Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Geldend van 24-05-2024 t/m 30-09-2024

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1.1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de  Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij anders bepaald.  

  • 2.

    Bijlage II bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening. 

Afdeling 1.2 TOEPASSINGSGEBIED EN DOELEN

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op ALG 01 Beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Afdeling 1.3 AANWIJZING EN BEGRENZING VAN BEPERKINGENGEBIEDEN

Artikel 1.4 Aanwijzing en begrenzing van gebieden

  • 1.

    De geometrische begrenzing van beperkingengebieden met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” in bijlage I bij deze verordening.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van gebieden in ontwikkeling is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” inbijlage I bij deze verordening.

Artikel 1.5 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

  • 1.

    Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning. 

  • 2.

    Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk:

    • a.

      bij een waterkering, uit het gebied van teen tot teen met aan weerszijden een beschermingszone A van 20 meter breed en ter weerszijden daarvan een beschermingszone B van 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks; en

    • b.

      bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A, B en C, uit het gebied van insteek tot insteek, met voor een oppervlaktewaterlichaam categorie A in aanvulling daarop een onderhoudsstrook ter weerszijden van 5 meter breed.

Artikel 1.6 Nadere uitwerking gebieden

Het beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap bestaat uit:

  • a.

    waterkeringen bestaande uit de gebieden: kernzone, beschermingszone A, beschermingszone B; 

  • b.

    oppervlaktewaterlichamen bestaande uit de gebieden: oppervlaktewaterlichaam, en voor zover van toepassing natuurvriendelijke oever, onderhoudsstrook en werkstrook beschoeiing; en

  • c.

    bergingsgebieden.

Afdeling 1.4 NORMADRESSAAT

Artikel 1.7 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 1.5 GEGEVENS EN BESCHEIDEN ALGEMEEN

Artikel 1.8 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting

  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van de degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

    • d.

      de dagtekening.

  • 2.

    Op verzoek van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.  

  • 3.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.9 Aanvraagvereisten algemeen vergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

  • a.

    een aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd; 

  • b.

    het telefoonnummer van de aanvrager; 

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; 

  • e.

    als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt verricht door of namens een rechtspersoon of natuurlijke persoon in het kader van het voeren van een onderneming of het uitoefenen van een zelfstandig beroep: het e-mailadres van de aanvrager respectievelijk de gemachtigde; 

  • f.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en 

  • g.

    als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de wet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

Afdeling 1.6 BEOORDELINGSREGEL

Artikel 1.10 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; 

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw- oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw- oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw- oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Afdeling 1.7 SPECIFIEKE ZORGPLICHT EN MAATWERKVOORSCHRIFTEN

Artikel 1.11 Zorgplicht watersysteem

  • 1.

    Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen; 

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige effecten gevolgen voor het watersysteem wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van: 

    • a.

      (grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast en overstromingen; 

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van de waterkering; 

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater; 

    • d.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;

    • e.

      verslechtering van de chemische of ecologische waterkwaliteit; 

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit; 

    • g.

      verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; 

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3.

    Degene die voornemens is een activiteit te verrichten, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit. 

Artikel 1.12 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.11, de algemene regel in artikel 1.13 en de algemene regels in hoofdstuk 2 en 3, kunnen in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit artikel 1.3, maatwerkvoorschriften worden gesteld.

  • 2.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

Afdeling 1.8 GESLOTEN PERIODE 

Artikel 1.13 Gesloten periode

In de periode van 1 november tot en met 31 maart worden geen werkzaamheden als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening, uitgevoerd in de kernzone, beschermingszone A en beschermingszone B van een waterkering, met uitzondering van:

  • a.

    werkzaamheden door of namens het bestuur in het kader van hoogwaterveiligheid; en

  • b.

    werkzaamheden door derden die redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn buiten de genoemde periode, mits wordt gewerkt volgens een door of namens het bestuur vooraf goedgekeurd risicobeheersplan.

Afdeling 1.9 BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 1.14 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.15 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of te lozen in een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren; en

    • d.

      activiteiten in het beperkingengebied uit te voeren. 

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit wordt onverwijld ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.

Afdeling 1.10 ONGEWOON VOORVAL

Artikel 1.16 Ongewoon voorval

  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra de volgende gegevens bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaak van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en de eigenschappen; en

    • c.

      informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen of te beperken.

Afdeling 1.11 UITZONDERING BEHEERACTIVITEITEN

Artikel 1.17 Uitzondering beheeractiviteiten

De hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening zijn niet van toepassing op handelingen die plaatsvinden door of in opdracht van het bestuur, ten behoeve van de reguliere onderhoudswerkzaamheden en beheermaatregelen van het waterschap. 

Afdeling 1.12 DELEGATIE

Artikel 1.18 Bevoegdheden

Het dagelijks bestuur is bevoegd om de volgende delen van de verordening vast te stellen en te wijzigen:

  • a.

    hoofdstuk 2;

  • b.

    hoofdstuk 3;

  • c.

    hoofdstuk 4:

  • d.

    bijlage I, inclusief de geometrische begrenzingen van de informatieobjecten; en 

  • e.

    bijlage II.

Artikel 1.19 Verantwoording

Het bestuur doet één keer per jaar een schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur over de beslissingen en besluiten ter uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden.

Hoofdstuk 2 ACTIVITEITEN IN OF BIJ WATERSTAATSWERKEN

Afdeling 2.1 WATERKERINGEN

Paragraaf 2.1.1 Algemeen

Artikel 2.1 Doelen waterkeringen

 

De regels met betrekking tot waterkeringen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het:

  • a.

    waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

  • b.

    waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering; en

  • c.

    in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op WK 01 Beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 2.3 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:

    • a.

      de nadelige gevolgen voor de staat, de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering;

    • b.

      de aantasting van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • c.

      de nadelige effecten voor het kunnen uitvoeren van onderhoud en inspectie door het waterschap of derden aan de waterkering;

    • d.

      het belemmeren van de afvoer van kwel- en regenwater; 

    • e.

      de aantasting van de ecologische waarden van de waterkering; 

    • f.

      de aantasting van de deklaag in de beschermingszones van de waterkering; en 

    • g.

      het belemmeren van toekomstige ontwikkelingen voor de waterkering.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat:

    • a.

      de waterkering tijdens het verrichten van de activiteiten bereikbaar blijft voor het bestuur;

    • b.

      in geval van verwijdering van bouwwerken of beplanting, het profiel van de waterkering in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en

    • c.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.4 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten, als bedoeld in deze afdeling, die worden verricht in ALG 02 Gebieden in ontwikkeling.

Artikel 2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat; 

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Paragraaf 2.1.2 Onderhoud aan wegen en wegbermen

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onderhouden van wegen en wegbermen in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.   

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels  
  • 1.

    Bij het onderhouden van een weg of wegberm in WK 05 Kernzone van een niet verholen waterkering wordt voldaan aan de artikelen 2.8 en 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.

  • 2.

    Bij het onderhouden van een weg of wegberm in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.

Artikel 2.8 Algemene regels onderhoud
  • 1.

    Alle materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden worden afgevoerd. 

  • 2.

    De kernzone buiten de verharding wordt niet gebruikt als: 

    • a.

      opslagplaats voor materiaal of materieel; of 

    • b.

      af- en aanrijroute voor transport. 

  • 3.

    De werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.9 Melding 

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden.  

Artikel 2.10 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg of wegberm te onderhouden in WK 13 Kernzone en beschermingszone A van een niet verholen waterkering, als de werkzaamheden grondroering met zich meebrengen.

Paragraaf 2.1.3 Grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en graven proefsleuven in een niet verholen waterkering

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering. 

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels 

Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing en het graven van een proefsleuf in WK 07 Beschermingszone A van een niet verholen waterkering wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14, als:   

  • a.

    de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van minder dan 0,10 meter;

  • b.

    de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van minder dan 9 meter; 

  • c.

    de gaten niet gespoten worden; en

  • d.

    het materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd lichter is dan 10 ton.

Artikel 2.13 Algemene regel grondboring en sondering 
  • 1.

    Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.

  • 2.

    De aangebrachte gaten worden volledig met zwelklei aangevuld op dezelfde werkdag waarop ze zijn aangebracht.

  • 3.

    Na afloop van de werkzaamheden worden de toplaag en eventuele gaten in het wegdek hersteld.

  • 4.

    De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels. 

  • 5.

    De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.

  • 6.

    De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.14 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.15 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten en een proefsleuf te graven in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in beschermingszone A, als:

    • a.

      de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van 0,10 meter of meer; 

    • b.

      de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van 9 meter of meer; 

    • c.

      de gaten gespoten worden; of

    • d.

      het materieel waarmee de werkzaamheden wordt uitgevoerd een gewicht heeft van 10 ton of meer.

Paragraaf 2.1.4 Grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en graven van proefsleuven in een verholen waterkering

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in het WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.  

Artikel 2.17 Aanwijzing algemene regels

Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuiszetting en bij het graven van proefsleuven in WK 10 Beschermingszone A en B van een verholen waterkering wordt voldaan aan artikel 2.18.

Artikel 2.18 Algemene regel grondboring, sondering, peilbuiszetting en graven van proefsleuven
  • 1.

    Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.

  • 2.

    De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels.

  • 3.

    De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.

  • 4.

    De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.19 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in WK 04 Kernzone van een verholen waterkering.

Paragraaf 2.1.5 Ontgraven van, ploegen in, ophogen van de bodem van een niet verholen waterkering

Artikel 2.20 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van, ploegen in en ophogen van de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.3, in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.21 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in de kernzone of in beschermingszone A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen en op te hogen in de kernzone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen in beschermingszone A, als er 0,5 meter of dieper wordt geploegd.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem op te hogen in beschermingszone A, als de hoogte van de ophoging 1 meter of meer is. 

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in WK 09 Beschermingszone B van een niet verholen waterkering, als er op 1 meter of dieper wordt gegraven.

Paragraaf 2.1.6 Ontgraven van en ploegen in de bodem van in een verholen waterkering

Artikel 2.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van en het ploegen in de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.4, in WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering

Artikel 2.23 Aanwijzing algemene regels

Bij het verrichten van een ontgraving van de bodem in WK 16 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een verholen waterkering,  wordt voldaan aan artikel 2.24, als het ontgravingsniveau boven de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.

Artikel 2.24 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Paragraaf 2.1.7 Houden van dieren

Artikel 2.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.27 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van dieren in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.28

Artikel 2.28 Algemene regel houden van dieren in beschermingszone A

Op de teen van de dijk wordt een veekerende afrastering geplaatst.

Artikel 2.29 Algemene regel houden van dieren in kernzone overige waterkering

Vervallen.

Artikel 2.30 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in de kernzone.

Paragraaf 2.1.8 Aanbrengen van meststoffen

Artikel 2.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van meststoffen in WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.32 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning meststoffen aan te brengen in de kernzone.

Paragraaf 2.1.9 Rijden

Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het rijden met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen te rijden in de kernzone, als: 

  • a.

    er geen verhard pad of weg aanwezig is; of

  • b.

    het rijden niet overeenkomstig de functie van het pad of de weg is.

Paragraaf 2.1.10 Evenementen

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het houden van een evenement in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.37, als daarbij uitsluitend de op de waterkering aanwezige wegen of paden wordt betreden. 

  • 2.

    Bij het houden van een evenement in beschermingszone A, wordt voldaan aan artikel 2.37

Artikel 2.37 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.38 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning evenementen te houden in de kernzone, als daarbij niet uitsluitend de op de waterkering aanwezige wegen of paden wordt betreden.

Paragraaf 2.1.11 Erfafscheidingen

Artikel 2.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van erfafscheidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.40 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, als:

    • a.

      deze buiten de teen en binnen het onderhoudspad wordt aangelegd; of

    • b.

      binnen de teen wordt aangelegd.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, buiten de teen en buiten het onderhoudspad, als:

    • a.

      de palen dieper dan 0,6 meter in de bodem worden gebracht; of

    • b.

      de hoogte meer is dan 1 meter boven maaiveld.

Paragraaf 2.1.12 Wegmeubilair   

Artikel 2.41 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt in: 

    • a.

      groot wegmeubilair: verkeerslichten, straatverlichting, vangrails, informatieborden met een oppervlakte van meer dan 2 m2, informatiezuilen, waarvan de totale hoogte meer bedraagt dan 4 meter; en

    • b.

      klein wegmeubilair: straatmeubilair, verkeersborden, hectometerpaaltjes, informatieborden met een oppervlakte van niet meer dan 2 m2, waarvan de totale hoogte niet meer bedraagt dan 4 meter.

Artikel 2.42 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen of hebben van groot wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.432.44, en 2.45, als: 

    • a.

      het niet wordt voorzien van een betonnen voet;

    • b.

      er geen ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • c.

      het niet dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; en

    • d.

      de afstand tot een ander object 10 meter of meer is.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in de kernzone wordt voldaan aan de artikelen 2.44 en 2.45, als dit op de kruin gebeurt.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.432.44 en 2.45, als:

    • a.

      dit niet binnen het onderhoudspad gebeurt;

    • b.

      het niet wordt voorzien van een betonnen voet;

    • c.

      er geen ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden; 

    • d.

      het niet dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld, en

    • e.

      de afstand tot een ander object 10 meter of meer is.

Artikel 2.43 Algemene regels wegmeubilair
  • 1.

    Het wegmeubilair wordt aangebracht in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 2.

    De kruin en het talud worden tijdens de werkzaamheden niet gebruikt als opslagplaats van materieel en materiaal.   

Artikel 2.44 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.45 Maatwerkvoorschrift

Het wegmeubilair wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.46 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      het wordt voorzien van een betonnen voet;

    • b.

      er ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • c.

      het dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; of

    • d.

      de afstand tot een ander object minder dan 10 meter is.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in de kernzone, als dit in het talud gebeurt.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      dit binnen het onderhoudspad gebeurt;

    • b.

      het wordt voorzien van een betonnen voet;

    • c.

      er ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • d.

      het dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; of

    • e.

      de afstand tot een ander object minder dan 10 meter.

Paragraaf 2.1.13 Beplanting op een niet verholen waterkering

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanbrengen of hebben van beplanting in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.492.51 en 2.52, als de beplanting: 

    • a.

      meer dan 5 meter uit de teen van de dijk staat; 

    • b.

      niet hoger is dan 1,80 meter; en 

    • c.

      niet bestaat uit bamboe, hedera of invasieve exoten zoals vermeld op de Unielijst. 

  • 2.

    Bij het aanbrengen en houden van beplanting in beschermingszone B wordt voldaan aan artikel 2.49, als de beplanting niet hoger is dan 1,80 meter.

  • 3.

    Bij het verwijderen van beplanting wordt voldaan aan artikel 2.50.

Artikel 2.49 Algemene regels aanbrengen en hebben beplanting 
  • 1.

    Bij het aanbrengen van beplanting in WK 11 Beschermingszone A en B van een niet verholen waterkering wordt geen watervoorziening of een voorziening voor beluchting of drainage aangebracht.

  • 2.

    Ingraving wordt beperkt tot het minimum dat nodig is voor het aanbrengen van de desbetreffende beplanting. 

  • 3.

    Aan het eind van elke werkdag wordt de ingraving gedicht met het uitgekomen materiaal. 

  • 4.

    De beplanting wordt zodanig onderhouden dat zij vitaal blijft.

Artikel 2.50 Algemene regels wijzigen of verwijderen beplanting 
  • 1.

    De gerooide bomen, takken, wortels en andere resten van de beplanting worden afgevoerd. 

  • 2.

    De gaten die zijn ontstaan bij het wijzigen of het verwijderen van de beplanting worden opgevuld met grond van dezelfde samenstelling als op het desbetreffende perceel aanwezig is. 

  • 3.

    De toplaag wordt geheel hersteld. 

Artikel 2.51 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.52 Maatwerkvoorschrift

De beplanting wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.53 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in de kernzone. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone A, als de beplanting: 

    • a.

      niet meer dan 5 meter uit de teen van de dijk staat; 

    • b.

      hoger is dan 1,80 meter; of

    • c.

      bestaat uit bamboe, hedera of invasieve exoten zoals vermeld op de Unielijst.  

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone B, als de beplanting hoger is dan 1,80 meter.

Paragraaf 2.1.14 Beplanting op een verholen waterkering

Artikel 2.54 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.55 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Paragraaf 2.1.15 Wegen, paden, op- en afritten

Artikel 2.56 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van wegen, paden, op- en afritten in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.57 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegen, paden, op- en afritten aan te leggen, te hebben, te wijzigen en verwijderen in de kernzone of beschermingszone A.

Paragraaf 2.1.16 Verhardingen

Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van verhardingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.59 Aanwijzing algemene regel

Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een verharding in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.60, als de oppervlakte van de verharding 50 m2 is of kleiner.

Artikel 2.60 Algemene regels aanbrengen verharding
  • 1.

    De constructie van de verharding, inclusief fundering, gaat niet dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.

  • 2.

    Er mag niet dieper dan 30 cm ontgraven worden, waarbij dezelfde hoogte aan materiaal weer moet worden opgebracht.

  • 3.

    De afvoer van regenwater mag vanaf de verharding niet richting de teen lopen.

Artikel 2.61 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhardingen aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhardingen aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone A, als de oppervlakte van de verharding groter is dan 50 m2.

Paragraaf 2.1.17 Bouwwerken op of in een niet verholen waterkering

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.1.112.1.122.1.132.1.142.1.15 en 2.1.16 van toepassing zijn.

Artikel 2.63 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Paragraaf 2.1.18 Bouwwerken op of in een verholen waterkering

Artikel 2.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.1.112.1.122.1.132.1.142.1.15 en 2.1.16.

Artikel 2.65 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone en beschermingszone A.  

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B buiten de reserveringszone, als het laagste punt van de fundering van het bouwwerk beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te verwijderen in de kernzone en in beschermingszone A.

Paragraaf 2.1.19 Kabels en leidingen in een niet verholen waterkering 

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone of in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als: 

    • a.

      deze de waterkering kruist;

    • b.

      deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld; en

    • e.

      deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder. 

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een leiding in de kernzone of beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als: 

    • a.

      deze de waterkering kruist;

    • b.

      deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld; 

    • e.

      deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder; en

    • f.

      deze een druk heeft van 5 bar of minder. 

  • 3.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.69.

Artikel 2.68 Algemene regels aanleg
  • 1.

    Bij de aanleg van een kabel of leiding wordt voldaan aan de NEN-normen 3650 en 3651. 

  • 2.

    De kabel of leiding wordt aangelegd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober. 

  • 3.

    Kabels en leidingen wordt zoveel mogelijk geconcentreerd aangelegd. 

  • 4.

    De kabel of leiding kruist de waterkering eenmaal en haaks.

  • 5.

    De oorspronkelijke grondlagen worden teruggebracht.

Artikel 2.69 Algemene regels verwijderen
  • 1.

    Bij buitengebruikstelling moet de kabel of leiding worden verwijderd.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt verwijderd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    Afsluitende grondlagen worden afgedicht.

Artikel 2.70 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.71 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:

    • a.

      deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;

    • b.

      deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld; of

    • e.

      deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:

    • a.

      deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;

    • b.

      deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld; 

    • e.

      deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter; of

    • f.

      deze een druk heeft van meer dan 5 bar. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben in beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in WK 17 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een niet verholen waterkering, als de leiding een druk heeft van meer dan 10 bar.

Paragraaf 2.1.20 Kabels en leidingen in een verholen waterkering

Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.73 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van een kabel in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als: 

    • a.

      de kabel wordt aangelegd door middel van een open ontgraving; en

    • b.

      de kabel niet dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als:

    • a.

      de leiding wordt gelegd door middel van een gestuurde boring of boogzinker; en

    • b.

      de leiding dieper wordt gelegd dan 5 meter onder maaiveld.

  • 4.

    Bij het aanleggen of hebben of van een leiding in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan de artikel 2.74 als de leiding niet dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 5.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in beschermingszone A en beschermingszone B, wordt voldaan aan artikel 2.75.

  • 6.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding in WK 20 Beschermingszone A en B buiten de reserveringszone van een verholen waterkering, wordt voldaan aan artikel 2.75, als

    • a.

      de leiding wordt gelegd boven de denkbeeldige lijn die met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt en die begint aan de buitengrens van de reserveringszone; en

    • b.

      de leiding een druk heeft van 10 bar of minder.

  • 7.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.76.

Artikel 2.74 Algemene regels aanleg kernzone 
  • 1.

    Bij de aanleg van een leiding wordt voldaan aan de NEN-norm 3651.

  • 2.

    De kabel of leiding die de waterkering kruist, wordt aangelegd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    De kabel of leiding wordt zoveel mogelijk geconcentreerd aangelegd.

Artikel 2.75 Algemene regels aanleg beschermingszone A en beschermingszone B
  • 1.

    Bij de aanleg van een leiding wordt voldaan aan de NEN-norm 3651.

  • 2.

    De erosiekrater ligt buiten de reserveringszone en boven de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt.

Artikel 2.76 Algemene regels verwijderen
  • 1.

    Bij buitengebruikstelling moet de kabel of leiding worden verwijderd.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt verwijderd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    Afsluitende grondlagen worden afgedicht met zwelkleikorrels.

Artikel 2.77 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de kabel:

    • a.

       anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd;

    • b.

      anders dan door een open ontgraving wordt aangelegd; of

    • c.

       dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, anders dan ten behoeve van een huisaansluiting.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding: 

    • a.

      anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd;

    • b.

      anders dan door middel van een gestuurde boring of boogzinker wordt gelegd; of

    • c.

      niet dieper wordt gelegd dan 5 meter onder maaiveld.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding:

    • a.

      anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd; of

    • b.

      dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of beschermingszone B buiten de reserveringszone, als de leiding:

    • a.

      beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, wordt gelegd of gehouden; of

    • b.

      een druk heeft van meer dan 10 bar.

Paragraaf 2.1.21 Vaste stoffen en voorwerpen

Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.79 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      de vaste stof of het voorwerp explosiegevaarlijk materiaal bevat;

    • b.

      de vaste stof of het voorwerp meer oppervlakte inneemt dan 0,5 m2; of

    • c.

      het voorwerp zwaarder is dan 500 kg.

Afdeling 2.2 OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

Paragraaf 2.2.1 Algemeen

Artikel 2.80 Doelen oppervlaktewaterlichamen

 

De regels met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het: 

  • a.

    waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

  • b.

    waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam; 

  • c.

    waarborgen van de chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam;

  • d.

    vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudsstrook van feitelijke belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

  • e.

    uitvoeren van het onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten; en

  • f.

    waarborgen van de vervulling van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.81 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.82 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht bedoeld in artikel 1.11, houdt voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam waarover het Rijk geen regels heeft gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving en wateronttrekkingsactiviteiten die bestaan uit het onttrekken van oppervlaktewater uit een oppervlaktewaterlichaam, in ieder geval in het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van: 

    • a.

      overstromingen of inundaties;

    • b.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam; 

    • c.

      belemmering van de inspectie of onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      een toename van de onderhoudskosten aan het oppervlaktewaterlichaam;

    • e.

      verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit van het oppervlaktewaterlichaam;

    • g.

      verzakkingen van de bodem; 

    • h.

      verlies van de waterbergingscapaciteit in het oppervlaktewaterlichaam; en

    • i.

      belemmering van het realiseren van de vastgestelde streefpeilen van peilbesluiten.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat: 

    • a.

      de stabiliteit van oevers en oeverconstructies niet in gevaar wordt gebracht; 

    • b.

      het oppervlaktewaterlichaam tijdens het verrichten van de activiteit bereikbaar blijft voor het bestuur; 

    • c.

      in geval van verwijdering van bouwwerken en beplanting, het profiel van het oppervlaktewaterlichaam in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.  

Artikel 2.83 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.

Artikel 2.84 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat; 

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 2.85 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 2.84 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in kubieke meter.

Paragraaf 2.2.2 Aanleggen of verlengen

Artikel 2.86 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verlengen van een oppervlaktewaterlichaam in het ALG 01 Beheergebied.

Artikel 2.87 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.88, als het aanleggen of verlengen gebeurt vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.

Artikel 2.88 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.89 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen of te verlengen, als het aanleggen of verlengen gebeurt om een andere reden dan vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.

Paragraaf 2.2.3 Verbreden

Artikel 2.90 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam in het ALG 01 Beheergebied.

Artikel 2.91 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.92 Algemene regel verbreden oppervlaktewaterlichaam

Bij het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, wordt het nieuwe gedeelte van het oppervlaktewaterlichaam onderhouden door degene die de activiteit heeft verricht, tenzij anders is bepaald.

Artikel 2.93 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.94 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Paragraaf 2.2.4 Dempen

Artikel 2.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het dempen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.96 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam, of delen daarvan, te dempen.

Paragraaf 2.2.5 Taludaanpassingen

Artikel 2.97 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het veranderen van het talud in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.98 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Paragraaf 2.2.6 Natuurvriendelijke oever

Artikel 2.99 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van natuurvriendelijke oevers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.100 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan de artikelen 2.101 en 2.102, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet gewijzigd wordt.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.102.

Artikel 2.101 Algemene regel aanleggen natuurvriendelijke oever

Eventueel aanwezige kabels en leidingen worden voorafgaand aan het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, minimaal 1 meter uit het te realiseren profiel gelegd.

Artikel 2.102 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.103 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt verkleind.

Paragraaf 2.2.7 Houden van dieren

Artikel 2.104 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.105 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van dieren in een WS 38 Oppervlaktewaterlichaam A binnen onderhoudsstrook wordt voldaan aan de artikelen 2.106 en 2.107, als de onderhoudsstrook niet door een erfafscheiding is afgescheiden van het naastliggende perceel.

Artikel 2.106 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.107 Maatwerkvoorschrift

De dieren worden op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.108 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in een WS 43 Oppervlaktewaterlichaam A buiten onderhoudsstrook

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in een onderhoudsstrook van oppervlaktewaterlichaam categorie A, als de onderhoudsstrook door een erfafscheiding is afgescheiden van het naastliggende perceel.

Paragraaf 2.2.8 Gemotoriseerd varen

Artikel 2.109 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het varen met mechanisch aangedreven vaartuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.110 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

 

Het is verboden zonder omgevingsvergunning te varen met een mechanisch aangedreven vaartuig buiten WS 18 Oppervlaktewaterlichaam buiten vaarwater categorie I, als het vaartuig

  • a.

    een brandstofmotor heeft; of

  • b.

    een elektromotor heeft en er harder wordt gevaren dan 6 km per uur. 

Paragraaf 2.2.9 Evenementen

Artikel 2.111 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.112 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van evenementen in een WS 20 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie en WS 22 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie, wordt voldaan aan de artikelen 2.113 tot en met 2.115, als:

  • a.

    het evenement in totaal niet langer dan 3 dagen duurt;

  • b.

    er geen gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd aangedreven vervoersmiddelen of rijdieren;

  • c.

    er geen ontgraving is of wordt uitgevoerd; en

  • d.

    tijdelijke werken die daarbij worden gerealiseerd geen groter vloeroppervlak hebben dan 20 vierkante meter.

Artikel 2.113 Algemene regels houden evenementen
  • 1.

    Bij het houden van het evenement wordt geen schade toegebracht aan het waterstaatswerk.

  • 2.

    De water aan- en afvoer wordt niet gestremd. 

Artikel 2.114 Maatwerkvoorschrift

Tijdelijke werken bij het evenement worden gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.115 Maatwerkvoorschrift

Het bestuur kan in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 2.113 en 2.114 maatwerkvoorschriften stellen uit het oogpunt van ecologie of veiligheid.

Artikel 2.116 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij een WS 19 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie en WS 21 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie en een oppervlaktewaterlichaam B zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      het evenement in totaal langer dan 3 dagen duurt;

    • b.

      er gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd aangedreven vervoersmiddelen of rijdieren;

    • c.

      er een ontgraving is of wordt uitgevoerd; of

    • d.

      tijdelijke werken die daarbij worden gerealiseerd een vloeroppervlak hebben van meer dan 20 vierkante meter.

Paragraaf 2.2.10 Peilwijzigingen

Artikel 2.117 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het wijzigen van het peil in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.118 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning het waterpeil, zoals vastgelegd in een peilbesluit, dan wel het aanwezige waterpeil, te wijzigen.

Paragraaf 2.2.11 Erfafscheidingen

Artikel 2.119 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een erfafscheiding in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.120 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een erfafscheiding bij een WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, wordt voldaan aan artikel 2.121, als de erfafscheiding:

  • a.

    niet hoger is dan 1 meter; en

  • b.

    niet is bevestigd aan de beschoeiing of oeverbeschermende damwand.

Artikel 2.121 Maatwerkvoorschrift

De afrastering of erfafscheiding wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.122 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een WS 39 Oppervlaktewaterlichaam A binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, als de erfafscheiding

    • a.

      hoger is dan 1 meter; of

    • b.

      is bevestigd aan de beschoeiing of  oeverbeschermende damwand.

Paragraaf 2.2.12 Beplanting

Artikel 2.123 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.124 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van beplanting bij een WS 13 Oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen de werkstrook beschoeiing wordt voldaan aan de artikelen 2.125 en 2.126.

Artikel 2.125 Algemene regels hebben en verwijderen
  • 1.

    De beplanting is niet hoger dan 4 meter.

  • 2.

    Bij het verwijderen van beplanting en wortelresten wordt het maaiveld hersteld.

  • 3.

    De gerooide bomen, takken, wortels en andere resten van de beplanting worden afgevoerd.

Artikel 2.126 Maatwerkvoorschrift

De beplanting wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.127 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen, te hebben of te verwijderen bij een WS 14 Oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten de werkstrook beschoeiing.

 

Paragraaf 2.2.13 Bruggen

Artikel 2.128 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van bruggen in het WS 01 Beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.129 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanleggen en hebben van een brug in het WS 35 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan artikel 2.130, als: 

    • a.

      geen pijlers of landhoofden van de brug in het oppervlaktewaterlichaam worden geplaatst; en 

    • b.

      de brug wordt aangelegd op 5 meter of verder van een kunstwerk. 

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een brug bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.130

Artikel 2.130 Algemene regels aanleggen en hebben brug
  • 1.

    Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet gewijzigd.

  • 2.

    De stabiliteit van het talud wordt niet aangetast.

  • 3.

    Uitspoeling van grond wordt voorkomen. 

  • 4.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd. 

  • 5.

    Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

  • 6.

    Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt. 

Artikel 2.131 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als: 

    • a.

      de pijlers of landhoofden van de brug worden geplaatst in het oppervlaktewaterlichaam; of 

    • b.

      de brug wordt aangelegd op minder dan 5 meter van een kunstwerk.  

Paragraaf 2.2.14 Dammen met duiker

Artikel 2.132 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.133 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker onder een openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.1342.1352.137 en 2.138, als de duiker: 

    • a.

      5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten; 

    • c.

      bedoeld is voor een perceelsontsluiting; 

    • d.

      rond is;

    • e.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter; 

    • f.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en 

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,5 meter of meer.

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een dam met duiker onder een niet-openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.1342.1352.137 en 2.138, als de duiker:

    • a.

      5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;

    • c.

      bedoeld is voor een perceelsontsluiting;

    • d.

      rond is;

    • e.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter;

    • f.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,4 meter of meer.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker in een WS 11 Oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied wordt voldaan aan de artikelen 2.134 en 2.135, als de duiker:

    • a.

      10 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd; 

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten; 

    • c.

      rond is;

    • d.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter; 

    • e.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en 

    • f.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,4 meter of meer.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt voldaan aan artikel 2.136.

Artikel 2.134 Algemene regels aanleggen
  • 1.

    De as van de duiker ligt in het midden van het oppervlaktewaterlichaam. 

  • 2.

    Tussen duikerelementen zijn verbindingen van een waterdichte afdichting voorzien. 

  • 3.

    De uiteinden van de duiker zijn beschermd tegen beschadigingen door mechanisch onderhoud. 

  • 4.

    Buiten veengebieden wordt beton of een daaraan gelijkwaardig materiaal toegepast, als kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal. 

Artikel 2.135 Algemene regels talud
  • 1.

    Het talud van de dam met duiker wordt afgewerkt met stapelzoden, graszaad of een beschoeiing. 

  • 2.

    Het talud van de dam met duiker wordt afgewerkt onder een helling van minimaal 1:1,5.

Artikel 2.136 Algemene regels verwijderen
  • 1.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt het oppervlaktewaterlichaam teruggebracht naar de afmetingen van het aansluitend profiel. 

  • 2.

    Bij het vervangen van een duiker wordt de oude duiker volledig verwijderd. 

Artikel 2.137 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.138 Maatwerkvoorschrift

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de inwendige doorsnede van de duiker in een oppervlaktewaterlichaam categorie B, gelet op de maatgevende afvoer van het betreffende oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.139 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder de openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker:

    • a.

      minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd; 

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten of bochten; 

    • c.

      bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;

    • d.

      niet rond is;

    • e.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter; 

    • f.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of 

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,5 meter.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder een niet-openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker: 

    • a.

      minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd; 

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten of bochten; 

    • c.

      bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;

    • d.

      niet rond is;

    • e.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter; 

    • f.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,4 meter.

  • 5.

     

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied, als de duiker:

    • a.

      minder dan 10 meter van een kunstwerk wordt gelegd;

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten en bochten;

    • c.

      niet rond is;

    • d.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter;

    • e.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of

    • f.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,4 meter.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een WS 10 Oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten een poldergebied, als de duiker:

    • a.

      een lengte heeft van 40 meter of meer; of

    • b.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,3 meter.

Paragraaf 2.2.15 Steigers, vlonders of overhangende bouwwerken

Artikel 2.140 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.141 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben en wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk bij een WS 41 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en buiten natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als: 

    • a.

      de activiteit plaatsvindt binnen de bebouwde kom;

    • b.

      de onderkant van het werk zich minstens bevindt op 0,20 meter boven het normaal ter plaatse aanwezige peil;

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn niet meer overhangt dan:

      • 1.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: maximaal 0,50 meter; of

      • 2.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: maximaal 1 meter; en

    • d.

      de funderingspalen van het werk:

      • 1.

        op een locatie met beschoeiing: op een afstand van 0,20 meter of verder vanaf de beschoeiing worden geplaatst; of

      • 2.

        op een locatie zonder beschoeiing: op de waterlijn of aan de landzijde van de waterlijn worden geplaatst.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben, wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als

    • a.

      de onderkant van het werk zich minstens bevindt op 0,20 meter boven het normaal ter plaatse aanwezige peil;

    • b.

      de funderingspalen van het werk op de waterlijn of aan de landzijde van de waterlijn wordt geplaatst, en

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn niet meer overhangt dan 1. bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of 2. bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.

Artikel 2.142 Algemene regels bescherming oppervlaktwaterlichaam
  • 1.

    Het talud en de aanwezige beschoeiing worden niet beschadigd.

  • 2.

    Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd.

  • 3.

    Het water bij de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt vrijgehouden van drijfvuil, resten van waterplanten en ander afval.

Artikel 2.143 Algemene regels materiaal en onderhoud steiger
  • 1.

    Voor de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.

  • 2.

    Beschadigingen of verzakkingen van de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer, worden voorkomen.

Artikel 2.144 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.145 Maatwerkvoorschrift

De steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.

Artikel 2.146 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A en oppervlaktewaterlichaam categorie B, van 4 meter of smaller.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A  en categorie B met natuurfunctie of KRW-functie, als het oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een WS 44 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook en dit oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter, als:

    • a.

      de activiteit plaatsvindt buiten de bebouwde kom;

    • b.

      de onderkant van het werk zich lager bevindt dan 0,20 meter boven het normaal ter plaatse aanwezige peil;

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn meer overhangt dan:

      • 1.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of

      • 2.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter; of

    • d.

      de funderingspalen van het werk:

      • 1.

        op een locatie met beschoeiing: op een afstand van minder dan 0,20 meter vanaf de beschoeiing worden geplaatst; of

      • 2.

        op een locatie zonder beschoeiing: de funderingspalen van het werk aan de waterzijde van de waterlijn worden geplaatst.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie en dit oppervlaktewaterlichaam breder is dan 4 meter als:

    • a.

      de onderkant van het werk zich lager bevindt dan 0,50 meter boven normaal waterpeil of zomerpeil;

    • b.

      de funderingspalen van het werk aan de waterzijde van de waterlijn worden geplaatst; of

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn meer overhangt dan: 1. bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0, 50 meter; of 2. bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.

Paragraaf 2.2.16 Terrassen

Artikel 2.147 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van terrassen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.148 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een terras bij een WS 36 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, binnen de werkstrook beschoeiing wordt voldaan aan de artikelen 2.149 en 2.150.

Artikel 2.149 Algemene regel aanleggen en hebben terras
  • 1.

    De afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger wijzigen niet.

  • 2.

    De stabiliteit van het talud wordt niet aangetast.

  • 3.

    De aanwezige beschoeiing wordt niet beschadigd.

Artikel 2.150 Maatwerkvoorschrift

Het terras wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.151 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Paragraaf 2.2.17 Wegmeubilair

Artikel 2.152 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.153 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B, als deze zich aan de landzijde op minder dan 0,5 meter uit de insteek bevindt.

Paragraaf 2.2.18 Uitstroomvoorzieningen

Artikel 2.154 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van uitstroomvoorzieningen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.155 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een WS 33 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158, als de positie van de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud oppervlakkig of verzonken is.

  • 2.

    Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158.

Artikel 2.156 Algemene regels aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen uitstroomvoorziening
  • 1.

    De uitstroomvoorziening wordt op deugdelijke wijze gefundeerd.

  • 2.

    De talud- en oeverbescherming blijft voldoende sterk.

  • 3.

    Beschadigingen of verzakkingen van de uitstroomvoorziening die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

  • 4.

    Drijfvuil wordt verwijderd.

Artikel 2.157 Melding

Het is verboden een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben, wijzigen of te verwijderen zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.158 Maatwerkvoorschrift 

De uitstroomvoorziening wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als deze geen functie meer vervult of als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- en onderhoudsmaatregelen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat. 

Artikel 2.159 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud, uitsteekt.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

Paragraaf 2.2.19 Beschoeiingen

Artikel 2.160 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van een beschoeiing in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.161 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.162,  2.163 en 2.164, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.162, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.

Artikel 2.162 Algemene regels aanleggen, hebben en wijzigen 
  • 1.

    De beschoeiing wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de beschoeiing in de watergang kan komen.

  • 2.

    Er wordt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de beschoeiing gebruikt.

  • 3.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd.

  • 4.

    Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

Artikel 2.163 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.164 Maatwerkvoorschrift 

De beschoeiing wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.

Artikel 2.165 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de beschoeiing aan de waterzijde van de waterlijn staat.

Paragraaf 2.2.20 Oeverbeschermende damwanden

Artikel 2.166 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.167 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een oeverbeschermende damwand bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.1682.170 en 2.171, als de oeverbeschermende damwand op de insteek ligt.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een oeverbeschermende damwand bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan artikel 2.169.

Artikel 2.168 Algemene regels aanleggen of hebben
  • 1.

    De oeverbeschermende damwand wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de oeverbeschermende damwand in de watergang kan komen.

  • 2.

    De oeverbeschermende damwand wordt zo in het achterliggend perceel verankerd dat geen vervorming kan plaatsvinden.

  • 3.

    Aan de landzijde wordt de oeverbeschermende damwand voorzien van een anti-worteldoek.

  • 4.

    Er wordt geheel aangesloten op een eventueel reeds aanwezige damwand, voor zover het vorm en afmetingen betreft.

  • 5.

    Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.

Artikel 2.169 Algemene regel verwijderen

Het oppervlaktewaterlichaam wordt bij verwijdering van de oeverbeschermende damwand teruggebracht op de afmetingen zoals vastgelegd in de legger. 

Artikel 2.170 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.171 Maatwerkvoorschrift 

De oeverbeschermende damwand wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.172 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als dit plaatsvindt aan de waterzijde van de insteek.

Paragraaf 2.2.21 Bouwwerken

Artikel 2.173 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het bouwwerken betreft waarop de paragrafen 2.2.11tot en met 2.2.20. van toepassing zijn.

Artikel 2.174 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen en te verwijderen.

Paragraaf 2.2.22 Kabels en leidingen

Artikel 2.175 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.176 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en  WS 46 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie buiten NVO, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:  

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 kV; en

    • b.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minimaal 1 meter is.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:  

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 kV;

    • b.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • c.

      de afstand van de kabel tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178 als: 

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter; en

    • c.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minimaal 1 meter is;

  • 4.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie en een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:  

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter; 

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • d.

      de afstand van de leiding tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 5.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als: 

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 kV; 

    • b.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • c.

      de afstand van de kabel tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 6.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als: 

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter; 

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • d.

      de afstand van de leiding tot de insteek minimaal 1 meter is.

Artikel 2.177 Algemene regels aanleggen of hebben
  • 1.

    Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen niet op gelijke hoogte kruist, is de afstand tussen de kabels of leidingen minimaal 0,3 meter.

  • 2.

    Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen op gelijke hoogte kruist, wordt tussen de kabels of leidingen een kruisingsput aangelegd.

  • 3.

    Bij een kruising met een duiker wordt de kabel of leiding door een mantelbuis aangelegd die: 

    • a.

      ten minste 1 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker; 

    • b.

      ten minste 0,3 meter afstand heeft tot de duiker; en 

    • c.

      ten minste 0,5 meter gronddek heeft. 

  • 4.

    Na het aanleggen van de kabel of leiding wordt de ontgraving direct aangevuld.

Artikel 2.178 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste  twee weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 2.179 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben bij een WS 45 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie bij NVO of oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      de spanning op de kabel hoger is dan 100 kV; of

    • b.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minder dan 1 meter is.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als: 

    • a.

      de spanning op de kabel hoger is dan 100 kV; 

    • b.

      de afstand van de kabel tot de insteek minder dan 1 meter is; of

    • c.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minder dan 1 meter is. 

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      de druk in de leiding hoger is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter; of

    • c.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minder dan 1 meter is.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever of oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie zonder natuurvriendelijke oever, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als: 

    • a.

      de druk in de leiding groter is dan 10 bar; of

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter.

  • 6.

     

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als

    • a.

      de spanning van de kabel hoger is dan 100 kV; of,

    • b.

      de afstand van de kabel tot de insteek minder dan 1 meter is.

  • 7.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als

    • a.

      de druk in de leiding groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter; of,

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minder dan 1 meter is

Paragraaf 2.2.23 Vaste stoffen en voorwerpen

Artikel 2.180 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen, niet zijnde vistuigen, vaartuigen en vlotten, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.181 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B of oppervlaktewaterlichaam categorie C, als het volume van de vaste stof of het voorwerp groter is dan gemiddeld 20 cm x 20 cm x 20 cm.

Paragraaf 2.2.24 Vistuigen

Artikel 2.182 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en hebben van vistuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.183 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vistuig te plaatsen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

Paragraaf 2.2.25 Vaartuigen en vlotten

Artikel 2.184 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van een vaartuig en vlot in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam. 

Artikel 2.185 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      bij objecten die grenzen aan gronden die behoren tot het:

      • 1.

        publiek domein: het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden; of

      • 2.

        particulier domein: de doorvaarbreedte 5 meter of meer blijft.

  • 3.

    Bij het aanleggen en hebben van een vaartuig of vlot in het Valleikanaal, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      als het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden.

Artikel 2.186 Maatwerkvoorschrift

Het object wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.187 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en gehouden.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als: 

    • a.

      het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      bij objecten die grenzen aan gronden die behoren tot het:

      • 1.

        publiek domein: het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden; of 

      • 2.

        particulier domein: de doorvaarbreedte minder dan 5 meter blijft.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in het Valleikanaal, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden.

Paragraaf 2.2.26 Vis uitzetten en onttrekken 

Artikel 2.188 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitzetten en onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.189 Aanwijzing algemene regel

Bij het uitzetten of onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam categorie A en oppervlaktewaterlichaam categorie B, wordt voldaan aan artikel 2.190.

Artikel 2.190 Algemene regel
  • 1.

    Het uitzetten en onttrekken van vis:

    • a.

      vindt plaats op basis van en binnen de kaders van een door de VBC goedgekeurd visplan;

    • b.

      leidt niet tot een onevenwichtige visstand of populatieopbouw van vissoorten; en

    • c.

      veroorzaakt geen schade aan waterstaatswerken of de leefomgeving.

  • 2.

    Het uitzetten betreft alleen soorten die van nature thuishoren in het betreffende watersysteem. 

  • 3.

    Bij uitzettingen kan een certificaat of bewijs worden overlegd wat aantoont dat alleen gezonde vis wordt uitgezet.

  • 4.

    Het gebruik van actieve of passieve vangtuigen mag vrije vismigratie niet belemmeren. 

  • 5.

    Binnen een afstand van 50 meter tot gemalen, sluizen of vispassages, wordt geen gebruik gemaakt van vistuigen.

Paragraaf 2.2.27 Afvoeren van water

Artikel 2.191 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het afvoeren van water naar een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.192 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water  af te voeren naar een WS 15 Oppervlaktewaterlichaam in gebied met een natuurfunctie via drainage.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 16 Oppervlaktewaterlichaam in gebied zonder een natuurfunctie via drainage, als: 

    • a.

      het lozingspunt van de drainage dieper ligt dan 1 meter onder het maaiveld; of

    • b.

      de drainage lager ligt dan 3 meter onder het maaiveld.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,15 hectare.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,4 hectare.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam door het aanleggen van verhard oppervlak binnen de bebouwde kom, als:

    • a.

      deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,15 hectare; en

    • b.

      dit verhard oppervlak niet uitsluitend bestaat uit groen dak.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van verhard oppervlak van het gemengde riool binnen de bebouwde kom, als:

    • a.

      er meer dan 0,15 hectare verhard oppervlak wordt afgekoppeld; en

    • b.

      het water wordt gebracht in een ander oppervlaktewaterlichaam en een ander peilgebied dan waarop de riooloverstort van het gemengde riool waarvan wordt afgekoppeld loost.

  • 7.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 35 m3 per uur; 

    • b.

      de lozing langer duurt dan zes maanden; of

    • c.

      hierdoor een verbinding ontstaat tussen twee oppervlaktewaterlichamen.

  • 8.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water af te voeren naar een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 70 m3 per uur;

    • b.

      de lozing langer duurt dan zes maanden; of

    • c.

      hierdoor een verbinding ontstaat tussen twee oppervlaktewaterlichamen.

Paragraaf 2.2.28 Onttrekken van water

Artikel 2.193 Toepassingsbereik 

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.194 Aanwijzing algemene regels 

Bij het onttrekken van water aan een WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie wordt voldaan aan artikel 2.195, als: 

  • a.

    er niet meer dan 20 m3 per uur wordt onttrokken; en

  • b.

    het onttrekken niet langer duurt dan zes maanden.

Artikel 2.195 Algemene regel hoogte peil

Het peil in het oppervlaktewaterlichaam waaraan wordt onttrokken, komt niet lager dan het peil dat is vastgelegd in het peilbesluit dan wel het aanwezige waterpeil.

Artikel 2.196 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer dan 20 m3 per uur wordt onttrokken; of

    • b.

      het onttrekken langer duurt dan zes maanden.

Afdeling 2.3 BERGINGSGEBIEDEN

Paragraaf 2.3.1 Algemeen

Artikel 2.197 Doelen bergingsgebied

De regels met betrekking tot bergingsgebieden in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het waarborgen van het waterbergend vermogen van het bergingsgebied.

Artikel 2.198 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een WS 12 Bergingsgebieden.

Artikel 2.199 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:

    • a.

      een afname van de waterbergingscapaciteit van het bergingsgebied; en

    • b.

      een negatieve beïnvloeding van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.200 Informatieplicht ontwikkelingsgebieden

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.

Paragraaf 2.3.2 Ophogen en aanleggen van bouwwerken

Artikel 2.201 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ophogen van gronden en het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een bergingsgebied, voor zover gelegen buiten het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.202 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden op te hogen of bouwwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen buiten het bouwblok zoals dat in het omgevingsplan is vastgelegd.

Hoofdstuk 3 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT GRONDWATER

Afdeling 3.1 GRONDWATERLICHAMEN

Paragraaf 3.1.1 Algemeen

Artikel 3.1 Doelen grondwater

De regels met betrekking tot grondwater in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op: 

  • a.

    de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam gebruik van het water; en 

  • b.

    een grondwaterstand die geen afbreuk doet aan de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen. 

Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten met betrekking tot grondwater. 

Artikel 3.3 Inhoud specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van:

    • a.

      uitputting van de grondwatervoorraad; 

    • b.

      ongewenste toename van kwel;

    • c.

      een grondwaterstandsverandering die inbreuk maakt op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen; 

    • d.

      een wijziging van de grondwaterstromen en verspreiding van aanwezige verontreiniging of van koudebellen en warmtebellen;

    • e.

      doorboring van slecht waterdoorlatende bodemlagen; 

    • f.

      een verslechtering van de grondwaterkwaliteit; 

    • g.

      het opbarsten van een slecht waterdoorlatende bodemlaag; 

    • h.

      verzilting van zoet grondwater; en

    • i.

      nadelige invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is. 

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 3.4 Informatieplicht gebieden in ontwikkeling

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in gebieden in ontwikkeling.

Artikel 3.5 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • i.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

     

Artikel 3.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 3.7 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.8 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.9 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

     

    Tabel 3.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter 

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

     

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Paragraaf 3.1.2 Bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering en grondsanering

Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bouwputbemalingen, sleufbemalingen, proefbronneringen en grondsaneringen.

Artikel 3.11 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:

    • a.

      in totaal meer dan 12000 m3 grondwater in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken; 

    • c.

      de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden; en

    • d.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.17, als:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;

    • d.

      de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden; en

    • e.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:

    • a.

      meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken; 

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;

    • d.

      de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden; en

    • e.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

Artikel 3.12 Algemene regels grondwaterstand
  • 1.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte wordt in het eerste watervoerende pakket niet verder verlaagd dan noodzakelijk.

  • 2.

    Als spanningsbemaling wordt toegepast, wordt de stijghoogte met een peilbuis of meetput bepaald.

Artikel 3.13 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij aanvang van de onttrekking worden de datum en de beginstand van de watermeter genoteerd. 

  • 3.

    Bij vervanging van de watermeter worden de datum en de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.14 Algemene regels watervoerende pakketten
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 3.

    Bij een retourbemaling wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit dit afkomstig is.

Artikel 3.15 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over ontstane schade en over de maatregelen die zijn getroffen of gaan worden getroffen om de schade te beperken.

Artikel 3.16 Vrijstelling meetverplichting 

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.17 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste:

  • a.

    vijf werkdagen voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking korter duurt dan acht weken; en

  • b.

    twee weken voor het begin voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking acht weken of langer duurt.

Artikel 3.18 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering, als:

  • a.

    er meer dan 3000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

  • b.

    de onttrekking langer duurt dan zes maanden; of

  • c.

    daarbij de grondwaterstand tot meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

Paragraaf 3.1.3 Noodvoorziening

Artikel 3.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening.

Artikel 3.20 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.21 tot en met 3.25.

Artikel 3.21 Algemene regel aanleg en beheer noodvoorziening

Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.22 Algemene regel beëindigen grondwateronttrekking

Na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking worden de voorzieningen voor de grondwateronttrekking verwijderd en gedicht, zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.23 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.24 Vrijstelling meetverplichting

De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.25 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.

Paragraaf 3.1.4 Sanering grondwaterverontreiniging

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging.

Artikel 3.27 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.31 en 3.33 als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      in totaal meer dan 12.000 m3 bedraagt; en

    • c.

      niet langer duurt dan 5 jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.33, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 bedraagt; en

    • c.

      niet langer duurt dan 5 jaar.

Artikel 3.28 Algemene regels aanleg en beheer
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen. 

  • 2.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.

Artikel 3.29 Algemene regel beëindiging 

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht.

Artikel 3.30 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst. 

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd. 

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd. 

Artikel 3.31 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.32 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.33 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste:

  • a.

    vijf werkdagen voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking korter duurt dan acht weken; en

  • b.

    twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt als de onttrekking acht weken of langer duurt.

Artikel 3.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor sanering van een grondwaterverontreiniging, als de onttrekking:

  • a.

    meer dan 35 m3 per uur bedraagt; of

  • b.

    langer duurt dan 5 jaar.

Paragraaf 3.1.5 Menselijke consumptie

Artikel 3.35 Toepassingsbereik 

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 3.36 Aanwijzing algemene regels 
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      10 m3 of meer per dag bedraagt.

  • 2.

    .Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor meer dan 50 personen.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37 , 3.383.41 en 3.42, als de onttrekking: 

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor niet meer dan 50 personen.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking: 

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      10 m3 of meer per dag bedraagt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:  

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor meer dan 50 personen.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.41 en 3.42, als de onttrekking:  

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor niet meer dan 50 personen.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.393.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt; en

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt.

  • 8.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.373.383.41 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt; en

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt. 

Artikel 3.37 Algemene regels aanleg en beheer
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen.

  • 2.

    Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.38 Algemene regel beëindiging

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt. 

Artikel 3.39 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.40 Algemene regels kwaliteit van het onttrokken water
  • 1.

    De kwaliteit van het onttrokken ruwe grondwater wordt gemeten volgens de methoden en parameters, bedoeld in tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit, voor de eerste keer bij aanvang van de onttrekking en vervolgens elke zes jaar.

  • 2.

    De gegevens van de eerste meting worden uiterlijk twee maanden na het verstrekken van gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 3.5, aan het bestuur verstrekt.

  • 3.

    De gegevens van alle vervolgmetingen worden uiterlijk twee maanden na meting aan het bestuur verstrekt.

Artikel 3.41 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.42 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.

Artikel 3.43 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen 

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie, als de onttrekking:

  • a.

    meer dan 12.000 m3 per jaar en meer dan 10 m3 per uur bedraagt; of

  • b.

    niet meer dan 12.000 m3 per jaar en meer dan 35 m3 per uur bedraagt. 

Paragraaf 3.1.6 Beregening en bevloeiing

Artikel 3.44 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing.

Artikel 3.45 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een WS 29 Gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszonewordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.483.49 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken. 

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een WS 30 Gebied zonder een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszone wordt voldaan aan artikel 3.463.473.483.49 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit: 

    • a.

      meer dan 10 m3 per uur of bedraagt; 

    • b.

      niet meer dan 100 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.483.49 en 3.50, als de pompcapaciteit: 

    • a.

      meer dan 10 m3 per uur bedraagt; 

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.463.473.48 en 3.50, als de pompcapaciteit:

    • a.

      meer dan 35 m3 per uur bedraagt; 

    • b.

      niet meer dan 100 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

Artikel 3.46 Algemene regel aanleg en beheer

Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking vindt geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaats.

Artikel 3.47 Algemene regel beëindiging

Voorzieningen worden verwijderd of gedicht na definitieve beëindiging van de onttrekking.

Artikel 3.48 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.49 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.50 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden ten minste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt.

Artikel 3.51 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 10 m3 per uur of meer bedraagt.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied zonder natuurfunctie natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 100 m3 per uur of meer bedraagt.

Paragraaf 3.1.7 Overige doeleinden

Artikel 3.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater, anders dan voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering, grondsanering, noodvoorziening, sanering grondwaterverontreiniging, menselijke consumptie, beregening en bevloeiing.

Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.543.553.563.57 en met 3.58, als: 

    • a.

      er meer dan 10 m3 grondwater per uur maar niet meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

      er niet meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.543.553.563.57 en  3.58, als:  

    • a.

      er niet meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

      er niet meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.543.55,  3.56 en 3.58, als: 

    • a.

      er niet meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

      er meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

Artikel 3.54 Algemene regels aanleggen en beheer voorziening
  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.55 Algemene regel beëindiging

Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.56 Algemene regels watermeter
  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.57 Vrijstelling meetverplichting

De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.58 Afwijkende termijn verstrekken gegevens en bescheiden

In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, in de aanhef, worden de gegevens en bescheiden tenminste twee weken voor het begin van de activiteit verstrekt, als de onttrekking niet langer duurt dan acht weken.

Artikel 3.59 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken als:

  • a.

    het onttrekken het permanent drooghouden van ondergrondse bouwwerken als doel heeft;

  • b.

    er meer dan 35 m3 water per uur wordt onttrokken; of

  • c.

    er meer dan 10 m3 water per uur maar niet meer dan 35 m3 per uur wordt onttrokken en per jaar meer dan 12.000 m3 wordt onttrokken.

Hoofdstuk 4 LOZINGSACTIVITEITEN

Afdeling 4.1 Lozingsactiviteiten

Paragraaf 4.1.1 Algemeen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 4.2 Doelen

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; 

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • c.

    het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.

Artikel 4.3 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.4 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 4.2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 4.5 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 4.4 en 4.9 tot en met 4.63.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 4.9 tot en met 4.63.

Artikel 4.6 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en 

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 4.7 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 4.6, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Artikel 4.8 Gegevens en bescheiden op verzoek van het bestuur 
  • 1.

    Op verzoek van het bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 4.9 Informeren over een ongewoon voorval
  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 4.10 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Paragraaf 4.1.2 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Artikel 4.11 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 4.12 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.13 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4.1.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 4.14 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in GWLZ 01 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.1, gemeten in een steekmonster.

     

    Tabel 4.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

    Vluchtige organohalogeen- verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

    Aromatische organohalogeen- verbindingen

    20 μg/l

    Minerale olie

    500 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

     

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in GWLZ 02 Niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 μg/l

    Cadmium

    0,4 μg/l

    Kwik

    0,1 μg/l

    Koper

    1,1 μg/l

    Nikkel

    4,1 μg/l

    Lood

    5,3 μg/l

    Zink

    12 μg/l

    Chroom

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 μg/l

    Tolueen

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

    4 μg/l

    Xyleen

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

    3 μg/l

    Trichlooretheen

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 μg/l

    Vinylchloride

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

    1 μg/l

     
Artikel 4.15 Lozen van grondwater bij ontwatering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 4.16 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 4.17 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.14 en 4.15, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan acht weken.

Paragraaf 4.1.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 4.18 Lozen van afvloeiend hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en 

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 4.19 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur van het waterschap.

Paragraaf 4.1.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 4.20 Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en 

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 4.21 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 4.3.

    Tabel 4.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 4.4.

    Tabel 4.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of 

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 4.22 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1; 

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 4.23 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.20, worden aan het bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Paragraaf 4.1.6 Lozen van koelwater

Artikel 4.24 Koelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.25 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.24, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 4.26 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 4.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; ene. welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 4.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 4.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 4.30 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 4.31 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.26 tot en met 4.28, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 4.27; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 4.28.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Paragraaf 4.1.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 4.32 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair; 

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 4.33 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.34 Lozen bij overslaan van inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of 

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 4.1.9 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 4.35 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.5, gemeten in een steekmonster.

     

    Tabel 4.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 4.36 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 4.37 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 4.38 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.35 en 4.37, worden aan het bestuur gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Paragraaf 4.1.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 4.39 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 4.40 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 4.1.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewater

Artikel 4.41 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.42 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 4.43 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 4.41 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.44 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.45 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.41, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 4.42; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Paragraaf 4.1.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 4.46 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 4.1.13 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 4.47 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 4.48 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.47, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Paragraaf 4.1.14 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 4.49 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 4.50 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 4.51 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 4.52 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 4.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 4.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 4.53 Lozen bij ontijzeren grondwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 4.54 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en 

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 4.55 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 4.49 tot en met 4.53, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 4.56 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Paragraaf 4.1.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 4.57 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 4.58 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 4.59 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.57, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 4.60 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 4.61 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 4.60, worden aan het bestuur de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bestuur.

Paragraaf 4.1.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 4.62 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

 

Paragraaf 4.1.19 Asverstrooing

Artikel 4.63 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Paragraaf 4.1.20 Andere lozingen

Artikel 4.64 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de paragrafen 4.1.3 tot en met 4.1.19;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 4.65 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als op een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod op grond van deze verordening geldt om zonder omgevingsvergunning voor die activiteit te verrichten, gelden voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit als maatwerkvoorschrift, voor zover het waterschap over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van deze verordening.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze verordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Deze onherroepelijke omgevingsvergunning geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 4.

    Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding te verrichten van toepassing is.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; 

    • 3.

      de last is opgeheven.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Bijlage I Overzicht Informatieobjecten

ALG 01 Beheergebied

/join/id/regdata/ws0662/2023/6a3afaa2d9124f9d937488622c340389/nld@2024‑05‑21;08470792

ALG 02 Gebieden in ontwikkeling

/join/id/regdata/ws0662/2023/ac20d07216a34561a57499df72e30f76/nld@2024‑05‑21;08470792

GWLZ 01 Aangewezen oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0662/2023/f624d5c1065a43bcba511da703227679/nld@2024‑05‑21;08470792

GWLZ 02 Niet aangewezen oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0662/2023/60f314a68f3b499d864e5cd0fa24efc5/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 01 Beperkingengebied met betrekking tot een waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/d6cb8f9d6bff437a839323e1974c7bb4/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 02 Beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/bb01de09ca854d71bdd825e1b96f4f78/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 03 Beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/bf8e5f498a9e49f68412b8200d84dd54/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 04 Kernzone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/b76b34a1b04c4f0db17347490395f34e/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 05 Kernzone van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/45968e386cf74f44afad519af08f80da/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 07 Beschermingszone A van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/8e81b3328fa54e2ca41841bcea6e8c8d/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 09 Beschermingszone B van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/1d63483778d547dea924b28e2617eaf1/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 10 Beschermingszone A en B van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/9a88763a93d544f6aed97b84e22f2f7a/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 11 Beschermingszone A en B van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/0a717b5dc977469eb0f82bf2ed38bddb/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 12 Kernzone en beschermingszone A van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/724e2e32b2784e198c660ae98ef4a316/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 13 Kernzone en beschermingszone A van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/2be307d058d54ef5ae7cd69c1f89c9ea/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 14 Beschermingszone B binnen reserveringszone van een verholen waterkering1

/join/id/regdata/ws0662/2023/5c83e013dc6d4d3d9b36fdcdbf2ea9b5/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 15 Beschermingszone B binnen reserveringszone van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/5cbb94140bd44caba6846fc6775bffd7/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 16 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/f45ec9f2ca76481e874c3d36992bc54b/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 17 Beschermingszone B buiten reserveringszone van een niet verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/a513c774581548e4b68d4d85a2b99871/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 18 Beschermingszone A en B binnen de reserveringszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/da85b94fd01b44ed8057e8bd5661638d/nld@2024‑05‑21;08470792

WK 20 Beschermingszone A en B buiten de reserveringszone van een verholen waterkering

/join/id/regdata/ws0662/2023/605053f5eea947bbb5edffc88b55b119/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 01 Beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0662/2023/e898accb3c4c4df4a3349c513760fbc3/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 02 Oppervlaktewaterlichaam categorie A

/join/id/regdata/ws0662/2023/cb69706b14f14b238981ad014ae88cac/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 03 Oppervlaktewaterlichaam categorie B

/join/id/regdata/ws0662/2023/67490e783e604980bce9db1aeb76927f/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 04 Oppervlaktewaterlichaam categorie C

/join/id/regdata/ws0662/2023/f62b65601c3341258bb02066b700944c/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 10 Oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten een poldergebied

/join/id/regdata/ws0662/2023/fcf397494e1f4187b4af9e924f691d3a/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 11 Oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied

/join/id/regdata/ws0662/2023/f13a08a0c2744f34b392c087f86197d6/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 12 Bergingsgebieden

/join/id/regdata/ws0662/2023/7d05025bc24f46a1b9a285185ecc4d3c/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 13 Oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/38300ea2e88b459d8d99e99921970d04/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 14 Oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/3375e220b88f49f0841a00d1a055da01/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 15 Oppervlaktewaterlichaam in gebied met een natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/9e75e6873bde4aa8b442ca1ea44590e6/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 16 Oppervlaktewaterlichaam in gebied zonder een natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/3bbadf6440e142ad9dad8a94f9392572/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 18 Oppervlaktewaterlichaam buiten vaarwater categorie I

/join/id/regdata/ws0662/2023/02194b21968b4374a315c39c3e9f6348/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 19 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/8367081e1ffc47168460186b17611282/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 20 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/065cbe75f8894e8e8a42428d32c8d463/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 21 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/3f8ef781dd7345c885f2fc4c51768a1c/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 22 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/b2ea54177879481c8bc78cfcc515c74d/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 27 Oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/7d4b511d9be648fda623353c33beb3d4/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 28 Oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie

/join/id/regdata/ws0662/2023/239c9e87d5be49ea873de476154ad4d0/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 29 Gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszone

/join/id/regdata/ws0662/2023/eba793a2a16a42c78f2fc7758e9c9e21/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 30 Gebied zonder een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszone

/join/id/regdata/ws0662/2023/a3599eed4c2249f8bbe8fbf0b62652fa/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 32 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/b0e01f92ee2c44d994bcd5b931ee8a32/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 33 Oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/6c79513e5da64027949e7bc13bcf384d/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 34 Oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/dfd2fd6a55164b859c825f2c72a035df/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 35 Oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie

/join/id/regdata/ws0662/2023/bf654bd8cd9a4c3587948edacd539f99/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 36 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, binnen de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/ea97b593b05641429a064eb191157f24/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 37 Oppervlaktewaterlichaam A, zonder natuurfunctie of KRW-functie, buiten de werkstrook beschoeiing

/join/id/regdata/ws0662/2023/0830e94fdcbf4e6ca89b942bdc05e4c8/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 38 Oppervlaktewaterlichaam A binnen onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/ac8703ce8f69439ebbadcefd3e1b8a88/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 39 Oppervlaktewaterlichaam A binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/192ffacc0c6941df87bb6fc6c1a9c906/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 40 Oppervlaktewaterlichaam A buiten natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/a9c123e334c6450ca722e83f17752531/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 41 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en buiten natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/fba0e99a51754905ab193c62736b0980/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 43 Oppervlaktewaterlichaam A buiten onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/44204ba212ee48f5b2f1f1e9d048e19d/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 44 Oppervlaktewaterlichaam A zonder natuurfunctie of KRW-functie en binnen natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook

/join/id/regdata/ws0662/2023/bbbf22da4aca444696a2e24328723b7a/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 45 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie bij NVO

/join/id/regdata/ws0662/2023/0bcd09ab28614fbe92f087c1aa2c9490/nld@2024‑05‑21;08470792

WS 46 Oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie buiten NVO

/join/id/regdata/ws0662/2023/6fbf123bf7314f1a85283772024c4b3f/nld@2024‑05‑21;08470792

Bijlage II Begripsbepalingen

Afrastering of erfafscheiding

afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van een naastgelegen erf of perceel;

Bebouwde kom

de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

Bemesten

verspreiden van meststoffen;

Beplanting

bomen, heesters, struiken en lage beplanting;

Bergingsgebied

een voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

Beschoeiing

constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

Bestaande profiel

breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart;

Bestuur

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe;

Bouwputbemaling

het onttrekken van grondwater met als doel het in den droge kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;

Brug

een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere