Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR702690
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR702690/1
Geldend van 01-01-2024 t/m 10-01-2024
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Afdeling 1.1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
- 1.
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze waterschapsverordening.
- 2.
Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening.
Paragraaf 1.1.2 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden
Artikel 1.2 Begrenzing waterstaatswerken
- 1.
De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk en de onderdelen daarvan zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage III bij deze verordening:
- 2.
De geometrische begrenzingen van de gebieden met beschermende regels zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage III bij deze verordening:
Artikel 1.3 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn
- 1.
Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, wordt voor de ligging van het waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing, aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.
- 2.
Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk en de beschermingszone, opgenomen in bijlage IV.
Paragraaf 1.1.3 Normadressaat
Artikel 1.4 Normadressaat
- 1.
Aan deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en door de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht, tenzij anders bepaald. Zij dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
- 2.
Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, wordt aan deze verordening ook voldaan door de beperkt zakelijk gerechtigde of de gebruiker.
Paragraaf 1.1.4 Algemene beheerverplichtingen
Artikel 1.5 Specie en maaiselberging
Aangelanden kunnen door of namens het bestuur verplicht worden de specie of het maaisel als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid, van de wet op te ruimen of onder te werken.
Artikel 1.6 Bediening ondersteunende kunstwerken
- 1.
De onderhoudsplichtigen van de in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten of geopend.
- 2.
De eigenaren en/of andere onderhoudsplichtigen van stuwen, zijn verplicht op eerste aanzegging door of namens het bestuur het bepaalde stuwpeil in te stellen en in stand te houden.
- 3.
De eigenaren en/of andere onderhoudsplichtigen van pompen en gemalen zijn verplicht op eerste aanzegging door of namens het bestuur deze buiten of in werking te stellen.
Paragraaf 1.1.5 Specifieke zorgplicht
Artikel 1.7 Specifieke zorgplicht
- 1.
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem is verplicht:
- a.
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2.
Als de nadelige gevolgen zijn veroorzaakt door een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
- 3.
Degene die een activiteit met nadelige gevolgen verricht, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over die gevolgen en de maatregelen die diegene gaat treffen of heeft getroffen.
Artikel 1.8 Maatwerkvoorschriften over de specifieke zorgplicht
Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over artikel 1.7.
Paragraaf 1.1.6 Melding en informatieverplichting algemeen
Artikel 1.9 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting
- 1.
Een melding of de verstrekking van gegevens en bescheiden wordt ondertekend en bevat ten minste:
- 2.
Op verzoek van het bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.
- 3.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Paragraaf 1.1.7 Uitzondering waterschapstaken
Artikel 1.10 Uitzondering waterschapstaken
Voor handelingen door of vanwege het waterschap, gericht op de taken die aan het waterschap zijn toebedeeld door Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant, is geen omgevingsvergunning op grond van deze verordening vereist, indien daarvoor een projectbesluit is vastgesteld.
Paragraaf 1.1.8 Uitzondering beheeractiviteiten
Artikel 1.11 Uitzondering beheeractiviteiten
De hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van deze verordening zijn niet van toepassing op activiteiten die plaatsvinden door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van beheer, onderhoud en herstel inhoudende:
- a.
maatregelen die geen wijziging van de normatieve toestand van een waterstaatswerk tot gevolg hebben;
- b.
de aanleg en/of wijziging van bodem- en oeververdediging, mits er geen sprake is van een harde overgang tussen water en land;
- c.
de aanleg en/of wijziging van een krooshek;
- d.
het automatiseren van een stuw;
- e.
het vervangen van een stuw, mits de afvoercapaciteit en waterpeil hierdoor niet wijzigen;
- f.
het vervangen van een duiker waarbij de lengte en diameter gelijk blijft, mits de afvoercapaciteit en waterpeil hierdoor niet wijzigen.
Paragraaf 1.1.9 Uitzondering bijzondere omstandigheden
Artikel 1.12 Aanwijzing bijzondere omstandigheden
Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet zijn:
Artikel 1.13 Algeheel verbod bij calamiteiten
- 1.
Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
- 2.
Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet bepalen dat de scheepvaart op een oppervlaktewaterlichaam wordt beperkt of gestremd of dat de maximale vaarsnelheid wordt aangepast.
Afdeling 1.2 Algemene bepalingen omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten
Paragraaf 1.2.1 Wateractiviteiten algemeen
Artikel 1.14 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten
- 1.
Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:
- 2.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw- oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:
- a.
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;
- b.
de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en
- c.
een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.
- a.
- 3.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw- oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.
- 4.
In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:
- a.
de aanvraag betrekking heeft op:
- 1.
nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;
- 2.
wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of
- 3.
het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;
- 1.
- b.
aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en
- c.
de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.
- a.
Paragraaf 1.2.2 Beperkingengebiedactiviteit bij waterstaatswerk
Artikel 1.15 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;
- b.
een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;
- c.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- d.
als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:
- 1.
een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;
- 2.
een tekening met een aanduiding van de boorlijn;
- 3.
een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en
- 4.
gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en
- 1.
- e.
als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.
Artikel 1.16 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 1.15 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Hoofdstuk 2 Activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen
Afdeling 2.1 Activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen
Paragraaf 2.1.1 Algemeen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik
- 1.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Deze paragraaf is ook van toepassing op het aanleggen van een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk.
- 3.
Deze paragraaf is ook van toepassing op het lozen van water in of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water:
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een peilregulerend werk te verwijderen in een c-water binnen beschermd gebied, c-water binnen beperkt beschermd gebied en c-water binnen attentiegebied.
- 3.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
- 4.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk aan te leggen.
- 5.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;
- b.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;
- c.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;
- d.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;
- e.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en
- f.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.
Paragraaf 2.1.2 Steigers, vlonders, boothellingen en overhangende bouwwerken
Artikel 2.4 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van steigers, vlonders, boothellingen en overhangende bouwwerken in een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.5 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een a-water, als:
- a.
het a-water geen vaarweg is;
- b.
het onderhoud aan het a-water uitsluitend vanaf het water gebeurt;
- c.
het a-water geen vastgestelde ecologische functie heeft; en
- d.
de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk vrijstaand is en niet rust op of steun vindt aan oeverwerken, schanskorven, beschoeiing of vergelijkbare objecten.
- a.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een b-water.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.6 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.7 tot en met 2.10, als:
- a.
het a-water geen vaarweg is;
- b.
het onderhoud aan het a-water uitsluitend vanaf het water gebeurt;
- c.
het a-water geen vastgestelde ecologische functie heeft; en
- d.
de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk vrijstaand is en niet rust op, of geen steun vindt aan, oeverwerken, schanskorven, beschoeiing of vergelijkbare objecten.
- a.
- 2.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in een b-water wordt voldaan aan de artikelen 2.7 en 2.8.
- 3.
Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een steiger, vlonder, boothelling of overhangend bouwwerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.11, als:
Artikel 2.7 Waterafvoer
- 1.
De steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk veroorzaakt geen belemmering van de waterafvoer.
- 2.
Binnen een straal van 0,5 meter rondom de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk worden afval en begroeiing die nadelige gevolgen heeft voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam verwijderd.
Artikel 2.8 Staat en herstel
- 1.
De steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk wordt direct verwijderd als deze niet meer gebruikt wordt of niet meer in goede staat van onderhoud verkeert.
- 2.
Na het verwijderen van de steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk worden het talud en de bodem van het oppervlaktewaterlichaam vloeiend afgewerkt en wordt de taludbegroeiing hersteld.
Artikel 2.9 Constructie en behoud doorvaart
- 1.
Ter ondersteuning van een steiger of vlonder boven het oppervlaktewaterlichaam worden alleen palen in het oppervlaktewaterlichaam aangebracht, waarbij ten hoogste één paal per strekkende meter wordt aangebracht.
- 2.
Er blijft een minimale doorvaarbreedte van 3,50 m in het midden van het oppervlaktewaterlichaam beschikbaar.
Artikel 2.10 Onderhoud
- 1.
De steiger, de vlonder, de boothelling of het overhangende bouwwerk belemmert het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet.
- 2.
De steiger, vlonder, boothelling of het overhangend bouwwerk wordt op eigen kosten tijdelijk verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat nodig is voor groot onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 2.1.3 Bruggen in of over een oppervlaktewater
Artikel 2.12 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van bruggen in een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.13 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid geldt niet voor het verwijderen van een brug in een a-water of b-water, als de brug alleen voor eigen gebruik functioneert.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid geldt niet voor het aanleggen of behouden van een brug in een b-water, als de brug maximaal 15 meter breed is.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid geldt niet voor het behouden van een brug in een a-water of b-water, als onderhoud plaatsvindt aan een brug en/of het wegdek op de brug en de brug niet in vorm of afmeting wijzigt.
- 4.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een brug in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.14 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het verwijderen van een brug in een a-water wordt voldaan aan artikel 2.15 en 2.18 of als een brug wordt verwijderd uit een b-water wordt voldaan aan artikel 2.15 als de brug alleen voor eigen gebruik functioneert.
- 2.
Bij het aanleggen of behouden van een brug in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.16 als de brug maximaal 15 meter breed is.
- 3.
Bij het plegen van onderhoud aan een brug en/of het wegdek op de brug in een a-water of b-water wordt voldaan aan artikel 2.15 als de vorm of afmeting van de brug niet wijzigt.
- 4.
Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een brug in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.17, als:
Artikel 2.15 Bescherming oppervlaktewaterlichaam, oevers en taluds bij verwijdering
- 1.
Het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt hersteld door een vloeiende aansluiting te maken op het bestaande talud, zowel beneden- als bovenstrooms.
- 2.
Nieuwe taluds worden ingezaaid met een graszaadmengsel of voorzien van graszoden. Bij zandgronden wordt voor het inzaaien een laag teelaarde aangebracht.
- 3.
Als er verzakkingen ontstaan, worden deze direct hersteld.
Paragraaf 2.1.4 Stuwen en andere peilregulerende werken
Artikel 2.19 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van peilregulerende werken in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.20 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of behouden van een peilregulerend werk in een b-water, als het peilregulerende werk wordt aangelegd of behouden in overeenstemming met belanghebbenden.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een peilregulerend werk in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied als het peilregulerende werk wordt verwijderd in overeenstemming met belanghebbenden.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een peilregulerend werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.21 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanleggen of behouden van een peilregulerend werk in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.22, als het peilregulerende werk wordt aangelegd of behouden in overeenstemming met belanghebbenden.
- 2.
Bij het verwijderen van een peilregulerend werk in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied wordt voldaan aan artikel 2.22, als het peilregulerende werk wordt verwijderd in overeenstemming met belanghebbenden.
- 3.
Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een peilregulerend werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.23, als:
Artikel 2.22 Bescherming van het watersysteem
- 1.
Het watersysteem blijft binnen peilbesluitgebieden aan de geldende peilen uit het peilbesluit voldoen.
- 2.
Bij een hoge belasting van het watersysteem wordt de aan- en afvoer van water gewaarborgd.
Paragraaf 2.1.5 Dam met duiker
Artikel 2.24 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van een dam met duiker in een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een dam met duiker in een a-water, als de dam met duiker alleen voor eigen gebruik functioneert.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, verlengen, behouden of verwijderen van een dam met duiker voor een perceelontsluiting in een b-water, als:
- a.
de dam met duiker 5 meter of meer van een bestaande dam met duiker, of van een ander (kunst)werk, wordt aangelegd;
- b.
de buislengte maximaal 15 meter per perceelzijde bedraagt;
- c.
de inwendige diameter van de duiker 0,30 meter of meer bedraagt;
- d.
de binnenonderkant van de duiker 0,05 meter of dieper onder de waterbodem ligt, gemeten bij een goede onderhoudstoestand; en
- e.
de duiker wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten.
- a.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, verlengen en behouden van een extra dam met duiker langs een perceelzijde in een b-water, als:
- a.
het perceel over een lengte van meer dan 100 meter grenst aan de watergang;
- b.
de dam met duiker 5 meter of meer van een bestaande dam met duiker, of van een ander (kunst)werk, wordt aangelegd;
- c.
de buislengte maximaal 15 meter bedraagt;
- d.
de inwendige diameter van de duiker 0,30 meter of meer bedraagt;
- e.
de binnenonderkant van de duiker 0,05 meter of dieper onder de waterbodem ligt, gemeten bij een goede onderhoudstoestand; en
- f.
de duiker wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten.
- a.
- 4.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een dam met duiker in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
- 5.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, plaatsen of behouden van objecten op een dam met duiker in een b-water als:
Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het verwijderen van een dam met duiker in een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.27 en 2.28.
- 2.
Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een dam met duiker in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.29, als:
Artikel 2.27 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 2.28 Bescherming oppervlaktewaterlichaam, oevers en taluds
- 1.
Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt hersteld door een vloeiende aansluiting te maken op het bestaande talud, zowel beneden- als bovenstrooms.
- 2.
Nieuwe taluds worden ingezaaid met een graszaadmengsel of voorzien van graszoden. Bij zandgronden wordt voor het inzaaien een laag teelaarde aangebracht.
- 3.
Als er verzakkingen ontstaan, worden deze direct hersteld.
Paragraaf 2.1.6 Lozen
Artikel 2.30 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.31 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, vijfde lid, geldt niet voor het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam, als er maximaal 100 m3 water per uur wordt geloosd.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak of afkoppeling van bestaand verhard oppervlak, als:
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak, als:
- 4.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak, als:
- a.
de toename meer dan 500 m2 maar maximaal 10.000 m2 bedraagt; en
- b.
er compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan in de vorm van een bergingsvoorziening met een minimale compensatie die voldoet aan de volgende rekenregel: benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x <gevoeligheidsfactor> x 0,06 (in m).
- a.
- 5.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, vijfde lid, geldt niet voor het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door afkoppeling, als er maximaal 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld.
Artikel 2.32 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.33 en 2.34, als er meer dan 50 m3 water per uur maar maximaal 100 m3 per uur wordt geloosd.
- 2.
Bij het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.34, als er maximaal 50 m3 water per uur wordt geloosd.
- 3.
Bij het afvoeren van hemelwater naar een oppervlaktewaterlichaam door toename van verhard oppervlak wordt voldaan aan artikel 2.35, als:
- a.
de toename meer dan 500 m2 maar maximaal 10.000 m2 bedraagt; en
- b.
er compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan in de vorm van een bergingsvoorziening met een minimale compensatie die voldoet aan de volgende rekenregel: benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x <gevoeligheidsfactor> (normwaarde in geo-object) x 0,06 (in m).
- a.
Artikel 2.33 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 2.35 De bergingsvoorziening
- 1.
De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand.
- 2.
Het water wordt uit de voorziening afgevoerd via een functionele bodempassage naar het grondwater of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater.
- 3.
De functionele afvoerconstructie heeft een diameter van 4 cm.
- 4.
Bij de voorziening wordt een overloopconstructie aangelegd om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.
Paragraaf 2.1.7 Oppervlaktewater onttrekken
Artikel 2.37 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 2.1.8 Lozingsconstructies en onttrekkingswerken
Artikel 2.39 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van lozingsconstructies en onttrekkingswerken in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water, in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.40 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water of in een b-water.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.41 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.42 en 2.43.
- 2.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.43.
- 3.
Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een lozingsconstructie of onttrekkingswerk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.44, als:
Artikel 2.42 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 2.43 Onderhoud en bescherming oppervlaktewaterlichaam
- 1.
Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd of onmogelijk gemaakt.
- 2.
Het (doorstroom)profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet aangetast.
- 3.
Als gebruik gemaakt wordt van een waterlozingspunt (buis) of drainagebuis in een oppervlaktewaterlichaam, is aan het eerste en tweede lid in ieder geval voldaan, als:
- a.
de uitmondingen van de (drainage)buizen zo worden aangelegd en gehouden, dat geen aantasting van het profiel van de watergang kan plaatsvinden;
- b.
het talud van de watergang vanaf de uitmonding van de (drainage)buizen beschermd wordt door het aanbrengen en onderhouden van uitloopgoten die minimaal 0,15 m ingezonken in het talud van de watergang worden aangebracht en gehouden;
- c.
(drainage)buizen worden afgeschuind overeenkomstig de taludhelling van de watergang; en
- d.
de onderhoudsstrook na het aanbrengen van het waterlozingspunt goed geëgaliseerd wordt en vrij wordt gemaakt van overige obstakels.
- a.
- 4.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op werken voor het onttrekken van oppervlaktewater.
- 5.
Indien nodig wordt de lozingsconstructies voorzien van een taludbescherming die:
- a.
minimaal vanaf de onderkant van de lozingsvoorziening tot aan de laagste waterstand in het oppervlaktewaterlichaam reikt;
- b.
bij een oppervlaktewaterlichaam met een bovenbreedte van 4 meter of kleiner aan beide zijden van het oppervlaktewaterlichaam aanwezig is; en
- c.
in horizontale richting 1 meter links en rechts van de lozingsvoorziening strekt.
- a.
- 6.
Binnen een straal van 0,5 meter rondom de lozingsconstructie of het onttrekkingswerk worden in het talud alle voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiing en afval verwijderd.
Paragraaf 2.1.9 Kabels en leidingen
Artikel 2.45 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, behouden en verwijderen van kabels en leidingen in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.
Artikel 2.46 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of behouden van een kabel of leiding parallel aan een a-water, als de kabel of leiding:
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of behouden van een kabel of leiding haaks op een a-water, als de kabel of leiding op een diepte wordt gelegd van minimaal:
- a.
2 meter onder de bodem van een watergang waar beschoeiing aanwezig is;
- b.
2,5 meter onder de bodem van een vaarweg;
- c.
1 meter onder de bodem van een watergang in andere gevallen;
- d.
1 meter onder het talud, gemeten haaks op het taludvlak;
- e.
1 meter onder de grond in de beschermingszone; en
- f.
1 meter onder een ondersteunend kunstwerk.
- a.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een kabel of leiding in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water.
- 4.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding boven een a-water of in de beschermingszone bij een a-water, als:
- a.
de kabel of leiding bevestigd is aan of samenvalt met een bestaande brug of stuw over het oppervlaktewaterlichaam; of
- b.
de kabel of leiding wordt aangelegd bij een ander ondersteunend kunstwerk dan een bestaande brug of stuw, met een afstand van minimaal 0,30 meter tussen het kunstwerk en de kabel of leiding.
- a.
- 5.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding in een b-water.
Artikel 2.47 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanleggen of behouden van een kabel of leiding parallel aan een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48 en 2.49.
- 2.
Bij het aanleggen of behouden van een kabel of leiding haaks op een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48, 2.49 en 2.51.
- 3.
Bij het verwijderen van een kabel of leiding in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48, 2.49 en 2.50.
- 4.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding boven eeen a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48 en 2.49, als de kabel of leiding bevestigd is aan of samenvalt met een bestaande brug of stuw over het oppervlaktewaterlichaam.
- 5.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding boven een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48, 2.49 en 2.52, als de kabel of leiding wordt aangelegd bij een ander ondersteunend kunstwerk dan een bestaande brug of stuw, met een afstand van minimaal 0,30 meter tussen het kunstwerk en de kabel of leiding.
- 6.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van een kabel of leiding in een b-water wordt voldaan aan de artikelen 2.48 en 2.49.
Artikel 2.48 Herstel na uitvoering werkzaamheden
Na het uitvoeren van de werkzaamheden worden de beschermingszone, het talud en de waterbodem zodanig hersteld dat:
Artikel 2.49 Draagkracht
De kabel of leiding onder een beschermingszone heeft voldoende draagkracht om machines voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam te dragen.
Artikel 2.50 Waterafvoer
Bij het verwijderen van een kabel of leiding wordt de waterafvoer ter plaatse te allen tijde gewaarborgd.
Paragraaf 2.1.10 Beschoeiing
Artikel 2.53 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van beschoeiing in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.54 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van beschoeiing in een b-water, als de bergings- en doorstroomcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam gelijk blijven.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van beschoeiing in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.55 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het verwijderen van beschoeiing in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.56, als de bergings- en doorstroomcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam gelijk blijven.
- 2.
Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van beschoeiing in het profiel van vrije ruimte wordt voldaan aan artikel 2.57, als:
Paragraaf 2.1.11 Anti-worteldoek
Artikel 2.58 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van een anti-worteldoek in een b-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.59 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen, behouden of verwijderen van anti-worteldoek in een b-water.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanleggen, wijzigen of behouden van een anti-worteldoek in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.60 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanleggen, behouden of verwijderen van anti-worteldoek in een b-water wordt voldaan aan artikel 2.61.
- 2.
Bij het aanleggen, wijzigen of behouden van een anti-worteldoek in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.62, als:
Paragraaf 2.1.12 Stoffen en voorwerpen
Artikel 2.63 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het neerleggen, laten staan en laten liggen van vaste substanties en het aanleggen, behouden en verwijderen van stoffen en voorwerpen in een b-water.
Artikel 2.64 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het neerleggen, laten staan of laten liggen van vaste substanties of het aanleggen, behouden of verwijderen van stoffen en voorwerpen in een b-water.
Paragraaf 2.1.13 Dieren
Artikel 2.67 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.
Artikel 2.68 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het houden van dieren in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.
Artikel 2.69 Aanwijzing algemene regels
Bij het houden van dieren in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.70.
Paragraaf 2.1.14 Afrasteringen
Artikel 2.71 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, wijzigen, hebben en verwijderen van afrasteringen in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.72 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het plaatsen, hebben of verwijderen van een afrastering in de beschermingszone bij een a-water, als de afrastering evenwijdig aan of haaks op de insteek is geplaatst.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het plaatsen, wijzigen of hebben van een afrastering in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.73 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het plaatsen of hebben van een afrastering in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.74 en 2.75, als de afrastering evenwijdig aan of haaks op de insteek is geplaatst.
- 2.
Bij het verwijderen van een afrastering in debeschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.76, als de afrastering evenwijdig aan of haaks op de insteek is geplaatst.
- 3.
Bij het plaatsen, wijzigen of hebben van een afrastering in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.77, als:
Artikel 2.74 Constructie van de afrastering
- 1.
De afrastering is niet hoger dan 1,20 meter, gemeten vanaf het maaiveld.
- 2.
De afrastering is niet breder dan 0,20 meter.
- 3.
De afrastering belemmert het zicht op de watergang niet.
- 4.
De afrastering heeft een eenvoudige constructie.
- 5.
De afrastering wordt in een deugdelijke staat van onderhoud gehouden.
Artikel 2.75 Onderhoud oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone
- 1.
De afrastering belemmert het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet.
- 2.
Een afrastering die haaks op de watergang is geplaatst, kan zonder hulpmiddelen tijdelijk worden weggehaald.
- 3.
De eigenaar of gebruiker van de afrastering verwijdert, binnen een straal van 0,5 meter rondom het werk, alle begroeiing en afval die schadelijk is voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 2.1.15 Werken en bomen voor openbare wegen
Artikel 2.78 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, wijzigen en behouden van werken en bomen voor openbare wegen in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.79 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen of behouden van werken voor een openbare weg in de beschermingszone bij een a-water, als:
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen of behouden van bomen voor een openbare weg in de beschermingszone bij een a-water, als:
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanbrengen, wijzigen of behouden van werken voor een openbare weg in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.80 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanbrengen van werken bij een openbare weg in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.81 en 2.82, als:
- 2.
Bij het aanbrengen, wijzigen of behouden van een werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.83, als:
Paragraaf 2.1.16 Borden
Artikel 2.84 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, wijzigen, behouden en verwijderen van borden in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.85 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen, behouden of verwijderen van een bord in de beschermingszone bij een a-water, als:
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanbrengen, wijzigen of behouden van een bord in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.86 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanbrengen van een bord in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.87 en 2.88, als:
- 2.
Bij het aanbrengen, wijzigen of behouden van een bord in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.89, als:
Artikel 2.87 Plaatsing van het bord
- 1.
Het bord wordt, voor zover dat mogelijk is, aangebracht aan bestaand straatmeubilair of bestaande infrastructurele werken.
- 2.
Als het niet mogelijk is om het bord aan te brengen aan bestaand straatmeubilair of bestaande infrastructurele werken, wordt het bord zodanig aangebracht dat het onderhoud aan het a-water niet wordt belemmerd.
- 3.
Het eerste lid geldt niet voor verkeersborden voor de vaarweg.
Paragraaf 2.1.17 Gras en eenjarige gewassen
Artikel 2.90 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, behouden en verwijderen van gras en eenjarige gewassen in een a-water en in de beschermingszone bij een a-water.
Artikel 2.91 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen, behouden of verwijderen van gras of eenjarige gewassen in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water.
Artikel 2.92 Aanwijzing algemene regels
Bij het aanbrengen, behouden of verwijderen van gras of eenjarige gewassen in een a-water of in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan de artikelen 2.93 en 2.94.
Paragraaf 2.1.18 Natuurvriendelijke oevers
Artikel 2.95 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of wijzigen van natuurvriendelijke oevers in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied.
Artikel 2.96 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanleggen of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied.
Artikel 2.97 Aanwijzing algemene regels
Bij het aanleggen of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een b-water buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied wordt voldaan aan artikel 2.98.
Paragraaf 2.1.19 Verharding
Artikel 2.99 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, wijzigen, behouden en verwijderen van verharding in de beschermingszone bij een a-water en in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.100 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het aanbrengen, behouden of verwijderen van verharding in de beschermingszone bij een a-water, als:
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het aanbrengen, wijzigen of behouden van verharding in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.101 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het aanbrengen of behouden van verharding in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.102, als:
- 2.
Bij het verwijderen van verharding in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.103, als daardoor de maaiveldhoogte niet verandert.
- 3.
Bij het aanbrengen, wijzigen of behouden van verharding in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.104, als:
Artikel 2.102 Bescherming oppervlaktewaterlichaam en beschermingszone
- 1.
De stabiliteit van het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone blijft te allen tijde gewaarborgd.
- 2.
Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd door de verharding.
- 3.
Een strook van 0,5 meter wordt vrijgehouden, gemeten vanaf de insteek van de watergang.
- 4.
De verharding heeft voldoende draagkracht en stabiliteit voor het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 2.1.20 Verwijderen van werken en objecten
Artikel 2.105 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van werken en objecten in de beschermingszone bij een a-water.
Artikel 2.106 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, geldt niet voor het verwijderen van een werk of object in de beschermingszone bij een a-water, als het werk of object niet is geplaatst voor het beheer, onderhoud of functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.107 Aanwijzing algemene regels
Bij het verwijderen van een werk of object in de beschermingszone bij een a-water wordt voldaan aan artikel 2.108, als het werk of object niet is geplaatst voor het beheer, onderhoud of functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.
Paragraaf 2.1.21 Oppervlaktewaterlichaam aanleggen, wijzigen of dempen
Artikel 2.109 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, verbreden, verdiepen en dempen van oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 2.110 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, vierde lid, geldt niet voor het aanleggen, verbreden of verdiepen van een c-water buiten beschermingszone bij een a-water,beschermd gebied,beperkt beschermd gebied en attentiegebied als daardoor geen directe verbinding ontstaat tussen verschillende peilvakken.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, vierde lid, geldt niet voor het aanleggen van een poel, als deze:
Paragraaf 2.1.22 Kortdurende activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen
Artikel 2.111 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van kortdurende activiteiten in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water.
Artikel 2.112 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Artikel 2.113 Aanwijzing algemene regels
Artikel 2.114 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden, als de activiteit langer duurt dan een uur.
Artikel 2.115 Herstel na uitvoering
Na het uitvoeren van de activiteit worden het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone teruggebracht in de staat zoals deze voor uitvoering van de activiteit was.
Paragraaf 2.1.23 Overige activiteiten in het profiel van vrije ruimte
Artikel 2.118 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, voor zover de paragrafen 2.1.2 tot en met 2.1.21 daarop niet van toepassing zijn.
Artikel 2.119 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, geldt niet voor het plaatsen, wijzigen of behouden van een werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam, als:
Artikel 2.120 Aanwijzing algemene regels
Bij het plaatsen, wijzigen of behouden van een werk in het profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.121, als:
Afdeling 2.2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktelichaam of een zuiveringtechnisch werk
Paragraaf 2.2.1 Algemeen
Artikel 2.122 Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.
Artikel 2.124 Normadressaat
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 2.125 Specifieke zorgplicht
- 1.
Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.123, is verplicht:
- a.
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
- a.
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
- b.
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
- c.
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
- d.
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
- e.
lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;
- f.
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
- g.
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
- a.
Artikel 2.127 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 2.128 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
- 1.
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 2.127, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Artikel 2.129 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap
- 1.
Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.
- 2.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Artikel 2.130 Informeren over een ongewoon voorval
Artikel 2.131 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval
- 1.
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:
- a.
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
- b.
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
- c.
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
- d.
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
- a.
- 2.
Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:
Artikel 2.132 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;
- b.
de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;
- c.
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
- d.
een riooltekening;
- e.
de locaties van de lozingspunten;
- f.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;
- g.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
- h.
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
- i.
de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;
- j.
de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
- k.
de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
- l.
een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.
Artikel 2.133 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.134 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 2.2.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 2.135 Lozen van grondwater bij saneringen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam Stof
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2μg/l
PAK's
1 μg/l
BTEX
50 μg/l
Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt met chloor
20 μg/l
Aromatische organohalogeenverbindingen
20 μg/l
Minerale olie
500 μg/l
Cadmium
4 μg/l
Kwik
1 μg/l
Koper
11 μg/l
Nikkel
41 μg/l
Lood
53 μg/l
Zink
120 μg/l
Chroom
24 μg/l
Onopgeloste stoffen
50 mg/l
- 3.
Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden Stof
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l
Naftaleen
0,2 μg/l
PAK's
1 μg/l
Minerale olie
50 μg/l
Cadmium
0,4 μg/l
Kwik
0,1 μg/l
Koper
1,1 μg/l
Nikkel
4,1 μg/l
Lood
5,3 μg/l
Zink
12 μg/l
Chroom
2,4 μg/l
Onopgeloste stoffen
20 μg/l
Benzeen
2 μg/l
Tolueen
7 μg/l
Ethylbenzeen
4 μg/l
Xyleen
4 μg/l
Tetrachlooretheen
3 μg/l
Trichlooretheen
20 μg/l
1,2-dichlooretheen
20 μg/l
1,1,1-trichloorethaan
20 μg/l
Vinylchloride
8 μg/l
Som van de vijf hier bovenstaande stoffen
20 μg/l
Artikel 2.136 Lozen van grondwater bij ontwatering
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:
- 2.
Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.
Artikel 2.137 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
- b.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- c.
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
- d.
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- e.
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;
- f.
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en
- g.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.
- a.
Artikel 2.138 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.135 en 2.136, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:
- 4.
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Paragraaf 2.2.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 2.139 Lozen van afvloeiend hemelwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
- 3.
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 2.140 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 2.141 Lozen van huishoudelijk afvalwater
- 1.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
- a.
40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
- b.
100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
- c.
600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;
- d.
1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en
- e.
3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.
- a.
- 2.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 3.
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
- 4.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:
Artikel 2.142 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
- 1.
Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.
- 2.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.
- 3.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.
Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam Stof
Emissiegrenswaarden in mg/l
Representatief etmaalmonster
Steekmonster
Biochemisch zuurstofverbruik
20 mg/l
40 mg/l
Chemisch zuurfstofverbruik
100 mg/l
200 mg/l
Totaal stikstof
30 mg/l
60 mg/l
Ammoniumstikstof
2 mg/l
4 mg/l
Onopgeloste stoffen
30 mg/l
60 mg/l
Fosfor totaal
3 mg/l
6 mg/l
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:
- 5.
Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Artikel 2.143 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
- c.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
- d.
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
- e.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en
- f.
voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
- a.
Artikel 2.144 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.146, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:
Paragraaf 2.2.5 Lozen van koelwater
Artikel 2.145 Koelwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
- 3.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
- 4.
De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet- aangewezen oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.146 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.21, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken
Artikel 2.147 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen
Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:
Artikel 2.148 Werkinstructie bij reinigen en conserveren
- 1.
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:
- 2.
In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:
- 3.
Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:
- a.
op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;
- b.
wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;
- c.
of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft'
- d.
op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en
- e.
welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.
- a.
Artikel 2.149 Werkinstructie bij bouwen en slopen
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Artikel 2.150 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Artikel 2.151 Meet- en rekenbepalingen
Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.
Artikel 2.152 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.147 tot en met 2.149, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.
Paragraaf 2.2.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen
Artikel 2.153 Inerte goederen
Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
- a.
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- c.
A-hout en ongeshredderd B-hout;
- d.
snoeihout;
- e.
banden van voertuigen;
- f.
autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;
- g.
straatmeubilair;
- h.
tuinmeubilair;
- i.
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
- j.
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
- k.
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
- l.
papier en karton;
- m.
textiel en tapijt; en
- n.
vlakglas.
Artikel 2.154 Lozen bij opslaan van inerte goederen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.155 Lozen bij overslaan van inerte goederen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.
Paragraaf 2.2.8 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen
Artikel 2.156 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.
Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden Stof
Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l
Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink
1 mg/l
Minerale olie
20 mg/l
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen
50 μg/l
Onopgeloste stoffen
100 mg/l
Som van stikstofverbindingen
10 mg/l
Som van fosforverbindingen
2 mg/l
Chemisch zuurstofverbruik
200 mg/l
Artikel 2.157 Meet- en rekenbepalingen
- 1.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- 2.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- 3.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
- a.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
- b.
voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;
- c.
voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- d.
voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;
- e.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- f.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;
- g.
voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;
- h.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en
- i.
voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
- a.
Artikel 2.158 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:
- 2.
Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.
- 3.
Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:
Artikel 2.159 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.156 en 2.158, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:
Paragraaf 2.2.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 2.160 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 2.161 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Paragraaf 2.2.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam
Artikel 2.162 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.163 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Artikel 2.164 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 2.162 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.165 Lozen van algen en bacteriën
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.166 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.162, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;
- b.
als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’, bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.163; en
- c.
de verwachte datum van het begin van de activiteit.
- a.
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Paragraaf 2.2.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 2.167 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
- 2.
Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.
Paragraaf 2.2.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 2.168 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
Artikel 2.169 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.168, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Paragraaf 2.2.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen
Artikel 2.170 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas
- 1.
In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 2.171 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 2.172 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen
- 1.
In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.
Artikel 2.173 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.
Artikel 2.174 Lozen bij ontijzeren grondwater
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.
- 2.
Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- 3.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
- a.
vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en
- b.
langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.
- a.
- 4.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.
Artikel 2.175 Meet- en rekenbepalingen
Artikel 2.176 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 2.170 tot en met 2.174, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.14 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton
Artikel 2.177 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute
Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.
Paragraaf 2.2.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding
Artikel 2.178 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving
Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Artikel 2.179 Lozen bereiden van voedingsmiddelen
- 1.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:
- 2.
Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.
Artikel 2.180 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.179, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Artikel 2.181 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 2.182 Gegevens en bescheiden
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 2.181, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 2.
Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.
Paragraaf 2.2.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind
Paragraaf 2.2.19 Andere lozingen
Artikel 2.185 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- b.
het lozen, bedoeld in de paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.18;
- c.
het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en
- d.
het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.
- a.
Artikel 2.186 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Hoofdstuk 3 Activiteiten bij waterkeringen
Afdeling 3.1 Activiteiten bij waterkeringen
Paragraaf 3.1.1 Algemeen
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering.
Artikel 3.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen, of in de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen;
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een compartimenteringskering, beschermingszone A bij een compartimenteringskering of in een overige waterkering:
- a.
bouwwerken aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of te verwijderen;
- b.
beplanting in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen;
- c.
ontgravingen uit te voeren of ophogingen aan te brengen;
- d.
te boren of te sonderen;
- e.
kabels of leidingen aan te leggen, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen; of,
- f.
permanente ontgravingen van de schil uit te voeren.
- a.
- 3.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in beschermingszone B bij een primaire waterkering:
- a.
bouwwerken te plaatsen, aan te passen of te verwijderen die een afdichtende bodemlaag doorsnijden;
- b.
ontgravingen uit te voeren of ophogingen aan te brengen;
- c.
seismische onderzoeken te verrichten;
- d.
werken met een overdruk van 10 bar of meer te plaatsen en te hebben;
- e.
explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben; of
- f.
leidingen te leggen.
- a.
- 4.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden in het profiel van vrije ruimte bij een waterkering.
Paragraaf 3.1.2 Onderhoud aan openbare wegen
Artikel 3.3 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van onderhoud aan openbare wegen in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.4 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste, tweede en vierde lid, gelden niet voor het uitvoeren van onderhoud aan een openbare weg in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering, als het onderhoud alleen bestaat uit:
Artikel 3.5 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het uitvoeren van onderhoud aan een openbare weg in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.6 en 3.7, als het onderhoud bestaat uit het vervangen van de toplaag van de weg, waarbij de verharding niet wordt uitgebreid.
- 2.
Bij het uitvoeren van onderhoud aan een openbare weg in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.6 tot en met 3.8, als het onderhoud bestaat uit:
- a.
het plaatsen, onderhouden, verwijderen en vervangen van verkeersborden waarvoor geen fundering in het leggerprofiel van de waterkering nodig is; of
- b.
het roven of aanvullen van de berm.
- a.
Artikel 3.6 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Paragraaf 3.1.3 Regulier onderhoud aan percelen
Artikel 3.9 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van regulier onderhoud aan percelen in beschermingszone A bij een waterkering en in beschermingszone B bij een primaire waterkering.
Artikel 3.10 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, gelden niet voor het uitvoeren van regulier onderhoud aan een perceel in beschermingszone A bij een waterkering of in beschermingszone B bij een primaire waterkering.
Artikel 3.11 Aanwijzing algemene regels
Bij het uitvoeren van regulier onderhoud aan een perceel in beschermingszone A bij een waterkering of in beschermingszone B bij een primaire waterkering wordt voldaan aan artikel 3.12.
Paragraaf 3.1.4 Eenvoudig verplaatsbare bouwwerken
Artikel 3.13 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben, onderhouden en verwijderen van eenvoudig verplaatsbare bouwwerken in beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone B bij een primaire waterkering of in beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen.
Artikel 3.14 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste, derde en vierde lid, geldt niet voor het plaatsen, hebben, onderhouden of verwijderen van een eenvoudig verplaatsbaar bouwwerk in beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone B bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering.
Artikel 3.15 Aanwijzing algemene regels
Bij het plaatsen, hebben, onderhouden of verwijderen van een eenvoudig verplaatsbaar bouwwerk in beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone B bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.16 tot en met 3.18.
Artikel 3.16 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 3.17 Plaatsing van het bouwwerk
- 1.
Het bouwwerk, inclusief de fundering, wordt niet dieper ingegraven dan 0,30 meter.
- 2.
Paalvormige bouwwerken met een diameter van maximaal 15 cm worden grondverdringend aangebracht tot een diepte van maximaal 1 meter.
- 3.
Het bouwwerk wordt niet binnen 1 meter van de teenlijn van de waterkering geplaatst.
Artikel 3.18 Verwijdering van het bouwwerk
- 1.
Bij het verwijderen van paalvormige bouwwerken met een diameter van maximaal 15 cm worden de paalgaten aangevuld met (zwel)klei.
- 2.
Na het verwijderen van het bouwwerk wordt de bodem teruggebracht in de oorspronkelijke staat.
- 3.
Het bouwwerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als het verwijderen nodig is voor het uitvoeren van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden.
Paragraaf 3.1.5 Beweiden
Artikel 3.19 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het weiden van alle soorten dieren in de beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen en op het weiden met schapen en geiten in de primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen.
Artikel 3.20 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, geldt niet voor het weiden van alle soorten dieren in de beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen en op het weiden met schapen en geiten in de primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen.
Artikel 3.21 Aanwijzing algemene regels
Bij het weiden van van alle soorten dieren in de beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen en op het weiden met schapen en geiten in de primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen wordt voldaan aan artikel 3.22.
Artikel 3.22 Verwijdering van de dieren
- a.
Het weiden met schapen of geiten op een waterkering mag alleen in de periode tussen 1 april en 1 oktober.
- b.
De dieren, schapen of geiten worden verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als de instandhouding van de grasmat in gevaar is of in gevaar dreigt te komen.
Paragraaf 3.1.6 Afrasteringen
Artikel 3.23 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen, hebben, onderhouden en verwijderen van afrasteringen in een primaire waterkering of regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen, of in de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, met uitzondering van compartimenteringskeringen.
Artikel 3.24 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste, tweede en vierde lid, gelden niet voor het plaatsen, hebben, onderhouden of verwijderen van een afrastering in een primaire waterkering of regionale waterkering, of in de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering.
Artikel 3.25 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het plaatsen, hebben of onderhouden van een afrastering in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.26 tot en met 3.29.
- 2.
Bij het verwijderen van een afrastering in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.26 en 3.29.
Artikel 3.26 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 3.27 Constructie
- 1.
De afrastering:
- 2.
Palen en draad of gaas worden zodanig aangebracht dat het onderhoud aan de waterkering niet wordt belemmerd.
Paragraaf 3.1.7 Gebruik van percelen als tuin of bouwland
Artikel 3.30 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van percelen als tuin of bouwland in een compartimenteringskering of overige waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.31 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste en tweede lid, gelden niet voor het gebruiken van een perceel als tuin of bouwland in een compartimenteringskering of overige waterkering, of in beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.32 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het gebruiken van een perceel als tuin of bouwland in een compartimenteringskering of overige waterkering, of in de daarbij behorende beschermingszone A bij een compartimenteringskering of beschermingszone A bij overige waterkering, wordt voldaan aan de artikelen 3.33 en 3.34.
- 2.
Bij het gebruiken van een perceel als tuin of bouwland in beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.33 tot en met 3.35.
Artikel 3.33 Toegestane werkzaamheden
Er worden alleen werkzaamheden uitgevoerd die bestaan uit:
- a.
spitten, ploegen, eggen of andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen;
- b.
bemesten;
- c.
het zaaien, poten, telen of oogsten van éénjarige gewassen;
- d.
het aanbrengen of hebben van gras;
- e.
het planten, hebben of verwijderen van struiken; of
- f.
het planten, hebben of verwijderen van bomen die van nature lager blijven dan 5,0 m, gemeten vanaf maaiveld.
Paragraaf 3.1.8 Beplanting
Artikel 3.36 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het snoeien en verwijderen van beplanting in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.37 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste en tweede lid, gelden niet voor het snoeien en verwijderen van beplanting in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het snoeien van beplanting in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.39 tot en met 3.41.
- 2.
Bij het verwijderen van beplanting in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.39 en 3.42 tot en met 3.45.
Artikel 3.39 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 3.41 Geen schade
- 1.
Op de waterkering wordt geen schade aan de grasmat veroorzaakt.
- 2.
In beschermingszone A wordt geen schade aan het maaiveld veroorzaakt.
Artikel 3.42 Uitfrezen
- 1.
De wortelresten worden uitgefreesd.
- 2.
Het uitgefreesde materiaal wordt uit de wortelgaten verwijderd.
- 3.
Het uitgefreesde materiaal wordt verwerkt buiten een waterkering en buiten beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.43 Kleigrond inbrengen
- 1.
In wortelgaten op de waterkering wordt kleigrond ingebracht van dezelfde samenstelling als de dijkbekleding. Deze kleigrond wordt zorgvuldig laagsgewijs verdicht.
- 2.
In wortelgaten in beschermingszone A wordt kleigrond ingebracht van dezelfde samenstelling als het maaiveld. Deze kleigrond wordt zorgvuldig laagsgewijs verdicht.
Artikel 3.44 Bedekken wortelgaten
Wortelgaten in de waterkering worden voorzien van geschikte graszoden of worden vóór 1 september ingezaaid met het graszaad "Natuurdijk II" of met daaraan gelijkwaardig graszaad.
Artikel 3.45 Seizoen voor werkzaamheden
Werkzaamheden op een primaire waterkering of regionale waterkering worden alleen uitgevoerd in de periode van 1 april tot 1 oktober, tenzij de werkzaamheden uitgevoerd worden op of bij een compartimenteringskering.
Paragraaf 3.1.9 Erfverharding
Artikel 3.46 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, onderhouden en verwijderen van erfverharding in een overige waterkering en in beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.47 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste, tweede en vierde lid, gelden niet voor het aanbrengen, onderhouden of verwijderen van erfverharding in een overige waterkering of in beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.48 Aanwijzing algemene regels
Bij het aanbrengen, onderhouden of verwijderen van erfverharding in een overige waterkering of in beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.49 en 3.50.
Paragraaf 3.1.10 Kabels en leidingen
Artikel 3.51 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, hebben, onderhouden, vervangen en verwijderen van:
- a.
kabels en leidingen in een waterkering, in de beschermingszone A bij een waterkering en in het profiel van vrije ruimte bij een waterkering; en
- b.
leidingen in beschermingszone B bij een primaire waterkering.
Artikel 3.52 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste, derde en vierde lid, gelden niet voor het leggen, hebben, onderhouden, vervangen of verwijderen van een kabel of leiding in een primaire waterkering of regionale waterkering, in de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering, beschermingszone A bij een regionale waterkering, beschermingszone B bij een primaire waterkering of beschermingszone B bij een regionale kering langs regionale rivier, of in het profiel van vrije ruimte bij een waterkering, als het gaat om een huisaansluiting op het kabel- en leidingnetwerk, waarbij een open ontgraving is toegepast.
- 2.
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, tweede en vierde lid, gelden niet voor het leggen, hebben, onderhouden, vervangen of verwijderen van een kabel of leiding in een compartimenteringskering of in de beschermingszone A bij een compartimenteringskering, als:
- 3.
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, tweede en vierde lid, gelden niet voor het leggen, hebben, onderhouden, vervangen of verwijderen van een kabel of leiding in een overige waterkering, als het een leiding is die niet valt onder het toepassingsgebied van NEN3650-1.
Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels
Bij het leggen, hebben, onderhouden, vervangen of verwijderen van een kabel of leiding wordt voldaan aan de artikelen 3.54 en 3.55, als voor die kabel of leiding geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 3.52.
Artikel 3.54 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 3.55 Bescherming omgeving kabel en leiding
- 1.
Werkzaamheden in het buitentalud primaire waterkering en buitentalud regionale waterkering worden alleen uitgevoerd tussen 1 april en 1 oktober, behalve als de kering een compartimenteringskering is.
- 2.
Bij het verrichten van de activiteit worden waterkeringen en waterkerende constructies (bijvoorbeeld damwanden en coupures) niet gekruist.
- 3.
Proefsleuven die noodzakelijk zijn om de ligging van bestaande kabels of leidingen vast te stellen, worden met de hand gegraven.
- 4.
Het ontwerp, de aanleg en het beheer van een leiding voldoen aan de laatst vastgestelde NEN 3650-serie.
- 5.
Een kabel of leiding in een waterkering of in een beschermingszone wordt alleen aangelegd door middel van een open ontgraving.
- 6.
Een kabel of leiding in een waterkering of in een beschermingszone wordt uit één stuk uitgevoerd en wordt trekvast verbonden.
- 7.
Kunststof leidingen worden uitgevoerd in HDPE (PE80 of PE100) SDR11.
- 8.
Er worden alleen leidingen toegepast met een diameter van maximaal 125 millimeter.
- 9.
Toe te passen HDPE-leidingen worden gekoppeld door middel van spiegellassen of elektrolasmoffen.
- 10.
Bij verruiming van de diameter van de kabel of leiding worden verlooplasmoffen toegepast.
- 11.
Een sleuf wordt niet dieper en breder uitgegraven dan noodzakelijk is en wordt in ieder geval niet breder dan 0,5 meter en niet dieper dan 1 meter uitgegraven.
- 12.
Ontgravingen worden laagsgewijs uitgevoerd, waarbij verschillende grondsoorten gescheiden worden. Deze grondsoorten worden bij het aanvullen weer gebruikt en verdicht, zodanig dat de opbouw, draagkracht en waterdichtheid nagenoeg hetzelfde zijn als voor de werkzaamheden.
- 13.
Zowel voor het einde van iedere werkdag als na het voltooien van de werkzaamheden wordt de sleuf afgedicht met de uitkomende grond.
- 14.
Bij een primaire waterkering worden huisaansluitingen voor binnendijkse nieuwbouw aangelegd en binnengevoerd vanaf het achterland.
- 15.
Beschadigde gedeelten van de grasmast worden vóór 1 september ofwel ingezaaid met het graszaad "Natuurdijk II" of met daarmee vergelijkbaar graszaad, ofwel voorzien van geschikte graszoden.
- 16.
Bij een hoge rivierwaterstand worden de werkzaamheden gestaakt op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip. Bij dat maatwerkvoorschrift kunnen beschermende maatregelen voor de waterkering worden opgelegd.
Artikel 3.56 Maatwerkvoorschriften
Maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over artikel 3.55, waarbij, in afwijking van dat artikel, ruimere maatvoeringen of andere uitvoeringswijzen worden toegestaan, als die voorschriften geen belemmering vormen voor het beheer, het onderhoud of de instandhouding van de kering.
Paragraaf 3.1.11 Interne verbouwing van panden
Artikel 3.57 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van interne verbouwingen in bestaande panden in een waterkering en in de beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.58 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste en tweede lid, gelden niet voor het uitvoeren van een interne verbouwing in een bestaand pand in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.59 Aanwijzing algemene regels
Bij het uitvoeren van een interne verbouwing in een bestaand pand in een waterkering of in de beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan artikel 3.60.
Paragraaf 3.1.12 Bodemonderzoek
Artikel 3.61 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van bodemonderzoek in beschermingszone A bij een waterkering.
Artikel 3.62 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
De verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste en tweede lid, gelden niet voor het uitvoeren van bodemonderzoek in beschermingszone A bij een waterkering, als dat onderzoek alleen bestaat uit het uitvoeren van sonderingen of grondboringen.
Artikel 3.63 Aanwijzing algemene regels
Bij het uitvoeren van bodemonderzoek in beschermingszone A bij een waterkering wordt voldaan aan de artikelen 3.64 tot en met 3.66, als dat onderzoek alleen bestaat uit het uitvoeren van sonderingen of grondboringen.
Artikel 3.64 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 3.65 Herstel waterdichtheid
De boor- en sondeergaten worden zodanig met bentoniet gevuld dat de waterdichtheid van de doorbroken grondlagen wordt hersteld.
Paragraaf 3.1.13 Activiteiten in de schil van compartimenteringskeringen
Artikel 3.68 Toepassingsbereik
- 1.
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van activiteiten in een compartimenteringskering of in de beschermingszone A bij een compartimenteringskering.
- 2.
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
Artikel 3.69 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, geldt niet voor het verrichten van een activiteit in een compartimenteringskering of in de beschermingszone A bij een compartimenteringskering, als:
- a.
de activiteit alleen wordt verricht in de bovenste meter van de compartimenteringskering of de beschermingszone A bij een compartimenteringskering, gemeten vanaf het maaiveld; en
- b.
er door de activiteit geen blijvende verbinding wordt gemaakt tussen beide zijden van de compartimenteringskering.
Artikel 3.70 Aanwijzing algemene regels
Bij het uitvoeren van een activiteit in een compartimenteringskering of in de beschermingszone A bij een compartimenteringskering wordt voldaan aan de artikelen 3.71 tot en met 3.73, als:
- a.
de activiteit alleen wordt verricht in de bovenste meter van de compartimenteringskering of de beschermingszone A bij een compartimenteringskering, gemeten vanaf het maaiveld; en
- b.
er door de activiteit geen blijvende verbinding wordt gemaakt tussen beide zijden van de compartimenteringskering.
Artikel 3.71 Meldingsplicht
Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 3.72 Herstel na werkzaamheden
- 1.
Het profiel van de waterkering en de beschermingszone A bij een waterkering worden na de werkzaamheden in de oorspronkelijke toestand teruggebracht.
- 2.
Tijdelijke ontgravingen worden zodanig laagsgewijs gevuld en gedicht dat de oorspronkelijke bodemopbouw wordt hersteld.
- 3.
Beschadigde gedeelten van de grasmast worden ofwel ingezaaid met het graszaad "Natuurdijk II" of met daarmee vergelijkbaar graszaad, ofwel voorzien van geschikte graszoden.
Artikel 3.73 Onderhoud
De activiteit vormt geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de waterkering.
Hoofdstuk 4 Activiteiten in bergingsgebieden
Afdeling 4.1 Activiteiten in bergingsgebieden
Paragraaf 4.1.1 Activiteiten in bergingsgebieden
Artikel 4.1 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van een activiteit in een bergingsgebied.
Artikel 4.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een bergingsgebied:
Hoofdstuk 5 Activiteiten met grondwater en activiteiten Project Sloten, oevers en dijken op orde
Afdeling 5.1 Activiteiten met betrekking tot grondwater
Paragraaf 5.1.1 Algemeen
Artikel 5.2 Vergunningplichtige gevallen
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden te ontwateren met drainagemiddelen.
- 3.
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor gemeenten bij het treffen van maatregelen op grond van artikel 2.16, eerste lid, onder a, aanhef en onder 1e en 2e, van de Omgevingswet.
Artikel 5.3 Informatieplicht beëindiging vergunningplichtige onttrekkingen en infiltraties
De houder van een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water informeert het bevoegd gezag tijdig over het voornemen om de onttrekking of infiltratie definitief te beëindigen.
Artikel 5.4 Gegevens en bescheiden vergunningvrije onttrekkingen en infiltraties
- 1.
Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
- b.
het aantal in te richten putten;
- c.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
- d.
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
- e.
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
- f.
de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;
- g.
de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;
- h.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
- i.
als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:
- 1.
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
- 2.
de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;
- 3.
een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;
- 4.
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en
- 5.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.
- 1.
- a.
- 2.
Het eerste lid geldt niet:
- a.
voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
- b.
voor zover het bepaalde in dat lid in strijd is met regels in het tijdelijke deel van deze waterschapverordening, bedoeld in artikel 4.7, onder a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet.
- a.
Artikel 5.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning onttrekkingen en infiltraties
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;
- b.
het aantal in te richten putten;
- c.
de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;
- d.
de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;
- e.
de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;
- f.
de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;
- g.
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;
- h.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;
- i.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en
- j.
als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:
- 1.
de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;
- 2.
de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;
- 3.
een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;
- 4.
de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en
- 5.
een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.
- 1.
Artikel 5.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning onttrekkingen en infiltraties
- 1.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
- 2.
Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.8 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water
- 1.
Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.
- 2.
Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.
- 3.
Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 5.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.
Tabel 5.1 Parameters en meetfrequentie Parameter
Afkorting
Frequentie
Bacteriën van de coligroep
vierwekelijks
Kleur
vierwekelijks
Zwevende stof
SS
vierwekelijks
Geleidingsvermogen voor elektriciteit
vierwekelijks
Temperatuur
T
vierwekelijks
Zuurgraad
pH
vierwekelijks
Opgelost zuurstof
O2
vierwekelijks
Totaal organisch koolstof
TOC
vierwekelijks
Bicarbonaat
HCO3
vierwekelijks
Nitriet
NO2
vierwekelijks
Nitraat
NO3
vierwekelijks
Ammonium
NH4
vierwekelijks
Totaal fosfaat
Totaal P
vierwekelijks
Fluoride
F
driemaandelijks
Chloride
Cl
vierwekelijks
Sulfaat
SO4
driemaandelijks
Natrium
Na
driemaandelijks
IJzer
FE
driemaandelijks
Mangaan
Mn
driemaandelijks
Chroom
Cr
driemaandelijks
Lood
Pb
driemaandelijks
Koper
Cu
driemaandelijks
Zink
Zn
driemaandelijks
Cadmium
Ca
driemaandelijks
Arseen
As
driemaandelijks
Cyanide
CN
driemaandelijks
Minerale olie
Adsorbeerbaar organisch halogeen
AOX
Vluchtig organisch gebonden chloor
VOC
Vluchtige aromaten
Polycyclische aromaten
PAK
driemaandelijks
Fenolen
driemaandelijks
- 4.
Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:
- 5.
De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.
- 6.
Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:
Paragraaf 5.1.2 Drainage
Artikel 5.9 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het ontwateren van gronden met drainagemiddelen.
Artikel 5.10 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, geldt niet voor het ontwateren van gronden met drainagemiddelen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied.
Artikel 5.11 Aanwijzing algemene regels
Bij het ontwateren van gronden met drainagemiddelen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied en attentiegebied wordt voldaan aan de artikelen 5.12 en 5.13.
Artikel 5.12 Onderhoud
Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd of onmogelijk gemaakt.
Paragraaf 5.1.3 Beregenen van grasland
Artikel 5.14 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland.
Artikel 5.15 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit per onttrekkingsinrichting maximaal 70 m3 per uur is;
- c.
er maximaal 1 put per 5 hectare aanwezig is; en
- d.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland als:
- a.
de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is;
- c.
de put niet dieper is dan:
- d.
de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;
- e.
uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.
- a.
Artikel 5.16 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland wordt voldaan aan de artikelen 5.17 en 5.20 tot en met 5.22, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit per onttrekkingsinrichting maximaal 70 m3 per uur is;
- c.
er maximaal 1 put per 5 hectare aanwezig is; en
- d.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 2.
Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland wordt voldaan aan de artikelen 5.21 en 5.22 als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 3.
Bij het boren of afdichten van een put voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen van grasland wordt voldaan aan de artikelen 5.18 en 5.19, als hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is op de boring of afdichting.
Artikel 5.17 Meldingsplicht
Artikel 5.18 Meldingsplicht booractiviteit
Het is verboden een put te boren of af te dichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 5.19 Informatieplicht boring en afdichting
Binnen vier weken na afloop van de boring of afdichting wordt de beschrijving van het veldwerk, bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, verstrekt aan het bestuur.
Artikel 5.20 Bescherming grondwater
- 1.
Het onttrokken grondwater wordt alleen gebruikt voor het beregenen van grasland.
- 2.
De houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd voorafgaand aan de onttrekking.
- 3.
Bij het opstellen en uitvoeren van het bedrijfswaterplan wordt voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage VI bij deze verordening.
Paragraaf 5.1.4 Beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt
Artikel 5.23 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt.
Artikel 5.24 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit per onttrekkingsinrichting maximaal 100 m3 per uur is;
- c.
er maximaal 1 put per 5 hectare aanwezig is; en
- d.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container-en substraatteelt als:
- a.
de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is;
- c.
de put niet dieper is dan:
- d.
de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;
- e.
uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.
- a.
Artikel 5.25 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt wordt voldaan aan de artikelen 5.26, 5.29 tot en met 5.31, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit per onttrekkingsinrichting maximaal 100 m3 per uur is;
- c.
er maximaal 1 put per 5 hectare aanwezig is; en
- d.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 2.
Bij het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt wordt voldaan aan de artikelen 5.30 en 5.31, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 3.
Bij het boren of afdichten van een put voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt wordt voldaan aan de artikelen 5.27 en 5.28, als hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is op de boring of afdichting.
Artikel 5.26 Meldingsplicht
- 1.
Het is verboden grondwater te onttrekken voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden, als:
- a.
er niet eerder een melding is gedaan voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw of vollegronds boomteelt; of
- b.
er eerder een melding is gedaan voor het onttrekken van grondwater voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw of vollegronds boomteelt, maar de voorgenomen onttrekking afwijkt van de bij die melding verstrekte gegevens.
- a.
- 2.
De melding bevat:
Artikel 5.27 Meldingsplicht booractiviteit
Het is verboden een put te boren of af te dichten zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 5.28 Informatieplicht boring en afdichting
Binnen vier weken na afloop van de boring of afdichting wordt de beschrijving van het veldwerk, bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, verstrekt.
Artikel 5.29 Bescherming grondwater
- 1.
Het onttrokken grondwater wordt alleen gebruikt voor het beregenen voor akkerbouw, vollegronds tuinbouw, vollegronds boomteelt, glastuinbouw, container- en substraatteelt.
- 2.
De houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd voorafgaand aan de onttrekking.
- 3.
Bij het opstellen en uitvoeren van het bedrijfswaterplan wordt voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage VI bij deze verordening.
Paragraaf 5.1.5 Brandblusvoorzieningen
Artikel 5.32 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor brandblusvoorzieningen.
Artikel 5.33 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening, als:
- a.
de brandblusvoorziening noodzakelijk is op grond van de bepalingen over brandbestrijding van het Besluit bouwwerken leefomgeving en er geen redelijk alternatief is voor het gebruik van grondwater om aan die bepalingen te kunnen voldoen;
- b.
de brandblusvoorziening:
- c.
er alleen grondwater wordt onttrokken voor de brandblusvoorziening of voor het vereiste onderhoud aan de put; en
- d.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is;
- c.
de put niet dieper is dan:
- d.
de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;
- e.
uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.
- a.
Artikel 5.34 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 5.37 en 5.38, als de onttrekking vergunningvrij is op grond van artikel 5.33.
- 2.
Bij het boren of afdichten van een put voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 5.35 en 5.36, als hoofdstuk 2 van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is op de boring of afdichting.
Artikel 5.35 Meldingsplicht booractiviteit
Het is verboden een put te boren of af te dichten zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden.
Artikel 5.36 Informatieplicht boring en afdichting
Binnen vier weken na afloop van de boring of afdichting wordt de beschrijving van het veldwerk, bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, verstrekt.
Paragraaf 5.1.6 Tijdelijke bronbemalingen
Artikel 5.39 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het tijdelijk onttrekken van grondwater voor bronbemaling.
Artikel 5.40 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling, als:
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling binnen een beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000 als:
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000, als:
- 4.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor bronbemaling, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
Artikel 5.41 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het onttrekken van grondwater voor bronbemaling wordt voldaan aan de artikelen 5.42 en 5.44, als de activiteit vergunningvrij is op grond van artikel 5.40, tweede, derde of vierde lid.
- 2.
Bij het onttrekken van grondwater voor bronbemaling wordt voldaan aan de artikelen 5.43 en 5.44, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
Paragraaf 5.1.7 Grondwatersanering
Artikel 5.45 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van grondwatersaneringen.
Artikel 5.46 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het uitvoeren van een grondwatersanering binnen een beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000, als:
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het uitvoeren van een grondwatersanering buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000, als:
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het uitvoeren van een grondwatersanering, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
Artikel 5.47 Aanwijzing algemene regels
- 1.
Bij het uitvoeren van een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 5.48 en 5.50, als de activiteit vergunningvrij is op grond van artikel 5.46, tweede en derde lid.
- 2.
Bij het uitvoeren van een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 5.49 en 5.50, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
Paragraaf 5.1.8 Veedrenkputten en overige grondwateronttrekkingen
Artikel 5.52 Aanwijzing vergunningvrije gevallen
- 1.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een veedrenkput en handpompen, als de put niet dieper is dan:
- 2.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten beschermd gebied, beperkt beschermd gebied, attentiegebied en invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is; en
- c.
de put niet dieper is dan:
- a.
- 3.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, geldt niet voor het onttrekken van grondwater voor een veedrenkput en handpompen, als:
- a.
de onttrekkingsinrichting gelegen is in een attentiegebied of invloedsgebied Natura 2000;
- b.
de pompcapaciteit maximaal 10 m3 water per uur is;
- c.
de put niet dieper is dan:
- d.
de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2024 is gemeld, en;
- e.
uit die melding blijkt dat de onttrekkingsinrichting voor 1 juli 2023 aanwezig was.
- a.
Artikel 5.53 Aanwijzing algemene regels
Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 5.54 en 5.55, als de activiteit vergunningvrij is op grond van artikel 5.52.
Afdeling 5.2 Aanwijzing vergunningvrije gevallen in het kader van Project Sloten, oevers en dijken op orde
Paragraaf 5.2.1 Aanwijzing vergunningvrije gevallen in het kader van Project Sloten, oevers en dijken op orde
Artikel 5.57 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op gevallen als bedoeld in artikel 6.6 van deze verordening.
Artikel 5.58 Bomen op de beschermingszone
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2 van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van één of meerdere bomen op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water, voor zover:
- a.
de boom of de rij bomen reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
- b.
de boom of de rij bomen op een afstand van meer dan 3 meter van de insteek staat; of
- c.
de boom of de rij bomen op een afstand tussen de 1 meter en 3 meter van de insteek van de watergang staat, en bij de rij bomen de hart-op-hart-afstand tussen de bomen minimaal 10 meter is; of
- d.
de boom of de rij bomen op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek staat of op een afstand tussen de 1 meter en 3 meter van de insteek en de hart-op-hart afstand minder dan 10 meter bedraagt; en
- e.
ongeacht de locatie van de boom of de rij bomen, de aanwezigheid hiervan het regulier onderhoud van de watergang en het talud niet belemmert of verzwaart, dat wil zeggen dat de aanwezigheid van de boom of bomen niet tot gevolg mag hebben dat alleen handmatig onderhoud aan de watergang mogelijk is of dat geen (varend of machinaal) onderhoud mogelijk is.
Artikel 5.59 Aanwijzing algemene regels
- a.
Om hinder van overhangende takken te voorkomen dienen de bomen, tot een afstand van minimaal 3 meter van de insteek, te allen tijde aan beide zijden opgekroond te zijn tot 4 meter.
- b.
Indien de bomen zich op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek of zich tussen de 1 en 3 meter van de insteek bevinden met een hart-op-hart afstand van minder dan 10 meter (zie 2.2 onder d), worden deze, ten behoeve van (buitengewoon) onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap door de eigenaar verwijderd.
Artikel 5.60 Struiken en planten op beschermingszone
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend voor het hebben van struiken en planten op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water, voor zover:
- a.
de struiken en planten reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
- b.
er geen andere obstakels op de beschermingszone aanwezig zijn, en
- c.
het reguliere onderhoud van de watergang varend of machinaal vanaf de overzijde wordt uitgevoerd, en
- d.
de struiken en planten op een afstand van minimaal 1 meter van de insteek staan; óf
- e.
de struiken en planten op minder dan 1 meter afstand van de insteek staan als:
Artikel 5.61 Aanwijzing algemene regels
Indien de struiken en planten zich op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek bevinden worden deze, ten behoeve van buitengewoon onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap door de eigenaar tijdelijk verwijderd.
Artikel 5.62 Overige permanente bouwwerken in de watergang
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van een brug in een a-water, voor zover de brug reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013.
Artikel 5.63 Aanwijzing algemene regels
- a.
Degene die een brug behoudt, tast de stabiliteit van de oevers niet aan; en
- b.
belemmert de waterdoorvoer en eventueel varend onderhoud van de watergang niet; en
- c.
brengt bij definitieve verwijdering van de brug het oppervlaktewaterlichaam terug naar de oorspronkelijke afmetingen zoals opgenomen in de Legger; en
- d.
de brug inclusief de daarmee samenhangende constructies verkeert voortdurend in goede staat van onderhoud; en
- e.
indien de brug zich op particulier eigendom (niet zijnde een overheidsorgaan) bevindt en deze enkel als doel heeft het perceel te ontsluiten dan wordt de brug, ten behoeve van groot onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur door de eigenaar tijdelijk verwijderd.
Artikel 5.64 Eenvoudig te verwijderen obstakels op de beschermingszone
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend voor het hebben van obstakels op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water voor zover:
Artikel 5.65 Aanwijzing algemene regels
Indien de obstakels zich op een afstand van minder dan 1 meter van de insteek of zich op de insteek bevinden worden deze, ten behoeve van (buitengewoon) onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap door de eigenaar tijdelijk verwijderd.
Artikel 5.66 Obstakels op duikers
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van obstakels op / nabij duikers in a-water, voor zover:
- a.
het obstakel en de duiker reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
- b.
het waterschap níet onderhoudsplichtig is voor het bouwkundig onderhoud van de duiker; en
- c.
het obstakel de functie van de duiker niet belemmert; en
- d.
de uitvoering van het onderhoud door het waterschap ten behoeve van het doorstroomprofiel te allen tijde geborgd is.
Artikel 5.67 Aanwijzing algemene regels
De eigenaar van het obstakel zorgt ervoor dat het obstakel de bouwkundige constructie van de duiker niet aantast.
Artikel 5.68 Bomen en beplanting op duikers
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van bomen en beplanting op / nabij duikers in a-water, voor zover:
- a.
de boom en / of beplanting en duiker reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
- b.
het waterschap níet onderhoudsplichtig is voor het bouwkundig onderhoud van de duiker; en
- c.
de boom en/ of beplanting inclusief wortels de functie van de duiker niet belemmeren; en
- d.
de uitvoering van het onderhoud door het waterschap ten behoeve van het doorstroomprofiel te allen tijde geborgd is.
Artikel 5.69 Aanwijzing algemene regels
De eigenaar van de boom en / of de beplanting zorgt ervoor dat de boom en / of de beplanting de bouwkundige constructie van de duiker niet aantasten.
Artikel 5.70 Obstakels in B-watergangen
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van obstakels in b-water, voor zover:
Artikel 5.71 Bomen, struiken en planten (tuintjes) tot in de watergang zonder bouwwerken
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, voor het hebben van bomen, struiken en planten (tuintjes) op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water en/of op de oever van a-water, voor zover:
- a.
de bomen, struiken en planten reeds aanwezig waren vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
- b.
het reguliere onderhoud van de watergang varend of machinaal vanaf de overzijde wordt uitgevoerd; en
- c.
door de aanwezigheid van de bomen, stuiken en planten het reguliere onderhoud van de watergang, de oever en het talud niet wordt belemmerd of verzwaard; en
- d.
de bomen, struiken en planten niet in of boven het water aanwezig zijn; en
- e.
er geen ontvangstplicht is voor maaisel of specie of deze ontvangstplicht niet wordt belemmerd; en
- f.
de bomen, struiken en planten geen wijzigingen aanbrengen of schade veroorzaken aan het profiel van de watergang, aan de oever, het talud en/of de aanwezige beschoeiingen.
Artikel 5.72 Aanwijzing algemene regels
Indien de bomen, struiken en planten zich op een afstand van minder dan 1 meter van de beschoeiingen bevinden worden deze, ten behoeve van buitengewoon onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap, door de eigenaar en voor zijn eigen rekening tijdelijk verwijderd.
Artikel 5.73 Eenvoudig te verwijderen obstakels in de watergang
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, voor het hebben van obstakels op de bijbehorende beschermingszone bij een a-water en/of op de oever van a-water voor zover:
Artikel 5.74 Aanwijzing algemene regels
Indien het obstakel zich op een afstand van minder dan 1 meter van de beschoeiingen bevindt wordt deze, ten behoeve van buitengewoon onderhoud aan de watergang, op eerste aanzegging van, of bij gelasting via een openbare bekendmaking door of namens het bestuur van het waterschap, door de eigenaar en voor zijn eigen rekening tijdelijk verwijderd.
Artikel 5.75 Enkele boom op de beschermingszone A van de kering
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van een enkele boom op de beschermingszone A bij een primaire waterkering of de beschermingszone A bij een regionale waterkering, voor zover:
de boom reeds aanwezig was voor 1 januari 2013; en
de boom, inclusief de ontgrondingskuil, zich buiten het beperkingengebied met betrekking tot de waterkering bevindt. Hierbij wordt uitgegaan van een schijfvormige ontgrondingskuil met een diepte van 1 meter en een straal, vanuit het hart van de boom, van 2 meter; en
de boom geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormt.
óf
de boom reeds aanwezig was voor 1 januari 2013; en
de boom voldoet aan de VTA-toets (of een vergelijkbare toets); en
de boom op meer dan 10 meter uit de buitenteen en verder dan 4 meter uit de binnenteen van de primaire waterkering en regionale waterkering staat; of
de boom op minder dan 10 meter uit de buitenteen en minder dan 4 meter uit de binnenteen staat en er sprake is van een andere functie met betrekking tot de boom zoals een ecologische verbindingszone, ecologische hoofdstructuur, monumentale of cultuurhistorische waarde; en
de boom geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormt.
Artikel 5.76 Aanwijzing algemene regels
- a.
In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden aan de waterkering, bijvoorbeeld een dijkverbetering, die de boom in de weg staat, verwijdert de eigenaar / gebruiker van het perceel waar de boom zich bevindt, de boom op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap en op eigen kosten.
- b.
Indien de boom naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormt voor de waterveiligheid dan dient de boom op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.
- c.
De eigenaar / gebruiker dient de boom geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.
- d.
De eigenaar / gebruiker is verplicht om de boom te allen tijde in goede staat van onderhoud te laten verkeren.
- e.
De aanwezigheid van de boom op de beschermingszone A bij een waterkering tast door schaduwwerking niet de staat van de grasmat op de waterkering aan.
- f.
Om hinder van overhangende takken te voorkomen dienen bomen te allen tijde aan beide zijden opgekroond te zijn tot 4 meter (zie figuur 6) en neemt hierbij de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘snoeien van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht.
- g.
Met betrekking tot bomen die op overheidsgrond staan, laat het betreffende overheidsorgaan drie jaarlijks vóór 1 april een VTA-toets (of vergelijkbaar) uitvoeren.
- h.
Het rapport van de VTA-toets (of vergelijkbaar) wordt op het eerste verzoek van het dagelijks bestuur ter beoordeling voorgelegd.
- i.
Indien het resultaat van de VTA-toets of een vergelijkbare toets negatief is dan dient de boom direct verwijderd te worden.
- j.
De eigenaar/gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van de boom de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht.
- k.
In geval er sprake is van een teensloot direct gelegen naast de waterkering dan geldt, behalve de hiervoor opgenomen voorschriften, ook dat de boom op de beschermingszone bij een a-water dient te voldoen aan het bepaalde in regel 2 (bomen op de beschermingszone) van de algemene regels van het Project ‘Sloten, oevers en dijken op orde’ die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 5.77 Struiken en planten op de kering
Van de vergunningplicht, , bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van struiken en planten op de regionale waterkering en primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszone A bij een regionale waterkering en beschermingszone A bij een primaire waterkering, voor zover:
de plant of struik reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
de struik/plant, inclusief de ontgrondingskuil, zich buiten het beperkingengebied met betrekking tot de waterkering bevindt. Hierbij wordt uitgegaan van een schijfvormige ontgrondingskuil, met een diepte van 0,5 meter en een straal, vanuit het hart van de struik/plant, van 1 meter; en
de plant of struik geen belemmering vormt voor inspectie en onderhoud ten behoeve van de waterkering.
óf
de plant of struik reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
de plant of struik zich op meer dan 10 meter afstand uit de buitenteen van de waterkering bevindt; of
de plant of struik op het waterstaatswerk of op minder dan 10 meter uit de buitenteen van de waterkering staat en er sprake is van een andere functie met betrekking tot de plant of struik zoals openbaar groen, een ecologische verbindingszone, ecologische hoofdstructuur, monumentale of cultuurhistorische waarde of het oeverbescherming van een primaire waterkering (zoals riet) betreft; of
de plant of struik zich binnen de bebouwde kom aan de binnenzijde van de waterkering bevindt; en
de plant of struik geen belemmering vormt voor inspectie en onderhoud ten behoeve van de waterkering.
Artikel 5.78 Aanwijzing algemene regels
- a.
In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden aan de waterkering, bijvoorbeeld dijkverbetering, verwijdert de eigenaar/gebruiker van het perceel waar de plant of struik zich bevindt op eigen kosten de plant of struik op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap.
- b.
Indien de plant of struik naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormt voor de waterveiligheid dan dient de plant of struik op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.
- c.
De eigenaar/gebruiker van het perceel dient planten en struiken geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.
- d.
Indien struiken worden gesnoeid, dienen hierbij de voorschriften met betrekking tot het ‘snoeien van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht te worden genomen.
- e.
De eigenaar/gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van de planten en struiken de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht.
Artikel 5.79 Rij bomen op de kering
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben van een rij bomen op het waterstaatswerk van een primaire waterkering of regionale waterkering en de daarbij behorende beschermingszone A bij een primaire waterkering of beschermingszone A bij een regionale waterkering, voor zover:
de bomen reeds aanwezig waren voor 1 januari 2013; en
de bomen, inclusief de ontgrondingskuil, zich buiten het beperkingengebied met betrekking tot de waterkering bevinden. Hierbij wordt uitgegaan van een schijfvormige ontgrondingskuil met een diepte van 1 meter en een straal, vanuit het hart van de boom, van 2 meter; en
de bomen geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormen.
óf
de bomen reeds aanwezig waren voor 1 januari 2013; en
de bomen voldoen aan de VTA-toets (of een vergelijkbare toets); en
de bomen op meer dan 10 meter van de buitenteen en verder dan 4 meter uit de binnenteen tot het waterstaatswerk van de primaire waterkering en regionale waterkering staan; óf
de bomen op het waterstaatswerk óf op minder dan 10 meter uit de buitenteen of minder dan 4 meter uit de binnenteen staan en er sprake is van een andere functie met betrekking tot de bomen zoals een ecologische verbindingszone, ecologische hoofdstructuur, monumentale of cultuurhistorische waarde; en
de bomen geen belemmering voor inspectie en onderhoud van de waterkering vormen.
Artikel 5.80 Aanwijzing algemene regels
- a.
In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden aan de waterkering, bijvoorbeeld dijkverbetering, verwijdert de eigenaar/gebruiker van het perceel waar de bomen zich bevinden, de bomen op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap en op eigen kosten.
- b.
Indien de bomen naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormen voor de waterveiligheid, dienen de bomen op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel, op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering, blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.
- c.
De eigenaar/gebruiker dient de bomen geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.
- d.
De eigenaar/gebruiker is verplicht om de bomen te allen tijde in goede staat van onderhoud te laten verkeren.
- e.
De eigenaar/gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van de bomen de voorschriften met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht.
- f.
De aanwezigheid van de bomen op de waterkering tast door schaduwwerking niet de staat van de grasmat aan.
- g.
Om hinder van overhangende takken te voorkomen dienen de bomen te allen tijde aan beide zijden opgekroond te zijn tot 4 meter (zie figuur 6) en neemt hierbij de voorschriften met betrekking tot het ‘snoeien van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening in acht.
- h.
Met betrekking tot bomen die op overheidsgrond staan, laat het betreffende overheidsorgaan 3 jaarlijks vóór 1 april een VTA-toets (of vergelijkbaar) uitvoeren.
- i.
Het rapport van de VTA-toets (of vergelijkbaar) wordt op het eerste verzoek van het dagelijks bestuur ter beoordeling voorgelegd.
- j.
Indien het resultaat van de VTA-toets of een vergelijkbare toets negatief is dan dient de boom direct verwijderd te worden.
- k.
In geval er sprake is van een teensloot direct gelegen naast de waterkering dan geldt, behalve de hiervoor opgenomen voorschriften, ook dat de bomen op de beschermingszone bij een a-water dienen te voldoen aan het bepaalde in regel 2 (bomen op de beschermingszone) van de algemene regels van het Project ‘Sloten, oevers en dijken op orde’ die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 5.81 Tuinen zonder bomen op de kering
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het gebruik van het waterstaatswerk van een primaire waterkering en regionale waterkering als tuin zonder boom, voor zover:
Artikel 5.82 Aanwijzing algemene regels
- a.
In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden, zoals dijkverbetering, aan de waterkering verwijdert de eigenaar / gebruiker van het perceel waar de tuin zich bevindt op eigen kosten de tuininrichting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap.
- b.
Indien de tuininrichting naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormt voor de waterveiligheid, dient de tuininrichting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.
- c.
De eigenaar/ gebruiker die de waterkering als tuin gebruikt, voert alleen werkzaamheden uit die bestaan uit:
- d.
De eigenaar / gebruiker dient gewassen en beplanting geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.
- e.
De eigenaar/gebruiker dient nieuwe struiken en planten buiten het waterstaatswerk en op een afstand verder dan 10 meter uit de buitenteen en verder dan 4 meter uit de binnenteen van het waterstaatswerk van de primaire waterkering en regionale waterkering te planten.
- f.
De eigenaar / gebruiker is verplicht om aanwezige bouwwerken en beplanting in de tuin te allen tijde in goede staat van onderhoud te laten verkeren.
- g.
De eigenaar/ gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van de struiken de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening waterschap Brabantse Delta in acht.
- h.
Indien struiken worden gesnoeid, dienen hierbij de voorschriften met betrekking tot het ‘snoeien van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening waterschap Brabantse Delta in acht te worden genomen.
- i.
De bouwwerken in tuinen, zoals schuren, tuinhuizen etc. dienen te allen tijde in goede staat van onderhoud te verkeren.
- j.
In geval van verwijdering of wijziging van bouwwerken dient op voorhand een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit aangevraagd en verleend te zijn.
Artikel 5.83 Tuinen met bomen op de kering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, voor het gebruik van het waterstaatswerk van een primaire waterkering en regionale waterkering als tuin met boom, voor zover:
het gebruik als tuin reeds is ontstaan vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
de tuininrichting inclusief boom geen belemmering vormt voor inspectie en onderhoud ten behoeve van de waterkering.
óf
Artikel 5.84 Aanwijzing algemene regels
- a.
In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden, zoals een dijkverbetering, aan de waterkering verwijdert de eigenaar/gebruiker van het perceel waar de tuin zich op bevindt, de gehele tuininrichting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap en op eigen kosten.
- b.
Indien de tuininrichting naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormt voor de waterveiligheid, dient de tuininrichting op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/ of beheerdersoordeel, op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering, blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.
- c.
De eigenaar/ gebruiker die de waterkering als tuin gebruikt, voert alleen werkzaamheden uit die bestaan uit:
- d.
De eigenaar/gebruiker dient gewassen en beplanting geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.
- e.
De eigenaar/gebruiker dient nieuwe bomen, struiken en planten buiten het waterstaatswerk en op een afstand verder dan 10 meter uit de buitenteen en verder dan 4 meter uit de binnenteen van het waterstaatswerk van de primaire waterkering en regionale waterkering te planten.
- f.
De eigenaar/gebruiker is verplicht om aanwezige bouwwerken en beplanting in de tuin te allen tijde in goede staat van onderhoud te laten verkeren.
- g.
Om hinder van overhangende takken te voorkomen dienen de bomen te allen tijde aan beide zijden opgekroond te zijn tot 4 meter (zie figuur 6) en neemt hierbij de voorschriften met betrekking tot het ‘snoeien van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening waterschap Brabantse Delta in acht. Dit geldt ook voor het snoeien van struiken.
- h.
Indien het resultaat van de VTA-toets of een vergelijkbare toets met betrekking tot de boom of bomen negatief is dan dienen deze direct verwijderd te worden.
- i.
De eigenaar/gebruiker van het perceel neemt bij verwijdering van bomen en struiken de voorschriften van de vigerende regel met betrekking tot het ‘verwijderen van bomen en struiken’ van de Waterschapsverordening waterschap Brabantse Delta in acht.
- j.
De bouwwerken in tuinen, zoals schuren, tuinhuizen etc. dienen te allen tijde in goede staat van onderhoud te verkeren.
- k.
In geval van verwijdering of wijziging van bouwwerken dient op voorhand een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit aangevraagd en verleend te zijn.
Artikel 5.85 Obstakels overig op de kering
Vrijstelling wordt verleend van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, voor het hebben en verwijderen van overige obstakels op het waterstaatswerk van de regionale waterkering en primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszone A bij een regionale waterkering en beschermingszone A bij een primaire waterkering, voor zover:
- a.
het obstakel reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
- b.
het obstakel geen belemmering vormt voor inspectie en onderhoud ten behoeve van de waterkering; en
- c.
het obstakel zich niet op het buitentalud regionale waterkering of buitentalud primaire waterkering bevindt.
Artikel 5.86 Aanwijzing algemene regels
- a.
In geval van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden aan de kering, zoals dijkverbetering, verwijdert de eigenaar/ gebruiker van het perceel waar het obstakel zich bevindt deze op eigen kosten op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur van het waterschap.
- b.
Indien het obstakel naar het oordeel van het dagelijks bestuur op enig moment een risico vormt voor de waterveiligheid, dient het obstakel op eerste aanzegging van het dagelijks bestuur op eigen kosten door de perceel eigenaar/gebruiker verwijderd te worden. De waterveiligheid is in ieder geval in het geding als uit het technisch en/of beheerdersoordeel op grond van de vigerende leidraad voor het toetsen van veiligheid van regionale waterkering of primaire waterkering blijkt dat de waterkering niet meer voldoet aan de veiligheidsnormen.
- c.
De obstakels dienen te allen tijde in goede staat van onderhoud te verkeren.
- d.
De eigenaar van het perceel dient de daarop aanwezige obstakels geen belemmering te laten vormen voor inspectie en onderhoud van de waterkering.
- e.
Na verwijdering van het obstakel worden door de eigenaar/ gebruiker van het perceel de ontstane gaten met kleigrond van (nagenoeg) dezelfde samenstelling als de dijkbekleding gedicht.
- f.
Vervolgens moeten de gaten worden voorzien van geschikte graszoden of vóór 1 september worden ingezaaid met graszaad “Natuurdijk II” ten behoeve van de ontwikkeling van een goed doorwortelde grasmat voor aanvang gesloten seizoen. Indien de waterkering is bekleed met ander door het waterschap toegestaan erosiebestendig materiaal (anders dan gras) dan dienen de gaten te worden voorzien van datzelfde materiaal zodat er weer een aangesloten bekleding van de waterkering ontstaat.
Artikel 5.87 Hekwerk op regionale kering
Van de vergunningplicht, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Waterschapsverordening, wordt vrijstelling verleend, voor het hebben en verwijderen van een hekwerk op het waterstaatswerk van een regionale waterkering en de daarbij behorende beschermingszone A bij een regionale waterkering, voor zover:
- a.
het hekwerk reeds aanwezig was vóór de peildatum van 1 januari 2013; en
- b.
het hekwerk geen belemmering vormt voor inspectie en onderhoud ten behoeve van de waterkering; en
- c.
het hekwerk zich niet op het buitentalud regionale waterkering bevindt.