Waterschapsverordening waterschap Brabantse Delta 2024

Geldend van 25-10-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen
  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening.

Paragraaf 1.1.2 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 1.2 Begrenzing waterstaatswerken
Artikel 1.3 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn
  • 1.

    Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, wordt voor de ligging van het waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing, aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

  • 2.

    Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk en de beschermingszone, opgenomen in bijlage IV.

Paragraaf 1.1.3 Normadressaat

Artikel 1.4 Normadressaat
  • 1.

    Aan deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en door de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht, tenzij anders bepaald. Zij dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, wordt aan deze verordening ook voldaan door de beperkt zakelijk gerechtigde of de gebruiker.

Paragraaf 1.1.4 Algemene beheerverplichtingen

Artikel 1.5 Specie en maaiselberging

Aangelanden kunnen door of namens het bestuur verplicht worden de specie of het maaisel als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid, van de wet op te ruimen of onder te werken. 

Artikel 1.6 Bediening ondersteunende kunstwerken
  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van de in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten of geopend. 

  • 2.

    De eigenaren en/of andere onderhoudsplichtigen van stuwen, zijn verplicht op eerste aanzegging door of namens het bestuur het bepaalde stuwpeil in te stellen en in stand te houden. 

  • 3.

    De eigenaren en/of andere onderhoudsplichtigen van pompen en gemalen zijn verplicht op eerste aanzegging door of namens het bestuur deze buiten of in werking te stellen.

Paragraaf 1.1.5 Specifieke zorgplicht

Artikel 1.7 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem is verplicht:

     

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Als de nadelige gevolgen zijn veroorzaakt door een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 3.

    Degene die een activiteit met nadelige gevolgen verricht, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over die gevolgen en de maatregelen die diegene gaat treffen of heeft getroffen.

Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften over de specifieke zorgplicht

Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over artikel 1.7.

Paragraaf 1.1.6 Melding en informatieverplichting algemeen

Artikel 1.9 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting
  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens en bescheiden wordt ondertekend en bevat ten minste:

     

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

    • d.

      de dagtekening.

  • 2.

    Op verzoek van het bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 3.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Paragraaf 1.1.7 Uitzondering waterschapstaken

Artikel 1.10 Uitzondering waterschapstaken

Voor handelingen door of vanwege het waterschap, gericht op de taken die aan het waterschap zijn toebedeeld door Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant, is geen omgevingsvergunning op grond van deze verordening vereist, indien daarvoor een projectbesluit is vastgesteld.

Paragraaf 1.1.8 Uitzondering beheeractiviteiten

Artikel 1.11 Uitzondering beheeractiviteiten

De hoofdstukken 234 en 5 van deze verordening zijn niet van toepassing op activiteiten die plaatsvinden door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van beheer, onderhoud en herstel inhoudende:

 

  • a.

    maatregelen die geen wijziging van de normatieve toestand van een waterstaatswerk tot gevolg hebben;

  • b.

    de aanleg en/of wijziging van bodem- en oeververdediging, mits er geen sprake is van een harde overgang tussen water en land;

  • c.

    de aanleg en/of wijziging van een krooshek;

  • d.

    het automatiseren van een stuw;

  • e.

    het vervangen van een stuw, mits de afvoercapaciteit en waterpeil hierdoor niet wijzigen;

  • f.

    het vervangen van een duiker waarbij de lengte en diameter gelijk blijft, mits de afvoercapaciteit en waterpeil hierdoor niet wijzigen.

Paragraaf 1.1.9 Uitzondering bijzondere omstandigheden

Artikel 1.12 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet zijn:

 

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of de dreiging daarvan; en

  • d.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan.

Artikel 1.13 Algeheel verbod bij calamiteiten
  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

     

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      water te brengen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet bepalen dat de scheepvaart op een oppervlaktewaterlichaam wordt beperkt of gestremd of dat de maximale vaarsnelheid wordt aangepast.

Afdeling 1.2 Algemene bepalingen omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten

Paragraaf 1.2.1 Wateractiviteiten algemeen

Artikel 1.14 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

     

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw- oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

     

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw- oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

     

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren. 

Paragraaf 1.2.2 Beperkingengebiedactiviteit bij waterstaatswerk

Artikel 1.15 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.                          

Artikel 1.16 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 1.15 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in kubieke meter.

Hoofdstuk 2 Activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen

Afdeling 2.1 Activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen

Paragraaf 2.1.1 Algemeen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Deze paragraaf is ook van toepassing op het aanleggen van een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk.

  • 3.

    Deze paragraaf is ook van toepassing op het lozen van water in of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Paragraaf 2.1.2 Steigers, vlonders, boothellingen en overhangende bouwwerken

Artikel 2.4 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van steigers, vlonders, boothellingen en overhangende bouwwerken in een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.  

Artikel 2.5 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een a-water, als:

     

    • a.

      het a-water geen vaarweg is;

    • b.

      het onderhoud aan het a-water uitsluitend vanaf het water gebeurt;

    • c.

      het a-water geen vastgestelde ecologische functie heeft; en

    • d.

      de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk vrijstaand is en niet rust op of steun vindt aan oeverwerken, schanskorven, beschoeiing of vergelijkbare objecten.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een b-water.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de steiger, vlonder, boothelling of het overhangend bouwwerk eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.6 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.7 tot en met 2.10, als:

     

    • a.

      het a-water geen vaarweg is;

    • b.

      het onderhoud aan het a-water uitsluitend vanaf het water gebeurt;

    • c.

      het a-water geen vastgestelde ecologische functie heeft; en

    • d.

      de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk vrijstaand is en niet rust op, of geen steun vindt aan, oeverwerken, schanskorven, beschoeiing of vergelijkbare objecten.

  • 2.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een b-water wordt voldaan aan de artikelen 2.7 en 2.8.

  • 3.

    Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.11, als:

     

    • a.

      de steiger, vlonder, boothelling of het overhangend bouwwerk eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.7 Waterafvoer
  • 1.

    De steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk veroorzaakt geen belemmering van de waterafvoer.

  • 2.

    Binnen een straal van 0,5 meter rondom de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk worden afval en begroeiing die nadelige gevolgen heeft voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam verwijderd.

Artikel 2.8 Staat en herstel
  • 1.

    De steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk wordt direct verwijderd als deze niet meer gebruikt wordt of niet meer in goede staat van onderhoud verkeert.

  • 2.

    Na het verwijderen van de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk worden het talud en de bodem van het oppervlaktewaterlichaam vloeiend afgewerkt en wordt de taludbegroeiing hersteld.

Artikel 2.9 Constructie en behoud doorvaart
  • 1.

    Ter ondersteuning van een steiger of vlonder boven het oppervlaktewaterlichaam worden alleen palen in het oppervlaktewaterlichaam aangebracht, waarbij ten hoogste één paal per strekkende meter wordt aangebracht.

  • 2.

    Er blijft een minimale doorvaarbreedte van 3,50 m in het midden van het oppervlaktewaterlichaam beschikbaar.

Artikel 2.10 Onderhoud
  • 1.

    De steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk belemmert het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet.

  • 2.

    De steiger, vlonder, boothelling of het overhangend bouwwerk wordt op eigen kosten tijdelijk verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat nodig is voor groot onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.11 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De steiger, vlonder, boothelling of het overhangend bouwwerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.3 Bruggen in of over een oppervlaktewater

Artikel 2.12 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van bruggen in een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.13 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid geldt niet voor het verwijderen van een brug in een a-water of b-water, als de brug alleen voor eigen gebruik functioneert.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid geldt niet voor het aanleggen of behouden van een brug in een b-water, als de brug maximaal 15 meter breed is.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid geldt niet voor het behouden van een brug in een a-water of b-water, als onderhoud plaatsvindt aan een brug en/of het wegdek op de brug en de brug niet in vorm of afmeting wijzigt. 

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een brug in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de brug eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande brug is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.14 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het verwijderen van een brug in een a-water wordt voldaan aan artikel 2.15  en 2.18 of als een brug wordt verwijderd uit een  b-water wordt voldaan aan artikel 2.15 als de brug alleen voor eigen gebruik functioneert.

  • 2.

    Bij het aanleggen of behouden van een brug in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.16 als de brug maximaal 15 meter breed is.

  • 3.

    Bij het plegen van onderhoud aan een brug en/of het wegdek op de brug in een a-water of b-water wordt voldaan aan artikel 2.15  als de vorm of afmeting van de brug niet wijzigt. 

  • 4.

    Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een brug in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.17, als:

     

    • a.

      de brug eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande brug is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.15 Bescherming oppervlaktewaterlichaam, oevers en taluds bij verwijdering
  • 1.

    Het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt hersteld door een vloeiende aansluiting te maken op het bestaande talud, zowel beneden- als bovenstrooms.

  • 2.

    Nieuwe taluds worden ingezaaid met een graszaadmengsel of voorzien van graszoden. Bij zandgronden wordt voor het inzaaien een laag teelaarde aangebracht.

  • 3.

    Als er verzakkingen ontstaan, worden deze direct hersteld.

Artikel 2.16 Bescherming oppervlaktewaterlichaam en oevers bij aanleg of behoud
  • 1.

    De pijlers van de brug worden niet in het oppervlaktewaterlichaam geplaatst.

  • 2.

    De brughoofden tasten de stabiliteit van de oevers niet aan.

  • 3.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd. 

Artikel 2.17 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De brug wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Artikel 2.18 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden. 

Paragraaf 2.1.4 Stuwen en andere peilregulerende werken

Artikel 2.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van peilregulerende werken in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.20 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of behouden van een peilregulerend werk in een b-water, als het peilregulerende werk wordt aangelegd of behouden in overeenstemming met belanghebbenden.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een peilregulerend werk in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied als het peilregulerende werk wordt verwijderd in overeenstemming met belanghebbenden.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een peilregulerend werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      het peilregulerende werk eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaand peilregulerend werk is dat door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.21 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen of behouden van een peilregulerend werk in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.22, als het peilregulerende werk wordt aangelegd of behouden in overeenstemming met belanghebbenden.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een peilregulerend werk in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied wordt voldaan aan artikel 2.22, als het peilregulerende werk wordt verwijderd in overeenstemming met belanghebbenden.

  • 3.

    Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een peilregulerend werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.23, als:

     

    • a.

      het peilregulerende werk eenvoudig ongedaan te maken is: of

    • b.

      het een bestaand peilregulerend werk is dat door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.22 Bescherming van het watersysteem
  • 1.

    Het watersysteem blijft binnen peilbesluitgebieden aan de geldende peilen uit het peilbesluit voldoen.

  • 2.

    Bij een hoge belasting van het watersysteem wordt de aan- en afvoer van water gewaarborgd.

Artikel 2.23 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

Het peilregulerend werk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.5 Dam met duiker

Artikel 2.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van een dam met duiker in een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een dam met duiker in een a-water, als de dam met duiker alleen voor eigen gebruik functioneert.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, verlengen, behouden of verwijderen van een dam met duiker voor een perceelontsluiting in een b-water, als:

     

    • a.

      de dam met duiker 5 meter of meer van een bestaande dam met duiker, of van een ander (kunst)werk, wordt aangelegd;

    • b.

      de buislengte maximaal 15 meter per perceelzijde bedraagt;

    • c.

      de inwendige diameter van de duiker 0,30 meter of meer bedraagt;

    • d.

      de binnenonderkant van de duiker 0,05 meter of dieper onder de waterbodem ligt, gemeten bij een goede onderhoudstoestand; en

    • e.

      de duiker wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, verlengen en behouden van een extra dam met duiker langs een perceelzijde in een b-water, als:

     

    • a.

      het perceel over een lengte van meer dan 100 meter grenst aan de watergang;

    • b.

      de dam met duiker 5 meter of meer van een bestaande dam met duiker, of van een ander (kunst)werk, wordt aangelegd;

    • c.

      de buislengte maximaal 15 meter bedraagt;

    • d.

      de inwendige diameter van de duiker 0,30 meter of meer bedraagt;

    • e.

      de binnenonderkant van de duiker 0,05 meter of dieper onder de waterbodem ligt, gemeten bij een goede onderhoudstoestand; en

    • f.

      de duiker wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een dam met duiker in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de dam met duiker eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande dam met duiker is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

  • 5.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, plaatsen of behouden van objecten op een dam met duiker in een b-water als:

     

    • a.

      het object de constructie van de duiker niet negatief beïnvloed, en;

    • b.

      de afmetingen van de dam of duiker niet wijzigt.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker in een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.27 en 2.28.

  • 2.

    Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een dam met duiker in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.29, als:

     

    • a.

      de dam met duiker eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande dam met duiker is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.27 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.28 Bescherming oppervlaktewaterlichaam, oevers en taluds
  • 1.

    Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt hersteld door een vloeiende aansluiting te maken op het bestaande talud, zowel beneden- als bovenstrooms.

  • 2.

    Nieuwe taluds worden ingezaaid met een graszaadmengsel of voorzien van graszoden. Bij zandgronden wordt voor het inzaaien een laag teelaarde aangebracht.

  • 3.

    Als er verzakkingen ontstaan, worden deze direct hersteld.

Artikel 2.29 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De dam met duiker wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.6 Lozen

Artikel 2.30 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.31 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vijfde lid, geldt niet voor het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam, als er maximaal 100 m3 water per uur wordt geloosd.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak of afkoppeling van bestaand verhard oppervlak, als:

     

    • a.

      de waterparagraaf van het omgevingsplan na 1 januari 2019 de schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap; en

    • b.

      de in de waterparagraaf genoemde maatregelen zijn uitgevoerd.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak, als:

     

    • a.

      het verhard oppervlak toeneemt met maximaal 500 m2; of

    • b.

      de toename van verhard oppervlak alleen bestaat uit een groen dak.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak, als:

     

    • a.

      de toename meer dan 500 m2 maar maximaal 10.000 m2 bedraagt; en

    • b.

      er compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan in de vorm van een bergingsvoorziening met een minimale compensatie die voldoet aan de volgende rekenregel: benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x <gevoeligheidsfactor> x 0,06 (in m).

  • 5.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door afkoppeling, als er maximaal 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld.

Artikel 2.32 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.33 en 2.34, als er meer dan 50 m3 water per uur maar maximaal 100 m3 per uur wordt geloosd.

  • 2.

    Bij het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.34, als er maximaal 50 m3 water per uur wordt geloosd.

  • 3.

    Bij het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak wordt voldaan aan artikel 2.35, als:

     

    • a.

      de toename meer dan 500 m2 maar maximaal 10.000 m2 bedraagt; en

    • b.

      er compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan in de vorm van een bergingsvoorziening met een minimale compensatie die voldoet aan de volgende rekenregel: benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x <gevoeligheidsfactor> (normwaarde in geo-object) x 0,06 (in m).

Artikel 2.33 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.34 Capaciteit en overlast
  • 1.

    Er wordt niet meer water geloosd dan de waterloop kan verwerken.

  • 2.

    Er wordt geen overlast veroorzaakt bij het lozen van het water.

Artikel 2.35 De bergingsvoorziening
  • 1.

    De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand.

  • 2.

    Het water wordt uit de voorziening afgevoerd via een functionele bodempassage naar het grondwater of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater.

  • 3.

    De functionele afvoerconstructie heeft een diameter van 4 cm.

  • 4.

    Bij de voorziening wordt een overloopconstructie aangelegd om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Artikel 2.36 Maatwerkvoorschriften

Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over het lozen van water, als er meer dan 50 m3 maar maximaal 100 m3 water per uur wordt geloosd.

Paragraaf 2.1.7 Oppervlaktewater onttrekken

Artikel 2.37 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.38 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vijfde lid, geldt niet voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, als 

 

  • a.

    er maximaal 100 m3 water per uur wordt onttrokken; en,

  • b.

    er water over de eerstvolgende stuw benedenstrooms in een a-waterloop blijft stromen.

Paragraaf 2.1.8 Lozingsconstructies en onttrekkingswerken

Artikel 2.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van lozingsconstructies en onttrekkingswerken in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.40 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water of in een b-water.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de lozingsconstructie of het onttrekkingswerk eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande lozingsconstructie of onttrekkingswerk is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.41 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.42 en 2.43.

  • 2.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.43.

  • 3.

    Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.44, als:

     

    • a.

      de lozingsconstructie of het onttrekkingswerk eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande lozingsconstructie of onttrekkingswerk is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.42 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.43 Onderhoud en bescherming oppervlaktewaterlichaam
  • 1.

    Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd of onmogelijk gemaakt.

  • 2.

    Het (doorstroom)profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet aangetast.

  • 3.

    Als gebruik gemaakt wordt van een waterlozingspunt (buis) of drainagebuis in een oppervlaktewaterlichaam, is aan het eerste en tweede lid in ieder geval voldaan, als:

     

    • a.

      de uitmondingen van de (drainage)buizen zo worden aangelegd en gehouden, dat geen aantasting van het profiel van de watergang kan plaatsvinden;

    • b.

      het talud van de watergang vanaf de uitmonding van de (drainage)buizen beschermd wordt door het aanbrengen en onderhouden van uitloopgoten die minimaal 0,15 m ingezonken in het talud van de watergang worden aangebracht en gehouden;

    • c.

      (drainage)buizen worden afgeschuind overeenkomstig de taludhelling van de watergang; en

    • d.

      de onderhoudsstrook na het aanbrengen van het waterlozingspunt goed geëgaliseerd wordt en vrij wordt gemaakt van overige obstakels.

  • 4.

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op werken voor het onttrekken van oppervlaktewater.

  • 5.

    Indien nodig wordt de lozingsconstructies voorzien van een taludbescherming die:

     

    • a.

      minimaal vanaf de onderkant van de lozingsvoorziening tot aan de laagste waterstand in het oppervlaktewaterlichaam reikt;

    • b.

      bij een oppervlaktewaterlichaam met een bovenbreedte van 4 meter of kleiner aan beide zijden van het oppervlaktewaterlichaam aanwezig is; en

    • c.

      in horizontale richting 1 meter links en rechts van de lozingsvoorziening strekt.

  • 6.

    Binnen een straal van 0,5 meter rondom de lozingsconstructie of het onttrekkingswerk worden in het talud alle voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiing en afval verwijderd.

Artikel 2.44 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De lozingsconstructie of het onttrekkingswerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.9 Kabels en leidingen

Artikel 2.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van kabels en leidingen in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.

Artikel 2.46 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of behouden van een kabel of leiding parallel aan een a-water, als de kabel of leiding:

     

    • a.

      op 1 meter of meer uit de insteek wordt gelegd; en

    • b.

      op een diepte van minimaal 1 meter onder de grond in de beschermingszone wordt gelegd.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of behouden van een kabel of leiding haaks op een a-water, als de kabel of leiding op een diepte wordt gelegd van minimaal:

     

    • a.

      2 meter onder de bodem van een watergang waar beschoeiing aanwezig is;

    • b.

      2,5 meter onder de bodem van een vaarweg;

    • c.

      1 meter onder de bodem van een watergang in andere gevallen;

    • d.

      1 meter onder het talud, gemeten haaks op het taludvlak;

    • e.

      1 meter onder de grond in de beschermingszone; en

    • f.

      1 meter onder een ondersteunend kunstwerk.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een kabel of leiding in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding boven een a-water of in de beschermingszone bij een a-water, als:

     

    • a.

      de kabel of leiding bevestigd is aan of samenvalt met een bestaande brug of stuw over het oppervlaktewaterlichaam; of

    • b.

      de kabel of leiding wordt aangelegd bij een ander ondersteunend kunstwerk dan een bestaande brug of stuw, met een afstand van minimaal 0,30 meter tussen het kunstwerk en de kabel of leiding.

  • 5.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding in een b-water.

Artikel 2.47 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen of behouden van een kabel of leiding parallel aan een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48 en 2.49.

  • 2.

    Bij het aanleggen of behouden van een kabel of leiding haaks op een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.482.49 en 2.51.

  • 3.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.482.49 en 2.50.

  • 4.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding boven eeen a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48 en 2.49, als de kabel of leiding bevestigd is aan of samenvalt met een bestaande brug of stuw over het oppervlaktewaterlichaam.

  • 5.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding boven een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.482.49 en 2.52, als de kabel of leiding wordt aangelegd bij een ander ondersteunend kunstwerk dan een bestaande brug of stuw, met een afstand van minimaal 0,30 meter tussen het kunstwerk en de kabel of leiding.

  • 6.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding in een b-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48 en 2.49.

Artikel 2.48 Herstel na uitvoering werkzaamheden

Na het uitvoeren van de werkzaamheden worden de beschermingszone, het talud en de waterbodem zodanig hersteld dat:

 

  • a.

    de stabiliteit van het waterstaatswerk en de beschermingszone wordt gegarandeerd; en

  • b.

    het uit te voeren onderhoud niet wordt belemmerd.

Artikel 2.49 Draagkracht

De kabel of leiding onder een beschermingszone heeft voldoende draagkracht om machines voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam te dragen.

Artikel 2.50 Waterafvoer

Bij het verwijderen van een kabel of leiding wordt de waterafvoer ter plaatse te allen tijde gewaarborgd.

Artikel 2.51 Gestuurde persing of boring

Een kruising haaks op de watergang wordt uitgevoerd door middel van een gestuurde persing of boring.

Artikel 2.52 Overlengte

De kabel heeft een overlengte van 1 meter of meer, in de vorm van een lus.

Paragraaf 2.1.10 Beschoeiing

Artikel 2.53 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van beschoeiing in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.54 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van beschoeiing in een b-water, als de bergings- en doorstroomcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam gelijk blijven.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van beschoeiing in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de beschoeiing eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het bestaande beschoeiing is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.55 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het verwijderen van beschoeiing in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.56, als de bergings- en doorstroomcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam gelijk blijven.

  • 2.

    Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van beschoeiing in het profiel van vrije ruimte wordt voldaan aan artikel 2.57, als:

     

    • a.

      de beschoeiing eenvoudig ongedaan te maken is; of,

    • b.

      het bestaande beschoeiing is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.56 De afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam

De afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam worden teruggebracht naar de afmetingen van het oorspronkelijke profiel.

Artikel 2.57 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De beschoeiing wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.11 Anti-worteldoek

Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van een anti-worteldoek in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.59 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van anti-worteldoek in een b-water.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een anti-worteldoek in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de anti-worteldoek eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande anti-worteldoek is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.60 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van anti-worteldoek in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.61.

  • 2.

    Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een anti-worteldoek in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.62, als:

     

    • a.

      de anti-worteldoek eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande anti-worteldoek is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.61 Profiel van het oppervlaktewaterlichaam

Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet verkleind.

Artikel 2.62 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De anti-worteldoek wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.12 Stoffen en voorwerpen

Artikel 2.63 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het neerleggen, laten staan en laten liggen van vaste substanties en het aanleggen, behouden en verwijderen van stoffen en voorwerpen in een b-water.

Artikel 2.64 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het neerleggen, laten staan of laten liggen van vaste substanties of het aanleggen, behouden of verwijderen van stoffen en voorwerpen in een b-water.

Artikel 2.65 Aanwijzing algemene regels

Bij het neerleggen, laten staan of laten liggen van vaste substanties of het aanleggen, behouden of verwijderen van stoffen en voorwerpen in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.66.

Artikel 2.66 Aan- en afvoer van water en onderhoud
  • 1.

    De aan- en afvoer van water wordt niet belemmerd.

  • 2.

    Het onderhoud wordt niet belemmerd.

Paragraaf 2.1.13 Dieren

Artikel 2.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.

Artikel 2.68 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het houden van dieren in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.

Artikel 2.69 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van dieren in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.70.

Artikel 2.70 Geen beschadiging watergang en talud
  • 1.

    Er wordt een voorziening getroffen die ervoor zorgt dat de dieren de watergang en het talud niet kunnen beschadigen.

  • 2.

    Deze voorziening belemmert het onderhoud niet.

Paragraaf 2.1.14 Afrasteringen

Artikel 2.71 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, wijzigen, hebben en verwijderen van afrasteringen in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.72 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het plaatsen, hebben of verwijderen van een afrastering in de beschermingszone bij een a-water, als de afrastering evenwijdig aan of haaks op de insteek is geplaatst.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het plaatsen, wijzigen of hebben van een afrastering in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de afrastering eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande afrastering is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.73 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het plaatsen of hebben van een afrastering in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.74 en 2.75, als de afrastering evenwijdig aan of haaks op de insteek is geplaatst.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een afrastering in debeschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.76, als de afrastering evenwijdig aan of haaks op de insteek is geplaatst.

  • 3.

    Bij het plaatsen, wijzigen of hebben van een afrastering in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.77, als:

     

    • a.

      de afrastering eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaande afrastering is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.74 Constructie van de afrastering
  • 1.

    De afrastering is niet hoger dan 1,20 meter, gemeten vanaf het maaiveld.

  • 2.

    De afrastering is niet breder dan 0,20 meter.

  • 3.

    De afrastering belemmert het zicht op de watergang niet.

  • 4.

    De afrastering heeft een eenvoudige constructie.

  • 5.

    De afrastering wordt in een deugdelijke staat van onderhoud gehouden.

Artikel 2.75 Onderhoud oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone
  • 1.

    De afrastering belemmert het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet.

  • 2.

    Een afrastering die haaks op de watergang is geplaatst, kan zonder hulpmiddelen tijdelijk worden weggehaald.

  • 3.

    De eigenaar of gebruiker van de afrastering verwijdert, binnen een straal van 0,5 meter rondom het werk, alle begroeiing en afval die schadelijk is voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.76 Herstel na verwijdering

Na het verwijderen van de afrastering wordt de beschermingszone teruggebracht in de oorspronkelijke staat.

Artikel 2.77 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De afrastering wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.15 Werken en bomen voor openbare wegen

Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, wijzigen en behouden van werken en bomen voor openbare wegen in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.79 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen of behouden van werken voor een openbare weg in de beschermingszone bij een a-water, als:

     

    • a.

      de werken minimaal 0,5 meter uit de insteek zijn geplaatst; en

    • b.

      de afstand tussen de werken en andere obstakels minimaal 10 meter bedraagt.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen of behouden van bomen voor een openbare weg in de beschermingszone bij een a-water, als:

     

    • a.

      de afstand tussen de bomen en andere obstakels minimaal 10 meter bedraagt; en

    • b.

      de bomen functioneren voor de aankleding van de openbare weg en minimaal 0,5 meter en maximaal 1,5 meter uit de insteek zijn geplaatst.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanbrengen, wijzigen of behouden van werken voor een openbare weg in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de werken eenvoudig ongedaan te maken zijn; of

    • b.

      het bestaande werken zijn die door de werkzaamheden niet veranderen in vorm of afmeting.

Artikel 2.80 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen van werken bij een openbare weg in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.81 en 2.82, als:

     

    • a.

      de werken minimaal 0,5 meter uit de insteek worden geplaatst; en

    • b.

      de afstand tussen de werken en andere obstakels minimaal 10 meter bedraagt.

  • 2.

    Bij het aanbrengen, wijzigen of behouden van een werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.83, als:

     

    • a.

      de werken eenvoudig ongedaan te maken zijn; of

    • b.

      het bestaande werken zijn die door de werkzaamheden niet veranderen in vorm of afmeting.

Artikel 2.81 Onderhoud
  • 1.

    De werken worden zodanig aangebracht dat het onderhoud aan het a-water niet wordt belemmerd.

  • 2.

    De verharding heeft voldoende draagkracht en stabiliteit voor het onderhoud.

Artikel 2.82 Schadelijke begroeiing en afval

De eigenaar of gebruiker van de werken verwijdert, binnen een straal van 0,5 meter rondom de werken, in het talud alle begroeiing en afval die schadelijk is voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.83 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De werken worden op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.16 Borden

Artikel 2.84 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, wijzigen, behouden en verwijderen van borden in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.85 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen, behouden of verwijderen van een bord in de beschermingszone bij een a-water, als:

     

    • a.

      het bord bedoeld is voor een recreatieroute; of

    • b.

      het bord een zinkerbord is bij een kabel of leiding.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanbrengen, wijzigen of behouden van een bord in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      het bord eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaand bord is dat door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.86 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen van een bord in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.87 en 2.88, als:

     

    • a.

      het bord bedoeld is voor een recreatieroute; of

    • b.

      het bord een zinkerbord is bij een kabel of leiding.

  • 2.

    Bij het aanbrengen, wijzigen of behouden van een bord in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.89, als:

     

    • a.

      het bord eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het een bestaand bord is dat door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.87 Plaatsing van het bord
  • 1.

    Het bord wordt, voor zover dat mogelijk is, aangebracht aan bestaand straatmeubilair of bestaande infrastructurele werken.

  • 2.

    Als het niet mogelijk is om het bord aan te brengen aan bestaand straatmeubilair of bestaande infrastructurele werken, wordt het bord zodanig aangebracht dat het onderhoud aan het a-water niet wordt belemmerd.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet voor verkeersborden voor de vaarweg.

Artikel 2.88 Schadelijke begroeiing en afval

De eigenaar of gebruiker van het bord verwijdert, binnen een straal van 0,5 meter rondom het bord, alle begroeiing en afval die schadelijk is voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.89 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

Het bord wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.17 Gras en eenjarige gewassen

Artikel 2.90 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, behouden en verwijderen van gras en eenjarige gewassen in een a-water en in de beschermingszone bij een a-water.

Artikel 2.91 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen, behouden of verwijderen van gras of eenjarige gewassen in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water.

Artikel 2.92 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, behouden of verwijderen van gras of eenjarige gewassen in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.93 en 2.94.

Artikel 2.93 Bescherming talud

Bij grondbewerkingen dieper dan 0,15 meter wordt 1 meter vrijgehouden, gemeten vanaf de insteek, zodat het talud niet kan afschuiven.

Artikel 2.94 Onderhoud

Ploegvoren en andere diepe geulen worden gedicht, zodat het onderhoud ongehinderd kan plaatsvinden.

Paragraaf 2.1.18 Natuurvriendelijke oevers

Artikel 2.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of wijzigen van natuurvriendelijke oevers in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied.

Artikel 2.96 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied.

Artikel 2.97 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied wordt voldaan aan artikel 2.98.

Artikel 2.98 Natte profiel van de watergang

Het natte profiel van de watergang wordt niet verkleind.

Paragraaf 2.1.19 Verharding

Artikel 2.99 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, wijzigen, behouden en verwijderen van verharding in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.100 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen, behouden of verwijderen van verharding in de beschermingszone bij een a-water, als: 

     

    • a.

      de verharding gelijk met of onder het maaiveld wordt aangebracht; en

    • b.

      daardoor de maaiveldhoogte niet verandert.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het aanbrengen, wijzigen of behouden van verharding in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

     

    • a.

      de verharding eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het bestaande verharding is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.101 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het aanbrengen of behouden van verharding in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.102, als: 

     

    • a.

      de verharding gelijk met of onder het maaiveld wordt aangebracht; en

    • b.

      daardoor de maaiveldhoogte niet verandert.

  • 2.

    Bij het verwijderen van verharding in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.103, als daardoor de maaiveldhoogte niet verandert. 

  • 3.

    Bij het aanbrengen, wijzigen of behouden van verharding in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.104, als:

     

    • a.

      de verharding eenvoudig ongedaan te maken is; of

    • b.

      het bestaande verharding is die door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.102 Bescherming oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone
  • 1.

    De stabiliteit van het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone blijft te allen tijde gewaarborgd.

  • 2.

    Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd door de verharding.

  • 3.

    Een strook van 0,5 meter wordt vrijgehouden, gemeten vanaf de insteek van de watergang.

  • 4.

    De verharding heeft voldoende draagkracht en stabiliteit voor het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.103 Herstel na verwijdering
  • 1.

    Na het verwijderen van de verharding wordt het maaiveld tot de oorspronkelijke hoogte aangevuld.

  • 2.

    Na het verwijderen van de verharding wordt de grond ingezaaid met een gras- of kruidenrijk zaadmengsel.

Artikel 2.104 Verwijdering in het profiel van vrije ruimte

De verharding wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Paragraaf 2.1.20 Verwijderen van werken en objecten

Artikel 2.105 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van werken en objecten in de beschermingszone bij een a-water.

Artikel 2.106 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een werk of object in de beschermingszone bij een a-water, als het werk of object niet is geplaatst voor het beheer, onderhoud of functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.107 Aanwijzing algemene regels

Bij het verwijderen van een werk of object in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.108, als het werk of object niet is geplaatst voor het beheer, onderhoud of functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.108 Bescherming oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone
  • 1.

    De stabiliteit van het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone blijft te allen tijde gewaarborgd.

  • 2.

    Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd.

Paragraaf 2.1.21 Oppervlaktewaterlichaam aanleggen, wijzigen of dempen

Artikel 2.109 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, verbreden, verdiepen en dempen van oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.110 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vierde lid, geldt niet voor het aanleggen, verbreden of verdiepen van een c-water buiten beschermingszone bij een a-water,beschermd gebied,beperkt beschermd gebied en attentiegebied als daardoor geen directe verbinding ontstaat tussen verschillende peilvakken.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2vierde lid, geldt niet voor het aanleggen van een poel, als deze:

     

    • a.

      een oppervlakte heeft van maximaal 5.000 m2;

    • b.

      niet dieper is dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • c.

      maximaal 1,20 meter diep is;

    • d.

      aan de noordzijde een taludhelling heeft van minimaal 1:5 en

    • e.

      aan de andere zijden dan de noordzijde een taludhelling heeft van minimaal 1:3.

Paragraaf 2.1.22 Kortdurende activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.111 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van kortdurende activiteiten in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.

Artikel 2.112 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het verrichten van een activiteit in een b-water, als:

     

    • a.

      de activiteit nodig is voor het verrichten van een activiteit die is toegestaan op grond van één van de andere paragrafen van dit hoofdstuk; en

    • b.

      de activiteit maximaal twee weken duurt.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid, geldt niet voor het verrichten van een activiteit in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water of in een b-water, als:

     

    • a.

      de activiteit maximaal een week duurt; en

    • b.

      bij de activiteit geen werk wordt geplaatst dat langer dan een week aanwezig is.

Artikel 2.113 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het verrichten van een activiteit in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.116, als:

     

    • a.

      de activiteit maximaal twee weken duurt; en

    • b.

      de activiteit nodig is voor het verrichten van een activiteit die is toegestaan op grond van één van de andere paragrafen van dit hoofdstuk.

  • 2.

    ofBij het verrichten van een activiteit in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water of in een b-water wordt voldaan aan de artikelen 2.1142.115 en 2.116, als:

     

    • a.

      de activiteit maximaal een week duurt; en

    • b.

      bij de activiteit geen werk wordt geplaatst dat langer dan een week aanwezig is.

Artikel 2.114 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden, als de activiteit langer duurt dan een uur.

Artikel 2.115 Herstel na uitvoering

Na het uitvoeren van de activiteit worden het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone teruggebracht in de staat zoals deze voor uitvoering van de activiteit was.

Artikel 2.116 Bescherming watersysteem
  • 1.

    De waterafvoer van de aangrenzende percelen blijft gewaarborgd.

  • 2.

    Alle materialen die vrijkomen bij het verrichten van de activiteit, worden verwijderd.

Artikel 2.117 Maatwerkvoorschriften

Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de uitvoering en de locatie van het werk, bedoeld in artikel 2.112tweede lid.

Paragraaf 2.1.23 Overige activiteiten in het profiel van vrije ruimte

Artikel 2.118 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, voor zover de paragrafen 2.1.2 tot en met 2.1.21 daarop niet van toepassing zijn.

Artikel 2.119 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 2.2derde lid, geldt niet voor het plaatsen, wijzigen of behouden van een werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:

 

  • a.

    het werk eenvoudig ongedaan gemaakt kan worden; of

  • b.

    het een bestaand werk is dat door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.120 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen, wijzigen of behouden van een werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.121, als:

 

  • a.

    het werk eenvoudig ongedaan gemaakt kan worden; of

  • b.

    het een bestaand werk is dat door de werkzaamheden niet verandert in vorm of afmeting.

Artikel 2.121 Verwijdering van het werk

Het werk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip.

Afdeling 2.2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktelichaam of een zuiveringtechnisch werk

Paragraaf 2.2.1 Algemeen

Artikel 2.122 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 2.123 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

 

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; 

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • c.

    het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.

Artikel 2.124 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 2.125 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.123, is verplicht:

     

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

     

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.126 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 2.125 en 2.130 tot en met 2.184.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 2.130 tot en met 2.184.

Artikel 2.127 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

 

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en 

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 2.128 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 2.127, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 2.129 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 2.130 Informeren over een ongewoon voorval
  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

     

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 2.131 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

     

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

     

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 2.132 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 2.133 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.134 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2.2.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 2.135 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2μg/l

    PAK's

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt met chloor

    20 μg/l

    Aromatische organohalogeenverbindingen

    20 μg/l

    Minerale olie

    500 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l 

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 μg/l

    Cadmium

    0,4 μg/l

    Kwik

    0,1 μg/l

    Koper

    1,1 μg/l

    Nikkel

    4,1 μg/l

    Lood

    5,3 μg/l

    Zink

    12 μg/l

    Chroom

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 μg/l

    Benzeen

    2 μg/l

    Tolueen

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

    4 μg/l

    Xyleen

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

    3 μg/l

    Trichlooretheen

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 μg/l 

    1,1,1-trichloorethaan

    20 μg/l

    Vinylchloride

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 μg/l

Artikel 2.136 Lozen van grondwater bij ontwatering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

     

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster. 

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 2.137 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

     

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 2.138 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.135 en 2.136, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

     

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

     

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Paragraaf 2.2.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 2.139 Lozen van afvloeiend hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

     

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 2.140 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

     

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Paragraaf 2.2.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.141 Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

     

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

     

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd. 

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

     

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 2.142 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l 

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurfstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

     

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

     

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of 

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 2.143 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

     

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1; 

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 2.144 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.146, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

     

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

     

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Paragraaf 2.2.5 Lozen van koelwater

Artikel 2.145 Koelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.146 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.21, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

     

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Paragraaf 2.2.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.147 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

 

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 2.148 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

     

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

     

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

     

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft'

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 2.149 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

 

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 2.150 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.151 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 2.152 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.147 tot en met 2.149, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

     

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.148; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.149.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Paragraaf 2.2.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.153 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

 

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 2.154 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.155 Lozen bij overslaan van inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

     

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 2.2.8 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 2.156 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 2.157 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

     

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 2.158 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

     

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk. 

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

     

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 2.159 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.156 en 2.158, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

     

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

     

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Paragraaf 2.2.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.160 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 2.161 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 2.2.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.162 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.163 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

 

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.164 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 2.162 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.165 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.166 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.162, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

     

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.163; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Paragraaf 2.2.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.167 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 2.2.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 2.168 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 2.169 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.168, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Paragraaf 2.2.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.170 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

     

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.171 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

     

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.172 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurfstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 2.173 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.8 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 2.174 Lozen bij ontijzeren grondwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

     

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

     

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.175 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

     

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en 

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 2.176 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.170 tot en met 2.174, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

     

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Paragraaf 2.2.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 2.177 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

Paragraaf 2.2.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.178 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 2.179 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

     

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 2.180 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.179, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

     

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Paragraaf 2.2.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.181 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.182 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.181, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

     

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Paragraaf 2.2.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.183 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

 

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Paragraaf 2.2.18 Asverstrooiing

Artikel 2.184 Asverstrooiing 

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

Paragraaf 2.2.19 Andere lozingen

Artikel 2.185 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

     

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 2.186 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Activiteiten bij waterkeringen

Afdeling 3.1 Activiteiten bij waterkeringen

Paragraaf 3.1.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.

Artikel 3.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Paragraaf 3.1.2 Onderhoud aan openbare wegen

Artikel 3.3 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van onderhoud aan openbare wegen in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.4 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerstetweede en vierde lid, gelden niet voor het uitvoeren van onderhoud aan een openbare weg in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering, als het onderhoud alleen bestaat uit:

 

  • a.

    het vervangen van de toplaag van de weg, waarbij de verharding niet wordt uitgebreid;

  • b.

    het plaatsen, onderhouden, verwijderen en vervangen van verkeersborden waarvoor geen fundering in het leggerprofiel van de waterkering nodig is; of

  • c.

    het roven of aanvullen van de berm.

Artikel 3.5 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het uitvoeren van onderhoud aan een openbare weg in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.6 en 3.7, als het onderhoud bestaat uit het vervangen van de toplaag van de weg, waarbij de verharding niet wordt uitgebreid.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van onderhoud aan een openbare weg in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.6 tot en met 3.8, als het onderhoud bestaat uit:

     

    • a.

      het plaatsen, onderhouden, verwijderen en vervangen van verkeersborden waarvoor geen fundering in het leggerprofiel van de waterkering nodig is; of

    • b.

      het roven of aanvullen van de berm.

Artikel 3.6 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 3.7 Afdichten van paalgaten

Bij het verwijderen van bebording worden de paalgaten afgedicht met klei.

Artikel 3.8 Periode van uitvoering

Het onderhoud wordt alleen uitgevoerd in de periode van 1 april tot 1 oktober, tenzij het onderhoud uitgevoerd wordt op of bij een compartimenteringskering.

Paragraaf 3.1.3 Regulier onderhoud aan percelen

Artikel 3.9 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van regulier onderhoud aan percelen in beschermingszone A bij een waterkering en in beschermingszone B bij een primaire waterkering.

Artikel 3.10 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2, gelden niet voor het uitvoeren van regulier onderhoud aan een perceel in beschermingszone A bij een waterkering of in beschermingszone B bij een primaire waterkering.

Artikel 3.11 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitvoeren van regulier onderhoud aan een perceel in beschermingszone A bij een waterkering of in beschermingszone B bij een primaire waterkering wordt voldaan aan artikel 3.12.

Artikel 3.12 Graafwerkzaamheden
  • 1.

    Er wordt niet dieper gegraven dan 0,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld.

  • 2.

    Na het uitvoeren van het onderhoud wordt het maaiveld teruggebracht in de oorspronkelijke staat.

Paragraaf 3.1.4 Eenvoudig verplaatsbare bouwwerken

Artikel 3.13 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben, onderhouden en verwijderen van eenvoudig verplaatsbare bouwwerken in beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone B bij een primaire waterkering of in beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen.

Artikel 3.14 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerstederde en vierde lid, geldt niet voor het plaatsen, hebben, onderhouden of verwijderen van een eenvoudig verplaatsbaar bouwwerk in beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone B bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering.

Artikel 3.15 Aanwijzing algemene regels

Bij het plaatsen, hebben, onderhouden of verwijderen van een eenvoudig verplaatsbaar bouwwerk in beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone B bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.16 tot en met 3.18.

Artikel 3.16 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 3.17 Plaatsing van het bouwwerk
  • 1.

    Het bouwwerk, inclusief de fundering, wordt niet dieper ingegraven dan 0,30 meter.

  • 2.

    Paalvormige bouwwerken met een diameter van maximaal 15 cm worden grondverdringend aangebracht tot een diepte van maximaal 1 meter.

  • 3.

    Het bouwwerk wordt niet binnen 1 meter van de teenlijn van de waterkering geplaatst.

Artikel 3.18 Verwijdering van het bouwwerk
  • 1.

    Bij het verwijderen van paalvormige bouwwerken met een diameter van maximaal 15 cm worden de paalgaten aangevuld met (zwel)klei.

  • 2.

    Na het verwijderen van het bouwwerk wordt de bodem teruggebracht in de oorspronkelijke staat.

  • 3.

    Het bouwwerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als het verwijderen nodig is voor het uitvoeren van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden.

Paragraaf 3.1.5 Beweiden

Artikel 3.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het weiden van alle soorten dieren in de beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen en op het weiden met schapen en geiten in de primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen.

Artikel 3.20 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 3.2eerste lid, geldt niet voor het weiden van alle soorten dieren in de beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen en op het weiden met schapen en geiten in de primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen

Artikel 3.21 Aanwijzing algemene regels

Bij het weiden van van alle soorten dieren in de beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen en op het weiden met schapen en geiten in de primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen wordt voldaan aan artikel 3.22.

Artikel 3.22 Verwijdering van de dieren

 

  • a.

    Het weiden met schapen of geiten op een waterkering mag alleen in de periode tussen 1 april en 1 oktober.

  • b.

    De dieren, schapen of geiten worden verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als de instandhouding van de grasmat in gevaar is of in gevaar dreigt te komen.

Paragraaf 3.1.6 Afrasteringen

Artikel 3.23 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben, onderhouden en verwijderen van afrasteringen in een primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen, of in de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen.

Artikel 3.24 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerstetweede en vierde lid, gelden niet voor het plaatsen, hebben, onderhouden of verwijderen van een afrastering in een primaire waterkering of regionale waterkering, of in de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering.

Artikel 3.25 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.26 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 3.27 Constructie
  • 1.

    De afrastering:

     

    • a.

      bestaat uit rasterpalen met daartussen schapengaas of staaldraad;

    • b.

      is maximaal 1,20 meter hoog;

    • c.

      wordt tot maximaal 1 meter diep grondverdringend aangebracht;

    • d.

      wordt voldoende veekerend uitgevoerd;

    • e.

      is eenvoudig te verwijderen; en

    • f.

      is zodanig open dat water vrijwel ongehinderd kan passeren. 

  • 2.

    Palen en draad of gaas worden zodanig aangebracht dat het onderhoud aan de waterkering niet wordt belemmerd.

Artikel 3.28 Onderhoud

De afrastering wordt in goede staat gehouden.

Artikel 3.29 Afdichten paalgaten

Bij verwijdering van de afrastering worden de paalgaten afgedicht met klei.

Paragraaf 3.1.7 Gebruik van percelen als tuin of bouwland

Artikel 3.30 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van percelen als tuin of bouwland in een compartimenteringskering of overige waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.31 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerste en tweede lid, gelden niet voor het gebruiken van een perceel als tuin of bouwland in een compartimenteringskering of overige waterkering, of in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.32 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.33 Toegestane werkzaamheden

Er worden alleen werkzaamheden uitgevoerd die bestaan uit:

 

  • a.

    spitten, ploegen, eggen of andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen;

  • b.

    bemesten;

  • c.

    het zaaien, poten, telen of oogsten van éénjarige gewassen;

  • d.

    het aanbrengen of hebben van gras;

  • e.

    het planten, hebben of verwijderen van struiken; of

  • f.

    het planten, hebben of verwijderen van bomen die van nature lager blijven dan 5,0 m, gemeten vanaf maaiveld. 

Artikel 3.34 Onderhoud aan de waterkering

De gewassen en beplantingen vormen geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

Artikel 3.35 Het planten van nieuwe bomen of struiken

Nieuwe bomen en struiken worden verder dan 10 meter uit de buitenteen en verder dan 4 meter uit de binnenteen van de waterkering geplant.

Paragraaf 3.1.8 Beplanting

Artikel 3.36 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het snoeien en verwijderen van beplanting in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.37 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerste en tweede lid, gelden niet voor het snoeien en verwijderen van beplanting in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.39 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 3.40 Snoeien
  • 1.

    De boom wordt zodanig gesnoeid, dat zich een takvrije stamlengte van 4 meter kan ontwikkelen.

  • 2.

    Snoeihout en bladval worden verwijderd en afgevoerd.

Artikel 3.41 Geen schade
  • 1.

    Op de waterkering wordt geen schade aan de grasmat veroorzaakt.

  • 2.

    In beschermingszone A wordt geen schade aan het maaiveld veroorzaakt.

Artikel 3.42 Uitfrezen
  • 1.

    De wortelresten worden uitgefreesd.

  • 2.

    Het uitgefreesde materiaal wordt uit de wortelgaten verwijderd.

  • 3.

    Het uitgefreesde materiaal wordt verwerkt buiten een waterkering en buiten beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.43 Kleigrond inbrengen
  • 1.

    In wortelgaten op de waterkering wordt kleigrond ingebracht van dezelfde samenstelling als de dijkbekleding. Deze kleigrond wordt zorgvuldig laagsgewijs verdicht.

  • 2.

    In wortelgaten in beschermingszone A wordt kleigrond ingebracht van dezelfde samenstelling als het maaiveld. Deze kleigrond wordt zorgvuldig laagsgewijs verdicht.

Artikel 3.44 Bedekken wortelgaten

Wortelgaten in de waterkering worden voorzien van geschikte graszoden of worden vóór 1 september ingezaaid met het graszaad "Natuurdijk II" of met daaraan gelijkwaardig graszaad.

Artikel 3.45 Seizoen voor werkzaamheden

Werkzaamheden op een primaire waterkering of regionale waterkering worden alleen uitgevoerd in de periode van 1 april tot 1 oktober, tenzij de werkzaamheden uitgevoerd worden op of bij een compartimenteringskering.

Paragraaf 3.1.9 Erfverharding

Artikel 3.46 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, onderhouden en verwijderen van erfverharding in een overige waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.47 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerstetweede en vierde lid, gelden niet voor het aanbrengen, onderhouden of verwijderen van erfverharding in een overige waterkering of in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.48 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, onderhouden of verwijderen van erfverharding in een overige waterkering of in beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.49 en 3.50.

Artikel 3.49 Toegestane werkzaamheden

Er worden alleen werkzaamheden uitgevoerd die bestaan uit:

 

  • a.

    grondroeringen van maximaal 30 centimeter diep;

  • b.

    het aanbrengen van open verharding; of

  • c.

    het aanbrengen van een zandbed  voor open verharding.

Artikel 3.50 Aanvullen bij verwijdering
  • 1.

    Bij het verwijderen van erfverharding wordt de ontstane ruimte aangevuld tot aan het maaiveld.

  • 2.

    Er wordt aangevuld met materiaal dat vergelijkbaar is met het omliggende maaiveld.

Paragraaf 3.1.10 Kabels en leidingen

Artikel 3.51 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, hebben, onderhouden, vervangen en verwijderen van:

Artikel 3.52 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels

Bij het leggen, hebben, onderhouden, vervangen of verwijderen van een kabel of leiding wordt voldaan aan de artikelen 3.54 en 3.55, als voor die kabel of leiding geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 3.52.

Artikel 3.54 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 3.55 Bescherming omgeving kabel en leiding
  • 1.

    Werkzaamheden in het buitentalud primaire waterkering en buitentalud regionale waterkering worden alleen uitgevoerd tussen 1 april en 1 oktober, behalve als de kering een compartimenteringskering is.

  • 2.

    Bij het verrichten van de activiteit worden waterkeringen en waterkerende constructies (bijvoorbeeld damwanden en coupures) niet gekruist.

  • 3.

    Proefsleuven die noodzakelijk zijn om de ligging van bestaande kabels of leidingen vast te stellen, worden met de hand gegraven.

  • 4.

    Het ontwerp, de aanleg en het beheer van een leiding voldoen aan de laatst vastgestelde NEN 3650-serie.

  • 5.

    Een kabel of leiding in een waterkering of in een beschermingszone wordt alleen aangelegd door middel van een open ontgraving.

  • 6.

    Een kabel of leiding in een waterkering of in een beschermingszone wordt uit één stuk uitgevoerd en wordt trekvast verbonden.

  • 7.

    Kunststof leidingen worden uitgevoerd in HDPE (PE80 of PE100) SDR11.

  • 8.

    Er worden alleen leidingen toegepast met een diameter van maximaal 125 millimeter.

  • 9.

    Toe te passen HDPE-leidingen worden gekoppeld door middel van spiegellassen of elektrolasmoffen.

  • 10.

    Bij verruiming van de diameter van de kabel of leiding worden verlooplasmoffen toegepast.

  • 11.

    Een sleuf wordt niet dieper en breder uitgegraven dan noodzakelijk is en wordt in ieder geval niet breder dan 0,5 meter en niet dieper dan 1 meter uitgegraven.

  • 12.

    Ontgravingen worden laagsgewijs uitgevoerd, waarbij verschillende grondsoorten gescheiden worden. Deze grondsoorten worden bij het aanvullen weer gebruikt en verdicht, zodanig dat de opbouw, draagkracht en waterdichtheid nagenoeg hetzelfde zijn als voor de werkzaamheden.

  • 13.

    Zowel voor het einde van iedere werkdag als na het voltooien van de werkzaamheden wordt de sleuf afgedicht met de uitkomende grond.

  • 14.

    Bij een primaire waterkering worden huisaansluitingen voor binnendijkse nieuwbouw aangelegd en binnengevoerd vanaf het achterland.

  • 15.

    Beschadigde gedeelten van de grasmast worden vóór 1 september ofwel ingezaaid met het graszaad "Natuurdijk II" of met daarmee vergelijkbaar graszaad, ofwel voorzien van geschikte graszoden.

  • 16.

    Bij een hoge rivierwaterstand worden de werkzaamheden gestaakt op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip. Bij dat maatwerkvoorschrift kunnen beschermende maatregelen voor de waterkering worden opgelegd.

Artikel 3.56 Maatwerkvoorschriften

Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over artikel 3.55, waarbij, in afwijking van dat artikel, ruimere maatvoeringen of andere uitvoeringswijzen worden toegestaan, als die voorschriften geen belemmering vormen voor het beheer, het onderhoud of de instandhouding van de kering.

Paragraaf 3.1.11 Interne verbouwing van panden

Artikel 3.57 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van interne verbouwingen in bestaande panden in een waterkering en in de  beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.58 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerste en tweede lid, gelden niet voor het uitvoeren van een interne verbouwing in een bestaand pand in een waterkering of in de  beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.59 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitvoeren van een interne verbouwing in een bestaand pand in een waterkering of in de  beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan artikel 3.60.

Artikel 3.60 Geen constructieve wijziging

Er wordt geen constructieve wijziging uitgevoerd aan een kelder, fundering of vloerpeil.

Paragraaf 3.1.12 Bodemonderzoek

Artikel 3.61 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van bodemonderzoek in beschermingszone A bij een waterkering.

Artikel 3.62 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

De verboden, bedoeld in artikel 3.2eerste en tweede lid, gelden niet voor het uitvoeren van bodemonderzoek in beschermingszone A bij een waterkering, als dat onderzoek alleen bestaat uit het uitvoeren van sonderingen of grondboringen.

Artikel 3.63 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitvoeren van bodemonderzoek in beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.64 tot en met 3.66, als dat onderzoek alleen bestaat uit het uitvoeren van sonderingen of grondboringen.

Artikel 3.64 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 3.65 Herstel waterdichtheid

De boor- en sondeergaten worden zodanig met bentoniet gevuld dat de waterdichtheid van de doorbroken grondlagen wordt hersteld.

Artikel 3.66 Geen werkzaamheden bij verhoogde waterspanning

Er worden geen sonderingen en grondboringen uitgevoerd als er een verhoogde waterspanning in de bodem is.

Artikel 3.67 Maatwerkvoorschriften

Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over het uitvoeren van sonderingen en grondboringen.

Paragraaf 3.1.13 Activiteiten in de schil van compartimenteringskeringen

Artikel 3.68 Toepassingsbereik
Artikel 3.69 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 3.2tweede lid, geldt niet voor het verrichten van een activiteit in een compartimenteringskering of in de beschermingszone A bij een compartimenteringskering, als:

 

Artikel 3.70 Aanwijzing algemene regels

Bij het uitvoeren van een activiteit in een compartimenteringskering of in de beschermingszone A bij een compartimenteringskering wordt voldaan aan de artikelen 3.71 tot en met 3.73, als:

 

Artikel 3.71 Meldingsplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 3.72 Herstel na werkzaamheden
  • 1.

    Het profiel van de waterkering en de beschermingszone A bij een waterkering worden na de werkzaamheden in de oorspronkelijke toestand teruggebracht.

  • 2.

    Tijdelijke ontgravingen worden zodanig laagsgewijs gevuld en gedicht dat de oorspronkelijke bodemopbouw wordt hersteld.

  • 3.

    Beschadigde gedeelten van de grasmast worden ofwel ingezaaid met het graszaad "Natuurdijk II" of met daarmee vergelijkbaar graszaad, ofwel voorzien van geschikte graszoden.

Artikel 3.73 Onderhoud

De activiteit vormt geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

Hoofdstuk 4 Activiteiten in bergingsgebieden

Afdeling 4.1 Activiteiten in bergingsgebieden

Paragraaf 4.1.1 Activiteiten in bergingsgebieden

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van een activiteit in een bergingsgebied.

Artikel 4.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een bergingsgebied:

 

  • a.

    het maaiveld te verhogen;

  • b.

    een waterkerende constructie aan te brengen, te wijzigen of te verwijderen; of

  • c.

    een bouwwerk aan te brengen of te wijzigen.

Hoofdstuk 5 Activiteiten met grondwater en activiteiten Project Sloten, oevers en dijken op orde

Afdeling 5.1 Activiteiten met betrekking tot grondwater

Paragraaf 5.1.1 Algemeen

Artikel 5.1 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water.

  • 2.

    Deze paragraaf is ook van toepassing op het ontwateren van gronden met drainagemiddelen.

Artikel 5.2 Vergunningplichtige gevallen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te ontwateren met drainagemiddelen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor gemeenten bij het treffen van maatregelen op grond van artikel 2.16, eerste lid, onder a, aanhef en onder 1e en 2e, van de Omgevingswet.

Artikel 5.3 Informatieplicht beëindiging vergunningplichtige onttrekkingen en infiltraties

De houder van een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water informeert het bevoegd gezag tijdig over het voornemen om de onttrekking of infiltratie definitief te beëindigen.

Artikel 5.4 Gegevens en bescheiden vergunningvrije onttrekkingen en infiltraties
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

     

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • i.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet:

     

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover het bepaalde in dat lid in strijd is met regels in het tijdelijke deel van deze waterschapverordening, bedoeld in artikel 4.7, onder a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 5.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning onttrekkingen en infiltraties

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 5.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning onttrekkingen en infiltraties
  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.8 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water
  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 5.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 5.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    Bacteriën van de coligroep

     

    vierwekelijks

    Kleur

     

    vierwekelijks

    Zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    Geleidingsvermogen voor elektriciteit

     

    vierwekelijks

    Temperatuur

    T

    vierwekelijks

    Zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    Opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    Totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    Bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    Nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    Nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    Ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    Totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    Fluoride

    F

    driemaandelijks

    Chloride

    Cl

    vierwekelijks

    Sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    Natrium

    Na

    driemaandelijks

    IJzer

    FE

    driemaandelijks

    Mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    Chroom

    Cr

    driemaandelijks

    Lood

    Pb

    driemaandelijks

    Koper

    Cu

    driemaandelijks

    Zink

    Zn

    driemaandelijks

    Cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    Arseen

    As

    driemaandelijks

    Cyanide

    CN

    driemaandelijks

    Minerale olie

     

     

    Adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

     

    Vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

     

    Vluchtige aromaten

     

     

    Polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    Fenolen

     

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

     

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water. 

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:

     

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

Paragraaf 5.1.2 Drainage

Artikel 5.9 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ontwateren van gronden met drainagemiddelen.

Artikel 5.10 Aanwijzing vergunningvrije gevallen

Het verbod, bedoeld in artikel 5.2tweede lid, geldt niet voor het ontwateren van gronden met drainagemiddelen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied

Artikel 5.11 Aanwijzing algemene regels

Bij het ontwateren van gronden met drainagemiddelen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied wordt voldaan aan de artikelen 5.12 en 5.13.

Artikel 5.12 Onderhoud

Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd of onmogelijk gemaakt.

Artikel 5.13 Bescherming oppervlaktewaterlichaam
  • 1.

    Het (doorstroom)profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet aangetast.

  • 2.

    Binnen een straal van 0,5 meter rondom het drainagemiddel worden in het talud alle voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiing en afval verwijderd.

Paragraaf 5.1.3 Beregenen van grasland

Artikel 5.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland.

Artikel 5.15 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland, als:

     

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland, als:

     

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland als:

     

    • a.

      de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;

    • b.

      de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; 

    • c.

      de put niet dieper is dan:

      • 1.

        het watervoerende pakket zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage V; of

      • 2.

        30 meter wanneer er geen afscheidende lagen aanwezig zijn;

    • d.

      de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;

    • e.

      uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.

Artikel 5.16 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland wordt voldaan aan de artikelen 5.17 en 5.20 tot en met 5.22, als:

     

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland wordt voldaan aan de artikelen 5.21 en 5.22 als:

     

  • 3.

    Bij het boren of afdichten van een put voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland wordt voldaan aan de artikelen 5.18 en 5.19, als hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is op de boring of afdichting.

Artikel 5.17 Meldingsplicht
  • 1.

    Het is verboden grondwater te onttrekken voor het beregenen van grasland zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden, als:

     

    • a.

      er niet eerder een melding is gedaan voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland; of

    • b.

      er eerder een melding is gedaan voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland, maar de voorgenomen onttrekking afwijkt van de bij die melding verstrekte gegevens. 

  • 2.

    De melding bevat:

     

    • a.

      de locatie van de put;

    • b.

      de maximale pompcapaciteit;

    • c.

      de diepte van de put; en

    • d.

      het bedrijfswaterplan. 

Artikel 5.18 Meldingsplicht booractiviteit

Het is verboden een put te boren of af te dichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden. 

Artikel 5.19 Informatieplicht boring en afdichting

Binnen vier weken na afloop van de boring of afdichting wordt de beschrijving van het veldwerk, bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, verstrekt aan het bestuur. 

Artikel 5.20 Bescherming grondwater
  • 1.

    Het onttrokken grondwater wordt alleen gebruikt voor het beregenen van grasland.

  • 2.

    De houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd voorafgaand aan de onttrekking.

  • 3.

    Bij het opstellen en uitvoeren van het bedrijfswaterplan wordt voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 5.21 Hoeveelheid van de onttrekking

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.

Artikel 5.22 Afdichten put

Een put die niet langer gebruikt wordt of niet meer geschikt is voor het gebruik waarvoor deze is aangelegd, wordt afgedicht.

Paragraaf 5.1.4 Beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt

Artikel 5.23 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt.

Artikel 5.24 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt, als:

     

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt, als:

     

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container-en substraatteelt als:

     

    • a.

      de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;

    • b.

      de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is;

    • c.

      de put niet dieper is dan:

      • 1.

        het watervoerende pakket zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage V; of

      • 2.

        30 meter wanneer er geen afscheidende lagen aanwezig zijn;

    • d.

      de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;

    • e.

      uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.

Artikel 5.25 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt wordt voldaan aan de artikelen 5.265.29 tot en met 5.31, als:

     

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt wordt voldaan aan de artikelen 5.30 en 5.31, als:

     

  • 3.

    Bij het boren of afdichten van een put voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt wordt voldaan aan de artikelen 5.27 en 5.28, als hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is op de boring of afdichting.

Artikel 5.26 Meldingsplicht
  • 1.

    Het is verboden grondwater te onttrekken voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden, als:

     

    • a.

      er niet eerder een melding is gedaan voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw of vollegronds boomteelt; of

    • b.

      er eerder een melding is gedaan voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw of vollegronds boomteelt, maar de voorgenomen onttrekking afwijkt van de bij die melding verstrekte gegevens.

  • 2.

    De melding bevat:

     

    • a.

      de locatie van de put(ten);

    • b.

      de maximale pompcapaciteit;

    • c.

      de diepte van de put; en

    • d.

      het bedrijfswaterplan. 

Artikel 5.27 Meldingsplicht booractiviteit

Het is verboden een put te boren of af te dichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 5.28 Informatieplicht boring en afdichting

Binnen vier weken na afloop van de boring of afdichting wordt de beschrijving van het veldwerk, bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, verstrekt.

Artikel 5.29 Bescherming grondwater
  • 1.

    Het onttrokken grondwater wordt alleen gebruikt voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt.

  • 2.

    De houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd voorafgaand aan de onttrekking.

  • 3.

    Bij het opstellen en uitvoeren van het bedrijfswaterplan wordt voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 5.30 Hoeveelheid van de onttrekking

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.

Artikel 5.31 Afdichten put

Een put die niet langer gebruikt wordt of niet meer geschikt is voor het gebruik waarvoor deze is aangelegd, wordt afgedicht.

Paragraaf 5.1.5 Brandblusvoorzieningen

Artikel 5.32 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor brandblusvoorzieningen.

Artikel 5.33 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening, als:

     

    • a.

      de brandblusvoorziening noodzakelijk is op grond van de bepalingen over brandbestrijding van het Besluit bouwwerken leefomgeving en er geen redelijk alternatief is voor het gebruik van grondwater om aan die bepalingen te kunnen voldoen;

    • b.

      de brandblusvoorziening:

      • 1.

        een geboorde put is die is voorzien van een aansluitstuk voor gebruik door de brandweer; of

      • 2.

        onderdeel uitmaakt van een brandblusinstallatie, conform de daarvoor geldende (landelijke) normen en voorschriften;

    • c.

      er alleen grondwater wordt onttrokken voor de brandblusvoorziening of voor het vereiste onderhoud aan de put; en

    • d.

      de put niet dieper is dan: 

      • 1.

        het watervoerende pakket zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage V; of 

      • 2.

        30 meter wanneer er geen afscheidende lagen aanwezig zijn. 

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening, als:

     

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening, als:

     

    • a.

      de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;

    • b.

      de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is;

    • c.

      de put niet dieper is dan:

      • 1.

        het watervoerende pakket zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage V; of

      • 2.

        30 meter wanneer er geen afscheidende lagen aanwezig zijn;

    • d.

      de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;

    • e.

      uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.

Artikel 5.34 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 5.37 en 5.38, als de onttrekking vergunningvrij is op grond van artikel 5.33.

  • 2.

    Bij het boren of afdichten van een put voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 5.35 en 5.36, als hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is op de boring of afdichting.

Artikel 5.35 Meldingsplicht booractiviteit

Het is verboden een put te boren of af te dichten zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 5.36 Informatieplicht boring en afdichting

Binnen vier weken na afloop van de boring of afdichting wordt de beschrijving van het veldwerk, bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, verstrekt.

Artikel 5.37 Hoeveelheid van de onttrekking

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.

Artikel 5.38 Afdichten put

Een put die niet langer gebruikt wordt of niet meer geschikt is voor het gebruik waarvoor deze is aangelegd, wordt afgedicht.

Paragraaf 5.1.6 Tijdelijke bronbemalingen

Artikel 5.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het tijdelijk onttrekken van grondwater voor bronbemaling.

Artikel 5.40 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken  van grondwater voor bronbemaling, als:

     

    • a.

      de te onttrekken hoeveelheid grondwater maximaal 70 m3 per uur is; en

    • b.

      de onttrekking niet langer dan vijf dagen op één locatie plaatsvindt.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling binnen een beschermd gebiedbeperkt beschermd gebiedattentiegebied of invloedsgebied Natura 2000 als:

     

    • a.

      de bronbemaling alleen gebruikt wordt voor het droog houden van een bouwput voor:

      • 1.

        bouwkundige of civieltechnische werking; of

      • 2.

        bodemsanering;

    • b.

      de te onttrekken hoeveelheid grondwater maximaal 50.000 m3 per maand is; 

    • c.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en

    • d.

      het onttrokken grondwater volledig wordt teruggebracht in de bodem.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000, als:

     

    • a.

      de bronbemaling alleen gebruikt wordt voor het droog houden van een bouwput voor:

      • 1.

        bouwkundige of civieltechnische werking; of

      • 2.

        bodemsanering

    • b.

      de te onttrekken hoeveelheid grondwater maximaal 50.000 m3 per maand is; en

    • c.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling, als:

     

Artikel 5.41 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bronbemaling wordt voldaan aan de artikelen 5.42 en 5.44, als de activiteit vergunningvrij is op grond van artikel 5.40tweedederde of vierde lid.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bronbemaling wordt voldaan aan de artikelen 5.43 en 5.44, als:

     

Artikel 5.42 Bescherming grondwater
  • 1.

    De verlaging van de grondwaterstand en de hoeveelheid water die onttrokken wordt, zijn niet groter dan noodzakelijk is voor het uitvoeren van het werk.

  • 2.

    De onttrekking duurt niet langer dan noodzakelijk is voor het uitvoeren van het werk.

Artikel 5.43 Hoeveelheid van de onttrekking

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik. 

Artikel 5.44 Afdichten put

Een put die niet langer gebruikt wordt of niet meer geschikt is voor het gebruik waarvoor deze is aangelegd, wordt afgedicht.

Paragraaf 5.1.7 Grondwatersanering

Artikel 5.45 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van grondwatersaneringen.

Artikel 5.46 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Artikel 5.47 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het uitvoeren van een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 5.48 en 5.50, als de activiteit vergunningvrij is op grond van artikel 5.46tweede en derde lid.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 5.49 en 5.50, als:

     

Artikel 5.48 Bescherming grondwater
  • 1.

    De verlaging van de grondwaterstand en de hoeveelheid water die onttrokken wordt, zijn niet groter dan noodzakelijk is voor het uitvoeren van het werk.

  • 2.

    De onttrekking duurt niet langer dan noodzakelijk is voor het uitvoeren van de grondwatersanering

Artikel 5.49 Hoeveelheid van de onttrekking

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik. 

Artikel 5.50 Afdichten put

Een put die niet langer gebruikt wordt of niet meer geschikt is voor de grondwatersanering wordt afgedicht.

Paragraaf 5.1.8 Veedrenkputten en overige grondwateronttrekkingen

Artikel 5.51 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op:

 

  • a.

    het onttrekken van grondwater voor veedrenkputten; en

  • b.

    het onttrekken van grondwater, voor zover de vorige paragrafen 5.1.2 tot en met 5.1.7 daarop niet van toepassing zijn.

Artikel 5.52 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een veedrenkput en handpompen, als de put niet dieper is dan:

     

    • a.

      het watervoerende pakket zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage V; of

    • b.

      30 meter wanneer er geen afscheidende lagen aanwezig zijn.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater, als:

     

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5.2eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een veedrenkput en handpompen, als:

     

    • a.

      de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;

    • b.

      de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is;

    • c.

      de put niet dieper is dan:

      • 1.

        het watervoerende pakket zoals aangegeven in tabel 1 van bijlage V; of

      • 2.

        30 meter wanneer er geen afscheidende lagen aanwezig zijn;

    • d.

      de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;

    • e.

      uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.

Artikel 5.53 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 5.54 en 5.55, als de activiteit vergunningvrij is op grond van artikel 5.52.

Artikel 5.54 Hoeveelheid van de onttrekking

Er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.

Artikel 5.55 Afdichten put

Een put die niet langer gebruikt wordt of niet meer geschikt is voor het gebruik waarvoor deze is aangelegd, wordt afgedicht.

Artikel 5.56 Meldingsformulier

Onttrekkingen die voldoen aan artikel 5.52 tweede of derde lid moeten worden gemeld overeenkomstig het door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier.

Afdeling 5.2 Aanwijzing vergunningvrije gevallen in het kader van Project Sloten, oevers en dijken op orde 

Paragraaf 5.2.1 Aanwijzing vergunningvrije gevallen in het kader van Project Sloten, oevers en dijken op orde

Artikel 5.57 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op gevallen als bedoeld in artikel 6.6 van deze verordening.

Artikel 5.58 Bomen op de beschermingszone

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2 van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van één of meerdere bomen op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water, voor zover: 

 

  • a.

    de boom of de rij bomen reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • b.

    de boom of de rij bomen op een afstand van meer dan 3 meter van de insteek staat; of

  • c.

    de boom of de rij bomen op een afstand tussen de 1 meter en 3 meter van de insteek van de watergang staat, en bij de rij bomen de hart-op-hart-afstand tussen de bomen minimaal 10 meter is; of

  • d.

    de boom of de rij bomen op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek staat of op een afstand tussen de 1 meter en 3 meter van de insteek en de hart-op-hart afstand minder dan 10 meter bedraagt; en

  • e.

    ongeacht de locatie van de boom of de rij bomen, de aanwezigheid hiervan het regulier onderhoud van de watergang en het talud niet belemmert of verzwaart, dat wil zeggen dat de aanwezigheid van de boom of bomen niet tot gevolg mag hebben dat alleen handmatig onderhoud aan de watergang mogelijk is of dat geen (varend of machinaal) onderhoud mogelijk is.

 

Artikel 5.59 Aanwijzing algemene regels

 

  • a.

    Om hinder van overhangende takken te voorkomen dienen de bomen, tot een afstand van  minimaal 3 meter van de insteek, te allen tijde aan beide zijden opgekroond te zijn tot 4 meter.

  • b.

    Indien de bomen zich op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek of zich tussen de 1 en 3 meter van de insteek bevinden met een hart-op-hart afstand van minder dan 10 meter (zie 2.2 onder d), worden deze, ten behoeve van (buitengewoon) onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap door de eigenaar verwijderd.

 

Artikel 5.60 Struiken en planten op beschermingszone

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend voor het hebben van struiken en planten op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water, voor zover: 

 

  • a.

    de struiken en planten reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • b.

    er geen andere obstakels op de beschermingszone aanwezig zijn, en 

  • c.

    het reguliere onderhoud van de watergang varend of machinaal vanaf de overzijde wordt uitgevoerd, en 

  • d.

    de struiken en planten op een afstand van minimaal 1 meter van de insteek staan; óf

  • e.

    de struiken en planten op minder dan 1 meter afstand van de insteek staan als:

    • 1.

      het onderhoud machinaal plaatsvindt, en

    • 2.

      de breedte van de watergang niet breder dan 7 meter (gemeten van insteek tot insteek) is, en

    • 3.

      de grond aan de andere zijde van de watergang in eigendom van de gemeente is.

Artikel 5.61 Aanwijzing algemene regels

Indien de struiken en planten zich op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek bevinden worden deze, ten behoeve van buitengewoon onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap door de eigenaar tijdelijk verwijderd.

Artikel 5.62 Overige permanente bouwwerken in de watergang

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van een brug in een a-water, voor zover de brug reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013.

Artikel 5.63 Aanwijzing algemene regels

 

  • a.

    Degene die een brug behoudt, tast de stabiliteit van de oevers niet aan; en 

  • b.

    belemmert de waterdoorvoer en eventueel varend onderhoud van de watergang niet; en 

  • c.

    brengt bij definitieve verwijdering van de brug het oppervlaktewaterlichaam terug naar de oorspronkelijke afmetingen zoals opgenomen in de Legger; en

  • d.

    de brug inclusief de daarmee samenhangende constructies verkeert voortdurend in goede staat van onderhoud; en

  • e.

    indien de brug zich op particulier eigendom (niet zijnde een overheidsorgaan) bevindt en deze enkel als doel heeft het perceel te ontsluiten dan wordt de brug, ten behoeve van groot onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur door de eigenaar tijdelijk verwijderd.

Artikel 5.64 Eenvoudig te verwijderen obstakels op de beschermingszone

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend voor het hebben van obstakels op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water voor zover: 

 

  • a.

    het obstakel reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013, en

  • b.

    door de aanwezigheid van het obstakel het reguliere onderhoud van de watergang en het talud niet wordt belemmerd of verzwaard.

Artikel 5.65 Aanwijzing algemene regels

Indien de obstakels zich op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek of zich op de insteek bevinden worden deze, ten behoeve van (buitengewoon) onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap door de eigenaar tijdelijk verwijderd.

Artikel 5.66 Obstakels op duikers

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van obstakels op / nabij duikers in a-water, voor zover: 

 

  • a.

    het obstakel en de duiker reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • b.

    het waterschap níet onderhoudsplichtig is voor het bouwkundig onderhoud van de duiker; en

  • c.

    het obstakel de functie van de duiker niet belemmert; en

  • d.

    de uitvoering van het onderhoud door het waterschap ten behoeve van het doorstroomprofiel te allen tijde geborgd is.

Artikel 5.67 Aanwijzing algemene regels

De eigenaar van het obstakel zorgt ervoor dat het obstakel de bouwkundige constructie van de duiker niet aantast.

Artikel 5.68 Bomen en beplanting op duikers

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van bomen en beplanting op / nabij duikers in a-water, voor zover: 

 

  • a.

    de boom en / of beplanting en duiker reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • b.

    het waterschap níet onderhoudsplichtig is voor het bouwkundig onderhoud van de duiker; en

  • c.

    de boom en/ of beplanting inclusief wortels de functie van de duiker niet belemmeren; en

  • d.

    de uitvoering van het onderhoud door het waterschap ten behoeve van het doorstroomprofiel te allen tijde geborgd is.

Artikel 5.69 Aanwijzing algemene regels

De eigenaar van de boom en / of de beplanting zorgt ervoor dat de boom en / of de beplanting de bouwkundige constructie van de duiker niet aantasten.

Artikel 5.70 Obstakels in B-watergangen

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van obstakels in b-water, voor zover: 

 

  • a.

    het obstakel reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • b.

    het obstakel de waterafvoer van de aangrenzende/omliggende percelen niet belemmert; en

  • c.

    het obstakel de doorstroming van de watergang niet belemmert.

Artikel 5.71 Bomen, struiken en planten (tuintjes) tot in de watergang zonder bouwwerken

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, voor het hebben van bomen, struiken en planten (tuintjes) op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water en/of op de oever van a-water, voor zover: 

 

  • a.

    de bomen, struiken en planten reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • b.

    het reguliere onderhoud van de watergang varend of machinaal vanaf de overzijde wordt uitgevoerd; en

  • c.

    door de aanwezigheid van de bomen, stuiken en planten het reguliere onderhoud van de watergang, de oever en het talud niet wordt belemmerd of verzwaard; en

  • d.

    de bomen, struiken en planten niet in of boven het water aanwezig zijn; en

  • e.

    er geen ontvangstplicht is voor maaisel of specie of deze ontvangstplicht niet wordt belemmerd; en

  • f.

    de bomen, struiken en planten geen wijzigingen aanbrengen of schade veroorzaken aan het profiel van de watergang, aan de oever, het talud en/of de aanwezige beschoeiingen.

Artikel 5.72 Aanwijzing algemene regels

Indien de bomen, struiken en planten zich op een afstand van minder dan 1 meter van de beschoeiingen bevinden worden deze, ten behoeve van buitengewoon onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap, door de eigenaar en voor zijn eigen rekening tijdelijk verwijderd.

Artikel 5.73 Eenvoudig te verwijderen obstakels in de watergang

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.2eerste lid van de Waterschapsverordening, voor het hebben van obstakels op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water en/of op de oever van a-water voor zover:

 

  • a.

    het obstakel reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013, en

  • b.

    door de aanwezigheid van het obstakel het reguliere onderhoud van de watergang, de oever en het talud niet wordt belemmerd of verzwaard.

Artikel 5.74 Aanwijzing algemene regels

Indien het obstakel zich op een afstand van minder dan 1 meter van de beschoeiingen bevindt wordt deze, ten behoeve van buitengewoon onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap, door de eigenaar en voor zijn eigen rekening tijdelijk verwijderd.

Artikel 5.75 Enkele boom op de beschermingszone A van de kering

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van een enkele boom op de beschermingszone A bij een primaire waterkering of de beschermingszone A bij een regionale waterkering, voor zover:

  • de boom reeds aanwezig was voor 1 januari 2013; en

  • de boom, inclusief de ontgrondingskuil, zich buiten het beperkingengebied met betrekking tot de waterkering bevindt. Hierbij wordt uitgegaan van een schijfvormige ontgrondingskuil met een diepte van 1 meter en een straal, vanuit het hart van de boom, van 2 meter; en

  • de boom geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormt.

óf

  • de boom reeds aanwezig was voor 1 januari 2013; en

  • de boom voldoet aan de VTA-toets (of een vergelijkbare toets); en

  • de boom op meer dan 10 meter uit de buitenteen en verder dan 4 meter uit de binnenteen van de primaire waterkering en regionale waterkering staat; of

  • de boom op minder dan 10 meter uit de buitenteen en minder dan 4 meter uit de binnenteen staat en er sprake is van een andere functie met betrekking tot de boom zoals een ecologische verbindingszone, ecologische hoofdstructuur, monumentale of cultuurhistorische waarde; en

  • de boom geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormt.

Artikel 5.76 Aanwijzing algemene regels

 

  • a.

    In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden aan de waterkering, bijvoorbeeld een dijkverbetering, die de boom in de weg staat, verwijdert de eigenaar / gebruiker van het perceel waar de boom zich bevindt, de boom op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap en op eigen kosten.

  • b.

    Indien de boom naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormt voor de waterveiligheid dan dient de boom op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.

  • c.

    De eigenaar / gebruiker dient de boom geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.

  • d.

    De eigenaar / gebruiker is verplicht om de boom te allen tijde in goede staat van onderhoud te laten verkeren.

  • e.

    De aanwezigheid van de boom op de beschermingszone A bij een waterkering tast door schaduwwerking niet de staat van de grasmat op de waterkering aan.

  • f.

    Om hinder van overhangende takken te voorkomen dienen bomen te allen tijde aan beide zijden opgekroond te zijn tot 4 meter (zie figuur 6) en neemt hierbij de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘snoeien van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht. 

  • g.

    Met betrekking tot bomen die op overheidsgrond staan, laat het betreffende overheidsorgaan drie jaarlijks vóór 1 april een VTA-toets (of vergelijkbaar) uitvoeren.

  • h.

    Het rapport van de VTA-toets (of vergelijkbaar) wordt op het eerste verzoek van het dagelijks bestuur ter beoordeling voorgelegd.

  • i.

    Indien het resultaat van de VTA-toets of een vergelijkbare toets negatief is dan dient de boom direct verwijderd te worden.

  • j.

    De eigenaar/gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van de boom de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht. 

  • k.

    In geval er sprake is van een teensloot direct gelegen naast de waterkering dan geldt, behalve de hiervoor opgenomen voorschriften, ook dat de boom op de beschermingszone bij een a-water dient te voldoen aan het bepaalde in regel 2 (bomen op de beschermingszone) van de algemene regels van het Project ‘Sloten, oevers en dijken op orde’ die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 5.77 Struiken en planten op de kering

Van de vergunningplicht, , bedoeld in artikel 3.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van struiken en planten op de regionale waterkering en primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszone A bij een regionale waterkering en beschermingszone A bij een primaire waterkering, voor zover:

  • de plant of struik reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • de struik/plant, inclusief de ontgrondingskuil, zich buiten het beperkingengebied met betrekking tot de waterkering bevindt. Hierbij wordt uitgegaan van een schijfvormige ontgrondingskuil, met een diepte van 0,5 meter en een straal, vanuit het hart van de struik/plant, van 1 meter; en

  • de plant of struik geen belemmering vormt voor inspectie en onderhoud ten behoeve van de waterkering.

óf

  • de plant of struik reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en

  • de plant of struik zich op meer dan 10 meter afstand uit de buitenteen van de waterkering bevindt; of

  • de plant of struik op het waterstaatswerk of op minder dan 10 meter uit de buitenteen van de waterkering staat en er sprake is van een andere functie met betrekking tot de plant of struik zoals openbaar groen, een ecologische verbindingszone, ecologische hoofdstructuur, monumentale of cultuurhistorische waarde of het oeverbescherming van een primaire waterkering (zoals riet) betreft; of

  • de plant of struik zich binnen de bebouwde kom aan de binnenzijde van de waterkering bevindt; en

  • de plant of struik geen belemmering vormt voor inspectie en onderhoud ten behoeve van de waterkering.

Artikel 5.78 Aanwijzing algemene regels

 

  • a.

    In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden aan de waterkering, bijvoorbeeld dijkverbetering, verwijdert de eigenaar/gebruiker van het perceel waar de plant of struik zich bevindt op eigen kosten de plant of struik op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • b.

    Indien de plant of struik naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormt voor de waterveiligheid dan dient de plant of struik op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.

  • c.

    De eigenaar/gebruiker van het perceel dient planten en struiken geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.

  • d.

    Indien struiken worden gesnoeid, dienen hierbij de voorschriften met betrekking tot het ‘snoeien van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht te worden genomen. 

  • e.

    De eigenaar/gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van de planten en struiken de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht. 

Artikel 5.79 Rij bomen op de kering

Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.2eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van een rij bomen op het waterstaatswerk van een primaire waterkering of regionale waterkering en de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, voor zover:

  • de bomen reeds aanwezig waren voor 1 januari 2013; en

  • de bomen, inclusief de ontgrondingskuil, zich buiten het beperkingengebied met betrekking tot de waterkering bevinden. Hierbij wordt uitgegaan van een schijfvormige ontgrondingskuil met een diepte van 1 meter en een straal, vanuit het hart van de boom, van 2 meter; en

  • de bomen geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormen.

óf

  • de bomen reeds aanwezig waren voor 1 januari 2013; en

  • de bomen voldoen aan de VTA-toets (of een vergelijkbare toets); en

  • de bomen op meer dan 10 meter van de buitenteen en verder dan 4 meter uit de binnenteen tot het waterstaatswerk van de primaire waterkering en regionale waterkering staan; óf

  • de bomen op het waterstaatswerk óf op minder dan 10 meter uit de buitenteen of minder dan 4 meter uit de binnenteen staan en er sprake is van een andere functie met betrekking tot de bomen zoals een ecologische verbindingszone, ecologische hoofdstructuur, monumentale of cultuurhistorische waarde; en

  • de bomen geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormen.

Artikel 5.80 Aanwijzing algemene regels

 

  • a.

    In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden aan de waterkering, bijvoorbeeld dijkverbetering, verwijdert de eigenaar/gebruiker van het perceel waar de bomen zich bevinden, de bomen op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap en op eigen kosten.

  • b.

    Indien de bomen naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormen voor de waterveiligheid, dienen de bomen op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel, op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering, blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.

  • c.

    De eigenaar/gebruiker dient de bomen geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.

  • d.

    De eigenaar/gebruiker is verplicht om de bomen te allen tijde in goede staat van onderhoud te laten verkeren.

  • e.

    De eigenaar/gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van de bomen de voorschriften met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht. 

  • f.

    De aanwezigheid van de bomen op de waterkering tast door schaduwwerking niet de staat van de grasmat aan.