Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur

Geldend van 02-04-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Dit is de uitleg van de in deze verordening gebruikte begrippen:

Aanmeervoorziening

Een plek in het oppervlaktewater voor het vastleggen van boten of andere vaartuigen. Het is gemaakt van palen met een horizontale balk ertussen.

Aanvoeren

Water vanuit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater halen met een werk. Of het water op een natuurlijke manier daar naartoe laten stromen.

Afrastering

Bijvoorbeeld een hek, muurtje of schrikdraad.

Afslag

Het losslaan, wegwaaien of wegspoelen van een deel van de duinen bij een harde storm.

Afvalwaterzuivering

Een installatie waar Rijnland het stedelijk afvalwater schoonmaakt.

Afvoeren

Water vanuit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater brengen met een werk. Of het water op een natuurlijke manier daar weg laten stromen.

Archeologische monumenten

In de Omgevingswet staat: Archeologische monumenten zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

Belangrijk oppervlaktewater

Dit zijn de belangrijkste sloten, vaarten, plassen en meren binnen Rijnland. Ze hebben een belangrijke rol bij de aanvoer en afvoer van water, de waterberging en het onderhoud aan een waterkering. Ze zijn ook belangrijk als leefgebied voor planten en dieren.

Bemalen drainage

Een horizontale bemaling of drainage. Het grondwater wordt met een pomp afgevoerd via horizontaal geplaatste zuigbuizen. Er worden geen verticale filters gebruikt.

Bergen van water

Opslaan van water.

Berging rekening courant (BRC)

Een saldo van gedempt en gegraven oppervlaktewater. Dit saldo wordt bijgehouden in een Berging Rekening Courant (BRC).

Beschoeiing

Een bescherming van de oever. Een beschoeiing staat in het oppervlaktewater langs de waterkant. Het voorkomt dat de oever wegspoelt in het water.

Binnentalud

Het schuin aflopende deel van een dijk aan de kant van het land.

binnentalud

Bodemonderzoek

Een geotechnisch of milieukundig onderzoek van de bodem. Hierbij worden boringen en/of sonderingen gebruikt.

Boezem

Oppervlaktewater bedoeld voor het opvangen van water uit de polders en voor het aanvoeren en afvoeren van water uit Rijnlands gebied.

Boogzinker

Met gekromde buizen wordt een gat gespoten. Met een boogzinker kan de initiatiefnemer kabels en leidingen bijvoorbeeld onder een sloot of weg door aanbrengen.

Bouwen

In de Omgevingswet staat: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

Bouwwerk

In de Omgevingswet staat: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.

Brandblusvoorziening

Hiermee wordt grondwater uit de bodem onttrokken en gebruikt als bluswater.

Brug

Een vaste of beweegbare verbinding tussen twee percelen die gescheiden zijn door oppervlaktewater.

Buitentalud

Het schuin aflopende deel van een dijk aan de kant van het water.

Buitentalud waterkering.PNG

Casing

Een holle stalen buis.

Chemische kwaliteit van het water

De kwaliteit van de samenstelling van het water en welke stoffen en verontreinigingen daarin zitten.

Chemische toestand

De chemische toestand van het oppervlaktewater zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn Water.

Coupure

Een gedeelte van een waterkering dat lager is dan de rest van de waterkering. Bijvoorbeeld omdat dwars door de waterkering een weg is gemaakt. De lagere plek kan bij hoogwater worden afgesloten.

Cultureel erfgoed

In de Omgevingswet staat: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

Cunet

De kuil die ontstaat bij het weggraven van een gedeelte van een grondlaag. Het cunet wordt daarna weer gevuld met bijvoorbeeld zand. Dit wordt gedaan om een ondergrond te maken die stevig genoeg is voor een bepaalde activiteit.

Damwand

Een constructie die grond of water keert. Het is gemaakt van bijvoorbeeld beton, steen, hout, kunststof of staal.

De basis van het basisveen

De onderkant van een afsluitende laag basisveen.

Delfstoffen

Een goed te gebruiken materiaal dat uit de grond kan worden gehaald. Bijvoorbeeld zand, schelpen, grind, klei, kalksteen en zout.

Dempen

Het verkleinen van het bergend oppervlak van een oppervlaktewater. Het bergend oppervlak is de ruimte die beschikbaar is voor water.

Dijkgraaf en hoogheemraden

Het dagelijks bestuur van Rijnland, bedoeld in artikel 8 van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland en artikel 40 van de Waterschapswet.

Doelmatige bemonstering

Op een goede en handige manier een hoeveelheid water opvangen voor laboratoriumonderzoek.

Dragende functie van het watersysteem

Dit gaat over de draagkracht van de bodem. Het geeft aan hoeveel gewicht een bodem aankan zonder dat bijvoorbeeld een bouwwerk verzakt.

Drijvend voorwerp

Een voorwerp dat zelfstandig blijft drijven en een vaste ligplaats heeft aan de waterkant. Bijvoorbeeld: woonboten, woonschepen, woonarken, drijvende steigers, drijvende botenhuizen

Drooglegging

De afstand tussen het waterpeil en het gemiddeld/ de mediaan van de hoogte van het maaiveld.

Duiker

Een buis, koker of andere constructie onder bijvoorbeeld een dam, dijk of weg die oppervlaktewateren met een zelfde waterpeil met elkaar verbindt.

Duinvoet

De onderste rand van een duin, waar een duin overgaat naar het strand.

Ligging Duinvoet.png

Ecologische kwaliteit van het water

De kwaliteit van de structuur en het functioneren van het ecosysteem van het oppervlaktewater. Denk hierbij aan de planten en dieren, maar ook aan de schimmels en de algen die in het oppervlaktewater en in de waterbodem leven.

Ecologische toestand

De ecologische toestand van het oppervlaktewater zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn Water.

Emissiebeheersingsmaatregelen

Emissiebeheersingsmaatregelen zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn water (KRW).

Erosie

Slijtage door wind, ijs en water.

Erosiebestendig materiaal

Materiaal dat zorgt dat de grond van het talud niet wegwaait, wegspoelt of op een andere manier verdwijnt.

Freatische grondwaterstand

De hoogte van de bovenste laag grondwater gemeten vanaf het maaiveld. Deze bovenste laag grondwater komt de initiatiefnemer het eerst tegen bij graven en boren.

Fysische kenmerken

De fysische kenmerken van het oppervlaktewater zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn Water.

Gesloten teeltvloer

Een ondergrond met een gesloten systeem voor het telen van planten. Deze systemen worden ook wel gesloten Pot Container Teelt (PCT) genoemd. Bijvoorbeeld een speciale betonvloer.

Grondwater

In de Omgevingswet staat: water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat.

Grondwater onttrekken

Grondwater uit de bodem halen met een onttrekkingsinrichting. Dit is een inrichting of werk bedoeld om grondwater uit de bodem te halen. Vaak is dit een pomp.

Grondwater retourneren

Onttrokken grondwater terugbrengen in de bodem.

Grondwaterlichaam

In de Omgevingswet staat: Afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen.

Grondwatersanering

Het Besluit activiteiten leefomgeving zegt: het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater.

Grondwaterstand

De hoogte van het grondwater in de bodem.

Haaks

Loodrecht

Hard oppervlak

Een bedekking van de bodem waardoor neerslag niet of maar heel weinig in de bodem kan komen. Bijvoorbeeld bestrating, gesloten teeltvloeren en bouwwerken.

Huisaansluiting

Een kabel of leiding waarmee een woning of woongebouw een aansluiting krijgt op een netwerk. Bijvoorbeeld het netwerk voor elektriciteit, gas, drinkwater, warmte of media/(tele)communicatie.

Infiltreren

Water in de bodem brengen om de grondwaterstand aan te vullen. Dit gebeurt naast het onttrekken van grondwater.

Infrastructuur

In de Omgevingswet staat: wegen en vaarwegen, waaronder routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen, spoorwegen, havens, luchthavens, energie-infrastructuur, telecommunicatie-infrastructuur, buisleidingen, openbare hemelwater- en ontwateringsstelsels en vuilwaterriolen, infrastructuur voor watervoorzieningswerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet en andere vitale infrastructuur.

Ingreepmaat

De waterdiepte die minimaal nodig is voor een oppervlaktewater. Deze diepte staat in de legger oppervlaktewateren.

Initiatiefnemer

De persoon die een werk of de activiteit wil gaan uitvoeren en hiervoor verantwoordelijk is. Een initiatiefnemer kan het werk of de activiteit zelf uitvoeren of hiervoor een opdracht geven aan een andere partij.

Insteek

Het punt waar de schuine oever overgaat in het vlakke maaiveld of een beschoeiing.

insteek.png

Inwerkingtreding

Moment waarop de regels uit deze verordening gaan gelden.

Kernzone

Het centrale deel van het waterstaatswerk. De kernzone staat in de werkingsgebieden.

Kruin

Een zone met het bovenste gedeelte van een waterkering. Deze zone staat in de legger regionale waterkeringen.

Ligging van de kruin op een waterkering.PNG

Krw-oppervlaktewaterlichaam

In het Besluit kwaliteit leefomgeving staat: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water.

Kunstwerk

Een civieltechnisch werk dat nodig is om het netwerk van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen, en/of leidingen goed te laten werken. Voorbeelden zijn: een brug, dam, duiker of stuw. Zo’n kunstwerk is niet bedoeld voor permanent verblijf door mensen.

Kwantitatieve toestand

De kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn Water.

Kwel

Grondwater dat onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt.

Landinwaarts

Vanaf de waterkant verder het land in.

Legger

In de Omgevingswet staat: legger als bedoeld in artikel 2.39 Omgevingswet.

Leggerprofiel

Een profiel met de richting, vorm, maten en constructie van een waterkering die aan de veiligheidsnormen voldoet. Een profiel is vaak een zijaanzicht, maar kan ook bijvoorbeeld 3D zijn.

Het leggerprofiel is te vinden in:

Lijnvormig

Lang en smal.

Losspuiten

Het spuiten van water rondom bijvoorbeeld een heipaal of damwand die uit de grond moet. Zo komt de paal makkelijker los uit de grond.

Maaiveld

De bovenkant van de grond van een terrein. Ook de bestrating hoort bij het maaiveld. Bij het maaiveld hoort niet:

  • een kunstmatige verhoging zoals een talud of een berm; en

  • een kunstmatige verlaging.

Maatschappelijke functies

De maatschappelijke functies van het watersysteem zijn bijvoorbeeld natuurbeleving, varen, of het goed houden van funderingen van bouwwerken. Het is een maatschappelijke functie als veel gebruikers regelmatig gebruik maken van een functie. Bij een paar gebruikers gaat het niet om een maatschappelijk functie.

Maatwerkvoorschrift

In de Omgevingswet staat: maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 Omgevingswet.

Mantelbuis

Beschermingsbuis voor kabels en leidingen.

Meerpaal

Een paal in het oppervlaktewater om bijvoorbeeld een boot of ander vaartuig aan vast te maken.

Moerige grond

Moerig betekent dat de grondlaag voor minimaal 15% uit organisch stof bestaat. Moerige grond heeft een moerige laag van 5 tot 40 centimeter dik. De bovenkant van de moerige laag zit niet dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld.

NAP

Normaal Amsterdams Peil. Alle hoogtes in Nederland worden gemeten ten opzichte van met het NAP.

Natuurbeheer

Het zorgen voor de natuur.

NEN 3650
  • NEN 3650-1:2020: Eisen voor buisleidingsystemen - Deel 1: Algemene eisen, versie 2020.

  • NEN 3650-2:2020: Eisen voor buisleidingsystemen - Deel 2: Aanvullende eisen voor leidingen van staal, versie 2020.

  • NEN 3650-3:2020: Eisen voor buisleidingsystemen - Deel 3: Aanvullende eisen voor leidingen van kunststof, versie 2020.

  • NEN 3650-4:2020: Eisen voor buisleidingsystemen - Deel 4: Aanvullende eisen voor leidingen van beton, versie 2020.

  • NEN 3650-5:2020: Eisen voor buisleidingsystemen - Deel 5: Aanvullende eisen voor leidingen van gietijzer, versie 2020.

NEN 3651

NEN 3651:2020: Aanvullende eisen voor buisleidingen in of nabij belangrijke waterstaatswerken, versie 2020.

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019: Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater, versie 2019.

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015: Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015.

NEN 6966

NEN 6966:2006: Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006.

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016.

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001.

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005.

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden, versie 1997.

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005: Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009.

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012.

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997: Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997.

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002.

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002.

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met ‘purge-and-trap’ en thermische desorptie, versie 2003.

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005.

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018.

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001.

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016.

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008.

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004.

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018.

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019.

NEN-EN-ISO 5815-2

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003.

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004: Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004.

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water - Bepaling van de minerale-olie-index -Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000.

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003: Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003.

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013.

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993: Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993.

Niet versneld

Niet sneller dan de snelheid waarmee neerslag op een natuurlijke manier in de bodem zakt en via de bodem naar oppervlaktewater stroomt.

Oever

Het gebied tussen de waterbodem en het maaiveld.

Oeverbescherming

Een bescherming van de oever tegen losslaan en wegspoelen van de grond.

Oeverlijn

De grens tussen oppervlaktewater en land.

Omgevingswaarde

In de Omgevingswet staat: omgevingswaarde als bedoeld in afdeling 2.3

Ondersteunend kunstwerk

Een kunstwerk dat nodig is voor het goed laten werken van het watersysteem. Bijvoorbeeld een stuw om het waterpeil op goede hoogte te houden, zodat een dijk niet uitdroogt. Of een damwand die het water tegenhoudt.

Ontgrondingskuil

Het gat in de bodem dat ontstaat wanneer een boom of struik omvalt.

Onttrekkingsinrichting

Een inrichting of werk bedoeld om grondwater uit de bodem te halen. Vaak is dit een pomp.

Rijnland ziet meerdere inrichtingen of werken als één onttrekkingsinrichting als ze zijn geplaatst in opdracht van één opdrachtgever en/of vanwege één project en samen één geheel vormen.

Rijnland ziet meerdere inrichtingen of werken niet als één onttrekkingsinrichting als:

Opbarsten

Het omhoog komen en scheuren van bodemlagen die slecht water doorlaten. Bijvoorbeeld lagen klei, leem of veen. Door de scheuren in de bodem komt water omhoog. Mogelijke oorzaken zijn:

  • Een daling van de gronddruk door bijvoorbeeld een ontgraving.

  • Een stijging van de waterdruk in een watervoerende zandlaag die eronder ligt.

Oppervlaktewater

De sloten, vaarten, plassen, meren, rivieren, kanalen. Ook droogstaande taluds en greppels die wel in verbinding staan met ander oppervlaktewater.

Oppervlaktewaterlichaam

In de Omgevingswet staat: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna.

Oppervlaktewatersysteem

Oppervlaktewateren die met elkaar in verbinding staan.

Peilbesluit

In dit document staat:

  • het waterpeil in een gebied, of de bandbreedten waarbinnen het waterpeil kan variëren.

  • in welke periode en in welke situatie dit waterpeil zo veel mogelijk in stand wordt gehouden.

Het peilbesluit is door de verenigde vergadering vastgesteld.

Peilbuis

Een buis in de bodem waarmee de hoogte van het grondwater in de bodem kan worden gemeten.

Peilgrens

De grens tussen peilvakken.

Peilvak

Een bepaald gebied dat is vastgesteld in een peilbesluit. In dit gebied probeert Rijnland één waterpeil te houden. In het peilbesluit staat welk peil dat is.

Perceel

Een stuk grond of een terrein met vaste grenzen die door het Kadaster zijn bepaald.

Primaire waterkering

In de Omgevingswet staat: waterkering die bescherming biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed, hoog water van een van de grote rivieren, hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer, of een combinatie daarvan, en van het Volkerak-Zoommeer, het Grevelingenmeer, het getijdedeel van de Hollandsche IJssel en de Veluwerandmeren.

De primaire waterkeringen binnen Rijnland staan in de legger primaire keringen.

Profiel van vrije ruimte

Een ruimte (lengte, breedte, hoogte) in de grondmassa aan beide kanten van een regionale waterkering. Het is een reservering voor toekomstige versterking of uitbreiding van de waterkering. Het profiel van vrije ruimte staat in de legger regionale waterkeringen.

Pulsen

Een manier van boren.

Regionale waterkering

Beschermt de polders binnen Rijnland tegen overstroming vanuit hoger gelegen oppervlaktewater dat daaromheen ligt. De regionale waterkeringen staan in de legger regionale waterkeringen.

Rijnland

Het hoogheemraadschap van Rijnland.

Seismisch onderzoek

Bij dit onderzoek worden geluidsgolven de grond ingestuurd. De aardlagen kaatsen deze golven terug. Dit geeft veel informatie over hoe de bodemlagen eruitzien.

Seizoensgebouwen

Bouwwerken die alleen tussen 1 februari en 1 november op het strand staan. Bijvoorbeeld een strandtent of surfpaviljoen.

Sleuf

Een in de grond gegraven geul.

Sleufloze techniek

Een manier om een kabel, leiding of mantelbuis in de bodem te brengen zonder een sleuf te graven.

Sondering

Het in de bodem drukken van een conus loodrecht op het maaiveld. Het doel is de draagkracht van de bodem bepalen.

Spanningsbemaling

Het wegpompen van dieper grondwater om de grondwaterdruk kleiner te maken. Het doel is het opbarsten van de bodem voorkomen.

Specie

Materiaal dat de initiatiefnemer krijgt bij graven of baggeren

Steiger

Een bouwwerk in het oppervlaktewater dat bestaat uit palen en een gedeelte waar mensen op kunt lopen.

Stijghoogte

Hoe hoog het grondwater maximaal zou kunnen staan. Dit wordt gemeten vanaf een bepaald niveau, meestal het NAP.

Stoffen

Chemische elementen en verbindingen.

Straatmeubel

Bijvoorbeeld straatverlichting, naamborden, wegwijzers, bankjes en vuilnisbakken.

Strand

Het deel van de kuststrook tussen de duinvoet en de zee.

Strategische voorraad zoet grondwater

Een voorraad van zoet grondwater die beschikbaar moet blijven voor de toekomst. Bijvoorbeeld voor drinkwater. De Kaderrichtlijn Water (KRW) noemt dit de zoete grondwaterlichamen.

Stuw

Een constructie die water tegenhoudt en waarmee het waterpeil in een oppervlaktewater wordt geregeld.

Talud

Dit is het schuine deel van een dijk, of de schuine oever tussen de waterbodem en het maaiveld.

Verenigde vergadering

het algemeen bestuur van Rijnland, bedoeld in artikel 8 van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland en artikel 12 van de Waterschapswet.

Verzilting

Het zouter worden van de bodem en het water.

Voorspuiten

Het spuiten van water rondom bijvoorbeeld een boorfilter, heipaal of peilbuis die al in de grond zit. Zo kan de buis of paal verder in de grond zakken.

Waterbodem

De grond van een oppervlaktewater onder de waterspiegel.

Waterkerendheid

Hoe goed de waterkering het water kan tegenhouden.

Waterkering

Een waterkering houdt water tegen en beschermt tegen een overstroming. Het zijn waterscheidingen, kunstmatige hoogten en (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden. Vaak wordt dit een dijk genoemd.

Bij de waterkering horen ook sommige kunstwerken die daarin of daaraan zijn gemaakt. Het gaat om kunstwerken die (ook) een waterkerende functie hebben. Bijvoorbeeld een sluis.

Waterlichaam

In de Omgevingswet staat: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna.

Watermonster

Een kleine hoeveelheid water. Dit wordt vaak verzameld voor laboratoriumonderzoek.

Waterpeil

De hoogte van de bovenkant van het oppervlaktewater. De hoogte wordt gemeten ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP). Het waterpeil gaat dus niet om de diepte van het water.

Waterspiegel

Het grensvlak tussen water en lucht. Een ander woord is wateroppervlak.

Waterstaatswerk

In de Omgevingswet staat: Oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

Watersysteem

In de Omgevingswet staat: Samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Watervoerende pakket

Een laag in de bodem (bijvoorbeeld zand) waar langzaam grondwater doorheen stroomt. Deze bodemlaag heeft aan de bovenkant en de onderkant een ondoorlatende laag (bijvoorbeeld klei) of een vrije waterspiegel.

Werk

Een door de mens gemaakte of nog te maken constructie of inrichting met alles wat daarbij hoort.

Werkingsgebied

Het deel van het beheergebied van Rijnland waar bepaalde regels gelden.

Winterpeil

Het waterpeil dat in de winter wordt gebruikt. Het juiste winterpeil staat in het peilbesluit.

Zeewering

De waterkeringen die ons beschermen tegen overstroming door de zee. Denk hierbij aan de duinen, dijken en duin-in-dijk-constructies.

Zetting

Water en lucht wordt uit de grond geperst door het samendrukken van de grond.

Zomerpeil

Het waterpeil dat in de zomer wordt gebruikt. In het peilbesluit staat wat het zomerpeil is. Meestal geldt het zomerpeil van ongeveer maart/april tot ongeveer september/oktober.

Zwelklei

Een bodemsoort die redelijk veel water kan opnemen en daardoor opzwelt. Bentoniet is een bekend voorbeeld van zwelklei.

Artikel 1.2 Meet- en rekenbepalingen

In bijlage I staan de meet- en rekenbepalingen die worden gebruikt in deze verordening.

Afdeling 1.2 Doelen

Artikel 1.3 Doelen

Afdeling 1.3 Toepassingsgebied

Artikel 1.4 Toepassingsgebied

Deze verordening geldt voor het beheergebied van Rijnland.

Afdeling 1.4 Zorgplicht

Artikel 1.5 Zorgplicht

Iedereen die een activiteit uitvoert en weet of kan vermoeden dat deze activiteit nadelen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen om deze nadelen te voorkomen, voor zover het redelijk is om dit van deze persoon te vragen; en

  • b.

    voor zover deze nadelen niet zijn te voorkomen, de nadelen zo klein mogelijk te houden en zoveel mogelijk terug te draaien; en

  • c.

    de activiteit niet uit te voeren als de nadelen te groot worden, onder de voorwaarde dat het redelijk is om dit van deze persoon te vragen.

Artikel 1.6 Nadelen voor het watersysteem

Nadelen voor het watersysteem, zoals staat in artikel 1.5, zijn in ieder geval:

Artikel 1.7 Algemene maatregelen om te voldoen aan de zorgplicht

De zorgplicht uit artikel 1.5 betekent dat bij het uitvoeren van een activiteit in ieder geval de volgende maatregelen worden genomen:

  • a.

    Onderhoud de installaties en voorzieningen goed;

  • b.

    Zorg dat de plaats van de activiteit, installaties en voorzieningen goed toegankelijk is voor Rijnland;

  • c.

    Meld onverwachte nadelige gevolgen voor het watersysteem direct bij Rijnland;

  • d.

    Verwijder tijdelijke aanpassingen na afronden van de activiteit. Breng de situatie zo veel mogelijk terug naar zoals het was;

  • e.

    Voer metingen representatief uit;

  • f.

    Registreer, verwerk en presenteer meetresultaten op een goede manier.

Artikel 1.8 Invulling zorgplicht lozen

De zorgplicht uit artikel 1.5 betekent dat bij het lozen op oppervlaktewater, in een afvalwaterzuivering of in een transportleiding in ieder geval de volgende maatregelen worden genomen:

Afdeling 1.5 Algemene verplichtingen

Artikel 1.9 Coupure

De eigenaar van een coupure in de kernzone en beschermingszone van een waterkering moet deze coupure meteen sluiten als dijkgraaf en hoogheemraden dit eisen.

Artikel 1.10 Verbod bij calamiteiten

Hoofdstuk 2 Werkingsgebieden

Afdeling 2.1 Beheergebied Rijnland

Artikel 2.1 Beheergebied van Rijnland

Dit is de kaart van het werkingsgebied: beheergebied van Rijnland.

Afdeling 2.2 Oppervlaktewater

Artikel 2.2 Belangrijk oppervlaktewater

Artikel 2.4 Oppervlaktewater met een belangrijke doorstroming

Dit is de kaart van het werkingsgebied: oppervlaktewater met een belangrijke doorstroming.

Artikel 2.4a Oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.5 Waardevolle oever

Dit is de kaart van het werkingsgebied: waardevolle oever.

Artikel 2.6 Vaarwegen

Afdeling 2.3 Kust

Artikel 2.9 Niet dynamische kustgebieden

Dit is de kaart van het werkingsgebied: niet dynamische kustgebieden.

Afdeling 2.4 Waterkeringen

Artikel 2.11 Profiel van vrije ruimte

Dit is de kaart van het werkingsgebied: profiel van vrije ruimte.

Afdeling 2.5 Overige gebieden

Artikel 2.12 grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Dit is de kaart van het werkingsgebied: grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied.

Artikel 2.13 Grondwateronttrekking

Artikel 2.14 Kwelgebied

Artikel 2.15 Hoogwatervoorzieningen

Artikel 2.16 Veengronden en kleigronden op veen

Dit is de kaart van het werkingsgebied: veengronden en kleigronden op veen.

Artikel 2.17 Zandgronden

Artikel 2.19 gebied dat niet kwetsbaar is voor kwel en niet bestaat uit veengrond of kleigrond op veen

Dit is de kaart van het werkingsgebied: gebied buiten een kwetsbaar kwelgebied dat niet bestaat uit veengrond of kleigrond op veen

Hoofdstuk 3 Activiteiten algemeen

Afdeling 3.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 3.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

  • 1

    De artikelen uit afdeling 3.2 gelden voor het uitvoeren van een activiteit, als in deze verordening staat dat een initiatiefnemer een activiteit bij Rijnland moet melden.

  • 2

    De artikelen uit afdeling 3.3 gelden bij de beoordeling van een op grond van deze waterschapsverordening aangevraagde vergunning.

Afdeling 3.2 Werkzaamheden melden

Artikel 3.2 Tijdstip van melden

Meld de activiteit uiterlijk twee weken voor de start van de werkzaamheden bij Rijnland.

Artikel 3.3 Hoe kan de initiatiefnemer melden

De initiatiefnemer meldt een activiteit schriftelijk of digitaal.

Artikel 3.4 Wat moet de initiatiefnemer melden

Een initiatiefnemer meldt deze informatie:

  • a.

    Naam en adres van de persoon, het bedrijf of de organisatie die de activiteit gaat uitvoeren;

  • b.

    Naam en adres van de opdrachtgever;

  • c.

    Adres of de plaats van de activiteit;

  • d.

    De verwachte startdatum van de activiteit;

  • e.

    De verwachte einddatum van de activiteit;

  • f.

    Welke activiteit wordt uitgevoerd.

Afdeling 3.3 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Paragraaf 3.3.1 Algemeen

Artikel 3.5 Beoordelen van de vergunningaanvraag
  • 1

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen een vergunning verlenen wanneer een activiteit voldoet aan:

    • a.

      de beoordelingsregels uit deze afdeling; en

    • b.

      de aanvullende beoordelingsregels voor de activiteit die de initiatiefnemer gaat uitvoeren.

  • 2

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen afwijken van de in lid 1 genoemde beoordelingsregels wanneer dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beoordelingsregels te dienen doelen.

Artikel 3.6 Rekening houden met

Dijkgraaf en hoogheemraden houden bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning in ieder geval rekening met:

  • a.

    het waterbeheerprogramma;

  • b.

    de regionale waterprogramma’s;

  • c.

    de stroomgebiedsbeheerplannen;

  • d.

    de overstromingsrisicobeheerplannen; en

  • e.

    het nationale waterprogramma.

Artikel 3.7 Controle en onderhoud van een waterstaatswerk
  • 1

    Het controleren van een waterstaatswerk wordt niet te lastig en de kosten voor dit controleren stijgen niet te veel.

  • 2

    Het onderhouden van een waterstaatswerk wordt niet te lastig en de kosten voor dit onderhoud stijgen niet te veel.

Artikel 3.8 Verzakken van de bodem

De bodem verzakt niet te veel.

Artikel 3.9 Maatschappelijke functies van het watersysteem

Het watersysteem blijft geschikt voor het uitvoeren van de maatschappelijke functies.

Paragraaf 3.3.2 Zeewering

Artikel 3.10 De zeewering

De zeewering blijft voldoende beschermen tegen overstroming.

Paragraaf 3.3.3 Waterkering

Artikel 3.11 De waterkering

De waterkering blijft het water goed tegenhouden.

Paragraaf 3.3.4 Oppervlaktewater

Artikel 3.12 Wateroverlast

Er ontstaat geen grotere kans op wateroverlast.

Artikel 3.13 Hoeveelheid zoet water

Er ontstaat geen grotere kans op te weinig zoet water.

Artikel 3.14 Aanvoer en afvoer van water

De aanvoer en afvoer van water blijft goed mogelijk.

Artikel 3.15 De chemische kwaliteit van het water
Artikel 3.16 De ecologische kwaliteit van het water
  • 1

    De ecologische kwaliteit van het water blijft voldoende.

  • 2

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat een krw-oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      niet voldoet aan de omgevingswaarde voor een goede ecologische toestand, en er geen minder strenge doelstelling of goed ecologisch potentieel is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma; of

    • b.

      niet voldoet aan:

      • i.

        een minder strenge doelstelling voor een goede kwantitatieve toestand, zoals die is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma; of

      • ii.

        het goed ecologisch potentieel zoals die is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma.

  • 3

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat de ecologische toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam minder goed wordt.

  • 4

    In afwijking van lid 3 kan Rijnland de vergunning toch verlenen als:

    • a.

      wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid van de kaderrichtlijn water; en

    • b.

      de motivering voor het waterlichaam bij rijkswateren wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, of bij regionale wateren wordt opgenomen in het regionale waterprogramma; en

    • c.

      de vergunningaanvraag gaat over:

Artikel 3.17 De waterbodemkwaliteit

De kwaliteit van de waterbodem wordt niet slechter.

Artikel 3.18 Verbinding tussen polders

Als er geen verbinding is tussen polders, dan blijft dat zo.

Artikel 3.19 Verbinding tussen peilvakken

Als er geen verbinding is tussen peilvakken, dan blijft dat zo.

Artikel 3.20 Waterwinlocatie

De vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de activiteit ervoor zorgt dat in een krw-oppervlaktewaterlichaam:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de omgevingswaarde voor een waterwinlocatie en er geen minder sterenge doelstelling is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma; of

  • b.

    niet wordt voldaan aan een minder sterenge doelstelling voor een waterwinlocaite zoals die zijn vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma.

Paragraaf 3.3.5 In kwetsbaar kwelgebied

Artikel 3.21 Kwel

Er ontstaat geen extra kwel.

Artikel 3.22 Verzilting

Er ontstaat geen extra verzilting .

Artikel 3.23 Opbarsten van de bodem

De bodem of de waterbodem zal niet opbarsten.

Paragraaf 3.3.6 Grondwater

Artikel 3.24 Overlast door te veel grondwater
  • 1

    De kans op overlast door te veel grondwater wordt niet groter.

  • 2

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat een grondwaterlichaam:

    • a.

      niet voldoet aan de omgevingswaarde voor een goede kwantitatieve toestand, en er geen minder strenge doelstelling is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma; of

    • b.

      niet voldoet aan een minder strenge doelstelling voor een goede kwantitatieve toestand, zoals die is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma.

  • 3

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat de kwalitatieve toestand van een grondwaterlichaam minder goed wordt.

  • 4

    In afwijking van lid 3 kan Rijnland de vergunning toch verlenen als:

    • a.

      wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid van de kaderrichtlijn water; en

    • b.

      de motivering voor het waterlichaam bij rijkswateren wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, of bij regionale wateren wordt opgenomen in het regionale waterprogramma; en

    • c.

      de vergunningaanvraag gaat over:

Artikel 3.25 De kans op schaarste van grondwater
  • 1

    De kans op schaarste van grondwater wordt niet groter.

  • 2

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat een grondwaterlichaam:

    • a.

      niet voldoet aan de omgevingswaarde voor een goede kwantitatieve toestand, en er geen minder strenge doelstelling is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma; of

    • b.

      niet voldoet aan een minder strenge doelstelling voor een goede kwantitatieve toestand, zoals die is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma.

  • 3

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat de kwalitatieve toestand van een grondwaterlichaam minder goed wordt.

  • 4

    In afwijking van lid 3 kan Rijnland de vergunning toch verlenen als:

    • a.

      wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid van de kaderrichtlijn water; en

    • b.

      de motivering voor het waterlichaam bij rijkswateren wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, of bij regionale wateren wordt opgenomen in het regionale waterprogramma; en

    • c.

      de vergunningaanvraag gaat over:

Artikel 3.26 Uitwisseling van grondwater

Er ontstaat geen uitwisseling van grondwater tussen grondwaterlagen die niet met elkaar zijn verbonden.

Artikel 3.27 De grondwaterkwaliteit
  • 1

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat een grondwaterlichaam:

    • a.

      niet voldoet aan de omgevingswaarde voor een goede chemische toestand, en er geen minder strenge doelstelling is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma; of

    • b.

      niet voldoet aan een minder strenge doelstelling voor een goede chemische toestand, zoals die is vastgesteld in het regionale of nationale waterprogramma.

  • 2

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat de chemische toestand van een grondwaterlichaam minder goed wordt.

  • 3

    In afwijking van lid 2 kan Rijnland de vergunning toch verlenen als:

    • a.

      wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid van de kaderrichtlijn water; en

    • b.

      de motivering voor het waterlichaam bij rijkswateren wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, of bij regionale wateren wordt opgenomen in het regionale waterprogramma; en

    • c.

      de vergunningaanvraag gaat over:

  • 4

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat in een grondwaterlichaam de doelstelling van ombuiging van significante en aanhoudend stijgende trends, zoals bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 5

    Rijnland weigert de vergunning in ieder geval als de activiteit ervoor zorgt dat in een grondwaterlichaam de doelstelling van het voorkomen van de achteruitgang en het streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

Paragraaf 3.3.7 Afvalwaterzuivering of transportleiding

Artikel 3.28 Goede werking van een afvalwaterzuivering of transportleiding

De goede werking van een afvalwaterzuivering of transportleiding wordt niet verstoord.

Afdeling 3.4 Vrijstellingen

Artikel 3.29 Vrijstelling voor onderhoud

De regels uit de hoofdstukken 4 tot en met 19 en hoofstukken 39 tot en met 41 gelden niet voor herstelactiviteiten, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken en werken volgens de Onderhoudsverordening.

Hoofdstuk 4 Duiker plaatsen

Afdeling 4.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 4.1 Duiker plaatsen

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het plaatsen van een duiker.

Afdeling 4.2 Vergunning

Paragraaf 4.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 4.2 Duiker in belangrijk oppervlaktewater

Een vergunning is nodig voor het plaatsen van een duiker in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater.

Artikel 4.3 Duiker in een overig oppervlaktewater

Een vergunning is nodig voor het plaatsen van een duiker in de kernzone van breed overig oppervlaktewater.

Artikel 4.4 Duiker langer dan 15 meter

Een vergunning is nodig voor het plaatsen van een duiker die langer is dan 15 meter.

Artikel 4.5 Duiker met bocht of knik

Een vergunning is nodig voor het plaatsen van een duiker met een bocht of een knik.

Paragraaf 4.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Artikel 4.6 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 4.7 Duiker met bocht of knik

Een bocht of knik in de duiker is alleen toegestaan als er geen redelijk alternatief is.

Artikel 4.8 De duiker is nodig

De (dam met) duiker is nodig voor:

Paragraaf 4.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 4.9 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

Afdeling 4.3 Voorwaarden zonder vergunning

Artikel 4.10 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het plaatsen van een duiker:

Artikel 4.11 Werkzaamheden melden

De initiatiefnemer meldt het plaatsen van een duiker bij Rijnland voor de start van de werkzaamheden.

Artikel 4.12 Wat moet de initiatiefnemer melden

In de melding zit de informatie uit artikel 3.4 en een situatietekening van de (dam met) duiker.

Artikel 4.13 Voorwaarden voor duiker in waardevolle oever

Artikel 4.14 Maximale lengte van de duiker

Artikel 4.15 Minimale inwendige diameter van de duiker

Artikel 4.16 Afstand tot andere objecten

Artikel 4.17 Hoogteligging van de duiker

Artikel 4.18 Plaats in het oppervlaktewater

De duiker moet in het midden van het oppervlaktewater liggen.

Hoofdstuk 5 Vee houden

Afdeling 5.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 5.1 Vee houden

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het houden van vee.

Afdeling 5.2 Vee houden algemeen

Artikel 5.2 Afrastering groot vee bij waterkering

Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen de grondeigenaar opdracht geven om op of langs de waterkering een afrastering te maken, als groot vee wordt gehouden in de kernzone en beschermingszone van een waterkering.

Afdeling 5.3 Vergunning

Paragraaf 5.3.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 5.3 Vee houden in een waardevolle oever

Een vergunning is nodig voor het houden van vee als dit vee in een waardevolle oever kan komen.

Artikel 5.4 Grootvee houden in de zeewering

Een vergunning is nodig voor het houden van grootvee in niet dynamische kustgebieden.

Paragraaf 5.3.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Artikel 5.5 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 5.6 Vee houden in een waardevolle oever

Rijnland staat het houden van vee in een waardevolle oever alleen toe als:

  • a.

    het vee wordt gebruikt voor natuurbeheer; en

  • b.

    er zo weinig vee is, dat het vee niet alle planten in de oever kan vertrappen of opeten.

Artikel 5.7 Grootvee houden in de zeewering

Rijnland staat het houden van grootvee in niet dynamische kustgebieden alleen toe in bijzondere situaties.

Paragraaf 5.3.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 5.8 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de ligging en de afmetingen van de strook grond waar het vee mag komen; en

  • b.

    hoeveel vee mag worden gehouden; en

  • c.

    de te nemen maatregelen om schade te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Waterpeil veranderen

Afdeling 6.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 6.1 Waterpeil veranderen

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden als het waterpeil anders wordt dan het waterpeil dat in een peilbesluit is vastgesteld.

Afdeling 6.2 Waterpeil veranderen algemeen

Artikel 6.2 Opdracht om het waterpeil te veranderen

De eigenaar of gebruiker van een kunstwerk waarmee het waterpeil wordt geregeld, stelt een bepaald waterpeil in als dijkgraaf en hoogheemraden hier opdracht voor geven.

Afdeling 6.3 Vergunning

Paragraaf 6.3.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 6.3 Waterpeil verlagen in een kwetsbaar kwelgebied

Een vergunning is nodig voor het verlagen van het waterpeil in een kwetsbaar kwelgebied.

Artikel 6.4 Waterpeil verlagen in gebied met veengronden of kleigronden op veen

Een vergunning is nodig voor het verlagen van het waterpeil in een gebied met veengronden of kleigronden op veen.

Artikel 6.5 Waterpeil verhogen

Een vergunning is nodig voor het verhogen van het waterpeil in een gebieden waar Rijnland terughoudend is met hoogwatervoorziening.

Paragraaf 6.3.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor verlagen waterpeil

Artikel 6.6 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 6.7 Nadeel door Rijnlands waterpeil
  • 1

    Het verlagen van het door Rijnland gebruikte waterpeil, mag alleen als dat waterpeil voor te veel nadeel zorgt.

  • 2

    Bij deze situaties is in ieder geval teveel nadeel door het Rijnlandse waterpeil:

    • a.

      De mediaanhoogte van het maaiveld binnen het gebied met het verlaagde waterpeil ligt lager dan de mediaanhoogte of de gemiddelde hoogte van het maaiveld in het peilvak. Hierbij geldt:

    • 1º.

      het hoogteverschil is bij grasland op een veengrond minimaal 10 centimeter lager, of;

    • 2º.

      het hoogteverschil is bij grasland op een kleigrond of moerige grond minimaal 15 centimeter lager, of;

    • 3º.

      het hoogteverschil is bij akkerbouw op een kleigrond of moerige grond minimaal 20 centimeter lager, en;

    • b.

      het maaiveld ligt niet lager door afgraven van de bodem, en;

    • c.

      de lagere ligging kan redelijkerwijs niet worden voorkomen door de bodem op te hogen.

  • 3

    Bij deze situaties is in ieder geval teveel nadeel door het Rijnlandse waterpeil:

    • a.

      De grond binnen het gebied met het verlaagde waterpeil wordt anders gebruikt dan in de rest van het peilvak, of;

    • b.

      Voor het gebruik van de grond is een grotere drooglegging nodig, zoals dat staat in de Rijnlandse richtlijnen in de vastgestelde Nota Peilbeheer.

Artikel 6.8 Overlast niet afschuiven

Overlast door veel neerslag wordt niet teveel afgeschoven naar een ander gebied.

Paragraaf 6.3.3 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor verhogen waterpeil

Artikel 6.9 Beoordelingsregel

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 6.10 Nadeel door Rijnlands waterpeil

Het waterpeil verhogen mag alleen als het door Rijnland gebruikte waterpeil voor te veel nadeel zorgt.

Artikel 6.11 Overlast niet afschuiven

Overlast door veel neerslag wordt niet te veel afgeschoven naar een ander gebied.

Paragraaf 6.3.4 Voorschriften in de vergunning

Artikel 6.12 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

Afdeling 6.4 Voorwaarden zonder vergunning voor waterpeil verlagen

Artikel 6.13 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het verlagen van het waterpeil in een gebied buiten een kwetsbaar kwelgebied dat niet bestaat uit veengrond of kleigrond op veen.

Artikel 6.14 Werkzaamheden melden

Meld een nieuwe verlaging van het waterpeil bij Rijnland voor de start van de werkzaamheden.

Artikel 6.15 Wat moet de initiatiefnemer melden

In de melding zit de informatie uit artikel 3.4 en deze informatie:

  • a.

    De plaats van het gebied waarin het waterpeil wordt verlaagd;

  • b.

    De plaats van de pomp;

  • c.

    De capaciteit van de pomp.

Artikel 6.16 Wateraanvoer en waterafvoer

De aanvoer en afvoer van water in en uit het achterliggend of aangrenzend gebied of een gemaal blijft goed mogelijk.

Artikel 6.17 maximale afvoersnelheid

Artikel 6.18 Waterkering blijft stabiel

De waterkering op de plaats van de peilverlaging blijft stabiel.

Artikel 6.19 Geen wateroverlast in het peilvak

Door het verlagen van het waterpeil in een gebied, ontstaat geen wateroverlast in het peilvak waar het gebied in ligt.

Afdeling 6.5 Verdere uitwerking van de zorgplicht verhogen waterpeil

Artikel 6.20 Verdere uitwerking van de zorgplicht verhogen waterpeil

In gebieden met hoogwatervoorziening mag een initiatiefnemer in ieder geval het waterpeil verhogen volgens de artikelen uit deze afdeling.

Artikel 6.21 Niet vergroten van de afvoer tijdens en na neerslag

Tijdens en na een moment van neerslag wordt de afvoer van overtollig water niet groter gemaakt door de bediening van, of een aanpassing aan het kunstwerk waarmee het water wordt afgevoerd.

Artikel 6.22 Goede constructie kunstwerk

Het kunstwerk wordt op zo’n manier gebouwd en gehouden dat:

  • het kunstwerk stevig en duurzaam is; en

  • er geen water langs of onder het kunstwerk stroomt.

Artikel 6.23 Waterpeil is niet onnodig hoog

Het waterpeil wordt niet hoger dan nodig is voor het doel waarvoor het wordt verhoogd.

Artikel 6.24 Niet onnodig water inlaten

Water wordt niet onnodig in het gebied binnen gelaten.

Hoofdstuk 7 Bestrating, teeltvloer, weg of pad maken of onderhouden

Afdeling 7.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 7.1 Bestrating, teeltvloer, weg of pad maken

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het maken of onderhouden van bestrating, een gesloten teeltvloer, een weg of een pad.

Afdeling 7.2 Vergunning

Paragraaf 7.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 7.2 Nieuw in de zeewering

Een vergunning is nodig voor het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad in de kernzone van de zeewering.

Artikel 7.3 Nieuw op de waterkering

Een vergunning is nodig voor het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad in de kernzone van een waterkering, als:

  • a.

    dit gebeurt op de kruin van de waterkering; en

  • b.

    de ophoging meer dan 20 centimeter is.

Artikel 7.4 Uitzondering voor tuinen

In uitzondering op artikel 7.2 en artikel 7.3 is er geen vergunning nodig voor het maken van de bestrating, de weg of het pad in een tuin.

Artikel 7.5 Cunet in de waterkering vervangen

Een vergunning is nodig voor het vervangen van het cunet in de kernzone en beschermingszone van een waterkering.

Artikel 7.6 Nieuwe of hogere verkeersdrempels op een waterkering

Een vergunning is nodig voor het maken van nieuwe of hogere verkeersdrempels in de kernzone en beschermingszone van een waterkering.

Artikel 7.7 Opknappen op de kruin van een waterkering

Een vergunning is nodig voor het opknappen van bestrating, een weg of een pad op de kruin in de kernzone van een waterkering.

Artikel 7.8 Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in hoger gelegen zandgronden

Een vergunning is nodig voor het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad, als:

Artikel 7.9 Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in andere gebieden

Een vergunning is nodig voor het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad, als:

Artikel 7.10 Waterberging niet in oppervlaktewater

Een vergunning is nodig voor het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad als er op grond van artikel 41.3 of artikel 41.16 een verplichting is om waterberging te maken en deze waterberging niet plaatsvindt in oppervlaktewater.

Paragraaf 7.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Subparagraaf 7.2.2.1 Beoordeling van de vergunningaanvraag algemeen
Artikel 7.11 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Subparagraaf 7.2.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor de zeewering
Artikel 7.12 Nieuwe bestrating, teeltvloer, weg of pad

Alleen bij uitzondering staat Rijnland in de kernzone van de zeewering nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg en een nieuw pad toe die haaks op de zeewering (van strand naar landzijde) komt.

Artikel 7.13 Verbreden van bestrating, teeltvloer, weg of pad

Alleen bij uitzondering staat Rijnland in de kernzone van de zeewering verbreden van bestrating, een gesloten teeltvloer, een weg of een pad toe die haaks op de zeewering (van strand naar landzijde) loopt.

Subparagraaf 7.2.2.3 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor de waterkering
Artikel 7.14 Nieuwe bestrating, teeltvloer, weg of pad

Nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad maken mag in deze situaties:

Artikel 7.15 Verbreden, aanpassen of vervangen van een weg

Een weg op de kruin in de kernzone van de waterkering verbreden, aanpassen of vervangen mag in deze situaties:

  • a.

    de waterkering kan het water blijven tegenhouden, of;

  • b.

    de initiatiefnemer houdt rekening met de zettingen die in de komende dertig jaar worden verwacht en de weg met het funderingsmateriaal komt:

Paragraaf 7.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 7.16 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de manier waarop de waterkerendheid en stabiliteit van de waterkering worden gegarandeerd. Dit laat een initiatiefnemer zien door stabiliteitsberekeningen en zettingsberekeningen voor de aanlegfase en de eindfase;

  • b.

    het maken van zelfstandige, onafhankelijke, vervangende waterkeringen. Zowel tijdelijk als definitief;

  • c.

    het volgen van eventuele zettingen.

Afdeling 7.3 Voorwaarden zonder vergunning

Paragraaf 7.3.1 Voorwaarden bij de waterkering

Artikel 7.17 Voorwaarden maken nieuwe bestrating, weg of pad

De voorwaarden uit artikel 7.18 gelden voor het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe weg of een nieuw pad op de kruin van de waterkering als daarbij materialen worden aangebracht op het bestaande maaiveld, zonder ingraven.

Artikel 7.18 Voorwaarden maken nieuwe bestrating, weg of pad
  • 1

    De bestrating, de weg of het pad is:

    • a.

      maximaal 1 meter breed; en

    • b.

      maximaal 20 centimeter hoog, en;

    • c.

      maximaal 500 m² totaal oppervlak.

  • 2

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen met een maatwerk afwijken van lid 1 als er geen negatieve invloed is op de stabiliteit en waterkerendheid van de waterkering.

Paragraaf 7.3.2 Voorwaarden voor 500 m² tot en met 5000 m² hard oppervlak

Artikel 7.19 Voorwaarden voor 500 m² tot en met 5000 m² hard oppervlak maken in hoger gelegen zandgronden

De voorwaarden uit afdeling 41.2 gelden voor het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad als:

Artikel 7.20 Voorwaarden voor 500 m² tot en met 5000 m² hard oppervlak in andere gebieden

De voorwaarden uit afdeling 41.2 gelden bij het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad als:

Afdeling 7.4 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Artikel 7.21 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan is het maken van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad in de kernzone en beschermingszone van de waterkering in ieder geval toegestaan volgens de artikelen uit deze afdeling.

Artikel 7.22 Boven bestaand maaiveld

De nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg of een nieuw pad wordt gemaakt boven op het bestaande maaiveld.

Artikel 7.23 Materialen niet groter dan 0,25 m²

De gebruikte materialen (zoals tegels) zijn niet groter dan 0,25 m².

Artikel 7.24 Niet meer dan 500 m²

Het totale oppervlak van nieuwe bestrating, een nieuwe gesloten teeltvloer, een nieuwe weg, een nieuw pad en een nieuw bouwwerk is niet meer dan 500 m².

Artikel 7.25 Verharding maximaal 20 centimeter hoog

De nieuwe bestrating, nieuwe gesloten teeltvloer een nieuwe weg of een nieuw pad is maximaal 20 centimeter hoog. Dit wordt gemeten vanaf het maaiveld met zandpakket.

Hoofdstuk 8 Bodemonderzoek

Afdeling 8.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 8.1 Bodemonderzoek uitvoeren

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden bij boringen of sonderingen voor bodemonderzoek.

Afdeling 8.2 Vergunning

Paragraaf 8.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 8.2 Seismisch onderzoek bij dijk-in-duin constructies

Een vergunning is nodig voor seismisch onderzoek met explosies bij een dijk-in-duin constructie in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de zeewering.

Artikel 8.3 Seismisch onderzoek bij de waterkering

Een vergunning is nodig voor seismisch onderzoek met explosies in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering.

Paragraaf 8.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Artikel 8.4 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 8.5 Geen andere plaats mogelijk

Een vergunning wordt alleen verleend als het seismisch onderzoek redelijkerwijs niet mogelijk is op een plaats buiten:

Paragraaf 8.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 8.6 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de manier van uitvoeren van de werkzaamheden; en

  • b.

    de volgorde van uitvoeren van de werkzaamheden.

Afdeling 8.3 Voorwaarden zonder vergunning

Artikel 8.7 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor boringen of sonderingen voor bodemonderzoek in:

Artikel 8.8 Het boren en plaatsten van (peil)buizen

Artikel 8.9 Repareren met zwelklei

Hoofdstuk 9 Bouwen

Afdeling 9.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 9.1 Bouwen

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor bouwen.

Afdeling 9.2 Vergunning

Paragraaf 9.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Subparagraaf 9.2.1.1 Algemeen
Artikel 9.1a Hoe tellen tuinen mee als hard oppervlak
  • 1

    Wanneer een initiatiefnemer meer dan elf woningen bouwt, gelden de volgende regels voor het berekenen van het hard oppervlak van nog niet verharde tuinen:

    • a.

      het oppervlak tot 50 m2 telt voor 75% mee;

    • b.

      het oppervlak vanaf 50 m2 tot 150 m2 telt voor 50% mee;

    • c.

      het oppervlak vanaf 150 m2 telt voor 25% mee; en

    • d.

      als het omgevingsplan een maximale waarde voor het harde oppervlak voorschrijft, wordt dat percentage gebruikt.

  • 2

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen afwijken van lid 1 wanneer dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beoordelingsregels te dienen doelen.

Artikel 9.2 Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in hoger gelegen zandgrond

Een vergunning is nodig voor het maken van één of meerdere bouwwerken, als:

Artikel 9.3 Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in een ander gebied

Een vergunning is nodig voor het maken van één of meerdere bouwwerken, als:

Artikel 9.4 Waterberging niet in oppervlaktewater

Een vergunning is nodig voor het maken van een bouwwerk als er op grond van artikel 41.3 of artikel 41.16 een verplichting is om waterberging te maken en deze waterberging niet plaatsvindt in oppervlaktewater.

Subparagraaf 9.2.1.2 Bouwen bij de zeewering
Artikel 9.5 Bouwen binnen bebouwde deel van de zeewering
Artikel 9.6 Bouwen buiten bebouwde deel van de zeewering

Een vergunning is nodig voor het maken of veranderen van een bouwwerkbuiten het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering.

Artikel 9.7 Bouwen op het strand

Een vergunning is nodig voor het maken van een bouwwerk in de kernzone en beschermingszone van de zeewering, als dit bouwwerk tussen 1 november en 1 februari op het strand staat.

Artikel 9.8 Bouwwerk met explosiegevaar bouwen

Een vergunning is nodig voor het bouwen van een bouwwerk met explosiegevaar bij een dijk-in-duin-constructie in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de zeewering.

Subparagraaf 9.2.1.3 Bouwen bij de waterkering
Artikel 9.9 Bouwen op de kruin van de waterkering

Een vergunning is nodig voor het maken van een bouwwerk in de kernzone van de waterkering, als dit gebeurt op de kruin.

Artikel 9.10 Bouwwerken groter dan 20 m² op de waterkering

Een vergunning is nodig voor het maken van een bouwwerk met een oppervlak groter dan 20 m² in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 9.11 Bouwen op een waterkering, zware materialen

Een vergunning is nodig voor het maken van een bouwwerk in de kernzone en beschermingszone van de waterkering, als dit bouwwerk niet is gemaakt van hout, kunststof of een ander licht materiaal.

Artikel 9.12 Beschoeiing of damwand maken in het binnentalud van de waterkering

Een vergunning is nodig voor het maken van een beschoeiing of damwand in de kernzone en beschermingszone van de waterkering, als dit gebeurt in het binnentalud.

Artikel 9.13 Beschoeiing of damwand maken in het buitentalud of op de kruin van de waterkering
Artikel 9.14 Beschoeiing of damwand maken, met ankers in het leggerprofiel van de waterkering

Een vergunning is nodig voor het maken van een beschoeiing of damwand in de kernzone en beschermingszone van de waterkering, als ankers worden aangebracht binnen het leggerprofiel.

Artikel 9.15 Bouwwerk met explosiegevaar bouwen

Een vergunning is nodig voor het bouwen van een bouwwerk met explosiegevaar in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering.

Subparagraaf 9.2.1.4 Bouwen bij oppervlaktewater
Artikel 9.16 Bouwen bij een belangrijk oppervlaktewater
Artikel 9.17 Brug of ander bouwwerk met ondersteunende constructie

Een vergunning is nodig voor het maken van een brug of een ander bouwwerk dat het hele oppervlaktewater overdekt in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater, als er een ondersteunende constructie in het oppervlaktewater wordt geplaatst.

Artikel 9.18 Brug of ander bouwwerk lager dan 1 meter van de waterspiegel

Een vergunning is nodig voor het maken van een brug of een ander bouwwerk dat het hele oppervlaktewater overdekt in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater, als de afstand van de waterspiegel bij zomerpeil tot de onderkant van het bouwwerk minder dan 1 meter is.

Paragraaf 9.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Subparagraaf 9.2.2.1 Beoordeling van de vergunningaanvraag algemeen
Subparagraaf 9.2.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag bouwen bij de zeewering
Artikel 9.20 Bouwwerk en afslag van de kust

Het bouwwerk houdt tijdens zware stormen de normale afslag van de kust niet tegen.

Artikel 9.21 Bouwwerk valt bij afslag uit elkaar

Bij afslag van de kust valt het bouwwerk in delen uit elkaar.

Artikel 9.22 Nieuw bouwwerk binnen bebouwde deel zeewering

Een nieuw bouwwerk binnen het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering komt op of achter de voorgevelrooilijn van al bestaande bouwwerken.

Artikel 9.23 Nieuw bouwwerk buiten bebouwde deel zeewering

Een nieuw bouwwerkbuiten het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering heeft een belangrijke maatschappelijke functie.

Artikel 9.24 Bouwwerk vervangen buiten bebouwde deel zeewering

Een initiatiefnemer bouwt buiten het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering een vervangend bouwwerk op een bestaande fundering.

Artikel 9.25 Aanbouwen buiten bebouwde deel zeewering
Artikel 9.26 Bouwwerk op het strand
  • 1

    Zand beweegt vrij tussen de palen en onder de vloerbalken van het bouwwerk.

  • 2

    Het bouwwerk staat minimaal 8 meter van de duinvoet af.

Artikel 9.27 Bouwwerk op het strand tussen 1 november en 1 februari
  • 1

    De afstand tussen twee bouwwerken die tussen 1 november en 1 februari op het strand staan, is minimaal twee keer de breedte van het onderheide deel van deze bouwwerken.

  • 2

    De ruimte tussen het bouwwerk en het hek langs de duinen blijft tussen 1 november en 1 februari leeg.

Artikel 9.28 Bouwwerk met explosiegevaar bouwen

Rijnland staat een bouwwerk met explosiegevaar alleen toe bij een dijk-in-duin-constructie in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de zeewering, als bouwen op een plaats buiten deze zones redelijkerwijs niet mogelijk is.

Subparagraaf 9.2.2.3 Beoordelen van de vergunningaanvraag bouwen bij de waterkering
Artikel 9.29 Niet op de kruin bouwen

Het bouwwerk komt niet op de kruin.

Artikel 9.30 Aanbouwen bij bestaand bouwwerk
  • 1

    De aanbouw is maximaal 50 procent van het al bestaande bouwwerk.

  • 2

    De aanbouw is maximaal 20 m².

  • 3

    Een nieuwe aanbouw wordt:

Artikel 9.31 Nieuw bouwwerk binnen bebouwde deel waterkering

Binnen het bebouwde deel kernzone en beschermingszone van de waterkering wordt een nieuw bouwwerk:

Artikel 9.32 Nieuw bouwwerk buiten bebouwde deel waterkering

Buiten het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de waterkering wordt een nieuw bouwwerk:

  • a.

    met uitzondering van eventuele heipalen buiten het profiel van vrije ruimte geplaatst, of;

  • b.

    alleen binnen het profiel van vrije ruimte geplaats als:

  • 1º.

    het bouwwerk een belangrijke maatschappelijke functie vervult; en

  • 2º.

    het bouwwerk redelijkerwijs niet op een andere plaats of op een andere manier kan worden gebouwd; en

  • 3º.

    een vervangende waterkering wordt aangelegd.

Artikel 9.33 Verplaatsen van de waterkering voor een bouwwerk

Rijnland verplaatst de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone van de waterkering alleen als:

  • a.

    er een schriftelijke toestemming is van personen of organisaties voor wie de plaats van de waterkering belangrijk is; en

  • b.

    de andere plaats van de waterkering niet zorgt voor te veel extra kosten, zoals onderhoudskosten.

Artikel 9.34 Bouwwerk met explosiegevaar bouwen

Rijnland staat een bouwwerk met explosiegevaar alleen toe in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering, als bouwen op een plaats buiten deze zones redelijkerwijs niet mogelijk is.

Subparagraaf 9.2.2.4 Beoordelen van de vergunninaanvraag bouwen bij oppervlaktewater
Artikel 9.35 Afstand tussen de waterspiegel en een brug of ander bouwwerk

Alleen als een hoogte van 1 meter tussen de onderkant van de brug of een ander bouwwerk dat het hele oppervlaktewater overdekt en de waterspiegel bij zomerpeil niet realistisch of technisch moeilijk realiseerbaar is, kan een lagere hoogte worden toegestaan.

Artikel 9.36 Ondersteunende constructie brug of ander bouwwerk

De in het oppervlaktewater geplaatste constructies voor de ondersteuning van een brug of een ander bouwwerk dat het hele oppervlaktewater overdekt, worden in aantal en omvang tot het minimum beperkt.

Paragraaf 9.2.3 Voorschriften in de vergunning

Subparagraaf 9.2.3.1 Voorschriften voor bouwen bij de zeewering
Artikel 9.37 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    het funderen van het bouwwerk;

  • b.

    hoe de vloer van het bouwwerk wordt gemaakt;

  • c.

    de vorm van het bouwwerk;

  • d.

    de maximale grootte van het bouwwerk;

  • e.

    waar het bouwwerk ligt vergeleken met de duinvoet;

  • f.

    waar het bouwwerk ligt vergeleken met het NAP;

  • g.

    het duurzaam terugbrengen van weggegraven zand binnen dezelfde kernzone of beschermingszone;

  • h.

    het verplaatsen van het bouwwerk;

  • i.

    wanneer verplaatsen van het bouwwerk nodig is.

Subparagraaf 9.2.3.2 Voorschriften voor bouwen bij de waterkering
Artikel 9.38 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

Subparagraaf 9.2.3.3 Voorschriften voor bouwen bij oppervlaktewater
Artikel 9.39 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

Afdeling 9.3 Voorwaarden zonder vergunning

Paragraaf 9.3.1 Algemeen

Artikel 9.40 Tussen 500 m² en 5000 m² hard oppervlak maken in hoger gelegen zandgronden

De voorwaarden uit afdeling 41.2 gelden voor het maken van één of meer bouwwerken, als:

Artikel 9.41 Tussen 500 m² en 5000 m² hard oppervlak maken in andere gebieden

De voorwaarden uit afdeling 41.2 gelden voor het maken van één of meer bouwwerken, als:

Paragraaf 9.3.2 Voorwaarden bouwen in de zeewering

Subparagraaf 9.3.2.1 Seizoensgebouwen op het strand
Artikel 9.42 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze subparagraaf gelden voor het plaatsen en het hele jaar liggen of achterlaten van paalconstructies, niet-onderheide funderingsplaten, vloeren en terrassen als dit gebeurt:

Artikel 9.43 Funderingspalen
  • 1

    De afstand tussen funderingspalen is minimaal 3 meter.

  • 2

    Als alleen de funderingspalen tussen 1 november en 1 februari op het strand blijven, dan liggen de paalkoppen minimaal 1 meter onder het zand.

Artikel 9.44 Funderingsplaten
  • 1

    De funderingsplaten bestaan uit losse onderdelen.

  • 2

    Het oppervlak van de losse onderdelen van de funderingsplaten is maximaal 4 m².

  • 3

    De hoogte van de losse onderdelen van de funderingsplaten is maximaal 20 centimeter.

Artikel 9.45 Zand niet weghalen

Zand dat tussen 1 november en 1 februari boven op de fundering komt, wordt tijdens deze periode niet weggehaald.

Artikel 9.46 Geen bouwwerken plaatsen

Tussen 1 november en 1 februari staan er geen bouwwerken op de beplating of de fundering.

Subparagraaf 9.3.2.2 Binnen bebouwde deel zeewering
Subsubparagraaf 9.3.2.2.1 Nieuw bouwwerk van licht materiaal

Artikel 9.47 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze subsubparagraaf gelden voor het in het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering plaatsen van een bouwwerk als:

  • a.

    het bouwwerk is gemaakt van hout, kunststof of een ander licht materiaal; en

  • b.

    het oppervlak van het bouwwerk maximaal 20 m² is.

Artikel 9.48 Vloer

De vloer bestaat uit losse onderdelen van maximaal 2 meter x 2 meter x 20 centimeter.

Artikel 9.49 Dijk-in-duin-constructies

Bij de dijk-in-duin-constructies mogen de palen van een bouwwerk maximaal 50 centimeter de grond in, gemeten vanaf het maaiveld.

Subsubparagraaf 9.3.2.2.2 Verbouwen of herbouwen

Artikel 9.50 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze subsubparagraaf gelden voor verbouwen of herbouwen van een bestaand bouwwerk in het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering.

Artikel 9.51 Op bestaande fundering plaatsen

Een initiatiefnemer plaatst het bouwwerk op een bestaande fundering.

Subsubparagraaf 9.3.2.2.3 Aanbouw

Artikel 9.52 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze subsubparagraaf gelden voor aanbouwen aan een bestaand bouwwerk in het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering.

Artikel 9.53 Maximaal 10% aanbouwen

De aanbouw is maximaal 10 procent van het oppervlak van het al bestaande bouwwerk.

Paragraaf 9.3.3 Voorwaarden voor bouwen bij waterkering

Subparagraaf 9.3.3.1 Nieuw bouwwerk van licht materiaal
Artikel 9.54 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze subparagraaf gelden voor bouwen van een nieuw bouwwerk binnen de kernzone en beschermingszone van een waterkering als:

Artikel 9.55 Werkzaamheden melden

De initiatiefnemer meldt het bouwen bij Rijnland.

Artikel 9.56 Wat moet de initiatiefnemer melden

In de melding staan de gegevens uit artikel 3.4 en een bouwtekening met daarin de technische beschrijving.

Artikel 9.57 Palen van een fundering
  • 1

    De diameter van de palen is maximaal 10 centimeter.

  • 2

    De inheidiepte van de palen is maximaal 2 meter.

  • 3

    De afstand tussen de palen is maximaal 50 centimeter.

  • 4

    De fundatie is voor iedere paal maximaal 30 liter.

  • 5

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen met een maatwerkvoorschrift afwijken van lid 1, lid 2, lid 3 en lid 4 als er geen groot risico is dat de waterkering minder stevig wordt door de palen van de fundering.

Artikel 9.58 Steiger boven land
  • 1

    Onder de steiger is een oeverbescherming op de doorgaande waterlijn.

  • 2

    De diameter van ronde palen is maximaal 25 centimeter.

  • 3

    De maat van andere palen is maximaal 20 x 20 centimeter.

  • 4

    De afstand tussen de palen is minimaal 5 keer de diameter van de palen.

Subparagraaf 9.3.3.2 Beschoeiing of damwand
Artikel 9.59 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze subparagraaf gelden voor het maken van een beschoeiing of damwand binnen de kernzone en beschermingszone van een waterkering als:

Artikel 9.60 Werkzaamheden melden

De initiatiefnemer meldt het maken van een beschoeiing of damwand bij Rijnland.

Artikel 9.61 Wat moet de initiatiefnemer melden

In de melding staan de gegevens uit artikel 3.4 en een bouwtekening met daarin de technische beschrijving.

Artikel 9.62 Waterdiepte
Artikel 9.63 Het deel van het talud onder water
Artikel 9.64 Beschoeiing naast een weg

Paragraaf 9.3.4 Voorwaarden voor bouwen in oppervlaktewater

Subparagraaf 9.3.4.1 Algemeen
Artikel 9.65 Voorwaarden bouwen in waardevolle oever
  • 1

    De voorwaarden uit afdeling 39.2 gelden als er door het maken van een bouwwerk meer dan 2,00 m² waardevolle oever verdwijnt die met subsidie van Rijnland is aangelegd bij de tuin van een woning.

  • 2

    De voorwaarden uit afdeling 39.2 gelden als er door het maken van een bouwwerk meer dan 2,00 m² waardevolle oever verdwijnt op een plek die niet bij een tuin van een woning hoort.

Artikel 9.66 Voorwaarden voor bouwen in een vaarweg

De voorwaarden uit afdeling 40.2 gelden voor bouwen in vaarwegen.

Subparagraaf 9.3.4.2 Steiger, meerpaal of aanmeervoorziening bouwen
Artikel 9.67 Steiger, meerpaal of aanmeervoorziening bouwen

De voorwaarden uit deze subparagraaf gelden voor het plaatsen van een steiger, meerpaal of aanmeervoorziening in een oppervlaktewater met een belangrijke doorstroming.

Artikel 9.68 Afmetingen
Artikel 9.69 Afmeren

De steiger, meerpaal of aanmeervoorziening moet zo worden gebouwd, dat een boot of ander vaartuig in de lengte kan worden vastgelegd.

Paragraaf 9.3.5 Voorwaarden bouwen in een kwetsbaar kwelgebied

Artikel 9.70 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze paragraaf gelden voor het plaatsen van een heipaal of damwand in een kwetsbaar kwelgebied.

Artikel 9.71 Heipaal
  • 1

    Een heipaal heeft de vorm van een grondverdringende paal.

  • 2

    Een heipaal heeft geen verzwaarde punt.

  • 3

    Een heipaal wordt door heien, boren, schroeven of trillen in de grond gebracht.

  • 4

    Voorspuiten mag niet.

Artikel 9.72 Damwand
  • 1

    Een damwand wordt door heien, boren, schroeven of trillen in de grond gebracht.

  • 2

    Voorspuiten mag niet.

  • 3

    De bovenkant van de damwand van een gesloten bouwkuip blijft minimaal 50 centimeter boven de stijghoogte van het diepere grondwater.

Afdeling 9.4 Verdere uitwerking van de zorgplicht voor bouwen

Paragraaf 9.4.1 Verdere uitwerking zorgplicht voor bouwen in de zeewering

Artikel 9.73 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan mag een initiatiefnemer een bouwwerk in de kernzone en beschermingszone van de zeewering in ieder geval gaan bouwen volgens de artikelen uit deze paragraaf.

Artikel 9.74 Seizoensgebouwen op het strand

Een bouwwerk dat tussen 1 februari en 1 november aanwezig is op het strand in een gebied met seizoensgebouwen, voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van bouwen:

  • a.

    de afstand tussen het bouwwerk en het hek langs de duinen is minimaal 3 meter; of

  • b.

    als er geen hek is: de afstand tussen het bouwwerk en de duinvoet is minimaal 3 meter.

Artikel 9.75 Voorwerpen op het strand plaatsen

Het plaatsen van voorwerpen op het strand voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van werken:

  • a.

    de afstand tussen het voorwerp en het hek langs de duinen is minimaal 8 meter, of als er geen hek is: de afstand tussen het voorwerp en de duinvoet is minimaal 8 meter; en

  • b.

    Het voorwerp staat niet in de vrije ruimte tussen een bouwwerk en de duinvoet; en

  • c.

    Meer voorwerpen naast elkaar staan minimaal 2 meter uit elkaar.

Paragraaf 9.4.2 Verdere uitwerking zorgplicht voor bouwen bij de waterkering

Artikel 9.76 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan mag een initiatiefnemer een bouwwerk in de kernzone en beschermingszone van een waterkering in ieder geval gaan bouwen volgens de artikelen uit deze paragraaf.

Artikel 9.77 Losse palen, hekken en andere voorwerpen plaatsen

Het plaatsen van losse palen, hekken en andere voorwerpen voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van werken:

  • a.

    De diameter van ronde palen is maximaal 10 centimeter.

  • b.

    De maat van andere palen is maximaal 10 x 10 centimeter.

  • c.

    De palen mogen de grond in tot een diepte van 75 centimeter, gemeten vanaf het maaiveld.

  • d.

    De afstand tussen de palen is minimaal 50 centimeter.

  • e.

    De fundering is voor iedere paal maximaal 30 liter.

Paragraaf 9.4.3 Verdere uitwerking zorgplicht voor bouwen in oppervlaktewater

Subparagraaf 9.4.3.1 Algemeen
Artikel 9.78 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan mag een initiatiefnemer een bouwwerk in de kernzone en beschermingszone van belangrijke oppervlaktewater of de kernzone en beschermingszone van overig oppervlaktewater in ieder geval gaan bouwen volgens de artikelen uit deze paragraaf.

Subparagraaf 9.4.3.2 Brug of ander bouwwerk over het oppervlaktewater bouwen
Artikel 9.79 Bouwen over belangrijk oppervlaktewater

Het bouwen van een brug of een ander bouwwerk in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater, voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van bouwen:

Artikel 9.80 Bouwen over een overig oppervlaktewater

Het bouwen van een brug of een ander bouwwerk in de kernzone van overig oppervlaktewater, voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van werken:

Subparagraaf 9.4.3.3 Steiger, meerpaal of aanmeervoorziening bouwen
Artikel 9.81 Steiger bouwen

Het bouwen van een steiger voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van bouwen:

  • a.

    de diameter van ronde palen is maximaal 25 centimeter; en

  • b.

    de maat van andere palen is maximaal 20 x 20 centimeter; en

  • c.

    de afstand tussen de waterspiegel bij zomerpeil en de onderkant van de steiger is minimaal 20 centimeter; en

  • d.

    de afstand tot een steiger die ernaast ligt is minimaal 2,5 meter; en

  • e.

    de steiger is maximaal 5 meter breed; en

  • f.

    de steiger is niet breder dan 20% van de breedte van het oppervlaktewater. Dit wordt haaks op de oeverlijn gemeten; en

  • g.

    de steiger moet zo worden gebouwd, dat een boot of ander vaartuig in de lengte kan worden vastgelegd.

Artikel 9.82 Meerpaal bouwen

Het bouwen van een meerpaal voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van bouwen:

  • a.

    de diameter van ronde palen maximaal 60 centimeter is; en

  • b.

    de maat van andere palen is maximaal 50 x 50 centimeter; en

  • c.

    er staan maximaal twee meerpalen in het water, haaks op de oeverlijn gemeten; en

  • d.

    de afstand tot een meerpaal die ernaast staat is minimaal 2,5 meter; en

  • e.

    Er staan geen voorwerpen in een aaneengesloten breedte van minimaal 67% van het oppervlaktewater; en

  • f.

    de meerpaal moet zo worden gebouwd, dat een boot of ander vaartuig in de lengte kan worden vastgelegd.

Artikel 9.83 Aanmeervoorziening bouwen

Het bouwen van een aanmeervoorziening voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van bouwen:

  • a.

    er zijn maximaal 4 palen; en

  • b.

    de diameter van ronde palen is maximaal 25 centimeter; en

  • c.

    de maat van andere palen is maximaal 20 x 20 centimeter is; en

  • d.

    de afstand tussen de waterspiegel bij zomerpeil en de onderkant van de aanmeervoorziening is minimaal 20 centimeter; en

  • e.

    de afstand tot een aanmeervoorziening die ernaast ligt is minimaal 2,5 meter; en

  • f.

    de aanmeervoorziening moet zo worden gebouwd, dat een boot of ander vaartuig in de lengte kan worden vastgelegd.

Subparagraaf 9.4.3.4 Ander bouwwerk maken
Artikel 9.84 Voorwerp plaatsen

Het plaatsen van een voorwerp voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van werken:

  • a.

    de afstand tussen het nieuwe voorwerp en de voorwerpen of planten die daar al staan, is minimaal 10 meter; en

  • b.

    gemeten vanaf de insteek blijft er een strook grond vrij van minimaal 2 meter.

Artikel 9.85 Andere bouwwerken maken

Het maken van een ander bouwwerk voldoet in ieder geval aan de zorgplicht met deze manier van werken:

  • a.

    gemeten vanaf de insteek blijft er een strook grond vrij van minimaal 2 meter; en

  • b.

    deze strook grond blijft bereikbaar voor het gereedschap dat Rijnland gebruikt bij het onderhoud van het oppervlaktewater.

Hoofdstuk 10 Slopen en verwijderen

Afdeling 10.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 10.1 Slopen en verwijderen

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het verwijderen van een bouwwerk of onderdelen van een bouwwerk.

Afdeling 10.2 Algemeen

Artikel 10.2 Opdracht voor tijdelijk verwijderen bouwwerk of voorwerp

Afdeling 10.3 Vergunning

Paragraaf 10.3.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 10.3 Heipaal verwijderen

Een vergunning is nodig voor het verwijderen van een heipaal uit de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 10.4 Damwand verwijderen

Een vergunning is nodig voor het verwijderen van een damwand uit de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 10.5 Leiding verwijderen

Paragraaf 10.3.2 Voorschriften in de vergunning

Artikel 10.6 Voorschriften in de vergunning voor beschermen waterkering

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de manier waarop van een heipaal, damwand of leiding wordt verwijderd;

  • b.

    maatregelen om de waterkering stabiel te houden;

  • c.

    maatregelen om te zorgen dat de hoeveelheid kwel niet stijgt.

Afdeling 10.4 Voorwaarden zonder vergunning

Paragraaf 10.4.1 Op de waterkering

Artikel 10.7 Voorwaarden verwijderen paal
Artikel 10.8 Vullen van gat in grond na verwijderen paal

De initiatiefnemer vult het gat in de grond dat ontstaat na het verwijderen van een paal met zwelklei.

Paragraaf 10.4.2 In kwetsbaar kwelgebied

Artikel 10.9 Voorwaarden verwijderen heipaal of damwand

De voorwaarden uit deze paragraaf gelden voor het verwijderen van een heipaal of damwand uit een kwetsbaar kwelgebied.

Artikel 10.10 Manier van verwijderen heipaal
  • 1

    Verwijder de heipaal door trillend trekken of heiend trekken.

  • 2

    Losspuiten van de heipaal mag niet.

  • 3

    Verwijder de heipaal met hulp van een casing.

Artikel 10.11 Repareren van afsluitende bodemlaag bij verwijderen heipaal
  • 1

    Herstel de afsluitende bodemlaag met zwelklei na het verwijderen van een heipaal.

  • 2

    Breng de zwelklei aan vanaf 1 meter onder de afsluitende bodemlaag tot minimaal 1 meter boven de afsluitende bodemlaag.

  • 3

    De laag zwelklei is minimaal 2,5 meter dik.

Artikel 10.12 Manier van verwijderen damwand
Artikel 10.13 Repareren afsluitende bodemlaag bij verwijderen damwand
  • 1

    Repareer de afsluitende bodemlaag door het injecteren van zwelklei tegelijk met het heiend trekken.

  • 2

    Breng de zwelklei aan vanaf 1 meter onder de afsluitende bodemlaag tot aan het maaiveld.

Hoofdstuk 11 Waterberging niet meer gebruiken

Afdeling 11.1 Algemeen

Artikel 11.1 Waterberging niet meer gebruiken

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden als een door Rijnland verplichte waterberging niet meer wordt gebruikt.

Afdeling 11.2 Vergunning

Paragraaf 11.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 11.2 Waterberging niet meer gebruiken

Een vergunning is nodig voor het niet meer gebruiken van een door Rijnland verplichte waterberging.

Paragraaf 11.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Artikel 11.3 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 11.4 Een vervangende waterberging maken
Artikel 11.5 Geen te grote stijging van het waterpeil

Er ontstaat geen te grote stijging van het waterpeil door het verwijderen van de waterberging.

Paragraaf 11.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 11.6 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de plaats waar de neerslag in het oppervlaktewater stroomt;

  • b.

    de plaats, afmeting, constructie en bediening van de vervangende waterberging;

  • c.

    de volgorde in het maken van de vervangende waterberging en het verwijderen van de waterberging.

Hoofdstuk 12 Onttrekken, retourneren en infiltreren van grondwater

Afdeling 12.1 Algemeen

Artikel 12.1 Activiteiten met grondwater

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor:

Artikel 12.1a Meetverplichting

Afdeling 12.2 Vergunning

Paragraaf 12.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Subparagraaf 12.2.1.1 Gevolgen bij een waterkering
Artikel 12.2 Grondwater onttrekken, retourneren of infiltreren bij een waterkering

Een vergunning is nodig voor het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater bij een waterkering, als de activiteit invloed kan hebben op de freatische grondwaterstand in de kernzone of beschermingszone van een waterkering.

Subparagraaf 12.2.1.2 Grondwater onttrekken voor planten of vee
Subsubparagraaf 12.2.1.2.1 Algemeen

Artikel 12.3 Grondwater onttrekken voor planten of vee

De artikelen uit deze subparagraaf gelden voor het onttrekken van grondwater om planten of vee water te geven.

Subsubparagraaf 12.2.1.2.2 In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Artikel 12.4 Meer dan 5 m³ per uur onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 5 m³ grondwater per uur in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Artikel 12.5 Meer dan 2.500 m³ per maand onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 2.500 m³ grondwater per maand in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Artikel 12.6 Meer dan 12.000 m³ per jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 12.000 m³ grondwater per jaar in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Subsubparagraaf 12.2.1.2.3 In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

Artikel 12.7 Meer dan 5 m³ per uur onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 5 m³ grondwater per uur in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Artikel 12.8 Meer dan 2.500 m³ per maand onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 2.500 m³ grondwater per maand in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Artikel 12.9 Meer dan 12.000 m³ per jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 12.000 m³ grondwater per jaar in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Subsubparagraaf 12.2.1.2.4 In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

Artikel 12.10 Meer dan 10 m³ per uur onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Artikel 12.11 Meer dan 5.000 m³ per maand onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 5.000 m³ grondwater per maand in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Artikel 12.12 Meer dan 12.000 m³ per jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken van meer dan 12.000 m³ grondwater per jaar in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen, als dat grondwater wordt gebruikt om planten of vee water te geven.

Subparagraaf 12.2.1.3 Grondwater saneren
Subsubparagraaf 12.2.1.3.1 Algemeen

Artikel 12.13 Grondwater saneren

De artikelen uit deze subparagraaf gelden voor het onttrekken en retourneren van grondwater voor een grondwatersanering.

Subsubparagraaf 12.2.1.3.2 In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Artikel 12.14 Langer dan zes maanden onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, als de onttrekking langer duurt dan zes maanden en dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.15 Meer dan 10 m³ per uur onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 10 m³ grondwater per uur wordt onttrokken in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.16 Meer dan 5.000 m³ per maand onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 5.000 m³ grondwater per maand wordt onttrokken in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.17 Meer dan 20.000 m³ per jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 20.000 m³ grondwater per jaar wordt onttrokken in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Subsubparagraaf 12.2.1.3.3 In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

Artikel 12.18 Langer dan vier jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen als de onttrekking langer duurt dan vier jaar en gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.19 Meer dan 15 m³ per uur onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 15 m³ grondwater per uur wordt onttrokken in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.20 Meer dan 10.000 m³ per maand onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 10.000 m³ grondwater per maand wordt onttrokken in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.21 Meer dan 200.000 m³ per jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 200.000 m³ grondwater per jaar wordt onttrokken in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Subsubparagraaf 12.2.1.3.4 In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

Artikel 12.22 Langer dan vier jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen als de onttrekking langer duurt dan vier jaar en gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.23 Meer dan 25 m³ per uur onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 25 m³ grondwater per uur wordt onttrokken in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.24 Meer dan 15.000 m³ per maand onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 15.000 m³ grondwater per maand wordt onttrokken in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Artikel 12.25 Meer dan 300.000 m³ per jaar onttrekken

Een vergunning is nodig voor het onttrekken en retourneren van grondwater wanneer meer dan 300.000 m³ grondwater per jaar wordt onttrokken in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen, als dit gebeurt voor een grondwatersanering.

Subparagraaf 12.2.1.4 Grondwater onttrekken of infiltreren voor een andere reden
Subsubparagraaf 12.2.1.4.1 Algemeen

Artikel 12.26 Grondwater onttrekken of infiltreren voor een andere reden

De artikelen uit deze subparagraaf gelden voor het onttrekken of infiltreren van grondwater voor een andere reden dan planten of vee water geven of een grondwatersanering.

Artikel 12.27 Uitzondering: Brandblusvoorziening en bemalen drainage voor agrarisch doel

De artikelen uit deze paragraaf gelden niet voor het onttrekken of infiltreren van grondwater voor een:

Subsubparagraaf 12.2.1.4.2 In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Artikel 12.28 Langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren

Artikel 12.29 Meer dan 10 m³ per uur onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 10 m³ grondwater per uur wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Artikel 12.30 Meer dan 5.000 m³ per maand onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 5.000 m³ grondwater per maand wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Artikel 12.31 Meer dan 20.000 m³ per jaar onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 20.000 m³ grondwater per jaar wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Subsubparagraaf 12.2.1.4.3 In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

Artikel 12.32 Langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren

Artikel 12.33 Meer dan 35 m³ per uur onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 35 m³ grondwater per uur wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Artikel 12.34 Meer dan 10.000 m³ per maand onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 10.000 m³ grondwater per maand wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Artikel 12.35 Meer dan 30.000 m³ per jaar onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 30.000 m³ grondwater per jaar wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Subsubparagraaf 12.2.1.4.4 In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

Artikel 12.36 Langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren

Artikel 12.37 Meer dan 100 m³ per uur onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 100 m³ grondwater per uur wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Artikel 12.38 Meer dan 40.000 m³ per maand onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 40.000 m³ grondwater per maand wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Artikel 12.39 Meer dan 100.000 m³ per jaar onttrekken of infiltreren

Een vergunning is nodig voor het onttrekken of infiltreren van grondwater wanneer meer dan 100.000 m³ grondwater per jaar wordt onttrokken of geïnfiltreerd in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen als dit voor een ander doel is dan vee of planten water geven of een grondwatersanering.

Paragraaf 12.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Artikel 12.40 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 12.41 Zo min mogelijk water onttrekken

De initiatiefnemer onttrekt zo min mogelijk grondwater om zijn doel te bereiken.

Artikel 12.42 De voorraad zoet grondwater beschermen

De beschikbare voorraad zoet grondwater raakt niet op door de grondwateronttrekking.

Artikel 12.43 Negatieve gevolgen voorkomen
Artikel 12.44 Blijvend onttrekken om bouwwerk droog te houden

Grondwater onttrekken om een bouwwerk droog te houden mag alleen tijdelijk.

Artikel 12.45 Grondwater gebruiken voor laagwaardige doelen

Grondwater onttrekken voor laagwaardig doelen mag alleen:

  • a.

    als het duidelijk minder duurzaam is om op een andere manier dat laagwaardig gebruik te bereiken; of

  • b.

    als de kosten te veel stijgen wanneer op een andere manier dat laagwaardig gebruik wordt bereikt.

Artikel 12.46 Strategische voorraad zoet grondwater beschermen
Artikel 12.47 Gevolgen beschrijven van het onttrekken en infiltreren van grondwater
Artikel 12.48 Stoppen of minder grondwater gaan onttrekken of infiltreren

Duurt het onttrekken van grondwater een lange tijd, dan beschrijft een initiatiefnemer de gevolgen van:

Artikel 12.49 Grondwater onttrekken voor planten

Paragraaf 12.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 12.50 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

Paragraaf 12.2.4 Vergunningaanvraag

Artikel 12.50a Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1º.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2º.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3º.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4º.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5º.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Afdeling 12.3 Voorwaarden zonder vergunning

Paragraaf 12.3.1 Grondwater saneren

Artikel 12.51 Wanneer gelden deze voorwaarden

De artikelen uit deze paragraaf gelden voor het onttrekken en retourneren van grondwater voor een grondwatersanering.

Artikel 12.52 Saneren in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

De voorwaarden uit paragraaf 12.3.3 gelden voor het onttrekken en retourneren van grondwater als dit:

Artikel 12.53 Saneren in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

De voorwaarden uit paragraaf 12.3.3 gelden voor het onttrekken en retourneren van grondwater als dit:

Artikel 12.54 Saneren in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

De voorwaarden uit paragraaf 12.3.3 gelden voor het onttrekken en retourneren van grondwater als dit:

Paragraaf 12.3.2 Grondwater onttrekken, retourneren of infiltreren voor een andere reden

Artikel 12.55 Wanneer gelden deze voorwaarden

De artikelen uit deze paragraaf gelden voor het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater, wanneer dit gebeurt om een andere reden dan vee of planten water geven of grondwater saneren.

Artikel 12.56 Onttrekken, retourneren of infiltreren in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

De voorwaarden uit paragraaf 12.3.3 gelden voor het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater als dit:

Artikel 12.57 Onttrekken, retourneren of infiltreren in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

De voorwaarden uit paragraaf 12.3.3 gelden voor het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater als dit:

Artikel 12.58 Onttrekken, retourneren of infiltreren in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

De voorwaarden uit paragraaf 12.3.3 gelden voor het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater als dit:

Paragraaf 12.3.3 Voorwaarden onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater

Subparagraaf 12.3.3.1 Het werk melden
Artikel 12.59 Tijdstip van melden
Artikel 12.60 Wat moet de initiatiefnemer melden

Bij de melding uit artikel 12.59 zit deze informatie:

  • a.

    De gegevens uit artikel 3.4; en

  • b.

    Een bemalingsadvies met daarin:

    • 1.

      Het doel van het grondwater onttrekken; en

    • 2.

      Het aantal bestaande en nieuw in te richten putten; en

    • 3.

      De coördinaten van alle putten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting; en

    • 4.

      Van iedere put:

      • i.

        Hoe diep in de grond de onderkant en de bovenkant van de filters zitten, gemeten vanaf het maaiveld en vanaf het NAP; en

      • ii.

        De diameter en de lengte van de filters; en

      • iii.

        De pompcapaciteit in m³; en

      • iv.

        het pompvermogen in m³/uur; en

    • 5.

      De hoeveelheid grondwater in m³ die maximaal wordt onttrokken per uur, per dag, per maand en per jaar; en

    • 6.

      Een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen die het onttrekken kan veroorzaken; en

    • 7.

      Een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden genomen om negatieve gevolgen van het onttrekken te voorkomen of beperken; en

    • 8.

      Bij het infiltreren van water bevat het bemalingsadvies ook deze informatie:

      • i.

        De hoeveelheid water in m³ die maximaal wordt geïnfiltreerd per uur, per dag, per maand en per jaar; en

      • ii.

        De diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht; en

      • iii.

        Een beschrijving over de samenhang tussen het onttrekken en het infiltreren; en

      • iv.

        Waar het water dat in de bodem wordt gebracht vandaan komt; en

      • v.

        De samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht;

      • vi.

        Een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden genomen om negatieve gevolgen van het infiltreren te voorkomen of beperken.

  • c.

    Een technisch bemalingsplan met een monitoringsplan met, afhankelijk van de verwachte effecten, daarin:

Subparagraaf 12.3.3.2 Informeren van Rijnland
Artikel 12.61 Startdatum en einddatum doorgeven
Artikel 12.63 Schade doorgeven

Als er schade ontstaat door het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater, dan informeert de initiatiefnemerRijnland hier zo snel mogelijk over:

  • a.

    wat de schade is; en

  • b.

    welke maatregelen zijn al genomen om meer schade te voorkomen; en

  • c.

    welke maatregelen worden nog genomen.

Subparagraaf 12.3.3.3 Andere voorwaarden
Artikel 12.64 Volgens de beoordelingsrichtlijn SIKB werken

Er wordt gewerkt volgens de Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling (versie 2;2017), of op een manier die net zo goed is.

Artikel 12.65 Freatische grondwaterstand of stijghoogte verlagen
Artikel 12.66 Peilbuis of meetput

De initiatiefnemer plaatst een peilbuis of meetput om de maximale verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte te bepalen.

Artikel 12.67 Uitwisseling grondwater voorkomen

De initiatiefnemer voorkomt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten.

Artikel 12.68 Hulpmiddelen grondwateronttrekking verwijderen

Aan het einde van de onttrekking of infiltratie zorgt de initiatiefnemer voor:

  • a.

    het verwijderen van alle hulpmiddelen die tijdens het werk zijn gebruikt; en

  • b.

    het dichtmaken van de gaten.

Artikel 12.69 Grondwater retourneren

Bij het retourneren van onttrokkengrondwater brengt de initiatiefnemer het grondwater terug in hetzelfde watervoerende pakket waaruit het onttrokken is.

Artikel 12.70 Voorspuiten mag niet

De initiatiefnemer mag een peilbuis of boorfilter niet voorspuiten in:

Artikel 12.71 Onttrekken uit een strategische voorraad zoet grondwater
Artikel 12.72 Infiltratie stoppen

Een initiatiefnemer stopt met het infiltreren van water als Rijnland dat nodig vindt. Dat is om deze redenen:

  • a.

    er is te weinig water om te infiltreren; of

  • b.

    de kwaliteit van het grondwater wordt te slecht; of

  • c.

    een waterstaatswerk wordt slechter; of

  • d.

    een van de punten hierboven dreigt te gebeuren.

Afdeling 12.4 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Paragraaf 12.4.1 Het werk melden

Artikel 12.73 Het werk melden

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan meldt een initiatiefnemer het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater.

Artikel 12.74 Wat moet de initiatiefnemer melden

Bij de melding zit de informatie uit artikel 12.60.

Artikel 12.75 Het werk starten binnen één jaar na melding

Het werk moet binnen één jaar na de melding starten, anders is de melding niet meer geldig.

Paragraaf 12.4.2 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Subparagraaf 12.4.2.1 Algemeen
Artikel 12.76 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan is het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater in ieder geval toegestaan volgens de artikelen uit deze paragraaf.

Subparagraaf 12.4.2.2 bouwputbemaling bij waterkering of kwetsbare bebouwing
Artikel 12.78 Monitoringsbuis plaatsen
  • 1

    De initiatiefnemer plaatst een monitoringsbuis tussen de bouwput en een waterkering of kwetsbaar gebouw.

  • 2

    De initiatiefnemer controleert deze monitoringsbuis iedere dag.

  • 3

    De initiatiefnemer vergelijkt de metingen met de berekende of de geïnterpoleerde contourlijnen uit het bemalingsadvies.

Artikel 12.79 Hoeveelheid onttrokken grondwater controleren

De initiatiefnemer vergelijkt iedere dag de gemeten hoeveelheid onttrokken grondwater met de berekende hoeveelheden uit het bemalingsadvies.

Artikel 12.80 Niet voorspuiten bij plaatsen van peilbuis of boorfilter

De initiatiefnemer mag niet voorspuiten bij het plaatsen van een peilbuis of boorfilter in:

Hoofdstuk 13 Graven

Afdeling 13.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 13.1 Graven

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor graven.

Afdeling 13.2 Vergunning

Paragraaf 13.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Subparagraaf 13.2.1.1 Graven van en in oppervlaktewater
Artikel 13.2 Oppervlaktewater dieper graven dan 2,5 meter

Een vergunning is nodig voor graven van oppervlaktewater dat dieper is dan 2,5 meter.

Artikel 13.3 Belangrijk oppervlaktewater
Artikel 13.4 Overig oppervlaktewater in kwetsbaar kwelgebied
Subparagraaf 13.2.1.2 Graven in de zeewering
Artikel 13.5 Graven om delfstoffen of specie te winnen

Een vergunning is nodig voor graven om delfstoffen of specie te winnen bij een dijk-in-duin-constructie in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van een zeewering.

Artikel 13.6 Meer dan 3 m³ graven binnen bebouwde deel zeewering
Artikel 13.7 Graven buiten bebouwde deel zeewering
Artikel 13.8 Uitzondering voor plaatsen kabel, leiding of mantelbuis

In uitzondering op artikel 13.6 en artikel 13.7 is er geen vergunning nodig voor het graven als:

  • a.

    dit gebeurt voor het plaatsen van een kabel, leiding en/of mantelbuis; en

  • b.

    tot een diepte van maximaal 80 centimeter wordt gegraven; en

  • c.

    tot een breedte van maximaal 50 centimeter wordt gegraven; en

  • d.

    de gegraven sleuf voor maximaal 5 dagen achter elkaar open ligt; en

  • e.

    aan het einde van het werk de gegraven sleuf wordt gevuld met grond met dezelfde samenstelling en/of verdichting.

Subparagraaf 13.2.1.3 Graven in een waterkering
Artikel 13.9 Graven om delfstoffen of specie te winnen

Een vergunning is nodig voor graven om delfstoffen of specie te winnen in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van een waterkering.

Artikel 13.10 Graven in de kruin van een waterkering

Een vergunning is nodig voor graven in de kernzone van de waterkering als dit gebeurt in de kruin.

Artikel 13.11 Meer dan 3 m³ graven in een waterkering

Een vergunning is nodig voor meer dan 3 m³ graven in de kernzone en beschermingszone van een waterkering.

Artikel 13.12 Diepte van graven in een waterkering

Een vergunning is nodig voor dieper dan 30 centimeter graven in de kernzone en beschermingszone van een waterkering.

Artikel 13.13 Uitzondering voor plaatsen kabel, leiding of mantelbuis

In uitzondering op artikel 13.10, artikel 13.11 en artikel 13.12 is er geen vergunning nodig voor het graven als:

  • a.

    dit gebeurt voor het plaatsen van een kabel, leiding en/of mantelbuis; en

  • b.

    tot een diepte van maximaal 80 centimeter wordt gegraven; en

  • c.

    tot een breedte van maximaal 50 centimeter wordt gegraven; en

  • d.

    niet binnen 2 meter van de oeverlijn wordt gegraven; en

  • e.

    het horizontale deel van de waterkering minstens 4 meter breed is; en

  • f.

    de gegraven sleuf voor maximaal 5 dagen achter elkaar open ligt; en

  • g.

    aan het einde van het werk de gegraven sleuf wordt gevuld met grond met dezelfde samenstelling en/of verdichting.

Subparagraaf 13.2.1.4 Graven in kwetsbaar kwelgebied
Artikel 13.14 Dieper dan 1,5 meter graven in kwetsbaar kwelgebied

Een vergunning is nodig voor dieper dan 1,5 meter onder het maaiveld graven in een kwetsbaar kwelgebied.

Paragraaf 13.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Subparagraaf 13.2.2.1 Beoordelen van de vergunningaanvraag algemeen
Artikel 13.15 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Subparagraaf 13.2.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor graven van en in oppervlaktewater
Artikel 13.16 Nieuw belangrijk oppervlaktewater graven

Een nieuw belangrijk oppervlaktewater wordt alleen gegraven als dat nodig is voor de aanvoer en afvoer van water.

Artikel 13.17 Belangrijk oppervlaktewater breder of dieper maken

Een water in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater wordt alleen breder of dieper gemaakt als dat nodig is voor:

Artikel 13.18 Talud belangrijk oppervlaktewater flauwer maken

Het talud in de kernzone en beschermingszone van belangrijk oppervlaktewater wordt alleen flauwer gemaakt als dat nodig is voor:

Subparagraaf 13.2.2.3 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor graven in de zeewering
Artikel 13.19 Weggehaalde grond blijft aanwezig

Weggehaalde grond blijft aanwezig binnen het deel van de kernzone of de beschermingszone van de zeewering waaruit het is weggegraven.

Artikel 13.20 Niet graven in het grensprofiel

Er wordt niet gegraven in het grensprofiel.

Artikel 13.21 Graven om delfstoffen of specie te winnen

Graven om delfstoffen of specie te winnen bij een dijk-in-duin-constructie in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de zeewering, mag alleen als er een goede reden is waarom graven op een plek buiten deze zones niet mogelijk is.

Subparagraaf 13.2.2.4 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor graven in de waterkering
Artikel 13.22 Graven in het profiel van vrije ruimte

Graven binnen het profiel van vrije ruimte mag alleen bij zwaarwegende belangen.

Artikel 13.23 Tijdelijk graven
  • 1

    Bij tijdelijk graven wordt de grond weer tot aan het maaiveld aangevuld als de graafwerkzaamheden klaar zijn.

  • 2

    Het aanvullen gebeurt met grond met dezelfde samenstelling en/of verdichting.

Artikel 13.24 Verplaatsen van de waterkering

Rijnland verplaatst de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone van de waterkering alleen als:

  • a.

    er een schriftelijke toestemming is van personen of organisaties voor wie de plaats van de waterkering belangrijk is; en

  • b.

    de andere plaats van de waterkering niet zorgt voor te veel extra kosten, zoals onderhoudskosten.

Artikel 13.25 Graven om delfstoffen of specie te winnen

Graven om delfstoffen of specie te winnen in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van een waterkering, mag alleen als er een goede reden is waarom graven op een plek buiten deze zones niet mogelijk is.

Paragraaf 13.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 13.26 Algemene voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de manier van graven;

  • b.

    het gebied waar in mag worden gegraven;

  • c.

    hoe diep maximaal mag worden gegraven;

  • d.

    de volgorde van de graafwerkzaamheden;

  • e.

    het monitoren van de mogelijke gevolgen van het graven;

  • f.

    het repareren van ondoorlatende grondlagen die beschadigd zijn.

Artikel 13.27 Extra voorschriften voor graven in waterkering

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    het maken van een vervangende waterkering;

  • b.

    hoe de initiatiefnemer laat zien dat de bodem verticaal stevig en stabiel blijft;

  • c.

    de kosten van het verplaatsen van een waterkering;

  • d.

    een berekening om te laten zien dat:

    • 1º.

      de waterkering het water kan blijven tegenhouden;

    • 2º.

      de bodem niet opbarst.

Artikel 13.28 Extra voorschriften voor graven van en in oppervlaktewater

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

Afdeling 13.3 Voorwaarden zonder vergunning

Paragraaf 13.3.1 Voorwaarden graven in een waardevolle oever

Artikel 13.29 Voorwaarden graven in een waardevolle oever

Paragraaf 13.3.2 Voorwaarden graven van oppervlaktewater

Artikel 13.30 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze paragraaf gelden voor graven:

Artikel 13.31 Werkzaamheden melden

De initiatiefnemer meldt het graven van oppervlaktewater bij Rijnland.

Artikel 13.32 Wat moet de initiatiefnemer melden

In de melding staan de gegevens uit artikel 3.4 en deze informatie:

Artikel 13.33 Minimale maten van een nieuw oppervlaktewater
Artikel 13.34 Oppervlaktewater breder maken voor een waterberging

Een bestaand oppervlaktewater moet minimaal 50 centimeter breder worden, als een initiatiefnemer dat oppervlaktewater gaat gebruiken als nieuwe waterberging om zo te voldoen aan de verplichting uit hoofdstuk 41.

Paragraaf 13.3.3 Voorwaarden graven bij de zeewering

Artikel 13.35 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze paragraaf gelden voor het graven van maximaal 3 m³ in het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering.

Artikel 13.36 Grond niet weghalen

De afgegraven grond blijft liggen in het deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering waar wordt gegraven.

Paragraaf 13.3.4 Voorwaarden graven bij de waterkering

Artikel 13.37 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze paragraaf gelden voor het graven in de kernzone en beschermingszone van de waterkering als:

  • a.

    maximaal 3 m3 wordt gegraven; en

  • b.

    maximaal 30 centimeter diep wordt gegraven; en

  • c.

    niet in de kruin wordt gegraven.

Artikel 13.38 Grond niet weghalen

De afgegraven grond blijft liggen in het deel van de kernzone en beschermingszone van de waterkering waar wordt gegraven.

Paragraaf 13.3.5 Voorwaarden graven in kwetsbaar kwelgebied

Artikel 13.39 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze paragraaf gelden voor het graven tot maximaal 1,5 meter diep in een kwetsbaar kwelgebied.

Artikel 13.40 Niet meer kwel

Het graven zorgt niet voor meer kwel.

Artikel 13.41 Geen verzilting

Het graven zorgt niet voor verzilting.

Artikel 13.42 Verticale stabiliteit van de bodem
  • 1

    Op elk ontgravingsdiepte is de bodem verticaal stabiel.

  • 2

    Tijdens het graven laat de initiatiefnemer met metingen zien wat de verticale stabiliteit van de bodem is.

Artikel 13.43 Informeren Rijnland

Als tijdens het uitvoeren van het werk blijkt dat niet kan worden voldaan aan artikel 13.40, artikel 13.41 of artikel 13.42, dan moet de initiatiefnemerRijnland hier gelijk over informeren.

Artikel 13.44 Sleufloze technieken
  • 1

    Een sleufloze techniek zoals een boring of een boogzinker, mag niet dieper dan 2,5 meter boven de onderkant van de afsluitende laag plaatsvinden.

  • 2

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen met een maatwerkvoorschrift afwijken van lid 1, als het doorboren van de afsluitende laag gebeurt via een horizontaal gestuurde boring, waarbij:

    • a.

      zo veel mogelijk verticaal wordt geboord; en

    • b.

      een omhullende mantelbuis wordt gebruikt; en

    • c.

      het diepste punt van de boring minimaal 2,5 meter onder de afsluitende laag komt.

  • 3

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen afwijken van lid 1 wanneer dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de lid 1 te dienen doelen.

Afdeling 13.4 Verdere uitwerking van de zorgplicht voor graven

Paragraaf 13.4.1 Verdere uitwerking zorgplicht voor graven in een peilgrens

Artikel 13.45 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan mag een initiatiefnemer in ieder geval gaan graven in een peilgrens volgens de artikelen in deze paragraaf.

Artikel 13.46 Geen verbinding tussen de peilvakken

Het graven in een peilgrens voldoet in ieder geval aan de zorgplicht, als er geen verbinding tussen beide peilvakken komt.

Hoofdstuk 14 Kabels, leidingen en mantelbuizen

Afdeling 14.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 14.1 Kabel, leiding of mantelbuis

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het plaatsen, vervangen of hebben van een kabel, leiding of mantelbuis.

Afdeling 14.2 Vergunning

Paragraaf 14.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Subparagraaf 14.2.1.1 Leiding waardoor water van hoog naar laag oppervlaktewater kan stromen
Artikel 14.2 Leiding waardoor water van hoog naar laag oppervlaktewater kan stromen
Subparagraaf 14.2.1.2 Kabel, leiding of mantelbuis in de zeewering
Artikel 14.3 Kabel, leiding of mantelbuis in de dijk-in-duin constructie

Een vergunning is nodig voor het plaatsen en hebben van een kabel, leiding of mantelbuis in de dijk-in-duin constructie.

Artikel 14.4 Leiding met meer dan 10 bar

Een vergunning is nodig voor het plaatsen en hebben van een leiding met een druk groter dan 10 bar in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de zeewering.

Subparagraaf 14.2.1.3 Leiding of mantelbuis in de waterkering
Artikel 14.5 Leiding met diameter groter dan 500 mm

Een vergunning is nodig voor het plaatsen en hebben van een leiding met een diameter groter dan 500 mm in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering.

Artikel 14.6 Drukloze leiding

Een vergunning is nodig voor het plaatsen en hebben van een drukloze leiding met een diameter groter dan 160 mm in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 14.7 Drukhoudende leiding
Artikel 14.8 Mantelbuis met diameter groter dan 160 mm

Een vergunning is nodig voor het plaatsen en hebben van een mantelbuis met een diameter groter dan 160 mm in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Paragraaf 14.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Subparagraaf 14.2.2.1 Beoordelen van de vergunningaanvraag algemeen
Artikel 14.9 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor graven, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Subparagraaf 14.2.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor een leiding om oppervlaktewater een gebied in te laten
Artikel 14.10 Er is geen andere manier om water van hoog naar laag oppervlaktewater te laten stromen

Het is echt nodig dat water van een hoger liggend oppervlaktewater naar een lager liggend oppervlaktewater gaat stromen, en er is geen redelijke andere manier om dat te doen dan via een leiding.

Subparagraaf 14.2.2.3 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor een kabel, leiding of mantelbuis in de zeewering
Artikel 14.11 Niet onder dijk-in-duin constructie

De kabel, leiding of mantelbuis mag niet onder de dijk in duin constructie worden aangelegd.

Artikel 14.12 Boven de dijk-in-duin constructie

De kabel, leiding of mantelbuis mag boven de dijk in duin constructie worden aangelegd, als deze niet op een andere plaats kan komen.

Artikel 14.13 Leiding met meer dan 10 bar

Een leiding met een druk boven de 10 bar mag in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de zeewering worden geplaatst, als deze niet op een andere plaats kan komen.

Subparagraaf 14.2.2.4 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor een leiding in de waterkering
Artikel 14.14 Leiding met meer dan 10 bar

Een leiding met een druk boven de 10 bar mag in de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering worden geplaatst, als deze niet op een andere plaats kan komen.

Artikel 14.15 Leiding met een druk tot en met 10 bar

Als het kan, moet een leiding in de kernzone en beschermingszone van de waterkering met een druk niet groter dan 10 bar voldoen aan NEN 3650 en NEN 3651, de richtlijn boortechnieken (versie: juni 2019-v1.0) van Rijkswaterstaat en Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen (versie: september 2007).

Paragraaf 14.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 14.16 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de constructie van de kabel, leiding of mantelbuis;

  • b.

    het in- en uittredepunt van de kabel, leiding of mantelbuis;

  • c.

    het eventueel verwijderen van de kabel, leiding of mantelbuis;

  • d.

    de plaats van de kabel, leiding of mantelbuis;

  • e.

    noodzakelijke maatregelen in de uitvoeringsfase;

  • f.

    eventuele voorzieningen die nodig zijn om de waterkerendheid van de waterkering te waarborgen; en

  • g.

    het gebruiken en het bedienen van de leiding waardoor water van een hoger liggend oppervlaktewater naar een lager liggend oppervlaktewater kan stromen.

Afdeling 14.3 Voorwaarden zonder vergunning

Paragraaf 14.3.1 Wanneer gelden deze voorwaarden

Artikel 14.17 Drukloze leiding in waterkering

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het plaatsen en hebben van een drukloze leiding met een maximale diameter van 160 mm in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 14.18 Drukhoudende leiding in waterkering
Artikel 14.19 Mantelbuis in waterkering

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het plaatsen en hebben van een mantelbuis met een maximale diameter van 160 mm in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 14.20 Kabel in waterkering

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het plaatsen en hebben een kabel in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 14.21 Renoveren of vervangen

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het renoveren of vervangen van een kabel, leiding of mantelbuis in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Paragraaf 14.3.2 De voorwaarden

Artikel 14.22 Kwaliteit leiding of mantelbuis

De leiding of mantelbuis is minimaal gemaakt van PE 100 SDR 11.

Artikel 14.23 Manier van plaatsen leiding of mantelbuis
Artikel 14.24 Manier van plaatsen kabel

Afdeling 14.4 Verdere uitwerking van de zorgplicht voor kabels en leidingen

Artikel 14.25 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Als voor het plaatsen van een kabel of leiding geen vergunning nodig is en er geen voorwaarden zonder vergunning gelden, dan mag een initiatiefnemer een kabel of leiding in ieder geval volgens de artikelen in deze afdeling plaatsen in de:

Artikel 14.26 Kabel of leiding kruist de kernzone van belangrijk oppervlaktewater

Een kabel of leiding mag de kernzone van belangrijk oppervlaktewater kruisen:

  • a.

    op minimaal 2 meter onder de ingreepmaat; of

  • b.

    op minimaal 50 centimeter onder de ingreepmaat als de kabel of leiding wordt beschermd tegen beschadigen.

Artikel 14.27 Kabel of leiding kruist de kernzone van overig oppervlaktewater

Een kabel of leiding mag de kernzone van overig oppervlaktewater kruisen:

  • a.

    op minimaal 1,3 meter onder de ingreepmaat; of

  • b.

    op minimaal 50 centimeter onder de ingreepmaat als de kabel of leiding wordt beschermd tegen beschadigen.

Artikel 14.28 Kabel of leiding in een dam met duiker

De initiatiefnemer plaatst de kabel of leiding onder de duiker.

Artikel 14.29 kabel of leiding langs oppervlaktewater

De initiatiefnemer plaatst een kabel of leiding minimaal 1 meter uit de insteek van het oppervlaktewater.

Hoofdstuk 15 Gebruik van voertuigen en werktuigen

Afdeling 15.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 15.1 Voertuig of werktuig gebruiken bij de waterkering

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het gebruiken van een voertuig of werktuig in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Afdeling 15.2 Vergunning

Paragraaf 15.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 15.2 Voertuig of werktuig zwaarder dan 8.000 kg op een waterkering

Een vergunning is nodig voor een voertuig of werktuig in de kernzone van de waterkering als:

  • a.

    het voertuig of werktuig met de lading erbij meer weegt dan 8.000 kilogram; en

  • b.

    het voertuig of werktuig niet op een weg blijft.

Artikel 15.3 Voertuig of werktuig zwaarder dan 50.000 kg op een waterkering

Een vergunning is nodig voor een voertuig of werktuig in de kernzone van een waterkering als:

  • a.

    het voertuig of werktuig met de lading erbij meer weegt dan 50.000 kilogram; en

  • b.

    het voertuig of werktuig wordt neergezet en gebruikt voor het uitvoeren van activiteiten.

Paragraaf 15.2.2 Voorschriften in de vergunning

Artikel 15.4 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    het maximale gewicht van het voertuig of werktuig met de lading erbij; en

  • b.

    maatregelen die nodig zijn om nadelige gevolgen voor de waterkering te voorkomen.

Afdeling 15.3 Verdere uitwerking zorgplicht voor een voertuig of werktuig op de waterkering

Artikel 15.5 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Als voor een voertuig of werktuig in de kernzone en beschermingszone van de waterkering geen vergunning nodig is, dan mag een initiatiefnemer in ieder geval met een voertuig of werktuig in de kernzone en beschermingszone van de waterkering komen als wordt voldaan aan de artikelen in deze afdeling.

Artikel 15.6 Maximaal gewicht voor rijden over weg op waterkering

Rijden over een weg op een waterkering mag alleen als het gewicht van het voertuig of werktuig met de lading erbij, niet zwaarder is dan het maximale gewicht waarmee over die weg mag worden gereden.

Artikel 15.7 Planten niet kapot rijden

De voertuigen en werktuigen rijden de planten op de waterkering niet kapot.

Artikel 15.8 Voertuig of werktuig neerzetten en gebruiken voor activiteiten

Hoofdstuk 16 Dempen van oppervlaktewater

Afdeling 16.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 16.1 Dempen van oppervlaktewater

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het dempen van oppervlaktewater.

Afdeling 16.2 Vergunning

Paragraaf 16.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 16.2 Dempen in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater

Een vergunning is nodig voor het dempen van oppervlaktewater in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater.

Artikel 16.3 Dempen in een kernzone en beschermingszone van de waterkering

Een vergunning is nodig voor het dempen van oppervlaktewater in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 16.4 Dempen van meer dan 100 m² oppervlaktewater

Een vergunning is nodig voor het dempen van meer dan 100 m² oppervlaktewater in de kernzone van overig oppervlaktewater.

Artikel 16.5 Uitzondering voor steiler optrekken talud boven de waterspiegel

In uitzondering op artikel 16.2, artikel 16.3 en artikel 16.4 is geen vergunning nodig als de initiatiefnemer alleen het talud boven de waterspiegel steiler optrekt.

Paragraaf 16.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Artikel 16.6 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 16.7 Maken van nieuwe waterberging
Artikel 16.8 Wanneer wordt de waterberging gemaakt
  • 1

    De waterberging moet eerder dan of tegelijk met de demping worden gemaakt.

  • 2

    De waterberging is maximaal 5 jaar voor de vergunningaanvraag voor de demping gemaakt.

  • 3

    De waterberging is niet gemaakt om te voldoen aan een andere verplichting.

  • 4

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen afwijken van lid 1 als:

    • a.

      het technisch niet mogelijk is de nieuwe waterberging eerder dan of tegelijk met de demping te maken, en;

    • b.

      er geen wateroverlast ontstaat als de nieuwe waterberging op een later tijdstip wordt gemaakt.

Artikel 16.9 Plaats van de waterberging
  • 1

    Bij een demping in een polder wordt de waterberging gemaakt binnen het peilvak waarin wordt gedempt.

  • 2

    Bij een demping in de boezem wordt de waterberging gemaakt in de boezem binnen 5 kilometer van de demping.

  • 3

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen afwijken van lid 1 of lid 2 als:

    • a.

      er te weinig ruimte is om de waterberging op de voorgeschreven plaats te maken, en;

    • b.

      het maken van de waterberging op een andere plaats niet zorgt voor wateroverlast.

Artikel 16.10 Waterberging afschrijven van de Berging Rekening Courant

Paragraaf 16.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 16.11 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de breedte van een oppervlaktewater dat smaller wordt gemaakt; en

  • b.

    de plaats van de nieuwe waterberging; en

  • c.

    de maten van de nieuwe waterberging; en

  • d.

    de volgorde van het dempen en het maken van de waterberging; en

  • e.

    het uitvoeren van de demping.

Afdeling 16.3 Voorwaarden zonder vergunning

Artikel 16.12 Wanneer gelden deze voorwaarden?

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor dempen als:

Artikel 16.13 Uitzondering voor steiler optrekken talud boven de waterspiegel

In uitzondering op artikel 16.12 gelden de voorwaarden uit deze afdeling niet als de initiatiefnemer alleen het talud boven de waterspiegel steiler optrekt.

Artikel 16.14 Voorwaarden voor dempen in waardevolle oever

Artikel 16.15 Voorwaarden voor dempen een vaarweg

De voorwaarden uit afdeling 40.2 gelden voor dempen in vaarwegen.

Artikel 16.16 Werkzaamheden melden

De initiatiefnemer meldt de demping bij Rijnland voor het werk start.

Artikel 16.17 Wat moet de initiatiefnemer melden

Artikel 16.18 Nieuwe waterberging

Artikel 16.19 Wanneer wordt de waterberging gemaakt

  • 1

    De waterberging moet eerder dan of tegelijk met de demping worden gemaakt.

  • 2

    De waterberging is maximaal 5 jaar voor de vergunningaanvraag voor de demping gemaakt.

  • 3

    De waterberging is niet gemaakt om te voldoen aan een andere verplichting.

  • 4

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen met een maatwerkvoorschrift afwijken van lid 1 als:

    • a.

      het technisch niet mogelijk is de nieuwe waterberging eerder dan of tegelijk met de demping te maken, en;

    • b.

      er geen wateroverlast ontstaat als de nieuwe waterberging op een later tijdstip wordt gemaakt.

Artikel 16.20 Plaats van de waterberging

  • 1

    Bij een demping in een polder wordt de waterberging gemaakt binnen het peilvak waarin wordt gedempt.

  • 2

    Bij een demping in de boezem wordt de waterberging gemaakt in de boezem binnen 5 kilometer van de demping.

  • 3

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen met een maatwerkvoorschrift afwijken van lid 1 of lid 2 als:

    • a.

      er te weinig ruimte is om de waterberging op de voorgeschreven plaats te maken, en;

    • b.

      het maken van de waterberging op een andere plaats niet zorgt voor wateroverlast.

Artikel 16.21 Waterberging afschrijven van de Berging Rekening Courant

Artikel 16.22 Wateraanvoer en waterafvoer

De aanvoer en afvoer van water blijft goed mogelijk.

Artikel 16.23 Dempen van doodlopend oppervlaktewater

Doodlopend oppervlaktewater wordt vanaf de kopse kant gedempt.

Artikel 16.24 Versmallen oppervlaktewater

Artikel 16.25 Dempen in veengronden en kleigronden op veen

Hoofdstuk 17 Plaatsen van een drijvend voorwerp

Afdeling 17.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 17.1 Plaatsen van drijvend voorwerp op een vaste plek

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het op een vaste plek plaatsen van een drijvend voorwerp.

Afdeling 17.2 Voorwaarden zonder vergunning

Artikel 17.2 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het op een vaste plek plaatsen van een drijvend voorwerp in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater.

Artikel 17.3 Drijvend voorwerp ligt in de lengte langs de oeverlijn

Artikel 17.4 Drijvend voorwerp is maximaal 8 meter breed

Artikel 17.5 Minimaal 2/3 van het oppervlaktewater blijft leeg

Afdeling 17.3 Verder uitwerking van de zorgplicht

Artikel 17.6 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan mag een initiatiefnemer een drijvend voorwerp op een vaste plek plaatsen volgens de artikelen uit deze afdeling.

Artikel 17.7 Drijvend voorwerp is maximaal 8 meter breed

Het drijvende voorwerp is maximaal 8 meter breed.

Artikel 17.8 Minimaal 2/3 van het oppervlaktewater blijft leeg

Na plaatsen van het drijvende voorwerp is minimaal 2/3 van het oppervlaktewater aaneengesloten leeg.

Hoofdstuk 18 Ophogen maaiveld

Afdeling 18.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 18.1 Ophogen maaiveld

  • 1

    De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor ophogen van het maaiveld.

  • 2

    In uitzondering op lid 1 gelden de artikelen uit dit hoofdstuk niet voor:

    • a.

      verspreiden van bagger met een baggerspuit bij het onderhoud van oppervlaktewater; en

    • b.

      als daardoor het maaiveld tot maximaal 10 centimeter wordt opgehoogd.

Afdeling 18.2 Vergunning

Paragraaf 18.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Subparagraaf 18.2.1.1 Ophogen maaiveld bij de zeewering
Artikel 18.2 Maaiveld met meer dan 3 m³ ophogen binnen bebouwde deel van de zeewering
Artikel 18.3 Maaiveld ophogen buiten bebouwde deel van de zeewering
Subparagraaf 18.2.1.2 Ophogen maaiveld bij een waterkering
Artikel 18.4 Maaiveld meer dan 50 centimeter ophogen in een waterkering

Een vergunning is nodig voor het meer dan 50 centimeter ophogen van het maaiveld in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Artikel 18.5 Maaiveld ophogen op kruin van waterkering
Artikel 18.6 Maaiveld ophogen met natte bagger in kernzone van waterkering

Een vergunning is nodig voor ophogen van het maaiveld met natte bagger in de kernzone van de waterkering.

Paragraaf 18.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Subparagraaf 18.2.2.1 Beoordelen van de vergunningaanvraag algemeen
Artikel 18.7 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Subparagraaf 18.2.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag voor maaiveld ophogen bij de waterkering
Artikel 18.8 Neerslag stroomt van waterkering af

Neerslag moet van de waterkering af kunnen stromen.

Artikel 18.9 Maaiveld op de kruin ophogen met klei
  • 1

    Op de kruin wordt opgehoogd met klei.

  • 2

    In uitzondering op lid 1 kan Rijnland een ander materiaal op de kruin toestaan, maar alleen in een heel bijzondere situatie.

Paragraaf 18.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 18.10 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

Afdeling 18.3 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Artikel 18.11 Verdere uitwerking zorgplicht voor ophogen maaiveld bij waterkering

Als voor het ophogen van het maaiveld geen vergunning nodig is, dan mag een initiatiefnemer het maaiveld in de kernzone en beschermingszone van de waterkering ieder geval ophogen volgens de artikelen in deze afdeling.

Artikel 18.12 Waterkering na ophogen van maaiveld beschermen tegen erosie

De initiatiefnemer beschermt de waterkering na het ophogen van het maaiveld tegen erosie.

Artikel 18.13 Schoon materiaal gebruiken voor ophogen maaiveld op waterkering

De initiatiefnemer gebruikt schoon materiaal voor het ophogen van het maaiveld bij de waterkering. In het materiaal komt in ieder geval geen steen, puin, stronken of andere vervuiling voor.

Hoofdstuk 19 Boom of struik planten of hebben

Afdeling 19.1 Wanneer geldt dit hoofdstuk

Artikel 19.1 Boom of struik planten of hebben

De artikelen uit dit hoofdstuk gelden voor het planten of hebben van een boom of struik in de kernzone en beschermingszone van de waterkering.

Afdeling 19.2 Vergunning

Paragraaf 19.2.1 Wanneer is een vergunning nodig

Artikel 19.2 Boom of struik hoger dan 2 meter in de kruin van waterkering

Een vergunning is nodig voor het planten of hebben van een boom of struik in de kernzone en beschermingszone van de waterkering in deze situaties:

  • a.

    de boom of struik komt of staat in de kruin; en

  • b.

    de boom of struik wordt volgroeid hoger dan 2 meter.

Artikel 19.3 Boom of struik hoger dan 2 meter in buitentalud van waterkering

Een vergunning is nodig voor het planten of hebben van een boom of struik in de kernzone en beschermingszone van de waterkering in deze situaties:

  • a.

    de boom of struik komt of staat in het buitentalud; en

  • b.

    de boom of struik wordt volgroeid hoger dan 2 meter.

Artikel 19.4 Boom of struik hoger dan 5 meter

Een vergunning is nodig voor het planten of hebben van een boom of struik in de kernzone en beschermingszone van de waterkering als de boom of struik volgroeid hoger wordt dan 5 meter.

Paragraaf 19.2.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Artikel 19.5 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag, gelden naast de beoordelingsregels uit afdeling 3.3 de volgende aanvullende beoordelingsregels:

Artikel 19.6 Nieuwe boom of struik in de kruin van waterkering

Rijnland staat alleen een nieuwe boom of struik toe op de kruin van een waterkering, als er een zwaarwegend maatschappelijk belang is.

Artikel 19.7 Nieuwe boom of struik in buitentalud van waterkering

Rijnland staat alleen een nieuwe boom of struik toe in het buitentalud van een waterkering, als er een zwaarwegend maatschappelijk belang is.

Artikel 19.8 Boom of struik in andere delen van de waterkering

Paragraaf 19.2.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 19.9 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    het controleren van de waterkering;

  • b.

    de gevolgen van bomen en struiken op de waterkering;

  • c.

    het onderhoud van de bomen en struiken.

Afdeling 19.3 Voorwaarden zonder vergunning

Artikel 19.10 Wanneer gelden deze voorwaarden?

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor het planten van een boom of struik in de kernzone en beschermingszone van de waterkering, als de boom of struik:

  • a.

    niet in de kruin komt; en

  • b.

    niet in het buitentalud komt; en

  • c.

    volgroeid hoger wordt dan 2 meter; en

  • d.

    volgroeid niet hoger wordt dan 5 meter.

Artikel 19.11 Geen erosie aan de waterkering

De boom of struik veroorzaakt geen erosie aan de waterkering.

Artikel 19.12 Controle van de waterkering blijft mogelijk

De boom of struik wordt zo geplant en onderhouden, dat Rijnland de waterkering altijd goed kan controleren.

Afdeling 19.4 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Artikel 19.13 Verdere uitwerking van de zorgplicht

Is er geen vergunning nodig en gelden er geen voorwaarden zonder vergunning, dan mag een initiatiefnemer een boom of struik in ieder geval in de kernzone en beschermingszone van de waterkering planten of hebben volgens de artikelen uit deze afdeling.

Artikel 19.14 Geen erosie van het gras op de waterkering

Er ontstaat geen erosie van het gras op de waterkering.

Artikel 19.15 Controle van de waterkering blijft mogelijk

De boom of struik wordt zo geplant en onderhouden, dat Rijnland de waterkering altijd goed kan controleren.

Hoofdstuk 20 Lozen van grondwater bij saneringen of ontwatering

Artikel 20.1 Lozen van grondwater bij saneringen

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 20.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 20.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK’s

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeenverbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/l

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/l

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • 3

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 20.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 20.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK’s

    1 µg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 µg/l

    Tolueen

    7 µg/l

    Ethylbenzeen

    4 µg/l

    Xyleen

    4 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l

    Trichlooretheen

    20 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1 µg/l

Artikel 20.2 Lozen van grondwater bij ontwatering

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 20.3 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 20.4 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 20.1 en 20.2, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Hoofdstuk 21 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 21.1 Lozen van afvloeiend hemelwater

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 21.2 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Hoofdstuk 22 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 22.1 Lozen van huishoudelijk afvalwater

  • 1

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 22.2 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 22.1.

    Tabel 22.1 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l in een representatief etmaalmonster

    Emissiegrenswaarden in mg/l in een steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 22.2.

    Tabel 22.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l in een representatief etmaalmonster

    Emissiegrenswaarden in mg/l in een steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4

    Het tweede lid en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5

    Het eerste lid, tweede lid en derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 22.3 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 22.4 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 22.1, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3

    Het eerste lid en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Hoofdstuk 23 Lozen van koelwater

Artikel 23.1 Koelwater

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 23.2 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 23.1, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Hoofdstuk 24 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 24.1 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 24.2 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 24.3 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 24.4 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 24.5 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 24.6 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 24.1, artikel 24.2 en artikel 24.3, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 24.2; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 24.3.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3

    Het eerste lid en het tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Hoofdstuk 25 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 25.1 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 25.2 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 25.3 Lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4

    Het tweede lid en het derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Hoofdstuk 26 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 26.1 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

  • 1

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 26.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 26.1 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in µg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    0 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 26.2 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 26.3 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 26.4 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 26.1 en artikel 26.3, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Hoofdstuk 27 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 27.1 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 27.2 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Hoofdstuk 28 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 28.1 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 28.2 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 28.3 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 28.2 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 28.4 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 28.5 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 28.1, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 28.2; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Hoofdstuk 29 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 29.1 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Hoofdstuk 30 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 30.1 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 30.2 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 30.1, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Hoofdstuk 31 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 31.1 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

  • 1

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 31.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 31.1 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 31.2 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

  • 1

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 31.3 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

  • 1

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 31.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 31.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 31.4 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 31.3, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 31.3 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 31.5 Lozen bij ontijzeren grondwater

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 31.6 Meet- en rekenbepalingen

  • 1

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

Artikel 31.7 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikel 31.1, artikel 31.2, artikel 31.3, artikel 31.4 of artikel 31.5, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Hoofdstuk 32 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 32.1 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Hoofdstuk 33 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 33.1 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 33.2 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

  • 1

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 33.3 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 33.2, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Hoofdstuk 34 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 34.1 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 34.2 Gegevens en bescheiden

  • 1

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 34.1, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Hoofdstuk 35 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 35.1 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Hoofdstuk 36 Asverstrooiing

Artikel 36.1 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Hoofdstuk 37 Andere lozingen

Artikel 37.1 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de hoofdstukken 20 tot en met 36;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 37.2 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 37.3 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 37.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37.5 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 38 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteiten

Artikel 38.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1º.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken (versie: juni 2019-v1.0), uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2º.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3º.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4º.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 38.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 38.1 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in kubieke meter.

Hoofdstuk 39 Activiteiten in waardevolle oevers

Afdeling 39.1 Beoordelen vergunningaanvraag op verdwijnen van waardevolle oever

Artikel 39.1 Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen uit deze afdeling gelden voor het uitvoeren van een activiteit, als dat in deze verordening is aangegeven bij de artikelen voor die activiteit.

Artikel 39.2 Verlies van waardevolle oever compenseren

Artikel 39.3 Tijdstip waarop de nieuwe waardevolle oever is aangelegd

Een nieuwe waardevolle oever moet zijn aangelegd binnen een maand nadat de activiteit klaar is.

Artikel 39.4 Hoe ziet een nieuwe of al eerder aangelegde waardevolle oever er uit

  • 1

    Het talud van een nieuw aan te leggen waardevolle oever heeft een helling van 1:3 of flauwer.

  • 2

    De helling van het talud van een nieuw aan te leggen waardevolle oever is onder water minimaal 1,5 meter breed.

Afdeling 39.2 Voorwaarden zonder vergunning voor een activiteit in een waardevolle oever

Artikel 39.5 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor een activiteit, als dat staat in het hoofdstuk over die activiteit.

Artikel 39.6 Werkzaamheden melden: aanvullende informatie

In een melding staan de gegevens uit artikel 3.4 en de plaats van de nieuwe of al eerder aangelegde waardevolle oever.

Artikel 39.7 Verlies van waardevolle oever compenseren

  • 1

    Leg een nieuwe waardevolle oever aan die minimaal even groot is als het stuk waardevolle oever dat verdwijnt.

  • 2

    In afwijking van lid 1 kan gebruik worden gemaakt van een waardevolle oever die al eerder is aangelegd en minimaal even groot is. Deze oever mag maximaal drie jaar eerder zijn aangelegd dan het moment waarop het stuk waardevolle oever verdwijnt.

Artikel 39.8 Tijdstip waarop de nieuwe waardevolle oever is aangelegd

Een nieuwe waardevolle oever moet zijn aangelegd binnen een maand nadat de activiteit klaar is.

Artikel 39.9 Hoe ziet een nieuwe of al eerder aangelegde waardevolle oever er uit

  • 1

    Het talud van een nieuw aan te leggen waardevolle oever heeft een helling van 1:3 of flauwer.

  • 2

    De helling van het talud van een nieuw aan te leggen waardevolle oever is onder water minimaal 1,5 meter breed.

Hoofdstuk 40 Activiteiten in vaarwegen

Afdeling 40.1 Beoordelen vergunningaanvraag op goed en veilig varen in een vaarweg

Artikel 40.1 Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen uit deze afdeling gelden voor het uitvoeren van een activiteit, als dat in deze verordening is aangegeven bij de artikelen voor die activiteit.

Artikel 40.2 Varen blijft mogelijk

Afdeling 40.2 Voorwaarden zonder vergunning voor een activiteit in vaarweg

Artikel 40.3 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor een activiteit, als dat staat in het hoofdstuk over die activiteit.

Artikel 40.4 Activiteit in de Drecht

  • 1

    In en boven vaarweg de Drecht moet voldoende vaarruimte zijn. Daarom gelden al deze voorwaarden:

    • a.

      het oppervlaktewater is minimaal 1,7 meter diep;

    • b.

      de waterbodem is minimaal 17 meter breed;

    • c.

      er is een zone van minimaal 3 meter hoog waar niks is wat het doorvaren tegenhoudt;

    • d.

      er is een zone op de waterspiegel waar niks is wat het doorvaren tegenhoudt. Dat kan op 2 manieren:

      • 1.

        één zone van minimaal 17 meter breed, of

      • 2.

        twee zones van ieder minimaal 8,5 meter breed;

    • e.

      bij een beweegbare brug is er op de waterspiegel een zone van minimaal 7 meter breed waar niks is wat het doorvaren tegenhoudt.

  • 2

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen met een maatwerkvoorschrift afwijken van lid 1 als varen op vaarweg de Drecht mogelijk blijft.

Artikel 40.5 Activiteit in overige vaarwegen

  • 1

    In en boven de overige vaarwegen moet voldoende vaarruimte zijn. Daarom gelden al deze voorwaarden:

    • a.

      het oppervlaktewater is minimaal 1,3 meter diep;

    • b.

      de waterbodem is minimaal 15 meter breed ;

    • c.

      er is een zone van minimaal 2,6 meter hoog waar niks is wat het doorvaren tegenhoudt;

    • d.

      er is een zone op de waterspiegel waar niks het doorvaren tegenhoudt. Dat kan op 2 manieren:

      • 1.

        één zone van minimaal 15 meter breed, of

      • 2.

        twee zones van ieder minimaal 7 meter breed;

    • e.

      bij een beweegbare brug is er op de waterspiegel een zone van minimaal 5,5 meter breed waar niks is wat het doorvaren tegenhoudt.

  • 2

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen met een maatwerkvoorschrift afwijken van lid 1 als varen op de overige vaarwegen mogelijk blijft.

Hoofdstuk 41 Waterberging bij het maken van hard oppervlak

Afdeling 41.1 Vergunning

Paragraaf 41.1.1 Informatie bij de vergunningaanvraag

Artikel 41.1 Informatie bij de vergunningaanvraag

Als een initiatiefnemer eerder verwijderd hard oppervlak gebruikt, dan moet deze informatie bij de vergunningaanvraag zitten:

Paragraaf 41.1.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

Subparagraaf 41.1.2.1 Beoordelen vergunningaanvraag algemeen
Artikel 41.2 Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen uit deze paragraaf gelden voor het uitvoeren van een activiteit, als dat in deze verordening is aangegeven bij de artikelen voor die activiteit.

Artikel 41.2a Minimaal 90 millimeter neerslag opvangen
  • 1

    Is de toename van hard oppervlak in het plangebied meer dan 5000 m², dan moet de initiatiefnemer ervoor zorgen dat in 24 uur minimaal 90 millimeter neerslag kan worden opgevangen binnen dat plangebied. Hierbij ontstaat geen wateroverlast bij bouwwerken, infrastructuur, hoogwaardige teelt of akkerbouw.

  • 2

    De initiatiefnemer vangt, als het redelijkerwijs mogelijk is, minimaal 20 millimeter van de 90 millimeter neerslag uit lid 1 op in de bodem.

  • 3

    Is het peilvak groter dan het plangebied waarin de initiatiefnemer het hard oppervlak maakt, dan wordt het bestaande oppervlaktewater uit dat peilvak in de juiste verhouding aan het plangebied toegekend.

Artikel 41.3 Maken van waterberging
Artikel 41.4 Wanneer wordt de waterberging gemaakt
  • 1

    De waterberging moet eerder dan of tegelijk met het nieuwe hard oppervlak worden gemaakt.

  • 2

    De waterberging is maximaal 5 jaar voor de vergunningaanvraag voor het maken van hard oppervlak gemaakt.

  • 3

    De waterberging is niet gemaakt of ingezet om te voldoen aan een andere verplichting.

  • 4

    Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen afwijken van lid 1 als:

    • a.

      het technisch niet mogelijk is de nieuwe waterberging eerder dan of tegelijk met het nieuwe hard oppervlak te maken, en;

    • b.

      er geen wateroverlast ontstaat als de nieuwe waterberging op een later tijdstip wordt gemaakt.

Artikel 41.5 Plaats van de waterberging
Subparagraaf 41.1.2.2 Oppervlaktewater als waterberging
Artikel 41.6 Nieuw oppervlaktewater als waterberging
Artikel 41.6a Flexibel waterpeil

Is de toename van hard oppervlak in het plangebied meer dan 5000 m², dan maakt de initiatiefnemer, als het redelijkerwijs mogelijk is, het nieuwe oppervlaktewater geschikt voor een flexibel waterpeil met een verschil van 30 centimeter tussen het hoogste en laagste peil.

Artikel 41.7 Waterberging afschrijven van de Berging Rekening Courant
Subparagraaf 41.1.2.3 Andere manier om waterberging te maken
Artikel 41.8 Neerslag komt niet in oppervlaktewater

Als de neerslag van een nieuw hard oppervlak niet in het oppervlaktewater terecht kan komen, staat Rijnland een andere manier van waterbergen toe.

Artikel 41.9 Binnen aangewezen gebied tot en met 50.000 m²

Rijnland staat een andere manier van waterbergen toe als:

Artikel 41.10 Binnen aangewezen gebied meer dan 50.000 m²

Rijnland staat een andere manier van waterbergen toe als:

Artikel 41.11 Buiten aangewezen gebied

Rijnland staat een andere manier voor waterbergen toe als:

Artikel 41.12 Grootte van de waterberging

Paragraaf 41.1.3 Voorschriften in de vergunning

Artikel 41.13 Voorschriften in de vergunning

In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften staan over:

  • a.

    de plaats en de afmetingen van het hard oppervlak;

  • b.

    de plaats waar de neerslag in het oppervlaktewater stroomt;

  • c.

    de plaats, afmeting, constructie en bediening van de waterberging;

  • d.

    de volgorde in het maken van de waterberging en het hard oppervlak.

Afdeling 41.2 Voorwaarden zonder vergunning waterberging bij maken hard oppervlak

Artikel 41.14 Wanneer gelden deze voorwaarden

De voorwaarden uit deze afdeling gelden voor een activiteit, als dat staat in het hoofdstuk over die activiteit.

Artikel 41.15 Wat moet de initiatiefnemer melden

Artikel 41.16 Maken van waterberging

Artikel 41.17 De grootte van de waterberging

Artikel 41.18 Afschrijving van de Berging Rekening Courant

Een initiatiefnemer hoeft geen nieuw oppervlaktewater te maken voor het oppervlak dat wordt afgeschreven van een Berging Rekening Courant.

Artikel 41.19 Wanneer wordt de waterberging gemaakt

Artikel 41.20 Plaats van de waterberging

Hoofdstuk 42 Overgangsrecht

Artikel 42.1 Overgangsgrecht

  • 1

    Is een activiteit uitgevoerd voordat deze waterschapsverordening in werking is getreden dan gaat Rijnland ervan uit dat de activiteit voldoet aan de regels uit, bij of krachtens deze waterschapsverordening als:

    • a.

      de activiteit is uitgevoerd volgens de regels die golden op het moment van uitvoeren; of

    • b.

      Rijnland de activiteit als rechtmatig uitgevoerd aanmerkt.

  • 2

    Een vergunning(voorschrift) of andere toestemming, die is verleend of opgelegd bij of krachtens een eerdere keur of waterschapsverordening verandert van rechtswege in maatwerkvoorschrift, wanneer op grond van deze waterschapsverordening geen vergunning of andere toestemming meer nodig is, of als er minder strenge voorschriften gelden. Is Rijnland niet bevoegd om een maatwerkvoorschrift op te stellen, dan vervalt de vergunning, het vergunningvoorschrift of de andere toestemming. Dit geldt voor vergunningen, voorschriften of andere toestemmingen die onherroepelijk en in werking zijn op het moment van inwerkingtreding van deze waterschapsverordening.

  • 3

    Vergunningvoorschriften of andere eisen die zijn vastgesteld bij of krachtens een eerdere keur of waterschapsverordening, zijn na inwerkingtreding van deze waterschapsverordening nog één jaar geldig wanneer op grond van deze waterschapsverordening strengere bepalingen gelden. Dit geldt voor voorschriften en nadere eisen die zijn verbonden aan besluiten die onherroepelijk zijn.

Hoofdstuk 43 Slotbepalingen

Artikel 43.1 Inwerkingtreding

De verenigde vergadering van Rijnland stelde de waterschapsverordening vast op 27 september 2023. De waterschapsverordening geldt vanaf 1 januari 2024.

Artikel 43.2 Citeertitel

Deze verordening noemen we: Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur.

Bijlage I Meet en rekenbepalingen

[Gereserveerd]

Bijlage II Overzicht Geografische Informatieobjecten

Aangewezen oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/f43e0fe8-bcaa-4cfa-95e6-6b6b45c2c7ef/nld@2023‑11‑02;1

bebouwde deel kernzone en beschermingszone waterkering

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/070a41f7-3fa3-4f2b-9045-95a7ab24da36/nld@2023‑11‑02;1

bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/ef45989b-7291-4a3c-abf5-2398451e1b25/nld@2023‑11‑02;1

Beheergebied van Rijnland

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/6b6b2f15-c808-437c-b921-6498bd5e781c/nld@2023‑11‑02;1

Belangrijk oppervlaktewater kernzone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/fab8f24e-c30b-41af-9c42-833288654284/nld@2023‑11‑02;1

Belangrijk oppervlaktewater kernzone en beschermingszone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/490dc685-2af3-4a34-ab6d-75ffd3fdcd12/nld@2023‑11‑02;1

buiten bebouwde deel kernzone en beschermingszone waterkering

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/252fc30d-b8f7-4cd6-ab73-33bb0d4e4526/nld@2023‑11‑02;1

buiten het bebouwde deel van de kernzone en beschermingszone van de zeewering

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/9ea9941c-a246-4712-a33a-6890d51a963e/nld@2023‑11‑02;1

buiten kwetsbaar kwelgebied

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/b8eed631-f897-42ea-96f4-dc9fb2211006/nld@2023‑11‑02;1

Dijk in duin met buitenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/0cb6a53a-fc6a-4795-9021-e7afc35c1251/nld@2023‑11‑02;1

Door Rijnland aangewezen gebied met andere manier voor waterberging

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/287c0896-0ecb-4276-8241-22abda3d7cfb/nld@2023‑11‑02;1

gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/3bf453ba-6189-4d18-9c53-f1d1428de0f5/nld@2023‑11‑02;1

gebied dat niet kwetsbaar is voor kwel en niet bestaat uit veengrond of kleigrond op veen

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/290242df-79ab-4ebd-8049-044e85631190/nld@2023‑11‑02;1

Gebied waar Rijnland terughoudender is met andere manieren voor waterberging

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/4c6e0c4b-b4c1-4825-bf1e-a6a53c9a01b9/nld@2023‑11‑02;1

gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/6f2723c1-ec0e-417f-a447-37d0902caa7e/nld@2023‑11‑02;1

Gebied zonder hoger gelegen zandgrond

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/4eea8d4a-413b-4011-b797-da16c3c2933e/nld@2023‑11‑02;1

gebieden met hoogwatervoorziening

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/b046ca3c-671e-4947-bf9b-62f58222908e/nld@2023‑11‑02;1

gebieden waar Rijnland terughoudend is met hoogwatervoorziening

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/01294f65-0f64-491a-a900-02b69a2d00f9/nld@2023‑11‑02;1

grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/8bf0e11a-9d18-4967-b2e7-a51ae2622c99/nld@2023‑11‑02;1

Hoger gelegen zandgrond

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/589c651a-422e-4c0d-90b4-6d5068791aa4/nld@2023‑11‑02;1

Kern en Beschermingszone Waterkering & Kwetsbaar Kwelgebied

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/14007487-e11b-468e-8cd7-2789ab6f994f/nld@2023‑11‑02;1

Kernzone van de zeewering

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/35e11fe9-3062-4505-98b8-5a93461e43ea/nld@2023‑11‑02;1

kernzone van overig oppervlaktewater in een kwetsbaar kwelgebied

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/409ff4b0-4395-469e-8a77-2c0180b8de12/nld@2023‑11‑02;1

Kwetsbaar Kwelgebied

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/9515baa6-512b-4056-b843-4b2cef7b6568/nld@2023‑11‑02;1

Ligging Dijk In Duin Constructies

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/d35b0d62-0eee-4376-8fa8-d67c8b8db279/nld@2023‑11‑02;1

Niet aangewezen oppervlaktewater

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/48350dff-d419-4817-ae47-bdb65d8941dc/nld@2023‑11‑02;1

Niet dynamische kustgebieden

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/7718727b-d92d-41ee-9bdb-9fac98d043dd/nld@2023‑11‑02;1

Oppervlaktewater met belangrijke doorstroming

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/457d7724-f898-4836-87bf-058fbe828403/nld@2023‑11‑02;1

Overig oppervlaktewater breder dan 8 Meter

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/641c0e66-32ec-488b-885c-26afdd615a1e/nld@2023‑11‑02;1

Overig oppervlaktewater kernzone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/8e5ecfa8-6f01-4249-9751-290bfa9eba11/nld@2023‑11‑02;1

Overig oppervlaktewater kernzone en beschermingszone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/1066213f-f2fb-46d6-be2f-21261e984df8/nld@2023‑11‑02;1

Overig oppervlaktewater smaller of gelijk aan 8 Meter

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/be509b21-58ea-4467-bf1f-bce14ca722dc/nld@2023‑11‑02;1

overige vaarwegen

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/efb8df1b-acc7-49fb-b400-a806f901868f/nld@2023‑11‑02;1

Profiel van vrije ruimte

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/a1f1835f-fd77-4456-97d9-b54618c535b9/nld@2023‑11‑02;1

Vaarweg de Drecht

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/bb048a58-18d1-4a40-a90b-162c51a8791c/nld@2023‑11‑02;1

Vaarwegen

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/d5562f5e-3668-485a-aa4a-200da95441b1/nld@2023‑11‑02;1

Veengronden en kleigronden op veen

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/c25e12f4-d8c4-4813-aea4-5f6fb4032b99/nld@2023‑11‑02;1

waardevolle oever

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/6bcc966a-c025-4b6c-af2c-088b7744723b/nld@2023‑11‑02;1

Waterkering kernzone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/fd102c03-73b9-4c99-bd81-d5c407624db2/nld@2023‑11‑02;1

Waterkering kernzone en beschermingszone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/6bf19282-3352-4a36-9b2d-6a4cd91cdb8c/nld@2023‑11‑02;1

Waterkering kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/7912b13c-4bb9-46e6-8262-c5263bf5dfcf/nld@2023‑11‑02;1

zeewering kernzone en beschermingszone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/4bccbff8-2633-4ec5-8ec2-1ea286303b80/nld@2023‑11‑02;1

Zeewering kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/b1b0c621-7765-4ef6-a61f-51bc8dcb25e0/nld@2023‑11‑02;1

Bijlage III Overzicht PDF-bijlagen

Richtlijn Boortechnieken RWS

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/6224ad30-0455-49cf-8e84-fc9c2707338d/nld@2023‑11‑02;1

VTV 2006

/join/id/regdata/ws0616/2023‑11‑02/7cc04d86-373d-4e71-a538-4992ee60fa36/nld@2023‑11‑02;1

Artikelgewijze toelichting

Toelichting op hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

In dit hoofdstuk zijn alleen bepalingen opgenomen die gelden voor de hele verordening.

Toelichting op afdeling 1.1: Algemeen

Toelichting op artikel 1.1: Begripsomschrijvingen

Landelijke afspraken over gebruik van begrippen

Landelijk spraken de waterschappen af om in de waterschapsverordening zo veel mogelijk dezelfde begrippen en definities te gebruiken. Die staan in de aquo-standaard. Het uitgangspunt is daarbij ‘pas toe of leg uit’. Dit betekent dat de waterschappen in de waterschapsverordening zoveel mogelijk de begrippen en definities uit de aquo-standaard gebruiken. Maar dat is niet verplicht. Als een waterschap wil afwijken dan kan dat, maar wel met een uitleg erbij. In de waterschapsverordening gebruikt Rijnland voor de begrippen zoveel mogelijk de definities uit de aquo-standaard.

Meer informatie over de aquo-standaard staat in paragraaf 2.14 van de TROWA Handreiking Waterschapsverordening. Of: kijk in de aquo-standaard .

De aquo-standaard is gemaakt omdat waterschappen in hun regels regelmatig verschillende begrippen en definities gebruiken. In de praktijk zorgt dit verschil (nog) niet voor problemen. Maar deze verschillen maken het wel moeilijker om regels onderling te vergelijken. Dit is vervelend voor externe raadplegers zoals mensen die zich aan de regels moeten houden. Het is ook lastig voor de verdere ontwikkeling van de regels en voor de digitalisering voor het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

Begrippen uit de Omgevingswet en de AMvB’s

In de waterschapsverordening gebruikt Rijnland ook begrippen uit de Omgevingswet en de algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s).

  • De begrippen uit de Omgevingswet gelden ook voor de waterschapsverordening.

  • De begrippen uit de AMvB gelden niet direct. Als Rijnland deze begrippen gebruikt, wordt verwezen naar de uitleg in de AMvB. Zo staat in de waterschapsverordening altijd de juiste uitleg van een begrip.

We schrijven in begrijpelijke taal

We willen de waterschapsverordening ook in duidelijke taal schrijven. Het liefst op taalniveau B1. Dat is Nederlands op een niveau dat de meeste mensen begrijpen. Ook voor mensen die geen (hoge) opleiding hebben gehad. Een tekst op B1-niveau bestaat uit makkelijke woorden en korte, actieve zinnen. Heldere taal gebruikt Rijnland ook voor de begrippen

Duidelijkere taal gebruiken was één van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Keur Rijnland 2015: “Probeer in de waterschapsverordening minder gebruik te maken van vakjargon en meer met plaatjes te werken. Zo is voor onze omgeving nog duidelijker binnen welke kaders initiatieven kunnen worden ontplooid.”

Toelichting op artikel 1.2: Meet- en rekenbepalingen

Bij het toepassen van deze verordening is het soms nodig om iets te meten of te berekenen. In de meetbepalingen en rekenbepalingen staat hoe Rijnland meet en rekent. Het is belangrijk dat voor iedereen duidelijk is hoe Rijnland dat doet.

Bijlage I is gereserveerd voor deze meetbepalingen en rekenbepalingen. Daardoor zijn ze makkelijk terug te vinden. De centrale plek in hoofdstuk 1 zorgt ervoor dat deze bepalingen voor de hele verordening hetzelfde zijn. Zo voorkomt Rijnland verschillen en onduidelijkheden.

Toelichting op afdeling 1.2: Doelen

Toelichting op artikel 1.3: Doelen

Doelen van de keur en de Waterwet

In de Keur Rijnland 2020 stond geen artikel met het doel van de keur. Dat was niet nodig omdat de keur een uitwerking was van de Waterwet en dus ook van het doel uit artikel 2.1, lid 1 van de Waterwet. Dat doel ging alleen over het waterdeel van de fysieke leefomgeving.

Doelen van de Omgevingswet

De doelen van de Omgevingswet staan in artikel 1.3. Deze doelen zijn veel uitgebreider dan die van de Waterwet. Ze gaan over de hele fysieke leefomgeving. Denk hierbij aan: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel- en werelderfgoed. Deze opsomming staat in artikel 1.2, lid 2 van de Omgevingswet.

Doelen van deze waterschapsverordening

Rijnland heeft als waterschap alleen een directe taak en verantwoordelijkheid voor het waterdeel van de fysieke leefomgeving. Daarom komen de doelen uit artikel 2.1, lid 1 van de Waterwet terug in artikel 1.3 van deze waterschapsverordening.

Maatschappelijke functies voor het watersysteem

Sloten, plassen, meren, waterkeringen en duinen zijn allemaal belangrijk voor een gezonde, veilige leefomgeving en voor droge voeten. Maar ze hebben ook maatschappelijke functies. Bijvoorbeeld wonen, werken, natuurbeleving en manieren van recreatie zoals varen, kanoën en schaatsen.

Om te bepalen of iets een maatschappelijke functie is, kijkt Rijnland zoveel mogelijk naar het beleid en de regels van het Rijk, de provincies en de gemeenten. Deze overheden zijn als eerste verantwoordelijk voor het vaststellen van de maatschappelijke functies voor een gebied.

Toelichting op afdeling 1.3: Toepassingsgebied

Toelichting op artikel 1.4: Toepassingsgebied

Dit artikel zegt dat de waterschapsverordening geldt voor het hele gebied dat Rijnland beheert.

Toelichting op afdeling 1.4: Zorgplicht

Toelichting op artikel 1.5: Zorgplicht

Zorgplichtartikel speciaal voor waterschap

De zorgplicht geldt tijdens het uitvoeren van de activiteit en in de eindsituatie.

Rijnland gebruikt dit artikel als vervanging van de algemene zorgplicht uit de Omgevingswet. Het artikel sluit beter aan bij het doel van deze verordening. Het gaat namelijk over de nadelen voor het watersysteem en de stappen die iemand moet nemen als er nadelen kunnen ontstaan. In artikel 1.6 tot en met artikel 1.8 is dit verder uitgewerkt.

Zorgplicht bij vergunning of voorwaarden zonder vergunning

De zorgplicht geldt naast de voorwaarden uit een vergunning, of de voorwaarden zonder vergunning. Maar de zorgplicht geldt dus niet voor een activiteit waarvoor in de vergunning of de voorwaarden zonder vergunning concrete voorwaarden staan. De zorgplicht geldt dus niet voor een activiteit die:

  • is geregeld in de hoofdstukken van deze waterschapsverordening;

  • is geregeld in de voorschriften in een vergunning;

  • op een tekening bij een vergunning staat.

Dit staat in artikel 1.8 van de Omgevingswet.

Toelichting op artikel 1.6: Nadelen voor het watersysteem

Dit artikel noemt de meest voorkomende nadelen voor het watersysteem waarbij de zorgplicht geldt. Dit artikel is een vangnetartikel. Dit betekent dat er meer nadelen voor het watersysteem zijn dan in dit artikel staan. Ook voor die nadelen geldt de zorgplicht.

Een waterkering wordt zwakker of raakt beschadigd

Rijnland bestaat voor een groot deel uit polders. Om de polders droog te houden, heeft Rijnland waterkeringen. Het is belangrijk dat de kwaliteit van deze waterkeringen goed blijft. Waterkeringen die zwakker worden of beschadigen, zorgen voor verhoogd risico op een dijkbreuk en extra onderhoudskosten. In extreme situaties kan een waterkering zelfs doorbreken en dan stroomt de polder vol water. Het is dus belangrijk dat de waterkeringen hoog en breed genoeg zijn. Ook is belangrijk dat ze beschermd worden tegen slijtage door wind, ijs en water (erosie) en losslaan en wegspoelen (afkalven).

De zeewering wordt zwakker of raakt beschadigd

Rijnland ligt aan de Noordzee. Er bestaat een risico op een overstroming vanuit de zee. De zeewering beschermt ons tegen zo’n overstroming. De zeewering bestaat uit de duinen en de waterkeringen. Het is belangrijk dat deze duinen en waterkeringen sterk en stevig zijn en dat ook blijven. Als de zeewering zwakker wordt of beschadigd raakt, dan zorgt dat voor verhoogd risico op een overstroming en extra onderhoudskosten. In extreme situaties kan de zeewering zelfs doorbreken en kan het achterliggende land overstromen.

De zeespiegel stijgt. Daarom is het belangrijk dat de duinen kunnen groeien door het natuurlijke proces van zandverstuiving.

De kans op wateroverlast wordt groter

Inwoners van Rijnlands gebied willen droge voeten houden. Om wateroverlast te voorkomen moet het watersysteem voldoen aan:

  • voldoende ruimte om regenwater op te slaan (bergingscapaciteit);

  • een goede stroomsnelheid om het water te kunnen verplaatsen (afvoercapaciteit).

Activiteiten kunnen zorgen voor een grotere kans op wateroverlast:

  • We maken steeds meer harde oppervlakken van steen en glas. Hierdoor kan neerslag niet meer de bodem in en stroomt het sneller naar de sloot. Krijgt die sloot geen extra ruimte om dat regenwater op te slaan (waterberging), dan kan wateroverlast ontstaan.

  • We bouwen steeds meer voorwerpen en bouwwerken in het oppervlaktewater. Hierdoor kan de doorstroming van een sloot minder worden. Wordt het water niet snel genoeg afgevoerd, dan kan wateroverlast ontstaan.

Wateroverlast zorgt voor overstroming en schade. Rijnland moet dan ingrijpen door bijvoorbeeld de afvoercapaciteit van gemalen of de bergingscapaciteit groter te maken. Dit is duur en ingrijpend.

De kans op waterschaarste wordt groter

Het is belangrijk dat Rijnland goed omgaat met het beschikbare zoetwater binnen het gebied. In warme en droge periodes is er weinig zoetwater in het gebied. Rijnland probeert dan om meer zoetwater in het gebied te krijgen. Dit kan niet onbeperkt, want in een lange periode van droogte is zoetwater schaars. Het kan dan gebeuren dat er onvoldoende zoetwater is om Rijnlands gebied in te laten komen.

In de droge periodes moet Rijnland daarom zuinig omgaan met het zoete water. Dat betekent dat Rijnland dus ook goed moet blijven nadenken over het wel of niet onttrekken van oppervlaktewater.

De kans op overlast door grondwater wordt groter

Het is belangrijk om goed naar de oorzaak van deze overlast te kijken. Grondwater is namelijk niet altijd de oorzaak van de problemen.

  • Door vochtoverlast in huis kunnen bewoners klachten aan hun luchtwegen krijgen. Een muffe lucht, vochtige plekken en schimmel betekent dat er vocht in huis is. Dat heeft gevolgen voor de volksgezondheid. Maar dat kan ook komen door te weinig ventilatie, lekke riolen of regenpijpen.

  • Water in de kruipruimte of de kelder kan komen door grondwater. Andere redenen kunnen zijn: een te klein oppervlaktewatersysteem of rioleringssysteem, of problemen door de manier waarop een gebouw is gebouwd.

  • Door lage grondwaterstanden kunnen houten funderingen gaan rotten. Zo ontstaat schade aan de fundering van een huis. In een landelijk gebied kan natschade ontstaan door een hoge grondwaterstand in het perceel. Maar in landelijke gebieden kunnen grondwaterproblemen ook ontstaan door (ongewenste) peilstijgingen in oppervlaktewater of het onder water zetten van een gebied (inundatie).

Bij nadelen door grondwater heeft ook de gemeente een belangrijke taak. Rijnland beperkt zich tot de eigen verantwoordelijkheid.

De kans op schaarste van grondwater wordt groter

Te weinig grondwater kan een nadeel zijn. Het kan deze problemen geven:

  • dalen van de bodem

  • palen gaan rotten en veroorzaken funderingsproblemen

  • droogteschade aan gewassen of de natuur.

Bij nadelen veroorzaakt door grondwater heeft ook de gemeente een belangrijke taak. Rijnland beperkt zich tot de eigen verantwoordelijkheid.

De doorstroming in oppervlaktewater wordt kleiner

Het is belangrijk dat de doorstroming in het oppervlaktewater goed blijft. Dan houdt Rijnland de kans op overstroming of waterschaarste klein. De doorstroming is ook belangrijk voor de chemische en ecologische waterkwaliteit. Een voorbeeld: In een doodlopende sloot kan het water zuurstofloos worden. Dan is in het water geen leven meer mogelijk en het water gaat stinken.

Controle of onderhoud aan het watersysteem wordt moeilijker

Rijnland controleert en onderhoudt waterkeringen, duinen, sloten, plassen en meren. Een aantal vragen die Rijnland daarbij beantwoordt:

  • Is de waterkering nog hoog genoeg?

  • Is de waterkering nog goed beschermd tegen slijtage door wind, ijs en water (erosie)?

  • Zijn er tekenen dat de waterkering uitdroogt?

  • Is de sloot dichtgegroeid met waterplanten?

  • Is er te veel bagger verzameld?

Het is belangrijk dat Rijnland alle plekken goed kan bereiken. Maar ook dat het onderhoud op zo’n plek mogelijk is en betaalbaar blijft. Onderhoud wordt lastiger en duurder als een plek niet meer goed te bereiken is. Maar bijvoorbeeld ook als bagger en maaisel niet langer op de kant kan worden gezet.

De chemische kwaliteit van het oppervlaktewater wordt slechter

Rijnland wil het water gezond houden. Dat betekent dat het water een goede samenstelling heeft en geen verontreinigingen. Gezond water is belangrijk voor het leven in en rondom het water, maar ook voor de gezondheid van de mens. De chemische waterkwaliteit is op dit moment nog niet overal goed genoeg. Rijnland werkt hard om dat te verbeteren. Het is daarom belangrijk dat er geen activiteiten bijkomen die de waterkwaliteit slechter maken. Dit blijft ook gelden voor water dat de gewenste chemische waterkwaliteit heeft gehaald.

De ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater wordt slechter

Rijnland probeert ervoor te zorgen dat in het water genoeg planten en dieren kunnen leven en dat dit ook de goede soorten zijn. Het is voor die planten en dieren belangrijk dat sloten, plassen en meren goed zijn ingericht. Planten en dieren hebben namelijk een geschikte omgeving nodig om te kunnen groeien. Dieren moeten ook eten kunnen zoeken, zich kunnen verstoppen en voortplanten. Voor sommige diersoorten is het belangrijk dat ze zich steeds goed kunnen verplaatsen in het water binnen Rijnland, of richting het open water van de Noordzee.

De waterbodemkwaliteit wordt slechter

Het is belangrijk dat de waterbodem een goede chemische kwaliteit, ecologische kwaliteit en fysische samenstelling heeft. Een goede waterbodem ondersteunt een gezond ecologisch watersysteem.

De kwaliteit van de waterbodem is ook belangrijk voor het beheer en het onderhoud van oppervlaktewater. Het baggeren wordt duurder en lastiger als de waterbodem verontreinigd is.

Meer kwel

Kwel is grondwater dat onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt. Dit is een natuurlijk proces. Activiteiten als graafwerkzaamheden kunnen zorgen voor meer kwel. Dat kan negatieve gevolgen hebben:

  • Het grondwater binnen Rijnlands gebied heeft op veel plaatsen een hoog zoutgehalte. Bij meer kwel kan de hoeveelheid zout in de bodem en in het oppervlaktewater toenemen. Dit heet verzilting.

  • Meer kwel zorgt voor extra water in de poldersloten. Dit water moet Rijnland uit de polder wegpompen en dat kost extra energie en geld.

Verzilting

Verzilting is het zouter worden van de bodem en het water. Rijnland wil voldoende zoet water in haar gebied. Dit is vooral belangrijk voor de natuur en de agrarische sector. Sommige activiteiten zorgen voor meer zout in het water. Hierdoor ontstaat schade aan de natuur en het vermindert de opbrengst in de agrarische sector.

Het verzakken van de bodem

Op veel plaatsen binnen Rijnlands gebied zakt de bodem. Dat dalen van de bodem wordt versneld door bijvoorbeeld:

  • het onttrekken van grondwater

  • het verlagen van het waterpeil in oppervlaktewater.

Hierdoor wordt de grondwaterstand lager en kan een veenbodem afbreken. Een dalende bodem maakt de kans op wateroverlast groter, omdat bij neerslag de sloten eerder overstromen.

De uitwisseling van grondwater tussen grondwaterlagen die niet met elkaar zijn verbonden

In de bodem zit grondwater. Dit is niet één grote hoeveelheid water. Het zijn meerdere lagen grondwater die van elkaar gescheiden zijn door grondlagen die geen water doorlaten. De verschillende lagen grondwater hebben verschillende eigenschappen. Dat wil Rijnland graag zo houden. Daarom is het belangrijk dat deze lagen grondwater zo weinig mogelijk met elkaar in verbinding komen.

Het verstoren van het proces in een afvalwaterzuivering en transportleiding

Afvalwater van huishoudens en bedrijven pompt Rijnland door de riolering en transportleidingen naar de Rijnlandse afvalwaterzuiveringen. Daar reinigt Rijnland het afvalwater. Het schoon gemaakte afvalwater loost Rijnland in het oppervlaktewater. Zo voorkomt Rijnland verontreiniging van het oppervlaktewater. Wordt het zuiveringsproces verstoord, dan wordt het afvalwater niet of minder goed schoon gemaakt. De lozing veroorzaakt dan een verontreiniging van het oppervlaktewater. Dit kan zorgen voor stankoverlast en vissterfte en het is niet gezond voor zwemmers. Het is ook niet gezond voor het vee dat dit water drinkt. Het herstellen van de verontreiniging van het oppervlaktewater zorgt voor extra kosten.

Een polderscheiding of peilvakscheiding wordt zwakker of raakt beschadigd

Rond polders en peilvakken liggen kaden en dijken die deze vakken van elkaar scheiden. Dit zijn de peilscheidingen. Als een peilscheiding beschadigd raakt, kan het water in het hoger gelegen peilvak naar het lager gelegen vak stromen. Dit kan zorgen voor wateroverlast.

De uitvoering van de maatschappelijke functies van het watersysteem is niet meer mogelijk.

Sloten, plassen, meren, waterkeringen en duinen zijn allemaal belangrijk voor een gezonde, veilige leefomgeving en voor droge voeten. Maar ze hebben vaak ook maatschappelijke functies. Bijvoorbeeld natuurbeleving en vormen van recreatie zoals varen, kanoën en schaatsen. Ook bedrijven maken er gebruik van.

Als het uitvoeren van deze maatschappelijke functies niet meer mogelijk is, dan kan dit grote gevolgen hebben. Het gaat dan om gevolgen waar een aanzienlijk deel van de inwoners van Rijnlands gebied mee te maken krijgt. Het belang van één persoon is geen maatschappelijke functie. Ook voor het af en toe gebruik maken van de functie is geen maatschappelijke functie.

Om te bepalen of iets een maatschappelijke functie is, kijkt Rijnland zoveel mogelijk naar het beleid en de regels van het Rijk, de provincies en de gemeenten. Deze overheden zijn als eerste verantwoordelijk voor het vaststellen van de maatschappelijke functies voor een gebied.

Toelichting op artikel 1.7: Algemene maatregelen om te voldoen aan de zorgplicht

Dit artikel is nieuw en is aan deze waterschapsverordening toegevoegd om rechtszekerheid te geven aan initiatiefnemers. Het artikel geldt ook naast de voorwaarden zonder vergunning of voorschriften uit de vergunningen.

Onderhoud van installaties en voorzieningen

Goed onderhoud van installaties en voorzieningen is belangrijk. Slecht onderhoud kan ervoor zorgen dat installaties en voorzieningen slechter gaan werken. Dat kan problemen geven. Bijvoorbeeld:

  • een waterzuivering die niet goed wordt onderhouden, kan zorgen voor een lozing van meer verontreinigd afvalwater;

  • een debietmeter die slecht is onderhouden of niet op tijd gekeurd, kan er voor zorgen dat de hoeveelheid water niet goed wordt gemeten;

  • een voorziening voor de berging van hemelwater die slecht wordt onderhouden, kan minder hemelwater opvangen. Daardoor is er meer kans op wateroverlast.

Toegang tot plaats van de activiteit, installaties en voorzieningen

Het is voor Rijnland belangrijk om goede toegang te hebben tot de plaats van de activiteit, de installaties en de voorzieningen. Toegang is nodig voor de controle en het onderhoud van waterkeringen, duinen, sloten, plassen, meren en installaties. Toegang is ook nodig voor het toezicht op en de handhaving van de regels uit deze verordening.

Melden van nadelige gevolgen bij Rijnland

Soms ontstaan er toch nadelige gevolgen voor het watersysteem. Het is belangrijk om zelf direct actie te ondernemen. Houd de gevolgen zo klein mogelijk en probeer ze zoveel mogelijk terug te draaien. Dit staat al in artikel 1.5. Het is daarbij belangrijk om deze nadelige gevolgen bij Rijnland te melden.

Verwijder tijdelijke aanpassingen

Tijdens de activiteiten zijn soms tijdelijke aanpassingen nodig. Het verwijderen van deze tijdelijke aanpassingen na het afronden van de werkzaamheden hoort bij de zorgplicht.

Representatieve metingen

Het is belangrijk dat metingen betrouwbaar zijn. Daarom moeten alle metingen representatief zijn. Dat betekent dat de metingen een goede weergave zijn van de werkelijkheid.

Meetresultaten registreren, verwerken en presenteren

Alle meetresultaten moeten beschikbaar zijn voor Rijnland. Registreer, verwerk en presenteer de meetresultaten daarom op een duidelijke manier.

Toelichting op artikel 1.8: Invulling zorgplicht lozen

Dit artikel is nieuw en is toegevoegd om rechtszekerheid te geven. Het geldt ook naast de algemene voorwaarden of voorschriften uit de vergunningen.

Beste beschikbare techniek

In artikel 6.1 van ‘het Besluit kwaliteit leefomgeving’ schrijft de rijksoverheid de waterschappen voor aan welke eisen de regels voor lozingen moeten voldoen. Het gaat om de eisen uit de Kaderrichtlijn Water die staan in artikel 10 en 11, derde lid aanhef en onder g. Rijnland voldoet hieraan omdat het toepassen van ‘de beste beschikbare techniek’ onderdeel is van de zorgplicht. De verontreiniging door een lozing wordt zoveel als technisch mogelijk beperkt met de ‘beste beschikbare techniek’.

Doelmatige bemonstering

Bij het lozen van water is het belangrijk dat er een goed watermonster wordt genomen. Dan kan de chemische samenstelling van het te lozen water goed worden onderzocht.

Watermonsters niet verdunnen

Rijnland wil een goed beeld krijgen van de chemische samenstelling van het te lozen water. Daarom is het belangrijk dat voor het bemonsteringspunt de verschillende waterstromen niet met elkaar vermengen. Vermenging met ander water zorgt namelijk voor verdunning, waardoor een onjuist beeld wordt verkregen.

Verstoren van de goede werking van de afvalwaterzuiveringen en transportleidingen

Sommige stoffen verstoren de goede werking van de afvalwaterzuivering en transportleidingen. Het is belangrijk dit te voorkomen.

Toelichting op afdeling 1.5: Algemene verplichtingen

Toelichting op artikel 1.9: Coupure

Het is belangrijk dat de eigenaar een coupure in de waterkering meteen sluit na het eerste bericht hierover. Zo zorgt Rijnland dat het gebied achter de waterkering niet overstroomt.

Toelichting op hoofdstuk 2: Werkingsgebieden

In artikel 1.4 staat dat de meeste regels uit deze verordening overal binnen het beheergebied van Rijnland gelden. Maar er zijn ook regels die alleen in delen van het beheergebied gelden. Deze regels hebben dan een bepaald werkingsgebied. In dit hoofdstuk staan al deze werkingsgebieden.

Toelichting op afdeling 2.1: Beheergebied Rijnland

Toelichting op artikel 2.1: Beheergebied van Rijnland

Dit is de kaart van het hele beheergebied van Rijnland. Deze kaart past Rijnland alleen aan als de grenzen van Rijnlands gebied anders worden.

Toelichting op afdeling 2.2: Oppervlaktewater

Toelichting op artikel 2.2: Belangrijk oppervlaktewater

Met belangrijk oppervlaktewater bedoelt Rijnland de belangrijkste sloten, vaarten, plassen en meren binnen Rijnlands gebied. Ze zijn belangrijke voor:

  • het aanvoeren en afvoeren van water;

  • de waterberging;

  • als leefgebied voor planten en dieren; en

  • het onderhouden van waterkeringen.

De totale lengte belangrijk oppervlaktewater binnen Rijnland is ongeveer 2.300 kilometer. Wat Rijnland belangrijk oppervlaktewater vindt, kan steeds veranderen. Er komen bijvoorbeeld nieuwe bij, of bestaand belangrijk oppervlaktewater wordt vergroot of verdwijnt. Daarom vernieuwt Rijnland deze kaart regelmatig.

Toelichting op artikel 2.3: Overig oppervlaktewater

Met overig oppervlaktewater bedoelt Rijnland alle sloten, vaarten, plassen en meren die geen belangrijk oppervlaktewater zijn. Ze zijn vooral plaatselijk belangrijk voor:

  • het aanvoeren en afvoeren van water;

  • de waterberging;

  • als leefgebied voor planten en dieren; en

  • het onderhouden van waterkeringen.

De totale lengte overig oppervlaktewater binnen Rijnlands gebied is ongeveer 10.800 kilometer.

Wat Rijnland overig oppervlaktewater vindt, kan steeds veranderen. Er komen bijvoorbeeld nieuwe bij, of bestaand overig oppervlaktewater wordt vergroot of verdwijnt. Daarom vernieuwt Rijnland deze kaart regelmatig.

Toelichting op artikel 2.4: Oppervlaktewater met een belangrijke doorstroming

Rijnland heeft een paar oppervlaktewateren die erg belangrijk zijn voor het aanvoeren van water naar de boezemgemalen. Het is daarom belangrijk dat in zo’n oppervlaktewater niets gebeurt wat het aanvoeren van water kan verminderen. Want anders kan op een andere plaats binnen Rijnlands gebied wateroverlast ontstaan.

Rijnland zal deze kaart in de toekomst weinig veranderen.

Toelichting op artikel 2.5: Waardevolle oever

Op deze kaart met waardevolle oevers staan:

  • de natuurvriendelijke oevers aangelegd met subsidie

  • de waardevolle oevers die op een natuurlijke manier zijn ontstaan.

Deze kaart verandert regelmatig. Iedere nieuwe met subsidie aangelegde natuurvriendelijke oevers voegt Rijnland toe aan de kaart.

Binnen Rijnlands gebied zijn een aantal ecologisch waardevolle oevers aanwezig die op een natuurlijke manier zijn ontstaan. Maar Rijnland wil graag meer waardevolle oevers in het gebied. Daarom heeft Rijnland een subsidieregeling voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Meer informatie vindt u op de website.

Een waardevolle oever heeft een geleidelijke overgang van water naar land. Op de drassige bodem en in het ondiepe water groeien veel oeverplanten en onderwaterplanten. Voor vissen, vogels, salamanders, kikkers, padden, insecten en kleine zoogdieren is zo'n oever een belangrijke plek.

Toelichting op artikel 2.6: Vaarwegen

Op veel oppervlaktewater in Rijnlands gebied wordt gevaren met boten. Op de kaart met vaarwegen staan de oppervlaktewateren waar Rijnland het vaarwegbeheer heeft. Dat zijn alleen een paar oppervlaktewateren in de provincie Zuid-Holland. Op deze wateren vaart geen beroepsvaart. De vaarwegen zijn onderdeel van het bevaarbaar landelijk basistoervaartnet.

In een provinciale omgevingsverordening of een gemeentelijk omgevingsplan kan een ander oppervlaktewater ook een vaarweg zijn. Maar voor die vaarwegen gelden de regels voor vaarwegbeheer uit deze waterschapsverordening niet.

Rijnland zal deze kaart in de toekomst weinig veranderen.

Toelichting op afdeling 2.3: Kust

Toelichting op artikel 2.7: Zeewering

Rijnlands gebied grenst aan de Noordzee. Rijnland heeft als taak het achterland te beschermen tegen overstroming door de Noordzee. Daarvoor heeft Rijnland tussen Velsen (kilometerpaal 56, 250) en Wassenaar (kilometerpaal 97, 400) de zeewering, die bestaat uit de duinen, dijken en duin-in-dijk-constructies.

Rijnland zal deze kaart in de toekomst weinig veranderen.

Toelichting op artikel 2.8: Dijk in duin

In Katwijk en Noordwijk zijn dijken die onder het duin en in het duin liggen. Onder een in verhouding dunne zandlaag ligt dan een dijk die voor de bescherming zorgt.

Rijnland zal deze kaarten in de toekomst weinig veranderen.

Toelichting op artikel 2.9: Niet dynamische kustgebieden

Rijnland wil de duinen op een natuurlijke manier laten groeien. Het is dan ook belangrijk om het zand dat in de duinen waait vast te houden. Dat lukt door helmgras in de duinen te laten groeien.

Langs de Rijnlandse kust zijn ook een paar gebieden waar het niet zo belangrijk is om het zand op die plek vast te houden. Het zand mag in deze gebieden wel verspreiden. Dit zijn de dynamische kustgebieden.

Toelichting op afdeling 2.4: Waterkeringen

Toelichting op artikel 2.10: Waterkeringen

Een waterkering houdt water tegen en beschermt tegen een overstroming. Het zijn waterscheidingen, kunstmatige hoogten en (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden. Vaak wordt dit een dijk genoemd.

Bij de waterkering horen ook sommige kunstwerken die daarin of daaraan zijn gemaakt. Het gaat om kunstwerken die (ook) een waterkerende functie hebben. Bijvoorbeeld een sluis.

De waterkering zelf is de kernzone. Naast de kernzone is een beschermingszone en een buitenbeschermingszone.

Toelichting op artikel 2.11: Profiel van vrije ruimte

Het profiel van vrije ruimte is een ruimte (lengte, breedte, hoogte) in de grondmassa aan beide kanten van een regionale waterkering. Het is een reservering voor toekomstige versterking of uitbreiding van de waterkering.

  • Deze kaart laat het profiel van vrije ruimte als bovenaanzicht zien. Op de kaart staat de lengte en de breedte van de ruimte.

  • In de Legger Primaire waterkeringen en de Legger regionale waterkeringen staat het profiel van vrije ruimte als doorsnede. Daar staat ook de hoogte van de ruimte.

Profiel van vrije ruimte (oranje lijn).png

Provinciale instructie

In artikel 7.4.4 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening staat een instructie voor de waterschappen. Elk waterschap moet de plek van het profiel van vrije ruimte en de grenzen van het profiel bepalen. Daarmee reserveert een waterschap die plek voor een toekomstige versterking of uitbreiding van de waterkering. Met dit artikel voldoet Rijnland aan deze provinciale instructie.

Toelichting op afdeling 2.5: Overige gebieden

Toelichting op artikel 2.12: grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Op deze kaart staan de provinciale waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Dit zijn provinciale milieubeschermingsgebieden. Rijnlands gebied ligt binnen de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland. Op deze kaart staan daarom de gebieden van beide provincies.

De waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden zijn belangrijk voor Rijnland. In de waterschapsverordening regels staan namelijk regels voor de bescherming van deze gebieden. Dit is waarom:

  • In een waterwingebied wordt grondwater onttrokken voor drinkwater. Er gelden strenge regels om de kwaliteit van het grondwater te beschermen.

  • Een grondwaterbeschermingsgebied ligt rondom het waterwingebied. Hier gelden extra regels om de kwaliteit van het grondwater te beschermen.

Voor goede digitale dienstverlening is het nodig dat Rijnland deze gebieden zelf als werkingsgebied omschrijft. Dan gebruikt Rijnland een eigen kaart en niet meer de kaarten van de provincie. Deze kaart is een kopie van de kaarten van de provincies. Als een provinciale kaart wijzigt, dan moet de Rijnlandse kaart ook wijzigen. Het bestuur van Rijnland neemt dan een besluit om de eigen kaart te wijzigen.

Toelichting op artikel 2.13: Grondwateronttrekking
Toelichting op artikel 2.13, eerste lid

Op deze kaart staan gebieden waar een grondwateronttrekking of grondwaterinfiltratie meer risico’s geeft. Er kan bijvoorbeeld diep grondwater met veel zout naar het oppervlak lekken, of oude bebouwing kan gaan verzakken.

Dat een grondwateronttrekking of grondwaterinfiltratie op sommige plaatsen meer risico’s geeft, komt bijvoorbeeld door:

  • kwetsbare, oudere bebouwing die daar staan;

  • een natuurgebied;

  • de bodemopbouw.

Toelichting op artikel 2.14: Kwelgebied
Toelichting op artikel 2.14, eerste lid

Op deze kaart staan gebieden met een vergroot risico op:

  • meer grondwater dat onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt (kwel)

  • het omhoog komen en scheuren van bodemlagen die slecht water doorlaten (opbarsten)

Door meer kwel komt er meer grondwater terecht in het oppervlaktewater. Hierdoor moet Rijnland meer water afvoeren. De kwaliteit van het oppervlaktewater kan ook slechter worden.

Toelichting op artikel 2.15: Hoogwatervoorzieningen

Op deze kaart staan de gebieden binnen Rijnland die hoog liggen. Het zijn percelen die hoger liggen dan het gebied dat ernaast ligt. Bijvoorbeeld om percelen langs een waterkering. Voor zo’n perceel geldt dat vergeleken met de perceelhoogte het peil in het oppervlaktewater en de grondwaterstand laag is. Hierdoor kunnen gewassen minder goed groeien of bebouwing kan gaan verzakken. Een hoogwatervoorziening zorgt ervoor dat het waterpeil in het oppervlaktewater hoog blijft. En daardoor blijft de grondwaterstand binnen de percelen ook hoog.

Toelichting op artikel 2.16: Veengronden en kleigronden op veen

Op deze kaart staan gebieden met een bodem van veengrond of kleigrond op veen. Deze gebieden zijn gevoelig voor bodemdaling.

Toelichting op artikel 2.17: Zandgronden
Toelichting op artikel 2.17, eerste lid: Hoger gelegen zandgrond

Op deze kaart staan de gebieden met hoger liggende zandgronden. In een deel van Rijnlands gebied bestaat de bodem uit zandgronden. Hier kan water goed infiltreren in de bodem.

Toelichting op artikel 2.18: Manieren voor waterberging

Op deze kaart staan gebieden waar Rijnland een andere manier van waterberging kan goedkeuren. Meestal betekent waterberging dat water in open water wordt vastgehouden, of vertraagd wordt afgevoerd. Maar Rijnland kan het ook goedvinden als water bergen op een andere manier gebeurt. Bijvoorbeeld via wadi’s, bassins, polderdaken en bergingskelders.

Toelichting op hoofdstuk 3: Activiteiten algemeen

In dit hoofdstuk staat informatie over het melden van activiteiten en de beoordeling van een vergunningaanvraag.

Toelichting op afdeling 3.2: Werkzaamheden melden

Toelichting op artikel 3.2: Tijdstip van melden

In elk hoofdstuk over een activiteit staat of een initiatiefnemer de activiteit moet melden.

Toelichting op afdeling 3.3: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Toelichting op paragraaf 3.3.1: Algemeen
Toelichting op artikel 3.5: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Toelichting op artikel 3.5, eerste lid

Om een vergunningaanvraag te kunnen beoordelen zijn beoordelingsregels nodig. De basis van de Rijnlandse beoordelingsregels is dat Rijnland alleen een vergunning verleent als de activiteit geen negatieve gevolgen heeft voor onze doelen voor het waterbeheer. Rijnland heeft algemene beoordelingsregels en extra beoordelingsregels voor allerlei activiteiten. In hoofdstuk 3 staan de regels die voor alle activiteiten gelden. In de volgende hoofdstukken staan regels die alleen gelden voor een specifieke activiteit.

Het Rijk en ook de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland hebben gezegd dat Rijnland in de waterschapsverordening bepaalde regels moet opnemen voor het beoordelen van een vergunningaanvraag.

Toelichting op artikel 3.5, tweede lid

De beoordelingsregels gebruikt Rijnland voor het beoordelen van vergunningaanvragen. Rijnland kan van de beoordelingsregels afwijken. Dat kan alleen als er bijzondere omstandigheden zijn. De beoordelingsregels zorgen dan voor onevenredige gevolgen voor één of meer belanghebbenden. De gevolgen zijn onevenredig als ze zo groot en oneerlijk zijn dat ze niet in verhouding staan tot de Rijnlandse doelen voor het waterbeheer. Hiermee sluit Rijnland aan op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Toelichting op artikel 3.6: Rekening houden met

In de instructieregel van artikel 6.2, lid 2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving staat dat Rijnland rekening moet houden met deze programma’s en plannen.

Toelichting op artikel 3.7: Controle en onderhoud van een waterstaatswerk

Het is belangrijk dat Rijnland alle plekken goed kan bereiken om de controles uit te voeren. Bij deze controles onderzoeken we:

  • Is de waterkering nog hoog genoeg?

  • Is de waterkering nog goed beschermd tegen erosie?

  • Zijn er tekenen dat de waterkering uitdroogt?

  • Is de sloot dichtgegroeid met waterplanten?

  • Is er te veel bagger opgehoopt?

Het is ook belangrijk dat het onderhoud mogelijk is en betaalbaar blijft. Onderhoud wordt lastiger en duurder als Rijnland een plek niet meer goed kan bereiken. Maar bijvoorbeeld ook als Rijnland bagger of maaisel niet langer op de kant kan zetten.

Toelichting op artikel 3.8: Verzakken van de bodem

Op veel plaatsen binnen Rijnland zakt de bodem. Een dalende bodem maakt de kans op wateroverlast groter omdat bij neerslag het water eerder over het maaiveld kan gaan stromen. Door het verzakken van de bodem wordt de grondwaterstand ook lager en een veenbodem breekt sneller af. Dat dalen van de bodem wordt versneld door bijvoorbeeld:

  • het onttrekken van grondwater

  • het verlagen van het waterpeil in oppervlaktewater.

Toelichting op artikel 3.9: Maatschappelijke functies van het watersysteem

Sloten, plassen, meren, waterkeringen en duinen zijn allemaal belangrijk voor een gezonde, veilige leefomgeving en voor droge voeten. Maar ze hebben vaak ook maatschappelijke functies. Bijvoorbeeld natuurbeleving, varen, of het goed houden van funderingen van bouwwerken. Het kan grote maatschappelijke gevolgen hebben als het uitvoeren van deze maatschappelijke functies niet meer mogelijk is.

Rijnland vindt iets een maatschappelijke functie als veel gebruikers regelmatig gebruik maken van een functie. Bij een paar gebruikers gaat het niet om een maatschappelijk functie.

Rijnland kijkt zoveel mogelijk naar het beleid en de regels van het Rijk, de provincies en de gemeenten om te bepalen of iets een maatschappelijke functie is. Als het mogelijk is dan kijkt Rijnland ook hoe inwoners het watersysteem in het dagelijks leven gebruiken.

Toelichting op paragraaf 3.3.2: Zeewering
Toelichting op artikel 3.10: De zeewering

Deze eis geldt voor het moment waarop de activiteit wordt uitgevoerd, maar ook voor de toekomst.

Rijnland ligt aan de Noordzee en er bestaat een risico op een overstroming vanuit de zee. De zeewering beschermt ons tegen zo’n overstroming. Die zeewering bestaat uit de duinen en de waterkeringen. Als de zeewering zwakker wordt of beschadigd raakt, dan zorgt dat voor extra onderhoudskosten. In extreme situaties kan de zeewering zelfs doorbreken en kan het achterliggende land overstromen. Het is dus belangrijk dat deze duinen en waterkeringen sterk en stevig zijn en dat ook blijven. Omdat de zeespiegel stijgt, is het ook belangrijk dat de duinen kunnen blijven groeien door het natuurlijke proces van zandverstuiving.

Ook de provincies willen dit zoveel mogelijk voorkomen. Daarom hebben ze omgevingswaarden gemaakt. Hierin staat aan welke eisen een zeewering moet voldoen. Door het uitvoeren van een activiteit mogen deze omgevingswaarden niet worden overschreden.

Toelichting op paragraaf 3.3.3: Waterkering
Toelichting op artikel 3.11: De waterkering

Deze eis geldt voor het moment waarop de activiteit wordt uitgevoerd, maar ook voor de toekomst.

Rijnland bestaat voor een groot deel uit polders. Om de polders droog te houden, zijn er waterkeringen. Het is belangrijk dat de kwaliteit van deze waterkeringen goed blijft. Waterkeringen die zwakker worden of beschadigen, zorgen voor een verhoogd risico op een dijkbreuk en extra onderhoudskosten. In extreme situaties kan een waterkering zelfs doorbreken en dan stroomt de polder vol water. Het is dus belangrijk dat de waterkeringen hoog en breed genoeg zijn en dat ze beschermd worden tegen afbrokkelen (erosie) en losslaan en wegspoelen (afkalven).

Ook de provincies willen dit zoveel mogelijk voorkomen. Daarom hebben ze omgevingswaarden gemaakt. Hierin staat aan welke eisen een waterkering moet voldoen. Door het uitvoeren van een activiteit mogen deze omgevingswaarden niet worden overschreden.

Toelichting op paragraaf 3.3.4: Oppervlaktewater
Toelichting op artikel 3.12: Wateroverlast

Inwoners van Rijnland willen droge voeten houden. Om wateroverlast te voorkomen moet het watersysteem voldoen aan:

  • voldoende ruimte om regenwater op te vangen (bergingscapaciteit);

  • een goede stroomsnelheid om het water te kunnen verplaatsen (afvoercapaciteit).

Sommige activiteiten kunnen zorgen voor een grotere kans op wateroverlast:

  • Er komen steeds meer harde oppervlakken van steen en glas. Neerslag kan niet meer goed in de bodem wegzakken en stroomt sneller naar een sloot. Krijgt die sloot geen extra ruimte om neerslag op te slaan (waterberging), dan kan wateroverlast ontstaan.

  • Er komen steeds meer voorwerpen en bouwwerken in het oppervlaktewater. Hierdoor kan de doorstroming van een oppervlaktewater minder worden. Wordt het water niet snel genoeg afgevoerd, dan kan wateroverlast ontstaan.

Wateroverlast zorgt voor overstroming en schade. Rijnland moet dan ingrijpen door bijvoorbeeld de afvoercapaciteit van gemalen of de bergingscapaciteit van oppervlaktewater groter te maken. Dit is duur en ingrijpend.

Ook de provincies willen dit zoveel mogelijk voorkomen. Daarom hebben ze omgevingswaarden gemaakt. Hierin staat wanneer Rijnland moet ingrijpen om wateroverlast te voorkomen. Door het uitvoeren van een activiteit mogen deze omgevingswaarden niet worden overschreden.

Toelichting op artikel 3.13: Hoeveelheid zoet water

Het is belangrijk om goed om te gaan met het beschikbare zoetwater binnen Rijnland. In warme en droge periodes is er weinig zoetwater in het gebied. Rijnland probeert dan om meer zoetwater in het gebied te krijgen. Het kan gebeuren dat het zoetwater niet snel genoeg ons gebied binnen komt, omdat voorwerpen en bouwwerken de doorstroming in de sloot beperken.

In de droge periodes is het dus belangrijk om zuinig om te gaan met het zoete water. Daarom is het ook belangrijk om goed te blijven nadenken over het wel of niet onttrekken van oppervlaktewater.

Toelichting op artikel 3.14: Aanvoer en afvoer van water

Het is belangrijk dat de doorstroming in het oppervlaktewater goed blijft. Dan blijft de kans op overstroming of waterschaarste klein. De doorstroming is ook belangrijk voor de chemische en ecologische waterkwaliteit. Een voorbeeld: In een doodlopende sloot kan het water zuurstofloos worden. Dan is in het water geen leven meer mogelijk en het water gaat stinken.

Toelichting op artikel 3.15: De chemische kwaliteit van het water

Artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een instructieregel van het Rijk. Hierin staat dat Rijnland in de waterschapsverordening beoordelingsregels moet opnemen. Die beoordelingsregels staan in dit artikel.

Rijnland noemt in dit artikel ook omgevingswaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Rijnland zorgt voor gezond water. Dat is water met een goede samenstelling en zonder verontreinigingen. Gezond water is belangrijk voor het leven in en rondom het water, maar ook voor de gezondheid van de mens. De chemische waterkwaliteit is op dit moment nog niet overal goed genoeg. Rijnland werkt hard om dat te verbeteren. Het is daarom belangrijk dat er geen activiteiten bijkomen die de waterkwaliteit slechter maken. Dit blijft ook gelden als de gewenste chemische waterkwaliteit is bereikt.

Toelichting op artikel 3.16: De ecologische kwaliteit van het water

Artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een instructieregel van het Rijk. Hierin staat dat Rijnland in de waterschapsverordening beoordelingsregels moet opnemen. Die beoordelingsregels staan in dit artikel.

Rijnland noemt in dit artikel ook omgevingswaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Rijnland zorgt ervoor dat in het water genoeg planten en dieren kunnen leven en dat dit ook de goede soorten zijn. Het is voor die planten en dieren belangrijk dat sloten, plassen en meren goed zijn ingericht. Ze hebben namelijk een geschikte omgeving nodig om te kunnen groeien. Dieren moeten ook eten kunnen zoeken, zich kunnen verstoppen en voortplanten. Voor sommige diersoorten is het belangrijk dat ze zich steeds goed kunnen verplaatsen in het water binnen Rijnland, maar ook richting het open water van de Noordzee.

Toelichting op artikel 3.17: De waterbodemkwaliteit

Als de waterbodem een goede kwaliteit heeft, dan helpt dat mee om het ecologische watersysteem gezond te houden. Daarom is het is belangrijk dat de waterbodem een goede chemische kwaliteit, ecologische kwaliteit en fysische samenstelling heeft.

De kwaliteit van de waterbodem is ook belangrijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Baggeren wordt namelijk duurder en lastiger als de waterbodem verontreinigd is.

Toelichting op artikel 3.18: Verbinding tussen polders

Polders kunnen verschillende waterpeilen hebben. Daarom staan deze polders niet met elkaar in verbinding. Het is ook belangrijk dat deze polders niet met elkaar worden verbonden. Dat kan namelijk zorgen voor wateroverlast.

Toelichting op artikel 3.19: Verbinding tussen peilvakken

Peilvakken kunnen verschillende waterpeilen hebben. Daarom staan deze peilvakken niet met elkaar in verbinding. Het is ook belangrijk dat deze peilvakken niet met elkaar worden verbonden. Dat kan namelijk zorgen voor wateroverlast.

Toelichting op artikel 3.20: Waterwinlocatie

Artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een instructieregel van het Rijk. Hierin staat dat Rijnland in de waterschapsverordening beoordelingsregels moet opnemen. Die beoordelingsregels staan in dit artikel.

Rijnland noemt in dit artikel ook omgevingswaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.15 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Toelichting op paragraaf 3.3.5: In kwetsbaar kwelgebied
Toelichting op artikel 3.21: Kwel

Kwel is grondwater dat onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt. Dit is een natuurlijk proces. Door activiteiten zoals graven kan er meer kwelwater omhoog komen. Dat kan deze negatieve gevolgen hebben:

  • Het grondwater binnen het gebied van Rijnland heeft op veel plaatsen een hoog zoutgehalte. Door kwel kan de bodem en het water zouter worden. Dit heet verzilting.

  • Meer kwel zorgt voor extra water in de poldersloten. Dit water moet Rijnland uit de polder wegpompen en dat kost extra energie en geld.

Toelichting op artikel 3.22: Verzilting

Verzilting is het zouter worden van de bodem en het water. Rijnland wil genoeg zoet water hebben in het gebied. Dat is vooral belangrijk voor de natuur en de agrarische sector. Sommige activiteiten zorgen voor meer verzilting. Hierdoor ontstaat schade aan de natuur en het vermindert de opbrengst in de agrarische sector.

Toelichting op artikel 3.23: Opbarsten van de bodem

Bij sommige activiteiten is er een risico dat bodemlagen opbarsten. Bijvoorbeeld bij graven in een kwetsbaar kwelgebied. Dat wil Rijnland voorkomen. Daarom moet de initiatiefnemer bepalen wat het risico is op opbarsten van bodemlagen. Dit moet gebeuren voor de start van een werk en volgens de NEN-6740.

Toelichting op paragraaf 3.3.6: Grondwater
Toelichting op artikel 3.24: Overlast door te veel grondwater

Artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een instructieregel van het Rijk. Hierin staat dat Rijnland in de waterschapsverordening beoordelingsregels moet opnemen. Die beoordelingsregels staan in dit artikel.

Rijnland noemt in dit artikel ook omgevingswaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.13 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Te veel grondwater kan voor veel problemen zorgen. Maar die problemen kunnen ook een aantal andere oorzaken hebben. Het is daarom altijd goed om goed te kijken wat precies de oorzaak is van een probleem. Bijvoorbeeld:

  • Door vochtoverlast in huis kunnen bewoners klachten aan hun luchtwegen krijgen. Een muffe lucht, vochtige plekken en schimmel betekent dat er vocht in huis is. Dat heeft gevolgen voor de volksgezondheid. Maar de vochtoverlast kan ook komen door te weinig ventilatie of lekke riolen of regenpijpen.

  • Water in de kruipruimte of de kelder kan komen door grondwater. Andere redenen kunnen zijn: een te klein oppervlaktewatersysteem of rioleringssysteem, of problemen door de manier waarop een gebouw is gebouwd.

  • Door rottende houten palen ontstaat schade aan de fundering van een huis. In een landelijk gebied kan dit ontstaan door:

    • een hoge grondwaterstand;

    • (ongewenste) peilstijgingen in oppervlaktewater;

    • het onder water zetten van een gebied (inundatie).

Bij overlast door te veel grondwater heeft de gemeente ook een belangrijke taak. Rijnland houdt zich alleen bezig met de oorzaken waar wij als Rijnland verantwoordelijk voor zijn.

Toelichting op artikel 3.25: De kans op schaarste van grondwater

Artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een instructieregel van het Rijk. Hierin staat dat Rijnland in de waterschapsverordening beoordelingsregels moet opnemen. Die beoordelingsregels staan in dit artikel.

Rijnland noemt in dit artikel ook omgevingswaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.13 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Te weinig grondwater kan deze problemen geven:

  • dalen van de bodem

  • problemen met funderingen veroorzaakt door palen die gaan rotten

  • droogteschade aan gewassen of de natuur.

Bij overlast door te weinig grondwater heeft de gemeente ook een belangrijke taak. Rijnland houdt zich alleen bezig met de oorzaken waar wij als Rijnland verantwoordelijk voor zijn.

Toelichting op artikel 3.26: Uitwisseling van grondwater

In de bodem zit grondwater. Dit is niet één grote hoeveelheid water, het zijn meerdere lagen grondwater die niet met elkaar zijn verbonden. Er zitten namelijk grondlagen tussen die geen water doorlaten. De verschillende lagen grondwater hebben verschillende eigenschappen. Dat wil Rijnland graag zo houden. Daarom is het belangrijk dat deze lagen grondwater zo weinig mogelijk met elkaar in verbinding komen.

Toelichting op artikel 3.27: De grondwaterkwaliteit

Artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een instructieregel van het Rijk. Hierin staat dat Rijnland in de waterschapsverordening beoordelingsregels moet opnemen. Die beoordelingsregels staan in lid 1, lid 2 en lid 3 van dit artikel.

Rijnland noemt in dit artikel ook omgevingswaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.14 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 7.87 van de Zuid-Hollandse omgevingsverordening is een instructieregel van de provincie Zuid-Holland. Hierin staat dat Rijnland in de waterschapsverordening beoordelingsregels moet opnemen. Die beoordelingsregels staan in lid 4 en lid 5 van dit artikel.

Toelichting op paragraaf 3.3.7: Afvalwaterzuivering of transportleiding
Toelichting op artikel 3.28: Goede werking van een afvalwaterzuivering of transportleiding

Rijnland pompt afvalwater van huishoudens en bedrijven door de riolering en transportleidingen naar de Rijnlandse afvalwaterzuiveringen. Daar reinigt Rijnland het afvalwater. Het schoongemaakte afvalwater wordt geloosd in het oppervlaktewater. Zo voorkomt Rijnland verontreiniging van het oppervlaktewater. Verstoring van dit proces zorgt voor minder goed schoongemaakt afvalwater en een lozing van verontreinigd afvalwater in het oppervlaktewater. Dit herstellen zorgt voor extra kosten.

Toelichting op hoofdstuk 4: Duiker plaatsen

Toelichting op afdeling 4.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 4.1: Duiker plaatsen

Een duiker is een buis, koker of andere constructie onder bijvoorbeeld een dam, dijk of weg. De duiker verbindt oppervlaktewateren met een zelfde peil met elkaar. Door de duiker kan het water van de ene kant van de dam, dijk of weg naar de andere kant stromen. Een duiker helpt bij het aanvoeren en afvoeren van water.

Toelichting op afdeling 4.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 4.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 4.2: Duiker in belangrijk oppervlaktewater

IBelangrijk oppervlaktewater is belangrijk voor de aanvoer en afvoer van water. Daarom is er een vergunning nodig voor het plaatsen van een duiker in belangrijk oppervlaktewater.

In Rijnlands gebied zijn twee typen oppervlaktewater: belangrijk oppervlaktewater en overig oppervlaktewater.

Toelichting op artikel 4.3: Duiker in een overig oppervlaktewater

Een duiker heeft veel invloed op de aanvoer en afvoer van water in overig oppervlaktewater dat breder is dan 8 meter. Rijnland beoordeelt daarom elke situatie apart via een vergunning.

In Rijnlands gebied zijn twee typen oppervlaktewater: belangrijk oppervlaktewater en overig oppervlaktewater.

Toelichting op artikel 4.4: Duiker langer dan 15 meter

Hoe langer een duiker, hoe moeilijker het water er doorheen kan stromen. Daarom beoordeelt Rijnland een duiker langer dan 15 meter via een vergunning.

Toelichting op artikel 4.5: Duiker met bocht of knik

Water kan moeilijker stromen door een duiker met een bocht of een knik. Daarom beoordeelt Rijnland zo’n situatie via een vergunning.

Toelichting op paragraaf 4.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 4.6: Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op artikel 4.7: Duiker met bocht of knik

Een duiker met een bocht of knik kan sneller verstoppen of smaller worden door bezinken van vuil. Het onderhoud van deze duikers is ook lastiger. De duikers zijn daardoor een risico voor de doorstroming in het oppervlaktewater en voor het goed werken van het watersysteem. Rijnland wil daarom liever geen duikers met een bocht of knik. Rijnland geeft alleen een vergunning voor een duiker met een bocht of knik als het redelijk is om te zeggen dat er geen andere mogelijkheid is. Bijvoorbeeld: een duiker met knik (sifon) bij het kruisen van een oppervlaktewater met een ander waterpeil.

Toelichting op artikel 4.8: De duiker is nodig

Rijnland heeft liever open verbindingen tussen oppervlaktewateren dan verbindingen via duikers. Daarom moet er een goede reden zijn voor het aanleggen van een duiker.

Toelichting op paragraaf 4.2.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 4.9: Voorschriften in de vergunning

Plaats van de duiker (a)

Voor elke situatie beoordeelt Rijnland of de duiker is toestaan. Ook de plaats van de duiker is belangrijk. Maak de duiker daarom op de plaats die Rijnland heeft beoordeeld.

Ligging van de duiker (b en c)

Met de hoogteligging van de duiker bedoelt Rijnland hoe diep de duiker onder water ligt. Dus welk deel van de duiker ligt boven en onder water. Dit is samen met de plaats waar de duiker ligt in het oppervlaktewater belangrijk voor de doorstroming. Daarom staat de hoogteligging van de duiker als voorwaarde in de vergunning.

Afmetingen van de duiker (d en e)

De lengte en de diameter van een duiker bepalen hoeveel invloed de duiker heeft op de aanvoer en afvoer van het water. Een kleine diameter of een grote lengte zorgt ervoor dat het water niet goed genoeg door de duiker stroomt. Daarom staan in de vergunning voorwaarden voor de diameter en lengte van de duiker. Daarmee voorkomt Rijnland dat door de duiker watertekort of wateroverlast ontstaat.

Vorm van de duiker (f en g)

Ook de vorm van de duiker en bochten in de duiker zijn belangrijk. Maak de duiker daarom precies zoals door Rijnland is beoordeeld.

Toelichting op afdeling 4.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op artikel 4.10: Wanneer gelden deze voorwaarden

Voldoet de duiker aan alle drie de voorwaarden dan hoeft de initiatiefnemer geen vergunning aan te vragen.

Toelichting op artikel 4.11: Werkzaamheden melden

Het plaatsen van een duiker is een wijziging in het watersysteem. Rijnland registreert zo’n wijziging in de legger oppervlaktewateren.

Toelichting op artikel 4.14: Maximale lengte van de duiker
Toelichting op artikel 4.14, eerste lid

De lengte van een duiker bepaalt de invloed van de duiker op de aanvoer en afvoer van water. Een lange duiker zorgt voor een grote weerstand, waardoor het water niet genoeg kan stromen. De maximale lengte van 10 meter voorkomt dat er een watertekort of wateroverlast ontstaat. Een duiker van 10 meter is meestal ook lang genoeg om een perceel bereikbaar te maken.

Toelichting op artikel 4.14, tweede lid

Soms is een duiker van 10 meter niet lang genoeg om een perceel bereikbaar te maken voor bijvoorbeeld grote vrachtwagens. Dan kan Rijnland een duiker van maximaal 15 meter lang toestaan met een maatwerkvoorschrift.

Soms is een duiker nodig om twee bestaande oppervlaktewateren met elkaar te verbinden. Bijvoorbeeld om de aanvoer of afvoer van water te verbeteren. Ook dan kan Rijnland een langere duiker toestaan met een maatwerkvoorschrift.

Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 4.15: Minimale inwendige diameter van de duiker

De inwendige diameter van een duiker bepaalt de invloed van de duiker op de aanvoer en afvoer van water. Een kleine diameter zorgt voor een grote weerstand. Het water stroomt dan onvoldoende. Om te voorkomen dat door de duiker een watertekort of wateroverlast ontstaat stelt Rijnland voorwaarden aan de diameter van de duiker.

Toelichting op artikel 4.15, vierde lid

Soms is het technisch niet mogelijk om een duiker met de voorgeschreven inwendige diameter aan te leggen. Bijvoorbeeld als het oppervlaktewater smaller is dan de voorgeschreven diameter. Of als het oppervlaktewater in een gebied ligt met beperkte drooglegging.

Rijnland kan dan met een maatwerkvoorschrift toestaan dat een initiatiefnemer één of meerdere kleinere duikers gebruikt. Dat kan alleen als de doorstroming van het oppervlaktewater voldoende blijft.

Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 4.16: Afstand tot andere objecten
Toelichting op artikel 4.16, eerste lid

De onderlinge afstand van minimaal 5 meter voorkomt dat bij veel duikers, stuwen en bruggen achter elkaar opstuwing ontstaat. Zo is de invloed op de aanvoer en afvoer van water minimaal en blijft goed onderhoud ook mogelijk.

Toelichting op artikel 4.16, tweede lid

Rijnland kan met een maatwerkvoorschrift toestaan dat de afstand tussen de nieuwe duiker en een bestaande duiker, brug of stuw korter is dan 5 meter. Belangrijk is dat de aanvoer en afvoer van water niet vermindert en het onderhoud aan het oppervlaktewater goed mogelijk blijft.

Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 4.17: Hoogteligging van de duiker
Toelichting op artikel 4.17, eerste lid

De hoogteligging van de duiker is belangrijk voor de doorstroming in het oppervlaktewater. Daarom is er een voorschrift waarin staat hoeveel lucht en water er in de duiker moet zijn.

Toelichting op artikel 4.17, derde lid

Soms is het niet mogelijk om de duiker op de juiste hoogte te plaatsen. Rijnland kan dan met een maatwerkvoorschrift een andere hoogteligging toestaan. Belangrijk is dat de doorstroming van het oppervlaktewater goed blijft.

Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 4.18: Plaats in het oppervlaktewater

Door de duiker in het midden van het oppervlaktewater te plaatsen, komt de aanvoer en afvoer van water niet in gevaar.

Toelichting op hoofdstuk 5: Vee houden

Toelichting op afdeling 5.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 5.1: Vee houden

Met vee bedoelt Rijnland runderen, paarden, schapen en geiten.

Op veel percelen langs oppervlaktewater en waterkeringen wordt vee gehouden. Vaak bedrijfsmatig en soms kleinschalig: bijvoorbeeld iemand die als hobby een paar schapen of ander vee houdt. Het vee kan de slootkanten vertrappen, wat nadelig is voor het watersysteem.

Toelichting op afdeling 5.2: Vee houden algemeen

Toelichting op artikel 5.2: Afrastering groot vee bij waterkering

Met groot vee bedoelt Rijnland paarden en runderen. Daarbij horen ook de nog niet volwassen dieren, dus veulens, kalfjes en pinken. Soms wordt groot vee gehouden op een waterkering of in de kernzone en beschermingszone van een waterkering. Dat groot vee kan de waterkering beschadigen. Een goede afrastering voorkomt die schade. Een afrastering is bijvoorbeeld een hek, een muurtje of schrikdraad.

Toelichting op afdeling 5.3: Vergunning

Toelichting op paragraaf 5.3.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 5.3: Vee houden in een waardevolle oever

Met vee bedoelt Rijnland de landbouwdieren runderen, paarden, schapen en geiten. Vee vertrapt de planten in een waardevolle oever en eet ze op. Dit wil Rijnland voorkomen. Rijnland heeft als uitgangspunt dat vee niet in een waardevolle oever mag komen. Alleen in heel bijzondere gevallen vindt Rijnland dit wel goed. Daarom is een vergunning nodig voor het houden van vee in een waardevolle oever.

Toelichting op artikel 5.4: Grootvee houden in de zeewering

Met groot vee bedoelt Rijnland paarden en koeien. Daarbij horen ook de nog niet volwassen dieren, dus veulens, kalfjes en pinken.

Groot vee kan de zeewering beschadigen. Vooral het begrazen van helmgras is een probleem. Als het helmgras verdwijnt, kan het zand wegwaaien. Daarom vindt Rijnland het niet goed als er overal op de zeewering groot vee wordt gehouden. In de dynamische gebieden is dat geen probleem. De dynamische gebieden zijn de gebieden langs de Rijnlandse kust waar het niet zo belangrijk is om het zand op die plek vast te houden. Het zand mag hier verspreiden. Maar buiten die dynamische gebieden kan het houden van groot vee wel een probleem zijn. Daarom is een vergunning nodig voor het houden van groot vee buiten de dynamische gebieden.

Iemand heeft geen vergunning nodig om met een paard door de duinen te rijden.

Toelichting op paragraaf 5.3.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 5.5: Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op artikel 5.6: Vee houden in een waardevolle oever

Met vee bedoelt Rijnland de landbouwdieren runderen, paarden, schapen en geiten.

Rijnland wil eigenlijk geen vee in een waardevolle oever. Alleen voor natuurbeheer binnen een aangewezen natuurgebied zal Rijnland soms een vergunning verlenen.

Toelichting op artikel 5.7: Grootvee houden in de zeewering

Met groot vee bedoelt Rijnland paarden en koeien. Daarbij horen ook de nog niet volwassen dieren, dus veulens, kalfjes en pinken.

Het is belangrijk dat er voldoende helmgras groeit in de niet dynamische kustgebieden. Uit een proef met beweiding in de duinen blijkt dat groot vee helmgras eet. Daarom vindt Rijnland het houden van groot vee in deze gebieden niet goed. Alleen in bijzondere situaties zal Rijnland hiervoor een vergunning verlenen.

Toelichting op paragraaf 5.3.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 5.8: Voorschriften in de vergunning

In de vergunning staan voorschriften die er voor zorgen dat er geen nadelen ontstaan voor het watersysteem.

Toelichting op hoofdstuk 6: Waterpeil veranderen

Toelichting op afdeling 6.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 6.1: Waterpeil veranderen

Rijnland beheert het waterpeil van het oppervlaktewater. In peilbesluiten staat welk waterpeil in een bepaald gebied geldt. Dat waterpeil kan op sommige plekken zorgen voor nadelige gevolgen. Bijvoorbeeld:

  • Een eigenaar heeft een stuk grond dat lager ligt dan ander grond in het peilgebied. Deze eigenaar kan te veel nadeel ervaren van het kleinere hoogteverschil tussen het waterpeil en het maaiveld van zijn stuk grond . De grondwaterstand is daardoor bijvoorbeeld hoog, waardoor gewassen minder goed kunnen groeien.

  • Een eigenaar van een gebouw kan bij een te laag waterpeil last krijgen van schade aan de fundering.

In dit soort situaties kan het gewenst zijn om op die plek een ander waterpeil te gebruiken.

Toelichting op afdeling 6.2: Waterpeil veranderen algemeen

Toelichting op artikel 6.2: Opdracht om het waterpeil te veranderen

Om het waterpeil te veranderen zijn kunstwerken nodig, bijvoorbeeld een dam, sluis, stuw, inlaat of gemaal . Zo’n kunstwerk is meestal in beheer bij Rijnland. Soms beheert of bedient een andere eigenaar of een gebruiker het kunstwerk . Rijnland moet kunnen ingrijpen als een gebruiker of eigenaar het kunstwerk niet goed beheert of bedient, waardoor er problemen ontstaan voor de aanvoer of afvoer van het water. Rijnland kan een gebruiker of eigenaar dan verplichten om het niveau van het het kunstwerk waarmee het waterpeil wordt geregeld aan te passen.

Toelichting op afdeling 6.3: Vergunning

Toelichting op paragraaf 6.3.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 6.3: Waterpeil verlagen in een kwetsbaar kwelgebied

In kwetsbaar kwelgebied kan het verlagen van het waterpeil negatieve gevolgen hebben die Rijnland niet kan terugdraaien. Door een vergunning te verlenen kan Rijnland een peilverlaging vooraf beoordelen en ervoor zorgen dat er geen negatieve gevolgen ontstaan. Het grootste risico is dat er meer brakke kwel ontstaat. Dit brakke grondwater komt terecht in het oppervlaktewater. Andere risico’s zijn bodemdaling en het opbarsten van de waterbodem.

Toelichting op artikel 6.4: Waterpeil verlagen in gebied met veengronden of kleigronden op veen

In een gebied met veengronden of kleigronden op veen kan het verlagen van het waterpeil negatieve gevolgen hebben die Rijnland niet kan terugdraaien. Door een vergunning te verlenen kan Rijnland een peilverlaging vooraf beoordelen en ervoor zorgen dat er geen negatieve gevolgen ontstaan. Het grootste risico is bodemdaling.

Toelichting op artikel 6.5: Waterpeil verhogen

In sommige gebieden is Rijnland voorzichtig met het toestaan van een verhoging van het waterpeil. Door een vergunning te verlenen kan Rijnland de situatie vooraf beoordelen.

Toelichting op paragraaf 6.3.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor verlagen waterpeil
Toelichting op artikel 6.6: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Deze artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op artikel 6.7: Nadeel door Rijnlands waterpeil

Toelichting op artikel 6.7, eerste lid

Het te gebruiken waterpeil staat in het peilbesluit. Bij het bepalen van een waterpeil let Rijnland op plaatselijke situaties en wat in het algemeen belangrijk is. Maar het is niet mogelijk om in het peilbesluit alles wat belangrijk is goed te regelen. Het kan dus voorkomen dat iemand te veel nadeel of schade heeft van het door Rijnland gebruikte waterpeil. Rijnland kan dan een vergunning verlenen voor het verlagen van het waterpeil op een bepaalde plek.

Verlagen van het waterpeil kan wel risico’s geven voor het goed laten werken van het watersysteem. Verlagen van het waterpeil kan zorgen voor:

  • minder aanvoer en afvoer van water,

  • minder mogelijkheden om neerslag te bewaren,

  • meer (zoute) kwel,

  • snellere bodemdaling,

  • minder ecologie in het water,

  • een minder sterk watersysteem.

Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland de risico’s van het verlagen van het waterpeil voor het watersysteem.

In lid 2 en 3 van dit artikel staat wanneer iemand in ieder geval teveel nadeel of schade heeft door het Rijnlandse waterpeil. Maar een iemand kan zelf ook een reden geven. Dat kan bijvoorbeeld een bijzondere bodemopbouw zijn, of een ander gebruik van deze bodem.

Toelichting op artikel 6.7, tweede lid

Het Rijnlandse waterpeil kan zorgen voor teveel nadeel of schade als het maaiveld bij een verlaagd waterpeil lager ligt dan de mediaanhoogte van het maaiveld binnen het peilvak. Voor drie situaties staat het hoogteverschil waarbij er te veel nadeel en schade kan ontstaan. Voor alle andere situaties (zoals zandgronden) bepaalt Rijnland per geval of de lagere ligging teveel nadeel of schade geeft.

Toelichting op artikel 6.7, derde lid

Rijnland beoordeelt de andere manier waarop de grond wordt gebruikt door naar de praktijksituatie te kijken en naar het toegelaten grondgebruik zoals dat in het bestemmingsplan staat. Rijnland verleent geen vergunning als het gewenste grondgebruik niet wordt genoemd in het bestemmingsplan.

Toelichting op artikel 6.8: Overlast niet afschuiven

Door de plaatselijke peilverlaging beheert Rijnland een deel van het peilvak niet meer. Rijnland heeft daar dus geen directe invloed meer op het waterpeil. In het gebied van het verlaagde waterpeil is minder berging van neerslag mogelijk. Neerslag wordt namelijk snel uit dat gebied weggepompt. Dit vindt Rijnland niet goed omdat de wateroverlast bij extreme neerslag dan afschuift naar de rest van het peilvak. Met andere woorden: door het wegpompen van water wordt zelfstandig gezorgd voor droge voeten, terwijl de buren natte voeten krijgen. Rijnland verleent daarom alleen een vergunning als wateroverlast niet wordt afgeschoven.

Toelichting op paragraaf 6.3.3: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor verhogen waterpeil
Toelichting op artikel 6.9: Beoordelingsregel

De artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op artikel 6.10: Nadeel door Rijnlands waterpeil

Het te gebruiken waterpeil staat in het peilbesluit. Bij het bepalen van een waterpeil let Rijnland op de plaatselijke situaties en wat in het algemeen belangrijk is. Maar het is niet mogelijk om in het peilbesluit alles wat belangrijk is goed te regelen. Het kan dus voorkomen dat iemand te veel nadeel of schade heeft van het door Rijnland gebruikte waterpeil. Rijnland kan dan een vergunning verlenen voor het verhogen van het waterpeil op een bepaalde plek. Op die manier beoordeelt Rijnland voor elke situatie of er teveel nadeel of schade is voor een initiatiefnemer en de risico’s van het verhogen van het waterpeil voor het watersysteem.

Toelichting op artikel 6.11: Overlast niet afschuiven

Door de peilverhoging beheert Rijnland een deel van het peilvak niet meer. Rijnland heeft daar dus geen directe invloed meer op het waterpeil. In het gebied met verhoogd waterpeil is geen berging van neerslag mogelijk. Bij neerslag stroomt het water namelijk direct over de stuw. Dit vindt Rijnland niet goed omdat de wateroverlast bij extreme neerslag afschuift naar het ontvangende peilvak. Met andere woorden: er wordt zelfstandig gezorgd voor droge voeten, terwijl de buren natte voeten krijgen. Rijnland verleent daarom alleen een vergunning als wateroverlast niet wordt afgeschoven.

Toelichting op paragraaf 6.3.4: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 6.12: Voorschriften in de vergunning

In de vergunning staan voorwaarden die er voor zorgen dat het watersysteem goed blijft werken. Deze voorwaarden kunnen er in ieder geval in staan:

De kunstwerken en werken die het waterpeil regelen

Een kunstwerk dat het waterpeil regelt is bijvoorbeeld een dam, sluis, stuw, inlaat of gemaal. Een werk dat het waterpeil regelt is bijvoorbeeld een pomp.

Rijnland beoordeelt per situatie of een verandering van het waterpeil is toegestaan. Het is belangrijk dat de initiatiefnemer kunstwerken en werken die nodig zijn voor het regelen van de peilverandering, op de plaats bouwt die door Rijnland is getoetst en goedgekeurd. Het is ook belangrijk dat de kunstwerken en werken op de juiste manier worden gebouwd.

De capaciteit van de pomp

Om het waterpeil te verlagen wordt water naar het rondom liggende peilvak gepompt. Met een kleine pompcapaciteit blijven gevolgen zoals wateroverlast en kwel voor dat peilvak minimaal.

Bij het bepalen van de capaciteit van de pomp gelden de bemalingsrichtlijnen uit de Nota Peilbeheer.

Het nieuwe waterpeil

In de vergunning staat welk waterpeil de initiatiefnemer binnen de peilverandering mag gebruiken. Rijnland zoekt naar een waterpeil waarmee het teveel aan schade of nadeel voor de initiatiefnemer wordt gestopt. Om zo weinig mogelijk last te krijgen van bodemdaling, verzilting en verdroging, moet een peilverlaging wel zo klein mogelijk zijn.

Toelichting op afdeling 6.4: Voorwaarden zonder vergunning voor waterpeil verlagen

Toelichting op artikel 6.13: Wanneer gelden deze voorwaarden

In deze gebieden is bij een peilverlaging het risico op niet te veranderen gevolgen voor het watersysteem beperkt. Daarom is geen vergunning nodig, maar gelden de voorwaarden uit deze paragraaf.

Toelichting op artikel 6.14: Werkzaamheden melden

Het waterpeil verlagen is een wijziging in het watersysteem. Het is belangrijk dat Rijnland dit weet, zodat Rijnland het watersysteem goed kan blijven regelen.

Toelichting op artikel 6.16: Wateraanvoer en waterafvoer

Om een waterpeil te verlagen, moet het watersysteem veranderen. Dat gebeurt door het maken van een kunstwerk. Dat is bijvoorbeeld een dam, sluis, stuw, inlaat of gemaal. Zo wordt het deel van het peilvak waarin het peil wordt verlaagd, gescheiden van de rest van het peilvak. Door deze kunstwerken kan het water niet meer direct door het watersysteem stromen. In deze situaties vindt Rijnland het maken van zo’n kunstwerk niet goed:

  • Er is niet meer genoeg aanvoer van water naar achterliggende of aangrenzende gebieden.

  • Er kan niet meer genoeg water worden afgevoerd uit achterliggende of aangrenzende gebieden.

Het verbreden van een oppervlaktewater of het graven van een nieuwe oppervlaktewater kan hier een oplossing zijn.

Toelichting op artikel 6.17: maximale afvoersnelheid
Toelichting op artikel 6.17, tweede lid

Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 6.19: Geen wateroverlast in het peilvak

In het gebied van het verlaagde waterpeil is minder berging van neerslag mogelijk. Neerslag wordt namelijk snel uit dat gebied weggepompt. Dit mag geen wateroverlast veroorzaken in het peilvak waar het gebied in ligt.

Toelichting op afdeling 6.5: Verdere uitwerking van de zorgplicht verhogen waterpeil

Toelichting op artikel 6.20: Verdere uitwerking van de zorgplicht verhogen waterpeil

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op hoofdstuk 7: Bestrating, teeltvloer, weg of pad maken of onderhouden

Toelichting op afdeling 7.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 7.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 7.2: Nieuw in de zeewering

De zeewering beschermt het erachter liggende land tegen overstroming. Nieuwe opritten en afritten naar het strand kunnen een negatieve invloed op hebben op het goed blijven werken van de zeewering. Dat is vooral omdat op die plaatsen zand kan wegwaaien van de zeewering. Daarom is voor nieuwe opritten en afritten een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 7.5: Cunet in de waterkering vervangen

Het cunet geeft een stevige ondergrond voor de werkzaamheden. Bij een grondlaag die niet veel gewicht kan dragen wordt een deel van die grondlaag uitgegraven. Door hier bijvoorbeeld zand in te doen en dat aan te drukken, ontstaat een stevige ondergrond.

Toelichting op artikel 7.8: Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in hoger gelegen zandgronden

Met hard oppervlak bedoelt Rijnland alle oppervlakken waar neerslag niet in de bodem kan zakken op de plek waar het valt. Voorbeelden zijn: een weg, een gebouw of een parkeerplek.

Toelichting op artikel 7.9: Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in andere gebieden

Het gaat in onderdeel c van dit artikel over de plek waar het nieuwe harde oppervlak wordt aangebracht. Dus voor de duidelijkheid, het gaat niet over de vraag of er ergens anders op het perceel al hard oppervlak aanwezig is.

Toelichting op artikel 7.10: Waterberging niet in oppervlaktewater

Dit artikel gaat over alle manieren waarop een initiatiefnemer water kan opslaan buiten het oppervlaktewater. De waterberging is wel in het oppervlaktewater als een initiatiefnemer gebruik maakt van een Berging Rekening Courant (BRC) of van oppervlaktewater dat eerder is gegraven.

Toelichting op paragraaf 7.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op subparagraaf 7.2.2.1: Beoordeling van de vergunningaanvraag algemeen

Toelichting op artikel 7.11: Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op subparagraaf 7.2.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor de zeewering

Toelichting op artikel 7.12: Nieuwe bestrating, teeltvloer, weg of pad

Wegen en paden in de zanderige kernzone van de zeewering zorgen bijna altijd voor het extra wegwaaien van zand. Hierdoor kunnen de duinen niet goed aangroeien. Rijnland wil dat de zeewering goed blijft werken. Daarom is Rijnland voorzichtig met het toestaan van nieuwe strandopgangen.

Met een pad bedoelt Rijnland een verhard pad en een niet verhard pad.

Toelichting op artikel 7.13: Verbreden van bestrating, teeltvloer, weg of pad

Wegen en paden in de zanderige kernzone van de zeewering zorgen bijna altijd voor het extra wegwaaien van zand. Hierdoor kunnen de duinen niet goed aangroeien. Rijnland wil dat de zeewering goed blijft werken. Daarom is Rijnland voorzichtig met het toestaan van het breder maken strandopgangen.

Toelichting op subparagraaf 7.2.2.3: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor de waterkering

Toelichting op artikel 7.14: Nieuwe bestrating, teeltvloer, weg of pad

Verhogen waterkering

Als Rijnland de waterkering hoger wil maken, dan kan een weg die op of bij de waterkering ligt voor problemen zorgen. Bijvoorbeeld:

  • Een weg kan niet altijd helemaal worden verwijderd voordat begonnen wordt met het hoger maken van de waterkering.

  • Er is niet genoeg ruimte om de hogere waterkering weer goed te laten aansluiten op de al bestaande weg.

Een (half) verharde weg

Bij een (half) verharde weg kan de waterkering meer water gaan doorlaten door het zakken van de fundering. Dit is vaak het geval bij:

  • een open bestrating met zand

  • een gesloten bestrating met puin of slakken (een restproduct van de hoogovens)

Een starre wegconstructie op een relatief slappe ondergrond kan de negatieve gevolgen groter maken, doordat onderloopsheid (lekkage) van die constructie kan ontstaan.

Veel verkeer op de waterkering

Als er veel verkeer rijdt op een weg op de waterkering, dan kan dat negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering.

Vervangende waterkering

De nieuwe waterkering moet alle eigenschappen bevatten van de huidige kering.

Algemeen Met stabiliteits- en zettingsberekeningen moet de initiatiefnemer het waterkerend vermogen van de waterkering aantonen.

Toelichting op artikel 7.15: Verbreden, aanpassen of vervangen van een weg

Het maken van een extra rijbaan of een rotonde is een grote uitbreiding. Hierbij maakt Rijnland een afweging. Zorgt de uitbreiding ervoor dat het de waterkering het water minder goed kan tegenhouden? Dan vindt Rijnland de uitbreiding hetzelfde als het aanleggen van een nieuwe weg. In alle andere gevallen vindt Rijnland de uitbreiding hetzelfde als onderhoud aan een bestaande weg.

Toelichting op afdeling 7.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op paragraaf 7.3.1: Voorwaarden bij de waterkering
Toelichting op artikel 7.18: Voorwaarden maken nieuwe bestrating, weg of pad

Voldoet een bestrating, weg of pad aan deze voorwaarden, dan kan Rijnland de waterkering goed controleren en de bestrating kan makkelijk worden verwijderd als dat nodig is.

Soms kan Rijnland in een maatwerkvoorschrift een grotere afmeting en/of een groter oppervlak toestaan. Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op paragraaf 7.3.2: Voorwaarden voor 500 m² tot en met 5000 m² hard oppervlak
Toelichting op artikel 7.20: Voorwaarden voor 500 m² tot en met 5000 m² hard oppervlak in andere gebieden

Het gaat in onderdeel d van dit artikel over de plaats waar het nieuwe harde oppervlak wordt gemaakt. Dus voor de duidelijkheid, het gaat niet over de vraag of er ergens anders op het perceel al hard oppervlak aanwezig is.

Toelichting op afdeling 7.4: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Toelichting op artikel 7.21: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op hoofdstuk 8: Bodemonderzoek

Toelichting op afdeling 8.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 8.1: Bodemonderzoek uitvoeren

Dit hoofdstuk gaat over het uitvoeren van geotechnisch en milieukundig bodemonderzoek. Bij dit type bodemonderzoeken ontstaan kleine gaten in de bodem door boren of sonderen. Hierdoor kunnen lagen in de bodem die slecht water doorlaten gaan lekken.

Dit hoofdstuk gaat niet over andere soorten bodemonderzoek, zoals archeologisch onderzoek met graafwerkzaamheden.

Toelichting op afdeling 8.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 8.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 8.2: Seismisch onderzoek bij dijk-in-duin constructies

Rijnland heeft dijk-in-duin-constructies in Noordwijk en Katwijk. Daar ligt onder een in verhouding dunne zandlaag een dijk die voor de bescherming zorgt. Bij seismisch onderzoek met explosieven bij een dijk-in-duin constructie ontstaat er een serieus risico voor de zeewering. Die kan door zo’n onderzoek namelijk minder stevig en stabiel worden. Daarom is een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 8.3: Seismisch onderzoek bij de waterkering

Bij seismisch onderzoek met explosieven bij een waterkering ontstaat er een serieus risico voor de waterkering. Die kan door zo’n onderzoek namelijk minder stevig en stabiel worden. Daarom is een vergunning nodig.

Toelichting op paragraaf 8.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 8.4: Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op afdeling 8.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op artikel 8.8: Het boren en plaatsten van (peil)buizen

Voorspuiten is een grove manier van werken. Het kan de stabiliteit van de waterkering in gevaar brengen. Het kan ook zorgen voor een beschadiging van de ondoorlatende laag in de bodem. Daardoor kan heel veel kwelwater omhoog komen. Zo’n stroom kwelwater kan problemen geven:

  • Het is moeilijk om de stroom van kwelwater te stoppen. En soms is dat helemaal niet meer mogelijk.

  • Het kan de stabiliteit van een waterkering in gevaar brengen.

  • De kwaliteit van het oppervlaktewater kan slechter worden.

  • Er komt meer water in het gebied, waardoor het waterpeil stijgt en er meer water moet worden afgevoerd.

Toelichting op artikel 8.9: Repareren met zwelklei

Door het repareren van ondoorlatende bodemlagen met zwelklei voorkomt de initiatiefnemer de negatieve gevolgen van een grote stroom kwelwater. Daarom moet een boorgat na een boring of sondering worden gevuld met zwelklei.

Toelichting op hoofdstuk 9: Bouwen

Toelichting op afdeling 9.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 9.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op subparagraaf 9.2.1.1: Algemeen

Toelichting op artikel 9.2: Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in hoger gelegen zandgrond

Gaat een initiatiefnemer een woonwijk bouwen met meer dan 10 woningen, dan tellen de nog niet verharde tuinen voor 75% mee als hard oppervlak.

Toelichting op artikel 9.3: Meer dan 5000 m² hard oppervlak maken in een ander gebied

Gaat een initiatiefnemer een woonwijk bouwen met meer dan 10 woningen, dan tellen de nog niet verharde tuinen voor 75% mee als hard oppervlak.

Toelichting op artikel 9.4: Waterberging niet in oppervlaktewater

Dit artikel gaat over alle manieren waarop een initiatiefnemer water kan opslaan buiten het oppervlaktewater. De waterberging is wel in het oppervlaktewater als een initiatiefnemer een Berging Rekening Courant (BRC) gebruikt of eerder gegraven oppervlaktewater.

Toelichting op subparagraaf 9.2.1.2: Bouwen bij de zeewering

Toelichting op artikel 9.5: Bouwen binnen bebouwde deel van de zeewering

Toelichting op artikel 9.5, eerste lid

Bouwen vlakbij de zeewering geeft risico’s:

  • Er kunnen negatieve gevolgen zijn voor de stabiliteit van de zeewering. De zeewering moet stabiel en stevig blijven.

  • Een bouwwerk kan in de weg staan bij het onderhoud in de zeewering.

Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of een initiatiefnemer in de zeewering mag bouwen en wat de voorwaarden zijn. Voor zo’n bouwwerk is dus een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.5, tweede lid

Een bouwwerk gemaakt van licht materiaal zoals een schuur heeft kleine risico’s voor de zeewering. Daarom is voor zo’n bouwwerk geen vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.6: Bouwen buiten bebouwde deel van de zeewering

Voor de duinen is het belangrijk dat er zand verplaatst door de wind en het water. Want zo groeien de duinen of worden ze kleiner. Buiten het bebouwde deel van de zeewering kan een bouwwerk het verplaatsen van het zand moeilijker maken. Rijnland wil de gebieden waar nog geen bouwwerken staan daarom zo veel mogelijk leeg houden. Voor elk bouwwerk beoordeelt Rijnland vooraf of het buiten het bebouwde deel van de zeewering mag worden gebouwd of veranderd. En wat de voorwaarden zijn. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.7: Bouwen op het strand

Op het strand wordt het zand verplaatst door de wind en het water. Dit is belangrijk voor de duinen, want zo groeien ze of worden ze kleiner. De belangrijkste periode voor het verplaatsen van zand is van 1 november tot 1 februari. Dan is de kans op stormen het grootst.

Bouwwerken maken het verplaatsen van zand moeilijker. Ze kunnen tijdens een storm ook zorgen voor schade aan de duinen. Daarom wil Rijnland een bouwwerk dat in de periode 1 november tot 1 februari op het strand blijft staan vooraf beoordelen. Rijnland onderzoekt of een bouwwerk kan worden toegestaan en wat de voorwaarden zijn. Hiervoor is dus een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.8: Bouwwerk met explosiegevaar bouwen

Bouwwerken met explosiegevaar zijn bijvoorbeeld een vuurwerkfabriek, een vuurwerkopslag of een tankstation.

Toelichting op subparagraaf 9.2.1.3: Bouwen bij de waterkering

Toelichting op artikel 9.9: Bouwen op de kruin van de waterkering

De kruin is het gebied boven op de waterkering. Dit gebied is een strook grond van 1,5 meter breed.

Ligging van de kruin op een waterkering.PNG

De kruin is een belangrijk deel van de waterkering. Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of bouwen daar kan en wat de voorwaarden zijn. Voor het maken van een bouwwerk op de kruin van een waterkering is dus een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.10: Bouwwerken groter dan 20 m² op de waterkering

Grote bouwwerken op een waterkering geven risico’s:

  • Er kunnen negatieve gevolgen zijn voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven.

  • Een groter bouwwerk kan teveel zetting in de waterkering veroorzaken. Zetting betekent dat water en lucht uit de grond wordt geperst door het samendrukken van de grond.

  • Een bouwwerk kan in de weg staan bij het onderhoud en de controle van de waterkering.

Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of bouwen op een waterkering kan en wat de voorwaarden zijn. Voor een groter bouwwerk in de kernzone en de beschermingszone van een waterkering is dus een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.11: Bouwen op een waterkering, zware materialen

Een zwaarder bouwwerk op een waterkering geeft risico’s

  • Een bouwwerk gemaakt van zwaardere materialen kan een negatief gevolg hebben voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven.

  • Een zwaarder bouwwerken kan ook teveel zetting in de waterkering veroorzaken. Zetting betekent dat water en lucht uit de grond wordt geperst door het samendrukken van de grond.

Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of bouwen op de waterkering kan en wat de voorwaarden zijn. Voor een zwaarder bouwwerk in de kernzone en de beschermingszone van een waterkering is dus een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.12: Beschoeiing of damwand maken in het binnentalud van de waterkering

Een beschoeiing of een damwand kan een negatief gevolg hebben voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven. In het binnentalud van de waterkering zijn de risico’s groot. Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of dit kan en wat de voorwaarden zijn. Voor een beschoeiing of damwand in het binnentalud van een waterkering is dus een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.13: Beschoeiing of damwand maken in het buitentalud of op de kruin van de waterkering

Beschoeiingen en damwanden in het buitentalud of op de kruin van een waterkering kunnen negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven.

Een lichter bouwwerk geeft een klein risico. Denk bij zo’n lichter bouwwerk aan houten palen met een gronddicht waterdoorlatend doek of met houten planken/schotten. Omdat er een klein risico is, is voor een lichter bouwwerk geen vergunning nodig.

Een zwaarder bouwwerk zorgt voor een groter risico. Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of dit kan en wat de voorwaarden zijn. Voor een zwaardere beschoeiing of zwaardere damwand in het buitentalud of op de kruin van een waterkering is dus een vergunning nodig.

De kruin is een 1,5 meter brede zone boven op de waterkering.

Ligging van de kruin op een waterkering.PNG

Toelichting op artikel 9.14: Beschoeiing of damwand maken, met ankers in het leggerprofiel van de waterkering

Beschoeiingen en damwanden kunnen negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven. De risico’s zijn groot als hierbij (schot)ankers in het leggerprofiel komen. Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of dit kan en wat de voorwaarden zijn. Voor een beschoeiing of damwand met ankers in het leggerprofiel van een waterkering is dus een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 9.15: Bouwwerk met explosiegevaar bouwen

Bouwwerken met explosiegevaar zijn bijvoorbeeld een vuurwerkfabriek, een vuurwerkopslag of een tankstation.

Toelichting op subparagraaf 9.2.1.4: Bouwen bij oppervlaktewater

Toelichting op artikel 9.16: Bouwen bij een belangrijk oppervlaktewater

Rijnland is verantwoordelijk voor het onderhouden van de belangrijke oppervlaktewateren. Onderhoud en controle is vanaf de kant meestal goedkoper dan vanaf het water. Op plekken waar nu onderhoud en controle vanaf de kant mogelijk is, wil Rijnland dat graag zo houden. Het is dan ook belangrijk dat die plekken in de toekomst vrij blijven. Daarom is een vergunning nodig voor het bouwen in de kernzone en de beschermingszone bij deze belangrijke oppervlaktewateren.

Voor straatmeubilair is geen vergunning nodig, want dit zijn vaak kleine bouwwerken. Bijvoorbeeld: straatverlichting, naamborden, wegwijzers, bankjes en vuilnisbakken. Bij dit soort kleine bouwwerken blijft onderhoud en controle vanaf de kant wel mogelijk.

Toelichting op artikel 9.17: Brug of ander bouwwerk met ondersteunende constructie

In een belangrijk oppervlaktewater kan een ondersteunend bouwwerk een negatief effect hebben op de doorstroming van het water. Daarom wil Rijnland vooraf beoordelen of dit kan en wat de voorwaarden zijn. Voor het maken van een ondersteunend bouwwerk is dus een vergunning nodig. Belangrijk: een brughoofd is geen ondersteunend bouwwerk. Het maken van een brughoofd vindt Rijnland een demping.

Toelichting op artikel 9.18: Brug of ander bouwwerk lager dan 1 meter van de waterspiegel

Een brug of een ander bouwwerk boven een belangrijk oppervlaktewater kan het onderhoud van dat oppervlaktewater moeilijk maken. Rijnland doet het onderhoud namelijk vaak vanaf een boot. Varen lukt alleen als een brug of bouwwerk over het water niet te laag is.

De afstand tussen de waterspiegel bij zomerpeil en de onderkant van de brug of het bouwwerk moet daarom minimaal 1 meter zijn. Dit geldt over de hele breedte van het oppervlaktewater. Als een brug of een bouwwerk lager is dan wil Rijnland vooraf beoordelen of varen om het onderhoud te doen nog mogelijk is. Daarom is voor een lage brug of een laag bouwwerk een vergunning nodig.

De hoogte van 1 meter meet Rijnland tussen de onderkant van de brug of het bouwwerk en de waterspiegel bij het zomerpeil. Dit zomerpeil is niet overal hetzelfde. Het juiste zomerpeil staat in het geldende peilbesluit. De peilbesluiten staan op onze website www.rijnland.net.

Toelichting op paragraaf 9.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op subparagraaf 9.2.2.1: Beoordeling van de vergunningaanvraag algemeen

Toelichting op artikel 9.19: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Deze artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op subparagraaf 9.2.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag bouwen bij de zeewering

Toelichting op artikel 9.20: Bouwwerk en afslag van de kust

Op het strand verplaatst het zand door wind en water. Dit is belangrijk voor de duinen, want zo groeien ze of worden ze kleiner. Dit is een normaal proces, dat zorgt voor een veilige zeewering.

Met afslag van de kust bedoelt Rijnland dat een harde storm zorgt voor het losslaan, wegwaaien of wegspoelen van een deel van de duinen. Voor een veilige zeewering is het belangrijk dat een bouwwerk tijdens zware stormen deze normale afslag van de kust niet tegenhoudt.

Toelichting op artikel 9.21: Bouwwerk valt bij afslag uit elkaar

Een gebouw kan de normale afslag van de duinen tegenhouden. En dat maakt de zeewering zwakker en minder veilig. Daarom moet een bouwwerk bij afslag van de duinen in delen uit elkaar vallen.

Toelichting op artikel 9.22: Nieuw bouwwerk binnen bebouwde deel zeewering

Een voorgevelrooilijn is een denkbeeldige lijn waarachter een initiatiefnemer een gebouw mag bouwen. Het is de lijn waarop meestal de voorgevel van de woning staat. Soms ligt de voorgevelrooilijn voor de voorgevel van de woning. De woning is dan dus niet op de voorgevelrooilijn gebouwd, maar daarachter. De ligging van de voorgevelrooilijn staat meestal in het gemeentelijke bestemmingsplan, of in de gemeentelijke bouwverordening.

Toelichting op artikel 9.23: Nieuw bouwwerk buiten bebouwde deel zeewering

Op het strand verplaatst het zand door wind en water. Dit is belangrijk voor de duinen, want zo groeien en de duinen of worden ze kleiner. Dit is een normaal proces, dat zorgt voor een veilige zeewering.

Buiten het bebouwde deel van de zeewering kan een bouwwerk het verplaatsen van het zand moeilijker maken. De gebieden waar nog geen bouwwerken staan wil Rijnland daarom ook zo leeg mogelijk houden. Er mogen dus geen nieuwe bouwwerken komen buiten het bebouwde deel van de zeewering.

Er is één uitzondering: Het mag wel als het nieuwe gebouw een belangrijke maatschappelijke functie heeft. Dit geldt niet voor gebouwen met een recreatieve of vergelijkbare functie. Deze gebouwen kunnen wel een belangrijke maatschappelijk functie hebben, maar kunnen ook ergens ander worden gebouwd.

Toelichting op artikel 9.26: Bouwwerk op het strand

Rijnland wil de zeewering stabiel en stevig houden. Voor de duinen is het belangrijk dat de wind en het water het zand verplaatsen. Zo groeien de duinen of worden ze kleiner. Dit is een natuurlijk proces. Daarom moet het zand vrij onder een bouwwerk kunnen bewegen.

Toelichting op artikel 9.27: Bouwwerk op het strand tussen 1 november en 1 februari

Rijnland wil de zeewering stabiel en stevig houden. Voor de duinen is het belangrijk dat de wind en het water het zand verplaatsen. Zo groeien de duinen of worden ze kleiner. Dit is een natuurlijk proces. Dit is vooral belangrijk in de periode met zware stormen tussen 1 november en 1 februari. Dan is het belangrijk dat er genoeg afstand is tussen de bouwwerken. En dat het bouwwerk op voldoende afstand van de duinvoet staat.

Toelichting op subparagraaf 9.2.2.3: Beoordelen van de vergunningaanvraag bouwen bij de waterkering

Toelichting op artikel 9.29: Niet op de kruin bouwen

De kruin is het gebied boven op de waterkering. Dit gebied is een strook grond van 1,5 meter breed. De kruin is een belangrijk deel van de waterkering. De precieze plek van de kruin van elke waterkering staat in de legger.

Ligging van de kruin op een waterkering.PNG

Toelichting op artikel 9.30: Aanbouwen bij bestaand bouwwerk

Bij het maken van een aanbouw past de initiatiefnemer een bestaand bouwwerk aan. Het is niet redelijk als Rijnland hier net zo streng is als bij nieuwbouw op een waterkering. Een aanbouw maken mag daarom als wordt voldaan aan de voorwaarden uit dit artikel.

Toelichting op artikel 9.31: Nieuw bouwwerk binnen bebouwde deel waterkering

Binnen het bebouwde deel van een waterkering staan vaak al bouwwerken . Daarom is Rijnland minder streng als hier nieuwe bouwwerken bij komen. Buiten het profiel van vrije ruimte mag een initiatiefnemer daarom een nieuw bouwwerk maken.

Binnen het profiel van vrije ruimte vindt Rijnland een nieuw bouwwerk goed als de initiatiefnemer zorgt voor een vervangende waterkering. De initiatiefnemer moet dan wel bewijzen dat de vervangende waterkering minimaal 100 jaar sterk genoeg blijft.

Toelichting op artikel 9.32: Nieuw bouwwerk buiten bebouwde deel waterkering

Rijnland wil buiten het bebouwde deel van de waterkering liever geen bouwwerken. Bouwwerken kunnen namelijk het onderhoud van de waterkering lastiger en duurder maken.

Binnen het profiel van vrije ruimte kan Rijnland bijvoorbeeld deze bouwwerken wel toestaan:

  • bruggen en aquaducten bij rijkswegen en provinciale wegen;

  • poldergemalen.

De initiatiefnemer zorgt dan wel voor een vervangende waterkering. En hij bewijst dat de vervangende waterkering minimaal 100 jaar sterk genoeg blijft.

Toelichting op artikel 9.33: Verplaatsen van de waterkering voor een bouwwerk

Om een bouwwerk op een bepaalde plaats te kunnen bouwen, is het soms nodig om de zones van een waterkering en de waterkering zelf te verplaatsen. Dit is belangrijk voor personen of organisaties die grond of een gebouw hebben in de buurt van de waterkering. Zij kunnen namelijk in de toekomst te maken krijgen met strengere eisen. Daarom is het belangrijk dat zij akkoord zijn met de verplaatsing. Voorbeeld van strengere eisen: Een stuk grond komt in de beschermingszone te liggen. Daar gelden strengere regels voor allerlei activiteiten.

Rijnland beoordeelt altijd of het verplaatsen van de waterkering echt nodig is. En ook hoeveel duurder het onderhoud van de waterkering wordt.

Toelichting op subparagraaf 9.2.2.4: Beoordelen van de vergunninaanvraag bouwen bij oppervlaktewater

Toelichting op artikel 9.35: Afstand tussen de waterspiegel en een brug of ander bouwwerk

Voor het uitvoeren van onderhoud is het nodig dat er op belangrijk oppervlaktewater gevaren kan worden. Dit lukt altijd als het bouwwerk minimaal 1 meter boven de waterspiegel ligt. Rijnland heeft daarom de voorkeur voor een minimale hoogte van 1 meter. Soms is een minimale hoogte van 1 meter niet haalbaar en/of technisch moeilijk te maken. Denk bijvoorbeeld aan gebieden met een kleine drooglegging. In die gevallen kan Rijnland een kleinere hoogte toestaan.

Toelichting op artikel 9.36: Ondersteunende constructie brug of ander bouwwerk

Een bouwwerk dat het hele oppervlaktewater bedekt, heeft soms een ondersteuning nodig die in het oppervlaktewater staat. Door zo’n ondersteunende constructie kan het water minder makkelijk stromen. Het water kan gaan stuwen waardoor een hoogteverschil ontstaat in het oppervlaktewater. Dit hoogteverschil noemt Rijnland verval.

De invloed op de doorstroming van één of meer ondersteunende constructies kan groot zijn. Rijnland wil daarom in een belangrijke oppervlaktewater liever alleen bouwwerken zonder ondersteuning.

Soms staat Rijnland ondersteunende constructies toch toe. Maar alleen als het verval in het oppervlaktewater niet te groot wordt. Want door het verval wordt het waterpeil hoger. Dit kan wateroverlast veroorzaken.

Het is moeilijk om vooraf aan te geven of een verval te groot wordt. Dat hangt af van de plaatselijke situatie. Bijvoorbeeld:

  • een klein verval kan grote gevolgen hebben in het boezemsysteem. Dat komt door de grote lengte van dit systeem. In zo’n geval vindt Rijnland alleen een heel klein verval goed.

  • hoeveel verval Rijnland kan toestaan in een poldersysteem hangt van veel zaken af. De grootte van het peilgebied is bijvoorbeeld belangrijk. Maar ook hoeveel ondersteunende constructies er al zijn of nog worden verwacht.

Daarom beoordeelt Rijnland bij elke aanvraag of het verval niet te groot wordt. Dit doet Rijnland met vastgestelde rekenmodellen. In het algemeen geldt dat het aantal ondersteunende constructies en hun grootte zo klein mogelijk moet blijven. Op die manier houdt Rijnland het verval in het oppervlaktewater ook zo klein mogelijk.

Toelichting op paragraaf 9.2.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op subparagraaf 9.2.3.1: Voorschriften voor bouwen bij de zeewering

Toelichting op artikel 9.37: Voorschriften in de vergunning

Het is belangrijk dat de duinen kunnen groeien. Zeker met de verwachte verdere stijging van de zeespiegel. Duinen groeien doordat de wind en het water zand verplaatsen. Rijnland volgt deze natuurlijke groei van de duinen met voorspellingen, trendberekeningen en de ontwikkelingen in duingebieden die ernaast liggen.

Bouwwerken maken het groeien van de duinen moeilijker. Daarom kunnen in de vergunning voorschriften komen over het bouwen en verplaatsen van bouwwerken.

Toelichting op subparagraaf 9.2.3.3: Voorschriften voor bouwen bij oppervlaktewater

Toelichting op artikel 9.39: Voorschriften in de vergunning

In de vergunning staan de voorschriften die zorgen dat een bouwwerk geen nadelige gevolgen heeft voor het goed werken van het watersysteem.

Het bouwwerk (a, b, c en d)

Rijnland kan in de vergunning deze voorschriften zetten om te voorkomen dat het verval in het oppervlaktewater te groot wordt. En ze zorgen ervoor dat Rijnland het oppervlaktewater kan blijven controleren en onderhouden.

Hoogte (e)

Dit voorschrift zorgt ervoor dat Rijnland het onderhoud van het oppervlaktewater varend kan blijven doen.

Bescherming van de bodem en de oever (f)

Rijnland kan in de vergunning voorschriften zetten voor extra bescherming van de bodem en de oever. Dat doet Rijnland om deze reden: De maximale stroomsnelheid van het oppervlaktewater is meestal kleiner dan 20 centimeter per seconde. Soms staat Rijnland een groot verval in het oppervlaktewater toe. Hierdoor kan het water sneller gaan stromen. Extra bescherming van de bodem en de oever kan dan nodig zijn om uitschuren van het onderwaterprofiel en het onderwatertalud te voorkomen.

Toelichting op afdeling 9.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op paragraaf 9.3.2: Voorwaarden bouwen in de zeewering
Toelichting op subparagraaf 9.3.2.1: Seizoensgebouwen op het strand

Toelichting op artikel 9.42: Wanneer gelden deze voorwaarden

Seizoensgebouwen staan alleen op het strand in de periode van 1 februari tot 1 november. Een seizoensgebouw is bijvoorbeeld een strandtent of surfpaviljoen.

Rijnland verwacht dat deze gebouwen niet schadelijk zijn voor de waterkering, zolang Rijnland de zeewering kan blijven controleren en onderhouden. Onderdelen van de seizoensgebouwen blijven vaak het hele jaar op het strand aanwezig. Dit zijn bijvoorbeeld de paalconstructies, niet-onderheide funderingsplaten, vloeren en terrassen. Ze hebben geen grote invloed op de zeewering. Toch is het wel belangrijk om aan een aantal voorwaarden te voldoen.

Toelichting op subparagraaf 9.3.2.2: Binnen bebouwde deel zeewering

Toelichting op subsubparagraaf 9.3.2.2.1: Nieuw bouwwerk van licht materiaal

Toelichting op artikel 9.47: Wanneer gelden deze voorwaarden

Een licht bouwwerk zoals een schuur geeft weinig risico voor de zeewering. Het heeft bijna geen invloed op de sterkte van de zeewering. Het is wel belangrijk dat een licht bouwwerk aan een aantal voorwaarden voldoet.

Toelichting op artikel 9.48: Vloer

Voorbeelden van deze losse onderdelen zijn: klinkers, kleine betonnen platen of houten vlonders.

Toelichting op artikel 9.49: Dijk-in-duin-constructies

Rijnland heeft dijk-in-duin-constructies in Noordwijk en Katwijk. Daar ligt onder een in verhouding dunne zandlaag een dijk die voor de bescherming zorgt. Rijnland heeft een extra voorwaarde voor het plaatsen van palen in zo’n dijk-in-duin-constructie.

Toelichting op paragraaf 9.3.3: Voorwaarden voor bouwen bij waterkering
Toelichting op subparagraaf 9.3.3.1: Nieuw bouwwerk van licht materiaal

Toelichting op artikel 9.54: Wanneer gelden deze voorwaarden

Een nieuw bouwwerk van lichte materialen is bijvoorbeeld een schuur of een steiger boven land. Zo’n klein bouwwerk van hout, kunststof of een ander licht materiaal weegt weinig. Het heeft ook geen of alleen een lichte fundering. Daarom geeft een licht bouwwerk weinig risico voor de sterkte van de waterkering.

Toelichting op artikel 9.55: Werkzaamheden melden

De initiatiefnemer meldt het bouwen bij een waterkering. Hiervoor zijn een aantal redenen. Zo weet Rijnland waar bij een waterkering wordt gebouwd. Rijnland zet deze bouwwerken ook in het beheerregister van de legger keringen van Rijnland.

Rijnland kan tijdens de werkzaamheden toezicht houden. Dat is nodig om deze redenen:

  • Bouwen bij een waterkering kan voor zetting zorgen en negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven.

  • Het toekomstige bouwwerk kan de controle van de waterkering door Rijnland moeilijker maken.

Toelichting op artikel 9.56: Wat moet de initiatiefnemer melden

Met de technische beschrijving bedoelt Rijnland bijvoorbeeld:

  • de maten van het bouwwerk;

  • hoe hoog het bouwwerk ligt ten opzichte van het maaiveld;

  • een omschrijving van de mogelijke fundering.

Toelichting op subparagraaf 9.3.3.2: Beschoeiing of damwand

Toelichting op artikel 9.60: Werkzaamheden melden

De initiatiefnemer meldt het maken van een beschoeiing of damwand bij een waterkering. Hiervoor zijn een aantal redenen. Zo weet Rijnland waar bij een waterkering wordt gebouwd. Rijnland zet deze bouwwerken ook in het beheerregister van de legger keringen van Rijnland. Rijnland kan tijdens de werkzaamheden toezicht houden. Dat is nodig om deze redenen:

  • Bouwen bij een waterkering kan voor zetting zorgen en negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven.

  • Het toekomstige bouwwerk kan de controle van de waterkering door Rijnland moeilijker maken.

Toelichting op artikel 9.61: Wat moet de initiatiefnemer melden

Met de technische beschrijving bedoelt Rijnland bijvoorbeeld de maten van het bouwwerk en hoe hoog het bouwwerk ligt ten opzichte van het maaiveld

Toelichting op afdeling 9.4: Verdere uitwerking van de zorgplicht voor bouwen

Toelichting op paragraaf 9.4.1: Verdere uitwerking zorgplicht voor bouwen in de zeewering
Toelichting op artikel 9.73: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op artikel 9.74: Seizoensgebouwen op het strand

Om deze redenen is het belangrijk dat er minimaal 3 meter afstand is tussen een bouwwerk en de duinvoet of het hek langs de duinen:

  • Als een bouwwerk te dicht bij de duinvoet staat, dan waait achter het bouwwerk teveel zand weg.

  • Planten die op de zeewering groeien ontwikkelen goed als er regelmatig zout zeewater overheen waait. Dit noemt Rijnland zoute spray. Bouwwerken die dicht bij de duinvoet staan houden deze zoute spray tegen.

  • Rijnland moet genoeg ruimte hebben om de zeewering te kunnen controleren en onderhouden.

Toelichting op artikel 9.75: Voorwerpen op het strand plaatsen

Met voorwerpen bedoelt Rijnland bijvoorbeeld: lantaarnpalen, banken, prullenbakken, wegwijsborden, een kunstwerk.

Toelichting op paragraaf 9.4.2: Verdere uitwerking zorgplicht voor bouwen bij de waterkering
Toelichting op artikel 9.76: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op artikel 9.77: Losse palen, hekken en andere voorwerpen plaatsen

Met voorwerpen bedoelt Rijnland bijvoorbeeld: lantaarnpalen, banken, prullenbakken, wegwijsborden, kunst.

De fundering is de basis waarop de paal steunt. In de bouw noemt men dit vaak de poer.

Toelichting op paragraaf 9.4.3: Verdere uitwerking zorgplicht voor bouwen in oppervlaktewater
Toelichting op subparagraaf 9.4.3.1: Algemeen

Toelichting op artikel 9.78: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op subparagraaf 9.4.3.2: Brug of ander bouwwerk over het oppervlaktewater bouwen

Toelichting op artikel 9.79: Bouwen over belangrijk oppervlaktewater

Behalve een brug zijn er ook andere bouwwerken die helemaal over het water worden gebouwd. Zo’n bouwwerk over het water noemt Rijnland ook wel een overkluizing.

Toelichting op artikel 9.80: Bouwen over een overig oppervlaktewater

Behalve een brug zijn er ook andere bouwwerken die helemaal over het water worden gebouwd. Zo’n bouwwerk over het water noemt Rijnland ook wel een overkluizing.

Toelichting op subparagraaf 9.4.3.3: Steiger, meerpaal of aanmeervoorziening bouwen

Toelichting op artikel 9.81: Steiger bouwen

De afstand tussen de steiger en een steiger die ernaast ligt wordt evenwijdig aan de oeverlijn gemeten.

Toelichting op artikel 9.82: Meerpaal bouwen

In een breedte van minimaal 67% van de totale breedte van het oppervlaktewater staan geen voorwerpen. Zo’n voorwerp is bijvoorbeeld om de meerpaal met dat wat aan de meerpaal vastligt, zoals boten of andere vaartuigen. Deze breedte is aaneengesloten, dus zonder onderbrekingen. Zo blijft er voldoende ruimte over om langs de meerpaal te kunnen varen.

Toelichting op subparagraaf 9.4.3.4: Ander bouwwerk maken

Toelichting op artikel 9.84: Voorwerp plaatsen

Met voorwerpen bedoelt Rijnland bijvoorbeeld: lantaarnpalen, banken, prullenbakken, wegwijsborden, kunst.

Door een strook grond vrij te houden blijft het voor Rijnland mogelijk om het onderhoud van het oppervlaktewater vanaf de kant te doen. De insteek is het punt waar de schuine oever overgaat in het vlakke maaiveld.

Toelichting op artikel 9.85: Andere bouwwerken maken

Door een strook grond vrij te houden blijft het voor Rijnland mogelijk om het onderhoud van het oppervlaktewater vanaf de kant te doen.

Toelichting op hoofdstuk 10: Slopen en verwijderen

Toelichting op afdeling 10.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 10.1: Slopen en verwijderen

Onderdelen van een bouwwerk zijn bijvoorbeeld: een damwand, een leiding, een paal of een heipaal.

Toelichting op afdeling 10.2: Algemeen

Toelichting op artikel 10.2: Opdracht voor tijdelijk verwijderen bouwwerk of voorwerp

Rijnland beheert veel waterstaatswerken. Een waterstaatswerk is bijvoorbeeld:

  • een oppervlaktewater,

  • een bergingsgebied,

  • een waterkering en de beschermingszones die daarbij horen,

  • een ondersteunend kunstwerk, bijvoorbeeld een gemaal, stuw, sluis en inlaat.

Rijnland onderhoudt deze waterstaatswerken zodat de kwaliteit goed blijft. Het is belangrijk dat er tijdens het onderhoud niets in de weg staat. Daarom gebruikt het dagelijks bestuur van Rijnland dit artikel bijvoorbeeld in deze situaties:

  • om het onderhoud aan een waterkering goed te kunnen doen, kan het nodig zijn dat een bouwwerk op die waterkering tijdelijk weg moet.

  • als Rijnland een watergang gaat baggeren, dan moeten boten tijdelijk weg.

  • als Rijnland een stuw gaat onderhouden, dan moet een woonboot die naast een stuw ligt tijdelijk weg.

Een eigenaar of gebruiker krijgt meestal een week de tijd om een bouwwerk of voorwerp weg te halen. Als er met spoed onderhoud nodig is, dan kunnen dijkgraaf en hoogheemraden de eigenaar of gebruiker verplichten om het bouwwerk of voorwerp direct te verwijderen.

Toelichting op afdeling 10.3: Vergunning

Toelichting op paragraaf 10.3.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 10.3: Heipaal verwijderen

Het verwijderen van een heipaal kan de waterkering minder stevig maken. Rijnland wil daarom liever dat een al aanwezige heipaal in de waterkering blijft zitten. Als een heipaal toch weg moet, dan wil Rijnland eerst het risico voor de waterkering beoordelen. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 10.4: Damwand verwijderen

Het verwijderen van een damwand kan de waterkering minder stevig maken. Rijnland wil daarom liever dat een al aanwezige damwand in de waterkering blijft zitten. Als een damwand toch weg moet, dan wil Rijnland eerst het risico voor de waterkering beoordelen. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 10.5: Leiding verwijderen

Het verwijderen van een grote leiding kan de waterkering minder stevig maken. Rijnland wil daarom liever dat een al aanwezige leiding in de waterkering blijft zitten. Als een leiding toch weg moet, dan wil Rijnland eerst het risico voor de waterkering beoordelen. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op afdeling 10.4: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op paragraaf 10.4.1: Op de waterkering
Toelichting op artikel 10.7: Voorwaarden verwijderen paal

Toelichting op artikel 10.7, tweede lid

Voor het verwijderen van een heipaal uit de kernzone en beschermingszone van een waterkering is een vergunning nodig. Dit staat in artikel 10.3.

Toelichting op artikel 10.8: Vullen van gat in grond na verwijderen paal

Door het vullen van het gat in de grond met zwelklei blijft de waterkering stevig en stabiel.

Toelichting op paragraaf 10.4.2: In kwetsbaar kwelgebied
Toelichting op artikel 10.10: Manier van verwijderen heipaal

De heipaal op de juiste manier verwijderen, voorkomt in een kwetsbaar kwelgebied problemen door kwel.

Toelichting op artikel 10.11: Repareren van afsluitende bodemlaag bij verwijderen heipaal

De gaten in een afsluitende bodemlaag repareren met zwelklei voorkomt in een kwetsbaar kwelgebied problemen door kwel.

Toelichting op artikel 10.12: Manier van verwijderen damwand

De damwand op de juiste manier verwijderen, voorkomt in een kwetsbaar kwelgebied problemen door kwel.

Toelichting op artikel 10.13: Repareren afsluitende bodemlaag bij verwijderen damwand

De gaten in een afsluitende bodemlaag repareren met zwelklei voorkomt in een kwetsbaar kwelgebied problemen door kwel.

Toelichting op hoofdstuk 11: Waterberging niet meer gebruiken

Toelichting op afdeling 11.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 11.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 11.2: Waterberging niet meer gebruiken

Een initiatiefnemer kan bij zijn werkzaamheden een nieuw hard oppervlak gaan maken. Door het maken van een hard oppervlak zakt de neerslag op die plek niet meer in de bodem, maar kan direct naar het oppervlaktewater gaan stromen. Dit veroorzaakt een peilstijging in het oppervlaktewater. Zo’n peilstijging gebeurt niet als de initiatiefnemer een waterberging maakt. De neerslag wordt dan in de waterberging opgevangen en stroomt vertraagd naar het oppervlaktewater. Rijnland verplicht een initiatiefnemer vaak om een waterberging te maken. Wordt zo’n waterberging niet meer gebruikt, dan stroomt de neerslag toch zonder vertraging naar het oppervlaktewateren. Dit kan wateroverlast geven. Rijnland wil dit vooraf goed bekijken en daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op paragraaf 11.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 11.3: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Deze artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op artikel 11.4: Een vervangende waterberging maken

Als een waterberging niet meer wordt gebruikt, dan kan er wateroverlast ontstaan. Het maken van een vervangende waterberging zorgt dat die wateroverlast niet ontstaat. Voor het maken van een vervangende waterberging gelden dezelfde regels als voor het maken van een nieuwe waterberging. Die regels staan in hoofdstuk 41. Hierin staan 4 manieren om een vervangende waterberging te maken:

  • graven van oppervlaktewater;

  • afschrijven van een Berging Rekening Courant;

  • gebruik maken van oppervlaktewater dat de afgelopen 5 jaar is gegraven;

  • opnieuw op een andere manier een waterberging maken.

De waterberging is niet meer nodig als het hard oppervlak waarvoor de waterberging is gemaakt wordt verwijderd. Dan hoeft een initiatiefnemer geen vervangende waterberging te maken.

Toelichting op artikel 11.5: Geen te grote stijging van het waterpeil

Een te grote stijging van het waterpeil kan gaan zorgen voor wateroverlast.

Toelichting op paragraaf 11.2.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 11.6: Voorschriften in de vergunning

In de vergunning komen voorschriften die ervoor zorgen dat het watersysteem goed kan blijven werken.

Plaats waar neerslag in oppervlaktewater komt

Het is belangrijk dat de initiatiefnemer het werkmaakt zoals dat in de vergunningaanvraag staat. Bij het beoordelen van de aanvraag gaat Rijnland namelijk uit van de plaats waar de neerslag in het oppervlaktewater komt. Er kan wateroverlast ontstaan als de initiatiefnemer het lozingspunt op een andere plaats maakt.

Vervangende waterberging

De plaats waar de initiatiefnemer de vervangende waterberging maakt is belangrijk. In de vergunning staat daarom waar de waterberging moet worden gemaakt en hoe groot deze minimaal moet zijn.

Volgorde uitvoering activiteiten

De volgorde waarin een initiatiefnemer de activiteiten uitvoert is belangrijk. Bijvoorbeeld dat de vervangende waterberging voor of gelijk met het verwijderen van de oude waterberging wordt gemaakt. Anders ontstaat er tijdelijk minder berging in het watersysteem. En dat kan zorgen voor lokale wateroverlast.

Toelichting op hoofdstuk 12: Onttrekken, retourneren en infiltreren van grondwater

Toelichting op afdeling 12.1: Algemeen

Toelichting op artikel 12.1: Activiteiten met grondwater

Het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater kan gevolgen hebben voor de omgeving. Hoe groot de gevolgen zijn, hangt af van het gebied waar de initiatiefnemer de activiteit uitvoert. Rijnland heeft drie soorten gebieden:

  • grondwaterbeschermingsgebieden of waterwingebieden;

  • gebieden die kwetsbaar zijn voor grondwateronttrekkingen;

  • gebieden zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen.

In deze gebieden gelden verschillende regels. Daarover gaat dit hoofdstuk.

Toelichting op afdeling 12.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 12.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op subparagraaf 12.2.1.1: Gevolgen bij een waterkering

Toelichting op artikel 12.2: Grondwater onttrekken, retourneren of infiltreren bij een waterkering

Grondwater is al het water wat in de bodem aanwezig is. Freatisch grondwater is de bovenste laag van het grondwater. Deze laag kom je het eerst tegen als je graaft.

De grondwaterstand is het peil van het water dat in de bodem zit. Het is de hoogte van het grondwater ten opzichte van een bepaald punt, meestal het maaiveld. Grondwaterstand is hetzelfde als grondwaterpeil.

Grondwater onttrekken, retourneren of infiltreren in de buurt van een waterkering kan invloed hebben op de freatische grondwaterstand. Dit kan grote negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. De waterkering moet stabiel en stevig blijven. Of er een risico is hangt af van bijvoorbeeld:

  • de afstand tussen de plaats van de activiteit en de waterkering;

  • de hoeveelheid grondwater waar mee wordt gewerkt;

  • hoe de kering er uit ziet.

Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico voor de waterkering.

Toelichting op subparagraaf 12.2.1.2: Grondwater onttrekken voor planten of vee

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.2.1: Algemeen

Toelichting op artikel 12.3: Grondwater onttrekken voor planten of vee

Soms gebruikt een initiatiefnemer grondwater voor planten of als drinkwater voor vee. Het is vaak een tijdelijke maatregel in droge periodes. Maar door de droogte kan er op meerdere plekken te weinig water zijn. Rijnland wil dat het grondwater dan op een slimme manier wordt gebruikt. Daarom zijn hier regels voor.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.2.2: In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Toelichting op artikel 12.4: Meer dan 5 m³ per uur onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 5 m³ grondwater per uur een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.5: Meer dan 2.500 m³ per maand onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 2500 m³ grondwater per maand een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.6: Meer dan 12.000 m³ per jaar onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 12.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.2.3: In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

Toelichting op artikel 12.7: Meer dan 5 m³ per uur onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 5 m³ grondwater per uur een risico zijn. Bijvoorbeeld schade aan kwetsbare gebouwen of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.8: Meer dan 2.500 m³ per maand onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 2.500 m³ grondwater per maand een risico zijn. Bijvoorbeeld schade aan kwetsbare gebouwen of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.9: Meer dan 12.000 m³ per jaar onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 12.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Bijvoorbeeld schade aan kwetsbare gebouwen of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.2.4: In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

Toelichting op artikel 12.10: Meer dan 10 m³ per uur onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur een risico zijn. Bijvoorbeeld schade aan gebouwen of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.11: Meer dan 5.000 m³ per maand onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 5.000 m³ grondwater per maand een risico zijn. Bijvoorbeeld schade aan gebouwen of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.12: Meer dan 12.000 m³ per jaar onttrekken

In deze gebieden kan het onttrekken van meer dan 12.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Bijvoorbeeld schade aan gebouwen of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subparagraaf 12.2.1.3: Grondwater saneren

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.3.1: Algemeen

Toelichting op artikel 12.13: Grondwater saneren

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. Vaak wordt gedurende een lange tijd veel grondwater onttrokken en geretourneerd. Omdat dit met een lage snelheid gebeurt, zijn de gevolgen voor de omgeving vaak klein.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.3.2: In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Toelichting op artikel 12.14: Langer dan zes maanden onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het langer dan zes maanden onttrekken van grondwater een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.15: Meer dan 10 m³ per uur onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken van meer dan 10 m³ grondwater per uur een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.16: Meer dan 5.000 m³ per maand onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken van meer dan 5.000 m³ grondwater per maand een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.17: Meer dan 20.000 m³ per jaar onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken van meer dan 20.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.3.3: In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

Toelichting op artikel 12.18: Langer dan vier jaar onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het langer dan vier jaar onttrekken van grondwater een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan kwetsbare gebouwen of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.19: Meer dan 15 m³ per uur onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken van meer dan 15 m³ grondwater per uur een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan kwetsbare gebouwen of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.20: Meer dan 10.000 m³ per maand onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken van meer dan 10.000 m³ grondwater per maand een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan kwetsbare gebouwen of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.21: Meer dan 200.000 m³ per jaar onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken van meer dan 200.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan kwetsbare gebouwen of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.3.4: In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

Toelichting op artikel 12.22: Langer dan vier jaar onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het langer dan vier jaar onttrekken van grondwater een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan gebouwen of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.23: Meer dan 25 m³ per uur onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken van meer dan 25 m³ grondwater per uur een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan gebouwen of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.24: Meer dan 15.000 m³ per maand onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken van meer dan 15.000 m³ grondwater per maand een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan gebouwen of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.25: Meer dan 300.000 m³ per jaar onttrekken

Bij een grondwatersanering wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald en schoon gemaakt. In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken van meer dan 300.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan gebouwen of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subparagraaf 12.2.1.4: Grondwater onttrekken of infiltreren voor een andere reden

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.4.1: Algemeen

Toelichting op artikel 12.26: Grondwater onttrekken of infiltreren voor een andere reden

In subparagraaf 12.2.1.2 en subparagraaf 12.2.1.3 zijn regels opgenomen over het onttrekken en retourneren van grondwater om aan planten of vee te geven, of een grondwatersanering uit te voeren. In deze subparagraaf zijn regels opgenomen voor het onttrekken en infiltreren van grondwater voor andere redenen.

Een andere reden is bijvoorbeeld het drooghouden van een bouwput, kabelsleuf of leidingsleuf.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.4.2: In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

Toelichting op artikel 12.28: Langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren

In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren van grondwater een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.29: Meer dan 10 m³ per uur onttrekken of infiltreren

In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 10 m³ grondwater per uur een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.30: Meer dan 5.000 m³ per maand onttrekken of infiltreren

In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 5.000 m³ grondwater per maand een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.31: Meer dan 20.000 m³ per jaar onttrekken of infiltreren

In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 20.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op de zoetwatervoorraad in een gebied. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.4.3: In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

Toelichting op artikel 12.32: Langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren

In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren van grondwater een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op kwetsbare bouwwerken of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.33: Meer dan 35 m³ per uur onttrekken of infiltreren

In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 35 m³ grondwater per uur een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op kwetsbare bouwwerken of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.34: Meer dan 10.000 m³ per maand onttrekken of infiltreren

In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 10.000 m³ grondwater per maand een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op kwetsbare bouwwerken of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.35: Meer dan 30.000 m³ per jaar onttrekken of infiltreren

In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 30.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op kwetsbare bouwwerken of kwetsbare natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op subsubparagraaf 12.2.1.4.4: In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

Toelichting op artikel 12.36: Langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren

In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het langer dan zes maanden onttrekken of infiltreren van grondwater een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op bouwwerken of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.37: Meer dan 100 m³ per uur onttrekken of infiltreren

In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 100 m³ grondwater per uur een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op bouwwerken of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.38: Meer dan 40.000 m³ per maand onttrekken of infiltreren

In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 40.000 m³ grondwater per maand een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op bouwwerken of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op artikel 12.39: Meer dan 100.000 m³ per jaar onttrekken of infiltreren

In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken of infiltreren van meer dan 100.000 m³ grondwater per jaar een risico zijn. Dit kan bijvoorbeeld invloed hebben op bouwwerken of natuur. Bij het verlenen van een vergunning beoordeelt Rijnland het risico.

Toelichting op paragraaf 12.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 12.41: Zo min mogelijk water onttrekken

Als een initiatiefnemer zo min mogelijk grondwater onttrekt dan blijft de invloed op de omgeving ook zo klein als mogelijk. Hoeveel water kan of moet worden onttrokken is elke keer anders. Dat hangt af van de omgeving en het doel van de onttrekking.

Toelichting op artikel 12.42: De voorraad zoet grondwater beschermen

De voorraad zoet grondwater in de bodem is belangrijk voor:

  • het goed houden van de natuur;

  • de drinkwatervoorziening, voedselproductie en andere industrie.

Daarom is het belangrijk dat niet al het zoete grondwater uit de bodem wordt onttrokken.

Toelichting op artikel 12.43: Negatieve gevolgen voorkomen

Negatieve gevolgen

Rijnland beoordeelt een vergunningaanvraag op mogelijke negatieve gevolgen. Rijnland verleent geen vergunning als:

  • een onttrekking of infiltratie zorgt voor wateroverlast of waterschaarste.

  • één of meer van deze onderwerpen belangrijker zijn:

  • 1º.

    het beschermen en het verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het grondwater;

  • 2º.

    de maatschappelijke functies van het grondwater;

  • 3º.

    de kosten, de sociaaleconomische gevolgen, de effecten op het milieu, de volksgezondheid en de natuur.

Rijnland kijkt ook naar de doelstellingen van de grondwaterrichtlijn van de Kader Richtlijn Water. Hierin staat dat een onttrekking of infiltratie niet mag zorgen voor het slechter worden van:

  • de kwaliteit van het grondwater;

  • de kwaliteit van de bodem;

  • de ecologische situatie in de bodem.

Dit beoordeelt Rijnland zo:

  • Onttrekken of infiltreren mag alleen als het risico op verspreiden van een verontreiniging die in de bodem zit niet te groot wordt.

  • Infiltreren van hemelwater mag alleen als de kwaliteit van het grondwater niet slechter wordt.

Maatregelen

Een initiatiefnemer neemt maatregelen om negatieve gevolgen voor de bodem of het grondwater te voorkomen of kleiner te maken. Bijvoorbeeld deze maatregelen:

  • Minder grondwater onttrekken door bijvoorbeeld: werken binnen damwanden, werken in den natte, onderwaterbeton gebruiken, de bodem injecteren. Dit zijn de civieltechnische of geohydrologische maatregelen.

  • Grondwater retourneren om zo het grondwaterpeil zo min mogelijk te verlagen;

  • Grondwater op zo’n manier onttrekken dat de gevolgen zo klein mogelijk zijn. Bijvoorbeeld door het grondwaterpeil omhoog te laten komen als er niet wordt gewerkt;

  • Constructies maken die de fundering vervangen of ondersteunen;

  • De natuur beregenen. Dit betekent water geven aan de natuur in plaats van of als aanvulling van de regen die valt;

  • Isoleren van bodemverontreiniging met schermen;

  • Infiltratie met hemelwater om dit water daarna weer te onttrekken.

In bijzondere situaties kan een schaderegeling ook een maatregel zijn. Maar eerst moet een initiatiefnemer kijken of negatieve gevolgen kunnen worden voorkomen.

Rijnland verleent geen vergunning als het onttrekken of infiltreren een verontreiniging van de bodem of het grondwater veroorzaakt. Het maakt niet uit of de verontreiniging al aanwezig is, of dat het een gevolg is van de onttrekking of infiltratie.

Toelichting op artikel 12.45: Grondwater gebruiken voor laagwaardige doelen

Een voorbeeld van het gebruiken van grondwater voor een laagwaardig doel is: grondwater gebruiken als koelwater of proceswater.

Een initiatiefnemer onderzoekt eerst of het gebruiken van grondwater voor een laagwaardig doel echt nodig is. Misschien kan het op een andere manier en is grondwater onttrekken niet nodig. Rijnland staat het onttrekken van grondwater voor een laagwaardig doel alleen toe als een andere manier van werken veel duurder is of minder duurzaam.

Toelichting op artikel 12.46: Strategische voorraad zoet grondwater beschermen

De provincie wil de strategische voorraad zoet grondwater zo veel mogelijk bewaren. Het onttrekken van zoet grondwater kan er namelijk voor zorgen dat zilt grondwater wordt aangetrokken. Zilt grondwater heeft een hoog zoutgehalte. Rijnland en de provincie willen verzilting van de bodem en het grondwater zoveel mogelijk voorkomen. Dus voorkomen dat het zoutgehalte in de bodem en het grondwater te hoog wordt. Daarom moet een initiatiefnemer grondwater dat uit de strategische voorraad zoet grondwater wordt onttrokken ook weer retourneren in de bodem.

Toelichting op artikel 12.47: Gevolgen beschrijven van het onttrekken en infiltreren van grondwater

Het onttrekken en infiltreren van grondwater heeft gevolgen voor:

  • de natuurlijke grondwaterstand;

  • de stijghoogte in het watervoerende pakket;

  • de horizontale en verticale stroming van het grondwater.  

Gevolgen voor de grondwaterstand en de stijghoogte

De initiatiefnemer beschrijft de gevolgen van de onttrekking en infiltratie voor de grondwaterstand en de stijghoogte. De initiatiefnemer beschrijft wat de gevolgen zijn en hoe groot die zijn. Hierbij gelden deze grenzen:

  • de 5 centimeter verlagingslijn is de grens van het gebied waar een onttrekking invloed op heeft.

  • de 5 centimeter verhogingslijn is de grens van het gebied waar een infiltratie invloed heeft.

In een bijzondere situatie kan een initiatiefnemer andere waarde dan 5 cm gebruiken.

Gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater

De initiatiefnemer beschrijft welke gevolgen de onttrekking of infiltratie heeft en hoe groot die gevolgen zijn. De initiatiefnemer beschrijft ook de samenstelling en de kwaliteit van het grondwater dat wordt onttrokken of geïnfiltreerd. Het grondwater wordt daarvoor bijvoorbeeld onderzocht op de gehalten chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV en BZV.

Rijnland wil voorkomen dat de kwaliteit van het grondwater in de bodem slechter wordt door een infiltratie. Als het grondwater in het oppervlaktewater wordt geloosd, dan gebruikt Rijnland de samenstelling van het grondwater om de lozing te beoordelen.

Monitoringsplan en meetplan

Een monitoringsplan kan nodig zijn voor het beschrijven van de gevolgen van een onttrekking of infiltratie. In de vergunning staat of de initiatiefnemer een monitoringsplan moet maken en wat daar in moet staan.

Een meetplan met actiewaarden kan een onderdeel van het monitoringsplan zijn. Dat is vooral als er kwetsbare voorwerpen in het gebied aanwezig zijn. Dat zijn civieltechnische werken zoals bouwwerken, kunstwerken , waterkeringen en wegen. Zo’n meetplan bestaat bijvoorbeeld uit:

  • Nulmetingen: grondwaterstanden, inmeten van hoogtepunten, opname maaiveld en bouwwerken (met fotografische vooropnamen);

  • Meetplan grondwaterstanden, met actiewaarden;

  • Meetplan zakbakens. Dat is om maaiveldhoogten en maaiveldzakkingen te meten en/of hoogtebouten voor bouwwerrken te meten;

  • Meetplan bodemvocht. Dat is vooral voor monumentale natuur (meestal bomen) om te bepalen wanneer water geven nodig is (een watergiftenplan);

  • Meetplan waterkwaliteit.

Rapport bij tijdelijke bemalingen

De initiatiefnemer maakt een rapport voor de onderbouwing van een aanvraag voor een watervergunning, een bemalingsplan en een monitoringsplan voor tijdelijke bemalingen.

Het gaat om een rapport zoals dat staat in de ‘Beoordelingsrichtlijn Tijdelijke bemalingen BRL SIKB 12010 en BRL SIKB 1202’. Het mag ook een rapport zijn van dezelfde kwaliteit.

Toelichting op artikel 12.48: Stoppen of minder grondwater gaan onttrekken of infiltreren

Stoppen van een lang durende onttrekking of infiltratie van grondwater kan negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Dat geldt ook voor minder grondwater onttrekken of infiltreren. De omgeving kan zich aan een lang durende onttrekking of infiltratie aanpassen. Stoppen of minder onttrekken of infiltreren kan dan bijvoorbeeld invloed hebben op de grondwaterstand en het grondwaterstromingspatroon in de omgeving. Dit kan zorgen voor:

  • grondwater overlast;

  • zakkingen;

  • rijzingen van het maaiveld;

  • zettingsschade;

  • waterkeringen die minder stabiel worden;

  • kwaliteit van het oppervlaktewater die slechter wordt.

Daarom beschrijft een initiatiefnemer de gevolgen van het stoppen of minder onttrekken en infiltreren van grondwater.

Toelichting op artikel 12.49: Grondwater onttrekken voor planten

Een initiatienemer onderzoekt eerst of hij oppervlaktewater kan gebruiken om planten water te geven. Soms kan dat niet omdat er bijvoorbeeld niet genoeg oppervlaktewater in de buurt aanwezig is. Of de kwaliteit van het oppervlaktewater is niet goed genoeg. Dan mag de initiatiefnemer grondwater onttrekken om planten water te geven. Dit mag alleen grondwater zijn uit het eerste watervoerende pakket. Alleen in bijzondere situaties mag een initiatiefnemer grondwater uit het tweede watervoerende pakket onttrekken.

Ook voor glastuinbouw geldt dat een initiatiefnemer eerst onderzoekt of hij oppervlaktewater aan de planten kan geven. Als dat niet mogelijk is, kijkt de initiatiefnemer of hij opgeslagen hemelwater kan gebruiken. Pas als dat ook niet mogelijk is, mag grondwater worden gebruikt. Ook hierbij geldt dat het grondwater moet zijn uit het eerste watervoerende pakket. Alleen in bijzondere situaties mag een initiatiefnemer grondwater uit het tweede watervoerende pakket onttrekken

Toelichting op paragraaf 12.2.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 12.50: Voorschriften in de vergunning

Startmelding en eindmelding

In de vergunning kunnen ook voorschriften staan over het doen van een startmelding en eindmelding. In principe doet een initiatiefnemer minimaal vijf dagen voor de start van de activiteiten een startmelding en vijf dagen na het einde van de werkzaamheden een eindmelding.

Jaaropgave grondwateronttrekking

De initiatiefnemer geeft daarnaast elk jaar en aan het einde van de werkzaamheden aan Rijnland door:

  • de hoeveelheid grondwater die is onttrokken, geretourneerd of geïnfiltreerd;

  • de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

Rijnland heeft hiervoor een formulier jaaropgave grondwateronttrekking. Dit formulier kan de initiatiefnemer online invullen, of downloaden en handmatig invullen. Het formulier is te vinden op onze website: Jaaropgave grondwateronttrekking

Toelichting op paragraaf 12.2.4: Vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 12.50a: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Toelichting op afdeling 12.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op paragraaf 12.3.1: Grondwater saneren
Toelichting op artikel 12.51: Wanneer gelden deze voorwaarden

Bij het saneren van grondwater wordt vervuild grondwater uit de bodem gehaald, schoon gemaakt en weer terug in de bodem gebracht. Er wordt vaak voor een lange tijd veel grondwater onttrokken en weer geretourneerd. Dit gebeurt met een lage snelheid. Daarom zijn de gevolgen voor de omgeving vaak klein.

Toelichting op artikel 12.52: Saneren in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken en retourneren van grondwater negatieve gevolgen hebben. Bijvoorbeeld voor de voorraad zoet water in zo’n gebied. Het risico op negatieve gevolgen is klein als een initiatiefnemer zich houdt aan de voorwaarden van Rijnland.

Toelichting op artikel 12.53: Saneren in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken en retourneren van grondwater negatieve gevolgen hebben. Bijvoorbeeld voor kwetsbare bouwwerken of kwetsbare natuur in zo’n gebied. Het risico op negatieve gevolgen is klein als een initiatiefnemer zich houdt aan de voorwaarden van Rijnland.

Toelichting op artikel 12.54: Saneren in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken en retourneren van grondwater toch negatieve gevolgen hebben. Bijvoorbeeld voor de bouwwerken of de natuur. Het risico op negatieve gevolgen is klein als een initiatiefnemer zich houdt aan de voorwaarden van Rijnland.

Toelichting op paragraaf 12.3.2: Grondwater onttrekken, retourneren of infiltreren voor een andere reden
Toelichting op artikel 12.55: Wanneer gelden deze voorwaarden

In deze paragraaf staan de regels voor het onttrekken, retourneren en infiltreren van grondwater voor andere redenen dan vee of planten water geven of grondwater saneren. Zo’n andere reden is bijvoorbeeld het drooghouden van een bouwput, kabelsleuf of leidingsleuf.

Toelichting op artikel 12.56: Onttrekken, retourneren of infiltreren in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied

In een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied kan het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater negatieve gevolgen hebben. Bijvoorbeeld voor de voorraad zoetwater in zo’n gebied. Het risico op negatieve gevolgen is klein als een initiatiefnemer zich houdt aan de voorwaarden van Rijnland.

Toelichting op artikel 12.57: Onttrekken, retourneren of infiltreren in een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen

In een gebied dat kwetsbaar is voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater negatieve gevolgen hebben. Bijvoorbeeld voor kwetsbare bouwwerken of kwetsbare natuur. Het risico op negatieve gevolgen is klein als een initiatiefnemer zich houdt aan de voorwaarden van Rijnland.

Toelichting op artikel 12.58: Onttrekken, retourneren of infiltreren in een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen

In een gebied zonder extra risico’s voor grondwateronttrekkingen kan het onttrekken, retourneren en infiltreren van grondwater toch negatieve gevolgen hebben. Bijvoorbeeld voor de bouwwerken of de natuur. Het risico op negatieve gevolgen is klein als een initiatiefnemer zich houdt aan de voorwaarden van Rijnland.

Toelichting op paragraaf 12.3.3: Voorwaarden onttrekken, retourneren of infiltreren van grondwater
Toelichting op subparagraaf 12.3.3.1: Het werk melden

Toelichting op artikel 12.59: Tijdstip van melden

In artikel 3.2 van deze verordening staat dat de initiatiefnemer een activiteit twee weken voor de start van het werk bij Rijnland meldt. Voor het onttrekken, retourneren en infiltreren van grondwater is dit anders. Dit moet zes weken van tevoren worden gemeld.

Toelichting op artikel 12.60: Wat moet de initiatiefnemer melden

Bemalingsadvies

In een bemalingsadvies staat veel informatie. Voor een aantal onderdelen staat hieronder een toelichting.

b6. De te verwachten gevolgen

Voor het werk start, moeten de te verwachten negatieve gevolgen van het onttrekken duidelijk zijn. Wat deze gevolgen kunnen zijn, hangt af van de omgeving en de hoeveelheid water waar mee gewerkt wordt. Het gaat hierbij onder andere om gevolgen voor:

  • De grondwaterstanden;

  • De grondwaterstijghoogten;

  • De kwaliteit van het grondwatersysteem en het oppervlaktewatersysteem. Bijvoorbeeld de verandering van kwel en de infiltratiesituatie;

  • De plaats van het grensvlak tussen zoet water en zout water;

  • Archeologisch erfgoed;

  • Natuur, landbouw en openbaar groen buiten het perceel waar de activiteit plaatsvindt;

  • De zetting van het maaiveld;

  • Waterkeringen;

  • Funderingen en gebouwen (bijvoorbeeld het droogvallen van houten palen of het optreden van verschilzettingen);

  • Andere infrastructuur zoals wegen, spoorwegen of waterleidingen;

  • Andere grondwateronttrekkingen in de omgeving;

  • Verplaatsing van grondwaterverontreinigingen;

  • De grondwaterkwaliteit.

In het bemalingsadvies maakt de initiatiefnemer de gevolgen van de activiteiten duidelijk:

  • Tot de 5 centimeter verlagingslijn of verhogingslijn van de freatische grondwaterstand;

  • Tot de 5 centimeter stijghoogte in het watervoerende pakket bij een spanningsbemaling;

De initiatiefnemer let hierbij op de invloed van bestaande onttrekkingen en infiltraties.

b7. Negatieve gevolgen voorkomen of kleiner maken

De initiatiefnemer neemt maatregelen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen of de gevolgen kleiner te maken. Dit kan bijvoorbeeld door:

  • Civieltechnische of geohydrologische maatregelen. Denk daarbij aan werken binnen damwanden, werken in den natte, onderwaterbeton gebruiken of de bodem injecteren;

  • Het retourneren van onttrokken grondwater om zo de (gevolgen van) het verlagen van het grondwaterpeil te verminderen;

  • Het grondwater zo slim mogelijk onttrekken. Bijvoorbeeld door het grondwaterpeil omhoog te laten komen tijdens onderbrekingen in het werk;

  • Constructies gebruiken waarbij de fundering wordt vervangen of ondersteund;

  • Hemelwater infiltreren met het doel om dit water later weer te onttrekken.

  • • Andere maatregelen. Bijvoorbeeld het beregenen van de natuur. Dit betekent water geven aan de natuur in plaats van of als aanvulling van de regen die valt. Of een bodemverontreiniging isoleren met schermen;

  • Een schaderegeling. Dit kan in een bijzondere situatie een mogelijkheid zijn. Maar eerst kijkt de initiatiefnemer of schade kan worden voorkomen;

c7. Bemalingsplan met monitoringsplan

De omgeving kan een reden zijn voor het opnemen van actiewaarden. Bijvoorbeeld wanneer er kwetsbare gebouwen, kunstwerken, waterkeringen, wegen of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn.

Onderbouwen met een rapportage

De initiatiefnemer geeft een uitleg voor de melding van een grondwateronttrekking met een rapportage volgens de ‘Beoordelingsrichtlijn Tijdelijke bemalingen BRL SIKG 12010 en BRL SIKB 12020’. Of op een manier die je met deze richtlijn kunt vergelijken.

De BRL SIKG 12010 is te zien via deze link: Grond uit baggerspecie; bewaking van de bewerkingsprocessen zandscheiding, rijping en landfarming. GVCD (sikb.nl)

De BRL SIKB 12020 is te zien via deze link: Grond uit baggerspecie; bewaking van de bewerkingsprocessen zandscheiding, rijping en landfarming. GVCD (sikb.nl)

Toelichting op subparagraaf 12.3.3.3: Andere voorwaarden

Toelichting op artikel 12.64: Volgens de beoordelingsrichtlijn SIKB werken

Rijnland wil gelijkheid brengen in het toetsingskader en sluit zich daarom aan bij:

  • de Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling; en

  • de Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM).

De beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 is te zien via deze link: Grond uit baggerspecie; bewaking van de bewerkingsprocessen zandscheiding, rijping en landfarming. GVCD (sikb.nl)

Toelichting op artikel 12.65: Freatische grondwaterstand of stijghoogte verlagen

Freatisch grondwater is de bovenste laag van het grondwater. Deze laag kom je het eerst tegen als je graaft.

Toelichting op artikel 12.68: Hulpmiddelen grondwateronttrekking verwijderen

De gaten moeten worden dichtgemaakt zodat er geen uitwisseling tussen verschillende watervoerende pakketten kan plaatsvinden.

Toelichting op artikel 12.71: Onttrekken uit een strategische voorraad zoet grondwater

In beleid van de provincie staat dat de strategische voorraad zoet grondwater zo veel mogelijk moet blijven zoals die nu is. De provincie wil voorkomen dat deze zoetwatervoorraad zouter wordt door activiteiten in het bodemsysteem of het grondwatersysteem. Daarom moet een initiatiefnemer grondwater dat is onttrokken uit de strategische voorraad zoet grondwater ook weer helemaal retourneren.

Toelichting op afdeling 12.4: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Toelichting op paragraaf 12.4.1: Het werk melden
Toelichting op artikel 12.73: Het werk melden

Ook als het werk onder de zorgplicht valt, meldt de initiatiefnemer het werk bij Rijnland. Deze meldplicht is daarmee een uitzondering omdat er normaal geen meldplicht geldt als een activiteit onder de zorgplicht valt.

Toelichting op paragraaf 12.4.2: Verdere uitwerking van de zorgplicht
Toelichting op subparagraaf 12.4.2.1: Algemeen

Toelichting op artikel 12.76: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op subparagraaf 12.4.2.2: bouwputbemaling bij waterkering of kwetsbare bebouwing

Bij een bouwputbemaling onttrekt de initiatiefnemer:

  • grondwater uit een bouwput; of

  • grondwater uit de bodem naast en onder een bouwput. Dit noemt Rijnland een spanningsbemaling.

Toelichting op hoofdstuk 13: Graven

Toelichting op afdeling 13.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 13.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op subparagraaf 13.2.1.1: Graven van en in oppervlaktewater

Toelichting op artikel 13.2: Oppervlaktewater dieper graven dan 2,5 meter

Oppervlaktewater dat dieper is dan 2,5 meter is meestal een diepe plas. Zo’n diepe plas wordt vaak gebruikt voor zandwinning. Er zijn risico’s bij het graven van een diepe plas:

  • de kwelsituatie en infiltratiesituatie in de omgeving kan veranderen;

  • grondwaterstromen van verschillende kwaliteit kunnen bij elkaar komen.

Het is belangrijk dat het talud van een diepe plas stabiel is. En niet zal wegzakken in de diepe plas. Dit is extra belangrijk voor een diepe plas in de buurt van een waterkering.

Daarom is voor het graven van oppervlaktewater dieper dan 2,5 meter een vergunning nodig. De diepte van het water wordt gemeten vanaf de waterspiegel.

Toelichting op artikel 13.3: Belangrijk oppervlaktewater

Er is een vergunning nodig voor:

  • graven van een nieuw belangrijk oppervlaktewater;

  • graven om een belangrijk oppervlaktewater aan te passen. Bijvoorbeeld:

    • 1º.

      breder of dieper maken;

    • 2º.

      flauwer maken van het talud.

In het Rijnlandse gebied zijn belangrijke oppervlaktewateren. Die noemt Rijnland zo omdat ze extra belangrijk zijn voor de aanvoer en de afvoer van water in een groot gebied. Voor deze oppervlaktewateren is het belangrijk dat ze zo groot worden dat de aanvoer en afvoer van al het water goed mogelijk is.

Rijnland onderhoudt de belangrijke oppervlaktewateren zelf. Rijnland wilt het onderhoud goed kunnen uitvoeren én de kosten voor het onderhoud zo laag mogelijk houden. Daarom noemt Rijnland een oppervlaktewater alleen ‘belangrijk’ als dat oppervlaktewater nodig is voor de aanvoer en afvoer van water voor een groter gebied.

Toelichting op artikel 13.4: Overig oppervlaktewater in kwetsbaar kwelgebied

Er is een vergunning nodig voor:

  • graven van een nieuw overig oppervlaktewater in een kwetsbaar kwelgebied, of

  • graven om een overig oppervlaktewater in een kwetsbaar kwelgebied aan te passen. Bijvoorbeeld:

    • 1º.

      breder of dieper maken;

    • 2º.

      het flauwer maken van het talud.

Een kwetsbaar kwelgebied is een gebied met sterke (zilte) kwel. Kwel betekent dat er grondwater onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt. Graven in de bodem van zo’n gebied kan zorgen voor nog meer (zilte) kwel. Door het graven van water in een kwetsbaar kwelgebied kan de bodem ook opbarsten. Bij opbarsten wordt de druk omhoog van het diepere grondwater te groot, waardoor de bodem kan gaan scheuren. Het grondwater komt dan omhoog. Dit verstoort het evenwicht in het oppervlaktewater en de kwaliteit van het oppervlaktewater kan slechter worden.

Daarom controleert Rijnland in een kwetsbaar kwelgebied goed of de diepte van een overig oppervlaktewater het opbarsten van de bodem kan veroorzaken. Vaak is het in kwetsbaar kwelgebied niet mogelijk om een oppervlaktewater te maken dat diep is of een brede bodem heeft.

Toelichting op subparagraaf 13.2.1.2: Graven in de zeewering

Toelichting op artikel 13.5: Graven om delfstoffen of specie te winnen

De zeewering moet stabiel en stevig blijven. Graven voor het winnen van delfstoffen kan een groot risico zijn voor de stabiliteit van de zeewering bij de dijk-in-duinconstructies van Noordwijk en Katwijk. Daarom is er hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 13.7: Graven buiten bebouwde deel zeewering

Rijnland wil dat de zeewering buiten het bebouwde deel van een kustplaats op een natuurlijke manier beweegt. Dit betekent dat zand zich zo veel mogelijk op een natuurlijke manier kan verplaatsen. Daarom is altijd een vergunning nodig voor graven buiten het bebouwde deel van een kustplaats.

Toelichting op subparagraaf 13.2.1.3: Graven in een waterkering

Toelichting op artikel 13.9: Graven om delfstoffen of specie te winnen

Een waterkering moet stabiel en stevig blijven. Graven voor het winnen van delfstoffen kan een groot risico zijn voor de stabiliteit van een waterkering. Daarom is er hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op subparagraaf 13.2.1.4: Graven in kwetsbaar kwelgebied

Toelichting op artikel 13.14: Dieper dan 1,5 meter graven in kwetsbaar kwelgebied

Graven in een kwetsbaar kwelgebied kan zorgen voor meer kwel of het opbarsten van de bodem. Kwel betekent dat er grondwater onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt. Bij opbarsten wordt de druk omhoog van het diepere grondwater te groot, waardoor de bodem kan gaan scheuren. Het grondwater komt dan omhoog. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op paragraaf 13.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op subparagraaf 13.2.2.1: Beoordelen van de vergunningaanvraag algemeen

Toelichting op artikel 13.15: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Deze artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op subparagraaf 13.2.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor graven van en in oppervlaktewater

Toelichting op artikel 13.16: Nieuw belangrijk oppervlaktewater graven

Rijnland onderhoudt de belangrijke oppervlaktewateren zelf. Rijnland wilt het onderhoud goed kunnen uitvoeren én de kosten voor het onderhoud zo laag mogelijk houden. Daarom noemt Rijnland een oppervlaktewater alleen ‘belangrijk’ als dit nodig is voor de aanvoer en afvoer van water voor een groter gebied. Dit betekent dat een initiatiefnemer alleen een nieuw belangrijk oppervlaktewater mag graven voor bijvoorbeeld:

  • bij het inrichten van een nieuw watersysteem; of,

  • bij dempen van een bestaand belangrijk oppervlaktewater. Dit gebeurt alleen bij het verplaatsen van een oppervlaktewater.

Toelichting op subparagraaf 13.2.2.3: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor graven in de zeewering

Toelichting op artikel 13.19: Weggehaalde grond blijft aanwezig

De weggehaalde grond blijft liggen binnen de zone waaruit het is weg gegraven. Dus:

  • graven in de kernzone: de grond moet binnen de kernzone blijven.

  • graven in een beschermingszone: de grond moet binnen die beschermingszone blijven.

Toelichting op artikel 13.20: Niet graven in het grensprofiel

De zeewering bestaat uit verschillende zones. Om een overstroming te voorkomen moet in elke zone van de zeewering een minimale hoeveel zand aanwezig zijn. Dit is de hoeveelheid zand die minstens aanwezig blijft na een storm met een vastgestelde windkracht. Rijnland noemt deze minimale hoeveelheid zand het grensprofiel.

Grensprofiel zeewering.png

Toelichting op subparagraaf 13.2.2.4: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor graven in de waterkering

Toelichting op artikel 13.24: Verplaatsen van de waterkering

Soms moeten zones van een waterkering of de waterkering zelf worden verplaatst. Bijvoorbeeld voor het plaatsen van een bouwwerk. Rijnland onderzoekt dan eerst:

  • is het verplaatsen van de waterkering echt nodig;

  • zijn personen en organisaties voor wie dit belangrijk is het hiermee eens. Want bij ontwikkelingen in de toekomst kunnen zij hierdoor met strengere eisen te maken krijgen;

  • worden de kosten voor bijvoorbeeld het onderhoud van de waterkering niet te hoog.

Toelichting op paragraaf 13.2.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 13.28: Extra voorschriften voor graven van en in oppervlaktewater

Plaats van het oppervlaktewater (a)

De plaats waar een nieuw oppervlaktewater wordt gegraven is belangrijk. Daarom beoordeelt Rijnland de plaats die in de vergunningaanvraag staat. Daarom wordt ook voorgeschreven dat de initiatiefnemer het water graaft op de plek die Rijnland heeft beoordeeld.

Grootte en vorm van het oppervlaktewater (b + c)

De grootte van een oppervlaktewater is om de volgende redenen belangrijk:

  • de breedte van de bodem en de diepte van het oppervlaktewater zeggen iets over het risico op het ontstaan van kwel en het opbarsten van de waterbodem;

  • de breedte van de bodem, en de diepte en breedte van het oppervlaktewater zijn belangrijk voor de aanvoercapaciteit en de afvoercapaciteit van het oppervlaktewater;

  • De breedte van de bodem, en de diepte en breedte van het oppervlaktewater zijn belangrijk voor de mogelijkheden van planten en dieren om in dat oppervlaktewater te leven.

Kwel betekent dat er grondwater onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt. Bij opbarsten wordt de druk omhoog van het diepere grondwater te groot, waardoor de bodem kan gaan scheuren. Het grondwater komt dan omhoog.

Rijnland bekijkt bij elk te graven oppervlaktewater welke grootte nodig is.

  • Voor een belangrijk oppervlaktewater gaat Rijnland uit van deze maten:

    • 1º.

      de aanlegdiepte is minimaal 1,10 meter;

    • 2º.

      de breedte van de waterbodem is minimaal 40 centimeter;

    • 3º.

      de breedte van het oppervlaktewater is minimaal 7 meter, gemeten op de waterspiegel bij winterpeil.

  • Voor een overig oppervlaktewater gaat Rijnland uit van de maten uit artikel 13.33.

Stevigheid van het talud (d)

Vooral voor dieper oppervlaktewater is het belangrijk dat het talud stevig en stabiel is. Zo wordt gezorgd dat de oevers niet kunnen afschuiven in het water. Daarom kan hierover een voorschrift staan in de vergunning.

Gevolgen voor de omgeving (e)

Diepe plassen en zandwinplassen kunnen een negatieve invloed hebben het grondwater en de waterkeringen in de buurt. Daarom kunnen hierover voorschriften staan in de vergunning.

De initiatiefnemer moet vooraf laten zien wat de gevolgen zijn van het graven van een diepe plas of zandwinplas. Die gevolgen kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • wijzigingen van de grondwaterstand, grondwaterstijghoogte, grondwaterstroming en waterkwaliteit;

  • het minder stevig en stabiel worden van waterkeringen in de buurt.

Toelichting op afdeling 13.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op paragraaf 13.3.2: Voorwaarden graven van oppervlaktewater
Toelichting op artikel 13.33: Minimale maten van een nieuw oppervlaktewater

Het is belangrijk dat een nieuw oppervlaktewater bepaalde minimale maten heeft, omdat:

  • het oppervlaktewater groot genoeg moet zijn om het water goed te kunnen aanvoeren en afvoeren;

  • onderhoud van het oppervlaktewater goed mogelijk moet zijn;

  • het op een natuurlijke manier inrichten van het oppervlaktewater dan mogelijk is. Daardoor ontstaat een goed leefgebied voor planten en dieren.

Soms zijn de minimale maten voor een oppervlaktewater of voor een helling van het talud niet mogelijk. Bijvoorbeeld door de samenstelling van de bodem op een bepaalde plek, zoals bij loopzand. Dan kan Rijnland met een maatwerkvoorschrift een kleinere maat voor het oppervlaktewater toestaan.

Toelichting op artikel 13.34: Oppervlaktewater breder maken voor een waterberging

In theorie kan 10 vierkante meter oppervlaktewater over een lengte van 1 kilometer met 1 centimeter breder worden gemaakt. Dit is niet goed te controleren. Daarom bepaalt Rijnland dat het oppervlaktewater minimaal 50 centimeter breder moet worden.

Toelichting op paragraaf 13.3.3: Voorwaarden graven bij de zeewering
Toelichting op artikel 13.36: Grond niet weghalen

De weggehaalde grond blijft liggen in de zone waaruit het is weg gegraven. Dus:

  • graven in de kernzone: de grond moet binnen de kernzone blijven.

  • graven in een beschermingszone: de grond moet binnen die beschermingszone blijven.

Toelichting op paragraaf 13.3.4: Voorwaarden graven bij de waterkering
Toelichting op artikel 13.38: Grond niet weghalen

De weggehaalde grond blijft liggen in de zone waaruit het is weg gegraven. Dus:

  • graven in de kernzone: de grond moet binnen de kernzone blijven.

  • graven in een beschermingszone: de grond moet binnen die beschermingszone blijven.

Toelichting op paragraaf 13.3.5: Voorwaarden graven in kwetsbaar kwelgebied
Toelichting op artikel 13.40: Niet meer kwel

Graven in een kwetsbaar kwelgebied kan negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Zo kan het graven zorgen voor meer kwel. Dit betekent dat er grondwater onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt. Dat wil Rijnland niet, want dat kan de waterbalans verstoren. Wordt de waterbalans toch verstoord, dan moet er extra water uit het gebied worden afgevoerd.

Toelichting op artikel 13.41: Geen verzilting

Graven in een kwetsbaar kwelgebied kan negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Zo kan het graven zorgen voor meer zilte kwel, wat kan zorgen voor een slechtere waterkwaliteit. Kwel betekent dat er grondwater onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt.

Toelichting op artikel 13.42: Verticale stabiliteit van de bodem

Bij graven in kwetsbaar kwelgebied is er altijd een risico dat de (water)bodem opbarst. Bij opbarsten wordt de druk omhoog van het diepere grondwater te groot, waardoor de bodem kan gaan scheuren. Het grondwater komt dan omhoog. Dat mag niet gebeuren. Daarom moet de initiatiefnemer bepalen hoe groot het risico is dat de bodem gaat opbarsten. Dit gebeurt door de verticale stabiliteit van de bodem te meten. De initiatiefnemer moet dit doen voordat de werkzaamheden beginnen, en volgens de methode NEN-6740. Ook tijdens het graven moet de verticale stabiliteit steeds worden gecontroleerd met metingen.

Toelichting op artikel 13.44: Sleufloze technieken

Rijnland verleent alleen een maatwerkvoorschrift als de werkzaamheden geen risico’s geven op meer kwel, meer verzilting, of het opbarsten van de bodem. De initiatiefnemer gebruikt een omhullende mantelbuis om te voorkomen dat er meer kwel ontstaat.

Kwel betekent dat er grondwater onder drukverschil vanuit de bodem omhoog komt. Bij opbarsten wordt de druk omhoog van het diepere grondwater te groot, waardoor de bodem kan gaan scheuren. Het grondwater komt dan omhoog. Verzilting betekent het zouter worden van de bodem en het water.

Toelichting op afdeling 13.4: Verdere uitwerking van de zorgplicht voor graven

Toelichting op paragraaf 13.4.1: Verdere uitwerking zorgplicht voor graven in een peilgrens
Toelichting op artikel 13.45: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op hoofdstuk 14: Kabels, leidingen en mantelbuizen

Toelichting op afdeling 14.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 14.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op subparagraaf 14.2.1.1: Leiding waardoor water van hoog naar laag oppervlaktewater kan stromen

Toelichting op artikel 14.2: Leiding waardoor water van hoog naar laag oppervlaktewater kan stromen

De meeste situaties gaan het over een leiding waardoor water van de hoger liggende boezem naar een lager liggende polder stroomt. Maar het kan ook gaan om een leiding van een hoger naar een lager liggende polder. Of van de tussenboezem naar een polder.

Hier volgt een toelichting op de meest voorkomende situatie: water stroomt van de boezem naar een polder. In de polders zorgt Rijnland dat het oppervlaktewater op de juiste hoogte blijft. Dat doet Rijnland door het water met gemalen uit de polder naar de boezem te pompen. Rijnland wil eigenlijk niet dat er nieuwe plekken komen waar water in een polder kan stromen. Want dat betekent dat Rijnland ook meer water uit de polder moeten wegpompen. Voor Rijnland is dit rondpompen van water vaak niet gewenst om deze redenen:

  • Een gemaal kan een bepaalde maximale hoeveelheid water wegpompen. In tijden met veel neerslag moet een gemaal al veel water wegpompen en daarbij komt dan nog het extra binnengestroomde water. Als het gemaal hiervoor niet groot genoeg is, dan kan dit leiden tot wateroverlast. Het wegpompen van al dat water kost ook veel energie.

  • Het binnenstromende water kan een slechtere kwaliteit hebben. Hierdoor wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater in de polder ook slechter.

Toelichting op subparagraaf 14.2.1.2: Kabel, leiding of mantelbuis in de zeewering

Toelichting op artikel 14.3: Kabel, leiding of mantelbuis in de dijk-in-duin constructie

In Katwijk en Noordwijk bestaat een deel van de zeewering uit een dijk-in-duin constructie. Hierbij is een harde waterkering gemaakt in een zand duin. Om de harde waterkering te beschermen is een vergunning nodig voor het plaatsen van een kabel, leiding of mantelbuis.

Toelichting op artikel 14.4: Leiding met meer dan 10 bar

Het grootste risico van een leiding is een mogelijk lek in deze leiding. Wanneer gas of vloeistof uit de leiding lekt, kan zand mee stromen. Hierdoor kan een erosiekrater ontstaan in de zeewering (duinen). De mogelijke gevolgen zijn sterk afhankelijk van het type leiding en de druk in deze leiding. Daarom is voor het plaatsen van een leiding met een druk van meer dan 10 bar een vergunning nodig.

Toelichting op subparagraaf 14.2.1.3: Leiding of mantelbuis in de waterkering

Toelichting op artikel 14.5: Leiding met diameter groter dan 500 mm

Het grootste risico van een leiding is een mogelijk lek in deze leiding. Wanneer gas of vloeistof uit de leiding lekt, kan grond mee stromen. Hierdoor kan een erosiekrater ontstaan in de waterkering. De mogelijke gevolgen zijn sterk afhankelijk van het type leiding. Daarom is voor het plaatsen van een leiding met een diameter groter dan 500 mm een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 14.6: Drukloze leiding

Het grootste risico van een leiding is een mogelijk lek in deze leiding. Wanneer gas of vloeistof uit de leiding lekt, kan grond mee stromen. Hierdoor kan een erosiekrater ontstaan in de waterkering. De mogelijke gevolgen zijn sterk afhankelijk van het type leiding. Daarom is voor het plaatsen van een leiding met een diameter groter dan 160 mm een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 14.7: Drukhoudende leiding

Het grootste risico van een leiding is een mogelijk lek in deze leiding. Wanneer gas of vloeistof uit de leiding lekt, kan grond mee stromen. Hierdoor kan een erosiekrater ontstaan in de waterkering. De mogelijke gevolgen zijn sterk afhankelijk van het type leiding en de druk in deze leiding. Daarom is voor het plaatsen van een leiding met een druk van meer dan 10 bar een vergunning nodig.

Toelichting op paragraaf 14.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op subparagraaf 14.2.2.1: Beoordelen van de vergunningaanvraag algemeen

Toelichting op artikel 14.9: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Deze artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op subparagraaf 14.2.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor een leiding om oppervlaktewater een gebied in te laten

Toelichting op artikel 14.10: Er is geen andere manier om water van hoog naar laag oppervlaktewater te laten stromen

De meeste situaties gaan over een leiding waardoor water van de hoger liggende boezem naar een lager liggende polder stroomt. Maar het kan ook gaan om een leiding van een hoger naar een lager liggende polder. Of van de tussenboezem naar een polder.

Hier volgt een toelichting op de meest voorkomende situatie: water stroomt van de boezem naar een polder. Rijnland wil eigenlijk niet dat er nieuwe plekken komen waar water in een polder kan stromen. Want dat betekent dat Rijnland ook meer water uit de polder moeten wegpompen. Voor Rijnland is dit rondpompen van water vaak niet gewenst om deze redenen:

  • Een gemaal kan een bepaalde maximale hoeveelheid water wegpompen. In tijden met veel neerslag moet een gemaal veel water wegpompen en daarbij komt dan nog het extra naar binnen gestroomde water. Als de capaciteit van het gemaal hiervoor niet groot genoeg is, dan kan dit leiden tot wateroverlast. Het wegpompen van al dat water kost ook veel energie.

  • Het binnenstromende water kan een slechtere kwaliteit hebben. Hierdoor wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater in de polder ook slechter.

Daarom zal Rijnland een nieuwe leiding om water van hoger naar lager liggend oppervlaktewater te laten stromen niet zomaar toestaan. Het mag alleen als het niet mogelijk is om dit op een andere manier te doen. Bijvoorbeeld door het verbinden van twee watergangen.

Toelichting op subparagraaf 14.2.2.3: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor een kabel, leiding of mantelbuis in de zeewering

Toelichting op artikel 14.11: Niet onder dijk-in-duin constructie

Bij de dijk-in-duinconstructies is een harde waterkering gemaakt in zandduin . Kabels en leidingen onder deze harde waterkering door verstoren de stabiliteit van het zand en daarmee ook die van de harde waterkering. Daarom zijn kabels en leidingen onder de dijk-in-duin constructie door, niet toegestaan.

Toelichting op artikel 14.12: Boven de dijk-in-duin constructie

Kabels en leidingen over de dijk-in-duinconstructie kan Rijnland onder voorwaarden toestaan.

Toelichting op artikel 14.13: Leiding met meer dan 10 bar

Leidingen met een druk groter dan 10 bar bij de zeewering staat Rijnland niet snel toe. Alleen als écht geen andere plaats mogelijk is, verleent Rijnland een vergunning.

Toelichting op subparagraaf 14.2.2.4: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor een leiding in de waterkering

Toelichting op artikel 14.14: Leiding met meer dan 10 bar

Leidingen met een druk groter dan 10 bar bij de waterkering staat Rijnland niet snel toe. Alleen als écht geen andere plaats mogelijk is, verleent Rijnland een vergunning.

Toelichting op artikel 14.15: Leiding met een druk tot en met 10 bar

Door te voldoen aan NEN 3650 en NEN 3651 worden risico’s tot een minimum beperkt. Daarom toetst Rijnland aan deze normen. Er kunnen bijzondere situaties zijn waarbij het niet mogelijk is om volgens de NEN 3650 en NEN 3651 te werken. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn bij een aansluiting op een bestaande leiding die niet volgens de NEN buiten de veiligheidszone is geplaatst.

Toelichting op afdeling 14.4: Verdere uitwerking van de zorgplicht voor kabels en leidingen

Toelichting op artikel 14.25: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op artikel 14.26: Kabel of leiding kruist de kernzone van belangrijk oppervlaktewater

Een initiatiefnemer kan een kabel of leiding op verschillende manieren beschermen tegen beschadigingen. Bijvoorbeeld met een mantelbuis, of met een plaatmat of blokkenmat op de waterbodem.

Toelichting op artikel 14.27: Kabel of leiding kruist de kernzone van overig oppervlaktewater

Een initiatiefnemer kan een kabel of leiding op verschillende manieren beschermen tegen beschadigingen. Bijvoorbeeld met een mantelbuis, of met een plaatmat of blokkenmat op de waterbodem.

Toelichting op artikel 14.28: Kabel of leiding in een dam met duiker

Onderhoud van de duiker gaat beter als de kabel of leiding onder de duiker ligt. Het onderhoud wordt ook duurder als de kabel of leiding op een andere manier wordt geplaatst.

Toelichting op artikel 14.29: kabel of leiding langs oppervlaktewater

De 1 meter wordt horizontaal gemeten vanaf het punt waar de schuine oever overgaat in het vlakke maaiveld.

Toelichting op hoofdstuk 15: Gebruik van voertuigen en werktuigen

Toelichting op afdeling 15.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 15.1: Voertuig of werktuig gebruiken bij de waterkering

Dit hoofdstuk geldt als er voertuigen of werktuigen op een waterkering komen. Soms ligt er op de waterkering een weg. Maar het komt ook regelmatig voor dat er geen weg is op een waterkering. Komt een voertuig of werktuig op een deel van de waterkering, dan is het vaak nodig om de waterkering te beschermen tegen schade.

Er zijn verschillende soorten voertuigen die op de waterkering kunnen komen. Bijvoorbeeld fietsen, brommers, personenauto’s, bestelbusjes, tractors en vrachtwagens. Er komen soms ook werktuigen op de waterkering. Dat zijn bijvoorbeeld graafmachines, hijskranen en sondeerwagens.

Toelichting op afdeling 15.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 15.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 15.2: Voertuig of werktuig zwaarder dan 8.000 kg op een waterkering

Gaat een voertuig of werktuig op de waterkering van de weg af, dan is er een risico dat:

  • de waterkering beschadigt door het gewicht van het voertuig of werktuig

  • een voertuig of werktuig de planten en struiken kapot rijdt. Daardoor kan de grond van de waterkering wegwaaien of wegspoelen.

Deze risico’s zijn groot als een voertuig of werktuig met de lading erbij meer weegt dan 8.000 kilogram. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 15.3: Voertuig of werktuig zwaarder dan 50.000 kg op een waterkering

De meeste wegen op een waterkering worden gemaakt voor voertuigen en werktuigen met een gewicht tot 50.000 kg (50 ton). De meeste voertuigen en werktuigen zijn ook niet zwaarder. Voertuigen of werktuigen die zwaarder zijn dan 50.000 kg geven meer risico op schade aan de waterkering. Ook als ze op de weg blijven. En dat is vooral zo als ze daar staan om activiteiten uit te voeren. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op afdeling 15.3: Verdere uitwerking zorgplicht voor een voertuig of werktuig op de waterkering

Toelichting op artikel 15.5: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op hoofdstuk 16: Dempen van oppervlaktewater

Toelichting op afdeling 16.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 16.1: Dempen van oppervlaktewater

Met het dempen van oppervlaktewater bedoelt Rijnland alle activiteiten die zorgen voor een afname van het bergend wateroppervlak. Een afname van bergend wateroppervlak betekent dat er minder ruimte is voor oppervlaktewater.

Voorbeelden van het dempen van oppervlaktewater:

  • dempen van een sloot;

  • een dam in een sloot maken;

  • steiler maken van een talud;

  • een stuk van het watersysteem afsluiten van de rest van het watersysteem.

Toelichting op afdeling 16.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 16.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 16.2: Dempen in de kernzone van belangrijk oppervlaktewater

Dit oppervlaktewater is belangrijk voor de aanvoer en afvoer van water. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 16.3: Dempen in een kernzone en beschermingszone van de waterkering

Dempen van oppervlaktewater in de kernzone en beschermingszone van een waterkering, kan die waterkering minder stevig en stabiel maken. Rijnland wil daarom vooraf het risico voor de waterkering beoordelen. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 16.4: Dempen van meer dan 100 m² oppervlaktewater

Het dempen van meer dan 100 m² oppervlaktewater kan een grote invloed hebben op de aanvoer en afvoer van water. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 16.5: Uitzondering voor steiler optrekken talud boven de waterspiegel

Het steiler optrekken van het bovenwatertalud is een demping. Het is meestal een hele kleine demping omdat het gaat om het talud boven de waterspiegel. Dat heeft bijna geen gevolgen voor het watersysteem. Daarom geldt voor deze activiteit de zorgplicht. Het steiler optrekken van het onderwatertalud heeft meer negatieve gevolgen voor het watersysteem. Dus daarvoor geldt deze uitzondering niet en is een vergunning nodig.

Het verschil is te zien in de afbeeldingen die hieronder staan.

Steiler optrekken van het talud.png

Toelichting op paragraaf 16.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 16.6: Beoordelen van de vergunningaanvraag

De artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op artikel 16.7: Maken van nieuwe waterberging

Toelichting op artikel 16.7, eerste lid

Na het dempen van oppervlaktewater kan het oppervlaktewatersysteem minder neerslag opvangen. Het bergend vermogen neemt af. Dit kan zorgen voor wateroverlast. Daarom moet een initiatiefnemer bij een demping van oppervlaktewater ook een nieuwe waterberging maken. Dan blijft het bergend vermogen in een gebied hetzelfde.

Toelichting op artikel 16.7, tweede lid

De nieuwe waterberging is een nieuw oppervlaktewater dat in open verbinding staat met de rest van het oppervlaktewater. Het maken van een losse vijver is niet genoeg.

Toelichting op artikel 16.7, derde lid

Soms staat de oeverlijn niet goed op de kaart. Bijvoorbeeld omdat een stuk van de oever is weggespoeld. Als de initiatiefnemer de originele oeverlijn repareert, dan is dat volgens de regels een demping. Maar in deze situatie is het maken van een nieuwe waterberging geen eerlijke eis.

Als de initiatiefnemer bewijst dat de oeverlijn te veel landinwaarts ligt, dan kan Rijnland een vergunning verlenen zonder voorschriften voor een nieuwe waterberging. De initiatiefnemer kan dit bijvoorbeeld bewijzen met:

  • luchtfoto’s die Rijnland heeft;

  • andere (lucht)foto’s waarop de plaats van originele oeverlijn staat;

  • een oude beschoeiing die nog (voor een deel) aanwezig is;

  • een duidelijke onderbreking (inham) van de bestaande oeverlijn. Die onderbreking mag niet te groot zijn.

Toelichting op artikel 16.7, vierde lid

Het komt voor dat een initiatiefnemer een oppervlaktewater maar voor een korte tijd dempt. Bijvoorbeeld voor het maken van een bouwweg. Met korte tijd bedoelen we meestal een half jaar. Soms mag het langer, maar nooit langer dan 1 jaar. Bij zo’n tijdelijke demping is het niet altijd nodig om een waterberging te maken.

Toelichting op artikel 16.7, vijfde lid

In sommige gebieden is genoeg waterberging aanwezig. Dan heeft een kleinere demping vaak bijna geen negatieve gevolgen voor de hoeveelheid water in dat gebied. Het is dan niet altijd nodig om een nieuwe waterberging te maken. Dit geldt alleen als de demping bijdraagt aan het verbeteren van andere doelen voor het oppervlaktewater. Voorbeelden zijn:

  • Het maken of repareren van een compartimenteringsdam. Maar alleen als daardoor de strijklengte kleiner wordt of de uitwisseling van water minder wordt. De strijklengte is de lengte waarover de wind vrij over een oppervlaktewater waait en golven maakt.

  • Het maken van natuurvriendelijke oevers. Bijvoorbeeld als een legakker.

Hierbij geldt de voorwaarde dat de demping niet groter mag zijn dan nodig is. Bijvoorbeeld: Om een waterkering stabieler te maken moet een strook van 1 meter worden gedempt. Via deze regel mag een initiatiefnemer dan niet bijvoorbeeld 3 meter gaan dempen.

Wat hierboven staat geldt niet voor plassen op boezemniveau. Het bergend vermogen van deze plassen is namelijk een heel belangrijk deel van het bergend vermogen van het hele boezemsysteem.

Toelichting op artikel 16.8: Wanneer wordt de waterberging gemaakt

Toelichting op artikel 16.8, eerste lid

Rijnland wil voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Daarom moet de nieuwe waterberging eerder dan of tegelijk met de demping worden gemaakt.

Toelichting op artikel 16.8, tweede lid

Een initiatiefnemer mag een eerder gemaakt oppervlaktewater gebruiken als nieuwe waterberging. Dat mag alleen als dat oppervlaktewater tot maximaal 5 jaar voor de vergunningaanvraag is gegraven. Deze 5 jaar is belangrijk. Rijnland gaat er namelijk van uit dat een waterberging na 5 jaar aanwezig blijft. Zo weet Rijnland hoeveel waterberging aanwezig blijft in een peilgebied.

Toelichting op artikel 16.8, derde lid

Een eerder gemaakte waterberging mag alleen worden gebruikt als deze niet is gemaakt om te voldoen aan een andere verplichting.

Toelichting op artikel 16.8, vierde lid

Soms is het niet mogelijk om de nieuwe waterberging eerder of tijdens de demping te maken. Als dit geen wateroverlast veroorzaakt, kan Rijnland toestaan dat de initiatiefnemer de nieuwe waterberging later maakt. De nieuwe waterberging moet wel worden gemaakt binnen 3 maanden na de demping.

Toelichting op artikel 16.9: Plaats van de waterberging

Het is belangrijk dat de initiatiefnemer de nieuwe waterberging in de buurt van de demping maakt. Soms is het niet mogelijk om de nieuwe waterberging te maken op de plaats die staat in lid 1 of lid 2. Als er geen waterloverlast ontstaat kan Rijnland toestemming geven om de waterberging op een andere plaats te maken.

Toelichting op artikel 16.10: Waterberging afschrijven van de Berging Rekening Courant

Verschillende gemeenten, en een paar andere partijen, hebben een saldo van gedempt en gegraven water. Dit saldo wordt bijgehouden in een Berging Rekening Courant (BRC). Als de eigenaar van de BRC in een peilvak een positief saldo heeft, dan mag zij andere organisaties of personen toestemming geven dit saldo te gebruiken. Een initiatiefnemer die hard oppervlak maakt en de nieuwe waterberging wil regelen via de BRC, heeft daarvoor toestemming nodig van de eigenaar van de BRC. Wanneer deze toestemming is gegeven, is het maken van nieuw oppervlaktewater niet nodig.

Toelichting op paragraaf 16.2.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 16.11: Voorschriften in de vergunning

Minimale breedte van het oppervlaktewater (a)

Door een demping wordt een bestaand oppervlaktewater smaller. Het is belangrijk dat dit oppervlaktewater het water goed kan blijven aanvoeren en afvoeren. Het oppervlaktewater moet daarvoor een minimale breedte houden. Hiervoor komt een voorschrift in de vergunning.

De nieuwe waterberging (b en c)

Het is belangrijk dat het oppervlaktewater voldoende water kan opslaan. Dat noemt Rijnland water bergen. In de vergunning komen daarom voorschriften over:

  • de plaats van de waterberging.

  • de minimale grootte van de waterberging.

Het uitvoeren van de demping (d en e)

Op welke manier een initiatiefnemer de activiteiten uitvoert is ook belangrijk. In de vergunning staan daarom in ieder geval voorschriften over:

  • de volgorde van het dempen en het maken van de waterberging.

  • het dempen van een doodlopend oppervlaktewater.

Toelichting op afdeling 16.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op artikel 16.12: Wanneer gelden deze voorwaarden?

Er is geen vergunning van Rijnland nodig als de demping voldoet aan dit artikel. Voor de demping gelden dan wel de voorwaarden zonder vergunning die in deze afdeling staan.

Toelichting op artikel 16.13: Uitzondering voor steiler optrekken talud boven de waterspiegel

Het steiler optrekken van het bovenwatertalud is een demping. Het is meestal een hele kleine demping omdat het gaat om het talud boven de waterspiegel. Dat heeft bijna geen gevolgen voor het watersysteem. Daarom geldt voor deze activiteit de zorgplicht. Het steiler optrekken van het onderwatertalud heeft meer negatieve gevolgen voor het watersysteem. Dus daarvoor geldt deze uitzondering niet, maar gelden de voorwaarden zonder vergunning.

Het verschil is te zien in de afbeeldingen die hieronder staan.

Steiler optrekken van het talud.png

Toelichting op artikel 16.16: Werkzaamheden melden

De demping veroorzaakt een wijziging in het watersysteem. Rijnland zet deze wijziging in de legger oppervlaktewateren van Rijnland. Een initiatiefnemer moet het dempen van oppervlaktewater daarom melden.

Toelichting op artikel 16.18: Nieuwe waterberging
Toelichting op artikel 16.18, eerste lid

Na het dempen van oppervlaktewater kan het oppervlaktewatersysteem minder neerslag opvangen. Het bergend vermogen neemt af. Dit kan zorgen voor wateroverlast. Daarom moet een initiatiefnemer bij een demping van oppervlaktewater ook een nieuwe waterberging maken. Dan blijft het bergend vermogen in een gebied hetzelfde.

Toelichting op artikel 16.18, tweede lid

De nieuwe waterberging is een nieuw oppervlaktewater dat in open verbinding staat met de rest van het oppervlaktewater. Het maken van een losse vijver is niet genoeg.

Toelichting op artikel 16.18, derde lid

Soms staat de oeverlijn niet goed op de kaart. Bijvoorbeeld omdat een stuk van de oever is weggespoeld. Als de initiatiefnemer de originele oeverlijn repareert, dan is dat volgens de regels een demping. Maar in deze situatie is het maken van een nieuwe waterberging geen eerlijke eis.

Als de initiatiefnemer bewijst dat de oeverlijn te veel landinwaarts ligt, dan kan Rijnland een vergunning verlenen zonder voorschriften voor een nieuwe waterberging. De initiatiefnemer kan dit bijvoorbeeld bewijzen met:

  • luchtfoto’s die Rijnland heeft;

  • andere (lucht)foto’s waarop de plaats van originele oeverlijn staat;

  • een oude beschoeiing die nog (voor een deel) aanwezig is;

  • een duidelijke onderbreking (inham) van de bestaande oeverlijn. Die onderbreking mag niet te groot zijn.

Toelichting op artikel 16.18, vierde lid

Het komt voor dat een initiatiefnemer een oppervlaktewater maar voor een korte tijd dempt. Bijvoorbeeld voor het maken van een bouwweg. Met korte tijd bedoelt Rijnland meestal een half jaar. Soms mag het langer, maar nooit langer dan 1 jaar. Bij zo’n tijdelijke demping is het niet altijd nodig om een waterberging te maken.

Toelichting op artikel 16.18, vijfde lid

In sommige gebieden is genoeg waterberging aanwezig. Dan heeft een kleinere demping vaak bijna geen negatieve gevolgen voor de hoeveelheid water in dat gebied. Het is dan niet altijd nodig om een nieuwe waterberging te maken. Dit geldt alleen als de demping bijdraagt aan het verbeteren van andere doelen voor het oppervlaktewater. Voorbeelden zijn:

  • Het maken of repareren van een compartimenteringsdam. Maar alleen als daardoor de strijklengte kleiner wordt of de uitwisseling van water minder wordt. De strijklengte is de lengte waarover de wind vrij over een oppervlaktewater waait en golven maakt.

  • Het maken van natuurvriendelijke oevers. Bijvoorbeeld als een legakker.

Hierbij geldt de voorwaarde dat de demping niet groter mag zijn dan nodig is. Bijvoorbeeld: Om een waterkering stabieler te maken moet een strook van 1 meter worden gedempt. Via deze regel mag een initiatiefnemer dan niet bijvoorbeeld 3 meter gaan dempen.

Wat hierboven staat geldt niet voor plassen op boezemniveau. Het bergend vermogen van deze plassen is namelijk een heel belangrijk deel van het bergend vermogen van het hele boezemsysteem.

Toelichting op artikel 16.19: Wanneer wordt de waterberging gemaakt
Toelichting op artikel 16.19, eerste lid

Rijnland wil voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Daarom moet de nieuwe waterberging eerder dan of tegelijk met de demping worden gemaakt.

Toelichting op artikel 16.19, tweede lid

Een initiatiefnemer mag een eerder gemaakt oppervlaktewater gebruiken als nieuwe waterberging. Dat mag alleen als dat oppervlaktewater tot maximaal 5 jaar voor de vergunningaanvraag is gegraven. Deze 5 jaar is belangrijk. Rijnland gaat er namelijk van uit dat een waterberging na 5 jaar aanwezig blijft. Zo weet Rijnland hoeveel waterberging aanwezig blijft in een peilgebied.

Toelichting op artikel 16.19, derde lid

Een eerder gemaakte waterberging mag alleen worden gebruikt als als deze niet is gemaakt om te voldoen aan een andere verplichting.

Toelichting op artikel 16.19, vierde lid

Soms is het niet mogelijk om de nieuwe waterberging eerder of tijdens de demping te maken. Als dit geen wateroverlast veroorzaakt, kan Rijnland toestaan dat de initiatiefnemer de nieuwe waterberging later maakt. De nieuwe waterberging moet wel worden gemaakt binnen 3 maanden na de demping.

Toelichting op artikel 16.20: Plaats van de waterberging

Het is belangrijk dat de nieuwe waterberging in de buurt van de demping wordt gemaakt. Soms is het niet mogelijk om de waterberging te maken op de plaats die staat in lid 1 of lid 2 . Als er geen waterloverlast ontstaat kan Rijnland met een maatwerkvoorschrift toestemming geven om de waterberging op een andere plaats te maken. Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 16.21: Waterberging afschrijven van de Berging Rekening Courant

Verschillende gemeenten, en een paar andere partijen, hebben een saldo van gedempt en gegraven water. Dit saldo wordt bijgehouden in een Berging Rekening Courant (BRC). Als de eigenaar van de BRC in een peilvak een positief saldo heeft, dan mag zij andere organisaties of personen toestemming geven dit saldo te gebruiken. Een initiatiefnemer die hard oppervlak maakt en de nieuwe waterberging wil regelen via de BRC, heeft daarvoor toestemming nodig van de eigenaar van de BRC. Wanneer deze toestemming is gegeven, is het maken van nieuw oppervlaktewater niet nodig

Toelichting op artikel 16.22: Wateraanvoer en waterafvoer

Een overig oppervlaktewater kan een functie hebben in de aanvoer of afvoer van water. Wordt zo’n oppervlaktewater helemaal of voor een deel gedempt, dan wordt de doorstroming van dat oppervlaktewater vaak minder goed. Hierdoor kan het watersysteem ook minder goed gaan werken.

Rijnland vindt het dempen van oppervlaktewater niet goed als hierdoor niet meer genoeg water wordt aangevoerd naar, of wordt afgevoerd uit achterliggende of aangrenzende gebieden. Een initiatiefnemer kan dit oplossen door het maken van extra oppervlaktewater of een duiker in de demping.

Toelichting op artikel 16.23: Dempen van doodlopend oppervlaktewater

Bij dempen van doodlopend oppervlaktewater is het belangrijk dat het dempen vanaf de kopse kant gebeurt. Zo krijgen de dieren die in het water leven een kans om naar het deel van het oppervlaktewater te gaan dat niet wordt gedempt.

Toelichting op artikel 16.24: Versmallen oppervlaktewater

Een oppervlaktewater moet na demping minimaal 4 meter breed blijven. Soms is dit niet goed mogelijk. Dan kunnen dijkgraaf en hoogheemraden via een maatwerkvoorschrift toestaan dat een oppervlaktewater na demping smaller wordt. Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 16.25: Dempen in veengronden en kleigronden op veen

Klei op veen en veengronden zijn gevoelig voor zetting. Zetting betekent dat water en lucht uit de grond wordt geperst door het samendrukken van de grond. Hoeveel zetting ontstaat is afhankelijk van de grondwaterstand in de bodem. Die grondwaterstand wordt onder andere bepaald door het waterpeil in het oppervlaktewater en de afstand tussen oppervlaktewateren. Vooral in veengebieden worden door dempingen de percelen vaak breder. Dit heeft gevolgen die Rijnland wil voorkomen:

  • In de zomer of in een droge periode daalt de grondwaterstand te veel, vooral in het midden van het perceel. Hierdoor wordt het perceel te droog. En dat zorgt voor een versnelde daling van het maaiveld.

  • Bij veel neerslag wordt het wegstromen van die neerslag moeilijker als een perceel te breed wordt. Daardoor wordt het perceel te nat.

In de bebouwde delen zijn percelen al veel breder dan 80 meter. Daarom geldt dit voorschrift alleen voor dempingen buiten de bebouwde delen.

De initiatiefnemer kan de negatieve invloed op de grondwaterstand in droge periodes kleiner maken. Bijvoorbeeld met infiltratiedrains, beregening, of verbetering van de grond. Dit kan er voor zorgen dat de grondwaterstand in ieder geval niet lager wordt dan bij een perceel van 80 meter breed. In dat geval kunnen dijkgraaf en hoogheemraden via een maatwerkvoorschrift een breder perceel toestaan. Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op hoofdstuk 17: Plaatsen van een drijvend voorwerp

Toelichting op afdeling 17.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 17.1: Plaatsen van drijvend voorwerp op een vaste plek

In Rijnlands oppervlaktewater zijn veel drijvende voorwerpen die op een vaste plek liggen. Zo’n drijvend voorwerp blijft zonder hulp drijven en het is op een vaste plek vastgemaakt aan de waterkant. Bijvoorbeeld: woonboten, woonschepen, woonarken, drijvende steigers, drijvende botenhuizen.

Let op: deze regel geldt niet voor pontons

Pontons worden vaak tijdelijk gebruikt bij het uitvoeren van een werk. Ze drijven op het oppervlaktewater en zijn niet op een vaste plek vastgemaakt aan de waterkant. Soms zijn pontons vast gaan zitten aan de waterbodem en drijven ze niet meer. Dan wordt het een demping en gelden de regels voor dempen uit deze waterschapsverordening.

Toelichting op afdeling 17.2: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op artikel 17.3: Drijvend voorwerp ligt in de lengte langs de oeverlijn

Een drijvend voorwerp ligt in de lengterichting langs de oever. Dus evenwijdig of parallel aan de oever. Zo heeft het drijvende voorwerp de minste invloed op de doorstroming van het water.

Toelichting op artikel 17.4: Drijvend voorwerp is maximaal 8 meter breed
Toelichting op artikel 17.4, eerste lid

Een drijvend voorwerp mag niet te groot zijn. Want dat heeft teveel invloed op de doorstroming van het oppervlaktewater.

Toelichting op artikel 17.4, tweede lid

Soms wordt de doorstroming van het water niet veel slechter door een drijvend voorwerp dat breder is dan 8 meter. Bijvoorbeeld als het drijvende voorwerp niet zo diep in het water ligt en een gestroomlijnde vorm heeft. Maar ook als het oppervlaktewater zo breed is dat een drijvend voorwerp breder dan 8 meter geen problemen geeft. Rijnland kan dan met een maatwerkvoorschrift een andere maximale breedte vaststellen.

Toelichting op artikel 17.5: Minimaal 2/3 van het oppervlaktewater blijft leeg
Toelichting op artikel 17.5, eerste lid

Het is belangrijk dat de initiatiefnemer een drijvend voorwerp niet te ver naar het midden van het oppervlaktewater plaatst. Want dat heeft teveel invloed op de doorstroming van het oppervlaktewater. Rijnland wil dat 2/3 van de breedte van het oppervlaktewater zonder onderbreking leeg blijft.

Toelichting op artikel 17.5, tweede lid

Soms kan minder dan 2/3 van de breedte van een oppervlaktewater zonder onderbreking blijven. Bijvoorbeeld als het drijvende voorwerp niet zo diep in het water ligt en een gestroomlijnde vorm heeft. Of het oppervlaktewater is zo breed dat er genoeg lege ruimte overblijft. De doorstroming van het oppervlaktewater blijft dan goed genoeg. Rijnland kan met een maatwerkvoorschrift een andere breedte van het oppervlaktewater vaststellen die zonder onderbreking leeg moet blijven.

Toelichting op afdeling 17.3: Verder uitwerking van de zorgplicht

Toelichting op artikel 17.6: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op artikel 17.7: Drijvend voorwerp is maximaal 8 meter breed

Een drijvend voorwerp mag niet te groot zijn. Dan kan het teveel invloed hebben op de doorstroming van het oppervlaktewater.

Toelichting op artikel 17.8: Minimaal 2/3 van het oppervlaktewater blijft leeg

Het is belangrijk dat de initiatiefnemer een drijvend voorwerp niet te ver naar het midden van het oppervlaktewater plaatst. Want dat heeft teveel invloed op de doorstroming van het oppervlaktewater. Rijnland wil dat 2/3 van de breedte van het oppervlaktewater zonder onderbreking leeg blijft.

Toelichting op hoofdstuk 18: Ophogen maaiveld

Toelichting op afdeling 18.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 18.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op subparagraaf 18.2.1.1: Ophogen maaiveld bij de zeewering

Toelichting op artikel 18.3: Maaiveld ophogen buiten bebouwde deel van de zeewering

Voor de duinen is het belangrijk dat er zand verplaatst door de wind en het water. Want zo groeien de duinen of worden ze kleiner. Rijnland wil dat de duinen buiten het bebouwde deel van de zeewering zoveel mogelijk op een natuurlijke manier bewegen. Het ophogen van het maaiveld kan dat moeilijker maken. Daarom is hiervoor altijd een vergunning nodig.

Toelichting op subparagraaf 18.2.1.2: Ophogen maaiveld bij een waterkering

Toelichting op artikel 18.4: Maaiveld meer dan 50 centimeter ophogen in een waterkering

Het ophogen van het maaiveld van een waterkering met meer dan 0,5 meter heeft risico’s. De waterkering kan namelijk minder stevig en stabiel worden omdat het maaiveld te zwaar wordt. Met als gevaar dat de waterkering het water niet meer goed kan tegenhouden. Een initiatiefnemer moet met stabiliteitsberekeningen en zettingsberekeningen laten zien of het ophogen van het maaiveld een risico kan zijn voor de waterkering.

Toelichting op artikel 18.5: Maaiveld ophogen op kruin van waterkering

De kruin is een belangrijk deel van de waterkering. Daarom moet de initiatiefnemer de kruin met goede materialen ophogen. Andere materialen dan klei zijn niet altijd geschikt. Voor het ophogen van de kruin met andere materialen dan klei is daarom een vergunning nodig.

Toelichting op paragraaf 18.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op subparagraaf 18.2.2.1: Beoordelen van de vergunningaanvraag algemeen

Toelichting op artikel 18.7: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Deze artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op subparagraaf 18.2.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag voor maaiveld ophogen bij de waterkering

Toelichting op artikel 18.8: Neerslag stroomt van waterkering af

Als neerslag niet van de waterkering af kan stromen, dan kan de waterkering zacht en slap worden. Dit maakt de waterkering minder stevig en minder stabiel. Met als risico dat de waterkering het water niet meer goed kan tegenhouden.

Toelichting op afdeling 18.3: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Toelichting op artikel 18.11: Verdere uitwerking zorgplicht voor ophogen maaiveld bij waterkering

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op artikel 18.12: Waterkering na ophogen van maaiveld beschermen tegen erosie

De grond die de initiatiefnemer gebruikt voor het ophogen van het maaiveld kan weer wegwaaien of door neerslag wegspoelen. Het is daarom belangrijk om de waterkering te beschermen door bijvoorbeeld gras in te zaaien.

Toelichting op artikel 18.13: Schoon materiaal gebruiken voor ophogen maaiveld op waterkering

Als de initiatiefnemer het maaiveld wil ophogen met bagger, dan gelden er eisen voor de kwaliteit van de bagger. Dit staat in het landelijk Besluit bodemkwaliteit en in de Regeling bodemkwaliteit. Gemeenten kunnen in hun bodembeheernota’s ook eisen stellen aan het verplaatsen van grond.

Toelichting op hoofdstuk 19: Boom of struik planten of hebben

Toelichting op afdeling 19.1: Wanneer geldt dit hoofdstuk

Toelichting op artikel 19.1: Boom of struik planten of hebben

Gaat een initiatiefnemer een boom of struik herplanten op een plek waar die boom of struik eerder al stond? Dan gelden dezelfde regels als voor het planten van een nieuwe boom of struik.

Toelichting op afdeling 19.2: Vergunning

Toelichting op paragraaf 19.2.1: Wanneer is een vergunning nodig
Toelichting op artikel 19.2: Boom of struik hoger dan 2 meter in de kruin van waterkering

Een boom of struik kan risico’s geven voor de waterkering. De waterkering kan minder stabiel en stevig worden. Hoe hoger de boom of struik, hoe groter het risico. Een paar voorbeelden:

  • Wanneer een boom omvalt, ontstaat een ontgrondingskuil. Dit ‘gat’ ontstaat omdat de wortels uit de waterkering worden getrokken.

  • Als een boom meebeweegt met de wind kunnen er ‘lege’ ruimtes ontstaan rond de wortels en boomstam.

  • (Dode) wortels kunnen zorgen voor lekkage in de waterkering. Of de zetting van de waterkering kan groter worden. Zetting betekent dat water en lucht uit de grond wordt geperst door het samendrukken van de bodem.

Hoe groot het risico voor de waterkering is, hangt af van de plek waar de boom of struik wordt geplant. De kruin van de waterkering is het meest kwetsbaar. Het risico voor de waterkering wordt groot als een boom of struik in de kruin volgroeid groter kan worden dan 2 meter. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 19.3: Boom of struik hoger dan 2 meter in buitentalud van waterkering

Een boom of struik kan risico’s geven voor de waterkering. De waterkering kan minder stabiel en stevig worden. Hoe hoger de boom of struik, hoe groter het risico. Een paar voorbeelden:

  • Wanneer een boom omvalt, ontstaat een ontgrondingskuil. Dit ‘gat’ ontstaat omdat de wortels uit de waterkering worden getrokken.

  • Als een boom meebeweegt met de wind kunnen er ‘lege’ ruimtes ontstaan rond de wortels en boomstam.

  • (Dode) wortels kunnen zorgen voor lekkage in de waterkering. Of de zetting van de waterkering kan groter worden. Zetting betekent dat water en lucht uit de grond wordt geperst door het samendrukken van de bodem.

Hoe groot het risico voor de waterkering is, hangt af van de plek waar de boom of struik wordt geplant. Het buitentalud is een kwetsbare plek. Het risico voor de waterkering wordt groot als een boom of struik in het buitentalud volgroeid groter kan worden dan 2 meter. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op artikel 19.4: Boom of struik hoger dan 5 meter

Een boom of struik kan risico’s geven voor de waterkering. De waterkering kan minder stabiel en stevig worden. Hoe hoger de boom of struik, hoe groter het risico. Een paar voorbeelden:

  • Wanneer een boom omvalt, ontstaat een ontgrondingskuil. Dit ‘gat’ ontstaat omdat de wortels uit de waterkering worden getrokken.

  • Als een boom meebeweegt met de wind kunnen er ‘lege’ ruimtes ontstaan rond de wortels en boomstam.

  • (Dode) wortels kunnen zorgen voor lekkage in de waterkering. Of de zetting van de waterkering kan groter worden. Zetting betekent dat water en lucht uit de grond wordt geperst door het samendrukken van de bodem.

Hoe groot het risico voor de waterkering is, hangt af van de plek waar de boom of struik wordt geplant. De kruin en het buitentalud van de waterkering zijn het meest kwetsbaar. De andere delen van de waterkering zijn wat minder kwetsbaar. Het risico voor de waterkering wordt wel groot als een boom of struik in de kernzone en beschermingszone de waterkering volgroeid groter kan worden dan 5 meter. Daarom is hiervoor een vergunning nodig.

Toelichting op paragraaf 19.2.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op artikel 19.5: Beoordelen van de vergunningaanvraag

Deze artikelen gebruikt Rijnland om een vergunningaanvraag te beoordelen. Voldoet een vergunningaanvraag hieraan, dan verleent Rijnland de vergunning.

Toelichting op artikel 19.6: Nieuwe boom of struik in de kruin van waterkering

Het planten van een boom of struik op de kruin van een waterkering geeft een duidelijk risico. De waterkering kan minder stabiel en stevig worden. Voor Rijnland is het daarom belangrijk dat er geen nieuwe bomen of struiken komen op de kruin van de waterkering.

Toelichting op artikel 19.7: Nieuwe boom of struik in buitentalud van waterkering

Het planten van een boom of struik in het buitentalud van een waterkering geeft een duidelijk risico. De waterkering kan minder stabiel en stevig worden. Voor Rijnland is het daarom belangrijk dat er geen nieuwe bomen of struiken komen in het buitentalud van de waterkering.

Toelichting op artikel 19.8: Boom of struik in andere delen van de waterkering

Toelichting op artikel 19.8, eerste lid

Bij het bepalen van de ontgrondingskuil wordt ook rekening gehouden met de zettingen die naar verwachting plaatsvinden zo lang de beplanting aanwezig is.

Toelichting op afdeling 19.3: Voorwaarden zonder vergunning

Toelichting op artikel 19.10: Wanneer gelden deze voorwaarden?

Een boom of struik kan risico’s geven voor de waterkering. De waterkering kan minder stabiel en stevig worden. Hoe hoger de boom of struik, hoe groter het risico. Een paar voorbeelden:

  • Wanneer een boom omvalt, ontstaat een ontgrondingskuil. Dit gat ontstaat omdat de wortels uit de waterkering worden getrokken.

  • Als een boom meebeweegt met de wind kunnen er lege ruimtes ontstaan rond de wortels en boomstam.

  • (Dode) wortels kunnen voor lekkage in de waterkering zorgen. Of de zetting van de waterkering kan groter worden. Zetting betekent dat water en lucht uit de grond wordt geperst door het samendrukken van de bodem.

Het is vaak lastig om vooraf te bepalen hoe hoog een boom kan worden. Hiemstra et al. heeft voor veel soorten bomen informatie verzameld over hoe hoog ze kunnen worden. Dit staat in het rapport: Gebruikswaardeonderzoek laanbomen. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, Wageningen University and Research centre.

Volgens dit rapport blijven dezestruiken en bomen lager dan 5 meter:

  • Amelanchier lamarckii – krentenboom

  • Cercis siliquastrum – judasboom

  • Cornus mas – gele kornoelje

  • Craetagus – meidoorn

  • Magnolia x loebneri ‘Merrill’ – magnolia variëteit

  • Malus baccata ‘Street parade’ – sierappel variëteit

  • Malus ‘Evereste’ – sierappel variëteit

  • Malus ‘Rudolph’ – sierappel variëteit

  • Sorbus – lijsterbessen en meelbessen

Toelichting op artikel 19.11: Geen erosie aan de waterkering

Onder een boom of struik is schaduw. Daardoor kunnen op die plek soms geen andere planten meer groeien. Dit kan zorgen voor erosie. Hierdoor kan grond wegwaaien of wegspoelen. Rijnland wil geen erosie van een waterkering, want dat maakt de waterkering minder stevig en stabiel. De initiatiefnemer kan dit voorkomen door bijvoorbeeld bomen en struiken op tijd te snoeien.

Toelichting op artikel 19.12: Controle van de waterkering blijft mogelijk

Rijnland moet de waterkering kunnen controleren op scheuren of lekkages. Het is dus belangrijk dat Rijnland de waterkering goed kan bekijken. Bomen en struiken mogen niet in de weg staan. De initiatiefnemer kan hiervoor zorgen door bomen en struiken goed te snoeien en uit te dunnen.

Toelichting op afdeling 19.4: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Toelichting op artikel 19.13: Verdere uitwerking van de zorgplicht

Zorgplicht

Voor alle activiteiten geldt een zorgplicht. Hiermee wil Rijnland nadelen voor het watersysteem voorkomen. Meer informatie over de zorgplicht staat in afdeling 1.4 van deze waterschapsverordening.

Voor eenvoudige activiteiten met weinig risico geldt alleen een zorgplicht. Er is dus geen vergunning nodig en er gelden geen voorwaarden zonder vergunning. Dit betekent dat de initiatiefnemer zelf mag bedenken hoe een werk wordt uitgevoerd. Van Rijnland mag alles, zolang het watersysteem maar goed blijft functioneren.

De zorgplicht geeft ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. De initiatiefnemer krijgt hierbij vertrouwen en verantwoordelijkheid. Ontstaat er toch een probleem in het watersysteem, dan lost de initiatiefnemer het probleem zelf op.

Verdere uitwerking van de zorgplicht

Soms wil een initiatiefnemer graag zeker weten dat zijn activiteiten voldoen aan de zorgplicht. Om meer zekerheid te geven, heeft Rijnland voor een aantal activiteiten een verdere uitwerking van de zorgplicht. In deze paragraaf staat zo’n verdere uitwerking van de zorgplicht.

Wordt gewerkt volgens de artikelen in deze paragraaf, dan voldoet u automatisch aan de zorgplicht. Het is dus een altijd goedgekeurde werkwijze. Maar het is niet verplicht om de activiteiten op deze manier uit te voeren. U mag ook vanuit uw eigen verantwoordelijkheid kiezen voor een andere manier van werken. Om zo op een andere manier te voldoen aan de zorgplicht.

Toelichting op artikel 19.14: Geen erosie van het gras op de waterkering

Onder een boom of struik is schaduw. Daardoor kunnen op die plek soms geen andere planten meer groeien. Dit kan zorgen voor erosie. Hierdoor kan grond wegwaaien of wegspoelen. Rijnland wil geen erosie van een waterkering, want dat maakt de waterkering minder stevig en stabiel. De initiatiefnemer kan dit voorkomen door bijvoorbeeld bomen en struiken op tijd te snoeien.

Toelichting op artikel 19.15: Controle van de waterkering blijft mogelijk

Rijnland moet de waterkering kunnen controleren op scheuren of lekkages. Het is dus belangrijk dat Rijnland de waterkering goed kan bekijken. Bomen en struiken mogen niet in de weg staan. De initiatiefnemer kan hiervoor zorgen door bomen en struiken goed te snoeien en uit te dunnen.

Toelichting op hoofdstuk 20: Lozen van grondwater bij saneringen of ontwatering

Toelichting op artikel 20.1: Lozen van grondwater bij saneringen

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht.

Toelichting op artikel 20.2: Lozen van grondwater bij ontwatering

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid.

Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht.

Toelichting op artikel 20.3: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 20.4: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Toelichting op hoofdstuk 21: Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Toelichting op artikel 21.1: Lozen van afvloeiend hemelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

Toelichting op artikel 21.2: Gegevens en bescheiden

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

Toelichting op hoofdstuk 22: Lozen van huishoudelijk afvalwater

Toelichting op artikel 22.1: Lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

Toelichting op artikel 22.2: Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIWrapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Toelichting op artikel 22.3: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 22.4: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op hoofdstuk 23: Lozen van koelwater

Toelichting op artikel 23.1: Koelwater

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn nietaangewezen oppervlaktewaterlichamen.

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

Toelichting op artikel 23.2: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op hoofdstuk 24: Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Toelichting op artikel 24.1: Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 24.2.

Toelichting op artikel 24.2: Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

Toelichting op artikel 24.3: Werkinstructie bij bouwen en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Toelichting op artikel 24.4: Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Toelichting op artikel 24.5: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

Toelichting op artikel 24.6: Gegevens en bescheiden

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Toelichting op hoofdstuk 25: Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Toelichting op artikel 25.1: Inerte goederen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om ‘het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen’. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op ‘opslaan’. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Toelichting op artikel 25.2: Lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 25.3: Lozen bij overslaan van inerte goederen

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Toelichting op hoofdstuk 26: Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Toelichting op artikel 26.1: Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden ‘uitgezet’. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Toelichting op artikel 26.2: Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 26.1 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Toelichting op artikel 26.3: Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:

  • bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

  • overslaan van zout voor het strooien op wegen;

  • overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

  • overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Met ‘bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen’ wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij ‘niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk’ kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Toelichting op artikel 26.4: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op hoofdstuk 27: Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Toelichting op artikel 27.1: Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Toelichting op artikel 27.2: Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 27.1.

Toelichting op hoofdstuk 28: Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Toelichting op artikel 28.1: Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.

Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Toelichting op artikel 28.2: Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Toelichting op artikel 28.3: Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.

Toelichting op artikel 28.4: Lozen van algen en bacteriën

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Toelichting op artikel 28.5: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op hoofdstuk 29: Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Toelichting op artikel 29.1: Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Toelichting op hoofdstuk 30: Lozen bij calamiteitenoefeningen

Toelichting op artikel 30.1: Lozen bij calamiteitenoefeningen

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip ‘calamiteitenoefening’. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Toelichting op artikel 30.2: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Toelichting op hoofdstuk 31: Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Toelichting op artikel 31.1: Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 31.2: Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 31.3: Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 31.4: Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

Toelichting op artikel 31.5: Lozen bij ontijzeren grondwater

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

Toelichting op artikel 31.6: Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van ‘NEN-ISO 15705’ wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.

Toelichting op artikel 31.7: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op hoofdstuk 32: Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Toelichting op artikel 32.1: Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Toelichting op hoofdstuk 33: Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Toelichting op artikel 33.1: Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Toelichting op artikel 33.2: Lozen bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Toelichting op artikel 33.3: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op hoofdstuk 34: Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Toelichting op artikel 34.1: Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Toelichting op artikel 34.2: Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Toelichting op hoofdstuk 35: Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Toelichting op artikel 35.1: Lozen van spoelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Toelichting op hoofdstuk 36: Asverstrooiing

Toelichting op artikel 36.1: Asverstrooiing

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Toelichting op hoofdstuk 37: Andere lozingen

Toelichting op artikel 37.1: Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de hoofdstukken 20 tot en met 36 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.

De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Toelichting op artikel 37.2: Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Toelichting op artikel 37.3: Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Toelichting op artikel 37.4: Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Toelichting op artikel 37.5: Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Toelichting op hoofdstuk 38: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteiten

Toelichting op artikel 38.1: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

Toelichting op artikel 38.2: Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld.

Toelichting op hoofdstuk 39: Activiteiten in waardevolle oevers

Toelichting op afdeling 39.1: Beoordelen vergunningaanvraag op verdwijnen van waardevolle oever

Toelichting op artikel 39.1: Beoordelen van de vergunningaanvraag

In deze waterschapsverordening staan hoofdstukken over activiteiten die kunnen zorgen voor het verdwijnen van waardevolle oevers. Rijnland verwijst in die hoofdstukken naar de regels uit dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 39.2: Verlies van waardevolle oever compenseren

Als door een activiteit een waardevolle oever verdwijnt, dan herstelt de initiatiefnemer dit helemaal. Dat kan met een nieuwe waardevolle oever of met een waardevolle oever die eerder vrijwillig is gemaakt.

Er zijn drie belangrijke voorwaarden:

  • 1.

    de waardevolle oever is niet gemaakt om te voldoen aan een wettelijke verplichting

  • 2.

    de waardevolle oever is niet gemaakt met subsidie van Rijnland .

  • 3.

    de al bestaande waardevolle oever mag maximaal drie jaar eerder zijn gemaakt dan het moment waarop de te compenseren oever verdwijnt.

Een waardevolle oever is belangrijk voor de biodiversiteit en de kwaliteit van het water. In zo’n oever groeien veel oeverplanten en onderwaterplanten. Voor vissen, vogels, kikkers, padden, insecten en kleine zoogdieren is een waardevolle oever een belangrijke plek. Daarom wil Rijnland voorkomen dat er waardevolle oevers verdwijnen.

Toelichting op artikel 39.3: Tijdstip waarop de nieuwe waardevolle oever is aangelegd

Het gaat hierbij om de activiteit die zorgde voor het verdwijnen van een stuk waardevolle oever.

Toelichting op artikel 39.4: Hoe ziet een nieuwe of al eerder aangelegde waardevolle oever er uit

Het is belangrijk dat de initiatiefnemer de waardevolle oever op de juiste wijze maakt. De oever mag niet te steil zijn en heeft onder water een minimale breedte.

Toelichting op afdeling 39.2: Voorwaarden zonder vergunning voor een activiteit in een waardevolle oever

Toelichting op artikel 39.6: Werkzaamheden melden: aanvullende informatie

Melden is nodig omdat Rijnland wil kunnen controleren of de nieuwe of al eerder aangelegde waardevolle oever ook echt is gemaakt. Voor Rijnland is het namelijk belangrijk dat het aantal waardevolle oevers niet minder wordt.

Toelichting op artikel 39.7: Verlies van waardevolle oever compenseren

Als door een activiteit een waardevolle oever verdwijnt, dan herstelt de initiatiefnemer dit helemaal. Dat kan met een nieuwe waardevolle oever of met een waardevolle oever die eerder vrijwillig is gemaakt. Er zijn drie voorwaarden:

  • 1.

    de waardevolle oever is niet gemaakt om te voldoen aan een wettelijke verplichting

  • 2.

    de waardevolle oever is niet gemaakt met subsidie van Rijnland .

  • 3.

    de al bestaande waardevolle oever mag maximaal drie jaar eerder zijn gemaakt dan het moment waarop de te compenseren oever verdwijnt.

Een waardevolle oever is belangrijk voor de biodiversiteit en de kwaliteit van het water. In zo’n oever groeien veel oeverplanten en onderwaterplanten. Voor vissen, vogels, kikkers, padden, insecten en kleine zoogdieren is een waardevolle oever een belangrijke plek. Daarom wil Rijnland voorkomen dat er waardevolle oevers verdwijnen.

Toelichting op artikel 39.8: Tijdstip waarop de nieuwe waardevolle oever is aangelegd

Het gaat hierbij om de activiteit die zorgde voor het verdwijnen van een stuk waardevolle oever.

Toelichting op artikel 39.9: Hoe ziet een nieuwe of al eerder aangelegde waardevolle oever er uit

Het is belangrijk dat de initiatiefnemer de waardevolle oever op de juiste wijze maakt. De oever mag niet te steil zijn en heeft onder water een minimale breedte.

Toelichting op hoofdstuk 40: Activiteiten in vaarwegen

Toelichting op afdeling 40.1: Beoordelen vergunningaanvraag op goed en veilig varen in een vaarweg

Toelichting op artikel 40.1: Beoordelen van de vergunningaanvraag

In deze waterschapsverordening staan hoofdstukken over activiteiten die invloed kunnen hebben op het varen in een vaarweg. Rijnland verwijst in die hoofdstukken naar de regels uit dit hoofdstuk.

Toelichting op artikel 40.2: Varen blijft mogelijk

Voldoet een vaarweg aan deze voorwaarden, dan kan er goed en veilig worden gevaren:

  • het oppervlaktewater en de waterbodem blijven breed genoeg;

  • het oppervlaktewater blijft diep genoeg;

  • boven het wateroppervlak is niks wat het doorvaren in de vaarweg tegenhoudt.

Toelichting op afdeling 40.2: Voorwaarden zonder vergunning voor een activiteit in vaarweg

Toelichting op artikel 40.4: Activiteit in de Drecht

Voldoet de Drecht aan deze voorwaarden, dan kan er goed en veilig worden gevaren. De provincie stelde minimale afmetingen vast voor de Drecht. Rijnland gebruikt die ook.

Toelichting op artikel 40.5: Activiteit in overige vaarwegen

Voldoet een overige vaarweg aan deze voorwaarden, dan kan er goed en veilig worden gevaren. De provincie stelde minimale afmetingen vast voor de overige vaarwegen. Rijnland gebruikt die ook.

Toelichting op hoofdstuk 41: Waterberging bij het maken van hard oppervlak

Toelichting op afdeling 41.1: Vergunning

Toelichting op paragraaf 41.1.2: Beoordelen van de vergunningaanvraag
Toelichting op subparagraaf 41.1.2.1: Beoordelen vergunningaanvraag algemeen

Toelichting op artikel 41.2a: Minimaal 90 millimeter neerslag opvangen

Toelichting op artikel 41.2a, eerste lid

Bij nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk om een plangebied meteen goed in te richten. Bijvoorbeeld voldoende waterberging maken bij nieuw hard oppervlak. Dat maakt de kans op wateroverlast kleiner. Rijnland heeft als regel dat binnen het plangebied in 24 uur minimaal 90 millimeter neerslag kan worden opgevangen. Het plangebied is het gebied waarbinnen een initiatiefnemer hard oppervlak maakt. Belangrijk is dat binnen deze 24 uur 90 millimeter neerslag geen wateroverlast veroorzaakt. Rijnland toetst dit door te beoordelen of het waterpeil niet boven de toetshoogte volgens de provinciale wateroverlastnormering stijgt.

Hoe de 90 millimeter neerslag wordt opgevangen, hangt af van de inrichting van het plangebied. Dat is een combinatie van:

  • het oppervlak aan open water dat in het gebied aanwezig is;

  • welke mogelijkheden er zijn om:

    • water te infiltreren in de bodem. Rijnland wil graag dat dit zoveel mogelijk gebeurt;

    • water te bergen op eigen terrein en in de openbare ruimte.

De initiatiefnemer moet altijd nieuwe waterberging maken. Dat kan door het graven van nieuw oppervlaktewater, maar op een andere manier water opslaan mag ook. De nieuwe waterberging gebruikt de initiatiefnemer om (voor een deel) te voldoen aan de eis om minimaal 90 millimeter neerslag op te vangen in 24 uur.

Kan met een nieuw gemaakte waterberging binnen het plangebied meer dan 90 millimeter neerslag worden opgevangen, dan geldt deze hogere hoeveelheid als ondergrens. Anders gezegd: kan er binnen het gebied een waterberging worden gemaakt voor 100 millimeter neerslag, dan moet er niet minimaal 90 maar minimaal 100 millimeter neerslag worden opgevangen.

Toelichting op artikel 41.2a, tweede lid

Door het infiltreren van neerslag in de bodem kan een plangebied beter tegen droge periodes. Neerslag blijft dan langer aanwezig in het plangebied. Of het redelijk is om het infiltreren van neerslag te eisen, hangt af van de plaatselijke situatie. Rijnland beoordeelt dit voor iedere situatie.

Toelichting op artikel 41.2a, derde lid

Rijnland geeft een deel van het oppervlaktewater in een peilvak aan een bepaald plangebied. Rijnland kijkt eerst hoe groot het plangebied is, vergeleken met het peilvak. Daarmee bepaalt Rijnland welk deel van het oppervlaktewater dat plangebied krijgt. Hierbij geldt:

  • Het oppervlaktewater van het peilvak wordt in de goede verhouding aan het plangebied gegeven.

  • Het oppervlaktewater van het plangebied wordt in de goede verhouding aan een plan gegeven.

Toelichting op artikel 41.3: Maken van waterberging

Toelichting op artikel 41.3, eerste lid

Neerslag dat niet in de bodem kan wegzakken komt sneller in het oppervlaktewater terecht. Nieuwe waterberging is dan nodig om die neerslag op te vangen. Zo’n waterberging is vaak een nieuw oppervlaktewater dat in open verbinding staat met de rest van het oppervlaktewater. Het maken van een losse vijver is niet genoeg. De minimale omvang van deze waterberging staat in artikel 41.6, lid 1.

Het is ook mogelijk de waterberging op een andere manier te maken. De minimale omvang van deze andere manier van waterberging staat in artikel 41.12.

Toelichting op artikel 41.3, tweede lid

Soms is het maken van waterberging niet nodig. Of de waterberging kan kleiner zijn dan standaard nodig is. Rijnland kan dan iets anders besluiten dan wat in lid 1 staat.

Hard oppervlak is maximaal 1 jaar aanwezig

Blijft het harde oppervlak maximaal 1 jaar aanwezig, dan kan Rijnland toestemming geven om geen of minder waterberging te maken. Die toestemming geeft Rijnland alleen als er geen wateroverlast ontstaat in de rest van het peilgebied.

Lijnvormig hard oppervlak

Fietspaden en wandelpaden zijn voorbeelden van een lijnvormig hard oppervlak. Als die paden geen afvoer voor het hemelwater hebben, dan stroomt de neerslag vaak in de bodem. Rijnland kan in dat geval toestemming geven om geen of minder waterberging te maken. Er moet dan wel genoeg grond naast het pad zijn om het de neerslag in te laten wegzakken. Daarom moet de afstand van het pad tot het oppervlaktewater naast het pad groot genoeg zijn. Meestal is 1 meter voldoende. Het is wel belangrijk dat die strook grond geen hard oppervlak heeft.

Hard oppervlak waarvan neerslag de bodem in zakt

Soms kan neerslag dat op een hard oppervlak valt toch helemaal in de bodem zakken. Bijvoorbeeld bij een halfopen hard oppervlak. Die wordt vaak gemaakt zonder afvoer voor hemelwater. De neerslag stroomt dan af naar de bodem. Of alle neerslag in de bodem zakt hangt af van de grondsoort en de afstand tot het oppervlaktewater dat naast het harde oppervlak ligt. Als alle neerslag in de bodem zakt, is waterberging niet nodig.

Toelichting op artikel 41.4: Wanneer wordt de waterberging gemaakt

Toelichting op artikel 41.4, eerste lid

Rijnland wil voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Daarom moet de waterberging eerder of tegelijk met de aanleg van het harde oppervlak worden gemaakt.

Toelichting op artikel 41.4, tweede lid

Een initiatiefnemer mag een eerder gemaakt oppervlaktewater gebruiken als waterberging. Dat mag alleen als dat oppervlaktewater tot maximaal 5 jaar voor de vergunningaanvraag is gegraven. Deze 5 jaar is belangrijk. Rijnland moet weten hoeveel waterberging aanwezig blijft in een peilgebied. Rijnland gaat ervan uit dat een waterberging na 5 jaar blijft.

Toelichting op artikel 41.4, derde lid

Een eerder gemaakte waterberging mag alleen worden gebruikt als waterberging als deze niet is gemaakt om te voldoen aan een andere verplichting.

Toelichting op artikel 41.4, vierde lid

Soms is het niet mogelijk om de waterberging eerder of tijdens het aanleggen van het harde oppervlak te maken. Als dit geen wateroverlast veroorzaakt, kan Rijnland toestaan dat de initiatiefnemer de waterberging later maakt. De waterberging moet wel worden gemaakt binnen 3 maanden na het maken van het harde oppervlak.

Toelichting op artikel 41.5: Plaats van de waterberging

De waterberging moet de neerslag opvangen die van een hard oppervlak naar het oppervlaktewater stroomt. Daarom is het belangrijk dat de waterberging in de buurt van het harde oppervlak wordt gemaakt.

Soms is het niet mogelijk om de waterberging te maken op de plaats die staat in lid 1, lid 2 of lid 3. Als er geen waterloverlast ontstaat kan Rijnland toestemming geven om de waterberging op een andere plaats te maken.

Toelichting op subparagraaf 41.1.2.2: Oppervlaktewater als waterberging

Toelichting op artikel 41.6: Nieuw oppervlaktewater als waterberging

Rijnland wil het liefst nieuw oppervlaktewater als waterberging. Het nieuwe water moet in open verbinding staan met de rest van het oppervlaktewater. Het maken van een losse vijver is niet genoeg.

Het is belangrijk dat Rijnland voldoende water kan opslaan. Daarom moet de oppervlakte van het nieuwe oppervlaktewater minimaal even groot zijn als 15% van het extra te maken hard oppervlak.

Hard oppervlak dat verwijderd is, mag de initiatiefnemer van het oppervlakte nieuwe oppervlaktewater afhalen.

Soms kan een initiatiefnemer een hard oppervlak dat tussen de 5 en 10 jaar geleden is verwijderd, gebruiken om zo minder nieuw oppervlaktewater te maken. Of dat kan hangt af van de verwachte peilstijging in het oppervlaktewater door de neerslag die van het nieuwe harde oppervlak af stroomt.

Toelichting op artikel 41.6a: Flexibel waterpeil

Een plangebied kan beter tegen droge periodes als de neerslag langer wordt vastgehouden in het oppervlaktewater. Een flexibel waterpeil helpt daarbij, omdat een tijdelijk hoger waterpeil dan mogelijk is. Of het redelijk is om een wisselend waterpeil te eisen, hangt af van de lokale omstandigheden. Rijnland beoordeelt dit per situatie.

Toelichting op artikel 41.7: Waterberging afschrijven van de Berging Rekening Courant

Een aantal gemeenten en andere organisaties zijn eigenaar van een Berging Rekening Courant (BRC). In zo’n BRC staat een saldo van gedempt en gegraven water. Heeft de BRC in een peilvak een positief saldo, dan is er gegraven water ‘over’. De eigenaar van de BRC kan andere organisaties of personen toestemming geven dit saldo te gebruiken. Een initiatiefnemer die hard oppervlak maakt en de waterberging wil regelen via de BRC heeft daarvoor toestemming nodig van de eigenaar van de BRC. Wanneer deze toestemming is gegeven, is het maken van nieuw oppervlaktewater niet nodig.

Toelichting op subparagraaf 41.1.2.3: Andere manier om waterberging te maken

Toelichting op artikel 41.8: Neerslag komt niet in oppervlaktewater

Soms maakt een initiatiefnemer een waterberging die geen afvoer heeft naar oppervlaktewater. Bijvoorbeeld een kratjes-systeem onder een parkeerterrein, of wadi’s in een gebied op zandgrond. Omdat er geen neerslag naar oppervlaktewater stroomt, kan Rijnland dat toestaan. Een initiatiefnemer moet wel voorkomen dat via zo’n waterberging op een andere manier toch neerslag naar het oppervlaktewater kan stromen. Rijnland kan hiervoor eisen opnemen in de vergunning. Een voorbeeld van zo’n eis is een (iets) verhoogd grondlichaam rondom een parkeerterrein.

Toelichting op artikel 41.10: Binnen aangewezen gebied meer dan 50.000 m²

Bij grote projecten maakt een initiatiefnemer meer dan 50.000 m² nieuw hard oppervlak. Hierbij kan bijna altijd nieuw oppervlaktewater worden gegraven. Bij deze grote oppervlakken moet de nieuwe waterberging daarom voor minimaal 80% nieuw oppervlaktewater zijn. Zo maken en houdt Rijnland het watersysteem sterk.

Toelichting op artikel 41.11: Buiten aangewezen gebied

In sommige peilvakken is weinig oppervlaktewater aanwezig. Daar staat Rijnland geen andere manier van waterbergen toe. Zo zorgt Rijnland dat er voldoende oppervlaktewater aanwezig blijft in het hele watersysteem. Er is één uitzondering: Alleen als het graven van nieuw oppervlaktewater écht niet mogelijk is, staat Rijnland een andere manier van waterbergen toe.

Toelichting op artikel 41.12: Grootte van de waterberging

Toelichting op artikel 41.12, eerste lid

De snelheid waarmee de neerslag naar het oppervlaktewater stroomt, bepaalt hoe groot de waterberging moet zijn.

Toelichting op artikel 41.12, tweede lid

Een waterberging voorkomt dat neerslag van het harde oppervlak te snel in het oppervlaktewater stroomt. Daarom is er een eis voor de maximale afvoersnelheid vanuit de waterberging.

Toelichting op artikel 41.12, derde lid

De initiatiefnemer mag de m² verwijderd hard oppervlak afhalen van het nieuwe harde oppervlak. Zo hoeft de initiatiefnemer minder waterberging te maken.

Toelichting op artikel 41.12, vierde lid

De initiatiefnemer mag de m² verwijderd hard oppervlak afhalen van het nieuwe harde oppervlak. Zo hoeft de initiatiefnemer minder waterberging te maken.

Toelichting op artikel 41.12, vijfde lid

Soms kan een initiatiefnemer een hard oppervlak dat tussen de 5 en 10 jaar geleden is verwijderd, gebruiken om zo minder nieuw oppervlaktewater te maken. Of dat kan hangt af van de verwachte peilstijging in het oppervlaktewater door de neerslag die van het nieuwe harde oppervlak af stroomt.

Toelichting op paragraaf 41.1.3: Voorschriften in de vergunning
Toelichting op artikel 41.13: Voorschriften in de vergunning

In de vergunning komen voorschriften die ervoor zorgen dat het watersysteem goed kan blijven werken.

Plaats en afmetingen hard oppervlak

Het is belangrijk dat de initiatiefnemer de activiteiten uitvoert op de manier die in de vergunningaanvraag staat. Rijnland beoordeelt activiteiten namelijk met de gegevens uit de vergunningaanvraag. Bijvoorbeeld:

  • de plaats en de afmetingen van het harde oppervlak; en

  • de plaats waar de neerslag in het oppervlaktewater komt.

Er kan wateroverlast ontstaan als de initiatiefnemer:

  • meer hard oppervlak maakt; of

  • het harde oppervlak of het lozingspunt op een andere plaats maakt.

Plaats en afmeting waterberging

De plaats waar de initiatiefnemer de waterberging maakt is belangrijk. In de vergunning staat daarom waar de waterberging moet komen en hoe groot deze minimaal moet zijn.

Uitvoeren activiteiten

Hoe een initiatiefnemer de activiteiten uitvoert is ook belangrijk. In de vergunning staan daarom eisen over het uitvoeren van de activiteiten. Het is belangrijk dat de waterberging voor of gelijk met het harde oppervlak wordt gemaakt. Anders is er tijdelijk minder waterberging in het watersysteem. En dat kan zorgen voor plaatselijke wateroverlast.

Toelichting op afdeling 41.2: Voorwaarden zonder vergunning waterberging bij maken hard oppervlak

Toelichting op artikel 41.15: Wat moet de initiatiefnemer melden

Het melden is belangrijk. Rijnland zet de veranderingen van het watersysteem namelijk in de legger Oppervlaktewateren van Rijnland.

Toelichting op artikel 41.16: Maken van waterberging
Toelichting op artikel 41.16, eerste lid

Als neerslag niet in de bodem weg kan zakken, dan stroomt het af naar het oppervlaktewater. Om deze neerslag op te vangen is waterberging nodig. Hiervoor maakt de initiatiefnemer nieuw oppervlaktewater met een open verbinding naar de rest van het oppervlaktewater. Het maken van een losse vijver is niet genoeg.

Toelichting op artikel 41.16, tweede lid

Soms is het maken van waterberging niet nodig. Of de waterberging kan kleiner zijn dan standaard nodig is. Dan kan Rijnland hiervoor via een maatwerkvoorschrift toestemming geven. Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Maximaal 1 jaar

Blijft het harde oppervlak maximaal 1 jaar aanwezig, dan is een waterberging niet altijd nodig. Rijnland geeft hiervoor alleen toestemming als er geen wateroverlast ontstaat in de rest van het peilgebied.

Het hard oppervlak is lijnvormig

Fietspaden en wandelpaden zijn voorbeelden van een lijnvormig hard oppervlak. Is daar geen afvoer voor het hemelwater gemaakt, dan stroomt dat meestal in de bodem. Daarvoor moet de strook grond tussen het pad en het oppervlaktewater naast het pad wel breed genoeg zijn. Meestal is 1 meter genoeg. Het is belangrijk dat die strook grond geen hard oppervlak heeft. Omdat de neerslag in de bodem zakt, is waterberging niet nodig.

Hard oppervlak waarvan neerslag de bodem in zakt

Soms kan neerslag dat op een hard oppervlak valt wel helemaal in de bodem zakken. Bijvoorbeeld bij een halfopen hard oppervlak. Of alle neerslag in de bodem zakt hangt af van de grondsoort en de afstand tot het oppervlaktewater dat ernaast ligt. Zakt alle neerslag in de bodem, dan is er geen afvoer naar oppervlaktewater nodig. En dus ook geen waterberging.

Toelichting op artikel 41.17: De grootte van de waterberging

Het is belangrijk dat er voldoende waterberging bijkomt. Daarom moet het oppervlak van het nieuwe oppervlaktewater minimaal zo groot worden als 15% van het extra gemaakte hard oppervlak. Een initiatiefnemer kan eerder verwijderd hard oppervlak gebruiken, en dan minder nieuw oppervlaktewater maken.

Soms kan een initiatiefnemer een hard oppervlak dat tot 10 jaar geleden is verwijderd, gebruiken om zo minder nieuw oppervlaktewater te maken. Of dat kan hangt af van de verwachte peilstijging in het oppervlaktewater door de neerslag die van het nieuwe harde oppervlak af stroomt.

Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Een maatwerkvoorschrift lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op artikel 41.18: Afschrijving van de Berging Rekening Courant

Een aantal gemeenten en andere organisaties zijn eigenaar van een Berging Rekening Courant (BRC). In zo’n BRC staat een saldo van gedempt en gegraven water. Heeft de BRC in een peilvak een positief saldo, dan is er gegraven water ‘over’. De eigenaar van de BRC kan andere organisaties of personen toestemming geven dit saldo te gebruiken. Een initiatiefnemer die hard oppervlak maakt en de waterberging wil regelen via de BRC heeft daarvoor toestemming nodig van de eigenaar van de BRC. Wanneer deze toestemming is gegeven, is het maken van nieuw oppervlaktewater niet nodig.

Toelichting op artikel 41.19: Wanneer wordt de waterberging gemaakt
Toelichting op artikel 41.19, eerste lid

Een initiatiefnemer mag een eerder gemaakt oppervlaktewater gebruiken als waterberging. Dat mag alleen als dat oppervlaktewater tot maximaal 5 jaar voor de melding bij Rijnland is gegraven. Deze 5 jaar is belangrijk. Rijnland moet weten hoeveel waterberging aanwezig blijft in een peilgebied. Rijnland gaat ervan uit dat een waterberging na 5 jaar blijft

Toelichting op artikel 41.19, tweede lid

Een eerder gemaakte waterberging mag alleen worden gebruikt als waterberging als deze niet is gemaakt om te voldoen aan een andere verplichting.

Toelichting op artikel 41.20: Plaats van de waterberging

De waterberging moet de neerslag opvangen die van een hard oppervlak naar het oppervlaktewater stroomt. Daarom is het belangrijk dat de waterberging in de buurt van het harde oppervlak wordt gemaakt.

Soms is het niet mogelijk om de waterberging te maken op de plaats die staat in lid 1, lid 2 of lid 3. Rijnland kan dan via een maatwerkvoorschrift toestemming geven om de waterberging op een andere plaats te maken. Een maatwerkvoorschrift is een besluit dat de initiatiefnemer aanvraagt bij Rijnland. Het lijkt op een mini-vergunning.

Toelichting op hoofdstuk 42: Overgangsrecht

Toelichting op artikel 42.1: Overgangsgrecht

Dit artikel gaat over het overgangsrecht. Hierin staat hoe Rijnland omgaat met activiteiten die zijn uitgevoerd voordat deze waterschapsverordening ging gelden.

Toelichting op artikel 42.1, eerste lid

Is voor een activiteit via oudere regelgeving een vergunning of andere toestemming gegeven, dan neemt Rijnland aan dat die vergunning of andere toestemming past binnen deze waterschapsverordening.

Onderdeel a

Hierbij geldt:

  • zijn de regels uit deze waterschapsverordening minder streng, dan geldt lid 2;

  • zijn de regels uit deze waterschapsverordening strenger, dan geldt lid 3.

Een voorbeeld van uitgevoerde activiteiten als rechtmatig zien is het generaal pardon voor aard- en nagelvaste gebouwen op regionale waterkeringen.

Onderdeel b

Op 5 maart 2013 maakte Rijnland een generaal pardon bekend voor alle aard- en nagelvaste gebouwen die vóór 1 juni 2007 zijn gebouwd in de kern- en/of beschermingszone van een regionale waterkering in het beheergebied van Rijnland.

Met het generaal pardon vindt Rijnland dat deze gebouwen volgens de wet zijn gebouwd. Daarbij geldt ook dit: Als het voor de stabiliteit of de hoogte van een waterkering nodig is om een maatregel uit te voeren op de plek van zo’n gebouw, dan betaalt Rijnland één keer de kosten van deze maatregel.

Toelichting op artikel 42.1, tweede lid

De nieuwe regels van Rijnland kunnen minder streng zijn. Bijvoorbeeld: voor een activiteit was vroeger een vergunning nodig, maar met de nieuwe regels is dat niet meer nodig. Dan gelden de voorschriften uit de vergunning als maatwerk. Kan Rijnland volgens de nieuwe regels voor die activiteit geen toestemming geven via een maatwerk, dan vervallen de voorschriften uit de vergunning. In dat geval kunnen nog wel voorwaarden zonder vergunning gelden. En de zorgplicht geldt altijd. Dit overgangsrecht geldt voor alle soorten toestemming, dus niet alleen voor vergunningen.

Toelichting op artikel 42.1, derde lid

De nieuwe regels van Rijnland kunnen minder strenger zijn. In dat geval zijn de minder strenge regels nog één jaar geldig. De periode van één jaar begint op de datum dat deze verordening ging gelden . Na dit jaar gelden de strengere regels. De vergunninghouder kan dan niet langer werken via de minder strenge regels.

Toelichting op hoofdstuk 43: Slotbepalingen

Toelichting op artikel 43.1: Inwerkingtreding

De waterschapsverordening is vastgesteld door het algemeen bestuur van Rijnland. Dit betekent dat een meerderheid van het algemeen bestuur het eens is met de regels in deze verordening. Deze regels zijn geldig vanaf de genoemde datum.