a.

    draagt zorg voor de veiligheid van de zwemlocatie en het beschermen van de gezondheid van bezoekers van de zwemlocatie en neemt daartoe maatregelen die redelijkerwijs van diegene mogen worden verwacht;

  • b.

    plaatst gedurende het badseizoen borden om bezoekers van de zwemlocatie te informeren over een waarschuwing of negatief zwemadvies; en

  • c.

    stelt Gedeputeerde Staten en de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam onverwijld op de hoogte van onverwachte situaties die negatieve gevolgen hebben of redelijkerwijs kunnen hebben voor de kwaliteit van de zwemlocatie of de gezondheid van bezoekers van de zwemlocatie.

Artikel 4.123 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen maatwerkvoorschriften stellen over de verplichtingen van de houder van een zwemlocatie.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van Artikel 4.122.

Hoofdstuk 5 Omgevingswaarden

Afdeling 5.1 Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over regionale waterkeringen in beheer van de waterschappen.

Artikel 5.2 Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen

  • 1.

    Ter plaatse van de in de tabel opgenomen werkingsgebieden geldt als omgevingswaarde veiligheid, aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar, de in de tabel vastgelegde waarde.

    werkingsgebied

    Omgevingswaarde veiligheid

    Regionale waterkering klasse I

    1/10 jaar

    Regionale waterkering klasse II

    1/30 jaar

    Regionale waterkering klasse III

    1/100 jaar

    Regionale waterkering klasse IV

    1/300 jaar

    Regionale waterkering klasse V

    1/1000 jaar

    Regionale waterkering klasse VI

    1/4000 jaar

  • 2.

    De omgevingswaarde veiligheid is een resultaatverplichting.

  • 3.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten het tijdstip vaststellen waarop de verschillende regionale waterkeringen moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het waterschapsbestuur kan Gedeputeerde Staten gemotiveerd verzoeken tot wijziging van het tijdstip bedoeld in het derde lid voor een regionale waterkering, indien:

    • a.

      het voldoen aan de omgevingswaarde op het desbetreffende tijdstip onevenredig kostbaar is;

    • b.

      door omstandigheden buiten de invloedssfeer van het waterschapsbestuur de resultaten van de beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkering zo wijzigen dat op het desbetreffende tijdstip niet wordt of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde; of

    • c.

      ondanks de verrichte handelingen daartoe niet op het desbetreffende tijdstip is of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde door de doorlooptijd van het treffen van maatregelen om te voldoen aan de omgevingswaarde.

Artikel 5.3 Technische leidraad en voorschriften veiligheid regionale waterkeringen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor het waterschap.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen aan de door het dagelijks bestuur van het waterschap te verrichten beoordeling van het waterkerend vermogen van de regionale waterkeringen en ten behoeve van die beoordeling de maatgevende hoogwaterstanden vaststellen.

Afdeling 5.2 Omgevingswaarden voor wateroverlast

Artikel 5.4 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over regionale wateren in beheer van de waterschappen.

Artikel 5.5 Omgevingswaarden wateroverlast

  • 1.

    Als omgevingswaarde gemiddelde kans op overstroming per jaar geldt voor het gebied binnen de bebouwde kom als norm:

  • 2.

    Als omgevingswaarde gemiddelde kans op overstroming per jaar geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom als norm:

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a geldt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor bebouwing gelegen buiten de bebouwde kom de norm van het omringend landgebruik genoemd in het tweede lid, aanhef, onder b, c of d.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder d geldt binnen de beheersgebieden van Waterschap Amstel, Gooi en vecht en Hoogheemraadschap van Rijnland voor grasland de norm van 1/10 per jaar met maaiveldcriterium 10%.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en tweede lid gelden ter plaatse van het werkingsgebied Omgevingswaarde wateroverlast de ter plaatse van het werkingsgebied als normen en maaiveldcriteria vastgelegde gebiedswaarden.

  • 6.

    De omgevingswaarde is een inspanningsverplichting.

  • 7.

    Aan de omgevingswaarde wordt voldaan met ingang van 1 januari 2028.

  • 8.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald, dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de noodzaak van het voorkomen van bodemdaling en inklinking.

Artikel 5.6 Bepaling landgebruik omgevingswaarde wateroverlast

  • 1.

    Voor de toepassing van Artikel 5.5, tweede lid, is wat betreft het landgebruik de situatie zoals vastgelegd in het omgevingsplan bepalend. Indien een omgevingsplan onvoldoende duidelijkheid verschaft omtrent het type landgebruik dan kan het landgebruik ook worden bepaald met behulp van het meest recente Landelijk Grondgebruikersbestand Nederland van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

  • 2.

    Voor de bepaling van het landgebruik natuur mag gebruik worden gemaakt van de meest recente voortgangskaart realisatie Natuurnetwerk waarop gebieden zijn aangeduid als Natuurnetwerk gerealiseerd of van het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

Afdeling 5.3 Omgevingswaarden geluidproductie

Artikel 5.7 Geluidproductieplafonds provinciale wegen

Artikel 5.8 Geluidproductieplafonds industrieterreinen

Hoofdstuk 6 Instructieregels

Afdeling 6.1 Programma's

Paragraaf 6.1.1 Waterprogramma's

Artikel 6.1 Waterbeheerprogramma
  • 1.

    Het waterbeheerprogramma bevat, naast het bepaalde in artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, ten minste:

    • a.

      de beschrijving van de bestaande toestand van de watersystemen waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b.

      het beleid inzake het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      de beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, zodat de gestelde doelen zijn te realiseren;

    • d.

      een raming van de kosten van de gedurende de programmaperiode te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de programmaperiode; en

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop het watersysteem is getoetst aan de omgevingswaarde met het oog op het voorkomen en beperken van wateroverlast als bedoeld in artikel 5.5 van deze verordening.

  • 2.

    Bij de motivering van het waterbeheerprogramma worden in ieder geval betrokken:

    • a.

      de aan het programma ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken;

    • b.

      welke maatregelen in het regionaal waterprogramma worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid onder c genoemde maatregelen.

Paragraaf 6.1.2 Beheerplannen Natura 2000

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.1.3 Faunabeheer

Artikel 6.2 Toepassingsbereik

[Gereserveerd]

Artikel 6.3 Inhoud, reikwijdte en geldigheidsduur faunabeheerplan
  • 1.

    Een faunabeheerplan bevat:

    • a.

      een beschrijving van het planmatig, doelmatig, gecoördineerd en duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren;

    • b.

      een beschrijving van de planmatige, doelmatige, gecoördineerde en duurzame bestrijding van schade veroorzaakt door in het wild levende dieren; en

    • c.

      een rapportage van de uitoefening van de jacht.

  • 2.

    Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

  • 3.

    Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen eenmaal instemmen met een verzoek van de faunabeheereenheid om de geldigheidsduur van een faunabeheerplan te verlengen voor de duur van maximaal een jaar.

Artikel 6.4 Eisen aan een faunabeheerplan - duurzaam beheer van populaties

Indien sprake is van duurzaam beheer van populaties, bevat een faunabeheerplan tevens:

  • a.

    een beschrijving van de planmatige en gecoördineerde uitvoering van het duurzaam beheer van populaties;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van populaties van de in onderdeel b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwing van de schade aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • d.

    een beschrijving van de mate waarin de in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde belangen in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad;

  • e.

    de streefstand van de in onderdeel b bedoelde diersoorten;

  • f.

    per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht ter voorkoming van schade aan de belangen ten behoeve waarvan die handelingen zijn verricht. Deze beschrijving bevat ten minste de volgende gegevens:

    • 1.

      een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer of bestrijding van de in het faunabeheerplan beschreven diersoorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen die zouden worden geschaad, indien niet tot beheer of bestrijding zou worden overgegaan;

    • 2.

      een beschrijving van de mate waarin de belangen ten behoeve waarvan de handelingen worden verricht zijn geschaad in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan; en

    • 3.

      per diersoort en gewas een beschrijving van de effectiviteit van de handelingen, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn.

  • g.

    voor zover het faunabeheerplan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dierensoorten alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;

  • h.

    een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

  • i.

    bepalingen over de voorwaarden waaronder het mogelijk is om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende omgevingsvergunning op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel h omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is; en

  • j.

    per beheermaatregel een aanduiding welk wettelijk belang, als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving deze activiteit dient.

Artikel 6.5 Eisen aan een faunabeheerplan - algemeen
  • 1.

    Een faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de omvang van het werkingsgebied van het faunabeheerplan;

    • b.

      en een kaart waarop de begrenzing van het werkingsgebied van het faunabeheerplan is aangegeven;

    • c.

      en de door dierenwelzijnsorganisaties uitgebrachte adviezen als bedoeld in Artikel 2.11, derde lid.

  • 2.

    Een faunabeheerplan voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      in het plan gebruikte gegevens zijn gevalideerd en op kloppende en congruente wijze overgenomen uit de gebruikte bronnen;

    • b.

      gebruikte telgegevens van voorgaande jaren welke zijn gebaseerd op een vastgesteld telprotocol en zijn gecontroleerd door de verschillende partijen in het bestuur van een faunabeheereenheid, in samenspraak met de rechtstreeks aan het bestuur adviserende partijen als bedoeld in Artikel 2.11;

    • c.

      relevante wetenschappelijke literatuur is gebruikt om conclusies te ondersteunen; en

    • d.

      bronvermeldingen en referenties zijn conform wetenschappelijke richtlijnen op heldere en gestructureerde wijze vermeld en een literatuurlijst is aanwezig.

  • 3.

    Een faunabeheereenheid nodigt in ieder geval de volgende organisaties uit te adviseren op de faunabeheerplannen:

    • a.

      Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren;

    • b.

      Stichting De Faunabescherming; en

    • c.

      Vogelbescherming Nederland.

Artikel 6.6 Eisen aan een faunabeheerplan - bestrijding van schade

Indien sprake is van schadebestrijding, bevat een faunabeheerplan tevens:

  • a.

    een beschrijving van de planmatige en gecoördineerde uitvoering van het duurzaam beheer van populaties;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan sprake is van schadebestrijding door grondgebruikers met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van schadebestrijding van de in onderdeel b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwing van de schade aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • d.

    een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel c bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad;

  • e.

    per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan, zijn verricht om het schaden van de in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • f.

    een beschrijving van de staat van instandhouding en hoe de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd wordt;

  • g.

    per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de schade zoals bedoeld in onderdeel c te voorkomen dan wel te beperken;

  • h.

    voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel g bedoelde handelingen;

  • i.

    een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald;

  • j.

    een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

  • k.

    bepalingen over de voorwaarden waaronder het mogelijk is om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende omgevingsvergunning op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel j omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is;

  • l.

    per beheermaatregel een aanduiding welk wettelijk belang, zoals uiteengezet in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving deze activiteit dient; en

  • m.

    een gestructureerd plan waarin de inzet van passende en doeltreffende preventieve maatregelen wordt beschreven waarmee schade wordt voorkomen.

Artikel 6.7 Eisen aan een faunabeheerplan - uitoefening jacht

Een faunabeheerplan bevat met betrekking tot de uitoefening van de jacht tevens:

  • a.

    kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten ten aanzien waarvan de uitoefening van de jacht plaatsvindt; en

  • b.

    een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan.

Artikel 6.8 Uitzonderingsbepaling

Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties in individuele gevallen besluiten om geen toepassing te geven aan, dan wel af te wijken van, een of meerdere bepalingen van deze paragraaf, voor zover toepassing van die bepalingen, gelet op de betrokken belangen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Paragraaf 6.1.4 Actieprogramma geluid

[Gereserveerd]

Afdeling 6.2 Omgevingsplannen

Paragraaf 6.2.1 Algemeen

Artikel 6.9

(gereserveerd)

Artikel 6.10 Bestaande situaties
  • 1.

    Voor zover in deze afdeling gebruik wordt gemaakt van het begrip bestaand wordt hieronder begrepen:

    • a.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van de betreffende bepaling rechtmatig aanwezig;

    • b.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van de betreffende bepaling op grond van een omgevingsvergunning toegestaan of waarvoor op dat tijdstip een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend die op grond van het toepasselijke omgevingsplan moet of kan worden verleend; of

    • c.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van de betreffende bepaling op grond van een geldend omgevingsplan toegestaan.

  • 2.

    Indien het eerste lid van toepassing is op bebouwing, kan het omgevingsplan het vervangen van deze bebouwing door bebouwing van gelijke aard en omvang toestaan.

Artikel 6.11 Ontheffingsbevoegdheid
  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid van de Omgevingswet, van de regels in Afdeling 6.2

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden indien de belangen die gediend worden met de regels waarvan ontheffing wordt verleend dat noodzakelijk maken.

  • 3.

    Een verleende ontheffing vervalt indien niet binnen twee jaar na het verlenen van de ontheffing een omgevingsplan is vastgesteld met gebruikmaking van de ontheffing.

  • 4.

    Een aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de redenen waarom ontheffing wordt gevraagd;

    • b.

      een beschrijving van de mogelijke gevolgen van de ontheffing voor het belang dat beschermd wordt door de regels waarvan ontheffing wordt gevraagd; en

    • c.

      een verbeelding van het beoogde werkingsgebied van de gevraagde ontheffing.

Paragraaf 6.2.2 Stedelijke functies

Subparagraaf 6.2.2.1 Algemeen
Artikel 6.12 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over:

  • a.

    nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied;

  • b.

    voormalige agrarische bouwpercelen in het werkingsgebied Landelijk gebied; en

  • c.

    kleinschalige ontwikkelingen, niet zijnde kleinschalige woningbouwontwikkelingen, in het werkingsgebied landelijk gebied.Landelijk gebied

Artikel 6.13 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio daarover gemaakte schriftelijke afspraken.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels stellen over de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.14 Kleinschalige ontwikkelingen
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het uitsluitend voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling, als:

    • a.

      de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar stedelijke activiteiten zijn toegestaan;

    • b.

      het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en

    • c.

      het aantal burgerwoningen niet toeneemt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan eenmalig voorzien in een toename van het bebouwd oppervlak met 15% tot een maximum van 500 m2, indien dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgevingskwaliteit. Paragraaf 6.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.15 Voormalige agrarische bouwpercelen
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het voorzien in de mogelijkheid dat de rechtmatig aanwezige bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgactiviteiten, indien:

    sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; deze activiteiten de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperken; er geen buitenopslag buiten het bouwperceel plaatsvindt; deze activiteiten aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie; benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd; in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgactiviteiten; en in geval van verblijfsrecreatie permanente bewoning wordt verboden.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij worden voorzien in een paardenbak, indien deze wordt gerealiseerd binnen het voormalige agrarische bouwperceel.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan voorzien in het toestaan van een burgerwoning, indien:

    • a.

      sprake is van een rechtmatig aanwezige agrarische bedrijfswoning;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; en

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid kan het omgevingsplan voorzien in het toestaan van een tweede burgerwoning, indien meer dan 1.000 m² grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 5.

    In aanvulling op het derde lid kan een omgevingsplan voorzien in het toestaan van meerdere burgerwoningen, indien deze worden gerealiseerd in een bestaande karakteristieke boerderij en geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

  • 6.

    In aanvulling op het vierde lid kan het omgevingsplan voorzien in een derde burgerwoning indien in de motivering wordt onderbouwd dat deze derde burgerwoning noodzakelijk is om een substantiële verbetering van de omgevingskwaliteit op de betreffende locatie mogelijk te maken.

  • 7.

    Afwijking van het in het vierde lid genoemde aantal of oppervlakte is mogelijk indien toepassing wordt gegeven aan een gemeentelijk of intergemeentelijk vereveningsfonds.

  • 8.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de aard en omvang van de in het eerste lid genoemde activiteiten en over de toepassing van het zesde lid.

Artikel 6.16 Schuilstallen

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het voorzien in de bouw van een schuilstal, als:

  • a.

    deze uitsluitend is bedoeld als schuilvoorziening voor dieren voor weersomstandigheden;

  • b.

    het grondoppervlak van de schuilstal niet meer bedraagt dan 30 m2; en

  • c.

    er niet meer dan één schuilstal per perceel met een minimumomvang van 5.000 m2 wordt gebouwd.

Subparagraaf 6.2.2.2 Kleinschalige woningbouwontwikkeling
Artikel 6.17 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over:

Artikel 6.18 MRA landelijk gebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied MRA - Landelijk gebied voorziet het niet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in maximaal twee burgerwoningen op een locatie waar sprake is van rechtmatig aanwezige bebouwing voor een andere stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening;

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en

    • e.

      voor een tweede burgerwoning meer dan 1.000m2 grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

Artikel 6.19 Noord-Holland Noord landelijk gebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Noord-Holland Noord - Landelijk gebied kan het alleen voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio daarover gemaakte schriftelijke afspraken.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten.

  • 3.

    3

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in maximaal twee burgerwoningen op een locatie waar sprake is van rechtmatig aanwezige bebouwing voor een andere stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening;

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en

    • e.

      voor een tweede burgerwoning meer dan 1.000 m2 grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

  • 5.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Subparagraaf 6.2.2.3 Detailhandel
Artikel 6.20 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over detailhandel.

Artikel 6.21 Detailhandel algemeen
  • 1.

    Een omgevingsplan maakt geen nieuwe detailhandelsbedrijven buiten bestaande winkelgebieden mogelijk, tenzij:

    • a.

      wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand van bestaande winkelgebieden; en

    • b.

      bij nieuwe detailhandelsbedrijven van meer dan 500 m2 winkelvloeroppervlak de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

  • 2.

    Een omgevingsplan kan alleen uitbreiding van detailhandel van meer dan 1.500 m2 winkelvloeroppervlak binnen of aansluitend op bestaande winkelgebieden mogelijk maken, als:

    • a.

      wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden; en

    • b.

      de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

  • 3.

    Bij bestaande winkelgebieden die groter zijn 25.000 m2 winkelvloeroppervlak geldt het gestelde in het tweede lid bij uitbreiding van detailhandel met meer dan 3.000 m2 winkelvloeroppervlak.

Artikel 6.22 Detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties
  • 1.

    Een omgevingsplan kan alleen nieuwe detailhandel mogelijk maken op bedrijventerreinof kantoorlocaties, indien sprake is van detailhandel in de vorm van:

    • a.

      een afhaalpunt ten behoeve van internethandel; detailhandel die zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk ondergeschikt is aan de toegelaten bedrijfsuitoefening en daarop nauw aansluit; brand- of explosiegevaarlijke detailhandel; of volumineuze detailhandel indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is.

  • 2.

    Als het totaal winkelvloeroppervlak van de nieuwe volumineuze detailhandel meer dan 1.500 m2 bedraagt, geldt aanvullend dat:

    • a.

      dit aantoonbaar niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden; en de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

Artikel 6.23 Detailhandel in landelijk gebied

Een omgevingsplan maakt ter plaatse van het werkingsgebied Landelijk gebied geen nieuwe detailhandelsbedrijven mogelijk, tenzij

  • a.

    deze onderdeel vormt van een nieuw winkelgebied in een grootschalige stads- of dorpsontwikkeling;

  • b.

    wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand van bestaande winkelgebieden; en

  • c.

    bij nieuwe detailhandel van meer dan 500 m2 winkelvloeroppervlak de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

Subparagraaf 6.2.2.4 Verblijfsrecreatie
Artikel 6.24 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over bestaande en nieuwe verblijfsrecreatie.

Artikel 6.25 Verblijfsrecreatie
Artikel 6.26 Tijdelijke regel transformatie recreatieparken
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Noord-Holland Noord - Landelijk gebied kan het voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een stedelijke voorziening, indien:

    het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027; in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft; de fysieke uitstraling van de locatie op de omgeving naar aard en omvang gelijkwaardig blijft, waarbij het toegestane bebouwde oppervlak in ieder geval niet mag toenemen; en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van Artikel 6.18, tweede lid en Artikel 6.18, derde lid.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een tijdelijke stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027;

    • b.

      in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft;

    • c.

      in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat de realisatie van de tijdelijke stedelijke voorziening noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van de omzetting naar een niet-stedelijke voorziening;

    • d.

      het een tijdelijke stedelijke voorziening betreft met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar;

    • e.

      het omgevingsplan borgt dat het recreatiepark na deze termijn wordt omgezet in een niet-stedelijke voorziening; en

    • f.

      sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 4.

    Het omgevingsplan kan voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een tijdelijke stedelijke voorziening, indien:

    het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027;in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft;in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat de realisatie van de tijdelijke stedelijke voorziening noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van de omzetting naar een niet-stedelijke voorziening;het een tijdelijke stedelijke voorziening betreft met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar;het omgevingsplan borgt dat het recreatiepark na deze termijn wordt omgezet in een niet-stedelijke voorziening; ensprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 5.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de toepassing van dit artikel.

Subparagraaf 6.2.2.5 Logiesactiviteiten op bedrijventerreinen
Artikel 6.27 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het toestaan van logiesactiviteit ten behoeve van werknemers op bedrijventerreinen.

Artikel 6.28 Logiesactiviteiten werknemers bedrijventerrein
  • 1.

    Een omgevingsplan kan alleen logiesactiviteiten ten behoeve van werknemers op een bedrijventerrein mogelijk maken indien:

    de logiesactiviteiten zien op kort verblijf; op de locatie kan worden voorzien in een aanvaardbaar leef-/verblijfklimaat, mede gelet op de situering van de logiesactiviteiten op het bedrijventerrein en de aanwezigheid van stedelijke voorzieningen in de nabije omgeving; omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd; en de logiesactiviteit worden toegestaan voor een periode van maximaal 10 jaar.

  • 2.

    In het omgevingsplan wordt in de toelichting gemotiveerd dat:

    • a.

      wordt voorzien in een regionale behoefte aan logiesplekken ten behoeve van werknemers; en

    • b.

      de locatie van de logiesactiviteiten niet benodigd is voor het bedrijventerrein.

Subparagraaf 6.2.2.6 Industrieterreinen van provinciaal belang
Artikel 6.29 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over industrieterreinen van provinciaal belang in het Noordzeekanaalgebied.

Artikel 6.30 Industrieterreinen van provinciaal belang in het Noordzeekanaalgebied
Artikel 6.31 Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied milieucontour Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang, voorziet het alleen in een nieuwe activiteit of wijziging van een bestaande activiteit, als:

  • a.

    er geen beperkingen optreden voor de bestaande milieugebruiksruimte voor geluid, geur of omgevingsveiligheid voor bedrijven op het industrieterrein van provinciaal belang; en

  • b.

    in het geval van woningen of andere milieugevoelige objecten:

    • 1.

      rekening wordt gehouden met de milieubelasting van het industrieterrein van provinciaal belang op de desbetreffende locatie; en

    • 2.

      de redenen worden vermeld om op de desbetreffende locatie een nieuw milieugevoelig object toe te staan, voorzien van een afweging over de verwachte kwaliteit van de leefomgeving, de aan de zijde van de ontvanger zo nodig te treffen maatregelen alsmede de uitkomsten van onderzoek naar de haalbaarheid van die maatregelen.

Artikel 6.32 Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang is Artikel 6.31 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.32a Toepassingsbereik Datacenters

Deze subparagraaf gaat over datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

Artikel 6.32b Datacenter clustering
  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied Datacenter clustering toegestaan voorzien in een nieuw datacenter met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA of in de uitbreiding van een bestaand datacenter tot een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA als:

    • a.

      de locatie is gelegen op of grenst aan een bedrijventerrein; en

    • b.

      voor de locatie een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan is opgesteld.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuw datacenter of in een uitbreiding van een bestaand datacenter als daar voorwaarden aan verbonden worden die voldoen aan het provinciaal beleid en gericht zijn op:

    • a.

      De impact op de directe en wijdere omgeving waarbij het bouwvolume en de inrichting van de ruimte om het gebouw worden betrokken;

    • b.

      Multifunctioneel ruimtegebruik;

    • c.

      Borging van het stedenbouwkundig plan en of het beeldkwaliteitsplan;

    • d.

      Energievoorwaarden gericht op maximale energiebesparing, energievoorziening, duurzaam inkopen van stroom, opwekken van duurzame energie, duurzame back-up energiesystemen, gebruik van energie-efficiënte koeling en afkoppelmogelijkheden voor het gebruik van restwarmte; en

    • e.

      Watervoorwaarden gericht op beperking van de hoeveelheid voor koelwater benodigd (drink)water, het gebruik van oppervlaktewater, hemelwater en zo mogelijk van bronnen als hergebruik effluent ten behoeve van koeling, het waar mogelijk vermijden van het onttrekken van grondwater, het bij voorkeur gebruiken van ondergronds opgeslagen hemelwater en het rekening houden met het niet gegarandeerd zijn van waterbeschikbaarheid (in droge zomers).

Artikel 6.32c Datacenters uitgesloten
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied datacenters uitgesloten, voorziet het niet in nieuwe datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de projecten in de gemeenten Diemen en Haarlem welke staan vermeld in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 indien hiervoor uiterlijk op 31 december 2025 een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.

Artikel 6.32d Uitvoeringstermijn

Het omgevingsplan dient uiterlijk op 31 december 2026 in overeenstemming te zijn met de regels zoals opgenomen in Artikel 6.32b en Artikel 6.32c.

Subparagraaf 6.2.2.7 Wonen binnen de LIB 5 zone Schiphol
Artikel 6.33 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf ziet op het toevoegen van woningen binnen de LIB 5 zone Schiphol, zijnde het afwegingsgebied 5 zoals bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

Artikel 6.34 Woningen binnen de LIB 5 zone Schiphol

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied LIB 5 zone Schiphol staat het alleen nieuwe woningen toe, als in de motivering van het omgevingsplan rekenschap wordt gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen toe te staan.

Paragraaf 6.2.3 Duurzame energie en energie-infrastructuur

Subparagraaf 6.2.3.1 Windenergie
Artikel 6.35 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het bouwen, opschalen en vervangen van windturbines.

Artikel 6.36 Windturbines in RES zoekgebieden
  • 1.

    Een omgevingsplan mag uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied Zoekgebieden wind en wind en zon RES voorzien in het bouwen, vervangen of opschalen van een of meer windturbine met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter als;

    • a.

      de windturbine zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast;

    • b.

      aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies wordt gevraagd over de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing van dewindturbine; en

    • c.

      is geborgd dat mitigerende maatregelen worden getroffen om faunaslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen en dat hiervoor een monitoringsprotocol wordt vastgesteld.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.37 Kleine windturbines in landelijk gebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het, in afwijking van Artikel 6.35, ook buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 (RES 1.0) voorzien in de bouw van één windturbine, als:

    de windturbine wordt gebouwd op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan; de ashoogte niet meer bedraagt dan 15 meter vanaf het maaiveld; de windturbine in landschappelijk opzicht aansluit op de bijbehorende bebouwing; en de windturbine zorgvuldig ruimtelijk wordt ingepast.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.38 Vervanging windturbines

In afwijking van Artikel 6.35 kan een omgevingsplan ook buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbine mogelijk maken mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbine met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm

Subparagraaf 6.2.3.2 Zonne-energie
Artikel 6.39 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het oprichten van opstelling voor zonne-energie in het werkingsgebied Landelijk gebied.

Artikel 6.40 Opstellingen voor zonne-energie
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied is het oprichten van een of meer opstelling voor zonne-energie uitsluitend mogelijk als:

    • a.

      een termijnstelling geldt van maximaal 25 jaar, waarbij geldt dat na het verstrijken van deze termijn de bestaande toestand wordt hersteld; en

    • b.

      voor het gestelde onder a financiële zekerheid wordt gesteld.

  • 2.

    De termijnstelling als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het oprichten van een of meer opstelling voor zonne-energie op locaties die in gebruik zijn als nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit.

  • 3.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 6.40a Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de bouw, vervanging of verandering van hoogspanningsstations en over station in het tussenspanningsnet in het landelijk gebied.

Artikel 6.40b Locatieafweging en ruimtelijke inpassing elektriciteitsstations
  • 1.

    Een omgevingsplan mag voorzien in het bouwen, vervangen of veranderen van een of meer elektriciteitsstations als:

    • a.

      een zorgvuldige locatieafweging voor de elektriciteitsstations wordt gemaakt; en

    • b.

      de elektriciteitsstations zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de locatieafweging en de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.40c Verplicht advies Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling in landelijk gebied

Voor een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40b wordt in het werkingsgebied landelijk gebied aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies gevraagd over de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing.

Paragraaf 6.2.4 Land- en tuinbouw

Artikel 6.41 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de land- en tuinbouw en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 6.42 Agrarische bedrijven
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied agrarische bedrijven kan het voorzien in agrarische bedrijven, waarbij geldt dat:

    • a.

      nieuwe glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;

    • b.

      nieuwe zaadveredelingsbedrijven niet zijn toegestaan;

    • c.

      bebouwing wordt geconcentreerd in een bouwperceel, waarbij de omvang van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare bedraagt;

    • d.

      bij het toestaan van een nieuw bouwperceel wordt gemotiveerd waarom niet op bestaande bouwpercelen in de behoefte kan worden voorzien, waarbij ingegaan wordt op de mogelijkheden tot hergebruik van bouwpercelen die niet meer voor agrarische activiteiten worden benut en op het combineren van agrarische activiteiten op bestaande bouwpercelen;

    • e.

      in afwijking van onderdeel c een omvang van het bouwperceel van meer dan 2 hectare is toegestaan, indien de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces en het geen glastuinbouwbedrijf betreft;

    • f.

      in afwijking van onderdeel c een omvang van het bouwperceel voor een glastuinbouwbedrijf van meer dan 2 hectare is toegestaan, indien het bedrijf grenst aan bestaand stedelijk gebied, niet grenst aan andere glastuinbouwbedrijven, sprake is van grondgebonden teelt en sprake is van aantoonbare duurzame synergie met aangrenzende stedelijke functies;

    • g.

      per volwaardig agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning kan worden toegestaan;

    • h.

      in afwijking van onderdeel g een extra bedrijfswoning kan worden toegestaan, indien dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering;

    • i.

      kan worden voorzien in logiesactiviteiten ten behoeve van werknemers, indien;

      • 1.

        de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel; en

      • 2.

        het een ondergeschikte activiteit ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;

    • j.

      indien het agrarisch bedrijf is gelegen in veenpolderlandschap, het omgevingsplan een verbod bevat op het scheuren van grasland.

  • 2.

    Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn als onderdeel van een agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij geldt dat:

    • a.

      uitsluitend kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij, detailhandel en zorgactiviteiten zijn toegestaan; en

    • b.

      de omvang past binnen de op basis van het eerste lid bepaalde omvang van het bouwperceel.

  • 3.

    Agrarisch aanverwante bedrijven zijn als zelfstandig bedrijf toegestaan, indien:

    • a.

      het een uitbreiding van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf betreft;

    • b.

      het een verplaatsing van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf betreft en gemotiveerd wordt waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de regio in de verplaatsing kan worden voorzien en waarom hergebruik van percelen die niet meer voor de agrarische functie worden benut niet mogelijk is; en

    • c.

      de omvang van een bouwperceel na toepassing van onderdeel a of onderdeel b ten hoogste 2 hectare bedraagt.

Artikel 6.43 Intensieve veehouderij
  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van intensieve veehouderij of de al dan niet gedeeltelijke omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij.

  • 2.

    Een omgevingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van intensieve veehouderij of de al dan niet gedeeltelijke omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij.

  • 3.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een bestaande intensieve veehouderij zoals bedoeld in het tweede lid, geldt bij uitbreiding dat ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

Artikel 6.44 Geitenhouderijen
  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet niet in:

    • a.

      nieuwvestiging van geitenhouderijen, al dan niet als neventak;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een agrarisch bedrijf naar geitenhouderij; of

    • c.

      het uitbreiden van een geitenhouderij, door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.

  • 2.

    Voor de bepaling van het aantal aanwezige geiten als bedoeld in het eerste lid, kan gebruik worden gemaakt van het aantal geiten zoals opgenomen in:

    • a.

      een melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving indien deze melding heeft plaatsgevonden vóór 12 december 2018; of

    • b.

      het I&R-systeem zoals bedoeld in de Regeling identificatie en registratie van dieren of een daarmee gelijk te stellen registratiesysteem indien deze registratie heeft plaatsgevonden vóór 12 december 2018.

Artikel 6.45 Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt toegestaan

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt toegestaan kan het grondbewerkingen zoals bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van de permanente bollenteelt toestaan.

Artikel 6.46 Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt uitgesloten

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt uitgesloten, sluit het grondbewerkingen zoals bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van de permanente bollenteelt uit.

Artikel 6.47 Glastuinbouwconcentratiegebied

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied glastuinbouwconcentratiegebied kan het voorzien in glastuinbouwbedrijven, waarbij geldt dat:

  • a.

    er geen maximum omvang van het bouwperceel geldt.

  • b.

    de bebouwing op het bouwperceel, met uitzondering van de bedrijfswoning bedoeld onder d, voor ten minste 85% bestaat uit kassen.

  • c.

    in afwijking van onderdeel b kan het daar genoemde percentage worden verlaagd tot 70% indien dit noodzakelijk is voor bedrijfsfuncties gericht op zaadveredeling, plantveredeling of scholing of onderzoek ten behoeve van de glastuinbouw.

  • d.

    per volwaardig glastuinbouwbedrijf ten hoogste één bedrijfswoning wordt toegestaan.

  • e.

    nieuwe burgerwoningen, waaronder de omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, niet zijn toegestaan.

  • f.

    andere agrarisch bedrijfen dan glastuinbouwbedrijfven zijn toegestaan, waarbij Artikel 6.42, eerste lid onderdeel b tot en met i van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat de extra bedrijfswoning zoals bedoeld in onderdeel h niet is toegestaan.

  • g.

    niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als onderdeel van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, zijn toegestaan, waarbij Artikel 6.42, tweede lid van overeenkomstige toepassing is en aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het werkingsgebied Glastuinbouwconcentratiegebied voor glastuinbouw.

  • h.

    kan worden voorzien in logiesactiviteiten ten behoeve van werknemers, indien;

    • 1.

      de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel; en

    • 2.

      het een ondergeschikte activiteit ten behoeve van een volwaardig glastuinbouwbedrijf betreft;

  • i.

    niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als onderdeel van glastuinbouwbedrijfven zijn toegestaan indien:

    • 1.

      deze functies noodzakelijk zijn voor het primaire productieproces glastuinbouw;

    • 2.

      deze functies aantoonbaar bijdragen aan de verduurzaming van het primaire glastuinbouwbedrijf; of

    • 3.

      deze functies gericht zijn op zaadveredeling, plantenveredeling, scholing en onderzoek ten behoeve van de glastuinbouw

  • j.

    Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn als zelfstandig bedrijf toegestaan, indien:

    • 1.

      het een uitbreiding van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf betreft waarbij de omvang van het bouwperceel na uitbreiding ten hoogste 2 hectare bedraagt;

    • 2.

      deze primair gericht zijn op de verduurzaming van aanwezige glastuinbouwbedrijven en het verduurzamingsdoel niet in dezelfde mate bereikt kan worden door vestiging buiten het glastuinbouwconcentratiegebied en aangetoond wordt dat geen aantasting plaatsvindt van de structuur en de bruikbaarheid van het glastuinbouwconcentratiegebied voor glastuinbouw.

Artikel 6.48 Zaadveredelingsconcentratiegebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Zaadveredelingsconcentratiegebied kan het voorzien in nieuwe zaadveredelingsbedrijven. Hierbij geldt voor zaadveredelingsbedrijven geen maximale omvang van het bouwperceel.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan voorzien in andere agrarische bedrijven, niet zijnde glastuinbouwbedrijven, waarbij Artikel 6.42, eerste lid onderdeel b tot en met i van overeenkomstige toepassing is

  • 3.

    Het omgevingsplan kan voorzien in niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als onderdeel van een agrarisch bedrijf, waarbij Artikel 6.42, tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4.

    Het omgevingsplan kan voorzien in niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als zelfstandig bedrijf, waarbij Artikel 6.42, derde lid van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 6.49 Bestaand zaadveredelingsbedrijf

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Bestaand zaadveredelingsbedrijf kan het voorzien in de uitbreiding van een bestaand zaadveredelingsbedrijf. Hierbij geldt geen maximale omvang van het bouwperceel.

Artikel 6.50 Tuinbouwconcentratiegebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Tuinbouwconcentratiegebied kan het voorzien in de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven waarbij er geen maximale omvang geldt voor het bouwperceel, met dien verstande dat nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan voorzien in andere agrarische bedrijven, waarbij Artikel 6.42, eerste lid van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.

  • 3.

    Een nieuwe burgerwoning is uitsluitend toegestaan indien sprake is van het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij het grondoppervlak van de bij de woning behorende gronden ten hoogste 1.000 m2 bedraagt.

  • 4.

    Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn als onderdeel van een agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij Artikel 6.42, tweede lid van overeenkomstige toepassing is en aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het tuinbouwconcentratiegebied voor tuinbouw.

  • 5.

    Agrarisch aanverwante bedrijven zijn als zelfstandig bedrijf toegestaan, waarbij Artikel 6.42, derde lid van overeenkomstige toepassing is.

Paragraaf 6.2.5 Beschermd landelijk gebied

Subparagraaf 6.2.5.1 Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen
Artikel 6.51 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de gebieden die Provinciale Staten op grond van artikel 7.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de provincie Noord-Holland hebben aangewezen als het werkingsgebied natuurnetwerk Nederland en geometrisch hebben vastgelegd en over het werkingsgebied natuurverbindingen die Provinciale Staten hebben aangewezen als onmisbaar voor het volwaardig functioneren van het natuurnetwerk Nederland.

Artikel 6.52 Wezenlijke kenmerken en waarden

De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland en de natuurverbindingen zijn opgenomen in Bijlage 6 Wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland en Natuurverbindingen bij deze verordening.

Artikel 6.53 Bescherming natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen
  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een locatie binnen het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland of het werkingsgebied Natuurverbindingen bevat regels gericht op de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden en verzekert dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang niet achteruitgaan en dat de kwaliteit van de samenhang tussen die gebieden wordt behouden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor een locatie waar het natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding nog niet is gerealiseerd en die nog in gebruik is voor een andere functie dan natuur, dat een omgevingsplan regels bevat die in ieder geval inhouden dat realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden niet verder wordt belemmerd.

Artikel 6.54 Activiteiten in natuurnetwerk Nederland of natuurverbindingen
  • 1.


    Een omgevingsplan maakt geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten binnen het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland of het werkingsgebied natuurverbindingen mogelijk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen die gebieden, tenzij sprake is van:

    • a.

      nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover:

      • 1.

        er sprake is van groot openbaar belang;

      • 2.

        er geen reële alternatieven zijn; en

      • 3.

        de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig en tijdig worden gecompenseerd.

    • b.

      nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover:

      • 1.

        de activiteiten die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden worden gecompenseerd;

      • 2.

        de compensatie inhoudt dat de uitvoering van het geheel van activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor de werkingsgebieden natuurnetwerk Nederland of natuurverbindingen voor wat betreft kwaliteit en samenhang;

      • 3.

        de oppervlakte van het werkingsgebied natuurnetwerk Nederland tenminste gelijk blijft;

      • 4.

        rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de locatie waarop de activiteit plaatsvindt mogelijk gelegen is in een gebied van het Natuurnetwerk Nederland of Natuurverbindingen dat omringd wordt door of grenst aan Bijzonder provinciaal landschap;

      • 5.

        er een gebiedsvisie wordt opgesteld waarin wordt onderbouwd dat wordt voldaan aan het gestelde onder 1 tot en met 4 van dit onderdeel.

    • c.

      een beperkte toevoeging van nieuwe activiteiten aan of een beperkte wijziging van bestaande activiteiten, mits:

      • 1.

        deze toevoeging of wijziging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande activiteit;

      • 2.

        deze toevoeging of wijziging ondergeschikt is aan de bestaande activiteiten; en

      • 3.

        de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig en tijdig worden gecompenseerd.

  • 2.

    Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op activiteiten die verblijfsrecreatie mogelijk maken, tenzij het gaat om activiteiten die ondergeschikt zijn aan een andere bedrijfsactiviteit en plaatsvinden op, of aansluitend aan, dezelfde locatie.

Artikel 6.55 Wijziging begrenzing
Artikel 6.56 Regels Gedeputeerde Staten

In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen aan:

Subparagraaf 6.2.5.2 Bijzonder provinciaal landschap
Artikel 6.57 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over ruimtelijke ontwikkelingen in het werkingsgebied bijzonder Provinciaal Landschap.

Artikel 6.58 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal landschap

De kernkwaliteiten van het werkingsgebied bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 7 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal landschap provincie Noord-Holland.

Artikel 6.59 Bescherming en activiteiten Bijzonder provinciaal landschap
  • 1.

    Een omgevingsplan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder provinciaal landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.

  • 2.

    In afwijking van Artikel 6.13 bevat het omgevingsplan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan regels bevatten die een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast.

  • 4.

    De motivering van het omgevingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het eerste en, indien van toepassing, het derde lid.

  • 5.

    Indien uit de motivering volgt dat maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in het derde lid, dan dient de uitvoering hiervan te zijn geborgd bij de vaststelling van het omgevingsplan.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid kan het omgevingsplan regels bevatten die de volgende ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken:

  • 7.

    In afwijking van het tweede en derde lid kan het omgevingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling of een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die de kernkwaliteiten aantast mogelijk maken, indien:

    • a.

      er sprake is van groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      de aantasting zoveel mogelijk wordt beperkt en de aantasting wordt gecompenseerd.

  • 8.

    In afwijking van het tweede en derde lid kan het omgevingsplan voorzien in woningbouw overeenkomstig de afspraken tussen Rijk, provincie en betrokken gemeenten met betrekking tot de Pilot Waterland.

  • 9.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de motivering als bedoeld in het vierde lid en over de wijze van compensatie als bedoeld in het zevende lid, aanhef en onderdeel c.

  • 10.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten de kernkwaliteiten zoals opgenomen in Bijlage 7 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal landschap provincie Noord-Holland kunnen wijzigen

Artikel 6.59a Tijdelijke regeling Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen
  • 1.

    In aanvulling op Artikel 6.59, derde lid, kan een omgevingsplan voor zover betrekking hebbend op het werkingsgebied Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen tevens een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, indien:

    • a.

      de ontwikkeling betrekking heeft op recreatie of verblijfsrecreatie;

    • b.

      de ontwikkeling past binnen het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen;

    • c.

      de ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast; en

    • d.

      het omgevingsplan is uiterlijk vastgesteld op 31 december 2027.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten aanvullende regels kunnen stellen ten aanzien van het eerste lid, onder a en b.

Subparagraaf 6.2.5.3 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Artikel 6.60 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde die op grond van artikel 7.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in samenhang met artikel 2.42 van de Omgevingsregeling zijn aangewezen:

  • a.

    Droogmakerij de Beemster;

  • b.

    Stelling van Amsterdam; en

  • c.

    Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Artikel 6.61 Kernkwaliteiten Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden

De kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde zijn uitgewerkt en geobjectiveerd in bijlage 8a Kernkwaliteiten UNESCO, Bijlage 8b Gebiedsanalyses Kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies enbijlage 8c Afwegingskader Energietransitie Hollandse Waterlinies.

Artikel 6.62 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde bevat het regels gericht op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

  • 2.

    Het omgevingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe activiteiten die de kernkwaliteiten als bedoeld in Artikel 6.61 niet aantasten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het omgevingsplan voorzien in een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject, voor zover:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      er voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten als bedoeld in Artikel 6.61 te mitigeren of te compenseren.

  • 4.

    Ter plaatse van Droogmakerij de Beemster voorziet een omgevingsplan niet in een windturbine.

  • 5.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt.

Subparagraaf 6.2.5.4 Strandzonering
Artikel 6.63 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de zonering van de Noord-Hollandse stranden zoals vastgelegd in Strandzonering NH2025 als onderdeel van het Toekomstperspectief Kust 2040.

Artikel 6.64 Seizoensstrand
Artikel 6.65 Natuurstrand
Subparagraaf 6.2.5.5 Stiltegebieden
Artikel 6.66 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op geluidsbronnen en activiteiten in het werkingsgebied stiltegebieden waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied kan worden verstoord.

Artikel 6.67 Instructieregel activiteiten in stiltegebied
  • 1.

    In een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het werkingsgebied stiltegebieden wordt rekening gehouden met een maximaal toelaatbare waarde voor het 24-uursgemiddelde geluidsniveau afkomstig van activiteiten in het stiltegebied van LAeq,24h = 35 dB(A) op 50 m afstand vanaf de activiteit.

  • 2.

    De afstand wordt gemeten vanaf:

  • 3.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder a, worden geluidsbronnen van activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die elkaar functioneel ondersteunen of die ieder een hoofdactiviteit ondersteunen als één geluidsbron aangemerkt.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet voor activiteiten die zijn uitgezonderd van de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen in Afdeling 4.3.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan van de richtwaarde, bedoeld in het eerste lid, afwijken indien:

    • a.

      sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      is aangetoond dat de afwijking van de richtwaarde zo minimaal mogelijk is.

Paragraaf 6.2.6 Ruimtelijke inpassing in landelijk gebied

Artikel 6.68 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het werkingsgebied Landelijk gebied.

Artikel 6.69 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Artikel 6.70 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied
  • 1.


    Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied Landelijk gebied, wordt in het omgevingsplan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

    • a.

      rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;

    • b.

      bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en

    • c.

      bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, wordt bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in de Amstelscheg rekening gehouden met de karakteristieken en de ontwerpprincipes inzake de samenhang, de ruimtelijke kwaliteit en de identiteit van het landschap, zoals beschreven in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde rapport 'Gebiedsperspectief en Beeldkwaliteit Amstelscheg' (nr. 2011-66880).

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid, wordt bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met betrekking tot een stolpboerderij de door Gedeputeerde Staten op 24‑01‑2023 opgestelde Noord-Hollandse waarderingskaart voor stolpboerderijen betrokken.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap of het College van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente kunnen de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies vragen, ook in een vroeg stadium, inzake de locatie afweging of de ruimtelijke inpassing.

Paragraaf 6.2.7 Cultureel erfgoed

Artikel 6.71 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over beschermenswaardig cultureel erfgoed.

Artikel 6.72 Provinciaal monument

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Cultureel Erfgoed - provinciale monumenten bevat het de volgende regels:

Artikel x1 Zorgplicht provinciaal monument
Degene die een activiteit die een provinciaal monument betreft verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit kan leiden tot het beschadigen of vernielen van een monument, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om deze beschadiging of vernieling te voorkomen.

Artikel x2 Verboden activiteiten
Op de locatie ‘provinciaal monument’ is het verboden:

  • a.

    het daar aanwezige monument te beschadigen of te vernielen; of

  • b.

    aan het daar aanwezige monument onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel x3 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten
Op de locatie ‘provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel x4 Aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen

  • a.

    Het verbod, bedoeld in artikel x3, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:

    • 1.

      noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of

    • 2.

      alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

  • b.

    Het verbod, bedoeld in artikel x3, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:

    • 1.

      een sondering of grondboring met een boordiameter van niet meer dan 10 cm; of

    • 2.

      het dichten van een recent verstoringsgat van niet meer dan 1 m3.

Artikel x5 Aanvraagvereisten
Artikel x5 Aanvraagvereisten (bij in het omgevingsplan opgenomen aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument)
Op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3 zijn de aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument van overeenkomstige toepassing.

Artikel x6 Aanvraagvereisten
Artikel x6 Aanvraagvereisten (bij het ontbreken van aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument)
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3.

Artikel x7 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • a.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.

  • b.

    In afwijking van het bepaalde in onderdeel a kan de omgevingsvergunning worden verleend als de activiteit in het belang is van de waterveiligheid, mits er geen reële alternatieven zijn en wordt aangetoond dat de beschadiging van het monument zo minimaal mogelijk is.

  • c.

    Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:

    • 1.

      het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;

    • 2.

      het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;

    • 3.

      het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

    • 4.

      het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.

Artikel x8 Voorschriften omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in artikel x6. Daarbij geldt dat:

  • a.

    als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;

  • b.

    als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:

    • 1.

      het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;

    • 2.

      het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • 3.

      het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en

    • 4.

      het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • c.

    als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.

Artikel x9 Aanwijzing adviseurs

  • a.

    Gedeputeerde Staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x3.

  • b.

    De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x3 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.

  • c.

    Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.

Artikel 6.73 Provinciaal beschermde structuur

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Cultureel Erfgoed - provinciaal beschermde structuur bevat het de volgende regels:

Artikel x1 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

  • a.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in een provinciaal beschermde structuur.

  • b.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd dat past in het karakter van de provinciaal beschermde structuur.

Artikel x2 Aanwijzing adviseurs

  • a.

    Gedeputeerde Staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x1.

  • b.

    De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x1 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.

  • c.

    Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.

Paragraaf 6.2.8 Klimaatadaptatie

Artikel 6.74 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het rekening houden met risico's ten aanzien van klimaatverandering bij nieuwe ontwikkelingen en het inventariseren van mogelijke adaptatiemaatregelen.

Artikel 6.75 Klimaatadaptatie
  • 1.

    De motivering van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering.

  • 2.

    In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:

    • a.

      wateroverlast;

    • b.

      overstroming;

    • c.

      hitte;

    • d.

      watertekort;

    • e.

      verzilting; en

    • f.

      verslechtering van de ecologische en chemische waterkwaliteit.

  • 3.

    De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

  • 4.

    De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt.

Paragraaf 6.2.9 Provinciale wegen

Artikel 6.76 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de inrichting, het onderhoud en het gebruik van Provinciale wegen, anders dan door of namens de wegbeheerder in het kader van de aanleg, de wijziging of het beheer van een weg of de regeling van het verkeer over die weg.

Artikel 6.77 Omgevingsplan provinciale wegen

In een omgevingsplan dat van toepassing is op een provinciale weg worden geen regels gesteld die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van die provinciale weg belemmeren.

Paragraaf 6.2.10 Regionale luchthavens

Artikel 6.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de milieugebruiksruimte en de ruimtelijke indeling van het gebied van en rond de luchthavens van regionale betekenis met luchthavenbesluit, als bedoeld in afdeling 8.3.2 van de Wet luchtvaart.

Artikel 6.79 Luchthaven Hilversum

De gemeenteraad van de gemeente Hilversum en de gemeenteraad van Wijdemeren nemen overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling van een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.98 opgenomen gebied in acht.

Artikel 6.80 Luchthaven Texel

De gemeenteraad van de gemeente Texel neemt overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling van een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.101 opgenomen gebied in acht.

Artikel 6.81 Luchthaven Loodswezen IJmuiden

De gemeenteraad van de gemeente Velsen neemt overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.104 gebied in acht. De termijn als bedoeld in artikel 8.8, derde lid, van de Wet luchtvaart loopt tot 1 januari 2029.

Artikel 6.82 Luchthaven Amsterdam Heliport

De gemeenteraad van de gemeente Amsterdam, de gemeenteraad van Oostzaan en de gemeenteraad van Zaanstad nemen overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling van een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.107 gebied in acht

Paragraaf 6.2.11 Regionale waterkeringen

Artikel 6.83 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over regionale waterkeringen en beschermingszone regionale waterkering.

Artikel 6.84 Regionale waterkeringen

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied regionale waterkeringen voorziet het in regels die waterkerende activiteiten beschermen.

Artikel 6.85 Beperkingengebied regionale waterkering
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Beperkingengebied regionale waterkeringen voorziet het niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk indien hierover overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Afdeling 6.3 Projectbesluiten

Artikel 6.86 Projectbesluiten waterschappen

  • 1.

    Afdeling 6.2 is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, van de Omgevingswet verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 6.87 Projectbesluiten provincie

Afdeling 6.2 is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Afdeling 6.4 Omgevingsvergunningen

Artikel 6.88 Instructieregel omgevingsvergunning milieubelastende activiteit

  • 1.

    Indien voor een activiteit ter plaatse van werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is vereist, neemt het bevoegd gezag hierin het voorschrift op dat bodembeschermende maatregelen worden getroffen waarmee een verwaarloosbaar risico van verslechtering van de grondwaterkwaliteit wordt gerealiseerd.

  • 2.

    Het drinkwaterbedrijf wordt in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 6.5 Maatwerkvoorschriften

[Gereserveerd]

Afdeling 6.6 Waterschapsverordeningen

Artikel 6.89 Instructieregel melden, meten en informeren

Een waterschapsverordening bepaalt voor grondwateronttrekkingen en infiltraties van meer dan 12.000 m3 per jaar en tijdelijke grondwateronttrekkingen en infiltraties van in totaal meer dan 12.000 m3, dat:

  • a.

    het waterschap wordt geïnformeerd over die grondwateronttrekking of infiltratie als voor die grondwateronttrekking of infiltratie geen omgevingsvergunning is vereist op grond van de waterschapsverordening, waarbij in ieder geval informatie wordt verstrekt over het debiet van de grondwateronttrekking of infiltratie en de te gebruiken putten;

  • b.

    de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95% wordt gemeten;

  • c.

    de kwaliteit van het geïnfiltreerde water wordt gemeten; en

  • d.

    jaarlijks gegevens worden verstrekt over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

Afdeling 6.7 Leggers en peilbesluiten

Artikel 6.90 Legger waterstaatswerken

  • 1.

    De legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, bevat naast het bepaalde in het eerste en derde lid van dat artikel in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en dwarsprofielen van primaire en regionale waterkeringen;

    • b.

      de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen; en

    • c.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van primaire en regionale waterkering, regionale oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.

  • 2.

    Voor bergingsgebieden geldt een vrijstelling van de verplichting tot het vaststellen van een legger, voor zover het de vorm en constructie en de omschrijving als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder c, betreft.

  • 3.

    Voor oppervlaktewateren, die niet overwegend van belang zijn voor aan- en afvoer van water en waterberging, geldt een vrijstelling van de verplichting tot vaststelling van een legger voor zover het de vorm, afmeting en constructie betreft.

Artikel 6.91 Peilbesluit

  • 1.

    Het waterschapsbestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden binnen het werkingsgebied Peilbesluit.

  • 2.

    Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen.

Afdeling 6.8 Uitoefening van taken

Paragraaf 6.8.1 Gemeentelijke taken

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.8.2 Waterschapstaken

Artikel 6.92 Rangorde bij waterschaarste regionale wateren Amstel, Gooi en Vecht
  • 1.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt in het werkingsgebied Regionale verdringingsreeks Amstel Gooi en Vecht met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het verwerken van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort in het werkingsgebied Regionale verdringingsreeks Amstel Gooi en Vecht wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      de waterkwaliteit in stedelijk gebied;

    • b.

      beroepsvaart;

    • c.

      akkerbouw;

    • d.

      beregening sportvelden;

    • e.

      grasland;

    • f.

      recreatievaart;

    • g.

      natuur, voor zover het niet gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade.

  • 3.

    In geval van waterbehoeften van buiten het gebied van het waterschap, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.92a Rangorde bij waterschaarste regionale wateren regio IJsselmeergebied
  • 1.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeergebied bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het gebruik van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeergebied bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      peilhandhaving;

    • b.

      doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw;

    • c.

      beregening van gras of maïs;

    • d.

      doorspoelen;

    • e.

      overige belangen.

Paragraaf 6.8.3 Provinciale taken

Artikel 6.93 Vaarwegprofielen en bediening bruggen en sluizen

Gedeputeerde Staten stellen voor het werkingsgebied Vaarwegbeheer - profiel en bediening aangeduide vaarwegen vast:

  • a.

    de minimale breedte, diepte en vrije doorvaarhoogte van de vaarweg zoals deze door de vaarwegbeheerder in stand moet worden gehouden; en

  • b.

    de bedieningstijden en bedieningsvoorschriften van de beweegbare bruggen en sluizen, met uitzondering van spoorbruggen en bij het Rijk in beheer zijnde bruggen en schutsluizen.

Artikel 6.94 Taken vaarwegbeheerder
  • 1.

    De vaarwegbeheerder draagt zorg voor:

    • a.

      het in stand houden en bruikbaar houden van de vaarweg;

    • b.

      het in goede staat houden van de oevers en schutsluizen, voor zover dit nodig is ten behoeve van de instandhouding en de bruikbaarheid van de vaarweg; en

    • c.

      het schoonhouden van de vaarweg en het vrijhouden van obstakels, met inbegrip van het afvoeren van vuil en waterplanten, voor zover dit nodig is voor de bruikbaarheid van de vaarweg.

  • 2.

    Voor zover een vaarwegprofiel als bedoeld in Artikel 6.93, onderdeel a, is vastgesteld, wordt bij het in stand houden en bruikbaar houden van de vaarweg dit profiel in acht genomen.

Artikel 6.95 Taken sluis- en brugbeheerders

De sluis- of brugbeheerder draagt zorg voor bediening van sluizen en bruggen in overeenstemming met de bedieningstijden en bedieningsvoorschriften als bedoeld in Artikel 6.93, onderdeel b.

Hoofdstuk 7 Procedures

Afdeling 7.1 Regionale luchthavens

Artikel 7.1 Aanvragen luchthavenbesluit

Artikel 7.2 Aanvragen luchthavenregeling

  • 1.

    Aanvragen tot vaststelling van een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64 van de Wet luchtvaart worden ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden de gegevens en bescheiden versterkt zoals opgenomen in Bijlage 10.

Afdeling 7.2 Bescherming waterwinning

Artikel 7.3 procedure meldingsplichtige activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van de in Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 bedoelde meldingen en sturen onverwijld een afschrift van de melding aan het drinkwaterbedrijf.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten geven uiterlijk binnen zes weken na de ontvangst van de melding schriftelijk hun oordeel of op basis van die gegevens verwacht mag worden dat wordt voldaan aan de voorschriften, waarop de melding betrekking heeft.

  • 3.

    Indien Gedeputeerde Staten niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn aan degene die de melding heeft gedaan een bericht als daar bedoeld hebben gezonden, wordt hun oordeel geacht instemmend te zijn.

  • 4.

    De aanvang van de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden waarop de melding betrekking heeft, wordt minimaal twee weken voor de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk aan Gedeputeerde Staten gemeld.

  • 5.

    De melding vervalt indien niet binnen zes maanden na de verzending van de melding met de handeling waarop die melding betrekking had is begonnen.

  • 6.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de wijze van indienen van de in Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 genoemde meldingen en de daarbij aan te leveren gegevens.

Hoofdstuk 8 Adviseurs en adviesorganen

Artikel 8.1 Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling

  • 1.

    Er is een Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, gericht op advisering over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot ruimtelijke kwaliteit, inclusief de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels stellen omtrent de taak, werkwijze en samenstelling van de adviescommissie, mede ter borging van deskundigheid en onafhankelijkheid.

Artikel 8.2 Regionale adviescommissie detailhandel

  • 1.

    Een regionale adviescommissie detailhandel adviseert over aangelegenheden betreffende detailhandel in de betreffende regio.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten per adviescommissie een Reglement Regionale Adviescommissie Detailhandel vaststellen, waarin de werkwijze en samenstelling van de adviescommissie wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 9 Schade

Afdeling 9.1 Faunaschade

Artikel 9.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over de tegemoetkoming in faunaschade, zijnde schade aangericht door in het wild levende dieren als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet.

Artikel 9.2 De aanvraag om tegemoetkoming

  • 1.

    Een verzoek om een tegemoetkoming in faunaschade als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet wordt door de belanghebbende, zijnde de grondgebruiker, uitsluitend langs elektronische weg bij BIJ12 ingediend op een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen.

  • 2.

    Het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk binnen zeven werkdagen nadat de belanghebbende als bedoeld in het eerste lid de schade heeft geconstateerd.

  • 3.

    Faunaschade als bedoeld in die niet binnen zeven werkdagen na constatering door de aanvrager op het in het eerste lid vermelde formulier met bijlagen bij BIJ12 is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 9.3 Taxatie van de schade

  • 1.

    De verzoeker, als bedoeld in Artikel 9.2, zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming als bedoeld in Artikel 9.2 betrekking heeft, niet eerder oogsten of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade definitief is getaxeerd door een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

  • 2.

    Indien de verzoeker, als bedoeld in Artikel 9.2, opmerkingen over het formulier 'bevestiging taxatie grondgebruiker' kenbaar wil maken, zendt hij zijn reactie binnen acht werkdagen per e-mail of per post naar BIJ12.

Afdeling 9.2 Nadeelcompensatie

Artikel 9.4 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over de advisering op het gebied van vergoeding van schade als bedoeld in afdeling 15.1 van de Omgevingswet, alsmede schade die het gevolg is van besluiten of uitvoeringshandelingen in het kader van de rechtmatige uitoefening door de provincie Noord-Holland of een van haar bestuursorganen van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak met betrekking tot de realisatie, het beheer of onderhoud van infrastructurele werken.

Artikel 9.5 De aanvraag voor nadeelcompensatie

  • 1.

    Bij de aanvraag worden de gegevens en bescheiden verstrekt zoals opgenomen in Bijlage 10.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch tenminste binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stellen de aanvrager in kennis van de te volgen procedure.

  • 3.

    Indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien aanvrager overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen te verschaffen, stellen zij de aanvrager in de gelegenheid het verzuim binnen acht weken te herstellen.

  • 4.

    Van de aanvrager wordt een recht van € 300 geheven.

Artikel 9.6 Vereenvoudigde behandeling van de aanvraag

  • 1.

    Gedeputeerde Staten nemen de aanvraag niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in Artikel 9.9 is ingediend en van de geboden gelegenheid om de aanvraag aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt, of indien het bedrag bedoeld in Artikel 9.5, vierde lid niet binnen vier weken na indiening van de aanvraag op de rekening van de provincie is bijgeschreven.

  • 2.

    Een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt aan de aanvrager medegedeeld uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag zonder advies van een adviescommissie afwijzen. Gedeputeerde Staten wijzen een aanvraag in ieder geval zonder advies van een adviescommissie af als de aanvraag naar hun oordeel kennelijk ongegrond is. Een aanvraag is onder meer kennelijk ongegrond wanneer het naar het oordeel van Gedeputeerde Staten steunt op de onrechtmatige uitoefening door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak en wanneer sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:131 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9.7 Inschakeling adviescommissie

Indien wordt besloten tot inschakeling van een adviescommissie, leggen Gedeputeerde Staten de aanvraag aan de adviescommissie voor.

Artikel 9.8 Onafhankelijkheid adviescommissie

  • 1.

    De adviescommissie bestaat uit één of meer onafhankelijke deskundigen, die door Gedeputeerde Staten worden benoemd. Indien de commissie uit meer leden bestaat, wijzen Gedeputeerde Staten de voorzitter aan.

  • 2.

    De leden van de adviescommissie zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten of Provinciale Staten en op geen enkele wijze betrokken bij de (planologische) maatregel, bevoegdheid of taak waarop de aanvraag is gebaseerd.

Artikel 9.9 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviescommissie

  • 1.

    Voordat Gedeputeerde Staten de aanvraag voorleggen aan de adviescommissie als bedoeld in Artikel 9.7, stellen zij de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c, tweede lid, van de Omgevingswet, schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van een adviescommissie.

  • 2.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c, tweede lid, van de Omgevingswet, kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd bedenkingen tegen één of meerdere van de leden van de adviescommissie bij Gedeputeerde Staten indienen.

Artikel 9.10 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen de adviescommissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.

  • 2.

    De aanvrager verschaft de adviescommissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    De adviescommissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviescommissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van Gedeputeerde Staten.

Artikel 9.11 Het door de commissie te verrichten onderzoek

De adviescommissie brengt een rapport uit over haar bevindingen. Zij adviseert Gedeputeerde Staten over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien Gedeputeerde Staten een daartoe strekkende verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 9.12 Werkwijze adviescommissie

  • 1.

    De adviescommissie kan een hoorzitting houden, waar de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag toe te lichten en de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te geven. Het betrokken bestuursorgaan en eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 2.

    De adviescommissie is bevoegd aan partijen binnen een aan hen te stellen termijn, overlegging van nadere gegevens of stukken te gelasten.

  • 3.

    De adviescommissie kan een plaatsopneming houden. Hij bepaalt de datum en het tijdstip waarop hij de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 4.

    De adviescommissie maakt met de aanvrager een afspraak ten behoeve van de taxatie van een eventueel bij de aanvraag betrokken onroerende zaak.

  • 5.

    De adviescommissie draagt er zorg voor dat van de hoorzitting en van de plaatsopneming een verslag wordt gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het uit te brengen advies.

  • 6.

    Nadat de aanvraag is voorgelegd zendt de adviescommissie een concept van het advies aan:

    • a.

      Gedeputeerde Staten;

    • b.

      de aanvrager;

    • c.

      een eventueel ander betrokken bestuursorgaan; en

    • d.

      belanghebbenden.