Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR703011
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR703011/6
Geldend van 29-10-2024 t/m 19-11-2024
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Afdeling 1.1 Begripsbepalingen en normadressaat
Paragraaf 1.1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Dit artikel bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening en de daaraan verbonden beleidsregels.
- Aanpassen van een oppervlaktewater:
-
het wijzigen van het profiel van een primair en secundair oppervlaktewater ten opzichte van het profiel zoals opgenomen in de legger van het waterschap;
- Aanvoeren:
-
het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;
- Afrastering:
-
afscheiding met vrij doorzicht, bestaande uit in de grond geplaatste palen met daartussen gaas, prikkeldraad of staaldraad, in het algemeen aangelegd met het oog op het keren van vee;
- Afvoeren:
-
het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;
- Bedekte teelten:
-
bedrijfsmatige teelten in een glastuinbouwbedrijf of bedrijfsmatige teelt in tunnels;
- Beplanting:
-
tuinbeplanting, bomen en struweel;
- Bestuur:
-
het dagelijks bestuur van Waterschap Limburg;
- Bijbehorende voorzieningen bij kabels en leidingen bij waterkeringen:
-
voorzieningen die noodzakelijk zijn vanuit waterkeringtechnische overwegingen of voor het in goede staat behouden van het kabel of leidingnet;
- Bodemenergiesysteem:
-
installatie waarmee gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude voor de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken;
- Bodemsanering:
-
het verwijderen of ontgraven van verontreinigde grond;
- Boom:
-
een houtachtig, overblijvend gewas;
- Bronbemaling:
-
het uit de bodem of bouwputten onttrekken van grondwater door middel van een pomp;
- Brug:
-
een doorgang voor voetgangers, dieren en voertuigen over bijvoorbeeld (spoor)wegen en watergangen;
- Buisdrainage:
-
ontwateringsmiddel voor het kunstmatig beïnvloeden van de grondwaterstand;
- Diepe grondwateronttrekking:
-
grondwateronttrekking
- a.
dieper dan 5 meter boven NAP binnen het gebied van de Venloschol,
- b.
dieper dan 20 meter beneden maaiveld binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk I,
- c.
dieper dan 30 meter beneden maaiveld binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk II,
- d.
dieper dan 80 meter beneden maaiveld binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III,
- e.
binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk IV;
- a.
- Doorgraving:
-
het volledig doorkruisen van hoge grond waardoor de binnen- en buitendijkse zijde met elkaar in verbinding komen te staan;
- Duiker:
-
een kokervormige constructie met als doel de wederzijdse verbinding tussen oppervlaktewater te waarborgen met het oog op het realiseren van een toegang tot een perceel of het kruisen van het oppervlaktewater met een openbare weg, waarbij in principe de bodem van de waterloop, in tegenstelling tot die van de brug, wordt onderbroken;
- Eindhoogte beplanting:
-
maximaal haalbare hoogte van volwassen beplanting en bomen;
- Evenement bij een oppervlaktewater:
-
een evenement, inclusief opbouwen en opruimen, dat plaatsvindt binnen de kernzone van een primair en secundair oppervlaktewater;
- Evenement bij een waterkering:
-
een evenement, inclusief opbouwen en opruimen, dat plaatsvindt binnen de zoneringen van de waterkering;
- Fietsen:
-
rijden met een fiets, elektrische fiets of speed-pedelec;
- Gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik:
-
rijden met een (cross)motor, bromfiets, auto of een ander gemotoriseerd voertuig en varen met een gemotoriseerd vaartuig;
- Gesloten verharding:
-
opgebouwd uit een materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet meer op te delen is;
- Glastuinbouwbedrijf:
-
inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het in een kas telen van gewassen;
- Grondmechanisch onderzoek:
-
alle soorten onderzoek waarbij sonderingen of boringen worden uitgevoerd of grond wordt ontgraven;
- Grondwater:
-
water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;
- Grondwatersanering:
-
het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting om de kwaliteit van grond of grondwater te verbeteren;
- Hekwerk:
-
afscheiding met vrij doorzicht, bestaande uit in de grond geplaatste palen met daartussen een frame van spijlen of gaas, in zijn algemeenheid aangelegd als perceels- of erfafscheiding;
- Hoge grond basis:
-
hoge grond die voldoet aan de basisvereisten voor hoge grond. Dit betekent een hoogte die minimaal overeenkomt met de ontwerpdijkhoogte op basis van waterstanden voor het jaar 2075 en een breedte conform afslagprofiel. Door geringe overhoogte daarboven en/of door het grondgebruik, is er een risico op aantasting van de waterkerende functie;
- Hoge grond robuust:
-
hoge grond die voldoet aan de basisvereisten voor hoge grond (zie hoge grond basis) en die daarbovenop ook bij een doorkijk naar 2125 over een groter aaneengesloten traject robuust blijkt en weinig gevoelig is voor veranderende (technische of hydraulische) randvoorwaarden. Het risico op aantasting van de waterkerende functie is klein;
- Hoge grond:
-
een hoger gelegen gebied dat functioneert als een natuurlijke dijk en dat onderdeel uitmaakt van een waterkering traject en als zodanig in de legger en de werkingsgebieden behorende bij deze Waterschapsverordening is opgenomen;
- Hogedrukleiding:
-
leiding deel uitmakend van een leidingsysteem waarin de maximale bedrijfsdruk groter is dan of gelijk aan 1 MPa (10 bar);
- Industriële toepassing van grondwater:
-
het oppompen van grondwater ten behoeve van aanwending in het productproces of bedrijfsvoering;
- Infiltreren van water:
-
geforceerd in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;
- Kabel:
-
alle kabels waaronder elektriciteits-, signaal- en telecommunicatiekabels, inclusief bijbehorende voorzieningen;
- Klein bouwwerk:
-
bouwwerk zonder woon- of bedrijfsfunctie, niet dieper gefundeerd dan 50 cm in de grond en eenvoudig verplaatsbaar of verwijderbaar;
- Kleine (druk)leidingen:
-
leiding deel uitmakend van een leidingsysteem waarin de maximale bedrijfsdruk kleiner is dan 1 MPa (10 bar);
- Kruin van de waterkering:
-
het hoogst gelegen deel van de waterkering;
- Kwel:
-
water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt;
- Landbouwperceel:
-
perceel dat wordt gebruikt voor de bedrijfsmatige teelt van gewassen;
- Lijnvormige elementen:
-
landschapselementen die in beginsel evenwijdig aan de hoogtelijnen in het terrein aanwezig zijn ter voorkoming van erosie en zijn opgenomen in de legger;
- Lozen:
-
het door middel van een werk brengen van water, niet zijnde hemelwater, in een oppervlaktewater;
- Lozingsvoorziening:
-
een constructie om water in een oppervlaktewater te laten stromen;
- Mantelbuis:
-
een korte drukloze buis ter bescherming van kabels of mediumvoerende leidingen, veelal gelegen onder wegen, op- en afritten, bouwwerken of beplanting;
- Meanderzone:
-
gronden waarbinnen primaire oppervlaktewateren door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen en die als zodanig zijn opgenomen in de legger en het werkingsgebied Meanderzone zoals opgenomen in deze Waterschapsverordening;
- Nieuw verhard oppervlak:
-
alle oppervlakken die door nieuwbouw of uitbreiding verhard worden, waardoor de neerslag ter plaatse niet langer in de voorheen onverharde grond kan infiltreren;
- Ontgraven:
-
het uitnemen van grond als gevolg waarvan een verlaging van het oorspronkelijke maaiveld ontstaat;
- Ontgronding:
-
het uitvoeren van ontgravingen dieper dan 2,5 meter ten opzichte van het bestaande maaiveld of met een omvang van ten minste 10.000 m3;
- Onttrekken:
-
het door middel van een werk halen van water uit grondwater en aan een oppervlaktewater;
- Onttrekkingsvoorziening:
-
een constructie om water uit grondwater en aan een oppervlaktewater te onttrekken;
- Onverharde weg:
-
weg aangelegd zonder wegcunet;
- Open verhardingen:
-
het wegdek bestaat uit losse elementen;
- Ophoging:
-
kunstmatige verhoging van het maaiveld;
- Oppervlaktewater:
-
Oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingswet, zijnde een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna;
- Overhoogte
-
het gedeelte van een waterkering of hoge grond, dat hoger is dan de ontwerpdijkhoogte;
- Overige wateren:
-
wateren die niet in de legger en de werkingsgebieden behorende bij deze Waterschapsverordening zijn aangeduid als primair of secundair;
- OWL-stuw en ander peilregulerend werk:
-
een vaste of beweegbare constructie in een overig water en in beheer en onderhoud bij de gebruiker, die dient om de waterstand bovenstrooms van de constructie te regelen;
- Parcours:
-
een structureel aanwezige route, inclusief bijbehorende elementen, dit omvat tevens het hebben en het wijzigen van een parcours;
- Peilgestuurde drainage:
-
buisdrainage, gecombineerd met een peilregulerend werk;
- Perceel met meest kritische gewas:
-
het perceel dat binnen het beïnvloedingsgebied van een stuw het diepste grondwaterpeil vraagt;
- Ploegen:
-
het met een landbouwwerktuig omkeren van grond tot een diepte van maximaal 50 cm;
- Pot- en containervelden:
-
bedrijfsmatige teelten die los staan van de ondergrond en niet wortelen in de bodem;
- Profiel van een oppervlaktewater:
-
breedte en diepte van het oppervlaktewater als aangegeven op de legger;
- Profiel van vrije ruimte:
-
de ruimte als opgenomen in het werkingsgebied Profiel van vrije ruimte behorende bij deze Waterschapsverordening ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;
- Recreatief medegebruik bij oppervlaktewater:
-
het medegebruiken van oppervlaktewateren en bijbehorende zoneringen voor niet-gemotoriseerde recreatieve doeleinden;
- Recreatief medegebruik bij waterkering:
-
het medegebruiken van zoneringen van de waterkering voor niet-gemotoriseerde recreatieve doeleinden;
- Schutting:
-
afscheiding zonder vrij doorzicht, in zijn algemeenheid aangelegd als perceels- of erfafscheiding;
- Straatmeubilair:
-
bouwwerken die zijn bedoeld voor de inrichting van de openbare straat en aansluiten bij de publieke functie van de straat;
- Struik:
-
een houtige plant zonder stam die zich onmiddellijk boven of reeds in de grond vertakt in een aantal takken die meer of minder dik kunnen worden, al dan niet in de vorm van een haag;
- Struweel:
-
bosplantsoen, aaneengesloten struikgewas;
- Subirrigatie:
-
het inlaten van water, oppervlaktewater of grondwater, al of niet geforceerd in een (buis)drainagesysteem ten behoeve van het beïnvloeden van het grondwaterpeil;
- Talud van de waterkering:
-
het onder een helling gelegen vlak, gelegen tussen de kruin van de waterkering en de teen van de waterkering;
- Teelt op stellingen:
-
bedrijfsmatige bedekte teelt, los van de ondergrond, waarbij gebruikt wordt gemaakt van goten of bakken op stellages;
- Tuinbeplanting:
-
planten, bloemen, struiken, hagen en bomen met een maximale eindhoogte van 5 meter;
- Tunnel:
-
(min of meer) halfronde constructies, permanent overtrokken met al dan niet lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor het voortrekken van gewassen of het opkweken van plantmateriaal en ter beschermeling van gewassen tegen neerslag;
- Verharding:
-
een open of gesloten verharding, niet zijnde een weg, waarvoor geen diepere ontgraving nodig is dan 30 cm;
- Verleggen van een oppervlaktewater:
-
het wijzigen van de ligging van een primair en secundair oppervlaktewater ten opzichte van de ligging zoals opgenomen in de legger van het waterschap;
- Weg:
-
een voor het verkeer geschikt gemaakte strook grond;
- Werken en werkzaamheden:
-
alle door menselijk toedoen te verrichten handelingen;
- Woekerende soorten:
-
soorten die zich snel kunnen uitbreiden, of door spontane uitzaai of door rizomen en uitlopers, waarbij andere begroeiing, met inbegrip van de grasmat, wordt verdreven of verstikt;
- Woonboot:
-
een boot die zodanig is ingericht dat men erop kan wonen en waarvan de primaire functie ook wonen is.
Artikel 1.2 Begripsbepalingen
- 1.
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op afdeling 1.2 en de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze waterschapsverordening.
- 2.
Bijlage II bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van op afdeling 1.2 en de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze waterschapsverordening .
Artikel 1.3 Gelijkschakeling
In deze waterschapsverordening en de daaraan verbonden beleidsregels wordt onder aanleggen en aanbrengen ook verstaan hebben, wijzigen en verwijderen, tenzij anders is bepaald.
Artikel 1.4 Aanwijzing gebieden
- 1.
De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater is opgenomen in het geometrische informatieobject beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater in bijlage I bij deze verordening.
- 2.
De geometrische begrenzingen van de onderdelen van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage I bij deze verordening:
- a.
kernzone van primair water;
- b.
kernzone van secundair water;
- c.
profiel van vrije ruimte bij primair water;
- d.
gebied met oppervlaktewateren in kwantitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg; en
- e.
oppervlaktewater in kwalitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg.
- a.
- 3.
De geometrische begrenzing van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering is opgenomen in het geometrische informatieobject beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in bijlage I bij deze verordening.
- 4.
De geometrische begrenzingen van de onderdelen van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage I bij deze verordening:
- a.
- b.
- c.
buitenbeschermingszone bij een waterkering;
- d.
- e.
hoge grond basis; en
- f.
Paragraaf 1.1.2 Normadressaat en hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 1.5 Normadressaat en hoofdelijke aansprakelijkheid
- 1.
Aan deze waterschapsverordening wordt voldaan door de eigenaar of gebruiker van gronden of de initiatiefnemer of de gebruiker van een handeling of een werk waarop deze waterschapsverordening van toepassing is.
- 2.
De normadressaten zijn elk hoofdelijk aansprakelijk voor de naleving van de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze waterschapsverordening.
Afdeling 1.2 Vaststellen van doelcriteria voor de bescherming van het watersysteem en bijbehorende beschermingszones.
Paragraaf 1.2.1 Doelcriteria
Artikel 1.6 Doelcriteria
Het algemeen bestuur stelt doelcriteria vast ter verdere uitwerking door het dagelijks bestuur, aan de hand waarvan kan worden bepaald of een activiteit is toegestaan in het watersysteem en de bijbehorende beschermingszone en in het profiel van vrije ruimte. Deze doelcriteria hebben betrekking op:
Artikel 1.7 Algemene doelcriteria
Voor alle activiteiten genoemd in artikel 1.6 geldt dat:
- a.
de waterstaatswerken in stand worden gehouden conform de legger;
- b.
de mogelijkheid tot vervulling van maatschappelijke functies in stand moet blijven;
- c.
de veiligheid gewaarborgd moet blijven;
- d.
schade aan waterstaatswerken moet worden voorkomen; en
- e.
de taakuitoefening van het waterschap niet wordt belemmerd.
Artikel 1.8 Specifieke doelcriteria bij oppervlaktewateren
Voor activiteiten die van invloed zijn of kunnen zijn op oppervlaktewateren gelden voorts de volgende doelcriteria:
- a.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de dimensionering van een oppervlaktewater, zoals vastgelegd in de legger, waardoor het watersysteem niet meer beantwoordt aan het doel waarvoor het is aangelegd, dan wel niet meer voldoet aan de daarvoor geldende normstelling;
- b.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de goede werking van het watersysteem;
- c.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud door of namens het waterschap en de bereikbaarheid van het watersysteem; en
- d.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het watersysteem in die zin dat toekomstige capaciteitsvergroting wordt belemmerd binnen de zone van het waterstaatswerk en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het door het dagelijks bestuur voor oppervlaktewateren aan te wijzen profiel van vrije ruimte.
Artikel 1.9 Specifieke doelcriteria bij waterkeringen
Voor activiteiten die van invloed zijn of kunnen zijn op waterkeringen gelden voorts de volgende doelcriteria:
- a.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de dimensionering van de waterkering, zoals vastgelegd in de legger, waardoor de waterkering niet meer beantwoordt aan het doel waarvoor die is aangelegd, dan wel niet meer voldoet aan de daarvoor geldende normstelling, waardoor de veiligheid niet kan worden gewaarborgd;
- b.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de goede werking van de waterkering, onder normale omstandigheden en onder piekbelasting;
- c.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud door of namens het waterschap en de bereikbaarheid van de waterkering; en
- d.
activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de waterkering in die zin dat toekomstige capaciteitsvergroting wordt belemmerd binnen de zone van het waterstaatswerk en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het door het dagelijks bestuur voor waterkeringen aan te wijzen profiel van vrije ruimte.
Artikel 1.10 Specifieke doelcriteria bij grondwater
Voor het onttrekken van grondwater, het in de bodem brengen van water en het terug in de bodem brengen van onttrokken grondwater gelden voorts de volgende doelcriteria:
- a.
het onttrekken van grondwater mag geen negatief effect hebben op het reguliere grondwaterpeil, waardoor schade kan ontstaan aan natuur, waterstaatswerken en eigendommen van derden;
- b.
het onttrekken van grondwater mag geen negatief effect hebben op de ondergrondse scheiding tussen grondwater voerende pakketten;
- c.
de kwaliteit van grondwater mag niet verslechteren door het in de bodem brengen of terug brengen van water; en
- d.
het onttrekken van grondwater mag niet leiden tot het verspreiden van een grondwaterverontreiniging.
Artikel 1.11 Toepassingscriteria
Het dagelijks bestuur is bevoegd om ter uitvoering van de waterschapsverordening, voor de doelcriteria genoemd in de artikelen 1.7, 1.8, 1.9 en 1.10 nadere toepassingscriteria vast te stellen. Hierbij kan het dagelijks bestuur rekening houden met plaatselijke omstandigheden. Het dagelijks bestuur geeft aan deze bevoegdheid invulling in deze waterschapsverordening met toepassing van artikel 1.13 en in de beleidsregels.
Afdeling 1.3 Handelingen in het watersysteem
Paragraaf 1.3.1 Zorgplicht, algemene regels, vergunningplicht
Artikel 1.12 Zorgplicht
- 1.
Het is toegestaan om handelingen in het watersysteem en de bijbehorende beschermingszone, in een meanderzone en in een inundatiegebied, als ook in het door het dagelijks bestuur aan te wijzen profiel van vrije ruimte te verrichten of te laten verrichten, mits voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk opgenomen zorgplichtbepalingen.
- 2.
Degene die de in het eerste lid toegestane handelingen verricht of laat verrichten en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door die handeling nadelige effecten voor het watersysteem ontstaan of kunnen ontstaan, voorkomt die effecten voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verwacht.
- 3.
Onder het voorkomen van nadelige effecten voor het watersysteem als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:
- a.
(grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast, overstromingen of inundaties;
- b.
aantasting van de bestaande staat van een waterkering;
- c.
belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;
- d.
belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem, daaronder mede begrepen handelingen die de ontvangstplicht van specie en maaisel, krachtens artikel 10.3 van de Omgevingswet, belemmeren;
- e.
verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit;
- f.
negatieve effecten van wegzijging of kwel op de chemische en ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit;
- g.
verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen;
- h.
belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem; en
- i.
verslechtering van de grondwaterkwaliteit.
- a.
- 4.
Indien toch de nadelige effecten als bedoeld in het tweede lid optreden, is degene die de handelingen met deze effecten verricht, verplicht al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
- 5.
Degene die handelingen met nadelige effecten verricht als bedoeld in het vierde lid, meldt die effecten zo spoedig mogelijk aan het dagelijks bestuur, als ook de maatregelen die hij van plan is te treffen of reeds heeft getroffen. Door of namens het dagelijks bestuur kunnen aanwijzingen worden gegeven voor de te treffen maatregelen, die stipt moeten worden opgevolgd.
Artikel 1.13 Algemene regels
Het dagelijks bestuur is bevoegd om de regels over activiteiten in de hoofdstukken 2 tot en met 4 en de geometrische begrenzingen in bijlage 2 te wijzigen.
Artikel 1.14 Maatwerkvoorschriften
Indien het dagelijks bestuur dat nodig oordeelt, kunnen in aanvulling op of in afwijking van artikel 1.12 en de hoofdstukken 2 tot en met 4, in een specifieke situatie maatwerkvoorschriften worden gesteld.
Artikel 1.15 Keuzevrijheid melding of vergunningaanvraag bij meerdere gecombineerde handelingen
- 1.
Wanneer sprake is van meerdere handelingen die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan heeft de initiatiefnemer de keuze om voor alle handelingen gezamenlijk één vergunning aan te vragen, dan wel voor de verschillende (deel)handelingen apart vergunning aan te vragen of een melding te doen.
- 2.
Het doen van een gecombineerde vergunningaanvraag is niet toegestaan indien dit in de waterschapsverordening of de beleidsregels voor die handeling uitdrukkelijk is uitgesloten.
Artikel 1.16 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
- 1.
Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
- 2.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:
- a.
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;
- b.
de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en
- c.
een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.
- a.
- 3.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
- 4.
In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:
- a.
de aanvraag betrekking heeft op:1°. nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;2°. wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of3°. het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krwoppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;
- b.
aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en
- c.
de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.
- a.
Paragraaf 1.3.2 Verboden
Artikel 1.17 Verbod bij calamiteiten
- 1.
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het dagelijks bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen verbieden:
- 2.
Zodra het dagelijks bestuur het verbod niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.
Hoofdstuk 2 Activiteiten bij oppervlaktewateren
Afdeling 2.1 Activiteiten bij oppervlaktewateren
Paragraaf 2.1.1 Algemeen
Artikel 2.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;
- b.
een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;
- c.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- d.
als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:
- 1.
een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;
- 2.
een tekening met een aanduiding van de boorlijn;
- 3.
een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en
- 4.
gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van debuis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en
- 1.
- e.
als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.
Artikel 2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 2.1 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;
- b.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;
- c.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;
- d.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;
- e.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.
Paragraaf 2.1.2 Onttrekken uit een oppervlaktewater
Artikel 2.4 Toepassingsbereik
- 1.
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water uit een oppervlaktewater met een onttrekkingsvoorziening.
- 2.
Deze paragraaf is ook van toepassing op het aanleggen, behouden, wijzigen en verwijderen van een onttrekkingsvoorziening in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.5 Specifieke zorgplicht oppervlaktewater onttrekken
- 1.
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
de instroomvoorziening het onderhoud en de doorstroming van het oppervlaktewater niet belemmert;
- b.
de onttrekking niet leidt tot beschadiging van de bodem, oevers of taluds;
- c.
het bij het onttrekken meenemen van levende organismen zoveel mogelijk wordt beperkt; en
- d.
degene die het water onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk informeert over eventuele veroorzaakte schade en over de getroffen en nog te treffen maatregelen.
- a.
- 2.
Aan het eerste lid, onder c, wordt in ieder geval voldaan als tijdens het onttrekken een zuigkorf om de zuigmond wordt aangebracht, waarbij de zuigmond van de aanzuigslang is voorzien van gaten met een diameter van maximaal 3 mm en de diameter van de zuigkorf minimaal 3 maal de diameter van de aanzuigslang is.
Artikel 2.6 Aanwijzing algemene regels
Bij het onttrekken van meer dan 10 en maximaal 100 m3 water per uur uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer, wordt voldaan aan de artikelen 2.7 en 2.8.
Artikel 2.7 Algemene regels onttrekken
- 1.
De onttrekkingsvoorziening wordt zo gemarkeerd dat de ligging duidelijk zichtbaar is.
- 2.
De onttrekkingsvoorziening wordt verwijderd als deze geen functie meer vervult.
- 3.
Ter beperking van het meenemen van levende organismen tijdens het onttrekken wordt een zuigkorf met een diameter van minimaal 3 maal de diameter van de aanzuigslang en met gaten met een diameter van maximaal 3 mm om de zuigmond aangebracht.
Artikel 2.8 Algemene regels onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering
- 1.
Het is alleen toegestaan water te onttrekken voor het beregenen van percelen, als het in het te beregenen perceel aanwezig systeem van drainage is ingesteld in overeenstemming met paragraaf 4.2.1.
- 2.
Het eerste lid is van overeenkomstig toepassing als de ontwatering van het te beregenen perceel (mede) wordt bepaald door een aangebrachte stuw en of ander peilregulerend werk als bedoeld in paragraaf 2.1.15.
Artikel 2.9 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.6, te verrichten zonder dit ten minste een week voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste tien werkdagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Artikel 2.10 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning meer dan 100 m3 water per uur te onttrekken uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning water te onttrekken uit een ander oppervlaktewater dan een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer.
Paragraaf 2.1.3 Duikers en overkluizingen in een oppervlaktewater
Artikel 2.11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een duiker of overkluizing in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.12 Specifieke zorgplicht duikers en overkluizingen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 2.13 Vergunningplicht
Het is verboden zonder vergunning een duiker of overkluizing aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen in een primair water en secundair water.
Paragraaf 2.1.4 Bruggen in of over een oppervlaktewater
Artikel 2.14 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.15 Specifieke zorgplicht bruggen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
bij het aanleggen van een brug wordt voorkomen dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater ontstaan waardoor de doorstroming kan worden belemmerd;
- b.
de aanwezigheid van een brug (incl. brugleuningen) geen belemmering vormt voor het uitvoeren van onderhoud;
- c.
de brug, inclusief het profiel onder de brug en twee meter weerszijden van de brug, in een goede staat van onderhoud wordt gehouden; en
- d.
de doorstroming in het oppervlaktewater door de brug niet wordt verstoord. Daartoe dient drijvend vuil en dergelijke regelmatig te worden verwijderd.
Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels
Bij het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug over primair water, waarbij geen palen of pijlers in het oppervlaktewater worden aangebracht, of over secundair water, wordt voldaan aan de artikelen 2.17 en 2.18.
Artikel 2.17 Algemene regels brug over een oppervlaktewater
- 1.
Per kadastraal perceel mag maximaal één brug aanwezig zijn.
- 2.
De op- en afrit van de brug dient 1:10 te zijn, waarbij het maaiveld deugdelijk aangevuld dient te worden.
- 3.
De afstand tussen een brug en een ander kunstwerk bedraagt ten minste 10 meter.
- 4.
De brug wordt verwijderd als deze niet meer de functie vervult waarvoor de brug is aangelegd.
Artikel 2.18 Algemene regels varend onderhoud
- 1.
De afstand tussen een brug en een ander kunstwerk bedraagt ten minste 10 meter.
- 2.
De doorvaarhoogte is minimaal de afstand tussen de onderkant van de brug en het hoogwaterpeil (peil bij maatgevende afvoer).
- 3.
Voor de oppervlaktewateren Niers, Helenavaart en Oude Helenavaart geldt een minimale doorvaarhoogte van 1,0 meter.
- 4.
Voor de oppervlaktewateren Afwateringskanaal, Neerbeek, Haelensebeek, Tungelroysebeek, Leukerbeek en Uffeltsebeek geldt een minimale doorvaarhoogte van 0,50 meter.
- 5.
De brug wordt verwijderd indien deze niet meer de functie vervult waarvoor de brug is aangelegd.
Artikel 2.19 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.16, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste tien dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Paragraaf 2.1.5 Bouwwerken langs een oppervlaktewater
Artikel 2.21 Toepassingsbereik
Artikel 2.22 Specifieke zorgplicht bouwwerken
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 2.23 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in de kernzone.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in het profiel van vrije ruimte.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in een Meanderzone.
- 4.
Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen in een inundatiegebied.
Paragraaf 2.1.6 Kabels en leidingen in, onder of langs een oppervlaktewater
Artikel 2.24 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, wijzigen of verwijderen van een kabel of leiding in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.25 Specifieke zorgplicht kabels en leidingen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
de kabel of leiding zodanig wordt aangebracht en onderhouden dat de wateraf- en doorvoerfunctie van het oppervlaktewater niet wordt belemmerd;
- b.
het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewater niet onevenredig wordt belemmerd;
- c.
na afloop van de werkzaamheden het werk in nette staat wordt achtergelaten;
- d.
een initiatiefnemer voorkomt dat een kabel of leiding door afkalving van de oever van een watergang in de watergang terecht komt; en
- e.
het verwijderen van een kabel of leiding niet leidt tot beschadiging van het oppervlaktewater of de bijbehorende onderhoudsstrook.
Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het leggen van een kabel of leiding in de kernzone van een primair of secundair water, wordt voldaan aan de artikelen 2.27 tot en met 2.30.
- 2.
Ook bij het leggen van een kabel of leiding in het profiel van vrije ruimte bij primair water, wordt voldaan de artikelen 2.27 tot en met 2.30.
- 3.
Ook bij het leggen van een kabel of leiding in een meanderzone, wordt voldaan aan de artikelen 2.27 tot en met 2.30.
Artikel 2.27 Algemene regel kruisen oppervlaktewater
- 1.
Als de kabel of leiding onder de bodem van het oppervlaktewater wordt gelegd, wordt de bovenzijde van de kabel of leiding op minimaal 1,00 meter onder de bodemhoogte van het oppervlaktewater, de taluds, de onderhoudsstrook en het maaiveld gelegd, zoals deze in de legger is opgenomen.
- 2.
Als de kabel of leiding onder een duiker wordt gelegd, wordt de bovenzijde van de kabel of leiding op minimaal 1,00 meter onder de onderzijde van de in de legger opgenomen bodemhoogte gelegd.
- 3.
De kabel of leiding die buiten gebruik is gesteld wordt in overleg met het waterschap verwijderd.
- 4.
Als de kabel of leiding over een duiker wordt gelegd, wordt bij verwijdering van de duiker de ligging van de kabel of leiding aangepast.
- 5.
Als de kabel of leiding het oppervlaktewater via een brug kruist, wordt:
- 6.
Het bestuur wordt minimaal vijf werkdagen van tevoren geïnformeerd over datum en tijdstip van aanvang van de werkzaamheden.
- 7.
Indien de kabel of leiding definitief buiten gebruik is gesteld, dient het bestuur hiervan binnen 10 werkdagen te worden geïnformeerd.
Artikel 2.28 Algemene regel parallel aan oppervlaktewater
Als een kabel of leiding parallel aan een oppervlaktewater wordt aangelegd, zijn de volgende voorschriften van toepassing:
Artikel 2.29 Algemene regel profiel van vrije ruimte
Als een kabel of leiding wordt aangelegd in het profiel van vrije ruimte, zijn de volgende voorschriften van toepassing:
Artikel 2.30 Algemene regel meanderzone
Als een kabel of leiding wordt aangelegd in een meanderzone, zijn de volgende voorschriften van toepassing:
Artikel 2.31 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vijf werkdagen voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 2.26, worden aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden verstrekt over datum en tijdstip van aanvang van de werkzaamheden.
- 2.
Ten minste tien werkdagen voordat een kabel of leiding definitief buiten gebruik is gesteld, worden gegevens en bescheiden hierover verstrekt aan het bevoegd gezag.
Artikel 2.32 Melding
- 1.
Het is verboden een activiteit als bedoeld in artikel 2.26 te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste tien werkdagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Paragraaf 2.1.7 Recreatief medegebruik in of nabij een oppervlaktewater
Artikel 2.33 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater voor recreatieve doeleinden.
Artikel 2.34 Specifieke zorgplicht recreatief medegebruik
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 2.35 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het varen met een kano, kajak of stand-up paddle board in het gebied kanovaart Roer, wordt voldaan aan artikel 2.36.
- 2.
Bij het varen met een kano, kajak of stand-up paddle board in het gebied kanovaart overig, wordt voldaan aan artikel 2.37.
- 3.
Bij het recreëren met behulp van een gemotoriseerd vaartuig op de watergangen anders dan de trajecten I tot en met V van de Roer en Hambeek, wordt voldaan aan de artikelen 2.39 en 2.40.
Artikel 2.36 Algemene regel varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op de Roer
- 1.
Kanovaart vindt alleen plaats in de periode van 1 juni tot 1 oktober.
- 2.
Er wordt vertrokken tussen 10.00 en 12.00 uur en tussen 14.00 en 16.00 uur.
- 3.
Er vertrekken maximaal 20 boten per vertrekmoment.
- 4.
In- en uitstappen vindt alleen plaats op de volgende locaties:
- 5.
De in de Roer aanwezige grindbanken worden niet betreden.
- 6.
Degene die de activiteit verricht heeft een exemplaar van de melding bij zich en kan deze op verzoek van een toezichthoudend ambtenaar tonen.
Artikel 2.37 Algemene regel varen met een kano, kajak of stand-up paddle board op een ander oppervlaktewater dan de Roer
- 1.
Aanwezige vangmiddelen voor het bestrijden van muskus- of beverratten worden niet beschadigd, los gemaakt of open gemaakt.
- 2.
Tijdens het recreatief medegebruiken van een oppervlaktewater worden aanwezige stuwen, vistrappen, gemalen of in- of uitstroomopeningen niet betreden.
- 3.
Meegebrachte huisdieren zijn te allen tijde aangelijnd.
Artikel 2.39 Algemene regel varen met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek
Voor het varen met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek te Roermond gelden de volgende voorschriften:
- a.
er wordt alleen gevaren door gebruikers van percelen die rechtstreeks grenzen aan de aangegeven trajecten varen op de Roer en Hambeek;
- b.
varen vindt alleen plaats op traject I en op het traject waaraan het perceel van de melder direct grenst;
- c.
er wordt alleen gevaren in het laagwaterseizoen van 15 maart tot en met 14 oktober, tussen zonsopgang en zonsondergang;
- d.
per perceel wordt met maximaal één gemelde gemotoriseerde boot gevaren;
- e.
de maximale vaarsnelheid op de trajecten II, III, IV en V bedraagt 5 kilometer per uur;
- f.
afhankelijk van het traject heeft de boot de volgende afmetingen:
- 1.
traject II: 9 meter lang, 3 meter breed, 1 meter diepgang en 1,75 meter hoog;
- 2.
traject III: 9 meter lang, 3 meter breed, 1 meter diepgang en 3,5 meter hoog; en
- 3.
traject IV en traject V: 6 meter lang, 2 meter breed, 0,5 meter diepgang, 1,75 meter hoog; en
- 1.
- g.
de bestuurder van de boot heeft een exemplaar van de melding bij zich en kan deze op verzoek van een toezichthoudend ambtenaar tonen.
Artikel 2.40 Algemene regel aan- en afmeren met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek
Voor het aanmeren of afmeren met een gemotoriseerde boot op de Roer en Hambeek gelden de volgende voorschriften:
- a.
aan- en afmeren vindt alleen plaats door gebruikers van percelen die rechtstreeks grenzen aan de aangegeven trajecten varen op de Roer en Hambeek;
- b.
aanmeren en afmeren vindt plaats bij het eigen perceel, met uitzondering van traject I;
- c.
de boot wordt met de lange zijde deugdelijk en zo strak mogelijk tegen de aanmeervoorziening aangemeerd;
- d.
boten worden niet geplaatst of gestald op de oevers, taluds of aanlegwallen van de trajecten II, III, IV en V;
- e.
tijdens het hoogwaterseizoen van 15 oktober tot en met 14 maart is de boot verwijderd uit het water op de trajecten II, III, IV en V; en
- f.
per perceel wordt met maximaal één gemelde gemotoriseerde boot aangemeerd.
Artikel 2.42 Vergunningplicht
Het is verboden zonder vergunning in de kernzone van een primair of secundair water een parcours aan te leggen of in te richten voor recreatieve doeleinden.
Artikel 2.43 Absoluut verbod
- 1.
Het is verboden in watergangen anders dan de trajecten I tot en met V van de Roer en Hambeek te recreëren met (behulp van) een gemotoriseerd voertuig of vaartuig.
- 2.
Het is verboden met een kano, kajak of stand-up paddle board te varen op een traject dat niet is opgenomen op de kaarten kanovaren.
Paragraaf 2.1.8 Beplanting langs een oppervlaktewater
Artikel 2.44 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, verplaatsen en verwijderen van beplanting in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.45 Specifieke zorgplicht beplanting
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
bomen en struiken zodanig worden geplant dat oeververdedigingen (beschoeiingen) en taluds van oppervlaktewateren niet beschadigen als gevolg van wortelgroei;
- b.
bomen en struiken zodanig worden onderhouden dat deze niet tot schade aan het oppervlaktewater en bijbehorende zones kunnen leiden;
- c.
de kernzone niet wordt versmald of beschadigd als gevolg van uitgroeiende wortels, stammen en takken van bomen en struiken;
- d.
het oppervlaktewater en de bijbehorende zones na afloop van de werkzaamheden in nette staat achtergelaten worden; en
- e.
na het aanbrengen, verplaatsen en verwijderen van bomen en struiken de onderhoudsstrook en het oppervlaktewater in de oorspronkelijke toestand worden teruggebracht.
Artikel 2.46 Algemene regel beplanting aanbrengen in of nabij de kernzone
- 1.
Bij het aanbrengen van een boom of struik binnen primair of secundair water of een zone van 2 meter eromheen, wordt voldaan aan artikel 2.47.
- 2.
Ook bij het aanbrengen van een boom of struik in het profiel van vrije ruimte, een meanderzone of een inundatiegebied, wordt voldaan aan artikel 2.47.
Artikel 2.47 Algemene regel bomen of struiken aanbrengen
- 1.
Als een boom of struik wordt aangebracht binnen de primair water of een zone van 2 meter eromheen, wordt deze binnen de kernzone tot 4 meter boven het maaiveld takvrij gehouden.
- 2.
Bomen of struiken in een meandergebied vormen geen belemmering voor het natuurlijke meanderproces of voor het voeren van doelmatig onderhoud aan het in de meanderzone gelegen oppervlaktewater.
- 3.
Bomen en struiken vormen geen belemmering voor het functioneren van het Inundatiegebied.
Paragraaf 2.1.9 Kleine bouwwerken langs een oppervlaktewater
Artikel 2.49 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben of wijzigen van een bouwwerk zonder woon- of verblijfsfunctie dat niet dieper dan 50 cm in de grond is gefundeerd in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.50 Specifieke zorgplicht kleine bouwwerken
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
het plaatsen van een klein bouwwerk niet leidt tot beschadiging van het oppervlaktewater en de bijbehorende zones;
- b.
het bouwwerk zodanig geplaatst wordt dat deze geen belemmering vormt voor het uitvoeren van onderhoud;
- c.
de aanwezigheid van een bouwwerk binnen een profiel van vrije ruimte niet leidt tot beperking van noodzakelijke aanpassingen aan het oppervlaktewater;
- d.
de aanwezigheid van een klein bouwwerk binnen een meanderzone geen belemmering voor het meanderproces binnen de meanderzone vormt; en
- e.
de aanwezigheid van een klein bouwwerk binnen een inundatiegebied geen afbreuk doet aan de functie van het inundatiegebied.
Paragraaf 2.1.10 Afrasteringen, hekwerken en schuttingen langs een oppervlaktewater
Artikel 2.52 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen of verwijderen van een afrastering, hekwerk of schutting in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.53 Specifieke zorgplicht afrasteringen, hekwerken en schuttingen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
de aanwezigheid van de afrastering, het hekwerk of de schutting geen belemmering vormt voor het voeren van onderhoud aan het oppervlaktewater;
- b.
de aanwezigheid van een afrastering, hekwerk of een schutting binnen een meanderzone niet leidt tot een belemmering voor het meanderproces binnen de meanderzone; en
- c.
de aanwezigheid van een afrastering, hekwerk of een schutting binnen een inundatiegebied geen afbreuk doet aan de functie van het inundatiegebied.
Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting in het profiel van vrije ruimte, wordt voldaan aan artikel 2.55.
- 2.
Ook bij het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting binnen de kernzone van het oppervlaktewater of een buffer van 0,5 meter eromheen, wordt voldaan aan artikel 2.55.
Artikel 2.56 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.54, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Paragraaf 2.1.11 Lozen van hemelwater afkomstig van een verhard oppervlak in een oppervlaktewater
Artikel 2.58 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het binnen het beheergebied van het waterschap versneld afvoeren en lozen van hemelwater in een oppervlaktewater vanaf verhard oppervlak.
Artikel 2.59 Specifieke zorgplicht lozen vanaf verhard oppervlak
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat een lozing van hemelwater vanaf verhard oppervlak op de bodem via afstroming naar een oppervlaktewater geen wateroverlast veroorzaakt.
Paragraaf 2.1.12 Realisering projecten bij een oppervlaktewater
Artikel 2.61 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het realiseren van projecten die binnen het beheergebied van het waterschap kunnen leiden tot waterstaatkundige gevolgen buiten het projectgebied.
Artikel 2.62 Specifieke zorgplicht projecten
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat een project geen negatieve waterstaatkundige gevolgen veroorzaakt buiten het projectgebied.
Paragraaf 2.1.13 Evenement in of bij een oppervlaktewater
Artikel 2.64 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van een evenement in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.65 Specifieke zorgplicht evenementen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
er geen schade wordt toegebracht aan het oppervlaktewater of de bijbehorende zones;
- b.
eventueel ontstane schade aan het oppervlaktewater of een bijbehorende zone onmiddellijk wordt hersteld;
- c.
er geen afval wordt achtergelaten;
- d.
aanwezig vee op de aangrenzende percelen niet wordt verontrust; en
- e.
de privacy van bewoners van huizen op de aangrenzende percelen wordt gerespecteerd.
Paragraaf 2.1.14 Uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen een lijnvormig element
Artikel 2.67 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van werken of werkzaamheden in een lijnvormig element.
Artikel 2.68 Specifieke zorgplicht werken of werkzaamheden in lijnvormig element
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat door een werk of werkzaamheid het functioneren van het lijnvormige element niet negatief wordt beïnvloed.
Paragraaf 2.1.15 Stuwen en andere peilregulerende werken in een oppervlaktewater
Artikel 2.70 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben of wijzigen van een stuw of ander peilregulerend werk in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
Artikel 2.71 Specifieke zorgplicht stuwen en andere peilregulerende werken
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels
Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een OWL-stuw of ander peilregulerend werk in een overig water, wordt voldaan aan artikel 2.73.
Artikel 2.73 Algemene regel stuwen en andere peilregulerende werken
- 1.
Een stuw of ander peilregulerend werk wordt ten minste ingesteld op de peilen zoals opgenomen in onderstaande tabel.
- 2.
Maatgevend voor de instelling van de stuwpeilen is de drooglegging ten opzichte van het 10% laagste maaiveld van het perceel met het meest kritieke gewas binnen het beïnvloedingsgebied van de stuw of van het peilregulerende werk.
- 3.
Het bestuur kan afkondigen wanneer de hoge of lage stand wordt ingesteld.
- 4.
De neerwaartse aanpassing van het stuwpeil geschiedt met maximaal 20 cm per etmaal.
- 5.
Van deze voorschriften kan, onder meer ingeval van acute dreiging van inundatie, van verzadiging van de bovengrond of bij verwachting van veel neerslag worden afgeweken. Het bestuur kan daarbij instructies geven die opgevolgd dienen te worden.
Paragraaf 2.1.16 Woonboten in een oppervlaktewater
Artikel 2.75 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of hebben van een woonboot in een oppervlaktewater.
Artikel 2.76 Specifieke zorgplicht woonboten
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Paragraaf 2.1.17 Verleggen of aanpassen van een oppervlaktewater
Artikel 2.78 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verleggen of aanpassen van een primair of secundair oppervlaktewater en op het aanleggen van een oppervlaktewater dat in verbinding wordt gebracht met een primair of secundair oppervlaktewater.
Artikel 2.79 Specifieke zorgplicht verleggen of aanpassen oppervlaktewater
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Paragraaf 2.1.18 Tijdelijk afdammen van een primair en secundair oppervlaktewater
Artikel 2.81 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het tijdelijk afdammen van een primair of secundair oppervlaktewater.
Artikel 2.82 Specifieke zorgplicht tijdelijk afdammen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat schade wordt hersteld die binnen twee jaar na de tijdelijke afdamming ontstaat aan de oever en het talud van het oppervlaktewater.
Paragraaf 2.1.19 Ophogen in inundatiegebied
Artikel 2.84 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, instandhouden en wijzigen van een ophoging in een inundatiegebied.
Artikel 2.85 Specifieke zorgplicht ophogen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat de ophoging zo aangelegd, gewijzigd en behouden wordt dat deze, zo nodig inclusief te realiseren en te behouden compensatie, niet leidt tot een beperking van het functioneren van het inundatiegebied.
Afdeling 2.2 Lozen in oppervlaktewater
Paragraaf 2.2.1 Algemeen
Artikel 2.87 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.
Artikel 2.89 Normadressaat
Aan deze paragraaf wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 2.90 Specifieke zorgplicht
- 1.
Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.88, is verplicht:
- a.
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
- a.
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
- b.
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
- c.
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
- d.
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
- e.
lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;
- f.
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
- g.
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
- a.
Artikel 2.92 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 2.93 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
- 1.
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 2.92, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap
Artikel 2.94 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
- 1.
Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.
- 2.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Artikel 2.95 Informeren over een ongewoon voorval
Artikel 2.96 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
- 1.
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:
- a.
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
- b.
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
- c.
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
- d.
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
- a.
- 2.
Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:
Paragraaf 2.2.2 Lozen in oppervlaktewater
Artikel 2.97 Toepassingsbereik
- 1.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water in een oppervlaktewater met een lozingsvoorziening.
- 2.
Deze paragraaf is ook van toepassing op het aanleggen, behouden, wijzigen en verwijderen van een lozingsvoorziening in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewater.
- 3.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het versneld afvoeren en lozen van hemelwater vanaf verhard oppervlak in het beheergebied.
Artikel 2.98 Specifieke zorgplicht
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
de lozing niet leidt tot beschadiging van oevers, taluds en bodem;
- b.
het onderhoud (maaien oevers, taluds, bodem en onderhoudsstrook) niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van een lozingsvoorziening;
- c.
na het verwijderen van de (tijdelijke) lozingsvoorziening de watergang in oorspronkelijke toestand wordt hersteld;
- d.
degene die water loost op de bodem ervoor zorgt dat afstroming naar een oppervlaktewater wordt vermeden; en
- e.
degene die het water loost het bestuur zo spoedig mogelijk informeert over eventuele veroorzaakte schade en over de getroffen en nog te treffen maatregelen.
Artikel 2.99 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het lozen van maximaal 100 m3 water per uur in een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer, wordt voldaan aan artikel 2.100.
- 2.
Ook bij het of lozen van maximaal 20 m3 water per uur in oppervlaktewater met een lage basisafvoer of overig water, wordt voldaan aan artikel 2.100.
Artikel 2.100 Algemene regel lozingsvoorziening
De lozingsvoorziening wordt verwijderd als deze geen functie meer vervult.
Artikel 2.101 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.99, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste tien werkdagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Artikel 2.102 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning meer dan 100 m3 water per uur te lozen in een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning meer dan 20 m3 water per uur te lozen in een oppervlaktewater met een lage basisafvoer.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning meer dan 20 m3 water per uur te lozen in een overig water.
- 4.
Het is verboden zonder vergunning water te lozen in bronlopen.
Paragraaf 2.2.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 2.103 Lozen van grondwater bij saneringen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam Stof
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2 μg/l
PAK´s
1 μg/l
BTEX
50 μg/l
Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor
20 μg/l
Aromatische organohalogeen-verbindingen
20 μg/l
Minerale olie
500 μg/l
Cadmium
4 μg/l
Kwik
1 μg/l
Koper
11 μg/l
Nikkel
41 μg/l
Lood
53 μg/l
Zink
120 μg/l
Chroom
24 μg/l
Onopgeloste stoffen
50 mg/l
- 3.
Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden Stof
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2 μg/l
PAK´s
1 μg/l
Minerale olie
50 μg/l
Cadmium
0,4 μg/l
Kwik
0,1 μg/l
Koper
1,1 μg/l
Nikkel
4.1 μg/l
Lood
5,3 μg/l
Zink
12 μg/l
Chroom
2,4 μg/l
Onopgeloste stoffen
20 mg/l
Benzeen
2 μg/l
Tolueen
7 μg/l
Ethylbenzeen
4 μg/l
Xyleen
4 μg/l
Tetrachlooretheen
3 μg/l
1,2-dichlooretheen
20 μg/l
1,1,1-trichloorethaan
20 μg/l
Vinylchloride
8 μg/l
Som van de vijf hierbovenstaande stoffen
20 μg/l
Monochloorbenzeen
7 μg/l
Dichloorbenzenen
3 μg/l
Trichloorbenzenen
1 μg/l
Artikel 2.104 Lozen van grondwater bij ontwatering
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:
- 2.
Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.
Artikel 2.105 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
- b.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- c.
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
- d.
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- e.
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- f.
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en
- g.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.
- a.
Artikel 2.106 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.103 en 2.104, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:
- 4.
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Paragraaf 2.2.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 2.107 Lozen van afvloeiend hemelwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
- 3.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 2.108 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 2.109 Lozen van huishoudelijk afvalwater
- 1.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een opper- vlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwater- riool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
- a.
40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
- b.
100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
- c.
600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan50 inwonerequivalenten;
- d.
1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan100 inwonerequivalenten; en
- e.
3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.
- a.
- 2.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 3.
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
- 4.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:
Artikel 2.110 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
- 1.
Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.
- 2.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.
Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam Stof
Emissiegrenswaarden in mg/l
Emissiegrenswaarden in mg/l
Representatiefetmaalmonster
Steekmonster
Biochemisch zuurstofverbruik
30 mg/l
60 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
150 mg/l
300 mg/l
Onopgeloste stoffen
30 mg/l
60 mg/l
- 3.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.
Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezenoppervlaktewaterlichaam Stof
Emissiegrenswaarden in mg/l
Emissiegrenswaarden in mg/l
Representatiefetmaalmonster
Steekmonster
Biochemisch zuurstofverbruik
20 mg/l
40 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
100 mg/l
200 mg/l
Totaal stikstof
30 mg/l
60 mg/l
Ammoniumstikstof
2 mg/l
4 mg/l
Onopgeloste stoffen
30 mg/l
60 mg/l
Fosfor totaal
3 mg/l
6 mg/l
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:
- 5.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Artikel 2.111 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
- c.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
- d.
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
- e.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en
- f.
voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
- a.
Artikel 2.112 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.109, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Paragraaf 2.2.6 Lozen van koelwater
Artikel 2.113 Koelwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
- 3.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
- 4.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.114 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.113, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 2.115 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen
Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:
Artikel 2.116 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
- 1.
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:
- 2.
In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:
- 3.
Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:
- a.
op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;
- b.
wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;
- c.
of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;
- d.
op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en
- e.
welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.
- a.
Artikel 2.117 Werkinstructie bij bouwen en slopen
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Artikel 2.118 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Artikel 2.119 Meet- en rekenbepalingen
Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.
Artikel 2.120 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.115 , 2.116 en 2.117, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.
Paragraaf 2.2.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Artikel 2.121 Inerte goederen
Voor de toepassing van deze paragraaf worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
- a.
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- c.
A-hout en ongeshredderd B-hout;
- d.
snoeihout;
- e.
banden van voertuigen;
- f.
autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;
- g.
straatmeubilair;
- h.
tuinmeubilair;
- i.
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
- j.
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedings- middelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
- k.
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
- l.
papier en karton;
- m.
textiel en tapijt; en
- n.
vlakglas.
Artikel 2.122 Lozen bij opslaan van inerte goederen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.123 Lozen bij overslaan van inerte goederen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.
Paragraaf 2.2.9 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 2.124 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden Stof
Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l
Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink
1 mg/l
Minerale olie
20 mg/l
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
50 μg/l
Onopgeloste stoffen
100 mg/l
Som van stikstofverbindingen
10 mg/l
Som van fosforverbindingen
2 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
200 mg/l
Artikel 2.125 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
- c.
voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- d.
voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- e.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- f.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
- g.
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
- h.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en
- i.
voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
- a.
Artikel 2.126 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:
- 2.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Artikel 2.127 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.124 en 2.126, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:
Paragraaf 2.2.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 2.128 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 2.129 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Paragraaf 2.2.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewater
Artikel 2.130 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.131 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Artikel 2.132 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 2.130 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.133 Lozen van algen en bacteriën
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.134 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.130, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;
- b.
als de waterbodem de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.131; en
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit.
- a.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Paragraaf 2.2.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 2.135 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
- 2.
Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.
Paragraaf 2.2.13 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 2.136 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdings- technieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Artikel 2.137 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.136, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Paragraaf 2.2.14 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 2.138 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
- 1.
In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 2.139 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwater- riool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 2.140 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.
Artikel 2.141 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.
Artikel 2.142 Lozen bij ontijzeren grondwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuivering- technisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 2.143 Meet- en rekenbepalingen
Artikel 2.144 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.138 tot en met 2.142, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 2.145 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute
Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.
Paragraaf 2.2.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 2.146 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving
Deze paragraaf is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Artikel 2.147 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:
- 2.
Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.
Artikel 2.148 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.147, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 2.149 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.150 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.149, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Paragraaf 2.2.20 Andere lozingen
Artikel 2.153 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
het lozen, bedoeld in de afdelingen 2.2.2 tot en met 2.2.19;
- c.
het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en
- d.
het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.
- a.
Artikel 2.154 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Paragraaf 2.2.21 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriftenomgevingsvergunning lozingsactiviteit
Artikel 2.155 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;
- b.
de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;
- c.
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
- d.
een riooltekening;
- e.
de locaties van de lozingspunten;
- f.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;
- g.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
- h.
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
- i.
de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;
- j.
de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene Beoordelings-Methodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
- k.
de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
- l.
een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.
Artikel 2.156 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.157 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Activiteiten bij waterkeringen
Afdeling 3.1 Activiteiten bij waterkeringen
Paragraaf 3.1.1 Algemeen
Artikel 3.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit metbetrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist,worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal wordengemaakt van het beperkingengebied;
- b.
een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting vande activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel ofde leiding;
- c.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachteduur ervan;
- d.
als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgendeinformatie:
- 1.
een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleidingwegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;
- 2.
een tekening met een aanduiding van de boorlijn;
- 3.
een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en
- 4.
gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van eengrondmechanisch onderzoek;
- 1.
- e.
als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening vande kade of waterkering.
Paragraaf 3.1.2 Afrasteringen, hekwerken en schuttingen
Artikel 3.2 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben, wijzigen of verwijderen van een afrastering, hekwerk of schutting in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht afrasteringen, hekwerken of schuttingen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 3.4 Aanwijzing algemene regels
Bij het plaatsen van een afrastering, hekwerk of schutting in de beschermingszone bij een waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.5.
Artikel 3.5 Algemene regel afrasteringen, hekwerken en schuttingen
- 1.
Een afrastering, hekwerk of schutting wordt op ten minste de grens van de kernzone van de waterkering geplaatst.
- 2.
Het verwijderen van een ondergrondse fundering voor een afrastering, hekwerk en schutting mag nooit leiden tot het optreden van kwelwater.
- 3.
Gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van een afrastering, hekwerk of schutting worden direct zodanig gevuld dat een blijvende waterdichte afdichting tot stand wordt gebracht.
- 4.
Aan het derde lid wordt in ieder geval voldaan als ontstane gaten worden gevuld met zwelklei of bentoniet.
- 5.
De afrastering, het hekwerk of de schutting is in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel.
Artikel 3.6 Melding
- 1.
Het is verboden een hekwerk of schutting te plaatsen in de beschermingszone van de waterkering zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Paragraaf 3.1.3 Ontgronding
Artikel 3.8 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op ontgrondingen die leiden tot een blijvende ontgraving in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht ontgrondingen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de ontgronding op de (stabiliteit van de) waterkering en daarmee op het functioneren van de waterkering worden voorkomen.
Artikel 3.10 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de kernzone van de waterkering.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de beschermingszone van de waterkering.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
- 4.
Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de buitenbeschermingszone van de waterkering.
- 5.
Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de hoge grond basis.
- 6.
Het is verboden zonder vergunning te ontgronden in de hoge grond robuust.
Paragraaf 3.1.4 Doorgraving
Artikel 3.11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het tot stand brengen van een doorgraving in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.12 Specifieke zorgplicht doorgraving
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de doorgraving op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen.
Artikel 3.13 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning een doorgraving tot stand te brengen in de kernzone van de waterkering.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning een doorgraving tot stand te brengen in de hoge grond basis.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning een doorgraving tot stand te brengen in de hoge grond robuust
Paragraaf 3.1.5 Ontgraving
Artikel 3.14 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van een ontgraving in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.15 Specifieke zorgplicht ontgraving
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de ontgraving op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen.
Artikel 3.16 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het uitvoeren van een ontgraving in hoge grond basis, wordt voldaan aan artikel 3.17 als dieper dan 0.5 meter en niet dieper dan 2,5 meter wordt ontgraven.
- 2.
Ook bij het uitvoeren van een ontgraving in de beschermingszone van de waterkering wordt voldaan aan artikel 3.17 als dieper is dan 0,5 meter en niet dieper dan 2,5 meter wordt ontgraven.
Artikel 3.17 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.16, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Artikel 3.18 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning te ontgraven in de kernzone van de waterkering.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning te ontgraven in de beschermingszone als er 0,5 meter of dieper wordt ontgraven.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning te ontgraven in hoge grond basis als er 0,5 meter of dieper wordt ontgraven.
Paragraaf 3.1.6 Aanleg hogedrukleiding
Artikel 3.19 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben of wijzigen van een leiding die deel uitmaakt van een leidingsysteem met een maximale bedrijfsdruk van 10 bar of meer in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.20 Specifieke zorgplicht hogedrukleiding
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat negatieve effecten van de aanleg en aanwezigheid van een hogedrukleiding op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen.
Artikel 3.21 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen binnen de kernzone van de waterkering.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de beschermingszone van de waterkering.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de buitenbeschermingszone van de waterkering.
- 4.
Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
- 5.
Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de hoge grond basis.
- 6.
Het is verboden zonder vergunning een hogedrukleiding aan te leggen of te wijzigen in de hoge grond robuust.
Paragraaf 3.1.7 Kleine bouwwerken
Artikel 3.22 Toepassingsbereik
- 1.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden en wijzigen van een klein bouwwerk in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
- 2.
Deze paragraaf is niet van toepassing op een hekwerk of schutting als bedoeld in paragraaf 3.1.2 of op straatmeubilair als bedoeld in paragraaf 3.1.9.
Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht kleine bouwwerken
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regels
Bij het aanleggen of wijzigen van een klein bouwwerk in het profiel van vrije ruimte van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.25.
Artikel 3.25 Algemene regel kleine bouwwerken
- 1.
Het kleine bouwwerk is in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig demontabel.
- 2.
Voor het aanbrengen van de fundering van het bouwwerk wordt maximaal 50 cm ontgraven ten opzichte van het bestaande maaiveld.
- 3.
De ontgraving voor de fundering dient na het maken van de fundering te worden aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld met daarvoor geschikte grond.
- 4.
Aan het derde lid wordt in ieder geval voldaan als de ontgraving wordt aangevuld met klei met erosiebestendigheid categorie 2 met een lutumpercentage tussen 15 en 25%.
- 5.
Het kleine bouwwerk inclusief fundering wordt in zijn geheel verwijderd als het niet meer wordt gebruikt.
Artikel 3.26 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.24, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Zo spoedig mogelijk voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Paragraaf 3.1.8 Bouwwerken
Artikel 3.28 Toepassingsbereik
- 1.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden of uitbreiden van een bouwwerk in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
- 2.
Deze paragraaf is niet van toepassing op een klein bouwwerk als bedoeld in paragraaf 3.1.7.
Artikel 3.29 Specifieke zorgplicht aanleggen, instandhouden of uitbreiden bouwwerken
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat de stabiliteit en bereikbaarheid van de waterkering niet negatief beïnvloed mag worden.
Artikel 3.30 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen of uit te breiden in de kernzone van de waterkering.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen of uit te breiden in het profiel van vrije ruimte van de waterkering.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk aan te leggen of uit te breiden in de buitenbeschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van meer dan 2,5 meter beneden maaiveld plaatsvindt.
Paragraaf 3.1.9 Straatmeubilair
Artikel 3.31 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, wijzigen en verwijderen van straatmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.32 Specifieke zorgplicht straatmeubilair
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat de stabiliteit en bereikbaarheid van de waterkering niet negatief beïnvloed wordt.
Artikel 3.34 Algemene regel straatmeubilair
- 1.
Er worden zonder voorafgaande goedkeuring van het dagelijks bestuur geen werkzaamheden in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering uitgevoerd in de periode tussen 15 oktober en 15 maart.
- 2.
Alle materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden worden afgevoerd.
- 3.
Het talud van de waterkering wordt niet gebruikt als opslagplaats voor materiaal of materieel.
- 4.
De locatie van de te plaatsen objecten ten opzichte van andere objecten is zo dat het beheer en onderhoud van de waterkering met gangbaar materieel niet wordt belemmerd.
- 5.
De gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van het straatmeubilair worden met daarvoor geschikte grond gevuld.
- 6.
Aan het vijfde wordt in ieder geval voldaan als:
- 7.
De aangevulde grond wordt ingezaaid met een graszaadmengsel type D1 in een hoeveelheid van 40–70 kg/ha.
Artikel 3.35 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteiten, bedoeld in artikel 3.33, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Paragraaf 3.1.10 Aanleg of uitbreiding van een kelder
Artikel 3.37 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of uitbreiden van een kelder in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.38 Specifieke zorgplicht aanleggen of uitbreiden kelder
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:
Paragraaf 3.1.11 Verwijderen van een bouwwerk
Artikel 3.40 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een bouwwerk in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.41 Specifieke zorgplicht verwijderen bouwwerk
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:
Artikel 3.42 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het verwijderen van een bouwwerk in de beschermingszone van de waterkering, waarbij geen kelder of diepe fundering wordt verwijderd, wordt voldaan aan artikel 3.43.
- 2.
Bij het verwijderen van een bouwwerk in hoge grond basis, wordt voldaan aan artikel 3.43.
- 3.
Ook bij het verwijderen van een bouwwerk in hoge grond robuust, wordt voldaan aan artikel 3.43.
Artikel 3.43 Algemene regel verwijderen bouwwerk
De ontgraving wordt na verwijdering van het bouwwerk aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld en met een opbouw gelijk aan die van het omliggende terrein.
Artikel 3.44 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.42, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Paragraaf 3.1.12 Grondmechanisch onderzoek
Artikel 3.46 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.47 Specifieke zorgplicht grondmechanisch onderzoek
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat schade aan de waterkering wordt vermeden.
Artikel 3.48 Aanwijzing algemene regels
Bij het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.49.
Artikel 3.49 Algemene regel grondmechanisch onderzoek
- 1.
Gaten die zijn ontstaan door de werkzaamheden worden direct volledig aangevuld met zwelklei of bentoniet voor een blijvend waterdichte afdichting.
- 2.
Voorafgaand aan de werkzaamheden worden de graszoden uitgestoken (minimaal 10 cm diep) en worden deze na uitvoering van de werkzaamheden teruggeplaatst.
Artikel 3.50 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.48, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Paragraaf 3.1.13 Bodemenergiesysteem
Artikel 3.52 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een bodemenergiesysteem in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.53 Specifieke zorgplicht bodemenergiesysteem
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:
Paragraaf 3.1.14 Aanleggen en verwijderen van verharding
Artikel 3.55 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van verharding in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.56 Specifieke zorgplicht verharding
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:
- a.
voorkomen wordt dat het afvloeiend hemelwater leidt tot aantasting van de stabiliteit van waterkering; en
- b.
negatieve effecten van het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van de verharding op de stabiliteit en het functioneren van de waterkering worden voorkomen; en
- c.
het doelmatig voeren van onderhoud niet wordt belemmerd.
Artikel 3.57 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanleggen, wijzigen of instandhouden van verharding in de beschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van maximaal 50 cm diep wordt uitgevoerd, wordt voldaan aan artikel 3.58.
- 2.
Bij het verwijderen van verharding in de beschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van maximaal 50 cm diep wordt uitgevoerd, wordt voldaan aan artikel 3.59.
Artikel 3.58 Algemene regel aanleg verharding
Degene die verharding aanlegt of behoudt:
- a.
legt de bovenkant van de verharding op het huidige maaiveldniveau;
- b.
legt de constructie van de verharding, inclusief fundering, niet dieper aan dan 50 cm onder het bestaande maaiveld; en
- c.
legt de verharding zo aan dat de afwatering van de waterkering niet gehinderd wordt en dat er geen vernatting van de teen van de waterkering optreedt.
Artikel 3.59 Algemene regel verwijderen verharding
De ontgraving wordt na verwijdering van de verharding aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld en met een opbouw gelijk aan die van het omliggende terrein.
Artikel 3.60 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteiten, bedoeld in artikel 3.57, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Artikel 3.61 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning verharding aan te leggen of te verwijderen in de kernzone van de waterkering.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning verharding aan te leggen of te verwijderen in de beschermingszone van de waterkering, waarbij een ontgraving van meer dan 50 cm diep wordt uitgevoerd.
Paragraaf 3.1.15 Aanleggen van wegen
Artikel 3.62 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, instandhouden of wijzigen van een weg in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.63 Specifieke zorgplicht aanleggen van wegen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat de bereikbaarheid van de waterkering met het oog op beheer en onderhoud geborgd blijft.
Paragraaf 3.1.16 Ophogen
Artikel 3.65 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, instandhouden en wijzigen van een ophoging in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.66 Specifieke zorgplicht ophogen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:
- a.
de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de waterkering niet negatief wordt beïnvloed;
- b.
de aanwezige ophoging geen zettingen en stabiliteitsproblemen veroorzaakt met invloed op de waterkering; en
- c.
voor de ophoging materiaal gebruikt dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen in het Besluit bodemkwaliteit en dat geen resten bevat van invasieve exoten zoals de Japanse Duizendknoop.
Artikel 3.67 Aanwijzing algemene regels
Bij het aanbrengen van een ophoging binnen de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.68.
Artikel 3.69 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.67, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Paragraaf 3.1.17 Ploegen
Paragraaf 3.1.18 Leidingen
Artikel 3.73 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een leiding die deel uitmaakt van een leidingensysteem met een maximale bedrijfsdruk van 10 bar in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.74 Specifieke zorgplicht leidingen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat:
Paragraaf 3.1.19 Kabels
Artikel 3.76 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van een kabel in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.77 Specifieke zorgplicht kabels
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat het leggen van een kabel plaatsvindt op een manier waarop en in een periode waarin het functioneren van de waterkering zo min mogelijk wordt geschaad.
Artikel 3.78 Aanwijzing algemene regels
Bij het leggen van een kabel in het profiel van vrije ruimte van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.79.
Artikel 3.79 Algemene regel kabels
De ontgraving wordt na aanleg van de kabel aangevuld tot oorspronkelijk maaiveld en met een opbouw gelijk aan die van het omliggende terrein.
Artikel 3.80 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.78, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Paragraaf 3.1.20 Recreatief medegebruik
Artikel 3.82 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassen op het gebruiken van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering voor recreatie.
Artikel 3.83 Specifieke zorgplicht recreatief medegebruik
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 3.86 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning een parcours aan te leggen of in te richten in de kernzone van de waterkering.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van de kernzone van de waterkering voor gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van de beschermingszone van de waterkering voor gemotoriseerde vormen van recreatief medegebruik.
Paragraaf 3.1.21 Evenementen
Artikel 3.87 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van een evenement in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.88 Specifieke zorgplicht evenementen
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12 houdt in ieder geval in dat geen schade wordt toegebracht aan de waterkering en bijbehorende zoneringen.
Artikel 3.89 Aanwijzing algemene regels
Bij het houden van een evenement in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan artikel 3.90.
Artikel 3.91 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.89, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Paragraaf 3.1.22 Beplanting
Artikel 3.93 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, instandhouden, wijzigen of verwijderen van beplanting in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.94 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanbrengen of verwijderen van tuinbeplanting van 5 meter of minder in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan de artikelen 3.95 en 3.96.
- 2.
Bij het aanbrengen of verwijderen van een boom of tuinbeplanting groter dan 5 meter in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan de artikelen 3.97 en 3.99.
- 3.
Bij het aanbrengen of verwijderen van struweel in de beschermingszone van de waterkering, wordt voldaan aan de artikelen 3.98 en 3.99.
Artikel 3.95 Algemene regel aanbrengen tuinbeplanting
Degene die tuinbeplanting aanbrengt:
- a.
houdt een afstand van ten minste 0,5 meter uit de kernzone van een dijklichaam aan die vrij is van beplanting en uitgroei van beplanting;
- b.
houdt een afstand van ten minste 1,5 meter uit de bovengrondse constructie van een vaste harde waterkering aan die vrij is van beplanting en uitgroei van beplanting;
- c.
houdt een afstand van ten minste 2 meter uit de bovengrondse constructie van een demontabele waterkering aan die vrij is van beplanting en uitgroei van beplanting;
- d.
brengt geen ondergrondse voorzieningen aan voor beluchting, drainages of watervoorziening;
- e.
beperkt de ingravingen van het plantgat tot een minimum en zorgt dat het plantgat nooit dieper is dan 1,0 meter;
- f.
dicht aan het einde van elke werkdag het plantgat met het uitgekomen materiaal; en
- g.
snoeit de beplanting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anders in het belang van de waterstaat.
Artikel 3.96 Algemene regel verwijderen tuinbeplanting
Degene die tuinbeplanting verwijdert:
- a.
verwijdert ondergrondse delen alleen in de periode van 15 maart tot 15 oktober;
- b.
voert de gerooide beplanting, inclusief wortels, af; en
- c.
vult de gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van de beplanting met het zelfde type grond als de directe omgeving van het gat en verdicht deze grond in lagen van 30 cm.
Artikel 3.97 Algemene regel aanbrengen bomen of tuinbeplanting
Degene die bomen aanbrengt:
- a.
brengt de boom of bomen aan op een afstand van ten minste 8,5 meter uit de teen van een dijklichaam;
- b.
brengt de boom of bomen aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een vaste harde waterkering;
- c.
brengt de boom of bomen aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een demontabele waterkering;
- d.
brengt geen ondergrondse voorzieningen aan voor beluchting, drainages of watervoorziening;
- e.
beperkt de ingravingen van het plantgat tot een minimum en zorgt dat het plantgat nooit dieper is dan 1,0 meter;
- f.
dicht aan het einde van elke werkdag het plantgat met het uitgekomen materiaal; en
- g.
snoeit of verwijdert de bomen op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anders in het belang van de waterstaat.
Artikel 3.98 Algemene regel aanbrengen struweel
Degene die struweel aanbrengt:
- a.
brengt de beplanting aan op een afstand van ten minste 8,5 meter uit de teen van een dijklichaam;
- b.
brengt de beplanting aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een vaste harde waterkering;
- c.
brengt de beplanting aan op een afstand van ten minste 5,5 meter uit de teen van een demontabele waterkering;
- d.
brengt geen ondergrondse voorzieningen aan voor beluchting, drainages of watervoorziening;
- e.
beperkt de ingravingen van het plantgat tot een minimum en zorgt dat het plantgat nooit dieper is dan 1,0 meter;
- f.
dicht aan het einde van elke werkdag het plantgat met het uitgekomen materiaal; en
- g.
snoeit of verwijdert de beplanting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anders in het belang van de waterstaat.
Artikel 3.99 Algemene regel verwijderen bomen of struweel
Degene die bomen of struweel verwijdert:
- a.
verwijdert ondergrondse delen alleen in de periode van 15 maart tot 15 oktober;
- b.
voert de gerooide beplanting, inclusief wortels, af; en
- c.
vult de gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van de beplanting met het zelfde type grond als de directe omgeving van het gat en verdicht deze grond in lagen van 30 cm.
Artikel 3.100 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.94, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Als de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt hier zo spoedig mogelijk melding van gedaan.
Hoofdstuk 4 Activiteiten met betrekking tot grondwater
Afdeling 4.1 Onttrekken
Paragraaf 4.1.1 Algemeen
Artikel 4.1 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een gebied met oppervlaktewateren in kwantitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg.
Artikel 4.2 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
- b.
het aantal in te richten putten;
- c.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
- d.
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
- e.
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
- f.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;
- g.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;
- h.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
- i.
als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:
- 1.
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
- 2.
de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;
- 3.
een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;
- 4.
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en
- 5.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.
- 1.
- a.
- 2.
Het eerste lid geldt niet:
- a.
voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
- b.
voor zover het bepaalde in dat lid in strijd is met regels in het tijdelijke deel van deze waterschapverordening, bedoeld in artikel 4.7, onder a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet.
- a.
Artikel 4.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
- b.
het aantal in te richten putten;
- c.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
- d.
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
- e.
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
- f.
de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;
- g.
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;
- h.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- i.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
- j.
als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:
- 1.
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
- 2.
de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;
- 3.
een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;
- 4.
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en
- 5.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
- 1.
Artikel 4.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit
- 1.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
- 2.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
- 3.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een diepe grondwateronttrekking wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als het met de activiteit onttrokken grondwater bestemd is voor menselijke consumptie.
Artikel 4.5 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.6 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water
- 1.
Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening, anders dan een landbouwkundige onttrekking open teelt en anders dan ten behoeve van bluswater, of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
- 2.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
- 3.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in onderstaande tabel opgenomen parameters met de in die tabel 4.1 aangegeven frequentie.
4.1 Parameters en meetfrequentie Parameter
Afkorting
Frequentie
bacteriën van de coligroep
vierwekelijks
Kleur
vierwekelijks
zwevende stof
SS
vierwekelijks
geleidingsvermogen van elektriciteit
vierwekelijks
temperatuur
T
vierwekelijks
zuurgraad
pH
vierwekelijks
opgelost zuurstof
O2
vierwekelijks
totaal organisch koolstof
TOC
vierwekelijks
bicarbonaat
HCO3
vierwekelijks
nitriet
NO2
vierwekelijks
nitraat
NO3
vierwekelijks
ammonium
NH4
vierwekelijks
totaal fosfaat
Totaal P
vierwekelijks
fluoride
F
driemaandelijks
chloride
Cl
vierwekelijks
sulfaat
SO4
driemaandelijks
natrium
Na
driemaandelijks
ijzer
Fe
driemaandelijks
mangaan
Mn
driemaandelijks
chroom
Cr
driemaandelijks
lood
Pb
driemaandelijks
koper
Cu
driemaandelijks
zink
Zn
driemaandelijks
cadmium
Ca
driemaandelijks
arseen
As
driemaandelijks
cyanide
CN
driemaandelijks
minerale olie
vierwekelijks
adsorbeerbaar organisch halogeen
AOX
vierwekelijks
vluchtig organisch gebonden chloor
VOC
vierwekelijks
vluchtige aromaten
vierwekelijks
polycyclische aromaten
PAK
driemaandelijks
fenolen
driemaandelijks
- 4.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:
- 5.
De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.
- 6.
Paragraaf 4.1.2 Onttrekken met een pompcapaciteit van maximaal 10 m³ grondwater per uur
Artikel 4.7 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen, anders dan landbouwkundige onttrekkingen open en bedekte teelt, tot maximaal 10 m³ per uur.
Artikel 4.8 Specifieke zorgplicht onttrekkingen tot maximaal 10 m³ per uur
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.
Artikel 4.9 Vergunningplicht
Het is verboden zonder vergunning grondwater tot maximaal 10 m3 per uur te onttrekken binnen het gebied van de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur of middels een diepe onttrekking in de boringsvrije zone Roerdalslenk I (Bovenste Brunssumklei), boringsvrije zone Roerdalslenk II (Bovenste Brunssumklei), boringsvrije zone Roerdalslenk III (Bovenste Brunssumklei), boringsvrije zone Roerdalslenk IV (Bovenste Brunssumklei) of het gebied van Venloschol.
Paragraaf 4.1.3 Onttrekken voor bronbemaling of bodemsanering
Artikel 4.10 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering.
Artikel 4.11 Specifieke zorgplicht bronbemaling en bodemsanering
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.
Artikel 4.12 Aanwijzing algemene regels
Bij het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering, niet zijnde een diepe onttrekking, waarbij niet meer dan 100 m³ grondwater per uur, niet meer dan 50.000 m³ grondwater per maand, niet langer dan 6 maanden en buiten de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur wordt onttrokken, wordt voldaan aan de artikelen 4.13 en 4.14.
Artikel 4.13 Algemene regels onttrekken grondwater ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering
- 1.
De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.
- 2.
Indien spanningsbemaling wordt toegepast, wordt een peilbuis of meetput geplaatst om de stijghoogte te bepalen.
- 3.
Er wordt voorkomen dat bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
- 4.
Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.
- 5.
Indien retourbemaling wordt toegepast, wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit het onttrokken grondwater afkomstig is.
- 6.
Uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.
- 7.
Uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.
Artikel 4.14 Algemene regels meetplicht
- 1.
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemeten met behulp van een meetinstrument (watermeter) waarvan een geldig meetcertificaat kan worden overgelegd waaruit blijkt dat het meetinstrument voldoet aan de vereiste nauwkeurigheid van 95% conform paragraaf 4.1.1.
- 2.
De gebruikte watermeter wordt ten minste 1 keer per jaar geijkt waardoor de vereiste nauwkeurigheid gewaarborgd blijft.
- 3.
De watermeter wordt ingebouwd overeenkomstig de door de leverancier verstrekte voorschriften. Bij het ontbreken van inbouwvoorschriften van de leverancier worden de watermeters zodanig geplaatst, dat minimaal een rechte leiding van 10 keer de diameter van deze leiding vóór de watermeter en 5 keer de diameter ná de watermeters geïnstalleerd is. De watermeter is tijdens het meten volledig gevuld met water.
- 4.
De watermeters worden geïnstalleerd, op een goed toegankelijke, veilige plaats zodat deze goed afleesbaar zijn.
- 5.
Bij aanvang van de bemaling wordt de begindatum en de beginstand van de watermeter geregistreerd.
- 6.
Bij beëindiging van de bemaling wordt de einddatum en de eindstand van de watermeter geregistreerd.
- 7.
Voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting worden geregistreerd. Daarbij wordt de datum van de voorvallen vermeld.
- 8.
Een defecte watermeter wordt uiterlijk binnen twee werkdag vervangen. Zowel de eindstand van de defecte watermeter alsook de beginstand van de nieuw geplaatste watermeter worden daarbij geregistreerd.
- 9.
Registraties worden op verzoek binnen een tijdsbestek van twee werkdagen aan een toezichthouder van het Waterschap Limburg overgelegd.
- 10.
Uiterlijk op 31 januari of indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de onttrokken gemeten hoeveelheden grondwater aan het Waterschap Limburg toegestuurd.
Artikel 4.15 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.12, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Artikel 4.16 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning meer dan 100 m³ grondwater per uur of meer dan 50.000 m³ grondwater per maand of langer dan 6 maanden ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering te onttrekken.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning grondwater ten behoeve van een bronbemaling of een bodemsanering te onttrekken middels een diepe onttrekking of binnen de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur.
Paragraaf 4.1.4 Onttrekken voor grondwatersanering
Artikel 4.17 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een grondwatersanering.
Artikel 4.18 Specifieke zorgplicht grondwatersanering
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.
Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regels
Bij het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van een grondwatersanering, niet zijnde een diepe onttrekking, waarbij niet meer dan 20.000 m³ grondwater per maand, niet langer dan 36 maanden en buiten de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur wordt onttrokken, wordt voldaan aan de artikelen 4.20 en 4.21.
Artikel 4.20 Algemene regels onttrekken grondwater ten behoeve van grondwatersanering
- 1.
De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.
- 2.
Indien spanningsbemaling wordt toegepast, wordt een peilbuis of meetput geplaatst om de stijghoogte te bepalen.
- 3.
Er wordt voorkomen dat bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.
- 4.
Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.
- 5.
Indien retourbemaling wordt toegepast, wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit het onttrokken grondwater afkomstig is.
- 6.
Uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.
- 7.
Uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking wordt het bevoegd gezag hierover geïnformeerd.
Artikel 4.21 Algemene regels meetplicht
- 1.
De onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemeten met behulp van een meetinstrument (watermeter) waarvan een geldig meetcertificaat kan worden overgelegd waaruit blijkt dat het meetinstrument voldoet aan de vereiste nauwkeurigheid van 95% conform paragraaf 4.1.1.
- 2.
De gebruikte watermeter wordt ten minste 1 keer per jaar geijkt waardoor de vereiste nauwkeurigheid gewaarborgd blijft.
- 3.
De watermeter wordt ingebouwd overeenkomstig de door de leverancier verstrekte voorschriften. Bij het ontbreken van inbouwvoorschriften van de leverancier worden de watermeters zodanig geplaatst, dat minimaal een rechte leiding van 10 keer de diameter van deze leiding vóór de watermeter en 5 keer de diameter ná de watermeters geïnstalleerd is. De watermeter is tijdens het meten volledig gevuld met water.
- 4.
De watermeters worden geïnstalleerd, op een goed toegankelijke, veilige plaats zodat deze goed afleesbaar zijn.
- 5.
Bij aanvang van de bemaling wordt de begindatum en de beginstand van de watermeter geregistreerd.
- 6.
Bij beëindiging van de bemaling wordt de einddatum en de eindstand van de watermeter geregistreerd .
- 7.
Voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting moeten geregistreerd worden. Daarbij dient de datum van de voorvallen vermeld te worden.
- 8.
Een defecte watermeter wordt uiterlijk binnen twee werkdag vervangen. Zowel de eindstand van de defecte watermeter alsook de beginstand van de nieuw geplaatste watermeter wordt daarbij geregistreerd.
- 9.
Registraties worden op verzoek binnen een tijdsbestek van twee werkdagen aan een toezichthouder van het Waterschap Limburg overgelegd.
- 10.
Uiterlijk op 31 januari of indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de onttrokken gemeten hoeveelheden grondwater aan het Waterschap Limburg toegestuurd.
Artikel 4.22 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.19, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Artikel 4.23 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning meer dan 20.000 m³ grondwater per maand of langer dan 36 maanden ten behoeve van een grondwatersanering te onttrekken.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning grondwater ten behoeve van grondwatersanering te onttrekken middels een diepe onttrekking of binnen de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur.
Paragraaf 4.1.5 Onttrekken voor landbouwkundige beregening open teelt
Artikel 4.24 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw.
Artikel 4.25 Specifieke zorgplicht landbouwkundige onttrekkingen open teelt
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt;
- b.
uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten worden voorkomen;
- c.
verontreiniging van grondwater wordt voorkomen; en
- d.
het voeren van onderhoud aan primaire of secundaire wateren niet wordt belemmerd.
Artikel 4.26 Aanwijzing algemene regels zonder meldplicht
Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een bij het waterschap geregistreerde put en met een bij het waterschap geregistreerde pomp, wordt voldaan aan artikel 4.28.
Artikel 4.27 Aanwijzing algemene regels met meldplicht
Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van open teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een nieuwe put ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde put of met een nieuwe pomp ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde pomp, wordt voldaan aan de artikelen 4.30 en 4.32.
Artikel 4.28 Algemene regels beregening van open teelten zonder meldplicht
- 1.
De meting als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, vindt plaats door vermenigvuldiging van het aantal uren dat onttrokken is met de pompcapaciteit van de voor de onttrekking gebruikte pomp.
- 2.
Voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid, wordt het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier gebruikt.
- 3.
Op een geregistreerde pomp wordt het door het bestuur toe te kennen registratienummer (label) aangebracht.
- 4.
Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.
- 5.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.
Artikel 4.29 Algemene regels voorschriften onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering
- 1.
Het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met paragraaf 4.2.1.
- 2.
Het eerste lid geldt ook als de ontwatering van het te beregenen perceel deels of geheel wordt bepaald door een aangebrachte stuw of een ander peilregulerend werk als bedoeld in paragraaf 2.1.15.
Artikel 4.30 Algemene regels beregening van open teelten met meldplicht
- 1.
De meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, vindt plaats door vermenigvuldiging van het aantal uren dat onttrokken is met de pompcapaciteit van de voor de onttrekking gebruikte pomp.
- 2.
Voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid, wordt het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier gebruikt.
- 3.
Op een geregistreerde pomp wordt het door het bestuur toe te kennen registratienummer (label) aangebracht.
- 4.
Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen in de gebieden aangewezen als in de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur op de bij artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Limburg behorende kaart, is toegestaan mits:
- 5.
Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen buiten de boringsvrije zone Roerdalslenk IV en buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden zoals bedoeld in het vierde lid , is toegestaan, mits:
- 6.
Wijziging van de onttrekkingspomp is toegestaan.
- 7.
Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.
- 8.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.
Artikel 4.31 Voorschriften onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering
- 1.
Het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met paragraaf 4.2.1.
- 2.
Het eerste lid geldt ook als de ontwatering van het te beregenen perceel deels of geheel wordt bepaald door een aangebrachte stuw of een ander peilregulerend werk als bedoeld in paragraaf 2.1.15.
Artikel 4.32 Melding
- 1.
Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in artikel 4.30, vierde en vijfde en zesde lid wordt een melding gedaan bij het waterschap.
- 2.
Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in artikel 4.30, zesde lid wordt een melding gedaan bij het waterschap. Indien deze wijziging wordt veroorzaakt als gevolg van het defect raken van de bestaande pomp, dient direct contact opgenomen te worden met het waterschap.
- 3.
De melding als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt schriftelijk of digitaal gedaan met behulp van het door het bestuur vastgestelde formulier en kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan.
Paragraaf 4.1.6 Onttrekken voor landbouwkundige beregening bedekte teelt
Artikel 4.34 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van bedekte teelten.
Artikel 4.35 Specifieke zorgplicht landbouwkundige onttrekingen bedekte teelt
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 4.36 Aanwijzing algemene regels zonder meldplicht
Bij het onttrekken van maximaal 12.500 m³ grondwater per hectare teeltoppervlak per jaar ten behoeve van beregening van bedekte teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een bij het waterschap op 15 oktober 2015 gemelde en geregistreerde put en met een op 15 oktober 2015 bij het waterschap gemelde en geregistreerde pomp, wordt voldaan aan de artikel 4.38.
Artikel 4.37 Aanwijzing algemene regels met meldplicht
Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening van bedekte teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een nieuwe put ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde put of uit een nieuwe pomp ter vervanging van een bij het waterschap geregistreerde pomp, wordt voldaan aan de artikelen 4.39 en 4.40.
Artikel 4.38 Algemene regels beregening van bedekte teelten zonder meldplicht
- 1.
Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, een geijkte watermeter.
- 2.
Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier.
- 3.
Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de voorzieningen voor grondwateronttrekkingen verwijderd of afgedicht zodanig dat grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.
- 4.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.
Artikel 4.39 Algemene regels beregening van bedekte teelten met meldplicht
- 1.
Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid een geijkte watermeter.
- 2.
Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid, het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier.
- 3.
Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen in de gebieden aangewezen als in de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur op de bij artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Limburg behorende kaart, is toegestaan mits:
- 4.
Wijziging van de onttrekkingsput, gelegen buiten de in het derde lid bedoelde gebieden, is toegestaan mits niet wordt onttrokken middels een diepe onttrekking.
- 5.
Wijziging van de onttrekkingspomp is toegestaan.
- 6.
Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.
- 7.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.
Artikel 4.40 Melding
- 1.
Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in artikel 4.39, derde lid wordt een melding gedaan bij het waterschap.
- 2.
Ten minste 2 weken voorafgaand aan een wijziging als bedoeld in 4.39, vierde lid wordt een melding wordt gedaan bij het waterschap. Indien deze wijziging wordt veroorzaakt als gevolg van het defect raken van de bestaande pomp, wordt direct contact opgenomen met het waterschap.
- 3.
De melding als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt schriftelijk of digitaal gedaan met behulp van het door het bestuur vastgestelde formulier en kan rechtstreeks bij het waterschap worden gedaan.
Artikel 4.41 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning per jaar meer dan 12.500 m³ grondwater per hectare teeltoppervlak te onttrekken ten behoeve van beregening van bedekte teelten in de landbouw waarbij onttrokken wordt uit een bij het waterschap op 15 oktober 2015 gemelde en geregistreerde put en met een op 15 oktober 2015 bij het waterschap gemelde en geregistreerde pomp.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken uit een niet bij het waterschap geregistreerde put ten behoeve van de beregening van bedekte teelten in de landbouw.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken uit een niet bij het waterschap geregistreerde pomp ten behoeve van de beregening van bedekte teelten in de landbouw.
Paragraaf 4.1.7 Onttrekken voor industriële doeleinden
Artikel 4.42 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur ten behoeve van industriële doeleinden.
Artikel 4.43 Specifieke zorgplicht industriële doeleinden
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Paragraaf 4.1.8 Onttrekken voor overige doeleinden
Artikel 4.45 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van meer dan 10 m³ per uur grondwater ten behoeve van doeleinden die niet zijn opgenomen in de paragrafen 4.1.3, 4.1.4, 4.1.5, 4.1.6 en 4.1.7.
Artikel 4.46 Specifieke zorgplicht overige doeleinden
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
Artikel 4.47 Aanwijzing algemene regels
Bij het onttrekken van meer dan 10 m3 en maximaal 60 m3 grondwater per uur, niet middels een diepe onttrekking en niet ten behoeve van bluswater, wordt voldaan aan de artikelen 4.48, 4.49 en 4.50.
Artikel 4.48 Algemene regels overige doeleinden
- 1.
Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de meting als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, een geijkte watermeter.
- 2.
Degene die grondwater onttrekt gebruikt voor de opgave als bedoeld in artikel 4.6, vierde lid het daartoe door het bestuur beschikbaar gestelde formulier.
- 3.
Voorzieningen voor grondwateronttrekking worden afgedicht of verwijderd na tijdelijke en na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden en grondwaterverontreiniging vanaf maaiveld wordt voorkomen.
- 4.
Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen geïnformeerd.
Artikel 4.49 Algemene regels sportveldberegening
Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan de te beregenen oppervlakte in m2 vermenigvuldigd met 200 mm per jaar.
Artikel 4.50 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.47, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Afdeling 4.2 Draineren
Paragraaf 4.2.1 Draineren van gronden
Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht draineren van gronden
De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.12, houdt in ieder geval in dat:
- a.
het drainagesysteem zodanig is ingesteld dat niet meer wordt gedraineerd dan noodzakelijk is voor bewerking of gebruik van het landbouwperceel; en
- b.
dat de aan te leggen en te hebben lozingsvoorziening op een zodanige wijze wordt aangebracht dat schade aan (het talud van) de watergang wordt voorkomen en dat het voeren van doelmatig onderhoud niet wordt belemmerd.
Artikel 4.54 Aanwijzing algemene regels
Bij het draineren van gronden waarbij landbouwpercelen worden gedraineerd via een systeem van peilgestuurde drainage of landbouwpercelen worden gedraineerd die gelegen zijn binnen het peilgestuurde drainagegebied midden, wordt voldaan aan de artikelen 4.55, 4.56, 4.57 en 4.58.
Artikel 4.56 Algemene regels draineren
- 1.
Degene die draineert met een systeem van peilgestuurde drainage, voldoet aan onderstaande gemiddeld hoge of gemiddeld lagestand van het overlooppeil en grondwaterstand in centimeters onder maaiveld:
- 2.
In afwijking van het eerste lid, kan het overlooppeil worden bijgesteld:
- a.
indien de werkelijk gemeten grondwaterstand in de direct te ontwateren grond hoger is dan de in lid 1 opgenomen grondwaterstand;
- b.
indien het aannemelijk is dat de grondwaterstand binnen een week hoger wordt dan de grondwaterstand, opgenomen in onderdeel a; of
- c.
indien werkzaamheden binnen een week uitgevoerd worden die bij de werkelijk gemeten grondwaterstand tot gewas- of bodemstructuurschade leiden.
- a.
- 3.
Bij bepaling van het overlooppeil van de drains of de grondwaterstand als hiervoor bedoeld, wordt gerekend in centimeters beneden het maaiveld van het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond.
- 4.
Het bestuur kan bekend maken wanneer de hoge stand moet worden ingesteld en kan adviseren wanneer de lage stand ingesteld kan worden, hetgeen afhankelijk is van de hydrologische en meteorologische omstandigheden alsmede van de meteorologische verwachtingen.
Artikel 4.57 Algemene regels lozingsvoorziening
- 1.
De lozingsvoorziening wordt zo aangelegd dat de actuele ontwateringsbasis op elk moment afleesbaar is.
- 2.
De lozingsvoorziening wordt zo ingericht dat het te lozen water altijd direct afgesteld kan worden op het actuele grondgebruik
- 3.
De uitmonding van de lozingsvoorziening in een primair of secundair oppervlaktewater wordt voorzien van een voorziening om uitspoeling van het talud te voorkomen.
Artikel 4.58 Melding
- 1.
Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 4.54, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
- 2.
Ten minste 10 dagen voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
Artikel 4.59 Vergunningplicht
- 1.
Het is verboden zonder vergunning landbouwpercelen gelegen binnen het peilgestuurde drainagegebied zuid te draineren.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning percelen gelegen binnen de beschermingszone bij een waterkering te draineren.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning percelen binnen de kernzone van een waterkering te draineren.
Artikel 4.60 Algeheel verbod
Het is verboden landbouwpercelen gelegen binnen het peilgestuurde drainagegebied noord anders dan via een peilgestuurd systeem te draineren.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen
Paragraaf 5.1.1 Overgangsrecht omgevingsvergunning
Artikel 5.1 Bestaande situaties en vergunningen
- 1.
Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.
- 2.
Als op een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod op grond van deze verordening geldt om zonder omgevingsvergunning voor die activiteit te verrichten, gelden voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit als maatwerkvoorschrift, voor zover het waterschap over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van deze verordening.
- 3.
Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze waterschapsverordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Deze onherroepelijke omgevingsvergunning geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.
- 4.
Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding.
Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften
- 1.
Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding te verrichten van toepassing is.
- 2.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.
- 3.
Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.
Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten
Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:
Bijlage I Overzicht Informatieobjecten
- beschermingszone bij een waterkering
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/a6843902b31242ab8d448e5fea5878b1/nld@2023‑11‑07;1
- bijbehorende beschermingszone
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/a52e017c8d314570b293ab0fc7783090/nld@2024‑07‑30;12150665
- boringsvrije zone Roerdalslenk I (Bovenste Brunssumklei)
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/9f13bba648ef4c9580557eee5bded311/nld@2023‑11‑07;1
- boringsvrije zone Roerdalslenk II (Bovenste Brunssumklei)
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/4686bbcf1f8449a2ad1003a2a0c2acf2/nld@2023‑11‑07;1
- boringsvrije zone Roerdalslenk III (Bovenste Brunssumklei)
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/e4773c8b647c4fb98845289b8e160365/nld@2023‑11‑07;1
- boringsvrije zone Roerdalslenk IV (Bovenste Brunssumklei)
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/1dca0595afb047739a8634e9b903f978/nld@2023‑11‑07;1
- bronlopen
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/9b17131b96414b42b3fbdb2771af1f9f/nld@2023‑11‑07;1
- Buiten de boringsvrije zone Roerdalslenk IV en buiten een bufferzone verdroogde natuurgebieden
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/17e1296310a44adfaee04fc38ad0163c/nld@2023‑11‑07;1
- buitenbeschermingszone
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/1c703a6b9f0d4b59a5bb6c2b3cd40be4/nld@2023‑11‑07;1
- gebied kanovaart overig
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/1414c07f682a484984baf59a319e4f76/nld@2023‑11‑07;1
- gebied kanovaart Roer
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/21a3655aae5f46b7b343ab0f2bc7aa91/nld@2023‑11‑07;1
- gebied met wateren in kwantitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/e6dea36984974bf3a7badc5e14a167dd/nld@2023‑11‑07;1
- gebied van de bufferzones grondwaterafhankelijke natuur
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/b605c6664e804567a91c0c860878dcf7/nld@2023‑11‑07;1
- gebied van Venloschol
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/a7a733087f7049a19abf733e8ee4ffe3/nld@2023‑11‑07;1
- hoge grond basis
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/3326ed9fefc04ebd8a694fc56044b8c4/nld@2023‑11‑07;1
- hoge grond robuust
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/cded48cea90a447cadeb1fb671ced38e/nld@2023‑11‑07;1
- inundatiegebied
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/569fcb01b86c4e1abbd168fcc14da1be/nld@2023‑11‑07;1
- Inundatiegebied
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/dc63331b8b0a4835b0ec7d376eb13d49/nld@2023‑11‑07;1
- kernzone van een waterkering
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/f5591a74c344486281c072313976b7c0/nld@2023‑11‑07;1
- kernzone van het oppervlaktewater of een buffer van 0,5 meter eromheen
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/147241b8d34d4795824b0fd58ec8b04f/nld@2024‑10‑18;11460023
- lijnvormig element
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/f67c727bd47b4e6abe6a82e2a2ba2205/nld@2023‑11‑07;1
- meanderzone
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/1eb42d083772496eaa5d5fa9ce629b57/nld@2023‑11‑07;1
- Meanderzone
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/b7c41652816648adb45f94111d81a986/nld@2023‑11‑07;1
- oppervlaktewater in kwalitatief waterbeheer bij Waterschap Limburg
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/ab4c1088fb4046c4b5a4a2b53167918a/nld@2023‑11‑07;1
- oppervlaktewater met een hoge basisafvoer
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/02271b684d94452eb4ac013b9a20a694/nld@2023‑11‑07;1
- oppervlaktewater met een lage basisafvoer
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/6fb55e3b075b47108d58160b25f0e6c6/nld@2023‑11‑07;1
- oppervlaktewateren Afwateringskanaal, Neerbeek, Haelensebeek, Tungelroysebeek, Leukerbeek en Uffeltsebeek
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/a9a21a48c937439b91733765836b8736/nld@2023‑11‑07;1
- oppervlaktewateren Niers, Helenavaart en Oude Helenavaart
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/21490ed063c64479976951651cf4f522/nld@2023‑11‑07;1
- peilgestuurde drainagegebied midden
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/ec1c660892064ea3971f96cb3969a2c9/nld@2023‑11‑07;1
- peilgestuurde drainagegebied noord
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/94e6abb4098c43d0aa1477b77d0ad3cd/nld@2023‑11‑07;1
- peilgestuurde drainagegebied zuid
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/eea6c9cf1b024c008fa441c54d6df6f7/nld@2023‑11‑07;1
- primair water
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/258994943bd342fe9afc38152fb334d2/nld@2024‑10‑18;11460023
- primair water of een zone van 2 meter eromheen
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/ff34fa7b8bc54e4d8c5addec74355f47/nld@2024‑10‑18;11460023
- profiel van vrije ruimte
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/14cd69a779a448499bb01f8c704b7793/nld@2024‑10‑18;11460023
- profiel van vrije ruimte bij een waterkering
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/a44d307801d14d12828204c1d42143d6/nld@2023‑11‑07;1
- secundair water
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/9bdd833ff4054fc98cc3d54612c7dbca/nld@2023‑11‑07;1
- secundair water of een zone van 2 meter eromheen
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/e353214b01d0408fa8684140c5919d0b/nld@2023‑11‑07;1
- traject dat niet is opgenomen op de kaarten kanovaren
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/5646adea9f1a41a3aa592838e2725944/nld@2023‑11‑07;1
- traject I
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/41be669fe9a7451e91d2490191144203/nld@2023‑11‑07;1
- traject II
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/5c5f9676984c4e77a717363060d345e4/nld@2023‑11‑07;1
- traject III
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/f68f09acd951448793005e1a7c8cbbd7/nld@2023‑11‑07;1
- traject IV
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/fe3c4021bbd94ebd835f09d93c1b525e/nld@2023‑11‑07;1
- traject V
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/c9bd9695d53d4ae98170d508cb06ca96/nld@2023‑11‑07;1
- watergangen anders dan de trajecten I tot en met V van de Roer en Hambeek
-
/join/id/regdata/ws0665/2023/5c0f39133258493ca3db5c939856ab73/nld@2024‑10‑18;11460023
Bijlage II Bijlage
1 Bijlage bij artikel 1.2 van deze Waterschapsverordening
Voor de toepassing van afdeling 1.2 en de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze waterschapsverordening wordt verstaan onder:
aangewezen oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat als zodanig is aangewezen en begrensd in bijlage I;
NEN 6600-1: NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019;
NEN 6646: NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;
NEN 6966: NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;
NEN-EN 12566-1: NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;
NEN-EN 13284-1: NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;
NEN-EN 872: NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen –Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN-ISO 5667-3: NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;
NEN-EN-ISO 5815-1: NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2: NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;
NEN-EN-ISO 6878: NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor – Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004;
NEN-EN-ISO 9377-2: NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;
NEN-EN-ISO 10301: NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997;
NEN-EN-ISO 11732: NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;
NEN-EN-ISO 11885: NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;
NEN-EN-ISO 12846: NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;
NEN-EN-ISO 13395: NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;
NEN-EN-ISO 15587-1: NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15587-2: NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15680: NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie, versie 2003;
NEN-EN-ISO 15681-1: NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;
NEN-EN-ISO 15681-2: NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;
NEN-EN-ISO 15682: NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;
NEN-EN-ISO 17294-2: NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852: NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;
NEN-EN-ISO 17993: NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;
NEN-ISO 5663: NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;
NEN-ISO 15705: NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;
NEN-ISO 15923-1: NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;
niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage I.
Toelichting
Algemene toelichting
1 Toelichtingen
Algemeen
Het Algemeen Bestuur heeft in zijn vergadering van juli 2021 de Waterschapsverordening Waterschap Limburg (verder: Wsv) vastgesteld. De inwerkingtreding daarvan was beoogd per 2 januari 2022, de dag na de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zoals bekend is de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitgesteld tot 1 januari 2024. Dit betekent dat de Wsv per 2 januari 2024 in werking zal treden.
Gebleken is dat de in 2021 vastgestelde Wsv enkele onvolkomen bevat en op onderdelen kan worden verduidelijkt en of kan worden vereenvoudigd. Dit geldt met name voor een aantal voorschriften met betrekking tot grondwateronttrekkingen. Deze wijziging voorziet hierin. De wijzigingen worden in de hierna volgende artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.
Algemeen geldt dat deze wijziging niet leidt tot nieuwe of gewijzigde verplichtingen. Dit is alleen anders in de nieuwe werkingsgebieden voor hoge gronden. Het algemeen bestuur heeft op 30 november 2022 het Beleidskader hoge gronden vastgesteld. Daarin is uitgewerkt hoe Waterschap Limburg invulling geeft aan het aanwijzen, beschermen en in stand houden van hoge gronden. Als gevolg van een wijziging van de Waterwet in 2017 is het waterschap verplicht de hoge gronden die deel uitmaken van de bescherming tegen hoogwater van de Maas integraal onderdeel uit te laten maken van de waterkeringszorg conform de zorgplichtprocessen. Dit beleidskader ligt ten grondslag aan de regelgeving die is gericht op bescherming van (het functioneren van) de hoge gronden. In het beleidskader is een onderscheid gemaakt tussen hoge gronden basis en hoge gronden robuust. Het onderscheid hiertussen hangt met name samen met het potentiële risico op aantasting van de waterkerende functie ervan. Bij hoge gronden robuust is sprake van een dusdanige overhoogte dat het risico op aantasting van de waterkerende functie daarvan als beperkt wordt ingeschat. Om die reden zijn de regels die gaan gelden voor hoge gronden robuust afgestemd op de regels die al gelden voor de buitenbeschermingszones van de waterkeringen (verbod om zonder vergunning te ontgronden en hogedruk leidingen aan te leggen). Omdat het risico voor de hoge gronden basis, vanwege de minder grote overhoogte, groter wordt ingeschat zijn in deze zone in aanvulling op de verboden die gelden bij de hoge grond robuust, ook minder omvangrijke graafwerkzaamheden aan regels gebonden (meldplicht). Voorts is een paragraaf toegevoegd die zich richt op het doorgraven van een waterkering of hoge grond. Vanwege de potentiële impact van deze activiteit is hiervoor een aparte vergunningplicht opgenomen.
De Waterschapsverordening Waterschap Limburg is verder artikelsgewijze toegelicht.
Artikelsgewijze Toelichting
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Toevoeging van de hoge gronden als werkingsgebieden leidt tot de noodzaak dit begrip toe te voegen aan de begripsomschrijvingen. In de praktijk is het zelfde gebleken voor de begrippen ‘doorgraving’ en ‘ontgraven’. Toevoeging van deze begrippen leidt, in combinatie met de aanpassing van het begrip ‘ontgronding’ tot meer duidelijkheid in de uitvoeringspraktijk.
Artikel 1.2 Begripsbepalingen
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de AMvB’s, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening.
Artikel 1.4 Aanwijzing gebieden
Met de aanvulling van het 4de artikel lid worden de werkingsgebieden van de hoge grond basis en robuust in de Waterschapsverordening vastgelegd. Het algemeen bestuur heeft in zijn vergadering van 30 november 2022 het Beleidskader hoge gronden vastgesteld. Daarin is uitgewerkt wat hoge gronden zijn en hoe deze, met het oog op de waterveiligheid, beschermd dienen te worden tegen ongewenste ingrepen. In de algemene toelichting wordt nadere aandacht geschonken aan de hoge gronden. Op deze plaats wordt daarnaar verwezen.
Artikel 1.5 Normadressaat en hoofdelijke aansprakelijkheid
In het eerste lid wordt erop gewezen dat verplichtingen volgend uit deze waterschapsverordening rusten op de eigenaar en/of gebruikers, bijvoorbeeld als er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht, dan wel op de initiatiefnemer van een handeling. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond of de initiatiefnemer degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat. Indien een overtreding van de waterschapsverordening wordt geconstateerd zal het waterschap per geval bepalen wie hierop moet worden aangesproken.
Artikel 1.6 Doelcriteria
In dit artikel, en meer specifiek in de volgende artikelen, is de verordenende bevoegdheid van het algemeen bestuur beschreven en de opdrachtverlening aan het dagelijks bestuur tot verdere uitwerking. Deze artikelen hebben vooral interne werking en dienen voor de bevoegdheidsverdeling tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur heeft op hoofdlijnen bepaald wat de doelcriteria zijn waar de waterschapsverordening van het waterschap aan moet voldoen. De doelcriteria zijn afgeleid uit bestaande wet- en regelgeving en eigen beleid van het waterschap - zoals het Waterbeheerplan/Waterbeheerprogramma - en hangen samen met aspecten als: risico inschatting, veiligheidsaspecten, de bestaande dimensionering en capaciteit van het waterstaatswerk in relatie tot de normale werking en de werking in geval van piekbelasting van het systeem, de mogelijkheid om onderhoud te kunnen uitvoeren, de bestaande en gewenste ecologische waterkwaliteit en/of de mogelijkheden voor maatschappelijk medegebruik. De doelcriteria zijn voor de onderdelen oppervlaktewater, waterkeringen en grondwater, uitgewerkt in specifieke criteria (artikelen 1.8 t/m 1.10).
Artikel 1.7 Algemene doelcriteria
Voor handelingen die betrekking hebben op oppervlaktewater, waterkeringen en/of grondwater, heeft het algemeen bestuur eerst algemene doelcriteria vastgesteld. Voorbeelden hiervan zijn:
- de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater mag niet verslechteren;
- de mogelijkheid tot maatschappelijk medegebruik moet in stand blijven;
- de veiligheid moet gewaarborgd blijven;
- de taakuitoefening van het waterschap mag niet worden belemmerd;
- de in het waterstaatswerk moet in goede toestand worden achtergelaten.
Deze algemene criteria worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.
Artikel 1.8 Specifieke doelcriteria bij oppervlaktewateren
Voor handelingen bij oppervlaktewater zijn specifieke doelcriteria vastgesteld.
Artikel 1.9 Specifieke doelcriteria bij waterkeringen
Voor handelingen bij waterkeringen zijn specifieke doelcriteria vastgesteld.
Artikel 1.10 Specifieke doelcriteria bij grondwater
Voor handelingen bij grondwater zijn specifieke doelcriteria vastgesteld. Het doelcriterium onder d. heeft betrekking op bekende grondwaterverontreinigingslocaties.
Artikel 1.11 Toepassingscriteria
In dit artikel verleent het algemeen bestuur opdracht aan het dagelijks bestuur om de in bovenstaande artikelen geformuleerde doelcriteria uit te werken in de waterschapsverordening en beleidsregels.
Artikel 1.12 Zorgplicht
De zorgplicht is het eerste instrument om handelingen in, aan, boven en onder watersystemen en hun beschermingszones te reguleren. Met deze zorgplicht wordt recht gedaan aan het 'ja, mits'-uitgangspunt. De handelingen zijn toegestaan, mits er voldoende zorg in acht is genomen. Op basis van deze zorgplicht krijgt eenieder de verantwoording om bij het uitvoeren van handelingen voldoende zorg voor het functioneren van het watersysteem en de beschermingszones in acht te nemen. Het waterschap gebruikt de zorgplicht bovendien als vangnet om te kunnen optreden tegen handelingen waarin daadwerkelijk schade is of dreigt te worden toegebracht aan het watersysteem. De zorgplicht moet dus altijd worden nageleefd.
Artikel 1.13 Algemene regels
Algemene regels vormen het tweede instrument om handelingen te reguleren. Er is pas gekozen voor een algemene regel, wanneer alleen de zorgplicht voor de betreffende handeling onvoldoende bescherming biedt voor het functioneren van het watersysteem. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor een handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een algemene regel. In de algemene regels worden concrete voorschriften opgenomen waaraan bij de handeling moet worden voldaan. De handelingen waarvoor algemene regels gelden zijn toegestaan, mits aan alle voorschriften wordt voldaan. De initiatiefnemer heeft daarbij de zorgplicht om na te gaan of het naleven van de voorschriften in het specifieke geval voldoende is om nadelige effecten voor het watersysteem te voorkomen. Een van de voorschriften van de algemene regels kan zijn dat de handeling vooraf moet worden gemeld aan het waterschap. Dit is niet altijd het geval. Een meldplicht is alleen opgenomen wanneer: (1) het waterschap bekend wil zijn met de activiteit (bijv. vanuit een oogpunt van onderhoud) en/of (2) het waterschap wil kunnen beoordelen of het opstellen van een maatwerkvoorschrift nodig is. Om het toezicht goed te kunnen uitoefenen is het belangrijk dat de melding tijdig, dat wil zeggen met inachtneming van de termijn die daarvoor is bepaald in de betreffende algemene regel, wordt ingediend. De algemene indieningstermijn is 4 weken.
De vergunningplicht is het derde instrument in de waterschapsverordening om handelingen te reguleren. In deze waterschapsverordening is alleen gekozen voor een vergunningplicht, wanneer toetsing van de plannen voorafgaand aan de uitvoering van de handeling, noodzakelijk is met oog op bescherming van de waterstaatswerken en/of de daaraan verbonden belangen van het waterschap. De vergunningplicht beperkt zich derhalve tot de handelingen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het functioneren van het watersysteem. Het is vanwege geografische verschillen mogelijk dat voor een handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een vergunningplicht. De wijze waarop vergunningaanvragen worden beoordeeld, is vastgelegd in beleidsregels. Bij het uitvoeren van de handeling moet initiatiefnemer de voorschriften in de vergunning naleven.
Handelen in strijd met aan een vergunning verbonden voorschriften is op grond van artikel 5.5 lid 3 van de Omgevingswet verboden. De initiatiefnemer heeft daarbij de zorgplicht om na te gaan of het naleven van de voorschriften in het specifieke geval voldoende is om nadelige effecten voor het watersysteem te voorkomen. Per specifieke uitvoeringsregel is in de stroomschema's aangegeven voor welke handelingen naast de zorgplicht, ook een vergunningplicht geldt.
Artikel 1.15 Keuzevrijheid melding of vergunningaanvraag bij meerdere gecombineerde handelingen
De initiatiefnemer heeft de vrijheid, tenzij anders is aangegeven, om gecombineerde handelingen te splitsen of samen te voegen. De basis hiervoor ligt in dit artikel van de waterschapsverordening. Als een voorgenomen initiatief uit meerdere handelingen bestaat waarbij voor één of meer van de handelingen een vergunningplicht geldt, dan kan de initiatiefnemer een gecombineerde vergunning aanvragen, waarin dus ook de handelingen worden opgenomen waarvoor een algemene regel bestaat.
Artikel 1.16 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal).
Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.
In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 2, 3 en 4.
Artikel 1.17 Verbod bij calamiteiten
Met dit artikel heeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om in geval van een calamiteit een verbod in te stellen. Het dagelijks bestuur kan dan bijvoorbeeld in een periode van droogte verbieden oppervlaktewater of grondwater te onttrekken. Naast de bepaling in de waterschapsverordening zijn in de Omgevingswet (afdeling 19.4) regels gesteld omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden. Indien een calamiteit zich voordoet en het dagelijks bestuur gebruik maakt van een van de bevoegdheden uit dit artikel, zal dit duidelijk aan de betrokkenen bekend worden gemaakt.
Artikel 1.18 Vrijstelling beheer door het waterschap
Indien het waterschap handelingen uitvoert, zoals het verrichten van onderhoud, dan hoeft hij daarvoor geen vergunning aan zichzelf te verlenen of een melding te doen. Voor grotere werken of de aanleg van nieuwe werken zal het waterschap in sommige gevallen op grond van de Omgevingswet wel een projectbesluit moeten opstellen, waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Bij het uitvoeren van de werken zal het waterschap uiteraard wel zoveel mogelijk rekening houden met de regels op grond van de waterschapsverordening.
Artikel 2.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit
In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.
Artikel 2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem
Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld.
Artikel 2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten
Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.
Artikel 2.4 Toepassingsbereik
In deze paragraaf staat het onttrekken uit een oppervlaktewater centraal. Het onttrekken van water uit een oppervlaktewater kan het watersysteem ontregelen. Het onttrekken van water uit bijvoorbeeld kleine, kwetsbare bronbeken kan grote schade toebrengen aan dit type oppervlaktewateren. Daarom is het onttrekken van water niet zonder meer toegestaan en zijn hier regels voor opgesteld. Het onttrekken van water vindt plaats door middel van een onttrekkingsvoorziening. Deze paragraaf heeft tevens betrekking op de bijbehorende onttrekkingsvoorziening. Voor wat betreft het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een onttrekkingsvoorziening kan meestal volstaan worden met de zorgplicht. Als de onttrekking vergunningplichtig is, dan worden in de vergunningvoorschriften opgenomen met betrekking tot de onttrekkingsvoorziening.
Artikel 2.5 Specifieke zorgplicht oppervlaktewater onttrekken
De onttrekking mag niet leiden tot beschadiging van bodem, oevers en taluds, omdat uitspoeling van bodem en taluds een negatief effect kan hebben voor de ecologie en de doorstroming kan belemmeren.
De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 1.12 is altijd van toepassing op onttrekkingen uit alle oppervlaktewateren binnen het beheergebied van het waterschap (primaire, secundaire en overige). Voor wat betreft het aanleggen en hebben van een onttrekkingsvoorziening geldt dat de zorgplicht alleen van toepassing is op voorzieningen die zijn aangelegd in de op de legger opgenomen primaire en secundaire oppervlaktewateren. De onttrekking mag niet leiden tot beschadiging van bodem, oevers en taluds, omdat uitspoeling van bodem en taluds een negatief effect kan hebben voor de ecologie en de doorstroming kan belemmeren.
Artikel 2.7 Algemene regels onttrekken
Lid 1
Als maximaal 100 m³ onttrokken wordt uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer, dient voldaan te worden aan de voorschriften zoals opgenomen in dit artikel. Met het oog op het doelmatig kunnen voeren van onderhoud en het voorkomen van schade is het van belang dat een onttrekkingsvoorziening zichtbaar is. In specifieke situaties kunnen door het dagelijks bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschriften worden gesteld in aanvulling op of in afwijking van de in de algemene regel opgenomen voorschriften.
Lid 2
In beginsel leidt elk werk in een oppervlaktewater tot risico’s voor het functioneren van het oppervlaktewater, bijvoorbeeld schade aan de oever of het talud. Om deze reden wordt voorgeschreven dat onttrekkingsvoorzieningen die niet meer worden gebruikt, dienen te worden verwijderd. Op grond van de zorgplicht dient het talud zodanig te worden hersteld dat het aansluit op de rest van het talud en dat geen verzakkingen ontstaan.
Artikel 2.8 Algemene regels onttrekken ten behoeve van beregening in relatie met waterconservering
Met het oog op waterconservering (water zo lang mogelijk vast houden in het gebied) dient drainage van landbouwgronden peilgestuurd plaats te vinden. In het noordelijk deel van ons beheersgebied geldt deze verplichting sinds 2018 voor alle gedraineerde landbouwgronden. In het midden geldt sinds 2014 dat nieuw aan te leggen drainagesystemen peilgestuurd moeten zijn. Voor 2014 aanwezig traditionele drainagesystemen moeten voor 2029 worden omgebouwd tot een peilgestuurd systeem. Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 4.56 vierde lid van deze verordening bekend maken dat een peilgestuurd systeem in de hoge stand moet worden ingesteld met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekking van water uit oppervlaktewaterlichamen en van grondwater.
In dit artikel is bepaald dat het alleen toegestaan is oppervlaktewater te onttrekken t.b.v. beregening indien het systeem van drainage in het te beregenen perceel is ingesteld in overeenstemming met de regels inzake het draineren van gronden (paragraaf 4.2.1 van deze verordening). Dit betekent dat een drainage peilgestuurd moet zijn en dat het peil daarvan is ingesteld conform de uitvoeringsregel. Deze voorwaarde is gesteld omdat een traditioneel drainagesysteem of een niet juist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage er toe leidt dat eerder een noodzaak tot beregening ontstaat en dat beregening op percelen met een traditioneel drainagesysteem of met een onjuist ingesteld systeem van peilgestuurde drainage tot gevolg heeft dat meer onttrokken moet worden dan in de situatie dat het systeem van peilgestuurde drainage correct is ingesteld. Met het oog op het beperken van de noodzaak tot onttrekken t.b.v. beregening en daarmee met het oog op bestrijding van verdroging, geldt de in dit artikel opgenomen voorwaarde.
Artikel 2.9 Melding
Het onttrekken dient gemeld te worden om zicht te houden op het aantal onttrekkingen en daarmee op de totale hoeveelheid water die uit een oppervlaktewater kan worden onttrokken.
Artikel 2.10 Vergunningplicht
Lid 1
Als meer dan 100 m³ per uur wordt onttrokken uit een oppervlaktewater met een hoge basisafvoer is een individuele beoordeling nodig. In verband met de omvang van de onttrekking of de status of aard van het oppervlaktewater van waaruit water wordt onttrokken, is een individuele beoordeling van het verzoek nodig met het oog op de te beschermen belangen. Naast de vergunning geldt de zorgplicht.
Lid 2