Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR703085
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR703085/1
Besluit tot vaststelling van de ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei en Veluwe 2024’
Geldend van 11-11-2023 t/m heden
Intitulé
Besluit tot vaststelling van de ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei en Veluwe 2024’Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe;
overwegende dat het noodzakelijk is een kostentoedelingsverordening vast te stellen;
op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden van 22 augustus 2023;
gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet;
B E S L U I T:
Vast te stellen de: ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei en Veluwe 2024’
Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
kosten voor het watersysteem: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing;
- b.
gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem aan het waterschap is opgedragen;
- c.
ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik heeft van woonruimte;
- d.
zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;
- e.
zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;
- f.
zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;
- g.
bemalen gebieden: delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren en delen van het waterschapsgebied waarin uit lager gelegen gebieden water wordt opgemalen.
Artikel 2 Bijlagen
Bij deze verordening behoort de volgende bijlage:
- •
Bijlage I: een topografische kaart van het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe waarop de bemalen deelgebieden zijn aangegeven als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.
Artikel 3 Kostentoedeling Watersysteembeheer
-
1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt aan de heffingplichtige categorieën toegedeeld:
- a.
34,6 % aan de ingezetenen;
- b.
6,5 % aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
- c.
0,3 % aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;
- d.
58,6 % aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.
- a.
-
2. De waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.
-
3. De waardepeildatum is 1 januari 2022.
Artikel 4 Tariefdifferentiatie bemalen gebieden
Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn gelegen in bemalen gebieden wordt een tariefdifferentiatie, als bedoelt in artikel 122, tweede lid, van de Waterschapswet toegepast. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 50% hoger dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.
Artikel 5 Tariefdifferentiatie verharde openbare wegen
Voor verharde openbare wegen wordt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, derde lid, onder b, van de Waterschapswet toegepast. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 100% hoger dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, geldt.
Artikel 6 Cumulatie van tariefdifferentiatie
De tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen, genoemd in artikel 5 wordt toegepast naast de tariefdifferentiatie voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en die gelegen zijn in bemalen gebieden als bedoeld in artikel 4.
Artikel 7 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
-
1. De Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.
-
2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.
-
3. Deze verordening vindt voor het eerst toepassing op het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2024.
-
4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei en Veluwe 2024’.
Ondertekening
Aldus besloten in de openbare vergadering van 2 oktober 2023.
drs.ing. K.A. Blokland
secretaris
mr. S.H.M. Ornstein MCPm
dijkgraaf
Bijlage 1:
Toelichting bij de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei en Veluwe 2024
Algemeen
- 1.
Wettelijke basis
Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet moet het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Deze verordening wordt in de praktijk de kostentoedelingsverordening genoemd. De kostentoedelingsverordening geeft aan welke heffingplichtige categorie (ingezetenen, eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van natuurterreinen en eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken) welk deel van de netto-kosten van het watersysteembeheer moet opbrengen. In de onderdelen 3 en 4 van deze toelichting wordt hierop nader ingegaan. Uit de begroting van het waterschap vloeit voort hoe hoog de kosten van het watersysteembeheer precies zijn. In beginsel worden alle hier bedoelde kosten tezamen genomen en vervolgens aan de diverse categorieën toegedeeld, zodat elke categorie een deel van de totale kosten draagt. Hierop heeft de wetgever alleen voor verkiezingskosten en voor kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing een uitzondering gemaakt. Op grond van artikel 120, eerste lid, tweede volzin van de Waterschapswet, kan het algemeen bestuur van een waterschap bij de kostentoedelingsverordening bepalen dat deze kosten rechtstreeks aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen worden toegerekend. Deze kosten kunnen dus van de totale kosten van het watersysteembeheer worden afgezonderd en rechtstreeks worden ondergebracht bij die categorie/die categorieën die deze kosten veroorzaakt/veroorzaken.
Het waterschap kan op grond van artikel 122 van de wet ook gebruik maken van de mogelijkheid om belastingtarieven hoger of lager vast te stellen, oftewel te differentiëren. Omdat tariefdifferentiatie een verfijning op de kostentoedeling is, moet een eventuele keuze voor tariefdifferentiatie in de kostentoedelingsverordening worden geregeld. De kostentoedelingsverordening moet ten minste eenmaal in de vijf jaren worden herzien (artikel 120, vijfde lid, Waterschapswet). De kostentoedelingsverordening is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet (Stb. 1991, 379, zoals laatstelijk gewijzigd op 21 februari 2018, Stb. 2018, 75) en het Waterschaps-besluit (Stb. 2007, 497).
- 2.
Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven
De kosten van het watersysteembeheer worden aan de belastingplichtige categorieën toegedeeld. Het zijn er vier in totaal, te weten: ingezetenen, eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden1 van natuurterreinen en eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken. De wijze waarop de kostentoedeling over deze categorieën plaatsvindt, is in artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. De kostentoedelingssystematiek wordt ook wel de methode Delfland genoemd, naar het waterschap dat deze methode heeft ontwikkeld. De methode Delfland is bij de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, nr. 208) als verplichte kostentoedelingsmethode voorgeschreven. Vóór die tijd werd het al door een aantal waterschappen toegepast.
- 3.
Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen
De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling is als volgt:
- •
bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder per vierkante kilometer, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;
- •
bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000 per vierkante kilometer, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;
- •
bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000 per vierkante kilometer, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.
Het behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap om binnen de bandbreedte te bepalen wat het exacte ingezetenenaandeel wordt.
- 3.1
Ophogen ingezetenenaandeel
Het algemeen bestuur van een waterschap kan de maximale kostentoedelingspercentages van 30%, 40% en 50% die hiervóór zijn genoemd, met 10% verhogen. Dit is in het derde lid van artikel 120 geregeld. Het artikellid is via een amendement (TK 30601, nr.18) aan de Waterschapswet toegevoegd. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat voor ophoging van het ingezetenenaandeel sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Als voorbeeld daarvan noemt het amendement twee situaties, te weten de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. Er wordt niet nader aangegeven wat onder ‘een relatief groot aantal natuurterreinen’ en ‘een zeer grote inwonerdichtheid’ moet worden verstaan.
In een uitspraak van 28 juli 2010, LJN: BN2669, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het bestaan van de zojuist genoemde bestuurlijke vrijheid bevestigd en verduidelijkt. De Afdeling heeft in deze uitspraak vastgesteld dat in de Waterschapswet geen beperkende voorwaarden zijn verbonden aan de aan de waterschappen toegekende bevoegdheid om het kostenaandeel voor de ingezetenen met maximaal 10% extra te verhogen. De Afdeling kent dan ook geen betekenis toe aan de in de toelichting op het amendement genoemde ‘bijzondere omstandigheden’ en gaat ook voorbij aan de voorbeelden die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd.
De bestuurlijke relevantie van deze uitspraak is dat waterschappen een vrij grote autonomie hebben als het om het verhogen van het kostenaandeel voor de ingezetenen gaat. Waterschappen zullen de eventuele verhoging uiteraard wel altijd moeten motiveren, maar de Raad van State stelt aan de motivering geen al te zware eisen.
- 4.
Toedelen van de resterende kosten van het watersysteembeheer aan de overige categorieën
Nadat het kostenaandeel voor de ingezetenen is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling geschiedt ingevolge artikel 120, vierde lid, van de Waterschapswet, op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit zijn over de waardebepaling nadere regels gegeven.
- 4.1
Waardebepaling en waardepeildatum
De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat waarin de onroerende zaken zich op de waardepeildatum bevinden. In artikel 6.10, eerste lid, van het Waterschapsbesluit (Besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2007, Stb. 2007, 497) is dit voor natuurterreinen en voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van de categorie gebouwd bij de Wet WOZ wordt aangesloten. In deze wet is al geregeld dat de waarde van de gebouwde onroerende zaken naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum wordt bepaald.
Ingevolge artikel 6.11, eerste lid, van het Waterschapsbesluit ligt de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Bij de onderhavige kostentoedeling moet dus een keuze worden gemaakt tussen de waardepeildatum 1 januari 2022 en de waardepeildatum 1 januari 2023.
In het proces van waardebepaling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1-1-2022) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft (in dit geval 1-1-2024). Zo zullen bouwpercelen waarop na de waardepeildatum gebouwd is, voor de kostentoedeling als ongebouwde onroerende zaken worden aangemerkt en zal landbouwgrond die na de waarde-peildatum is omgevormd tot natuur of bouwgrond, nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen.
- 5.
Natuurterreinen
Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een aparte categorie. Ingevolge artikel 116, onder c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden ook als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.
Op het begrip natuurterreinen wordt in het artikelsgewijs deel van deze toelichting nader ingegaan.
- 6.
De watersysteemtaak
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet wordt “de zorg voor het watersysteem” als één van de hoofdtaken van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Met het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” wordt benadrukt dat er een nauwe onderlinge samenhang is en dat de verschillende aspecten van de zorg voor het watersysteem als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.
In dezelfde bepaling van de Waterschapwet wordt de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Ook is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegen- en de vaarwegen-taak door een aantal waterschappen is een uiting van dit laatste. In 2011 hebben de provincies de muskus- en beverrattenbestrijding aan de waterschappen overgedragen. Het muskus- en beverrattenbeheer is op grond van artikel 1, derde lid, van de Waterschapswet onderdeel van de watersysteemzorg.
De zorg voor het watersysteem wordt gezien als één samenhangende taak die het waterschap, uitzonderingen daargelaten, in zijn gehele beheersgebied uitoefent2. Alhoewel de wetgever dit niet met zoveel woorden aangeeft, moet aangenomen worden dat de uitzonderingen gevallen betreffen waarin andere overheden dan de waterschappen met taken ter zake zijn belast. Het kan dus voorkomen dat er in het waterschapsgebied gebieden voorkomen ter zake waarvan het waterschap niet de zorg voor het watersysteem heeft, omdat deze zorg al bij een andere publiekrechtelijke overheid berust. Hiervan was bijvoorbeeld sprake in de casus die tot het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:959 (arrest over de Waddenzee) heeft geleid.
- 7.
Relatie met de begroting van het waterschap
In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagoplegging-heffinginning en invordering) zijn de kosten van de watersysteemtaak van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is in de verslaggevings-voorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in deze verordening om de kostendrager watersysteembeheer.
De verslaggevingsvoorschriften geven eveneens aan hoe de totstandkoming van het te heffen bedrag inzichtelijk moet worden gemaakt in de begroting naar kostendragers. In dit geval zijn de netto-kosten van de watersysteemtaak van de waterschappen het vertrekpunt. Bij de nettokosten worden opgeteld het bedrag voor onvoorzien en de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaarverklaring worden geraamd. Afgetrokken worden de verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten die aan de watersysteemtaak worden toegerekend (tot deze laatste opbrengsten behoort ook de verwachte heffingsopbrengst van de verontreinigingsheffing). Deze berekening leidt tot een saldo, het ‘begrote resultaat’ van de watersysteemtaak. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd. In de regel wordt er eerst onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de kostentoedeling.
- 8.
Tariefdifferentiatie (algemeen)
In artikel 122 van de Waterschapswet wordt aan de algemene besturen van de waterschappen de mogelijkheid geboden om de heffing in een aantal gevallen lager of hoger vast te stellen, de zogenaamde tariefdifferentiatie. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen op het gebied van de tariefdifferentiatie een bestuurlijke vrijheid hebben. Het algemeen bestuur van een waterschap is met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht. Zie hiervoor de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel (TK 2005-2006, 30 601, nr. 3, blz. 26). Tariefdifferentiatie kan in een aantal in de wet genoemde gevallen worden toegepast voor de tarieven van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, voor natuurterreinen en voor gebouwde onroerende zaken. Het tarief van de ingezetenenheffing kan niet worden gedifferentieerd.
Uitgangspunt bij de watersysteemheffing is dat het tarief per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is (zie artikel 121, eerste lid, onder b, c en d, van de Waterschapswet). Indien voor tariefdifferentiatie wordt gekozen, komt hierin verandering en kan het tarief voor bepaalde onroerende zaken binnen een categorie hoger of lager worden vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn in de wet limitatief genoemd. De wet geeft ook aan wat de maximale omvang (lees: verhoging of verlaging) van de differentiatie is.
Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en tot de volgende maxima mogelijk:
- 1.
buitendijks gelegen onroerende zaken: maximaal 75% lager tarief;
- 2.
onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt: maximaal 75% lager tarief;
- 3.
onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden: maximaal 100% hoger tarief;
- 4.
onroerende zaken die in hoofdzaak bestaan uit glasopstanden als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet: maximaal 100% hoger tarief;
- 5.
verharde openbare wegen: maximaal 100% hoger tarief indien het waterschap voor 1 juli 2012 nog geen tariefdifferentiatie wegen toepaste;
- 6.
verharde openbare wegen: maximaal 400% hoger tarief indien het waterschap voor 1 juli 2012 al tariefdifferentiatie wegen toepaste.
De differentiaties kunnen zoals blijkt uit het vierde lid van artikel 122 naast elkaar worden toegepast. In de Handreiking tariefdifferentiatie van de Unie wordt aanbevolen om deze zogenaamde cumulatie van tariefdifferentiatie te beperken.
In de Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2024 is vastgelegd dat er slechts twee tariefdifferentiaties worden toegepast, te weten:
- •
voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn gelegen in bemalen gebieden;
- •
voor verharde openbare wegen.
Op de kaart behorende bij deze verordening is aangegeven wat de begrenzing is van de bemalen gebieden.
- 8.1
Tariefdifferentiatie verharde openbare wegen
De tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen (hierna gemakshalve ook tariefdifferentiatie wegen genoemd) bedroeg aanvankelijk 100%. Het is in 2008 ingevoerd omdat verharde openbare wegen hogere piekafvoeren kunnen veroorzaken en dus een relatief grote capaciteit van het watersysteem vragen. Ook het feit dat wegen een van de belangrijke bronnen van diffuse verontreiniging vormen, speelde bij de invoering van deze tariefdifferentiatie een rol (amendement Lenards en Van Lith, TK2006-2007, 30 601, nr. 15).
Verruiming van de tariefdifferentiatie
In de jaren na de invoering van de Wet modernisering waterschapsbestel is een discussie ontstaan over de zogenaamde weeffout in de Waterschapswet. Agrarische terreinen en wegen en spoorwegen vormen samen de categorie ongebouwd. Wegen hebben een relatief hoge waarde en deze hoge waarde drijft de waarde van de categorie als het ware op, hetgeen zich vertaalt in het kostenaandeel en in de tarieven die ook de agrariërs moeten betalen. Sommigen menen dat de agrarische sector hierdoor onevenredig zwaar wordt belast. Medio 2012 heeft de Tweede Kamer ingestemd met een amendement om tot verruiming van de tariefdifferentiatie wegen te komen (amendement Dijkgraaf- Ortega-Martijn,TK 2011-2012, 33 097, nr. 22). Blijkens de toelichting op dit amendement moet de verruiming de waterschappen een mogelijkheid bieden om onevenredig hoge agrarische tarieven tegen te gaan.
Als gevolg van het amendement is artikel 122, derde lid, van de Waterschapswet met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. In een nieuw onderdeel c is geregeld dat het tarief voor verharde openbare wegen maximaal 400% hoger kan worden vastgesteld indien het waterschap voor 1 juli 2012 al een wegentariefdifferentiatie toepaste. Als dit niet het geval is, kan de tariefdifferentiatie maximaal 100% bedragen (zie hiervoor artikel 122, derde lid, onder b, van de Waterschapswet).
Bij Waterschap Vallei en Veluwe heeft het toepassen van een wegentariefdifferentiatie plaatsgevonden na 1 juli 2012.
Artikelsgewijs
Artikel 1Begripsbepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In artikel 1 zijn enkele begrippen die in de verordening vaker voorkomen, nader omschreven. Onderdeel g is speciaal in verband met de bepalingen over de tariefdifferentiatie opgenomen.
Kosten
In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt.
Gebied van het waterschap
In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen. De regeling van het wetenschapsgebied gebeurt door de provincie, bij provinciaal reglement. In de praktijk wordt het gebied van het waterschap veelal aangeduid op een (al dan niet elektronische) kaart die bij het provinciale reglement behoort.
De toekenning van ‘de zorg voor het watersysteem’ aan de waterschappen impliceert niet dat alle zorg voor het watersysteem in een bepaald gebied aan het waterschap is toegekend. Ook andere overheden kunnen ter zake taken uitoefenen)3. In artikel 1, onderdeel b, van de verordening wordt ‘het gebied van het waterschap’ daarom omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteem aan het waterschap is opgedragen.
Ingezetene
In onderdeel c wordt een omschrijving gegeven van het begrip ingezetene. De omschrijving is ontleend aan artikel 116, onder a, van de Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats én het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Het gaat om cumulatieve voorwaarden. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de basisregistratie personen bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.
Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet dan worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.
Zakelijk gerechtigden
In de onderdelen d, e en f wordt steeds het begrip ‘zakelijk gerechtigden’ gebruikt als omschrijving voor degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van onroerende zaken in het gebied van het waterschap en uit dien hoofde belastingplichtig zijn (vgl. artikel 117, eerste lid, onderdelen b tot en met d, Waterschapswet). Het gaat meer specifiek om de zakelijk gerechtigden ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen en zakelijk gerechtigden gebouwd. De beperkte rechten die tot belastingplicht leiden, zijn:
- •
appartementsrecht;
- •
erfpachtrecht;
- •
recht van opstal;
- •
recht van vruchtgebruik;
- •
recht van beklemming;
- •
recht van gebruik en bewoning;
- •
de beklemde meier en
- •
het beperkt recht in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel b, van de Belemmeringenwet privaatrecht.
Ingevolge artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet moet voor het antwoord op de vraag wie heffingplichtig is, van de basisregistratie kadaster worden uitgegaan: heffingplichtig is degene die bij het begin van het jaar als rechthebbende in deze basisregistratie is vermeld, tenzij het tegendeel blijkt. Indien er naast eigendom ook sprake is van een beperkt recht of indien sprake is van meer dan één beperkt recht, is de vraag wie van de zakelijk gerechtigden in de heffing moet worden betrokken. Artikel 119, tweede en derde lid, geven voor deze situaties de rangorde aan.
Bemalen gebieden
Onderdeel i geeft een omschrijving van wat in het kader van deze verordening onder bemalen gebieden moet worden verstaan. Bemalen gebieden zijn zowel delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren als delen van het waterschapsgebied waarin uit lager gelegen gebieden water wordt opgemalen. De definitie is van belang in verband met de tariefdifferentiatie voor onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden, als bedoeld in artikel 122, tweede lid, van de Waterschapswet. Het algemeen bestuur van het waterschap kan voor dergelijke onroerende zaken een hogere heffing vaststellen.
Artikel 2Bijlage
Bij deze kostentoedelingsverordening behoort een topografische kaart waarop de bemalen deelgebieden zijn aangegeven.
Artikel 3Kostentoedeling watersysteembeheer
In artikel 3 is aangegeven wat het aandeel van iedere heffingplichtige categorie in de kosten van het watersysteembeheer is. Het aandeel wordt uitgedrukt in procenten. Artikel 3 vormt hiermee het kernartikel van de verordening. Het toedelen van kosten aan de categorieën geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald. In de tweede stap worden de kosten van de taakuitoefening die dan resteren over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld. De waterschappen voeren zogenaamde kostentoedelingsonderzoeken uit. De uitkomsten van de kostentoedelingsonderzoeken vinden hun weerslag in de kostentoedelingsverordening.
Stap 1 Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen
De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van watersysteemkosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid wordt uitgegaan van het totaal aantal inwoners zoals dat blijkt uit de basisregistratie personen van de in het waterschapsgebied liggende gemeenten en de totale oppervlakte van het waterschapsgebied. De categorie ingezetenen draagt altijd voor ten minste 20% en ten hoogste 60% bij in de kosten van de taakuitoefening. Deze percentages worden ook in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de verordening genoemd. Het exacte kostenaandeel in individuele gevallen is zoals gezegd afhankelijk van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Het door een waterschap bij de kostentoedelingsverordening te bepalen kostenaandeel bedraagt:
- •
indien het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap 500 of minder is, minimaal 20 en maximaal 30%;
- •
indien het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap meer dan 500 maar minder dan 1000 is, minimaal 31 en maximaal 40%;
- •
indien de gemiddelde inwonerdichtheid meer dan 1000 is, minimaal 41 en maximaal 50%.
Er is dus steeds sprake van een bandbreedte van 10% per inwonerdichtheidsklasse. Het algemeen bestuur van het waterschap moet binnen deze bandbreedte het exacte ingezetenenaandeel bepalen. Hoe dit gebeurt, behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft ca 1.158.690 inwoners. Het beheersgebied is ruim 245.644 hectare. De inwonerdichtheid van Waterschap Vallei en Veluwe is daarmee 472 inwoners per vierkante km. Daarmee is, zonder rekening te houden van de mogelijkheid tot verhoging, het percentage minimaal 20 % en maximaal 30 %.
Verhogen maximale percentages ingezetenenaandeel
Zie voor een nadere beschouwing op dit onderwerp onderdeel 3.1 van het Algemeen deel van deze toelichting.
De oppervlakte natuur binnen Waterschap Vallei en Veluwe is ca. 87.845 hectare. Dit is daarmee ongeveer 36 % van de totale oppervlakte van het beheersgebied. Gelet op de grote oppervlakte natuur en belang hiervan voor het kunnen recreëren voor ingezetenen, is in de kostentoedelingsverordening rekening gehouden met de verhoging van het percentage voor ingezetenen met 36% van de 10 % extra waarmee het kostenaandeel voor de ingezetenen kan worden verhoogd. De totale bandbreedte komt daarmee uit op 20-33,6%. Op basis van de inwonerdichtheid van Waterschap Vallei en Veluwe van 472 inwoners per vierkante kilometer wordt rekenkundig de plaats in de bandbreedte berekend en bedraagt 32,8% (basis 20%+ (472/500 x 13,6%).
Rechtstreeks toerekenen kosten van heffing en invordering en verkiezingen
Het waterschap kan ervoor kiezen om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te rekenen, maar is hiertoe niet verplicht. Het waterschap kan er ook voor kiezen om alleen de kosten van heffing en invordering óf alleen verkiezingskosten rechtstreeks toe te rekenen. Indien het waterschap voor rechtstreekse toerekening van kosten kiest, moet deze methodiek integraal worden toegepast. Dit betekent in dit verband dat dit principe ten aanzien van alle categorieën ten behoeve waarvan de betreffende kosten worden gemaakt, moet worden toegepast. Kosten van verkiezingen hebben onder de gewijzigde Waterschapswet alleen nog betrekking op de categorie ingezetenen.
In deze kostentoedelingsverordening is gebruik gemaakt van de mogelijkheid van rechtstreeks toerekenen van deze kosten. De kosten van de verkiezingen en kwijtschelding van de watersysteemheffing zijn op een percentage gezet (respectievelijk 0,4% en 1,4%).
Kostenaandeel voor de categorie ingezetenen
Het kostenaandeel voor de categorie ingezetenen komt uit op 34,6% (32,8% + 0,4% + 1,4 %), rekening houdend met de grote oppervlakte natuur in het gebied van het waterschap en de kosten van verkiezingen en kwijtschelding.
Stap 2 Toedelen van de resterende kosten aan eigenaren van onroerende zaken
Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten door de categorie ingezetenen moet worden opgebracht, worden in de tweede stap van de kostentoedeling de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd toegedeeld. Dit gebeurt op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. De onderlinge waardeverhouding bepaalt ieders aandeel in de kosten. Het Waterschapsbesluit geeft nadere regels voor de waardebepaling.
Waardebepaling categorie ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn
Deze categorie valt voor de waardebepaling uiteen in vijf ‘subcategorieën’ , te weten:
- •
Agrarische gronden;
- •
Openbare landwegen, inclusief kunstwerken;
- •
Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;
- •
Bouwpercelen en
- •
Overige ongebouwde onroerende zaken.
Voor deze onderverdeling is gekozen omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt. Van elke subcategorie moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, wat in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende subcategorie behoort een exacte waarde hoeft te bepalen. Volstaan kan worden met het bepalen van de gemiddelde waarde van het geheel aan onroerende zaken dat tot de betreffende categorie behoort. Om tot de waarde van een subcategorie te komen, wordt haar oppervlakte vermenigvuldigd met de gemiddelde waarde per hectare. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur.
Waardebepaling agrarische gronden
Onder agrarische grond wordt ingevolge artikel 6.1, onder a, van het Waterschapsbesluit de ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het BW, bedrijfsmatig geëxploiteerd cultuurgrond verstaan, voor zover deze niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen. Natte veenweidegebieden behoren ook tot de categorie agrarische gronden. Bossen behoren er niet toe; zij worden op grond van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet tot de categorie natuurterreinen gerekend. De ondergrond van glasopstanden kwalificeert evenmin als agrarische grond, maar is tezamen met de glasopstand zelf een gebouwde onroerende zaak.
De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. Het Water-schapsbesluit zegt in artikel 6.5, tweede lid, dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden meegenomen. Verder dient bij de waardebepaling geen rekening te worden gehouden met de waarde-drukkende invloed die uitgaat van eventuele beperkte rechten die op de onroerende zaak rusten. Hetzelfde geldt voor verpachte gronden. In de praktijk wordt voor de waarde van agrarische gronden aangesloten bij openbare gegevens.
Waardebepaling openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken
Het Waterschapsbesluit noemt de openbare landwegen (inclusief kunstwerken) en de banen voor openbaar vervoer per rail (inclusief kunstwerken) apart van elkaar. In feite is voor de kostentoedeling dus sprake van twee afzonderlijke ‘subcategorieën’. Omdat de wijze waarop de waarde van deze subcategorieën wordt bepaald aan elkaar gelijk is, worden ze in deze toelichting gezamenlijk besproken.
Bij de waardebepaling van openbare landwegen (wegen) en banen voor openbaar vervoer per rail (spoorbanen) worden behalve de wegen en spoorbanen zelf ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken betrokken. Bij verkeersvoorzieningen moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg), zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zone’s, bermsloten, e.d. Anders dan voor de toepassing van de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen het geval is, is op het niveau van de kostentoedeling niet relevant of grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg, al dan niet verhard is. Ook dienstbare maar eventueel niet verharde (tussen)bermen en obstakelvrije zone’s maken dus deel uit van de weg. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels.
De gemiddelde waarde per hectare weg of spoorbaan wordt gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf deze correctiefactor zouden moeten bepalen, is de correctiefactor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd. De factor bedraagt 25%.
De Taxatiewijzer voor de waardebepaling van openbare wegen en spoorwegen (taxatiewijzer wegen, uitgegeven door de Unie van Waterschappen) bevat handreikingen en een rekenmodel voor de waardebepaling.
Waardebepaling bouwpercelen
Bouwpercelen zijn ongebouwde, al dan niet bouwrijp gemaakte percelen, waarop gebouwd mag worden (artikel 6.1, onder b, Waterschapsbesluit). Alhoewel bouwpercelen (tot het moment waarop bouwactiviteiten aanvangen) ongebouwde onroerende zaken zijn, moeten de gemeenten er wel een WOZ-waarde voor bepalen. Bouwpercelen zijn immers niet opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (Regeling van 23 december 1994, Stcrt. 1994, 252, zoals laatstelijk gewijzigd op 20 december 2007, Stcrt. 2007, 251). Voor de waarde van bouwpercelen wordt dan ook uitgegaan van de vastgestelde WOZ-waarden (artikel 6.7, Waterschapsbesluit).
Waardebepaling overige ongebouwde onroerende zaken
De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een echte restcategorie waartoe alle ongebouwde onroerende zaken behoren die niet in een van de voorgaande subcategorieën zijn onder te brengen. Tot de subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken behoren onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, openbare parken en plantsoenen en recreatie- en sportterreinen, voor zover zij althans niet op grond van artikel 118, lid 2, van de Waterschapswet deel uitmaken van een gebouwd eigendom. Om redenen van eenvoud heeft de wetgever ervoor gekozen om voor de gemiddelde waarde per hectare aan te sluiten bij de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.
Waardebepaling categorie natuurterreinen
Ook voor de categorie natuurterreinen moet in het kader van de kostentoedeling een waarde worden vastgesteld. Natuurterreinen zijn in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet gedefinieerd als “ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare”. Onder andere heidevelden, oerassen, zandverstuivingen en duingebieden behoren tot de categorie natuurterreinen. In de regel zullen stadsparken, plantsoenen, e.d. vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied kunnen worden aangemerkt. Bij open wateren moet worden gedacht aan vennen, meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen bedraagt 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.
De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onder c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterreinen, waarbij de nadruk ligt hierbij op de duurzame inrichting en het beheer van de onroerende zaak als natuurterrein: de inrichting en het beheer moeten geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Bij de beoordeling van de vraag of van een natuurterrein sprake is, zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet een natuurterrein als bedoeld in de Waterschapwet zijn.
Over de interpretatie van het begrip ‘natuurterreinen’ (wanneer zijn de inrichting en het beheer van een terrein geheel of nagenoeg geheel en duurzaam afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur?) is een aantal procedures tussen waterschappen en natuurterreinbeheerders gevoerd. In 2014 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan en hierbij ook invulling gegeven aan het begrip ‘geheel of nagenoeg geheel’ in relatie tot de definitie van het begrip natuurterreinen uit de Waterschapswet4. Volgens de Hoge Raad is voor een oordeel op de vraag of sprake is van een natuurterrein slechts relevant of de beheeractiviteiten die op het betreffende terrein plaatsvinden, er al dan niet op zijn gericht dat het natuurtype zich kan ontwikkelen of wordt behouden. Zijn de activiteiten hierop gericht/vinden de activiteiten ten behoeve van de gegeven natuurdoelstelling plaats, dan zijn inrichting en beheer van het terrein naar het oordeel van de Hoge Raad geheel of nagenoeg geheel afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur en is er dus sprake van een natuurterrein. Het arrest van de Hoge Raad komt er kortgezegd op neer dat de vraag of sprake is van een natuurterrein, beoordeeld moet worden vanuit het perspectief van de eigenaar van het terrein. Het arrest heeft ook duidelijk gemaakt dat de Hoge Raad het voor een antwoord op de vraag of sprake is van een natuurterrein, niet relevant acht of met de beheeractiviteiten eventueel ook agrarische opbrengsten worden gegenereerd en wat daarvan de omvang is. In het aan de Hoge Raad voorgelegde geval bracht het feit dat sprake was van een resterend agrarisch opbrengstvermogen van meer dan 10% bijvoorbeeld niet mee dat van een natuurterrein geen sprake was. De term geheel of nagenoeg geheel (die in het fiscale recht voor 90% of meer staat), moet in het kader van de watersysteemheffing voor natuurterreinen met andere woorden niet rekenkundig worden benaderd.
Het begrip ‘duurzaam’ geeft aan dat geen sprake mag zijn van een situatie die tijdelijk is bedoelt.
Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterreinen vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken5. Natte veenweidegebieden worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt.
De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet overigens worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren overigens niet tot de categorie natuurterreinen, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.
Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken
Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap moet worden aangesloten bij de WOZ-waarden, zoals deze door de gemeenten zijn vastgesteld. Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet geregeld. Op grond van het tweede lid wordt een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt. Het ongebouwde eigendom verliest in deze gevallen als het ware dus zijn ongebouwde karakter en wordt samen met het gebouwde object één gebouwde onroerende zaak. Als het ongebouwde eigendom echter een object is waarvoor de gemeente op basis van artikel 18, derde lid, Wet WOZ in combinatie met de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, geen waarde behoeft vast te stellen, dan vormt dit ongebouwde eigendom geen samenstel met een gebouwd eigendom. In deze gevallen blijft het ongebouwde eigendom dus gewoon ongebouwd.
Waardepeildatum
Aan de onroerende zaken in het gebied van het waterschap moet in het kader van de kosten-toedeling een waarde worden toegekend. De waardepeildatum ligt maximaal twee jaar vóór het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft (artikel 6.11, eerste lid, Waterschapsbesluit). Het eerste jaar waarop de onderhavige kostentoedelingsverordening betrekking heeft, is 2024. Waterschap Vallei en Veluwe mag de waardepeildatum dus op 1 januari 2022 of op 1 januari 2023 stellen. Waterschap Vallei en Veluwe heeft de waardepeildatum gesteld op 1 januari 2022.
Het tweede lid van artikel 6.11 bepaalt zowel voor de categorie ongebouwde onroerende zaken als voor de categorie natuurterreinen met zoveel woorden dat de waardebepaling plaatsvindt naar de hoedanigheid en de staat van deze onroerende zaken op de waardepeildatum. Voor gebouwde onroerende zaken vloeit dit voorschrift al rechtstreeks uit de Wet WOZ voort.
Artikel 4 en 5 Tariefdifferentiatie
Het algemeen bestuur van een waterschap kan in een aantal gevallen besluiten om de belastingtarieven zoals die voor de categorieën ongebouwd, natuur en gebouwd zijn vastgesteld, te differentiëren, dat wil zeggen: hoger of lager vast te stellen. De bevoegdheid om tarieven te differentiëren is een facultatieve bevoegdheid van het waterschapsbestuur. De gevallen waarin tariefdifferentiatie is toegestaan, zijn in de Waterschapswet (artikel 122) met zoveel woorden genoemd. Ook de mate waarin tarieven gedifferentieerd kunnen worden, is in de wet geregeld. De hoofdregel die uit artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d van de Waterschapswet voortvloeit, is dat het tarief van de belasting per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is. Op grond van deze hoofdregel dient dus sprake te zijn van een gelijk tarief per hectare voor de onroerende zaken die tot de categorie ongebouwd behoren, een gelijk tarief per hectare voor de onroerende zaken die tot de categorie natuur behoren en een gelijk percentage van de WOZ-waarde voor alle onroerende zaken die tot de categorie gebouwd behoren. De bepalingen over de tariefdifferentiatie maken het mogelijk om van deze hoofdregel af te wijken. Indien tariefdifferentiatie wordt toegepast, zal bij de betreffende belastingcategorieën dus geen sprake meer zijn van gelijke tarieven.
Tariefdifferentiatie moet in de kostentoedelingsverordening worden geregeld. Zowel de situaties waarin tariefdifferentiatie zal plaatsvinden als de mate waarin dit zal geschieden, moeten in de kostentoedelingsverordening tot uitdrukking worden gebracht. Voor welk(e) percentage(s) in specifieke gevallen precies wordt gekozen, behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.
De verordening sluit op het punt van de tariefdifferentiatie op de gelijknamige handreiking aan. In de handreiking wordt aanbevolen om:
- •
terughoudend gebruik van de tariefdifferentiatie te maken;
- •
voor de categorie natuurterreinen geen tariefdifferentiatie in te stellen;
- •
cumulatie van tariefdifferentiatie te beperken;
- •
zoveel mogelijk gelijke tariefverhogingen/verlagingen per belastingcategorie te hanteren. Deze aanbevelingen zijn in artikel 4 en 5 verwerkt.
Artikel 4 Tariefdifferentiatie Bemalen gebieden
Dit artikel regelt de tariefdifferentiatie voor onroerende zaken die in bemalen gebieden zijn gelegen.
Dit kunnen zowel ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn als gebouwde onroerende zaken zijn. Indien van de mogelijkheid van tariefdifferentiatie gebruik wordt gemaakt, dient de differentiatie in alle gevallen aan elkaar gelijk te zijn. Het gedifferentieerde tarief is maximaal 100% hoger dan de in de verordening op de watersysteemheffing voor de genoemde categorieën vastgestelde tarieven.
Het vermogen om aan- en afvoer en grondwaterstanden te reguleren is in de bemalengebieden groter dan in de overige gebieden. De kosten van het waterbeheer zijn hierdoor groter (kosten van peilregulerende kunstwerken).De grotere reguleringsmogelijkheden en hogere kosten in bemalen gebieden, vormen de onderbouwing voor een tariefdifferentiatie voor bemalen gebieden.
Beide rechtsvoorgangers van Waterschap Vallei en Veluwe pasten de tariefsdifferentiatie bemalen toe. Bij waterschap Veluwe was de opslag 100 % voor zowel het gebouwd als het ongebouwd. Bij Waterschap Vallei & Eem was het 50 % voor alleen het ongebouwd,
Voor het gebied van Waterschap Vallei & Eem is vanuit voorzieningenniveau niet te onderbouwen dat het gebouwd in het bemalen gebied meer belang heeft dan het gebouwd in het onbemalen gebied. Bovendien past een uitbreiding van de tariefsdifferentiatie niet in het bestaande beleid om tariefsdifferentiatie alleen in uitzonderingsituaties toe te passen. Om deze redenen is de differentiatie voor bemalen beperkt tot ongebouwd.
In dezelfde redenering past een lager percentage (i.c. 50 %) beter in beleid tot het beperken van tariefsdifferentiatie.
Daarom is in deze kostentoedelingsverordening bepaald dat voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen het tarief 50 % hoger is dan het in de verordening op de watersysteemheffing voor de genoemde categorie vastgestelde tarief.
Op de kaart behorende bij deze verordening zijn de bemalen gebieden aangegeven.
Artikel 5Tariefdifferentiatie Verharde openbare wegen
Dit artikellid regelt de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen. Waterschap Vallei en Veluwe maakte voor 1 juli 2012 nog geen gebruik van de mogelijkheid om het tarief voor ‘wegen’ te differentiëren. In deze gevallen kan het tarief voor verharde openbare wegen maximaal 100% hoger worden gesteld dan het tarief dat in de verordening op de watersysteem-heffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, is vastgesteld.
Bij wegen is sprake van verharde oppervlakken, die een hogere piekafvoer kunnen veroorzaken, waardoor een relatief grotere capaciteit van het watersysteem wordt gevraagd. Daarnaast vormen wegen één van de belangrijkste bronnen van diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater. Deze omstandigheden kunnen aanleiding vormen voor wegen een hoger tarief toe te passen.
Een andere omstandigheid is dat wegen, evenals banen voor openbaar vervoer per rail, met inbegrip van de daartoe behorende kunstwerken, worden aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen (artikel 118, vijfde lid, Waterschapswet). Daarmee vallen wegen, spoorbanen en daartoe behorende kunstwerken onder de categorie (overig) ongebouwd en is hun waarde mede bepalend voor het kostenaandeel van het overig ongebouwd. Voor wegen, spoorbanen en kunstwerken gelden specifieke waarderingsvoorschriften, die ertoe leiden dat hun waarde resulteert in een naar verhouding groot kostenaandeel van het overig ongebouwd. In het huidige belastingstelsel wordt dit door sommigen de ‘weeffout’ genoemd, die in het toekomstige belastingstelsel niet meer aan de orde is. Daarom is in deze verordening bepaald dat het tarief voor verharde openbare wegen 100% hoger wordt vastgesteld. Tariefdifferentiatie voor spoorbanen is niet mogelijk.
Artikel 6Cumulatie van tariefdifferentiatie
Ingevolge artikel 122, vierde lid, van de Waterschapswet kunnen de tariefdifferentiaties van het eerste, tweede en derde lid van dat artikel naast elkaar worden toegepast. Deze zogenaamde cumulatie van tariefdifferentiatie is een bevoegdheid van het waterschap en niet een verplichting. Cumulatie kan pas aan de orde zijn als zich in het gebied van het waterschap twee of meer van de situaties voordoen als genoemd in artikel 122, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet.
De tariefdifferentiatie voor wegen kan met de differentiatie voor bemalen gebieden cumuleren.
Wegen doorsnijden immers het gehele waterschapsgebied en komen zeer verspreid voor. Wegen hebben net als andere ongebouwde eigendommen belang bij het grotere vermogen om aan- en afvoer en grondwaterstanden te reguleren en zijn hierdoor mede veroorzaker van de hogere kosten van het waterbeheer. In de kostentoedelingsverordening is dan ook vastgelegd dat de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen zal cumuleren met de tariefdifferentiatie voor bemalen gebieden.
Artikel 7 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
Lid 1
Dit lid bepaalt dat de oude kostentoedelingsverordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2024. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.
Lid 2
In artikel 8 van de Bekendmakingswet is bepaald, dat een algemeen verbindende voorschrift niet in werking treedt voordat het op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De Kostentoedelingsverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2024 is een zodanig algemeen verbindend voorschrift. De bekendmaking moet plaatsvinden in het waterschapsblad.
Het waterschapsblad wordt elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze uitgegeven en blijft ook na uitgifte op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar.
Lid 3
De onderhavige kostentoedelingsverordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat op 1 januari 2024 aanvangt. De kostentoedelingsverordening moet tenminste eenmaal in de vijf jaar worden herzien. Frequentere herziening is met andere woorden mogelijk. Het noemen van een einddatum is mede hierom niet wenselijk.
Lid 4
In dit artikellid wordt de verordening voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal 2024 maken hiervan onderdeel uit.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl