Waterschapsverordening Hunze en Aa's

Geldend van 18-04-2024 t/m 17-07-2024

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op afdeling 1.2 en de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Bijlage II bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

Afdeling 1.2 Algemene bepalingen omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten

Artikel 1.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw- oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw- oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op: 

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw- oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 1.3 Begrenzing beheergebied

De geometrische begrenzing van het beheergebied van het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject 'beheergebied' in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 1.4 Begrenzing waterstaatswerken

  • 1.

    De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied waterstaatswerk en de onderdelen daarvan zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage I bij deze verordening:

    • a.

       beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

       beperkingengebied waterkering;

    • c.

       bergingsgebieden; en

    • d.

       kunstwerken.

  • 2.

    Onder beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam vallen in ieder geval:

    • a.

       kernzone oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

       beschermingszone oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

       onderhoudspaden.

  • 3.

    Onder beperkingengebied waterkering vallen in ieder geval:

    • a.

       kernzone waterkering;

    • b.

       beschermingszone waterkering;

    • c.

       bebouwingszone waterkering;

    • d.

       profiel van vrije ruimte; en

    • e.

       onderhoudspaden.

Artikel 1.5 Begrenzing oppervlaktewaterlichaam

De geometrische begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de onderdelen daarvan zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage I bij deze verordening:

  • a.

     hoofdwatergangen;

  • b.

     schouwsloten;

  • c.

     overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 1.6 Aanvullende regels over begrenzing van beperkingengebieden

  • 1.

    Voor waterstaatswerken die op grond van een projectbesluit of omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

  • 2.

    Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone, de bebouwingszone en het profiel van vrije ruimte, opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Afdeling 1.4 Normadressaat

Artikel 1.7 Normadressaat

  • 1.

    Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en door de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht, tenzij anders is bepaald. Deze dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, wordt aan deze verordening ook voldaan door de beperkt zakelijk gerechtigde of de gebruiker.

  • 3.

    De personen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de in deze verordening opgelegde verplichtingen.

Afdeling 1.5 Specifieke zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.8 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Degene die een werk plaatst:

    • a.

       onderhoudt het werk goed; en

    • b.

       gebruikt deugdelijke materialen.

Artikel 1.9 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    In aanvulling op of in afwijking van de algemene regels in hoofdstuk 2, hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze verordening, kunnen in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit artikel 1.3 van de wet, maatwerkvoorschriften worden gesteld.

  • 2.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

Afdeling 1.6 Melding en informatieverplichting algemeen

Artikel 1.10 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting

  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

    • d.

      de dagtekening.

  • 2.

    Op verzoek van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 3.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht redelijkerwijs over die gegevens kan beschikken.

Afdeling 1.7 Uitzondering projectbesluit, beheer en onderhoud

Artikel 1.11 Uitzondering projectbesluit, beheer en onderhoud

  • 1.

    De hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening zijn niet van toepassing op:a. projecten waarvoor door het dagelijks bestuur een projectbesluit, als bedoeld in artikel 5.44 van de wet, is vastgesteld;b. activiteiten die plaatsvinden door of in opdracht van het waterschap voor beheer of onderhoud.

  • 2.

    Het eerste lid onder b is niet van toepassing op het aanleggen of wijzigen van waterstaatswerken.

Afdeling 1.8 Uitzondering bijzondere omstandigheden

Artikel 1.12 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de Wet zijn:

  • a.

     waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

     overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

     het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

     verslechtering van de waterkwaliteit en dreigende verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.13 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de Wet bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

       water af te voeren naar of aan te voeren uit een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

       water te brengen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

       grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit wordt onverwijld ingetrokken als de bijzondere omstandigheid zich niet langer voordoet.

Afdeling 1.9 Ongewoon voorval

Artikel 1.14 Ongewoon voorval

  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en de eigenschappen; en

    • c.

      informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen.

Hoofdstuk 2 Activiteiten bij waterstaatswerken

Afdeling 2.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Artikel 2.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat; 

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 2.1 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in kubieke meters.

Artikel 2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt; 

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Afdeling 2.2 Steigers

Artikel 2.4 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van steigers in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.5 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger aan te leggen, te behouden of te verwijderen:

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger aan te leggen, te behouden of te verwijderen als:

    • a.

       de steiger langer dan 5 m is; of

    • b.

       de steiger wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een oppervlaktewaterlichaam met een breedte van minder dan 5 m, gemeten op de waterlijn bij winterpeil. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger aan te leggen in het beperkingengebied toekomstige ontwikkelingen.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger aan te leggen als:a. het oppervlaktewaterlichaam tussen de 5 en 10 m breed is, gemeten op de waterlijn bij winterpeil, en de steiger breder is dan 1/10 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam, gemeten vanaf de grens van die waterlijn en het talud; ofb. het oppervlaktewaterlichaam breder is dan 10 m, gemeten op de waterlijn bij winterpeil, en de steiger breder is dan 1.50 m, gemeten vanaf de grens van die waterlijn en het talud.

Artikel 2.6 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen buiten een primaire waterkering en buiten een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 2.7 tot en met 2.10, als de steiger:

  • a.

     wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een oppervlaktewaterlichaam met een breedte van 5 m of meer, gemeten op de waterlijn bij winterpeil, en de steiger een lengte heeft van 5 m of minder; of

  • b.

    wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een oppervlaktewaterlichaam met een breedte tussen de 5 en 10 m, gemeten op de waterlijn bij winterpeil, en de steiger een maximale breedte heeft van 1/10 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam, gemeten vanaf de grens van die waterlijn en het talud; of

  • c.

    wordt aangelegd, behouden en verwijderd in een oppervlaktewaterlichaam breder dan 10 m, gemeten op de waterlijn bij winterpeil, en de steiger een maximale breedte heeft van 1.50 m, gemeten vanaf de grens van die waterlijn en het talud.

Artikel 2.7 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste 10 werkdagen en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.8 Algemene regel aanleg en constructie

  • 1.

    De steiger bestaat uit niet uitlogend materiaal.

  • 2.

    De afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam worden niet gewijzigd.

  • 3.

    Een steiger ligt ten minste 10 m vanaf een naastgelegen werk.

  • 4.

    Schade aan een steiger, ontstaan door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap, wordt hersteld door degene die de activiteit verricht of zijn rechtsopvolger.

  • 5.

    Talud en beschoeiing worden niet beschadigd.

Artikel 2.9 Algemene regel berging en doorstroming

  • 1.

    De steiger veroorzaakt geen belemmering voor de waterdoorvoer.

  • 2.

    Beschadiging of verzakking van de steiger, die nadelige gevolgen kan hebben voor de waterdoorvoer, wordt voorkomen.

Artikel 2.10 Algemene regel verwijdering

Bij het verwijderen van een steiger, wordt het oppervlaktewaterlichaam teruggebracht op de afmetingen volgens het oorspronkelijke profiel.

Artikel 2.11 Maatwerkvoorschriften

Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald dat de steiger wordt gewijzigd of verwijderd, als:

  • a.

     dat noodzakelijk is voor het beheer of onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam; of

  • b.

     dat anderszins in het belang is van de zorg voor het watersysteem.

Afdeling 2.3 Vlonders

Artikel 2.12 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van vlonders in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.13 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.14 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een vlonder in of langs het beperkingengebied schouwsloot, wordt voldaan aan de artikelen 2.15 tot en met 2.17.

Artikel 2.15 Algemene regel aanleg en constructie

  • 1.

    Een vlonder bestaat uit niet uitlogend materiaal.

  • 2.

    Er worden geen palen geplaatst in het natte profiel van de schouwsloot.

  • 3.

    Talud en beschoeiing worden niet beschadigd.

  • 4.

    De ruimte onder de vlonder wordt bereikbaar gehouden.

  • 5.

    Een vlonder wordt op ten minste 1 m van een kadastrale perceelgrens gelegd of behouden. 

Artikel 2.16 Algemene regel berging en doorstroming

  • 1.

    De bergingsfunctie en de doorstroomfunctie van de schouwsloot worden niet verminderd.

  • 2.

    Beschadiging of verzakking van de vlonder, die nadelige gevolgen kan hebben voor de waterdoorvoer, wordt voorkomen.

Artikel 2.17 Algemene regel verwijdering

Bij het verwijderen van een vlonder, wordt de schouwsloot teruggebracht op de afmetingen volgens het oorspronkelijke profiel.

Afdeling 2.4 Beschoeiing

Artikel 2.18 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van beschoeiing in het beperkingengebied hoofdwatergang en het beperkingengebied schouwsloot.

Artikel 2.19 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.20 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een beschoeiing in het beperkingengebied schouwsloot wordt voldaan aan de artikelen 2.21 tot en met 2.23.

Artikel 2.21 Algemene regel aanleg en constructie

  • 1.

    Een beschoeiing wordt aangelegd met niet uitlogend materiaal.

  • 2.

    Als er al een beschoeiing aanwezig is, wordt de nieuwe beschoeiing in vorm en maat daarop aangesloten.

  • 3.

    De bovenzijde van de beschoeiing wordt niet hoger gemaakt dan 0,20 m ten opzichte van het zomerpeil van de schouwsloot.

  • 4.

    Een beschoeiing wordt stevig verankerd, vervormt niet en helt niet voorover.

  • 5.

    Een beschoeiing wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal in de schouwsloot terecht kan komen.

  • 6.

    De ruimte achter een beschoeiing wordt aangevuld met grond.

  • 7.

    Een duiker die op een beschoeiing is aangesloten, wordt verlengd tot buiten de beschoeiing met een duiker die een inwendige diameter heeft gelijk aan de bestaande duiker.

Artikel 2.22 Algemene regel berging en doorstroming

De bergingsfunctie en de doorstroomfunctie van de schouwsloot worden niet verminderd.

Artikel 2.23 Algemene regel verwijdering

Bij het verwijderen van beschoeiing, wordt de schouwsloot teruggebracht op de afmetingen volgens het oorspronkelijke profiel.

Afdeling 2.5 Damwanden

Artikel 2.24 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van damwanden in het beperkingengebied hoofdwatergang en het beperkingengebied schouwsloot.

Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een damwand in het beperkingengebied schouwsloot wordt voldaan aan de artikelen 2.27 tot en met 2.29.

Artikel 2.27 Algemene regel aanleg en constructie

  • 1.

    Een damwand wordt aangelegd met niet uitlogend materiaal.

  • 2.

    Als er al een damwand aanwezig is, wordt de nieuwe damwand in vorm en maat daarop aangesloten.

  • 3.

    Een damwand wordt halverwege het talud geplaatst tussen het maaiveld en het zomerpeil van de schouwsloot.

  • 4.

    De bovenzijde van een damwand wordt tot maaiveldhoogte aangebracht.

  • 5.

    Een damwand wordt stevig verankerd, vervormt niet en helt niet voorover.

  • 6.

    Een damwand wordt gronddicht afgewerkt zodat geen grond in de schouwsloot terecht kan komen.

  • 7.

    De ruimte achter een damwand wordt aangevuld met grond.

  • 8.

    Een duiker die op een damwand is aangesloten, wordt verlengd tot buiten de beschoeiing met een duiker die een inwendige diameter heeft gelijk aan de bestaande duiker.

Artikel 2.28 Algemene regel berging en doorstroming

De bergingsfunctie en de doorstroomfunctie van een schouwsloot worden niet verminderd.

Artikel 2.29 Algemene regel verwijdering

Bij het verwijderen van een damwand wordt een schouwsloot teruggebracht op de afmetingen volgens het oorspronkelijke profiel.

Afdeling 2.6 Drainagemiddelen

Artikel 2.30 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van drainagemiddelen in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.31 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning drainagemiddelen aan te leggen, te behouden of te verwijderen in:

Artikel 2.32 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een drainagemiddel, wordt voldaan aan artikel 2.33, als het drainagemiddel wordt aangelegd, behouden of verwijderd in:

Artikel 2.33 Algemene regel drainage en beschermen talud en bodem

  • 1.

    Een onderhoudspad en een oppervlaktewaterlichaam worden niet beschadigd.

  • 2.

    Een drainagemiddel steekt niet uit buiten het talud en wordt afgevlakt met het talud.

  • 3.

    Uitspoeling en beschadiging aan talud en bodem worden voorkomen.

  • 4.

    Onderhoudswerkzaamheden worden niet belemmerd.

  • 5.

    Schade aan een drainagemiddel, die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan, wordt hersteld door degene die de activiteit verricht of zijn rechtsopvolger.

Afdeling 2.7 Oppervlaktewater onttrekken en aanleg onttrekkingsvoorzieningen

Artikel 2.34 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanvoeren of onttrekken van oppervlaktewater en het aanleggen van bijbehorende onttrekkingsvoorzieningen in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.35 Specifieke zorgplicht beregening

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt voor het onttrekken van oppervlaktewater voor beregening in ieder geval in dat:

  • a.

     schade aan een talud of waterbodem wordt voorkomen; en

  • b.

     een doelmatige voorziening wordt aangebracht aan beide zijden van een zuigleiding op een onderhoudspad, zodat onbelemmerd van het onderhoudspad gebruik gemaakt kan worden.

Artikel 2.36 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning meer dan 20 m3 oppervlaktewater per uur aan te voeren uit of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen anders dan voor beregening.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning meer dan 20 m3 oppervlaktewater per uur aan te voeren uit of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen binnen beperkingengebied drinkwaterbron Drentsche Aa.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een onttrekkingsvoorziening voor het onttrekken van oppervlaktewater aan te leggen, te behouden of te verwijderen binnen beperkingengebied drinkwaterbron Drentsche Aa.

  • 4.

    Het  is verboden zonder omgevingsvergunning een permanente onttrekkingsvoorziening voor het onttrekken van oppervlaktewater aan te leggen in het beperkingengebied toekomstige ontwikkelingen.

Artikel 2.37 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van meer dan 20 m3 oppervlaktewater per uur voor beregening of het aanleggen, behouden of verwijderen van een onttrekkingsvoorziening daarvoor wordt voldaan aan artikel 2.38 en 2.39 als oppervlaktewater wordt onttrokken buiten beperkingengebied drinkwaterbron Drentsche Aa.

Artikel 2.38 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste 48 uur voor het begin daarvan te melden via een e-mailbericht naar beregening@hunzeenaas.nl.

Artikel 2.39 Algemene regel

  • 1.

    Drijfvuil, zandafzettingen en slibafzettingen worden verwijderd.

  • 2.

    Een onttrekkingsvoorziening wordt op minimaal 5 m uit een insteek van een oppervlaktewaterlichaam opgesteld.

  • 3.

    Een zuigleiding wordt van het onderhoudspad verwijderd, zodra het beregenen niet meer plaatsvindt.

Afdeling 2.8 Lozen verhard oppervlak en bijbehorende voorzieningen 

Artikel 2.40 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van verhard oppervlak in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 2.41 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhard oppervlak aan te brengen dat neerslag versneld tot afvoer brengt op een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied toekomstige ontwikkelingen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhard oppervlak aan te brengen dat neerslag versneld tot afvoer brengt op een oppervlaktewaterlichaam, in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen als er geen voorziening met waterbergend vermogen wordt aangelegd die in verbinding wordt gebracht met het watersysteem, en als:a. in de bebouwde kom, binnen uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden meer dan 150 m2 verhard oppervlak wordt aangebracht; ofb. in overig  gebied meer dan 1.500 m2 verhard oppervlak wordt aangebracht.

Artikel 2.42 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanbrengen van verhard oppervlak dat neerslag versneld tot afvoer brengt op een oppervlaktewaterlichaam, in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen wordt voldaan aan de artikelen 2.43 tot en met 2.45 als een voorziening met bergend vermogen wordt aangelegd en in verbinding wordt gebracht met het watersysteem en als:

    • a.

       in de bebouwde kom, binnen uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden meer dan 150 m2 verhard oppervlak wordt aangebracht; of

    • b.

       in overig gebied meer dan 1.500 m2 verhard oppervlak wordt aangebracht.

  • 2.

    Bij het aanbrengen, houden of verwijderen van verhard oppervlak in het beperkingengebied hoofdwatergang wordt voldaan aan artikel 2.46.

Artikel 2.43 Meldingsplicht

Het is verboden om de activiteit te verrichten, zonder dit ten minste 10 werkdagen en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.44 Algemene regel aanleg en constructie

  • 1.

    Een lozingsconstructie wordt aangelegd met niet uitlogend materiaal.

  • 2.

    Een lozingsconstructie wordt op deugdelijke wijze gefundeerd.

  • 3.

    Het oppervlaktewaterlichaam en het onderhoudspad blijven vrij bereikbaar en vrij van obstakels.

  • 4.

    Beschadigingen en verzakkingen van de lozingsvoorziening, die nadelige gevolgen voor de waterdoorvoer kunnen hebben, worden voorkomen.

  • 5.

    Schade aan een verbinding met het watersysteem, die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan, wordt hersteld door degene die de activiteit verricht of zijn rechtsopvolger.

  • 6.

    Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op het aanbrengen van een lozingsvoorziening in een schouwsloot.

Artikel 2.45 Algemene regel berging en doorstroming

  • 1.

    Er wordt voldaan aan de waterbergingsopgave in het watertoetsadvies die door het waterschap is berekend en is opgenomen in het omgevingsplan of projectbesluit van de gemeente.

  • 2.

    Als geen waterbergingsopgave is berekend in een watertoetsadvies, dan wordt per m2 toename van verhard oppervlak een voorziening met bergend vermogen aangebracht van 80 l.

  • 3.

    De afvoer van de voorziening met bergend vermogen op het watersysteem wordt tot maximaal 1,2 l/s/ha vertraagd.

  • 4.

    Drijfvuil wordt verwijderd.

Artikel 2.46 Algemene regel verharding langs hoofdwatergangen

  • 1.

    Een verharding wordt op maaiveld aangelegd op ten minste 4 m uit de insteek van een hoofdwatergang.

  • 2.

    Een verharding langs een hoofdwatergang watert af aan landszijde.

Afdeling 2.9 Kabels en leidingen

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.48 Specifieke zorgplicht kabels en leidingen

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt voor het aanleggen, behouden en verwijderen van kabels en leidingen in ieder geval in dat:

  • a.

     tijdens het aanleggen of verwijderen van een kabel of leiding de stabiliteit van een talud of van een onderhoudspad niet negatief beïnvloed wordt;

  • b.

     de afmetingen van de sleuf en werkputten zo klein mogelijk worden gehouden;

  • c.

     na het aanleggen een ontgraving direct wordt aangevuld en verdicht, zodat er geen verzakkingen optreden;

  • d.

     de aanvoer en afvoer van water niet belemmerd wordt;

  • e.

     het onderhoudspad onbelemmerde doorgang houdt voor onderhoudsmaterieel; en

  • f.

     een te kruisen oppervlaktewaterlichaam niet wordt afgedamd, tenzij het bestuur dat bij maatwerkvoorschrift heeft toegestaan.

Artikel 2.49 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen, te behouden of te verwijderen in het beperkingengebied waterkering.

  • 2.

    Wanneer in het beperkingengebied waterkering het achterliggende maaiveld gelijk of bijna gelijk is aan de hoogte van de waterkering, kan het bestuur bepalen dat bij het aanleggen, behouden of verwijderen van de kabel of leiding een melding voldoende is.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen in het beperkingengebied toekomstige ontwikkelingen.

Artikel 2.50 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.51 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste tien werkdagen en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.52 Algemene regel diepteligging en afstanden

  • 1.

    Een kabel of leiding boven of onder een duiker wordt:

    • a.

       minimaal 0,5 m boven een duiker in een openbare weg gelegd; of

    • b.

       minimaal 1 m onder alle andere duikers, behalve duikers in dammen van watergangen parallel langs openbare wegen.

  • 2.

    De vereiste diepteligging van een kabel of leiding onder de waterbodem en de vereiste afstand tot een talud is:

    • a.

       bij een waterlijn kleiner dan 3 m, minimaal 1,5 m;

    • b.

       bij een waterlijn tussen 3 m en 10 m, minimaal 2 m;

    • c.

       bij een waterlijn breder dan 10 m, minimaal 2,5 m.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is de diepteligging van een kabel of leiding onder de waterbodem en de vereiste afstand tot een talud in een vaarweg minimaal 3 m. 

  • 4.

    Een kabel of leiding wordt minimaal 0,8 m onder een onderhoudspad of een beschermingszone van een hoofdwatergang gelegd.

  • 5.

    Een kruisende kabel of leiding wordt op minimaal 10 m van een brug of remmingswerk aangelegd.

  • 6.

    Een langsliggende kabel of leiding in een wegberm van een openbare weg wordt:

    • a.

       zo dicht mogelijk tegen de wegverharding aangelegd en minimaal 1,5 m vanaf de insteek aangelegd; of

    • b.

       minimaal 3,5 m vanaf de insteek aangelegd.

Artikel 2.53 Algemene regel aangelegde kabel of leiding

  • 1.

    Als een kabel of leiding is aangelegd, wordt een afsluiter, een kathodisch beschermpaaltje of een ander obstakel buiten de beschermingszone geplaatst.

  • 2.

    Een kabel of leiding voldoet aan de geldende Standaard RAW bepalingen en aan de geldende NEN normen 3650 deel 1 tot en met deel 5, NEN 3651 en NPR 3659.

Artikel 2.54 Algemene regel onstane schade

  • 1.

    Bij een breuk of lekkage worden maatregelen genomen om verdergaande lekkage te voorkomen.

  • 2.

    Gevolgen van een openbarsting worden direct en volledig hersteld.

  • 3.

    Als door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap schade aan de kabel of leiding is ontstaan, wordt de schade door degene die de kabel of leiding heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger hersteld.

Artikel 2.55 Algemene regel kabel of leiding verwijderen

Als een kabel of leiding buiten gebruik wordt gesteld, wordt de kabel of leiding verwijderd en wordt het waterstaatswerk teruggebracht op afmetingen volgens het oorspronkelijk profiel.

Artikel 2.56 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald een kabel of leiding te wijzigen of te verwijderen als:

    • a.

       dat noodzakelijk is voor het beheer of onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam; of

    • b.

       dat anderszins in het belang is van de zorg voor het watersysteem.

  • 2.

    Het wijzigen of verwijderen gebeurt op eigen kosten van de eigenaar van de kabel of leiding, tenzij dat niet billijk is. 

Afdeling 2.10 Dammen met duiker

Artikel 2.57 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van een dam met duiker in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.58 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in het beperkingengebied toekomstige ontwikkelingen.

Artikel 2.59 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.60 Meldingsplicht

Het is verboden een dam met duiker aan te leggen of te verwijderen in het  zonder dit ten minste tien werkdagen en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.61 Algemene regel aanleg en constructie

  • 1.

    Een dam met duiker wordt alleen aangelegd als dit noodzakelijk is vanwege het gebruik en de toegang tot het naastgelegen perceel.

  • 2.

    In stedelijk gebied wordt niet meer dan één dam met duiker per kadastraal perceel aangelegd.

  • 3.

    Een onderhoudspad wordt alleen gebruikt door deze loodrecht te kruisen.

  • 4.

    Een dam met duiker wordt aangelegd van doelmatig materiaal, kwaliteit en klasse.

  • 5.

    Een duiker wordt zonder knikpunten of bochten en met de as in het midden van een oppervlaktewaterlichaam geplaatst.

  • 6.

    Verbindingen tussen duikerelementen worden voorzien van een waterdichte afdichting.

  • 7.

    Een dam met duiker wordt op minimaal 10 m van een ander werk aangelegd.

  • 8.

    Een duiker wordt aangelegd op de vaste waterbodem.

  • 9.

    In stedelijk gebied heeft een dam met duiker een maximale buislengte van 6 m.

  • 10.

    Buiten stedelijk gebied heeft een dam met duiker:

    • a.

       een maximale buislengte van 26 m; en

    • b.

       een bovenbreedte van niet meer dan tweederde van de perceelsbreedte.

  • 11.

    Een talud van een dam met duiker wordt strak opgezet met:

    • a.

      zoden vanuit de vaste waterbodem tot aan de bovenkant van een duiker en daarboven tot aan het maaiveld met schone grond; en

    • b.

      een helling van 1:1,5.

  • 12.

    Een dam wordt aangevuld met droge grond of zand.

  • 13.

    Een duiker wordt verlengd met een duiker met dezelfde diameter, materiaal, type en model.

  • 14.

    De waterbodem aan weerszijden van de dam met duiker wordt over een afstand van 5 m ontdaan van slib en bagger.

  • 15.

    Een duiker die uitkomt in een hoofdwatergang wordt gelijk met het talud afgeschuind.

  • 16.

    De uiteinden van een duiker worden beschermd tegen beschadiging als gevolg van mechanisch onderhoud.

  • 17.

    Er wordt zo snel mogelijk gezorgd voor een gesloten groene grasmat op een talud van een dam met duiker.

Artikel 2.62 Algemene regel wateraanvoer en waterafvoer

  • 1.

    Een duiker in een schouwsloot wordt aangelegd met een minimale breedte van 0,3 m. Als een duiker een grotere breedte nodig heeft dan 0,3 m ter voorkoming van wateroverlast of een tekort aan water dan wordt dat met een maatwerkvoorschrift bepaald.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift wordt bepaald met welke diameter een diepteligging een duiker in een hoofdwatergang wordt aangelegd.

  • 3.

    Als bij de aanleg van een duiker een oppervlaktewaterlichaam tijdelijk wordt afgedamd, worden pompen van voldoende capaciteit ingezet om de wateraanvoer en waterafvoer te garanderen.

  • 4.

    Een dam met duiker veroorzaakt geen wateroverlast of watertekort.

Artikel 2.63 Algemene regel onderhoud

  • 1.

    Een dam met duiker met inbegrip van het doorstroomprofiel wordt onderhouden door degene die de activiteit verricht of zijn rechtsopvolger, behalve het doorstroomprofiel van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam dat bij het waterschap in eigendom, beheer en onderhoud is

  • 2.

    Schade aan een dam met duiker die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan, wordt hersteld door degene die de activiteit verricht of zijn rechtsopvolger.

Artikel 2.64 Algemene regel vervangen, verwijderen en wijzigen

  • 1.

    Een dam met duiker wordt bij gehele of gedeeltelijke vervanging aangelegd op dezelfde plaats en met dezelfde diameter, materiaal, type en model, waarbij de te vervangen onderdelen volledig worden verwijderd.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt het oppervlaktewaterlichaam teruggebracht op de afmetingen volgens het oorspronkelijk profiel.

Artikel 2.65 Maatwerkvoorschrift

  • 1.

    Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald een dam met duiker te wijzigen of verwijderen als:

    • a.

       dat noodzakelijk is voor het beheer of onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam; of

    • b.

       dat anderszins in het belang is van de zorg voor het watersysteem.

  • 2.

    Het wijzigen of verwijderen gebeurt op eigen kosten van de eigenaar van de dam met duiker, tenzij dat niet billijk is. 

Afdeling 2.11 Dempen

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het dempen van een oppervlaktewaterlichaam in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 2.67 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

Artikel 2.68 Aanwijzing algemene regels

Bij het dempen van een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.69 tot en met 2.71 als het gaat om dempingen binnen het beperkingengebied dempingen.

Artikel 2.69 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste tien werkdagen en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.70 Algemene regel compensatie

  • 1.

    In een bebouwd gebied wordt het dempen vooraf volledig gecompenseerd in hetzelfde gebied door:

    • a.

      vooraf een nieuw oppervlaktewaterlichaam te graven; of

    • b.

      vooraf een bestaand oppervlaktewaterlichaam te verbreden. 

  • 2.

    In een gebied waar de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) minder dan 1 m  is ten opzichte van het maaiveld wordt het dempen volledig gecompenseerd in hetzelfde gebied door:

    • a.

       vooraf een nieuw oppervlaktewaterlichaam te graven; of

    • b.

       vooraf een bestaand oppervlaktewaterlichaam te verbreden.

  • 3.

    In een gebied waar de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) 1 m of meer is beneden het maaiveld wordt het dempen van een schouwsloot breder dan 2 m of een overig oppervlaktewaterlichaam breder dan 2 m, gemeten op de oorspronkelijke waterlijn bij winterpeil, gecompenseerd door:

    • a.

       vooraf een nieuw oppervlaktewaterlichaam te graven; of

    • b.

       vooraf een bestaand oppervlaktewaterlichaam te verbreden.

  • 4.

    In een natuurgebied wordt het dempen van een schouwsloot breder dan 2 m of een overig oppervlaktewaterlichaam breder dan 2 m, gemeten op de oorspronkelijke waterlijn bij winterpeil, gecompenseerd door:

    • a.

       vooraf een nieuw oppervlaktewaterlichaam te graven; of

    • b.

       vooraf een bestaand oppervlaktewaterlichaam te verbreden.

  • 5.

    Een oppervlaktewaterlichaam dat als compenserende waterberging is gegraven wordt niet gedempt zonder nieuwe compenserende waterberging.

  • 6.

    Compenseren gebeurt op een waterstaatkundig verantwoorde wijze, in hetzelfde peilgebied of in het aangrenzende benedenstrooms gelegen peilgebied, met behoud van een open verbinding met het watersysteem.

  • 7.

    Een compenserend oppervlaktewaterlichaam heeft ten minste hetzelfde oppervlak en hetzelfde bergingsvolume.

  • 8.

    Een oppervlaktewaterlichaam dat niet ouder is dan één jaar kan als compenserend oppervlaktewaterlichaam worden aangemerkt.

Artikel 2.71 Algemene regel aanleg en constructie

  • 1.

    In een natuurgebied wordt voorkomen dat de maatgevende afvoer in de nieuwe situatie groter is dan de bestaande maatgevende afvoer.

  • 2.

    Dempen en compenseren beïnvloedt de grondwaterstand in en om een natuurgebied niet nadelig.

  • 3.

    Voorafgaand aan de demping worden slib en baggerspecie van het profiel verwijderd.

  • 4.

    Een demping wordt uitgevoerd met grond of zand vanuit één richting.

  • 5.

    Als het nodig is, wordt in het te dempen oppervlaktewaterlichaam op deugdelijke wijze een duiker aangelegd:

    • a.

       van voldoende buisdiameter, maar ten minste 0,3 m;

    • b.

       van voldoende kwaliteit en met de binnenonderkant op de vaste slootbodem;

    • c.

       zonder bochten of knikpunten; en

    • d.

       met de as van de duiker in het midden van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 6.

    Als bij het dempen een duiker langer dan 30 m wordt aangelegd, worden goed bereikbare ontstoppingsstukken geplaatst.

  • 7.

    Bij dempen wordt het oppervlaktewaterlichaam niet afgesloten van het watersysteem.

  • 8.

    Het nieuw gegraven oppervlaktewaterlichaam wordt aangesloten op het watersysteem.

  • 9.

    Een nieuw gegraven oppervlaktewaterlichaam wordt alleen op een hoofdwatergang aangesloten:

    • a.

      dat in beheer en onderhoud van het waterschap is;

    • b.

      met een dam met een bovenbreedte van ten minste 5 m; en

    • c.

      met een buisdiameter van ten minste 0,3 m.

  • 10.

    Er ontstaat geen verbinding tussen verschillende peilgebieden.

Afdeling 2.12 Beplanting

Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het plaatsen of behouden van opgaande beplanting en op het beschadigen of verwijderen van beplanting:

Artikel 2.73 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Afdeling 2.13 Werken plaatsen

Artikel 2.74 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het plaatsen van werken, anders dan bedoeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.12:

Artikel 2.75 Vergunningplicht beperkingengebied waterstaatswerk

Afdeling 2.14 Overige activiteiten bij waterstaatswerken

Artikel 2.76 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van activiteiten, anders dan bedoeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.13 in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 2.77 Vergunningplicht schepen

Artikel 2.78 Vergunningplicht waterpeil

Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden.

Artikel 2.79 Vergunningplicht waterstaatswerk

Artikel 2.80 Vergunningplicht hoofdwatergang en waterkering

Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het beperkingengebied hoofdwatergang en het beperkingengebied waterkering:

  • a.

     werken te plaatsen of te behouden; 

  • b.

     afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

  • c.

     explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te plaatsen en te hebben;

  • d.

     boringen te verrichten; of

  • e.

     ploegvoren open te laten binnen 0,5 m uit het onderhoudspad of de insteek.

Hoofdstuk 3 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's zonder het Zeehavenkanaal.

Artikel 3.2 Oogmerken

  • 1.

    De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • b.

      het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

    • c.

      het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.

Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 3.4 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 3.5 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 3.4, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 3.6 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 3.7 Informeren over een ongewoon voorval

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 3.8 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Afdeling 3.2 Lozen van grondwater bij saneringen of ontwatering

Artikel 3.9 Lozen van grondwater bij saneringen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

    Vluchtige organohalogeen- verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

    Aromatische organohalogeen- verbindingen

    20 μg/l

    Minerale olie

    500 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 μg/l

    Cadmium

    0,4 μg/l

    Kwik

    0,1 μg/l

    Koper

    1,1 μg/l

    Nikkel

    4,1 μg/l

    Lood

    5,3 μg/l

    Zink

    12 μg/l

    Chroom

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 μg/l

    Tolueen

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

    4 μg/l

    Xyleen

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

    3 μg/l

    Trichlooretheen

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 μg/l

    Vinylchloride

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

    1 μg/l

     

Artikel 3.10 Lozen van grondwater bij ontwatering

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 3.11 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 3.12 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.9 en 3.10, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Afdeling 3.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 3.13 Lozen van afvloeiend hemelwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 3.14 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 3.15 Lozen van huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.16 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.3.

    Tabel 3.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 3.4.

    Tabel 3.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 3.17 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.18 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.15, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Afdeling 3.5 Lozen van koelwater

Artikel 3.19 Koelwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.20 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.19, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.6 Lozen bij reiniging, conserveren, bouwen, renoveren, of slopen van bouwwerken

Artikel 3.21 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 3.22 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 3.23 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 3.24 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 3.25 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 3.26 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.21 tot en met 3.23, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.24; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.25.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Afdeling 3.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 3.27 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;  

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 3.28 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.29 Lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of 

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Afdeling 3.8 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 3.30 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 3.31 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.32 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 3.33 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.30 en 3.32, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Afdeling 3.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzamelen en transport van afvalwater

Artikel 3.34 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 3.35 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Afdeling 3.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 3.36 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.37 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 3.38 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 3.36 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.39 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.40 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.36, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 3.37; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Afdeling 3.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 3.41 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Afdeling 3.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 3.42 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 3.43 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.42, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Afdeling 3.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 3.44 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.45 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.46 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 3.47 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 3.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 3.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 3.48 Lozen bij ontijzeren grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 3.49 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 3.50 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 3.44 tot en met 3.48, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 3.51 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Afdeling 3.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 3.52 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 3.53 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt. 

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 3.54 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.53, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 3.55 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.56 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 3.55, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 3.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 3.57 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Afdeling 3.18 Asverstrooiing

Artikel 3.58 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Afdeling 3.19 Andere lozingen

Artikel 3.59 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 3.2 tot en met 3.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 3.60 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Afdeling 3.20 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit 

Artikel 3.61 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 3.62 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.63 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Activiteiten met grondwater

Afdeling 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater en het in samenhang met de onttrekking infiltreren van grondwater in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 4.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.3 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.5 Gegevens bij een melding

  • 1.

    Een melding op grond van de afdelingen 4.2 tot en met 4.7 bevat:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • i.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.6 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%. 

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bestuur in de voorschriften van de omgevingsvergunning of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten. 

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 4.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie. 

    Tabel 4.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

     

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

     

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het bestuur de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water. 

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:

    • a.

       voor zover dat in de afdeling 4.2 tot en met 4.7 is bepaald; of

    • b.

       voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Afdeling 4.2 Bronbemaling

Artikel 4.7 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bronbemaling in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 4.8 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bronbemaling als:

  • a.

     er meer dan 5.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de eerste vijf dagen;

  • b.

     er meer dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de dagen daaropvolgend;

  • c.

     er meer dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt onttrokken;

  • d.

     er meer dan 200.000 m3 grondwater per zes maanden wordt onttrokken; of

  • e.

     er langer dan zes maanden grondwater wordt onttrokken.

Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bronbemaling wordt voldaan aan de artikel 4.10 en 4.11 als:

    • a.

       er minder dan 5.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de eerste vijf dagen;

    • b.

       er minder dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de dagen daaropvolgend;

    • c.

       er minder dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt onttrokken; 

    • d.

       er minder dan 200.000 m3 grondwater per zes maanden wordt onttrokken; en

    • e.

       niet langer dan zes maanden grondwater wordt onttrokken

  • 2.

    Dit artikel geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling als:

    • a.

       er minder dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

       er minder dan 5.000 m3 grondwater per kwartaal wordt onttrokken.

Artikel 4.10 Meldingsplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit uit te voeren zonder het ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 4.11 Algemene regel bronbemaling

  • 1.

    Lagen die slecht water doorlaten worden met klei afgedicht bij het boren van de put.

  • 2.

    Na afloop van de werkzaamheden worden putten afgedicht.

  • 3.

    De grondwaterstand of de potentiaal voor waterbouwkundige, bouwkundige of civieltechnische werken worden niet meer dat 0,5 m onder het kritische punt van de bouwput verlaagd.

  • 4.

    Voor aanvang van de onttrekking wordt overleg gevoerd met het bestuur over de gevolgen van de onttrekking voor de aanwezige bodemverontreiniging en grondwaterverontreiniging.

Artikel 4.12 Maatwerkvoorschriften

Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald hoe een put wordt afgedicht na afloop van de werkzaamheden.

Afdeling 4.3 Proeven

Artikel 4.13 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor proeven in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 4.14 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor proeven als:

  • a.

     er meer dan 5.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de eerste vijf dagen;

  • b.

     er meer dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de dagen daaropvolgend;

  • c.

     er meer dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt onttrokken;

  • d.

     er meer dan 200.000 m3 grondwater per zes maanden wordt onttrokken; of

  • e.

     er langer dan zes maanden grondwater wordt onttrokken.

Artikel 4.15 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor proeven wordt voldaan aan de artikelen 4.16 en 4.17 als:

    • a.

       er minder dan 5.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de eerste vijf dagen;

    • b.

       er minder dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de dagen daaropvolgend;

    • c.

       er minder dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt onttrokken; 

    • d.

       er minder dan 200.000 m3 grondwater per zes maanden wordt onttrokken; en

    • e.

       niet langer dan zes maanden grondwater wordt onttrokken.

  • 2.

    Dit artikel geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor proeven als:

    • a.

       er minder dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

       er minder dan 5.000 m3 grondwater per kwartaal wordt onttrokken.

Artikel 4.16 Meldingsplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit uit te voeren zonder het ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 4.17 Algemene regel proeven

  • 1.

    Lagen die slecht water doorlaten, worden met klei afgedicht bij het boren van de put.

  • 2.

    Na afloop van de werkzaamheden worden putten afgedicht.

  • 3.

    De grondwaterstand of het potentiaal worden voor waterbouwkundige, bouwkundige of civieltechnische werken niet meer dat 0,5 m onder het kritische punt van de bouwput verlaagd.

  • 4.

    Voor aanvang van de onttrekking wordt overleg gevoerd met het bestuur over de gevolgen van de onttrekking voor de aanwezige bodemverontreiniging en grondwaterverontreiniging.

Artikel 4.18 Maatwerkvoorschriften

Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald hoe een put wordt afgedicht na afloop van de werkzaamheden.

Afdeling 4.4 Grondsanering

Artikel 4.19 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor grondsanering in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 4.20 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor grondsanering als:

  • a.

     er meer dan 5.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de eerste vijf dagen;

  • b.

     er meer dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de dagen daaropvolgend;

  • c.

     er meer dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt onttrokken;

  • d.

     er meer dan 200.000 m3 grondwater per zes maanden wordt onttrokken; of

  • e.

     er langer dan zes maanden grondwater wordt onttrokken.

Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 4.22 en 4.23 als:

    • a.

       er minder dan 5.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de eerste vijf dagen;

    • b.

       er minder dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken in de dagen daaropvolgend;

    • c.

       er minder dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt onttrokken; 

    • d.

       er minder dan 200.000 m3 grondwater per zes maanden wordt onttrokken; en

    • e.

       niet langer dan zes maanden grondwater wordt onttrokken.

  • 2.

    Dit artikel geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor grondsanering als:

    • a.

       er minder dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

       er minder dan 5.000 m3 grondwater per kwartaal wordt onttrokken.

Artikel 4.22 Meldingsplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit uit te voeren zonder het ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 4.23 Algemene regel grondsanering

  • 1.

    Lagen die slecht water doorlaten, worden met klei afgedicht bij het boren van de put.

  • 2.

    Na afloop van de werkzaamheden worden putten afgedicht.

  • 3.

    De grondwaterstand of het potentiaal worden voor waterbouwkundige, bouwkundige of civieltechnische werken niet meer dat 0,5 m onder het kritische punt van de bouwput verlaagd.

  • 4.

    Voor aanvang van de onttrekking wordt overleg gevoerd met het bestuur over de gevolgen van de onttrekking voor de aanwezige bodemverontreiniging en grondwaterverontreiniging.

Artikel 4.24 Maatwerkvoorschriften

Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald hoe een put wordt afgedicht na afloop van de werkzaamheden.

Afdeling 4.5 Grondwatersanering

Artikel 4.25 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor grondwatersanering in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 4.26 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor grondwatersanering als:

  • a.

     er meer dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt ontrokken; of

  • b.

     er meer dan 200.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

Artikel 4.27 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 4.28 en artikel 4.29 als:

    • a.

       er minder dan 50.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van dertig dagen wordt onttrokken; en

    • b.

       er minder dan 200.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 2.

    Dit artikel geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering als:

    • a.

       er minder dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

       er minder dan 5.000 m3 grondwater per kwartaal wordt onttrokken.

Artikel 4.28 Meldingsplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit uit te voeren zonder het ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 4.29 Algemene regel grondwatersanering

  • 1.

    Lagen die slecht water doorlaten, worden met klei afgedicht bij het boren van de put.

  • 2.

    Voor aanvang van de onttrekking wordt overleg gevoerd met het bestuur over de gevolgen van de onttrekking voor de aanwezige bodemverontreiniging en grondwaterverontreiniging.

  • 3.

    Bij grondwateronttrekkingen in grondwaterdeelgebied 1 wordt van 1 april tot 1 september het gezuiverde grondwater op dezelfde diepte als het is onttrokken in de grond teruggebracht, als de onttrekking meer is dan 10.000 m3 per maand.

  • 4.

    Na afloop van de werkzaamheden worden putten afgedicht.

Artikel 4.30 Maatwerkvoorschriften

Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald hoe een put wordt afgedicht na afloop van de werkzaamheden.

Afdeling 4.6 Beregening en bevloeiing

Artikel 4.31 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor beregening en bevloeiing in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Artikel 4.32 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in grondwaterdeelgebied 1, als er:

    • a.

      meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken voor beregening en bevloeiing en de grondwateronttrekking nog niet bestond op 1 april 1994 en nog niet als zodanig bekend en geregistreerd was bij de provincie Drenthe en het grondwater niet word ontrokken voor beregening en bevloeiing van hoogsalderende gewassen en vollegrondse tuinbouw;

    • b.

      meer dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken voor beregening en bevloeiing en de grondwateronttrekking al bestond op 1 april 1994 en als zodanig bekend en geregistreerd was bij de provincie Drenthe; of

    • c.

      meer dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken voor beregening en bevloeiing van hoogsalderende gewassen en vollegrondse tuinbouw. 

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in grondwaterdeelgebied 2:

    • a.

       meer dan 60 m3 grondwater per uur te onttrekken; of

    • b.

       tussen de 10 m3 en 60 m3 grondwater per uur te onttrekken als er voldoende oppervlaktewater van geschikte kwaliteit beschikbaar is. 

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning meer dan 150 m3 grondwater per uur te onttrekken in grondwaterdeelgebied 3.

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing wordt voldaan aan de artikelen 4.34 tot en met  4.36, als:

    • a.

       minder dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken in grondwaterdeelgebied 1; en

      • 1.

         de grondwateronttrekking al bestond op 1 april 1994 en bekend en geregistreerd was bij de provincie Drenthe; of

      • 2.

         de grondwateronttrekking bestemd is voor hoogsalderende gewassen en vollegrondstuinbouw;

    • b.

       minder dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken in grondwaterdeelgebied 2, als  niet voldoende oppervlaktewater van geschikte kwaliteit beschikbaar is voor beregening en bevloeiing; of

    • c.

       minder dan 150 m3 grondwater per uur wordt onttrokken in grondwaterdeelgebied 3.

  • 2.

    Dit artikel geldt niet als er voor beregening en bevloeiing minder dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken.

Artikel 4.34 Meldingsplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit uit te voeren zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 4.35 Algemene regel beregening en bevloeiing

  • 1.

    Voor beregening van akkerbouwgrond en grasland wordt per jaar maximaal 1.500 m3 grondwater onttrokken per hectare.

  • 2.

    In grondwaterdeelgebied 3 is de afstand tussen de put en stenen gebouwen meer dan 400 m.

  • 3.

    Het slaan van putten vindt plaats door een erkend boorbedrijf.

  • 4.

    Na afloop van de werkzaamheden worden putten afgedicht.

Artikel 4.36 Algemene regel filterdiepte

Artikel 4.37 Maatwerkvoorschriften

Bij maatwerkvoorschrift kan worden bepaald hoe een put wordt afgedicht na afloop van de werkzaamheden.

Afdeling 4.7 Overige grondwateronttrekkingen

Artikel 4.38 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op grondwateronttrekkingen in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's, die niet onder afdeling 4.2 tot en met 4.6 vallen.

Artikel 4.39 Aanwijzing vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor overige doeleinden als:

    • a.

       meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

       meer dan 5.000 m3 grondwater per kwartaal wordt onttrokken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen

  • 1.

    Een watervergunning voor een activiteit op grond van de Keur zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als voor een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod op grond van deze verordening geldt om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten, gelden voorschriften uit een onherroepelijke watervergunning voor die activiteit als maatwerkvoorschrift. Dit geldt alleen voor zover het waterschap over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van deze verordening.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een watervergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze waterschapsverordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Deze onherroepelijke omgevingsvergunning geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3.

      de last is opgeheven.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening waterschap Hunze en Aa's.

Bijlage I Overzicht Informatieobjecten

aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0646/2023/5fef8e3655144fa79a45a0970f19616f/nld@2024‑04‑09;10055511

beheergebied van waterschap Hunze en Aa's

/join/id/regdata/ws0646/2023/282a04f7a8e7482b92ce129c37e6a64c/nld@2024‑04‑09;10055511

beheergebied van waterschap Hunze en Aa's zonder het Zeehavenkanaal

/join/id/regdata/ws0646/2023/eefe45b5cafd4adca842b7b69b7c0931/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied dempingen

/join/id/regdata/ws0646/2023/b33127cb628f4dc9b1f3235ab184dda5/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied hoofdwatergang

/join/id/regdata/ws0646/2023/fd0b540ee56748fb84864fd276e339a0/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied hoofdwatergang binnen een door de provincies Groningen of Drenthe aangewezen NNN-gebied

/join/id/regdata/ws0646/2023/f87ea8afd464474780dc2808a2dcb67c/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied hoofdwatergang binnen het beperkingengebied waterkering

/join/id/regdata/ws0646/2023/4060d35b42fe4ad8a23f1c8a5f57b254/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied hoofdwatergang buiten een door de provincies Groningen of Drenthe aangewezen NNN-gebied

/join/id/regdata/ws0646/2023/82470ca851664ba79f08d2749610ac61/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied hoofdwatergang buiten het beperkingengebied waterkering

/join/id/regdata/ws0646/2023/aac8144805b144d1aa8632dbfe9e95b1/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied hoofdwatergang en het beperkingengebied waterkering

/join/id/regdata/ws0646/2023/5c097904ffb14f0facafd624b2dea3f7/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0646/2023/286061e799d843f99d9c714a0612a8e8/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0646/2023/4119c1d7a1bc4b4cbdf40dd6e6f9dc57/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied schouwsloot

/join/id/regdata/ws0646/2023/63672bbf731c4e1f9d92f1c1c9effee1/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied schouwsloot buiten het beperkingengebied waterkering

/join/id/regdata/ws0646/2023/9d4ca5b2a6d448eda1d7e64ed56e7987/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied toekomstige ontwikkelingen

/join/id/regdata/ws0646/2023/6becc88a34aa40b3953c5230f5568786/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied waterkering

/join/id/regdata/ws0646/2023/f8174f05014e49e2b8e908651b578f0b/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0646/2023/99df35defebd49e98988b5e635f35312/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van overige oppervlaktewaterlichamen buiten een primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0646/2023/a8b29915718c497b9b628e34331f66c0/nld@2024‑04‑09;10055511

beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen

/join/id/regdata/ws0646/2023/2ce670b233e44b0d9ff94be7ac8b37a4/nld@2024‑04‑09;10055511

binnen beperkingengebied drinkwaterbron Drentsche Aa

/join/id/regdata/ws0646/2023/5af277b2fffb4cdd83aa6bd184cf4aec/nld@2024‑04‑09;10055511

binnen een afstand van 200 m van de Witte Molen in Haren

/join/id/regdata/ws0646/2023/6cc04a36e99742ec88dc47e5ee110061/nld@2024‑04‑09;10055511

binnen een afstand van 200 m van molen de Biks in Onnen

/join/id/regdata/ws0646/2023/a614307078fe4d8bafc1fdeab9bc0f1b/nld@2024‑04‑09;10055511

buiten beperkingengebied drinkwaterbron Drentsche Aa

/join/id/regdata/ws0646/2023/37df0896fec841f2913ae84bbc52e42b/nld@2024‑04‑09;10055511

filterdieptegebied 1

/join/id/regdata/ws0646/2023/07649397c2f941299e1e56c89a68a8d7/nld@2024‑04‑09;10055511

filterdieptegebied 2

/join/id/regdata/ws0646/2023/91fb4eb73245442ebb7047eefde3c9a4/nld@2024‑04‑09;10055511

filterdieptegebied 3

/join/id/regdata/ws0646/2023/be3ab3e6a50d4515bcbbffc0b424134e/nld@2024‑04‑09;10055511

filterdieptegebied 4

/join/id/regdata/ws0646/2023/535b1607da794fc6b8d9cfdf7822a97b/nld@2024‑04‑09;10055511

grondwaterdeelgebied 1

/join/id/regdata/ws0646/2023/8dc11d98a37c4cd5956537cb1e5b3af2/nld@2024‑04‑09;10055511

grondwaterdeelgebied 2

/join/id/regdata/ws0646/2023/638952502f0b46368f207fccc2fb4a7a/nld@2024‑04‑09;10055511

grondwaterdeelgebied 3

/join/id/regdata/ws0646/2023/1006158ba6df4edbb2af8c595ee943ba/nld@2024‑04‑09;10055511

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0646/2023/a661f12863f24cf1923efa64cee61266/nld@2024‑04‑09;10055511

Bijlage II Begripsbepalingen

aangewezen oppervlaktewaterlichaam 

oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage I;

aanvoeren van water

het door middel van een werk of langs natuurlijke weg halen of laten stromen van water naar een oppervlaktewaterlichaam uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

afvoeren van water

het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewaterlichaam naar een ander oppervlaktewaterlichaam;

beregenen

het met een voorziening onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, als aanvulling op de natuurlijke regenval, om gewassen te laten groeien;

beschoeiing

grondkerende constructie in de snijlijn van het wateroppervlak en het talud om een oever en talud tegen afkalven te beschermen;

bestuur

het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa's;

bronbemaling

onttrekken van grondwater met als doel het kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;

damwand

grondkerende constructie op een insteek van een oppervlaktewaterlichaam of in het talud om afkalven en instorten van een oever en talud te voorkomen;

dempen

het geheel of gedeeltelijk dichtmaken of laten verlanden van een schouwsloot of een overig oppervlaktewaterlichaam;

drainagemiddel

ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand met inbegrip van de uitstroomvoorziening; 

duiker

een gesloten (buisvormig) werk, dat oppervlaktewaterlichamen met elkaar verbindt en bedoeld is om water door te laten of af te voeren;

grondsanering

onttrekken van grondwater met als doel het kunnen saneren van uitsluitend de bodem;

grondwatersanering

het onttrekken van vervuild grondwater met als doel de verontreinigde bodem te reinigen en het vervuilde grondwater te verwijderen;

infiltreren

water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater

insteek

snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld

kabel

transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte;

leiding

buis geschikt voor het transport van vloeistoffen of gassen;

lozen van water

het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

maatgevende afvoer

de afvoer die 1 á 2 keer per jaar wordt bereikt of overschreden;

natuurvriendelijke oever

oever die naast een waterkerende functie ook bedoeld is om ecologische functies te versterken;

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018; 

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004; 

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000; 

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997;

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997; 

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003;

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016; 

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008; 

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004; 

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993; 

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003; 

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013; 

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage I;

onttrekken van grondwater

onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

onttrekken van water

het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht;

opgaande (hout)beplanting

bomen, heggen, struiken en heesters;

peilgebied

een gebied met hetzelfde waterpeil;

retourbemaling

het onttrokken grondwater in hetzelfde watervoerende pakket, als waaruit het is onttrokken, terugbrengen;

stedelijk gebied

het gebied binnen de bebouwde kom ingevolge artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

steiger

constructie die over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel;

vaarweg

doorgaande regionale scheepvaartweg;

verhard oppervlak

een dak of een (gesloten) bestrating;

vlonder

een constructie, zoals een houten vloer of een werk op palen, op het maaiveld en grenzend aan of over een oppervlaktewaterlichaam;

voorziening met een bergend vermogen

berging in een oppervlaktewaterlichaam of infiltratie via een (tijdelijke) opvang van water, dat vervolgens vertraagd wordt afgevoerd;

watervergunning

vergunning als bedoeld in de wet;

werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

wet

de Omgevingswet;

Toelichting

Algemene toelichting

1 Inhoud van de waterschapsverordening

De Waterschapsverordening is de verordening op grond van de Omgevingswet, waarin vrijwel alle regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.Een aantal onderwerpen moeten op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit buiten de verordening blijven.Zo blijft voor de aanwijzing van onderhoudsplichten en onderhoudsplichtigen de legger op grond van artikel 78 lid 2 van de Waterschapswet (de onderhoudslegger) bestaan. De regels over de inhoud van de onderhoudsplichten zijn opgenomen in de onderhoudsverordening.Daarnaast mag de waterschapsverordening volgens het Omgevingsbesluit geen strafbepalingen bevatten. De strafbaarstelling van overtredingen van de waterschapsverordening is geregeld in artikel 1, onderdeel 1 en onderdeel 3 van de Wet op economische delicten.Tot slot moeten ook de regels over belastingen van het waterschap buiten de waterschapsverordening blijven. Voor de watersysteemheffing, de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing blijven aparte verordeningen bestaan.

De waterschapsverordening bevat ook regels over lozingen. Lozingen waren eerst op het niveau van de centrale overheid geregeld en stonden niet in de Keur.

Deze eerste versie van de waterschapsverordening is een grotendeels beleidsneutrale omzetting van de Keur waterschap Hunze en Aa’s 2010 en de bijbehorende algemene regels.Beleidsneutraal wil zeggen dat er bijna geen inhoudelijke wijzigingen in de regels zijn aangebracht; de verplichtingen voor burgers en bedrijven blijven in principe gelijk.De wijzigingen die zijn aangebracht betreffen met name de opbouw van de verordening en de formulering van artikelen, om te zorgen dat de regels goed aansluiten bij de Omgevingswet.Een verbeterde, geactualiseerde versie van de waterschapsverordening is in de maak. Deze zal gefaseerd worden ingevoerd.

 

2 Opbouw van de waterschapsverordening

De kern van de waterschapsverordening bestaat uit regels over activiteiten van burgers, bedrijven en mede-overheden die van invloed zijn op het watersysteem, de waterveiligheid en de zuiveringtechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallaties, RWZI).De waterschapsverordening is daarom activiteitgericht opgebouwd. Hoofdstuk 2 bevat alle regels over activiteiten bij waterstaatswerken, zoals oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen. Dit zijn regels over bijvoorbeeld het aanleggen van steigers, het plaatsen van beschoeiing en het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.In hoofdstuk 3 zijn de regels opgenomen die afkomstig zijn van de bruidsschat. Dat zijn de voormalige rijksregels over lozingen die niet terugkomen in de Omgevingswet en ‘verhuisd’ zijn van het Rijk naar de waterschappen. Het betreft regels over bijvoorbeeld de algemene zorgplicht, lozingen van huishoudelijk afvalwater, lozingen bij grondwatersaneringen en lozingen op zuiveringtechnische werken.Hoofdstuk 4 gaat over activiteiten met betrekking tot grondwater. Dit zijn regels over bijvoorbeeld het onttrekken van grondwater voor beregening of bronnering.

Naast activiteitgerichte hoofdstukken, bevat deze waterschapsverordening algemene bepalingen in hoofdstuk 1 en slotbepalingen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 1 bevat onder meer de aanwijzingen van de werkingsgebieden van deze verordening, de normadressaat voor de regels over activiteiten, de specifieke zorgplicht, algemene indieningsvereisten voor meldingen en bepalingen over bijzondere omstandigheden en ongewone voorvallen. Hoofdstuk 5 bevat overgangsrecht en de citeertitel.

Binnen de hoofdstukken 2 en 4 is een vaste indeling van regels gekozen. Deze hoofdstukken zijn onderverdeeld in afdelingen, die allemaal over een specifieke activiteit gaan.Binnen de afdeling zijn de artikelen als volgt opgebouwd:1. Het toepassingsbereik: over welke activiteit gaat deze afdeling?2. Een verdere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor de activiteit (indien van toepassing)3. De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen4. De aanwijzing van algemene regels: in welke gevallen gelden welke algemene regels?5. Meldingsplichten6. De concrete algemene regels, gerangschikt naar onderwerp

3 Werkingsgebieden

Een nieuw element in de waterschapsverordening is dat alle regels een digitaal werkingsgebied hebben. Deze werkingsgebieden stonden voorheen (deels) in de legger op grond van de Waterwet, maar komen in de legger op grond van de Omgevingswet niet terug. De werkingsgebieden verschillen per activiteit.Aan iedere regel in de waterschapsverordening is het juiste werkingsgebied gekoppeld.In het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) kan, bij het raadplegen van de regels op de kaart, daardoor het exacte werkingsgebied van een regel worden getoond. De werkingsgebieden worden daarnaast gebruikt voor de automatische beantwoording van (locatie)vragen in de vergunningchecker.Ook de regelgeving van Rijk, provincies, gemeenten en andere waterschappen worden in het DSO digitaal ontsloten.

De digitalisering van de waterschapsverordening in het DSO moet zorgen voor een verbeterde dienstverlening aan burgers en bedrijven. Door zogenaamde toepasbare regels wordt de juridische tekst van de verordening toegankelijk gemaakt aan de hand van vragen. Deze vragen leiden de burger naar de juridische regels die op hun activiteit en locatie van toepassing zijn. Zo kan een gebruiker nagaan of een activiteit op een bepaalde locatie is toegestaan, of een melding moet worden gedaan of een vergunning moet worden aangevraagd of dat er algemene regels gelden. 

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1.8 Specifieke zorgplicht

Een geplaatst werk dien goed onderhouden te worden. Voor bijvoorbeeld een steiger betekent dit dat de steiger, inclusief een daaronder en daarboven gelegen waterstaatswerk en een strook van 2m. naast de steiger worden onderhouden. Dit houdt in ieder geval in dat drijfvuil binnen die strook wordt verwijderd.

Artikel 1.10 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting

In sommige afdelingen in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van deze waterschapsverordening, is het doen van een melding voorgeschreven. Een melding vindt primair digitaal plaats via het DSO, het Digitaal Stelsel Omgevingsrecht. Daarnaast kan een melding zowel schriftelijk als digitaal worden ingediend, waarbij gebruik kan worden gemaakt van door het waterschap beschikbaar gestelde formulieren. Deze formulieren zijn te vinden op onze website onder “vergunningen en meldingen”. Meldingen dienen ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt begonnen in het bezit te zijn van het waterschap. Op de melding volgt binnen 10 werkdagen een reactie van het waterschap. Dat kan zijn een akkoordverklaring, een verzoek om aanvulling van ontbrekende gegevens of een bericht dat alsnog een vergunning moet worden aangevraagd, omdat de werken en werkzaamheden niet onder de algemene regels vallen. Het waterschap is bereid in het kader van de melding desgewenst of zonodig advies te geven over de uit te voeren werken en werkzaamheden. Hiermee kunnen problemen worden voorkomen. Indien er bij de werken die vallen onder de algemene regels de meldplicht van toepassing is, dienen deze werken binnen één jaar te worden uitgevoerd. Deze termijn is opgenomen omdat er na verloop van tijd veranderingen in de waterhuishouding kunnen ontstaan. In bepaalde situaties kunnen deze veranderingen conflicteren met de dan alsnog te realiseren werken.

Artikel 1.13 Algeheel verbod bij calamiteiten

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het dagelijks bestuur kan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken, zoals een beregeningsverbod. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De bekendmakingen als bedoeld in het tweede lid worden in een dag-of huis-aan-huisblad gedaan. Bij een beperkte groep belanghebbenden behoort ook een persoonlijke kennisgeving tot de mogelijkheden. 

Artikel 2.4 Toepassingsbereik

Het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger heeft gevolgen voor de inrichting en het onderhoud van het watersysteem. Door een steiger kan het talud van een waterstaatswerk bijv. moeilijker bereikbaar worden of de stabiliteit van een waterstaatswerk worden aangetast. Ook de breedte van een vaarweg wordt versmald. Het blijft daarom van belang dat er eisen worden gesteld.

Artikel 2.5 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

De aanleg van een steiger in primaire waterkeringen en langs natuurvriendelijke oevers moet van geval tot geval worden afgewogen via vergunningverlening in verband met het belang en de mogelijk nadelige gevolgen ervan voor die waterkeringen en de kwetsbaarheid van de natuur ter plaatse van daarvoor ingerichte natuurvriendelijke oevers. Dat geldt ook voor te plaatsen steigers in het gebied waar het waterschap in de toekomst natuurvriendelijke oevers aan gaat leggen of ander ontwikkelingen plaats gaan vinden. Daar te plaatsen steigers vallen dan ook niet onder de algemene regel.

Artikel 2.6 Aanwijzing algemene regels

Voor oppervlaktewaterlichamen die breder zijn dan 5 m (gemeten op de waterlijn bij winterpeil) en als de steiger niet langer is dan 5 m, is de steiger niet als een obstakel te verwachten bij onderhoud vanaf het water en kan volstaan worden met algemene regels. 

Artikel 2.7 Meldingsplicht

De aanleg of verwijdering van een steiger moet goed worden uitgevoerd. Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Mede hierom is de meldplicht in deze algemene regels opgenomen. Een steiger wordt in het geografisch informatiesysteem van het waterschap vastgelegd. Zie ook de toelichting bij artikel 1.10 Algemene gegevens bij een melding of een informatieverplichting.

Artikel 2.8 Algemene regel aanleg en constructie

Om ervoor te zorgen, dat een steiger geen overlast veroorzaakt zijn enkele voorschriften nodig. In dit artikel zijn o.a. geregeld de maximale afmetingen , de afstand tot andere werken en het voorkomen van beschadigingen. Dit om de instandhouding en het efficiënte gebruik van de waterstaatswerken te waarborgen.

Artikel 2.10 Algemene regel verwijdering

Bij noodzakelijke werkzaamheden door het waterschap moet degene die een steiger heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger zorgen voor wijziging of verwijdering en eventuele herplaatsing ervan. In principe is dat voor rekening van degene, die de steiger heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger, tenzij dat aantoonbaar onbillijk zou zijn.

Artikel 2.12 Toepassingsbereik

Het aanleggen van een vlonder naast of in een schouwsloot heeft gevolgen voor de inrichting van het detail-watersysteem. Een vlonder wordt meestal gebruikt als terras boven het talud en het water. Door een vlonder kan het talud moeilijker bereikbaar worden of de stabiliteit ervan worden verminderd. Het blijft daarom van belang dat er eisen worden gesteld .

Artikel 2.13 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het risico bestaat dat het vrijgeven van vlonderaanleg in bijvoorbeeld watergangen van het waterschap de efficiënte uitvoering van onderhoudswerkzaamheden te zeer belemmert.

Artikel 2.14 Aanwijzing algemene regels

Op grond van dit artikel gelden er voor vlonders langs of over een schouwsloot algemene regels. Particuliere tuinen grenzen met name daaraan. 

De aanleg en verwijdering van een vlonder langs of boven een schouwsloot hoeft niet te worden gemeld. Het onderhoud van de schouwsloot is een zaak van de eigenaar ervan en niet van het waterschap. 

Artikel 2.15 Algemene regel aanleg en constructie

Om ervoor te zorgen, dat een vlonder geen overlast veroorzaakt zijn enkele algemene regels nodig. In dit artikel zijn onder andere geregeld de minimale afstand tot de naast gelegen perceelgrens en het voorkomen van beschadigingen. Dit om de instandhouding en het efficiënte gebruik van de schouwsloot te waarborgen. Om de toestand van de schouwsloot te kunnen beoordelen is een ruimte tussen vlonder en perceelgrens nodig en moet de ruimte eronder bereikbaar zijn voor inspectie en het eventueel doen van werkzaamheden aan het talud.

Artikel 2.17 Algemene regel verwijdering

Bij verwijdering dient de schouwsloot weer in de oorspronkelijke staat terug gebracht te worden.

Artikel 2.18 Toepassingsbereik

Het aanbrengen of vervangen van beschoeiing in een schouwsloot grijpt in op de inrichting van het detail-watersysteem, b.v. voor wat betreft mogelijke gevolgen voor afmeting, vorm en constructie van de schouwsloot, waarin de (nieuwe) beschoeiing wordt aangebracht. Het kan in die zin negatieve gevolgen hebben. Daarom is het van belang dat er eisen gesteld worden aan beschoeiing. 

Artikel 2.19 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor een beschoeiing in een hoofdwatergang is een afweging van geval tot geval via vergunningverlening nodig, in verband met de uiteenlopende situaties, verschillende belangen en grotere risico’s, die daar aan de orde kunnen zijn. Bovendien zorgt het waterschap in de eigen watergangen in principe zelf voor beschoeiing e.d. daar waar dat nodig is. Langs wegen kan dat ook gedaan worden door de wegbeheerder

Artikel 2.20 Aanwijzing algemene regels

Voor beschoeiing in een schouwsloot gelden algemene regels. Het aanbrengen of vervangen van beschoeiing in een schouwsloot hoeft niet bij het waterschap te worden gemeld. De beschoeiing wordt niet verwerkt in de geografische informatieobjecten of een ander gegevenssysteem van het waterschap. Ook is het waterschap niet belast met het onderhoud ervan.

Artikel 2.21 Algemene regel aanleg en constructie

Om er voor te zorgen, dat een aan te brengen beschoeiing in een schouwsloot geen overlast veroorzaakt zijn enkele voorschriften nodig. Opgenomen zijn o.a. eisen t.a.v. de plaatsing, uitvoering en de constructie.In de voorschriften is niet opgenomen, dat bij langere beschoeiingen een mogelijkheid moet worden gecreëerd voor uittreding van wild, omdat dat in formele voorschriften lastig van geval tot geval is te concretiseren. Het behoort wel tot de zorg van degene die het werk uitvoert.

Artikel 2.24 Toepassingsbereik

Het aanbrengen of vervangen van een damwand in een schouwsloot grijpt in op de inrichting van het detail-watersysteem, b.v. voor wat betreft mogelijke gevolgen voor afmeting, vorm en constructie van de schouwsloot, waarin de (nieuwe) damwand wordt aangebracht. Het kan in die zin negatieve gevolgen hebben. Daarom is het van belang dat er eisen gesteld worden aan damwanden. 

Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor een damwand in een hoofdwatergang, is een afweging van geval tot geval via vergunningverlening nodig, in verband met de uiteenlopende situaties, verschillende belangen en grotere risico’s, die daar aan de orde kunnen zijn. Bovendien zorgt het waterschap in de eigen watergangen in principe zelf voor damwanden e.d. daar waar dat nodig is. Langs wegen kan dat ook gedaan worden door de wegbeheerder.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels

Voor een damwand in een schouwsloot gelden algemene regels. Het aanbrengen of vervangen van een damwand in een schouwsloot hoeft niet bij het waterschap te worden gemeld. De damwand wordt niet verwerkt in de geografische informatieobjecten of een ander gegevenssysteem van het waterschap. Ook is het waterschap niet belast met het onderhoud ervan.

Artikel 2.27 Algemene regel aanleg en constructie

Om er voor te zorgen, dat een aan te brengen damwand in een schouwsloot geen overlast veroorzaakt zijn enkele voorschriften nodig. Opgenomen zijn o.a. eisen t.a.v. de plaatsing, uitvoering en de constructie.In de voorschriften is niet opgenomen, dat bij langere damwanden een mogelijkheid moet worden gecreëerd voor uittreding van wild, omdat dat in formele voorschriften lastig van geval tot geval is te concretiseren. Het behoort wel tot de zorg van degene die het werk uitvoert.

Artikel 2.30 Toepassingsbereik

Voorkomen moet worden dat drainagemiddelen c.a. uit het talud steken of op een andere manier een obstakel vormen bij onderhoudswerkzaamheden door het waterschap aan de watergang. Ook moet beschadiging van het waterstaatswerk worden voorkomen. Het blijft daarom van belang dat er eisen worden gesteld aan het aanleggen van drainage, die zonder omgevingsvergunning mag worden aangelegd.Het waterschap acht zich niet aansprakelijk voor eventuele schade doordat de drainage-uitmondingen door peilfluctuaties of toekomstige peilwijzigingen niet goed meer werken. Dat geldt ook voor verminderde werking van het drainagesysteem als de uitmondingen worden beschadigd door b.v. onderhoudswerkzaamheden aan het talud.

Artikel 2.31 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor het aanleggen van drainagemiddelen in waterkeringen, blijft in verband met de grotere risico’s daarvan een omgevingsvergunning nodig. Daarin kunnen de te beschermen waterbelangen van geval tot geval worden afgewogen. Ook voor het aanleggen van drainage in aangewezen natuurgebieden door de provincies Groningen en Drenthe is een omgevingsvergunning nodig. Vanuit het algemeen belang is geïnvesteerd in de natuurbelangen en daarvoor nodige hogere grondwaterstanden. Het actief verlagen van de grondwaterstand door middel van drainage kan nadelige gevolgen hebben voor de waterkwantiteit. Ook hier blijft dus een vergunning nodig, waarin de drainagemogelijkheden worden afgewogen. Voor Groningen gaat het om de gebieden, die als NNN-gebied (land) met groen zijn aangegeven op kaart 4 bij de Omgevingsverordening, vastgesteld op 20 maart 2013 dan wel actuelere versies van die kaart. In Drenthe staan de gebieden aangegeven op de NNN kaart 2014 (dan wel herzieningen daarvan). Drainage in de zogenaamde NNN-beheergebieden valt wel onder deze Algemene regel. Bij twijfel kan het waterschap informatie verstrekken over de begrenzing van de bedoelde NNN-gebieden. 

Artikel 2.32 Aanwijzing algemene regels

Voor een drainagemiddel in een beschermingszone en in een onderhoudspad of (talud van) een oppervlaktewaterlichaam van het waterschap (hoofdwatergang) gelden algemene regels. Drainages in schouwsloten komen weinig voor en hoeven niet te worden gereguleerd. 

De aanleg en verwijdering van een drainagemiddel wordt niet opgenomen in gegevensbestanden van het waterschap. Ook verder is er geen aanleiding voor een meldplicht. Het waterschap hoeft met de aanwezigheid ervan geen rekening te houden. 

Artikel 2.33 Algemene regel drainage en beschermen talud en bodem

Om er voor te zorgen, dat een drainagesysteem in het onderhoudspad en de watergang geen overlast veroorzaakt is een aantal voorschriften nodig. Opgenomen zijn b.v. enkele voorschriften ten aanzien van het voorkomen van beschadigingen, het afschuinen gelijk met het talud van de drainagemiddelen en het voorkomen van uitspoeling. Bij onderhoudswerkzaamheden aan de watergang mag geen hinder worden ondervonden. De drainage-uiteinden mogen geen beletsel vormen voor het maaien van het talud. Mochten ze toch beschadigd worden, dan moet de gebruiker ze zelf herstellen. Het waterschap is bereid over de toepassing van de voorschriften zo nodig of desgewenst advies geven.

Artikel 2.34 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op het beregenen uit een oppervlaktewaterlichaam. In droge perioden gaat het in de praktijk met name om het beregenen van akker-en tuinbouwgewassen en sportvelden. Door te veel te beregenen wordt het peil van het oppervlaktewater te laag, wanneer niet genoeg water van elders kan worden aangevoerd. Verder moet worden voorkomen, dat beregeningsinstallaties de bereikbaarheid van waterstaatswerken belemmeren. Het blijft daarom van belang dat er enkele voorschriften gelden voor het beregenen en voor het plaatsen van een onttrekkingsvoorziening.

Artikel 2.36 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

In het grondwaterbeschermingsgebied Drentse Aa, dat door de provincie Drenthe is aangewezen, geldt een vergunningplicht omdat daar oppervlaktewater wordt gebruikt voor het maken van drinkwater. Met name in droge perioden met weinig wateraanvoer moet zoveel mogelijk worden voorkomen, dat het oppervlaktewaterpeil zakt en er te weinig oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding beschikbaar is. Verder zijn de doelstellingen van de Kader Richtlijn Water moeilijk te halen als er sloten droogvallen door beregening. 

Artikel 2.38 Meldingsplicht

Het onttrekken, inclusief het plaatsen van een installatie c.a., moet op een goede manier en in de daarvoor geschikte omstandigheden worden gedaan. Het waterschap heeft behoefte aan actuele informatie over hoeveel, waar en hoe wordt beregend. Met o.a. die gegevens en de wateraanvoercapaciteit ter plekke kan het waterschap bepalen of een (lokaal) beregeningsverbod of -beperking nodig is. De melding wordt tenminste 48 uur van tevoren gedaan. Dat is voor het waterschap voldoende en voor de beregenaars nog werkbaar. De melding moet via het e-mailadres beregening@hunzeenaas.nl worden gedaan. De locatie, de hoeveelheid en de duur van de onttrekking zijn daarbij van belang.

Artikel 2.39 Algemene regel

Om er voor te zorgen, dat het beregenen of het plaatsen c.a. van de onttrekkingsvoorziening geen ongewenste gevolgen heeft, zijn enkele voorschriften opgenomen. Het is o.a. van belang, dat een onderhoudspad vrij toegankelijk blijft voor het waterschap om de watergangen en kunstwerken goed bereikbaar te houden. 

Artikel 2.40 Toepassingsbereik

Neerslag afkomstig van verhard oppervlak, dat niet infiltreert in de bodem, komt versneld tot afvoer en stroomt direct af naar het oppervlaktewater. Dit betekent dat het watersysteem door een toename van verharding te kampen krijgt met grotere piekafvoeren. Het blijft daarom nodig eisen te stellen in verband met het aanbrengen van verhard oppervlak en aan een aan te brengen voorziening met een bergend vermogen, die wordt aangesloten op het watersysteem.

Artikel 2.41 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het watertoetsproces is één van de instrumenten, die het waterschap toepast om compensatie te bereiken. Middels de watertoets adviseert het waterschap bij uitbreiding van verhard oppervlak om waterneutraal te bouwen en worden de waterbelangen meegenomen in ruimtelijke ontwikkelingen. Waterneutraal bouwen houdt in, dat de initiatiefnemer afdoende maatregelen neemt om de versnelde afvoer voor elke toename van verhard oppervlak te compenseren, zodat het watersysteem niet zwaarder wordt belast en knelpunten benedenstrooms optreden.

Voor de bebouwde kom, uitbreidingsplannen en glastuinbouwgebieden is in de waterschapsverordening een verbod opgenomen voor het aanbrengen van meer dan 150 m2 verharding en voor overige gebieden is een ondergrens aangehouden van 1.500 m2. De ondergrens van 150 m2 komt overeen met een gemiddelde verharding van een bouwkavel en dit sluit nagenoeg aan bij de minimale oppervlakte voor het doorlopen van de watertoetsprocedure. De gehanteerde norm van 80 liter waterbergend vermogen per m2 toename van verhard oppervlak is gebaseerd op de bodemopbouw en de hydrologische eigenschappen van onverhard gebied. Vanwege de duidelijkheid en ter voorkoming van interpretatieverschillen wordt niet uitgegaan van verschillende situaties met daarbij behorende normen maar van één afgeronde en gemiddelde norm van 80 liter per m2. Indien het verhard oppervlak binnen de bebouwde kom, uitbreidingsplannen en glastuinbouwgebieden toeneemt met meer dan 150 m2, bijvoorbeeld met 160 m2, dan dient voor de totale toename van verhard oppervlak -dat wil zeggen voor 160 m2 en niet voor 10 m2 -een voorziening te worden aangebracht met een bergend vermogen van 80 liter/m2.

 

Artikel 2.43 Meldingsplicht

De activiteiten en werken, die onder de algemene regels vallen moeten worden gemeld vanwege hun mogelijke impact op het watersysteem. 

Artikel 2.44 Algemene regel aanleg en constructie

De voorziening waarmee op het watersysteem wordt geloosd moet voldoen aan eisen van deugdelijke uitvoering en adequate aansluiting op het watersysteem. 

Artikel 2.45 Algemene regel berging en doorstroming

Het hemelwater vanaf verhard oppervlak, dat wordt geloosd op het watersysteem moet volgens de norm genoemd in lid 3 vertraagd tot afvoer komen. Voor het “knijpen” van de afvoer zijn verschillende mogelijkheden al naar gelang de feitelijke situatie. Desgewenst kan het waterschap hierover adviseren.

Artikel 2.46 Algemene regel verharding langs hoofdwatergangen

Verharding van de strook naast het onderhoudspad of de insteek kan, bijvoorbeeld door afstromend water, de stabiliteit van het waterstaatswerk nadelig beïnvloeden. Het is daarom van belang om eisen te stellen.

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Het kruisen van een oppervlaktewaterlichaam c.a. met een kabel of leiding of ligging ervan in een beschermingszone langs een oppervlaktewaterlichaam kan risico’s met zich brengen voor de instandhouding daarvan of bij de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden. Het is daarom van belang dat er eisen aan worden gesteld.

Bij aanleg of verwijdering van een kabel of leiding onder een schouwsloot of in een beschermingszone langs een oppervlaktewaterlichaam, dus in particuliere grond, is toestemming nodig van de eigenaar. Daarbij kan ook worden gecheckt of er ter plaatse drainagemiddelen aanwezig zijn.

Artikel 2.49 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor de aanleg van een kabel of leiding in een onderhoudspad is een omgevingsvergunning nodig, die echter in beginsel niet wordt verleend om het doelmatig gebruik van dat pad zoveel mogelijk te waarborgen. Bij een waterkering is beoordeling van geval tot geval via een omgevingsvergunning altijd nodig gelet op de risico’s voor de veiligheid.

Artikel 2.50 Aanwijzing algemene regels

Onder de algemene regels valt de kruising van alle soorten kabels en leidingen met oppervlaktewaterlichamen, inclusief schouwsloten, voor zover er geen waterkering langs ligt en met in begrip van de bijbehorende duikers, onderhoudspaden en beschermingszones. Het in de lengte langs (een onderhoudspad van) een oppervlaktewaterlichaam zonder waterkering leggen van een kabel of leiding valt eveneens onder de algemene regels. 

Artikel 2.51 Meldingsplicht

Aangezien de algemene regels mede werken betreft, die bij het waterschap in eigendom, beheer en onderhoud zijn, is het van belang dat het waterschap op de hoogte is van het uitvoeren van de werkzaamheden. Een kabel of leiding onder een schouwsloot hoeft niet te worden gemeld.

Artikel 2.52 Algemene regel diepteligging en afstanden

Met de aangegeven diepteligging wordt redelijkerwijs gewaarborgd, dat een kabel of leiding geen obstakel is in dan wel een gevaar vormt voor de instandhouding en het gebruik van een oppervlaktewaterlichaam c.a. dan wel voor een vaarweg. Ook is de diepte voldoende voor baggerwerkzaamheden.

Artikel 2.53 Algemene regel aangelegde kabel of leiding

De werkzaamheden mogen geen nadelige invloed hebben op de waterhuishouding. Soms kan het niet anders dan dat tijdelijk enige hinder ontstaat voor de normale wateraan- en afvoer. In overleg met het waterschap moet dan worden bekeken in hoeverre dat mogelijk is. De werkzaamheden moeten zo worden uitgevoerd dat de onderhoudspaden goed berijdbaar blijven. Bovengrondse obstakels binnen 5 meter uit de insteek van de waterschapswatergangen zijn niet toegestaan in verband met de hinder die dat kan opleveren voor de onderhoudswerkzaamheden. De Standaard RAW bevat een stelsel van juridische, administratieve en technische voorwaarden voor het samenstellen van bouwcontracten voor grond-, water-, en wegenbouwwerken. NEN 3650 geeft veiligheidseisen voor de aanleg van buisleidingsystemen ter bescherming van mens, milieu en goederen. NEN 3651 geeft aanvullende veiligheidseisen voor buisleidingen te land en gelegen in of nabij belangrijke waterstaatswerken. NPR 3659 geeft de grondslagen voor de sterkteberekening van ondergrondse pijpleidingen.

Artikel 2.55 Algemene regel kabel of leiding verwijderen

Het verwijderen van een overbodig geworden kabel of leidingen is verplicht en moet door de exploitant gedaan worden. Een niet meer gebruikte kabel of leiding brengt te veel risico’s met zich mee. Het kan b.v. zijn dat de loze kabel of leiding wordt aangezien voor de echte, die even verder op blijkt te liggen en waar dan geen rekening meer mee wordt gehouden bij baggerwerkzaamheden of taludherstel. 

Artikel 2.56 Maatwerkvoorschriften

Bij noodzakelijke werkzaamheden door het waterschap moet degene, die een kabel of leiding heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger zorgen voor verlegging of verwijdering ervan. In principe is dat voor rekening van degene, die de kabel- of leiding heeft aangelegd, tenzij dat aantoonbaar onbillijk zou zijn of er een regeling voor schadevergoeding geldt of wordt overeengekomen. 

Artikel 2.57 Toepassingsbereik

Het aanleggen van een dam met duiker kan ingrijpen op de inrichting van het watersysteem, niet alleen voor wat betreft de wateraanvoer, –afvoer en -berging. Door een dam of duiker wordt de oever onderbroken en het open water afgedekt. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de zuurstofhuishouding en voor de flora en fauna. Het blijft van belang, dat er met name in stedelijk gebied zo weinig mogelijk dammen of duikers zijn en dat er eisen gelden voor de aanleg van een dam met duiker.

Artikel 2.59 Aanwijzing algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op dammen met duikers in alle oppervlaktewaterlichamen, behalve voor overige oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.60 Meldingsplicht

Ingrepen in het (hoofd)waterstaatsysteem moeten goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Mede hierom is de meldplicht opgenomen, voor zover het werkzaamheden betreft in een oppervlaktewaterlichaam van het waterschap. De wijzigingen worden ook in de legger vermeld. Voor schouwsloten is een melding niet nodig, gelet op de beperktere functie ervan. 

Artikel 2.61 Algemene regel aanleg en constructie

Om er voor te zorgen, dat een dam met duiker goed wordt gelegd en afgewerkt en er geen overlast tijdens of als gevolg van de werkzaamheden ontstaat, is een aantal specifieke technische voorschriften nodig. Geregeld zijn o.a. de afmeting en uitvoering van een dam met duiker, de afstand tot andere kunstwerken en de ligging. Een duiker in een oppervlaktewaterlichaam, die bij het waterschap in eigendom beheer en onderhoud is, wordt bij voorkeur gemaakt van beton. De aanwijzingen van het waterschap over de diameter en diepteligging van duikers in waterschapswatergangen moeten worden opgevolgd. Om het aantal dammen met duikers in het stedelijk gebied te beperken wordt daar per kadastraal perceel slechts één dam met duiker toegestaan. In het landelijk gebied zijn de percelen groter en hoeft het maximaal aantal dammen met duikers per perceel niet te worden voorgeschreven. Het gaat daar vaak om brede en dus kostbare dammen met duikers, die niet onnodig zullen worden gerealiseerd. De maximale breedte is voorgeschreven om te voorkomen dat de watergangen “dichtslibben” met dammen en duikers. Het stedelijk gebied is wat dat betreft kwetsbaarder en een dam met duiker mag daar ook niet zo breed zijn als in het buitengebied. Daar is in verband met doelmatig agrarisch gebruik en steeds groter wordende machines soms behoefte aan heel brede dammen. Daarom is in deze Algemene regel de maximumbreedte in het buitengebied bepaald op 26 meter.

Artikel 2.63 Algemene regel onderhoud

Gelet op het extra belang van een goede doorstroming van duikers in watergangen van het waterschap blijft het waterschap zelf verantwoordelijk voor het schoonhouden van de duiker (doorstroomprofiel) in die watergangen. 

Het onderhoud van een dam met duiker berust bij degene, die er opdracht voor heeft gegeven of bij zijn rechtsopvolger. Het betreft onderhoud van het grondlichaam en de constructie van de duiker en het doorstroomprofiel. Dat geldt ook in schouwsloten waar normaliter de onderhoudsgrens overeenkomt met de eigendomsgrens, die meestal halverwege de sloot ligt.

Artikel 2.65 Maatwerkvoorschrift

Bij noodzakelijke werkzaamheden door het waterschap moet degene, die een dam met duiker heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger zorgen voor wijziging of verwijdering en eventuele herplaatsing ervan. In principe is dat voor rekening van degene, die de dam met duiker heeft aangelegd, tenzij dat aantoonbaar onbillijk zou zijn. 

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Dempingen van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen hebben gevolgen voor de waterberging. Ze grijpen hiermee in in de waterhuishouding. De waterbelangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van voorschriften. Voor zover nodig moet de waterbergingsruimte, die door demping verloren gaat, worden gecompenseerd. 

Artikel 2.67 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het dempen van hoofdwatergangen  en het dempen van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen zijn niet vrijgesteld van de vergunningplicht. Het dempen daarvan maakt een te grote inbreuk op de waterhuishouding. Het waterschap moet van geval tot geval kunnen blijven beoordelen of demping van zo’n watergang toegestaan kan worden en welke specifieke voorschriften daaraan moeten worden verbonden. In die omgevingsvergunningen zullen ook compenserende maatregelen worden voorgeschreven met als uitgangspunt hetgeen in deze afdeling is bepaald. Een schouwsloot of overig oppervlaktewaterlichaam in de beschermingszone van vijf meter langs een waterkering heeft een belangrijke functie voor de afvoer van kwelwater en hemelwater, dat afkomstig is van het dijklichaam. Het is daarom niet toegestaan deze sloten zonder omgevingsvergunning te dempen. 

Artikel 2.69 Meldingsplicht

Ingrepen in het waterstaatsysteem moeten goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden en het nakomen van de compensatieplicht. Mede hierom is de meldplicht in deze afdeling opgenomen. Ook moeten de wijzigingen in het watersysteem worden bijgehouden in de gegevensbestanden van het waterschap, zoals schouwkaart en beheerregister. Zie ook de toelichting bij artikel 1.10 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting voor een algemene toelichting op de meldingsplicht.

Artikel 2.70 Algemene regel compensatie

A. Bebouwd gebied

Het dempen van oppervlaktewaterlichamen, inclusief schouwsloten, en overige oppervlaktewaterlichamen kan hoge grondwaterstanden en wateroverlast veroorzaken, hetgeen ongunstig is voor de bebouwing. De oppervlaktewaterlichamen en overige oppervlaktewaterlichamen zijn indertijd niet voor niets aangelegd en hebben meestal een functie in het verlagen van hoge grondwaterstanden. In de praktijk is het bij bebouwing dan ook meestal zo dat drainage wordt aangelegd op plekken waar oppervlaktewaterlichamen en overige oppervlaktewaterlichamen worden gedempt. Dit is zeer ongunstig voor het watersysteem. Op deze manier is ruimte onttrokken aan het oppervlaktewatersysteem en wordt geen extra water geborgen in de bodem. Het gevolg is een extra belasting van het afvoersysteem. Het is daarom noodzakelijk dat er in het bebouwd gebied ook bij dempingen van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen altijd compenserende maatregelen worden getroffen.

B. Overig gebied

Hetgeen hierboven onder A staat vermeld, geldt ook voor het overig gebied met een GHG tussen maaiveld en 1 meter beneden maaiveld. Voor dit overig gebied is er nog een extra nadeel, dat het effect is van het gevoerde peilbeheer. Door het dempen van oppervlaktewaterlichamen, inclusief schouwsloten, en overige oppervlaktewaterlichamen kan door het peilbeheer minder invloed worden uitgeoefend op het gewenste grondwaterregime. Het is daarom noodzakelijk dat er in het overig gebied met GHG < 1 meter ten opzichte van het maaiveld altijd compenserende maatregelen worden getroffen.

C. Overig gebied met GHG ≥ 1m ten opzichte van het maaiveld

Deze zogenaamde “drogere” gebieden zijn gebieden met een GHG van meer dan 1 meter beneden maaiveld. In deze gebieden zal een verhoging van de grondwaterstand door het dempen van oppervlaktewaterlichamen met in begrip van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen doorgaans niet leiden tot wateroverlast. Oppervlaktewaterlichamen en overige oppervlaktewaterlichamen in deze gebieden mogen zonder compensatieplicht worden gedempt. Een uitzondering daarop geldt voor brede oppervlaktewaterlichamen. Deze hebben in perioden van extreme neerslag en bij een gestremde lozing vanwege hoge zeewaterstanden een waterbergende functie. Door het optrekken van stuwen wordt water bovenstrooms van de boezem vastgehouden. Dit is een maatregel die in het calamiteitenplan van het waterschap is opgenomen. Als deze waterlichamen worden gedempt, gaat er bergingscapaciteit verloren. Daarom mogen deze waterlichamen, met een breedte op de waterlijn van meer dan 2 meter in de winter, alleen worden gedempt indien er compenserende maatregelen worden getroffen.

D. Natuurterrein

Een natuurgebied is een terrein, waarvan de inrichting en het beheer (bijna) helemaal en duurzaam is afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterrein worden mede verstaan bos en open water. In natuurterreinen mogen schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen zonder compenserende maatregelen worden gedempt. Voorwaarde is dat na het dempen de maatgevende afvoer in de nieuwe situatie niet groter is dan de huidige maatgevende afvoer en dat de grondwaterstand in de omliggende gebieden niet nadelig wordt beïnvloed. Overleg met het waterschap van tevoren hierover is wenselijk. Ook voor natuurterrein geldt er een uitzondering voor brede oppervlaktewaterlichamen die in open verbinding staan met het watersysteem. Zie hiervoor verder onder C.

Het volgende wordt nog opgemerkt:

Het waterschap kan in heel bijzondere situaties overwegen een uitzondering te maken op de compensatieplicht. Het waterschap kan in dergelijke uitzonderlijke gevallen alleen gemotiveerd en onderbouwd afwijken.

In “grensgevallen”, waarin de te dempen schouwsloot of het overige oppervlaktewaterlichaam op de kadastrale grens en de grens tussen de verschillende gekleurde gebieden ligt, geldt het strengste regime. 

Compensatie waterberging

Compensatie kan plaatsvinden door het verbreden van een bestaande watergang of sloot of door het graven van een nieuw water. Oppervlaktewaterlichamen die 1 jaar voordat de melding is ingediend, zijn gedempt of verbreed, kunnen ook meetellen als compensatie voor de waterberging, mits dit duidelijk aantoonbaar is. Onder compensatie wordt niet verstaan het verdiepen van een watergang of sloot. Deze ruimte wordt al ingenomen door (grond)water. Bij de berekening van de waterberging is de bovenbreedte bm (gemeten op maaiveldhoogte), de afstand a tussen maaiveld en waterpeil ww in de winter van de te dempen watergang bepalend. Bij de aanvraag dienen deze maten te worden meegezonden en de maten van de nieuwe of te verbreden watergang. 

Aan de hand van deze maten dient de melder de waterberging te berekenen en in te dienen bij de melding.

De compenserende maatregel dient voorafgaand aan het dempen te worden gerealiseerd om te voorkomen dat het waterbergend vermogen van het watersysteem tijdelijk vermindert. De watergang of sloot, waarin het dempen wordt gecompenseerd, moet in open verbinding staan met het watersysteem om het overtollige water in het watersysteem er ook daadwerkelijk in te kunnen bergen. Het waterschap kan over het compenseren advies geven. Door het dempen mogen geen watergangen of sloten worden afgesloten van het watersysteem. Om wateroverlast of watertekort te voorkomen moet eventueel een duiker worden gelegd. Het waterschap kan hierover, al dan niet op verzoek, advies geven. Enkele specifieke technische voorschriften zijn al opgenomen. Ten behoeve van de ontsnappingsmogelijkheid van fauna moet de demping in één richting worden uitgevoerd. Indien de nieuw te graven sloot ten behoeve van de waterberging, voldoet aan de schouwcriteria van het waterschap, krijgt deze nieuwe sloot hiermee de status van schouwsloot. Het onderhoud van de aangebrachte werken berust bij de degene, die er opdracht voor heeft gegeven en bij zijn rechtsopvolger. Een duiker in een gedempte sloot moet worden onderhouden door degene, die de demping c.a. heeft laten uitvoeren. 

Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Opgaande (hout)beplanting die over een onderhoudspad langs een oppervlaktewaterlichaam hangt, vormt een belemmering voor het doelmatig uitvoeren van machinaal onderhoud. Het is daarom van belang daar regels over te stellen.

Artikel 2.73 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Genoemde molens hebben in noodsituaties een zodanige functie, dat bescherming van hun zgn. molenbiotoop in de waterschapsverordening gerechtvaardigd is. Voorkomen moet worden dat ze onvoldoende windvang hebben

Artikel 2.74 Toepassingsbereik

Van het begrip 'werken' is in de begripsbepaling een definitie gegeven. Het vernieuwen of wijzigen wordt geacht onder het begrip “plaatsen” te vallen

Artikel 2.75 Vergunningplicht beperkingengebied waterstaatswerk

Genoemde molens hebben in noodsituaties een zodanige functie, dat bescherming van hun zgn. molenbiotoop gerechtvaardigd is. Voorkomen moet worden dat ze onvoldoende windvang hebben

Artikel 2.77 Vergunningplicht schepen

Onder ligplaats innemen valt voor de toepassing van de Waterschapsverordening ook het afmeren, laden en lossen en het ligplaats hebben. Op plaatsen waar goede (nuts)voorzieningen zijn voor het innemen van een ligplaats en die er ook op gericht zijn dat oevers niet worden beschadigd, is regulering door middel van het verlenen van een watervergunning niet nodig. Dat kan ook gelden voor ligplaatsen, die door gemeenten zijn aangewezen. Onder schepen vallen ook woonschepen.

Artikel 2.78 Vergunningplicht waterpeil

Onder omstandigheden kan het dagelijks bestuur aan ingelanden toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen indien de betrokkene zodanige maatregelen neemt, dat geen nadelige effecten ontstaan voor het waterbeheer van het grotere gebied.

Artikel 2.79 Vergunningplicht waterstaatswerk

In het waterschapsgebied komen op kanaaldijken openbare zandpaden voor, die niet vallen onder de categorie verharde wegen, maar waarover wel gereden mag worden (openbaar). Vandaar de toevoeging openbare zandwegen in het tweede lid. 

Lid 1 onder a betreft het verbod op het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plantreparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot.

Op grond van lid 1 onder b o.a. geen dieren worden geweid op waterstaatswerken, dus ook niet op onderhoudspaden, die volgens de begripsbepalingen deel uit maken van het waterstaatswerk.

Op grond van lid 1 onder e is het verboden zich als niet-rechthebbende (iemand anders dan de eigenaar of de gebruiker) op waterstaatswerken te bevinden, inden dat vanwege het dagelijks bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door een bord met het opschrift “Verboden toegang waterschap Hunze en Aa’s”). Daar waar de belangen van de waterstaatswerken zich er niet tegen verzetten is recreatief medegebruik zoals wandelen in de regel toegestaan. Het waterschap beveelt daarbij steeds aan honden aan te lijnen in verband met mogelijke verstoring van de fauna. 

Lid 1 onder f is een verbijzondering van het verbod om ergens voorwerpen te plaatsen, als bedoeld in lid 1 onder b van dit artikel. Een vergunning voor het (beroepsmatig) plaatsen van vistuig zal mede worden getoetst aan het visbeleid, dat is overeengekomen met de desbetreffende belangenorganisaties. 

 

Artikel 2.80 Vergunningplicht hoofdwatergang en waterkering

De vergunningplichtige activiteiten voor het profiel van vrije ruimte, de bebouwingszone en de beschermingszone van een waterstaatswerk staan in dit artikel. Als uitgangspunt voor vergunningverlening in het profiel van vrije ruimte geldt het “nee, tenzij”-principe en in de bebouwingszone en de beschermingszone geldt het “ja, mits”-principe. Het “nee, tenzij”-principe betekent dat niet mag worden vergund, tenzij er een zwaar maatschappelijk belang in het geding is en als de activiteit redelijkerwijs niet elders kan plaatsvinden. Het “ja, mits”-principe houdt in dat een vergunning kan worden verleend, mits er geen onomkeerbare ontwikkelingen plaats vinden, die nadelig kunnen zijn voor toekomstige aanpassingen van de primaire waterkeringen. 

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.

Artikel 4.7 Toepassingsbereik

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.

Artikel 4.8 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor de onttrekkingen voor bronbemaling is een etmaalmaximum opgenomen van 5.000 m3 gedurende de eerste vijf dagen en van 3.000 m3 voor de dagen daarna. Zodoende wordt ruimte gelaten de eerste dagen meer te onttrekken om het grondwater op het gewenste niveau te krijgen. Voor de dagen daarna is alleen stabilisatie nodig en kan worden volstaan met een maximum van 3.000 m3 . Met deze maxima is de kans op schade vrijwel uitgesloten. Daarnaast blijven uiteraard de maxima per 30 dagen en per half jaar gelden.

Artikel 4.10 Meldingsplicht

Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de onttrekkingen en op basis daarvan een goed beeld houdt van locatie en hoeveelheid van de onttrekking. Zo nodig kan dan regulerend worden opgetreden. De melding en meting moeten plaatsvinden zoals bepaald is in artikel 4.2.

Artikel 4.13 Toepassingsbereik

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.

Artikel 4.14 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor de onttrekkingen voor proeven is een etmaalmaximum opgenomen van 5.000 m3 gedurende de eerste vijf dagen en van 3.000 m3 voor de dagen daarna. Zodoende wordt ruimte gelaten de eerste dagen meer te onttrekken om het grondwater op het gewenste niveau te krijgen. Voor de dagen daarna is alleen stabilisatie nodig en kan worden volstaan met een maximum van 3.000 m3 . Met deze maxima is de kans op schade vrijwel uitgesloten. Daarnaast blijven uiteraard de maxima per 30 dagen en per half jaar gelden.

Artikel 4.16 Meldingsplicht

Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de onttrekkingen en op basis daarvan een goed beeld houdt van locatie en hoeveelheid van de onttrekking. Zo nodig kan dan regulerend worden opgetreden. De melding en meting moeten plaatsvinden zoals bepaald is in artikel 4.2.

Artikel 4.19 Toepassingsbereik

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.

Artikel 4.20 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor de onttrekkingen voor grondsanering is een etmaalmaximum opgenomen van 5.000 m3 gedurende de eerste vijf dagen en van 3.000 m3 voor de dagen daarna. Zodoende wordt ruimte gelaten de eerste dagen meer te onttrekken om het grondwater op het gewenste niveau te krijgen. Voor de dagen daarna is alleen stabilisatie nodig en kan worden volstaan met een maximum van 3.000 m3 . Met deze maxima is de kans op schade vrijwel uitgesloten. Daarnaast blijven uiteraard de maxima per 30 dagen en per half jaar gelden.

Artikel 4.22 Meldingsplicht

Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de onttrekkingen en op basis daarvan een goed beeld houdt van locatie en hoeveelheid van de onttrekking. Zo nodig kan dan regulerend worden opgetreden. De melding en meting moeten plaatsvinden zoals bepaald is in artikel 4.2.

Artikel 4.25 Toepassingsbereik

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.

Artikel 4.28 Meldingsplicht

Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de onttrekkingen en op basis daarvan een goed beeld houdt van locatie en hoeveelheid van de onttrekking. Zo nodig kan dan regulerend worden opgetreden. De melding en meting moeten plaatsvinden zoals bepaald is in artikel 4.2.

Artikel 4.31 Toepassingsbereik

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regels

Voor onttrekkingen in grondwaterdeelgebied 1 heeft beperkte gebruiksmogelijkheden om grondwateronttrekkingen te doen groter dan 10 m3 /uur voor beregening van grasland en akkerbouw, behalve voor hoogsalderende teelten en vollegrondstuinbouw. Het betreft dezelfde gebieden als tot 2010 onder vigeur van de provinciale Omgevingsverordening Drenthe. De reden voor deze beperking is de aanwezigheid van veel kwetsbare natuurwaarden in dit gebied. Tot de hoogsalderende teelten behoren bloemen, bollen, sierteelt, fruit, bomen, graszaad en graszoden, pootaardappelen, cichorei, (glas)tuinbouw en sportvelden. Deze teelten hebben op een bepaald moment in de groei absoluut water nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Geen beregening betekent verlies van oogst. Fabrieks- en consumptieaardappelen, granen, bieten en maïs behoren niet tot de hoogsalderende teelten. Deze gewassen kunnen zich na een droogteperiode vaak nog voldoende herstellen. 

Artikel 4.34 Meldingsplicht

Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de onttrekkingen en op basis daarvan een goed beeld houdt van locatie en hoeveelheid van de onttrekking. Zo nodig kan dan regulerend worden opgetreden. De melding en meting moeten plaatsvinden zoals bepaald is in artikel 4.2.

Artikel 4.35 Algemene regel beregening en bevloeiing

Als op jaarbasis meer dan 1500 m3 grondwater per ha. wordt onttrokken voor beregening van akkerbouwgrond of grasland dan is wel een vergunning nodig. Van deze hoeveelheid, die overeenkomt met 150 mm/jaar gaat een stimulans uit om efficiënt te beregenen. In de praktijk blijkt deze hoeveelheid, zelfs in veel drogere gebieden, genoeg.

In de geometrische informatieobjecten is geen rekening gehouden met de wenselijke afstand tussen een onttrekking en individuele stenen gebouwen, daarom is de afstand als algemene regel opgenomen in dit artikel in lid 2.

Het slaan van de putten moet door een erkend boorbedrijf plaatsvinden om een goede werkwijze te garanderen. Dat is van belang omdat in veel gevallen geboord wordt door diverse watervoerende pakketten en scheidende lagen. Hierdoor kan uitwisseling van grondwater in de verschillende watervoerende pakketten plaatsvinden, wat ongewenst is. Het SIKB heeft het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt uitwisseling voorkomen. De nieuwste versie van het protocol is te vinden op www.sikb.nl. 

 

Artikel 4.36 Algemene regel filterdiepte

De filters moeten voldoende diep worden geplaatst om de effecten op het ondiepe grondwater beperkt te houden. 

Artikel 4.38 Toepassingsbereik

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.