Verordening Fysieke Leefomgeving 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving 2024

De raad van de gemeente Dronten,

overwegende dat:

  • Op 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking treed;

  • de Verordening Fysieke Leefomgeving Dronten 2022 de meeste verordeningen op het gebied van de fysieke leefomgeving had gebundeld;

  • dit ervoor zorgt dat deze regelgeving eenvoudig kan worden opgenomen in het omgevingsplan;

  • dit zorgt voor een werkbare document ten tijde van het tijdelijke omgevingsplan;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Dronten d.d. 5 september 2023

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

B E S L U I T:

  • 1.

    De Verordening Fysieke Leefomgeving vastgesteld op 3 februari 2022 in te trekken.

  • 2.

    De Verordening Fysieke Leefomgeving 2024 vast te stellen en gelijktijdig met de Omgevingswet in werking te laten treden.

HOOFDSTUK 1 Begrippen

Artikel 1:1 Algemene begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een ontheffing, omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet.

  • b.

    bouwwerk: elke constructie, of een gedeelte daarvan, van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten;

  • d.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • e.

    gemeente: gemeente Dronten:

  • f.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Begrippen met betrekking tot fysieke leefomgeving

In hoofdstuk 2 van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • c.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • f.

    gevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen, met uitzondering van die terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • j.

    houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • k.

    incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein;

  • l.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • m.

    inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht, waarvoor geen Omgevingsvergunning activiteit Milieu nodig is;

  • n.

    kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 5.1, lid 2, onder a van de Omgevingswet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • o.

    ligplaats: een plaats die ingericht is om schepen te doen afmeren;

  • p.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • q.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • r.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • s.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • t.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • u.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • v.

    snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • 1.

      Een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, lid 1, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • 2.

      Een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening;

  • w.

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan

  • te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder een standplaats wordt niet verstaan:

    • 1.

      Een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, lid 1, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • 2.

      Een vaste plaats op ene evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening;

  • x.

    vaartuig: een voorwerp, dat bestemd of ingericht is, voor het vervoer over water, van personen en/of goederen, dan wel een drijvend werktuig of woonschip;

  • y.

    vellen: onder vellen mede wordt mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • z.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen.

Artikel 1:3 Begrippen met betrekking tot markten

In hoofdstuk 3 van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    branche-indeling: de indeling van artikelengroepen en het aantal vastgestelde plaatsen per artikelengroep;

  • b.

    dagplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • c.

    markt: een door het college ingestelde warenmarkt;

  • d.

    marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college;

  • e.

    standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • f.

    standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

  • g.

    standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag per beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • h.

    vaste standplaats: de standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

  • i.

    vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats.

Artikel 1:4 Begrippen met betrekking tot afvalstoffen

[gereserveerd]

Artikel 1:5 Begrippen met betrekking tot erfgoed

In hoofdstuk 5 van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    advies commissie ruimtelijke kwaliteit: de op basis van de Verordening adviescommissie ruimtelijke kwaliteit ingestelde commissie.

  • b.

    beschermd rijksmonument: monument, dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • c.

    gemeentelijk erfgoedregister: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke monumenten;

  • d.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen monument, dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed van de gemeente en van bijzonder belang is door de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis.

Artikel 1:6 Begrippen met betrekking tot begraafplaatsen

In hoofdstuk 6 van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

  • b.

    asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • c.

    begraafplaats: begraafplaats De Wissel;

  • d.

    begraafplaatsgebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een recht tot gebruik van een ruimte in een particulier graf, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

  • e.

    beheerder: de ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats of degene die hem vervangt;

  • f.

    foetus: een menselijke vrucht die na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken levenloos ter wereld is gekomen;

  • g.

    foetusveld: het deel van de begraafplaats waar de gelegenheid wordt geboden tot het (doen) begraven van foetussen;

  • h.

    graf: een zandgraf of keldergraf;

  • i.

    grafbedekking: gedenkteken of grafbeplanting op een graf;

  • j.

    grafkelder: een betonnen constructie waarin een of meerdere lijken worden begraven of asbussen worden bijgezet;

  • k.

    particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon uitsluitend het recht is verleend tot:

    • 1.

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • 2.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • l.

    particuliere urnennis: een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • m.

    rechthebbende van een graf: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie uitsluitend recht is verleend op een particulier graf, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

  • n.

    urn: een voorwerp ter berging van een asbus.

Artikel 1:7 Begrippen met betrekking tot ondergrondse infrastructuur

In hoofdstuk 7 van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbenden: de omwonenden en bedrijfsmatige gebruikers van alle percelen, grenzend aan het tracé van kabels en/of leidingen;

  • b.

    breekverbod: (tijdelijk) verbod voor het uitvoeren van werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel m. van dit artikel;

  • c.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, een publiekrechtelijke vergunning of een privaatrechtelijke overeenkomst;

  • d.

    instemmingsbesluit: besluit van het college op een aanvraag tot instemming van de voorgenomen werkzaamheden;

  • e.

    kabels en/of leidingen: een of meer kabels en/of leidingen die onderdeel zijn van een openbaar (elektronisch communicatie)netwerk, daaronder mede begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations, distributie en/of mutatiepunten, en tevens omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteunings-werken en beschermingswerken, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • f.

    marktconforme kosten: kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt;

  • g.

    melding: mededeling van een netbeheerder of grondroerder in het digitale registratiesysteem voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard of voor spoedeisende werkzaamheden, waarop goedkeuring van het college vereist is;

  • h.

    netbeheerder: degene die als natuurlijk persoon handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel als rechtspersoon acteert als beheerder van een al dan niet openbaar netwerk;

  • i.

    netwerk: samenstel van kabels of leidingen;

  • j.

    openbare gronden: openbare gronden, als genoemd in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • k.

    registratiesysteem: digitaal systeem dat het college hanteert om meldingen en instemmingen van werkzaamheden en alles wat daarmee samenhangt te verwerken;

  • l.

    spoedeisende werkzaamheden: werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel m. van dit artikel, voor reparatie of onderhoud waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing van de dienstverlening van het betreffende netwerk is opgetreden;

  • m.

    werkzaamheden: handmatige en/of mechanische (graaf)werkzaamheden, waaronder ook begrepen het opbreken en herstellen van de sleufbedekking en sleufloze technieken, in of op openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen;

  • n.

    werkzaamheden van niet ingrijpende aard: werkzaamheden, met een gezamenlijke tracélengte tot 25 meter en waarbij geen wegen, watergangen of groenvoorzieningen volledig worden gekruist en/of bovengrondse voorzieningen worden geplaatst; het aanbrengen of verwijderen van kabels en/of leidingen in reeds aangebrachte voorzieningen; het maken van maximaal twee montagegat(en) c.q. lasgat(en), waarbij de afmeting van de opbreking(en) in totaal maximaal 5 m² bedraagt.

Artikel 1:8 Begrippen met betrekking tot bouw

[Gereserveerd]

HOOFDSTUK 2 Algemene regels rondom de fysieke leefomgeving

AFDELING 1. Algemene bepalingen

Artikel 2:1 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 2:2 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en/of beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en/of beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 2:3 Persoonlijk karakter van vergunning en ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 2:4 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 2:5 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 2:6 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

AFDELING 2. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:7 Voorwerpen op, boven, in of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of een gedeelte daarvan anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, de bruikbaarheid van de openbare plaats belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de openbare plaats; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering van de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 0,9 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,50 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving:

    • a.

      nadere regels stellen ten aanzien van voorwerpen op, boven, in of aan een openbare plaats;

    • b.

      vergunning verlenen voor het exploiteren van een terras.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Dronten;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in; en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 8.

    Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:8 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten strijdig zijn met het tijdelijk omgevingsplan.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, de Omgevingsverordening Flevoland, de waterschapsverordening, de Telecommunicatiewet of het daarop gebaseerde hoofdstuk 7 Ondergrondse Infrastructuren van deze verordening.

  • 5.

    Op een aanvraag om een vergunning, bedoeld in het eerste lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:9 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Het college kan de vergunning voor het maken of veranderen van de uitweg weigeren indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; of

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; of

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van een volgende uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de waterschapsverordening of de Omgevingsverordening Flevoland.

AFDELING 3. Veiligheid op de weg

Artikel 2:10 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:11 Voorzieningen voor verkeer

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:12 Objecten onder hoogspanningslijn

[gereserveerd]

AFDELING 4. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:13 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:14 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben, te allen tijde, enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:13.

Artikel 2:15 Betreden van plantsoenen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Artikel 2:16 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, waterschapsverordening, of de Omgevingsverordening Flevoland.

Artikel 2:17 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:18 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:19 Loslopende honden en verboden plaatsen

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere, door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op de weg zonder dat de hond is voorzien van een halsband, tatoeage of chip of een ander identificatiemerk, die de eigenaar of houder van de hond duidelijk doet kennen

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor door het college aan te wijzen plaatsen of voor eigenaren/houders van een hond die een gebiedsontheffing door het college kunnen tonen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:20 Verontreiniging door honden

Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 1.

    Het college kan, betreffende het verbod genoemd in het eerste lid, ontheffing verlenen wegens zwaarwegend persoonlijk belang.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een hond die zich met de hond op of aan de weg bevindt, heeft een deugdelijk middel bij zich dat bestemd is voor het verwijderen van de uitwerpselen en toont dit middel op eerste vordering van een opsporingsambtenaar.

Artikel 2:21 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het

  • aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:22 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een

weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is

verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:23 Duiven

[gereserveerd]

Artikel 2:24 Bijen

[gereserveerd]

AFDELING 5. Geluidhinder en verlichting

Artikel 2:25 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 2:27 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen respectievelijk dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten in de daarbij aangewezen gebieden gedurende de daarbij aangewezen dagen respectievelijk dagdelen.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van de inrichting, gemeten invallend op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan 75 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid, de meteocorrectieterm en de bedrijfsduurcorrectieterm worden buiten beschouwing gelaten.

  • 6.

    Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 60 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm worden buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    De geluidsnorm bedoeld in het vijfde en zesde lid is inclusief onversterkte muziek.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek

  • hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 219a, en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 2:27 van deze verordening – pas na

  • 11.00 uur plaats te vinden en uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd.

  • 9.

    Het college kan afwijken van de geluidsnormen genoemd in lid 5 en 6 en het in lid 8 genoemde tijdstip.

Artikel 2:26 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 2:27 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van de inrichting, gemeten invallend op de gevel van gevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan 60 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid, de meteocorrectieterm en de bedrijfsduurcorrectieterm worden buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 50 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm worden buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zesde en zevende lid is inclusief onversterkte muziek.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 217a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en artikel 2:27 van deze verordening - pas na 11.00 uur gestart en uiterlijk om 24.00 uur beëindigd. In afwijking hiervan mag voor een festiviteit die aanvangt op een vrijdag of een zaterdag een eindtijd aangehouden worden van uiterlijk 01.00 uur.

  • 10.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zesde en zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte. Voor het ten gehore brengen van muziek in de buitenruimte van de inrichting zijn de nadere regels als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening Dronten van toepassing voor zover het betreft de geluidsnorm, de tijden waarop muziek ten gehore mag worden gebracht en de frequentie van deze festiviteit.

  • 11.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 2:27 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder.

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

    • e.

      Tabel

7.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van vier uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals onder andere orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 2:25 of artikel 2:26 van deze verordening.

  • 4.

    Het college kan afwijken van de geluidsnormen genoemd in lid 1 en het in lid 2 genoemde tijdsduur.

Artikel 2:28 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, , of de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 (Geluid)hinder in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Besluit bouwwerken leefomgeving of de Omgevingsverordening Flevoland.

Artikel 2:30 (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, moet door voorzorgsmaatregelen die van hem / haar worden verwacht, voorkomen dat dit dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 2:31 (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

AFDELING 6. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 2:32 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 2:33 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 2:34 Oplaten van ballonnen

  • 1.

    Het is verboden om ballonnen op te laten in de open lucht.

  • 2.

    Onder een ballon als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: elke onbemande ballon bestaand uit rubber of kunststof gevuld met een gas dat lichter is dan lucht of uit papier, gevuld met hete lucht, verwarmd met een vlam (zogenaamde wensballonnen) en waarvan de richting en/of hoogte niet door menselijk ingrijpen wordt bepaald.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in eerste lid genoemde verbod.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor ballonnen, die noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld meteorologische of andere wetenschappelijke waarnemingen.

AFDELING 7. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 2:35 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage 1 (Bomenlijst).

  • 2.

    In afwijking van artikel 2:6 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

Artikel 2:36 Afstand beplanting

De toegelaten afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek bedraagt voor bomen een halve meter en voor hagen en heesters nihil.

AFDELING 8. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 2:37 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, kan het college plaatsen aanwijzen die buiten een inrichting in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, waar het verboden is de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 1:3 onder m. of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of door of krachtens de Omgevingsverordening Flevoland.

Artikel 2:38 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 2:39 Vergunningsplicht (licht)reclame / verwijsborden

[vervallen]

AFDELING 9. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 2:40 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf (tussen 23.00 uur en 07.00 uur) kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is opgenomen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor maximaal een week door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:6 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van natuur en landschap.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het tweede lid.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:41 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 2:40, eerste lid niet van toepassing is.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen.

AFDELING 10. Parkeerexcessen

Artikel 2:42 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:43 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:44 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 2:45 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2:46 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een openbare plaats in de gemeente Dronten;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:47 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:48 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het verbod geldt niet van maandag tot en met vrijdag van 08.00 uur tot 18.00 uur.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte. Het verbod geldt niet van maandag tot en met vrijdag van 08.00 uur tot 18.00 uur.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:49 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 2:50 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 2:51 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:52 Overlast van voertuigen

  • 1.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijke aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden om een bromfiets of fiets op of aan de weg te laten staan, anders dan deugdelijk afgesloten of onder behoorlijk toezicht.

  • 3.

    Het is verboden om voertuigen langer dan een door het college vastgestelde periode op een openbare plaats te laten staan.

Afdeling 11. Collecteren

Artikel 2:53 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Tevens is geen vergunning vereist voor instellingen die zijn vermeld op het landelijke collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving en die geld of goederen inzamelen in de aan hen door het Centraal Bureau Fondsenwerving toegewezen periode. Voor deze instellingen gelden wel de algemene regels zoals opgenomen in lid 6 van dit artikel.

  • 5.

    Verder is geen vergunning vereist, indien:

    • a.

      de inzameling niet langer duurt dan 1 dag;

    • b.

      per dorpskern niet meer dan twee inzamelingen zijn gemeld voor die dag;

    • c.

      de inzameling betrekking heeft op een lokaal goed doel of wordt georganiseerd door een inwoner of lokale organisatie;

    • d.

      de organisator ten minste tien werkdagen voorafgaand aan de inzameling daarvan melding heeft gedaan.

  • 6.

    Bij een inzameling gelden, zowel in geval van een vergunning als in het geval van een melding de volgende regels:

    • a.

      de inzameling vindt plaats tussen 08.00 en 21.00 uur;

    • b.

      de inzameling vindt niet plaats op zon- en feestdagen;

    • c.

      de collectanten zijn minimaal 16 jaar oud;

    • d.

      de collectanten dragen zichtbaar een legitimatiebewijs;

    • e.

      inzamelingen die zijn afgedaan met een melding verstrekken het college na afloop van de inzameling een verslag van de opbrengst van de inzameling;

    • f.

      het college kan in het kader van de inzameling beperkingen opleggen ten aanzien plaats en tijd.

  • 7.

    Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 12. Standplaatsen

Artikel 2:54 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:6 kan de vergunning worden geweigerd als een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:55 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 2:56 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 2:54, eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 2:54 tweede lid, geldt niet voor bouwwerken.

AFDELING 13. Openbaar water

Artikel 2:57 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de waterschapsverordening of de Omgevingsverordening Flevoland of situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, , of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:58 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op openbaar water in de gemeente Dronten.

  • 2.

    Het verbod op het innemen van een ligplaats is niet van toepassing op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 3.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het tweede lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, waterschapsverordening of de Omgevingsverordening Flevoland of situaties waarin wordt voorzien door, het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement, en.

  • 5.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 6.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 2:59 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 2:58, zesde lid.

Artikel 2:60 Afmeren anders dan bij een aangewezen ligplaats door middel van stilliggen, ankeren, meren, of op enigerlei andere wijze met de vaste grond verbinden van een vaartuig

  • 1.

    Het is verboden om langer dan drie dagen aan één af te meren op dezelfde locatie, anders dan op een door het college aangewezen ligplaats.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent het afmeren anders dan op een door het college aangewezen ligplaats.

  • 3.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het niet toegestaan is om af te meren (anders dan op een door het college aangewezen ligplaats).

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, waterschapsverordening of de Omgevingsverordening Flevoland of situaties waarin wordt voorzien door, het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2:61 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Omgevingswet of de Omgevingsverordening Flevoland.

AFDELING 14. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 2:62 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 2:63 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening Flevoland aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 15. Verbod vuur te stoken

Artikel 2:64 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:6 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Flevoland.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 16. Verstrooiing van as

Artikel 2:65 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      de gemeentelijke begraafplaats, met uitzondering van de daartoe door het college aangewezen plaats(en).

  • 2.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:66 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 3 Markt

AFDELING 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Inrichting van de markt; branche-indeling

  • 1.

    Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats.

  • 2.

    Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen of branches;

    • b.

      een maximumaantal standplaatsen per branche.

Artikel 3:2 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 3:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

AFDELING 2. Bepalingen over vergunningen

Artikel 3:4 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Een vergunning voor een vaste standplaats wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Iedere drie jaar worden de verleende vergunningen geëvalueerd.

Artikel 3:5 Vereisten

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college.

Artikel 3:6 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder; of

    • b.

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 4 van het Marktreglement Dronten de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2.

    Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt; of

    • b.

      indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 3:5 genoemde vereisten.

  • 3.

    Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 4 van het Marktreglement Dronten is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

Artikel 3:7 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 3:6 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 3:8 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

  • d.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 3:9 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    als standwerker actief is op een niet aan hem toegewezen standwerkersplaats.

HOOFDSTUK 4 Afvalstoffen

[gereserveerd]

HOOFDSTUK 5 Erfgoed

AFDELING 1. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 5:1 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 5:2 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3.1 Erfgoedwet.

Artikel 5:3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 5:6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 5:9 tot en met 5:13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk binnen drie weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit, maar in ieder geval binnen 12 weken na de adviesaanvraag.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 5:5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 5:3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 5:6 Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3.

    Het gemeentelijk erfgoedregister kan door eenieder worden geraadpleegd.

Artikel 5:7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 5:2, tweede en derde lid, evenals artikel 5:3, 5:4 en 5:5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden in het gemeentelijk erfgoedregister geregistreerd.

Artikel 5:8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 5:2, tweede lid, en artikelen 5:3, 5:4 en 5:5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien er naar het oordeel van het college bijzondere omstandigheden spelen, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het eerste lid, achterwege.

  • 3.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 Erfgoedwet.

  • 4.

    De intrekking wordt in het gemeentelijk erfgoedregister geregistreerd.

AFDELING 2. Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 5:9 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1:6, onder d, te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1:6, onder d, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1:6, onder d, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 5:10 De schriftelijke aanvraag en doorzending

  • 1.

    De aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 5:9, tweede lid en artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden moet in tweevoud worden ingediend bij het college.

  • 2.

    Wanneer een ander bevoegd gezag dan het college een beslissing moet nemen over de aanvraag, dan zal het college de aanvraag, inclusief gegevens en bescheiden, doorzenden naar het juiste bevoegd gezag.

Artikel 5:11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit voor advies.

  • 2.

    Binnen drie weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit schriftelijk advies uit aan het college.

  • 3.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van een vergunning, waarbij deze termijn, onder mededeling van verlenging van de termijn aan de aanvrager, met ten hoogste zes weken kan worden verlengd.

Artikel 5:12 Weigeringsgrond

Een vergunning als bedoeld in artikel 5:9, tweede lid wordt niet verleend wanneer het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet.

Artikel 5:13 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 5:9 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

AFDELING 3. Rijksmonumenten

Artikel 5:14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit .

  • 2.

    De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen drie weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit geacht geadviseerd te hebben.

AFDELING 4. Overige bepalingen

Artikel 5:15 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, wanneer de schade een gevolg is van:

  • a.

    de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 5:9 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 5:9;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 5:9, derde lid.

AFDELING 5. Slotbepalingen

Artikel 5:16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, gelet op de situatie van een belanghebbende, afwijken van de bepalingen in hoofdstuk 5 van deze verordening, voor zover toepassing van deze verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

HOOFDSTUK 6 Begraafplaats

AFDELING 1. Openstelling, orden en rust op de begraafplaats

Artikel 6:1 Openstelling begraafplaats

  • 1.

    De begraafplaats is voor eenieder dagelijks toegankelijk van zonsopgang tot zonsondergang.

  • 2.

    Ter handhaving van de orde en rust op de begraafplaats kunnen de toegangen tijdelijk worden gesloten.

AFDELING 2. Voorschriften voor lijkbezorging

Artikel 6:2 Tijden van begraven en asbezorging

  • 1.

    De tijd van begraven en het bezorgen van as is: op werkdagen in de zomer (periode dat zomertijd geldt) van 10.00 tot 16.00 uur; in de winter (periode dat de wintertijd geldt) van 10.00 tot 15.00 uur; en op zaterdag van 9.00 tot 12.00 uur;

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen van deze tijden afwijken.

AFDELING 3. Grafbedekkingen

Artikel 6:3 Niet-blijvende grafbeplanting

Niet-blijvende beplanting op een graf die in een verwaarloosde staat verkeert kan door de beheerder worden verwijderd zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke kunnen, wanneer zij verwelkt zijn, door de beheerder worden verwijderd. Linten, siervazen en dergelijke voorwerpen worden gedurende dertien weken ter beschikking gehouden van de rechthebbende van een graf of, wanneer het een algemeen graf betreft, van de belanghebbende indien deze daartoe tevoren een aanvraag heeft ingediend bij de beheerder.

Artikel 6:4 Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn

  • 1.

    De grafbedekking kan na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf door de beheerder worden verwijderd.

  • 2.

    Het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking maakt het college ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd per brief aan de rechthebbende van een graf of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende van een graf of belanghebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats bekend.

  • 3.

    Indien de grafbedekking niet binnen dertien weken na de verwijdering is afgehaald, vervalt deze aan de gemeente, zonder dat de gemeente tot enige vergoeding verplicht is.

  • 4.

    Daar grafbedekking in enige vorm op een begraafplek voor een foetus niet is toegestaan wordt eventueel aangetroffen grafbedekking direct, zonder aanspraak op schadevergoeding, door de beheerder verwijderd.

HOOFDSTUK 7 Ondergrondse infrastructuren

AFDELING 1 Aanvragen en melden van werkzaamheden

Artikel 7:1 Instemmingsvereiste

  • 1.

    Het is verboden werkzaamheden te verrichten zonder of in afwijking van een door het college genomen instemmingsbesluit.

  • 2.

    Voor het verrichten van spoedeisende werkzaamheden of werkzaamheden van niet ingrijpende aard is geen instemmingsbesluit, als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk, maar kan worden volstaan met een door het college goedgekeurde melding. De raad is bevoegd om redenen van veiligheid delen van het grondgebied aan te wijzen waarvoor het voorgaande niet van toepassing is.

  • 3.

    De werkzaamheden dienen binnen een jaar na de datum waarop het instemmingsbesluit onherroepelijk is geworden te zijn voltooid. Het instemmingsbesluit vervalt na 1 jaar.

  • 4.

    De werkzaamheden van niet ingrijpende aard dienen binnen het in de goedgekeurde melding bepaalde tijdvak te zijn voltooid.

  • 5.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente.

  • 6.

    Behoudens in geval van spoedeisende werkzaamheden is bij weersomstandigheden, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast of gevaar voor de bewoners en/of schade voor de gemeente kan leiden, het college bevoegd een breekverbod in te stellen. De vaststelling dat er sprake is van deze weersomstandigheden is een bevoegdheid van het college. Tijdens door de gemeente vergunde evenementen geldt altijd een breekverbod. De termijnen zoals bedoeld in het derde en vierde lid worden automatisch verlengd met de periode van het breekverbod. Uiterlijk een dag voor beëindiging van het breekverbod, zal het college de betrokken uitvoerende partij(en) hierover informeren.

Artikel 7:2 Aanvragen en melden

  • 1.

    Voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 7:1, bij het college te worden aangevraagd.

  • 2.

    In verband met de voorgenomen werkzaamheden kan vooroverleg plaatsvinden met het college om de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, voor te bereiden.

  • 3.

    Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op openbare gronden van een andere gedoogplichtige of grondeigenaar dan de gemeente en/of als er een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager het college hiervan op de hoogte.

  • 4.

    Werkzaamheden van niet ingrijpende aard of de aanvang van werkzaamheden dien(t)(en) vijf werkdagen voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden gemeld te worden bij het college.

  • 5.

    Spoedeisende werkzaamheden dienen voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden gemeld te worden bij het college. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de melding uiterlijk binnen een werkdag na de aanvang van de uitvoering gemotiveerd worden gedaan.

Artikel 7:3 Voorschriften bij instemmingsbesluit

  • 1.

    Het college kan in het instemmingsbesluit voorschriften opnemen in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      veiligheid, waaronder mede verstaan wordt de verkeersveiligheid;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast, waaronder mede verstaan wordt het afstemmen met andere werkzaamheden, een goede doorstroming van het verkeer en de bescherming van eventuele archeologische vondsten, van groenvoorzieningen en van het uiterlijke aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik, beheer, en onderhoud van openbare gronden en gebouwen en het belang van evenementen;

    • e.

      de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het beschermen van reeds in de grond aanwezige werken en eventuele in de grond aanwezige objecten.

  • 2.

    De voorschriften, zoals genoemd in het eerste lid, kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a.

      het tijdstip, de plaats en wijze van uitvoering van werkzaamheden;

    • b.

      het bevorderen van medegebruik van voorzieningen die door derden of de gemeente Dronten tegen marktconforme kosten ter beschikking worden gesteld;

    • c.

      afstemming met betrekking tot overige in de grond aanwezige werken.

  • 3.

    De belanghebbenden ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden dienen schriftelijk te worden geïnformeerd door de grondroerder over aanvang, duur, aard en plaats van de werkzaamheden.

  • 4.

    Het is verplicht na het einde van de werkzaamheden de grond, eventuele verhardingen en groenvoorzieningen terug te brengen in de oude staat, tenzij het college vooraf hebben aangegeven hier (gedeeltelijk) zelf zorg voor te willen dragen.

Artikel 7:4 (Mede)gebruik van voorzieningen

  • 1.

    Op verzoek het college wordt bij de werkzaamheden (mede)gebruik gemaakt van bestaande, hetzij door overige netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde, voorzieningen voor zover dit technisch en economisch haalbaar is en medegebruik geen belemmering vormt voor de veiligheid, toegankelijkheid en leveringszekerheid.

  • 2.

    In het vooroverleg als bedoeld in artikel 7:2, tweede lid, wordt mede bepaald of en, zo ja, langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7:5 Niet-openbare kabels en/of leidingen

  • 1.

    Bij werkzaamheden aan niet-openbare kabels en/of leidingen is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing. Het betreft kabels en/of leidingen, dan wel het netwerk waartoe deze behoren, die niet gebruikt worden om voor het publiek beschikbare, openbare diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het eerste lid van dit artikel in deze verordening houdt geen gedoogplicht in voor de gemeente Dronten met betrekking tot niet-openbare kabels en/of leidingen.

HOOFDSTUK 8 Bouwen

[gereserveerd]

HOOFDSTUK 9 Strafbepalingen, toezichthouders, binnentreden en overgangsbepalingen

AFDELING 1 Fysieke leefomgeving

Artikel 9:1 Strafbepaling fysieke leefomgeving

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen, 2:7 tot en met 2:9, 2:11, 2:13, 2:14 ,2:16 tot en met 2:20, 2:28 tot en met 2:35, 2:37, 2:38, 2:40, 2:42 tot en met 2:49, 2:51 tot en met 2:53, 2:54, 2:57 tot en met 2:60, 2:61 tot en met 2:64, 2:65 alsmede de op grond van artikel 2:2 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:7, vijfde lid, 2:8, tweede lid, 2:9, eerste lid, 2:35, eerste lid.

Artikel 9:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 2 van deze verordening bepaalde zijn belast de opsporingsambtenaren en aangewezen toezichthouders.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 9:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 2 deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 9:4 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Dronten houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening Dronten), die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

AFDELING 2 Markt

Artikel 9:5 Strafbepaling Markt

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 9:6 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 9:7 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Dronten houdende regels omtrent warenmarkten (Marktverordening Dronten 2013) gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Dronten houdende regels omtrent warenmarkten (Marktverordening Dronten 2013) is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet definitief op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

AFDELING 3 Afvalstoffen

Artikel 9:8 Strafbare feiten

[gereserveerd]

Artikel 9:9 Toezichthouders

[gereserveerd]

AFDELING 4 Erfgoed

Artikel 9:10 Strafbepaling Erfgoed

Degene, die handelt in strijd met artikel 5:9, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 9:11 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 5 van deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 9:12 Overgangsbepaling

  • 1.

    De op grond van de Erfgoedverordening 2016 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht te zijn aangewezen en geregistreerd in overeenstemming met de bepalingen uit deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen tot het verlenen van een vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden behandeld met in achtneming van de Erfgoedverordening 2016.

AFDELING 5 Begraafplaats

Artikel 9:13 Strafbepaling Begraafplaats

Hij die handelt in strijd met de artikel 6:1 wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 9:14 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats 2019 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats Dronten 2015 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

AFDELING 6 Ondergrondse infrastructuren

Artikel 9:15 Strafbepaling Ondergrondse infrastructuren

Indien het college vaststelt dat de verplichtingen uit hoofdstuk 7 van deze

verordening niet zijn nagekomen, kan het college besluiten handhavend op te treden dan wel legalisatie achteraf van de ontstane situatie verlangen met inachtneming van de bepalingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Indien blijkt dat de uitgevoerde werkzaamheden zijn gemeld maar dat hiervoor een instemmingsbesluit is vereist, is dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9:16 Overgangsbepaling

  • 1.

    Voor leidingen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig en in gebruik zijn geldt de schriftelijke toestemming/instemming dan wel vergunning op grond waarvan zij gelegd zijn als een instemmingsbesluit krachtens hoofdstuk 7 van deze verordening.

  • 2.

    Indien véér het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een melding is gedaan op grond van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren gemeente Dronten, maar waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dronten, gehouden op 2 november 2023.

De griffier,

E.M. Geldrop

De voorzitter,

drs. J.P. Gebben

Ondertekening

Toelichting per hoofdstuk

HOOFDSTUK 2 Algemene regels rondom de fysieke leefomgeving

Artikel 2:7 Voorwerpen op, boven, in of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

Nadere uitwerking lid 3

nader uitgewerkt in het besluit “vergunningverlening en handhaving van aankondigingen in de openbare ruimte” uit 2008. Zakelijk weergegeven is hierin vastgelegd dat er geen vergunningen meer worden verleend voor aankondigingen in de openbare ruimte. Het maken van reclame gaat via de firma Brouwer & Partners die de reclame verzorgen op ABRI’s en buitenreclame.

Een uitzondering geldt o.a. voor aankondigingen van circussen, kermissen (zeer tijdelijk en die het zelf verzorgen en ook weer opruimen om te hergebruiken), grote maatschappelijke belangen en de openbaring van gedachten of gevoelens.

Voor volledige inhoud en uitzonderingen wordt geadviseerd om het besluit te raadplegen.

Wat voor soort objecten vallen onder dit artikel?

Onder andere de volgende objecten vallen onder dit artikel:

  • Inboedel geplaats op of langs de weg

  • Uitstallingen

  • Bijvoorbeeld containers, terrassen en dergelijke.

Voor meer informatie zie de toelichting bij de modelverordening van de VNG. Op grond van artikel 2:8 lid 3 aanhef en onder b kan het college een exploitatievergunning verlenen voor het exploiteren van een terras. Dit onderscheid is bewust genomen omdat het doel van beide artikelen verschillend is. Artikel 2:8 ziet meer op veiligheid, waar artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening meer ziet op het kunnen uitvoeren van een Bibob toets.

Om deze reden is het exploiteren van een terras niet opgenomen in artikel 2:28 de Algemene plaatselijke verordening.

Artikel 2:9 Maken, veranderen van een uitweg

De weigeringsgronden in lid 2 zijn nader uitgewerkt in de beleidsregel “Beleidsregel uitwegen gemeente Dronten 2016”.

Artikel 2:28 Overige geluidhinder/2:29 (Geluid)hinder in de openlucht

Deze artikelen zijn van toepassing op geluidsoverlast indien er geen sprake is van een inrichting en er dus niet sprake is van een Omgevingsvergunning voor de activiteit milieu of algemene regels (milieu) van toepassing zijn.

Is er wel sprake van een inrichting dan is een Omgevingsvergunning activiteit milieu nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) of dient te worden voldaan aan de geluidsvoorschriften uit de algemene regels.

Artikel 2:40 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Hengelsportvereniging (Hsv) Lelystad-Dronten, pacht wateren van de gemeente Dronten ten behoeve van haar leden. Nachtvissen is landelijk toegestaan. Op grond van artikel 2:41 kunnen Burgemeester en Wethouders plekken aanwijzen waar het verbod op kamperen niet

van toepassing is en kan worden gevist met een schuiltentje.

Na overleg met de Hsv Lelystad-Dronten zullen enkele zones worden aangewezen waartoe het nachtvissen dient te worden beperkt. Zie voor meer informatie op de website van de Hengelsportvereniging http://visstadlelystad.mijnhengelsportvereniging.nl/

De Hengelsportvereniging heeft zelf ook een Boa in dienst die handhavend kan optreden. Bij overlast van vissen kunnen burgers ook zelf met de Hengelsportvereniging in contact treden om de problemen op te lossen. Zie de website over van toepassing zijnde landelijke regelgeving http://www.sportvisserijnederland.nl/

Artikel 2:41 Aanwijzing kampeerplaatsen

Aangewezen als camperplaatsen op grond van dit artikel zijn:

  • Parkeerplaats achter het gemeentehuis

  • De Schutsluis te Swifterbant

  • Parkeerplaats Koetshuis/Baan te Biddinghuizen

Op de parkeerplaats achter het gemeentehuis kan (tijdelijk) geparkeerd worden met een camper.

Naast de door de gemeente aangewezen en gerealiseerde camperplaatsen zijn er in de Gemeente Dronten ook tal van ondernemers die camperplaatsen op eigen terrein aanbieden.

Artikel 2:48 Parkeren van grote voertuigen

Nadere regels ten aanzien van parkeren van grote voertuigen

In het UITVOERINGSBESLUITEN ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2011

(zoals geldt op medio 2016, is per dorpskern één plaats aangewezen waar grote voertuigen mogen worden geparkeerd:

“Uitgezonderd hiervan zijn, voor zover hier geen bebouwing is:

  • Biddinghuizen, de Ploegschaar;

  • Dronten, De Kromme Rijn;

  • Swifterbant, langs de noordzijde van de Industrieweg.”

Voor de precieze strekking wordt geadviseerd het besluit te raadplegen.

Artikel 2:53 Inzameling van geld of goederen

Dit artikel dient om misbruik van de zwakkeren in de samenleving te voorkomen door de kwetsbaren te beschermen zonder de goedwillenden overmatig te belasten.

Landelijk erkende goede doelen en lokale organisaties of personen die inzamelen voor een liefdadig of ideëel doel worden vrijgesteld van vergunningplicht. Zij collecteren volgens een landelijk collecte rooster en moeten aan de criteria van het CBF voldoen.

Lokale en kortdurende acties zijn vrijgesteld van vergunningplicht. In plaats van de vergunning is ervoor deze groepen een meldingsplicht en algemene voorwaarden. Deze worden na melding op het collecte rooster opgenomen. Dit is in feite een bijdrage aan “het goede doel” door de gemeente die geen leges vraagt voor de actie.

Overige organisaties of personen die inzamelen voor een liefdadig of ideëel doel, of die een langer durende actie willen houden, mogen ook inzamelen maar dienen een vergunning aan te vragen.

Artikel 2:57 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Het plaatsen van voorwerpen op, in of boven openbaar water dient naast de melding op grond van dit artikel ook met toestemming van de eigenaar en de beheerder te gebeuren. Tevens dient het voorwerpen niet in strijd te zijn met het omgevingsplan, het Besluit bouwwerken leefomgevingen andere mogelijk van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Artikel 2:58 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Lid 3 is nader uitgewerkt in het “UITVOERINGSBESLUIT ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING DRONTEN; LIGPLAATSEN (Woonboten, recreatie- en beroepsvaart)” zoals vastgesteld in 2015.

Artikel 2:64 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

De wijze waarop de in lid 3 genoemde ontheffing wordt verleend is nader omschreven in de beleidsregel “Ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen te verbranden”

HOOFDSTUK 3 Markt

ALGEMENE TOELICHTING

Grondslag en belang verordening

In artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat gemeentelijke verordeningen door de raad worden vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig acht.

Artikel 160 van de Gemeentewet regelt de overheveling van de gemeente wettelijke bestuursbevoegdheden aan het college. Hieronder valt de bevoegdheid om jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen (artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet).

De marktverordening beoogt de gemeentelijke belangen te beschermen. Het gaat hier om belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de (verkeers)veiligheid binnen de gemeente.

Inhoud

Hoofdstuk 3 Afdeling 1 van deze verordening bevat een aantal algemene bepalingen die betrekking hebben op de markt in zijn geheel. Hoofdstuk 3 Afdeling 2 bevat een aantal bepalingen die van belang is voor de vergunningaanvraag en de vergunningverlening aan een rechtspersoon (een organisatie) die is belast met de organisatie van de markt.

Hoofdstuk 9 Afdeling 2 bevat de straf-, overgangs- en slotbepalingen.

Toepassing

In het geval een gemeente over meer dan één markt beschikt, is dit hoofdstuk van deze verordening op elk van deze markten afzonderlijk van toepassing.

Instellen marktcommissie voor en door het college

Veel gemeenten kennen een marktcommissie die het college adviseert in marktaangelegenheden. De samenstelling en werkwijze dient het college nader uit te werken.

Dienstenrichtlijn

[Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L376/36, 27 december 2006]

De Europese Dienstenrichtlijn is op 28 december 2006 in werking getreden met als doel de nog bestaande belemmeringen van het vrije verkeer van diensten op te heffen. Zo is over de vrijheid van vestiging (hoofdstuk 3) bepaald dat lidstaten de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in beginsel niet afhankelijk mag stellen van een vergunningstelsel (artikel 9).

Allereerst is gekeken of de verordening een dienst regelt, die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. Het begrip ‘dienst’ moet worden uitgelegd als ‘dienstverrichting welke gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt’ en sluit hiermee aan bij artikel 50 EG en de interpretatie van het EG Hof van Jusititie. De modelmarktverordening 2008 (individuele vergunning) regelt de warenmarkt; het gaat dus om de verkoop van goederen. Derhalve bevat dit model geen bepalingen omtrent de toegang tot of de uitoefening van een dienst. Daarmee valt dit model buiten de werkingsfeer van de Dienstenrichtlijn en hoeft er niet verder te worden gescreend.

Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000

In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening wordt overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Bij de vergunningverlening met betrekking tot de markt dient een gemeente hier rekening mee te houden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:7 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in dit hoofdstuk wordt gehanteerd, gedefinieerd.

Artikel 3:1 Inrichting van de markt; branche-indeling

Op grond van het eerste lid, onder a, stelt het college het aantal standplaatsen op de markt vast met onder meer als doel het aantrekkelijk maken van de markt voor de consumenten. Het aantal branches is in principe onbeperkt, tenzij het gaat om een gespecialiseerde markt.

Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt rekening gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (kraam of ook andere verkoopmaterialen) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld. Naast de traditionele (huur)kraam onderscheidt de Centrale vereniging voor de ambulante handel (CVAH) bijvoorbeeld de

instantkraam, de verrijdbare kraam en de verkoopwagens. De onder b genoemde afmetingen van de standplaatsen kunnen overigens ook een beperking geven voor bepaalde materialen.

Het tweede lid schept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en wordt voorkomen dat te veel kooplieden van één branche op de markt optreden. Hierdoor wordt de markt aantrekkelijker voor de consument.

Artikel 3:2 Nadere regels

Er is voor gekozen om dit hoofdstuk in te korten en een gedeelte van de bepalingen over te hevelen naar een marktreglement. Op grond artikel 3:2 is het college bevoegd deze nadere regels te stellen.

Artikel 3:3 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 9:4 is eveneens van toepassing.

Afdeling 2. Bepalingen over vergunningen

Artikel 3:4 Standplaatsvergunning

De vergunning geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden (artikel 3:3). De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.

De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college vergunning daarvoor is verleend. Iedere andere wijze van verkopen op markten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen, die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien.

Artikel 3:5 Vereisten

Slechts het vereiste van een handelingsbekwaam natuurlijk persoon opgenomen, die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt is opgenomen. Hiermee is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten en wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen.

Artikel 3:6 Intrekking vaste standplaatsvergunning

Als de in het eerste lid genoemde gronden zich voor doen, wordt altijd tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning overgegaan. In het tweede lid worden intrekkingsbevoegdheden (‘kan’ betekent: is bevoegd, dat wil zeggen is niet verplicht) genoemd ten aanzien van de vergunning.

Bij dag- en standwerkersplaatsen ligt intrekking van de vergunning minder voor de hand. Daarom is deze bepaling beperkt tot de vaste standplaatsvergunning. Ten aanzien van dagplaatsen en standwerkersplaatsen zal echter eerder worden overgegaan tot bestuursdwang of onmiddellijke verwijdering op grond van artikel 3:9.

Artikel 3:7 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

In artikel 3:7 worden de gronden genoemd op basis waarvan een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken of geschorst. De zinsnede ‘Onverminderd het bepaalde

in artikel 3:6 geeft aan dat ook de intrekking op grond van dit artikel een punitieve sanctie is. Het verdient aanbeveling een sanctiebeleid vast te stellen waarin wordt aangegeven in welke gevallen de vergunning wordt geschorst dan wel ingetrokken.

Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan.

In onderdeel c wordt ervan uitgegaan dat het niet betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184 m.nt.

M. Geertsema) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 1998, vormt naar ons inzicht voldoende basis om deze intrekkings- of schorsingsgrond in het model op te nemen. De Afdeling overwoog in deze zaak dat ingevolge de Verordening op de straathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken ‘wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverordening’. Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalve intrekken.

Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag worden gebruikt. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’. Voor alle duidelijkheid wijzen wij erop dat deze uitspraak zich naar ons inzicht alleen uitstrekt tot betalingsverplichtingen op basis van publiekrechtelijke regelingen. De vraag of intrekking of schorsing ook mogelijk is bij het niet nakomen van privaatrechtelijke betalingsverplichtingen (huur of pacht) blijft in deze uitspraak onbeantwoord.

Artikel 3:8 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

In artikel 3:7 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste

standplaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 10) ook een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste standplaats op de vuist gaat met een dagplaatshouder of standwerker.

In dit artikel is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats. In de beschikking tot uitsluiting moet worden aangegeven om hoeveel dagen het gaat (maximaal vier) en om welke concrete dagen.

Het in onderdeel d genoemde is opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders of standwerkers. Zie verder de toelichting onder artikel 8, onderdeel c.

Artikel 3:9. Onmiddellijke verwijdering

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 10 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Van deze bevoegdheid dient uiteraard alleen in zeer spoedeisende gevallen gebruik te worden gemaakt. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 10 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken. Artikel 4:11 Awb bepaalt dat dit horen niet nodig is in spoedeisende situaties.

Onderdeel c is gewijd aan de niet-actieve standwerker.

Artikel 9:5 Strafbepaling

Ten aanzien van de in dit artikel opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijn indien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) inhoudt. Tegen overtredingen van de in dit hoofdstuk van deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de organisatie betreft een administratieve afhandeling de voorkeur.

Artikel 9:6 Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2

van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder op grond van artikel 26 is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.

HOOFDSTUK 5 Erfgoed

A.Algemene toelichting

Cultureel erfgoed is overal aanwezig. In musea, in de bodem, maar ook in onze gebouwde omgeving. Het erfgoed maakt het verleden zichtbaar en is een bron van inspiratie voor nieuwe ontwikkelingen. Daarom is het belangrijk dat het cultureel erfgoed behouden blijft.

Verschillende wetten en regels voor de omgang met ons erfgoed worden met ingang van 1 januari 2016 vervangen door de Erfgoedwet. Hierdoor vermindert de versnippering in de regelgeving en komt er meer structuur in de bescherming van waardevol erfgoed. Samen met de Omgevingswet vormt de Erfgoedwet het fundament voor de bescherming van monumenten. De Erfgoedwet bevat de algemene regels voor het behoud van cultureel erfgoed. In de Omgevingswet komen de meer specifieke regels over de instandhouding van monumenten, de omgang met de fysieke leefomgeving en de verlening van vergunningen.

In de verordening zijn geen instandhoudingsbepalingen opgenomen met betrekking tot archeologische terreinen en ruimtelijke structuren. De archeologische terreinen worden beschermd via het archeologiebeleid en de bestemmingsplanprocedures. Ruimtelijke structuren worden beschermd via het omgevingsplan en welstandsnota’s.

B.Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1:6 Begripsbepalingen

Sub a

De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit adviseert het college over de aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

Sub b

Naast gemeentelijke monumenten bestaan er ook provinciale monumenten en rijksmonumenten. Een begripsomschrijving van een 'beschermd rijksmonument' moet in de gemeentelijke erfgoedverordening worden opgenomen, want door deze verordening krijgt het college de bevoegdheid om vergunningen te verlenen voor de wijziging of sloop van rijksmonumenten. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten blijven tot de komst van de Omgevingswet de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub c

Dit betreft het register waarin de gemeente de monumenten registreert die conform de verordening zijn aangewezen. Het opnemen in het register heeft geen rechtsgevolg, want het is niet meer dan een administratieve handeling. De aanwijzing tot gemeentelijk monument, die vooraf gaat aan opneming in het register, heeft wel rechtsgevolgen, omdat het iets betekent voor de rechten en plichten van burgers of bedrijven. De aanwijzing als monument en het opnemen in het register zijn dus twee verschillende handelingen.

Sub d

Bij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet definieert monument als “een onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed”. En cultureel erfgoed wordt weer omschreven als “uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip ‘monument’ alleen onroerende zaken worden verstaan. Bij roerende zaken is bescherming lastig, want roerende zaken kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en over de gemeentegrens worden gebracht, waardoor ze buiten de werking van de verordening vallen.

Afdeling 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 5:1 Het gebruik van een monument

Het betreft hier vooral de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar of gebruiker aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook op het feitelijke gebruik van het object. Het specifieke gebruik van kerkelijke monumenten (erediensten) kan op grond van deze bepaling worden gewaarborgd, zodat geen afzonderlijke regeling voor gemeentelijke kerkelijke monumenten nodig is.

Artikel 5:2 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Lid 1

De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het opnemen in een gemeentelijk erfgoedregister zijn twee verschillende dingen. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het registreren in een erfgoedregister is slechts een administratieve handeling.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbenden ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet gemotiveerd in het besluit worden beschreven.

De aanwijzing op zich geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.

Een aanwijzing heeft echter wel gevolgen voor de mogelijkheden van het toekomstige gebruik van een monument. Immers, de als monument aangewezen onderdelen mogen slechts met een vergunning (zie artikel 5:9, tweede lid) of op grond van de nadere regels (zie artikel 5:9, derde lid) worden gewijzigd. Een schadevergoeding kan dan wel aan de orde zijn (zie ook artikel 5:15 en de toelichting bij artikel 5:15).

Het wijzigen van niet-monumentale onderdelen is alleen vergunningvrij wanneer ook geen omgevingsvergunning is vereist. Het is daarom nodig om bij de aanwijzing van een monument duidelijk te zijn over welke onderdelen worden aangewezen als beschermd monument.

Lid 2

Het college moet het advies inwinnen van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit als bedoeld onder artikel 1:6 sub a. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Het is aan het college om de taken en de werkwijze van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit vast te leggen.

Lid 3

Monumenten die op grond van een aanwijzing door het rijk of de provincie al in een monumentenregister zijn opgenomen, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 5:3 Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument in het gemeentelijk erfgoedregister op te nemen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit, de artikelen 5:9 tot en met 5:13 van deze verordening van toepassing zijn. Een toekomstig monument mag tijdens de aanwijzingsprocedure niet worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst, enzovoorts, zonder een gemeentelijke omgevingsvergunning voor monumenten. Alleen wanneer de eventuele nadere regels (artikel 5:9, derde lid) dat toestaan, is wijziging zonder vergunning mogelijk.

Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan de motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar of gebruiker financiële consequenties zijn verbonden.

Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin de van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder meer artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet de gemeente gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming.

Artikel 5:4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de

besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. Wanneer de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit niet of niet binnen de termijn adviseert, dan kan het college toch een besluit nemen (lid 2 en lid 3).

Artikel 5 bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat afdoende regelt (afdeling 3.6 Awb).

Artikel 5:5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De ontvangst van de mededeling van het college is voor alle bij het monument betrokken belanghebbenden relevant. Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar van het monument of de aanvrager van de aanwijzing, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6 Awb).

Artikel 5:6 Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling, geen besluit. De bedoeling van het erfgoedregister is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen.

Artikel 5:7 Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd in het gemeentelijk erfgoedregister (lid 4).

Artikel 5:8 Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit nodig, tenzij sprake is van bijzondere gevallen, bijvoorbeeld spoedeisende gevallen. Monumenten waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college uit het register verwijderd. Daarnaast regelt lid 3 dat monumenten niet dubbel aangewezen en geregistreerd kunnen zijn in het geval dat het object ook als rijksmonument of provinciaal monument is aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de gemeentelijke aanwijzing en registratie als monument.

Afdeling 3. Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 5:9 Instandhoudingbepaling

Artikel 5.9 gaat alleen over de instandhouding van gemeentelijke monumenten. De vergunningverlening door het college voor de wijziging van rijksmonumenten is immers geregeld in de artikelen van de Monumentenwet die in het overgangsrecht van de Erfgoedwet (artikel 9.1 Erfgoedwet) van kracht blijven tot de komst van de Omgevingswet. Ook geldt artikel 5:14 van deze verordening. Het is verstandig de vergunningverlening voor rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

Voor een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15 Awb).

In lid 3 van artikel 5.9 wordt voor het college de mogelijkheid geschapen om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen komen van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. Voor de nadere regels blijft het college het bevoegde gezag. Het zal hierbij vooral gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Het reguliere onderhoud kan bijvoorbeeld in nadere regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigen een vergunningprocedure moeten starten. In de nadere regels kunnen expliciet de situaties worden benoemd waarin een burger of bedrijf geen vergunning hoeft aan te vragen.

Wanneer duidelijk is wat het toetsingskader is voor grote (niet reguliere) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder administratieve lasten krijgen. In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of programma´s van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsing en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoud van het monument) voorop te staan. Voorts staat het voeren van (voor)overleg centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd.

Artikel 5:10 De schriftelijke aanvraag en doorzending

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning kan op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zowel digitaal als op papier worden ingediend. Bedrijven kunnen echter in beginsel uitsluitend een aanvraag langs elektronische weg indienen. Voor kleine bedrijven kan hiervoor een uitzondering worden gemaakt. Het Bor bepaalt dat in het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven het bevoegd gezag bij een schriftelijke aanvraag maar maximaal 4 exemplaren van de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden mag opvragen. In bepaalde gevallen kan op grond van het derde lid van artikel 4.2 Bor hiervan worden afgeweken. Er moet dan sprake zijn van twee of meer adviezen of verklaringen van geen bezwaar.

Soms is niet het college, maar de provincie of het rijk het bevoegd gezag voor het nemen van een beslissing over de aanvraag voor een omgevingsvergunning. In dat geval stuurt het college de aanvraag door naar het juiste bevoegd gezag (lid 2).

Artikel 5:11 Termijnen advies en vergunningverlening

Op grond van artikel 16.62 van de Omgevingswet is bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. De reguliere voorbereidingsprocedure sluit voor het overgrote deel aan bij titel 4.1 van de Awb. De procedure vangt aan met een verplichte ontvangstbevestiging na het ontvangen van een aanvraag. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen de door et college gestelde termijn aan te vullen. Het college geeft van de aanvraag met vermelding van de ontvangstdatum kennis in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan- huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het college moet op grond van artikel 16.63 van de Omgevingswet binnen acht weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn van acht weken kan met maximaal zes weken worden verlengd. In deze periode moet het college eventuele derdebelanghebbenden de mogelijkheid geven om zienswijzen in te brengen.

Het college kan ‘andere instanties’ aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit .

Voor het uitbrengen van advies is voor de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit een termijn van drie weken opgenomen. Van belang is dat de adviseur in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen. Het is echter aan de adviseur om te bepalen of hij van deze gelegenheid gebruik wil maken. Het uitblijven van een advies staat het nemen van een besluit niet in de weg. Wordt het advies niet binnen de gestelde termijn gegeven dan kan het college de procedure vervolgen.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking. Het definitieve besluit wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage gelegd en opengesteld voor bezwaar.

Artikel 5:12 Weigeringsgrond

De vergunning kan worden geweigerd wanneer er een strijdigheid is met het belang van de monumentenzorg.

Artikel 5:13 Intrekken van de vergunning

Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. Wanneer de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen (onder c), dan zou bij een nieuwe belangenafweging, de belangen van het monument voor kunnen gaan. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

Afdeling 4. Rijksmonumenten

Artikel 5:14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

Lid 1

De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 (die conform het overgangsrecht in artikel 9.1 Erfgoedwet van kracht blijft tot de komst van de Omgevingswet), artikel 16.65 lid 1 sub a jo. artikel 10.24 lid 1 sub a Omgevingsbesluit en afdeling 3.4 van de Awb. Bij de vergunning voor rijksmonumenten is de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Hierin verschilt de omgevingsvergunning voor rijksmonumenten van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten. Voor een vergunning als bedoeld in artikel 5:9 (gemeentelijk monument) dient namelijk de reguliere procedure gevolgd te worden.

Door dit onderscheid in procedures is de beslistermijn voor beide omgevingsvergunningen niet gelijk. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan iedereen een zienswijze indienen. Voorheen konden alleen belanghebbenden zienswijzen indienen.

Lid 2 en lid 3

De adviescommissie ruimtelijke kwaliteit moet bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten worden ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het

ontbreken van het advies van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

Afdeling 5. Overige bepalingen

Artikel 5:15 Schadevergoeding

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat een erfgoedverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Het principe ‘de veroorzaker betaalt’, zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de archeologische monumentenzorg is verwoord, staat bij de afweging tot toekenning van schadevergoeding voorop en geldt voor alle in dit artikel genoemde onderdelen (a t/m c). De gemeente zal zelf per geval moeten afwegen wat redelijk en billijk is. In deze verordening is gekozen voor een schadevergoedingsbepaling waarin de specifieke gevallen zijn opgenomen op grond waarvan het college mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende kan toekennen.

Er is geen procedure voorgeschreven voor het bepalen van een vergoeding. De procedure op grond van afdeling 15.1 van de Omgevingswet kan worden toegepast, maar voordat daartoe wordt besloten is het zinvol een inschatting te maken van de schade ten opzichte van de kosten en omvang van deze procedure.

Afdeling 5 Slotbepalingen

Artikel 5:16 Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, dat artikel buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

Hoofdstuk 9 Strafbepalingen toezichthouders en binnentreden Artikel 9:10 Strafbepaling

Deze strafbepaling is met de komst van de Omgevingswet alleen nog van toepassing op de nadere regels die het college kan stellen op grond van artikel 5:9, derde lid. De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.

Artikel 9:11 Toezichthouders

Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van een wettelijk voorschrift. Daarom is de mogelijkheid om toezichthouders aan te wijzen opgenomen in de

erfgoedverordening.

In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan daarom niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaats' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van dit artikel niet zelf opsporingsambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten.

Bijlage 1 Bomenlijst (behorende bij artikel 2:35)

nr.

soort

locatie

diameter

hoogte

boomwaarde

Dronten

1.

Corylus columa

Roerstraat 1

40-50 cm.

12-15 m.

30

2.

Metasequoia glyptostroboi

Meridiaan 1

40-50-cm.

15-18 m.

30

3.

Cedrus atl glauca

Lunaweg 12

60-70 cm.

15-18m.

30

Swifterbant

4.

Araucaria araucana

Noordsingel 25

20 cm.

9-12 m.

25

Biddinghuizen

5.

Alix Alba 'Tristis'

Fruithof 23

> 80 cm.

18-24 m.

40