Re-integratieverordening Participatiewet Oss 2023

Geldend van 03-11-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2023

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet Oss 2023

De raad van de gemeente Oss;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 juli 2023 met registratienummer 5206166;

gelet op het advies van de adviescommissie van 7 september 2023;

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e en tweede lid en 10b, vijfde lid en zevende lid, van de Participatiewet;

Besluit de Re-integratieverordening Participatiewet Oss 2023 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • -

    interne werkbegeleiding: door een collega geboden dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren, en waarbij sprake is van meer dan de gebruikelijke begeleiding van een werknemer op een werkplek;

  • -

    jobcoaching: door een erkende deskundige geboden methodische ondersteuning aan werknemers met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het vinden en behouden van werk;

  • -

    overige voorzieningen: vervoersvoorzieningen, voorzieningen voor inwoners met een visuele of motorische beperking en meeneembare voorzieningen;

  • -

    wet: Participatiewet;

  • -

    Samenwerkwijze: een wijze van dienstverlening waarbij de inwoner centraal staat en gewerkt wordt vanuit vertrouwen. De dienstverlening is zowel gericht op het welbevinden van de inwoner als op maatschappelijk rendement en begint met het creëren van de goede randvoorwaarden;

  • -

    alle niet nader omschreven begrippen die in deze verordening worden gebruikt zoals zij zijn gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet of overige in deze verordening aangehaalde wetten.

Artikel 2. Evaluatie

  • 1. Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk. De Adviesraad Sociaal Domein wordt in de gelegenheid gesteld hierover een advies uit te brengen.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het algemene doel van het inzetten van voorzieningen is de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen of het bevorderen van maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college werkt volgens de Samenwerkwijze en houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een inwoner. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die inwoner en de mogelijkheid dat deze behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a)

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en

    • b)

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 3. Het college biedt de voorziening aan die het meest bijdraagt aan een duurzaam resultaat. Als meerdere voorzieningen hieraan in dezelfde mate bijdragen wordt de goedkoopst adequate voorziening aangeboden. Het college houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de inwoner. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en legt dit vast in een plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.

  • 4. Het college kan een voorziening weigeren als:

    • a)

      de inwoner voor wie de voorziening zou worden verstrekt niet behoort tot de doelgroep;

    • b)

      de inwoner onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;

    • c)

      de inwoner een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;

    • d)

      de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of

    • e)

      er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 5. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a)

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b)

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c)

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;

    • d)

      de voorziening naar het oordeel van het college niet langer voldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e)

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de inwoner die gebruik maakt van de voorziening;

    • f)

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

    • g)

      de inwoner die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor de aangeboden voorzieningen.

  • 7. De regels, als bedoeld in het zesde lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:

    • a)

      voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b)

      duur van de voorziening;

    • c)

      weigeringsgronden van een voorziening;

    • d)

      aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;

    • e)

      betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;

    • f)

      wijze van verlening en vaststelling van subsidies;

    • g)

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.

Artikel 4. Werkervaringsplaats

  • 1. Het college kan een inwoner een werkervaringsplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a)

      behoort tot de doelgroep; en

    • b)

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door het gemis aan (specifieke) werkervaring en/of vaktaal.

  • 2. Het doel van een werkervaringsplaats is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Het college plaatst de inwoner uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a)

      het doel van de werkervaringsplaats; en

    • b)

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 5. Sociale activering

  • 1. Het college kan een inwoner die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Het doel van sociale activering is de zelfstandige maatschappelijke participatie van inwoners te bevorderen.

  • 3. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die inwoner.

  • 4. Het college biedt de activiteiten uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 6. Scholing

  • 1. Het college kan een inwoner die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Het scholingstraject heeft tot doel het ontwikkelen van de inwoner om:

    • a)

      de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen;

    • b)

      maatschappelijke participatie van de inwoner te bevorderen.

  • 3. Het college biedt een scholingstraject aan als in redelijkheid niet van de inwoner verwacht mag worden dat deze dit zelf kan organiseren en/of financieren.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.

Artikel 7. Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan een inwoner van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze inwoner:

    • a)

      behoort tot de doelgroep; of

    • b)

      een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering verstrekt.

  • 2. Het college verstrekt om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken de volgende voorzieningen:

    • a)

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b)

      uitsplitsing van taken; of

    • c)

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 3. Als het college heeft vastgesteld, dat een inwoner uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, moet het college tot de ingangsdatum van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, een adequate oplossing aanbieden tot het moment dat de inwoner op een beschutte werkplek kan starten.

Artikel 8. Persoonlijke ondersteuning bij werk

  • 1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk aanbieden aan inwoners behorend tot de doelgroep in de vorm van een subsidie of in natura toekennen aan de werkgever voor:

    • a)

      jobcoaching door een interne of externe jobcoach; of

    • b)

      interne werkbegeleiding door een interne werkbegeleider.

  • 2. Persoonlijke ondersteuning bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 3.

Artikel 9. Arbeidstraining

  • 1. Het college kan iedere inwoner die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, die algemene bijstand ontvangt maximaal 32 uur per week arbeidstraining aanbieden voor de duur van 6 maanden.

  • 2. De arbeidstraining is gericht op het in beeld brengen en trainen van competenties en werknemersvaardigheden en het opdoen en het behouden van werkritme.

  • 3. Arbeidstraining is een voorziening gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 10. Overige voorzieningen

  • 1. Het college kan overige voorzieningen bij werk aanbieden aan inwoners behorend tot de doelgroep.

  • 2. Overige voorzieningen bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 4.

Artikel 11. Proefplaats

  • 1. Het college kan, als dit noodzakelijk wordt geacht, een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, die algemene bijstand ontvangt, toestemming verlenen om op een proefplaats bij een werkgever voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.

  • 2. De proefplaatsing kan gemotiveerd worden verlengd met maximaal 4 maanden als er door onvoorziene omstandigheden nog onvoldoende zicht bestaat op de vaardigheden van de inwoner.

  • 3. Het doel van een proefplaatsing is de werkgever de kans te geven de potentiele werknemer beter te leren kennen en de inwoner meer kans te geven om een dienstverband te krijgen. De proefplaats wordt voor een zo beperkt mogelijke duur ingezet.

  • 4. Voor een proefplaats wordt uitsluitend toestemming verleend als:

    • a)

      de inwoner, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;

    • b)

      het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling;

    • c)

      als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;

    • d)

      de inwoner de werkzaamheden niet al eerder onbeloond bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, heeft verricht; en

    • e)

      de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat deze de inwoner, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan de proefplaatsing, voor hetzelfde aantal uren als tijdens de proefplaatsing, minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.

  • 5. Het college weigert de toestemming, bedoeld in het eerste lid, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de inwoner ook zonder proefplaatsing kan worden aangenomen voor dat werk of als de intentie is om direct na de proefplaatsing een dienstverband met forfaitaire loonkostensubsidie aan te bieden als bedoeld in artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 6. Als de werkzaamheden op de proefplaats wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Met de werkgever en de inwoner wordt een schriftelijke proefplaatsingsovereenkomst gesloten waarin het doel, de duur en omvang, de taken en verplichtingen, de bijdrage van de werkgever in de kosten en de overige gemaakte afspraken worden vastgelegd.

Hoofdstuk 3: Persoonlijke ondersteuning bij werk

Artikel 12. Voorwaarden toekenning

  • 1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk verstrekken voor een inwoner uit de doelgroep.

  • 2. Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, de volgende voorwaarden:

    • a)

      de inwoner behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij VSO/PRO-onderwijs is genoten;

    • b)

      de inwoner kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

    • c)

      het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

    • d)

      de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de (maatschappelijke) opbrengsten van uitstroom naar werk.

Artikel 13. Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag om persoonlijke ondersteuning bij werk kan bij het college worden ingediend door de inwoner of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

  • 2. De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen 13 weken na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen, tenzij voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstverband de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de inwoner, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet.

  • 5. Het college besluit op basis van individueel maatwerk, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.

  • 6. Een aanvraag is niet nodig als het college zelf ambtshalve –dat wil zeggen zonder aanvraag- beoordeelt wat nodig is.

Artikel 14. Jobcoaching

  • 1. De begeleiding op de werkplek (jobcoaching) heeft ten doel een zodanige begeleiding aan inwoner en werkgever te bieden, dat de inwoner na inzet van de jobcoach zonder extra begeleiding op de werkplek bij de werkgever werkzaam kan zijn.

  • 2. Het college kan jobcoaching aanbieden aan een inwoner die behoort tot de doelgroep, die arbeid verricht op een proefplaats of in een dienstbetrekking en die zonder jobcoaching niet in staat is de opgedragen taken te verrichten.

  • 3. De duur en de intensiteit van de in te zetten jobcoaching wordt bepaald op basis van:

    • a)

      De begeleidingsbehoefte van de inwoner;

    • b)

      De duur van de dienstbetrekking;

    • c)

      De omvang van de dienstbetrekking per week.

  • De duur van de jobcoaching is altijd tijdelijk. De maximale duur is 3 jaar, waarin het aantal uren jobcoaching wordt afgebouwd, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn hiervan af te wijken.

  • 4. In overleg met werkgever en inwoner beslist het college of de jobcoaching wordt uitgevoerd door een interne jobcoach (jobcoach in dienst bij de werkgever), door een externe jobcoach (jobcoach van een externe jobcoachorganisatie) of door een jobcoach van de gemeente.

  • 5. Subsidie voor het organiseren van jobcoaching kan, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12 en 13, worden verleend als:

    • a)

      de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de inwoner behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;

    • b)

      de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;

    • c)

      de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en

    • d)

      de inwoner voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

  • 6. Indien de jobcoaching wordt uitgevoerd door een interne jobcoach zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a)

      De jobcoach heeft een speciale opleiding gevolgd om werknemers met een functionele beperking planmatig te begeleiden op de werkplek;

    • b)

      De jobcoach kent de inhoud van de werkzaamheden;

    • c)

      De jobcoach is vrijgesteld voor een deel van de werkuren om de begeleiding op zich te kunnen nemen;

    • d)

      De jobcoach is niet de leidinggevende van de medewerker.

  • 7. De aanspraak op persoonlijke ondersteuning (jobcoach) in de vorm van een subsidie vervalt als de begeleiding op de werkplek onvoldoende is of de werknemer langer dan 6 aaneengesloten weken ziek is.

  • 8. Het college kan voor jobcoaching een maximumtarief per uur hanteren dat toereikend is voor de organisatie van jobcoaching, waarbij het college zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.

  • 9. Het college kan in beleidsregels uitwerken aan welke eisen het coachingsplan moet voldoen.

Artikel 15. Interne werkbegeleiding

  • 1. Als een inwoner uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding.

  • 2. Het college kan criteria voor de duur, hoogte en eisen aan interne werkbegeleiding verder uitwerken in beleidsregels.

Hoofdstuk 4: Overige voorzieningen

Artikel 16. Voorwaarden toekenning

  • 1. Het college kan overige voorzieningen verstrekken voor een inwoner uit de doelgroep.

  • 2. Bij de toekenning van overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, de volgende voorwaarden:

    • a)

      de inwoner behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij VSO/PRO-onderwijs is genoten;

    • b)

      de inwoner kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

    • c)

      de werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal zes maanden;

    • d)

      het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

    • e)

      het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

    • f)

      er is naar het oordeel van het college geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en

    • g)

      de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de (maatschappelijke) opbrengsten van uitstroom naar werk.

Artikel 17. Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor overige voorzieningen kan bij het college worden ingediend door de inwoner of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Het college bepaalt na overleg met de inwoner, en indien van toepassing met de werkgever, welke voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de inwoner, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet.

  • 5. Een aanvraag is niet nodig als het college zelf ambtshalve –dat wil zeggen zonder aanvraag- beoordeelt wat nodig is.

Artikel 18. Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening

  • 1. Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan een inwoner die door zijn beperking niet zelfstandig naar de werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt.

  • 2. Het college biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a)

      de inwoner kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en

    • b)

      het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

  • 3. De hoogte van de vergoeding in geld hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt en bedraagt het in de markt reguliere tarief voor een taxi of een andere vorm van vervoer.

  • 4. Het college brengt een eventueel bedrag voor een vervoersvoorziening van de werkgever aan de werknemer in mindering op de te verstrekken vervoersvoorziening.

Artikel 19. Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

  • 1. Het college kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie.

Artikel 20. Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen

  • 1. Het college kan een meeneembare voorziening toekennen, als dit nodig is voor de inwoner om te kunnen werken.

  • 2. Er is geen limitatieve lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een meeneembare voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.

Hoofdstuk 5. Specifieke bepaling

Artikel 21. Aanvraagproces loonkostensubsidie

  • 1. Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d, van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een inwoner die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de inwoner, aan de werkgever en de inwoner.

  • 3. Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een inwoner betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de inwoner behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet.

  • 4. Het college stelt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 5. Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekken oude verordening en beleidsregels

De Re-integratieverordening Participatiewet 2017 en de Beleidsregels re-integratie Participatiewet 2015.1 worden ingetrokken.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2023.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet Oss 2023.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 21 september 2023.

De gemeenteraad voornoemd,

Mede namens de voorzitter,

De griffier,

Drs. P.H.A. van den Akker

Toelichting

Algemeen

Er is gekozen voor een algemene verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorzieningen. Het is daarbij van belang dat kenbaar is welke voorzieningen en ondersteuningsmogelijkheden er zijn. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college aanbiedt.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

  • persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a en e, en 10, eerste lid, van de Participatiewet);

  • scholing of opleiding, als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikel 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet);

  • participatievoorziening beschut werk, als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, zevende lid, van de Participatiewet);

  • loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 10d, van de Participatiewet, voor zover het gaat om de vormgeving van het administratieve proces tot verstrekking hiervan (artikel 8a, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • proefplaats (artikel 8a, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet);

  • vervoersvoorziening, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet, die ertoe strekt dat de inwoner zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan bereiken (artikel 8a, tweede lid, onderdeel f, van de Participatiewet);

  • intermediaire activiteit, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet, die noodzakelijk is in verband met een visuele of motorische handicap (artikel 8a, tweede lid, onderdeel f, van de Participatiewet);

  • meeneembare voorziening, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet, voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en de bij het werk of opleiding te gebruiken hulpmiddelen (artikel 8a, tweede lid, onderdeel f, van de Participatiewet);

Aanpassingen naar aanleiding van wetswijziging ‘Breed offensief’

Bij brief van 7 september 2018 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder de noemer “Breed offensief” maatregelen aangekondigd om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Voor een deel was daar een wetswijziging voor nodig. In de wet “Wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief)” is het juridisch raamwerk rondom deze maatregelen neergelegd. Het doel van de maatregelen is dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen en blijven. Het gaat om mensen met een beperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen en vallen onder de doelgroep banenafspraak of die zijn aangewezen op beschut werk.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Definities

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • a)

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • b)

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, van de Participatiewet is verleend;

  • c)

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • d)

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

  • e)

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • f)

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • g)

    personen zonder uitkering;

die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Interne werkbegeleiding

Interne werkbegeleiding is een vorm van persoonlijke ondersteuning bij werk die wordt geboden door een interne werkbegeleider. Een interne werkbegeleider is een directe collega van een werknemer met een beperking die bij de dagelijkse werkzaamheden begeleidt, omdat de werknemer zonder die begeleiding niet in staat is de werkzaamheden uit te voeren. Het moet hierbij gaan om, in verband met de beperking, meer dan gebruikelijke begeleiding. Om als interne werkbegeleider in het kader van de verordening te kunnen worden beschouwd is het noodzakelijk dat men de vaardigheden heeft om de begeleiding op een kwalitatief verantwoorde manier te kunnen bieden. De wetgever spreekt in dit verband van opgeleide collega’s, niet zijnde jobcoaches, die persoonlijke ondersteuning op de werkvloer verlenen.

Jobcoaching

Jobcoaching is een vorm van persoonlijke ondersteuning bij werk die wordt geboden door een jobcoach. Een jobcoach is een erkende deskundige die een werknemer met een beperking en/of zijn werkgever methodische ondersteuning biedt, zodat de werknemer een passende baan kan vinden en behouden. Om als jobcoach in het kader van de verordening te kunnen worden beschouwd is het noodzakelijk dat men voldoet aan een aantal eisen die er op zijn gericht om de professionaliteit en de kwaliteit van de jobcoaching te waarborgen. Zie verder de toelichting bij artikel 13.

Overige voorzieningen

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel f, van de Participatiewet moeten er in de verordening regels opgenomen worden voor een drietal specifieke voorzieningen die bedoeld zijn voor personen met een arbeidsbeperking. Het gaat om vervoersvoorzieningen, voorzieningen voor personen met een visuele of motorische beperking en meeneembare voorzieningen. Deze voorzieningen samen worden in deze verordening aangeduid met het begrip ‘overige voorzieningen’.

Hoofdstuk 2: Voorzieningen

Artikel 3: Algemene bepalingen over voorzieningen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een inwoner. Al naar gelang de afstand van een inwoner tot de arbeidsmarkt kan een voorziening ook gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via een werkervaringsplaats).

Zoals bepaald in het eerste lid kan het doel van de inzet van voorzieningen tweeledig zijn. De inzet kan direct gericht zijn op het verkleinen of overbruggen van de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, maar kan ook gericht zijn op het bevorderen van maatschappelijke participatie als algemeen geaccepteerde arbeid nog niet haalbaar is.

Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een inwoner. In artikel 3, tweede lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden. Er wordt gewerkt volgens de Samenwerkwijze. Hierbij staat de inwoner centraal. De dienstverlening is zowel gericht op het welbevinden van de inwoner als op maatschappelijk rendement en begint met het creëren van de goede randvoorwaarden.

Het derde lid regelt het uitgangspunt dat het college, afgestemd op de situatie van de inwoner, de de voorziening aanbiedt die het meest bijdraagt aan een duurzaam resultaat. Als meerdere voorzieningen hieraan in dezelfde mate bijdragen wordt de goedkoopst adequate voorziening aangeboden. Alleen dan kunnen de kosten van de oplossingen doorslaggevend zijn. Deze afweging wordt per (individuele) inwoner gemaakt.

Het derde lid regelt ook de afstemming binnen het gemeentelijke sociale domein. Het gaat zowel om de integraliteit van de geboden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als de continuïteit van de geboden ondersteuning bij de overgang van onderwijs naar werk, van werk naar onderwijs en van werk naar werk. Het is belangrijk om hier bij de inzet van voorzieningen rekening mee te houden en dit te benoemen in het plan van aanpak.

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan weigeren en in welke gevallen dat kan. De weigeringsgronden in deze bepaling zijn niet uitputtend, omdat voor een aantal voorzieningen er ook weigeringsgronden zijn die voortvloeien uit de specifieke aard van die voorziening. Die gronden vloeien voort uit de artikelen in deze verordening die specifiek betrekking hebben op die voorzieningen.

Hoewel het weigeren van een voorziening, als een afwijzingsgrond zich voordoet, wel het uitgangspunt vormt, is dit geen automatisme. Dit hangt samen met het feit dat re-integratie vraagt om maatwerk.

Het vijfde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen dat kan. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, vijfde lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een inwoner algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt.

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4: Werkervaringsplaats

Een werkervaringsplaats of werkstage is gericht op het uitbreiden van kennis en ervaring van de inwoner. Er is geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het college kan een inwoner die behoort tot de doelgroep een werkervaringsplaats aanbieden als deze inwoner nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door een gemis aan (specifieke) werkervaring (artikel 4, eerste lid, onderdeel b).

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkervaringsplaats, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een inwoner claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkervaringsplaats kan meerdere doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een inwoner de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren van vaktaal. Als het gaat om inwoners gaat voor wie Nederlands niet de moedertaal is, is het belangrijk om bij de werkervaringsplaats aandacht te besteden aan de ontwikkeling van algemene taalvaardigheid in combinatie met het opdoen van werkervaring en leren van vaktaal. Op de derde plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkervaringsplaats kan een inwoner wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

In het vierde lid is bepaald dat voor de werkervaringsplaats een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de werkervaringsplaats worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkervaringsplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 5: Sociale activering

Volgens de huidige Participatiewet dient sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. In de aanstaande herziening van de Participatiewet zullen gemeenten straks beleid moeten ontwikkelen ter bevordering van de zelfstandige maatschappelijk participatie van inwoners. Dit is van belang voor de inwoners voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt op dit moment groot is of zelfs onoverbrugbaar.

Begrip sociale activering:

Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.

Artikel 6: Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven. Het doel van de inzet van een scholing is een verbetering van de uitgangspositie van de inwoner op de arbeidsmarkt of, indien dit nog niet mogelijk is, het bevorderen van de maatschappelijke participatie van de inwoner (tweede lid). Normaal gesproken zal de scholing deel uitmaken van een re-integratietraject.

In het derde lid is opgenomen dat het college een scholingstraject aanbiedt als in redelijkheid niet van de inwoner verwacht mag worden dit zelf te organiseren en financieren. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met voorliggende voorzieningen en de financiële situatie van de inwoner.

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit ’s Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Dit is voor de volledigheid opgenomen in het vierde lid.

Artikel 7: Participatievoorziening beschut werk

Met ingang van 1 januari 2017 is het college verplicht beschut werk aan te bieden aan personen van wie het college, op advies van UWV, heeft vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Ongeacht het aantal positieve adviezen van het UWV, zet het college zich in om iedereen van wie het college heeft vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken een dienstverband beschut werk aan te bieden.

Artikel 8: Persoonlijke ondersteuning bij werk

Persoonlijke ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Participatiewet moet in samenhang met artikel 8a, tweede lid, onderdeel e en artikel 10da, van de Participatiewet worden begrepen als een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op het verkrijgen, verrichten en behouden van arbeid. De begrippen persoonlijke ondersteuning en jobcoach zijn evenwel niet identiek. Het begrip persoonlijke ondersteuning is ruimer. Het kan bij persoonlijke ondersteuning zowel gaan om een gekwalificeerde expert (jobcoach) als om een getrainde persoon die binnen het bedrijf zorgdraagt voor de dagelijkse werkbegeleiding (ook wel een “Harrie” genoemd). Combinaties van beiden zijn ook mogelijk. In (de toelichting van) hoofdstuk 3 van deze verordening wordt persoonlijke ondersteuning verder toegelicht.

Artikel 9: Arbeidstraining

Het college kan iedere inwoner die een uitkering aanvraagt maximaal 32 uur per week arbeidstraining aanbieden voor de duur van maximaal 6 maanden. De arbeidstraining is gericht op het in beeld brengen en trainen van competenties en werknemersvaardigheden en het opdoen en het behouden van werkritme. Arbeidstraining kan binnen de gemeente Oss aangeboden worden bij de Rotonde of extern worden ingekocht.

Artikel 10: Overige voorzieningen

Zie voor verdere toelichting de toelichting bij hoofdstuk 4.

Artikel 11: Proefplaats

Volgens artikel 8a, tweede lid, onder d, van de Participatiewet moet de gemeente in de verordening de voorwaarden aangeven waaronder het college toestemming verleent aan een inwoner als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet die algemene bijstand ontvangt, om op een proefplaats gedurende twee maanden met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, werkzaamheden te verrichten. Het doel van deze verplichting is om meer harmonisatie tot stand te brengen. Voor de termijn is aangesloten bij de wetgeving die wordt uitgevoerd door het UWV en het door het UWV gevoerde beleid. Artikel 11 geeft hier invulling aan.

Het na een proefplaatsing inzetten van een dienstverband met een forfaitaire loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet is onwenselijk. Partijen in de (landelijke) Werkkamer hebben zich in die zin ook expliciet uitgesproken.

Hoofdstuk 3: Persoonlijke ondersteuning bij werk

Artikel 12: Voorwaarden toekenning

Dit artikel bevat een aantal voorwaarden voor de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk aan inwoners met een arbeidsbeperking. Het betreft een aantal specifieke voorwaarden die verband houden met de aard van deze voorzieningen. Het artikel vormt daarmee een aanvulling op de in artikel 3 opgenomen algemene voorwaarden om in aanmerking te komen voor een re-integratievoorziening. Deze voorwaarden dragen bij aan een evenwichtige verdeling van de beschikbare voorzieningen over de doelgroep, zoals bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet.

Artikel 13: Aanvraagprocedure

Dit artikel regelt de aanvraagprocedure voor persoonlijke ondersteuning bij werk. Uiteraard is de aanvraagmogelijkheid geen verplichting; het college kan ook zelf ambtshalve – dat wil zeggen zonder aanvraag – beoordelen wat nodig is. In de praktijk zal veelal ook sprake zijn van een ambtshalve beoordeling. Het college zorgt dan zelf voor een goede match met een werkgever, met passende ondersteuning. Het hoeft meestal niet tot een aanvraag te komen.

Bij het onderzoek houdt het college rekening met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en met zijn wensen en die van de werkgever. Als dat nodig is, wint het college een specifiek deskundig oordeel in.

In artikel 8a, tweede lid, onder g, van de Participatiewet is bepaald dat in de verordening ook moet worden opgenomen op welke wijze wordt voorzien in integrale ondersteuning. In het vierde lid is daartoe bepaald dat het college tijdens het onderzoek, als dat nodig is, ook voorzieningen uit andere wetten (jeugdhulp, Wmo, schuldhulpverlening, enz.) betrekt bij de afweging en zo komt tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening.

Artikel 14: Jobcoaching

In artikel 14 wordt de voorziening Jobcoaching nader ingevuld. De beoordeling van de toekenning van deze voorziening wordt gedaan door een jobcoach van de Gemeente Oss. Jobcoaching kan toegekend worden in de vorm van een interne jobcoach (jobcoach in dienst bij de werkgever), een externe jobcoach (jobcoach van een externe jobcoachorganisatie) of door een jobcoach van de gemeente zelf.

In het derde lid worden criteria benoemd die leidend zijn bij het bepalen van de duur en de intensiteit van de in te zetten jobcoaching. De beoordeling blijft echter maatwerk. Uitgangspunt is dat jobcoaching altijd tijdelijk is. De maximale duur is 3 jaar, waarin het aantal uren jobcoaching wordt afgebouwd, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn hiervan af te wijken.

In lid 5 staan criteria beschreven op grond waarvan subsidie voor het organiseren van jobcoaching door een werkgever kan worden verleend. Aan de jobcoach afkomstig uit het bedrijf van de werkgever zijn voorwaarden ter borging van de kwaliteit verbonden. Deze zijn benoemd in het zesde lid.

Artikel 15: Interne werkbegeleiding

Zie de toelichting bij artikel 1.

Hoofdstuk 4: Op werk gerichte voorzieningen

Artikel 16: Voorwaarden toekenning

Zie de toelichting bij artikel 12, alleen lees voor persoonlijke ondersteuning dan overige voorzieningen.

Artikel 17: Aanvraagprocedure

Zie de toelichting bij artikel 13, alleen lees voor persoonlijke ondersteuning dan overige voorzieningen.

Artikel 18: Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening

Artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 1, van de Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van een vervoersvoorziening die ertoe strekt dat de inwoner zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan bereiken. Dit artikel regelt onder welke voorwaarden dit mogelijk is en op welke wijze de hoogte van de vergoeding hiervoor wordt bepaald als het college het vervoer niet zelf (in natura) organiseert. Bij de bepaling van de vergoeding wordt uitgegaan van het reguliere tarief in de markt, waarbij, in lijn met artikel 3, derde lid, de goedkoopst adequate oplossing het uitgangspunt vormt. Het bedrag dat de werknemer voor vervoer ontvangt van zijn werkgever, bijvoorbeeld een reiskostenvergoeding op grond van de arbeidsovereenkomst, wordt door het college in mindering gebracht op de te verstrekken vervoersvoorziening.

Artikel 19: Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

Dit artikel regelt dat het college de, als gevolg van een geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie noodzakelijke, voorziening(en) verstrekt die nodig zijn ter vervanging of ondersteuning van de inwoner. De specifieke aard van de voorziening is niet opgenomen, omdat dit sterk afhankelijk is van de behoefte van de inwoner.

Artikel 20: Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen

Artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 3, van de Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van meeneembare voorzieningen voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en bij het werk of opleiding te gebruiken hulpmiddelen. Hiervoor is geen limitatieve lijst. Gedacht kan worden aan een aangepaste bureaustoel, toetsenbord, koptelefoon, enzovoort. Wat een passende voorziening is, is sterk afhankelijk van de individuele behoefte van de inwoner. Dit vraagt om maatwerk.

Hoofdstuk 5: Specifieke bepaling

Artikel 21: aanvraagproces Loonkostensubsidie

Dit artikel is een uitwerking van de wettelijke verplichting voor gemeenten om bij verordening te bepalen hoe het administratief proces met betrekking tot het verstrekken van loonkostensubsidie is vormgegeven (artikel 8a, eerste lid en tweede lid, onder c, van de Participatiewet). Door in de verordening naar het werkproces te verwijzen beoogt de wetgever ervoor te zorgen dat werkgevers, in het kader van transparantie, beter weten waar zij aan toe zijn.

Het tweede lid maakt duidelijk dat het rechtssubject van de loonkostensubsidie de werkgever is, ook op het moment dat de werknemer de aanvraag indient. Dit volgt ook uit artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet waarin staat dat de subsidie wordt verleend aan de werkgever.

Omdat alleen inwoners die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hiervoor in aanmerking komen regelt het derde lid dat op het moment dat er een aanvraag binnenkomt met betrekking tot een inwoner ten aanzien van wie nog niet is vastgesteld dat deze onder de doelgroep valt de aanvraag mede moet worden gezien als een aanvraag om onder de doelgroep te worden gebracht.