Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023

Geldend van 26-10-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 05-09-2023

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023

Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem;

B E S L U I T

Vast te stellen de volgende beleidsregels

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor de uitvoering van alle taken die onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo ) vallen stelt de gemeenteraad een verordening op. Op basis daarvan stelt het college van burgemeester en wethouders beleidsregels op voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Deze beleidsregels bieden een afwegingskader voor iedere hulpvraag die onder de werking van de Wmo valt. Allereerst worden uitgangspunten beschreven, daarna wordt in afzonderlijke hoofdstukken meer specifiek ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning.

1.1 Bedoeling Wmo

De Wmo richt zich op het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

Daarnaast richt de Wmo zich op beschermd wonen en opvang. Deze taken worden niet beschreven in deze beleidsregels omdat de gemeente Deventer dit als centrumgemeente uitvoert.

De Wmo legt de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Dat betekent dat oplossingen binnen eigen kracht en het eigen netwerk worden gestimuleerd. Inwoners komen eerst zelf en samen met hun sociale netwerk tot oplossingen voor hun ondersteuningsbehoeften. Wanneer iemand nog aanvullende ondersteuningsbehoeften heeft onderzoekt het college samen met de inwoner welke oplossingen passend zijn.

Hoofdstuk 2 Algemeen afwegingskader

Wanneer iemand zich met een ondersteuningsbehoefte rondom zelfredzaamheid en participatie meldt bij het college, noemen wij diegene de inwoner. Het college zoekt samen met de inwoner, eventueel zijn of haar mantelzorger(s), cliëntondersteuner en het sociale netwerk naar de meest passende oplossing voor zijn of haar ondersteuningsbehoefte.

Om vanuit de Wmo tot de meest passende oplossing te komen zijn er afwegingskaders nodig. Deze beschrijven we in deze beleidsregels. Elke ondersteuningsbehoefte wordt vanuit dezelfde invalshoek benaderd. Deze invalshoek is beschreven in deze beleidsregels. Voor een passende oplossing spelen de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de inwoner altijd een nadrukkelijke rol.

Bij elke ondersteuningsbehoefte onderzoekt het college eerst wat de inwoner zelf kan oplossen. Dit noemen we eigen kracht (zie 2.1). Vervolgens onderzoekt het college wat met behulp van gebruikelijke hulp, mantelzorg en het sociaal netwerk kan worden opgelost. Ook onderzoekt het college of algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Wanneer dit allemaal geen passende oplossing biedt, onderzoekt het college of een maatwerkvoorziening, zoals een rolstoel, huishoudelijke hulp of een woningaanpassing een passende oplossing is. Deze wijze van onderzoeken speelt een belangrijke rol bij het bepalen welke oplossing het meest passend is. Tijdens het onderzoek kan het college extern advies (bouwkundig, ergonomisch of medisch) opvragen. Wanneer het college een aanvraag afwijst op basis van medische gronden moet in het onderzoek een extern medisch advies zijn gevraagd.

Hieronder volgt de uitwerking van dit algemene afwegingskader.

2.1 Eigen kracht

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of er vanuit eigen kracht een passende oplossing is.

Eigen kracht is datgene dat de inwoner zelf kan doen om zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Het zelf inschakelen van een vrijwilliger.

  • Een beroep doen op andere wet- en regelgeving. Hieronder beschrijven we hoe we omgaan met de Wmo en de wetten waarmee veel raakvlakken zijn: de Wet langdurige zorg (Wlz, paragraaf 2.1.1), de Zorgverzekeringswet (Zvw, paragraaf 2.1.2) en de Jeugdwet (paragraaf 2.1.3).

Daarnaast geldt ook voor andere, niet nader benoemde wetten, dat wanneer een inwoner hierop beroep kan doen om de beperkingen weg te nemen, dit als een passende oplossing wordt gezien.

  • Het aanvragen van een Valyspas voor verplaatsingen buiten de regio (een straal van 20 kilometer buiten het adres van de inwoner).

  • Het zelf herinrichten van de woning of het verplaatsen van voorwerpen zodat de inwoner beter in zijn eigen woning kan leven.

  • Het zelf aanschaffen van een voorziening. De gemeente mag aan inwoners vragen om de voorziening zelf te financieren. Als de inwoner dat wil en ook in staat is om dat zelf te organiseren, is dat een passende oplossing.

2.1.1 Wet langdurige zorg - Wmo

2.1.1.1 Aanspraak op verblijf en zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)

Een maatwerkvoorziening voor begeleiding hoeft niet verstrekt te worden als een inwoner een indicatie heeft vanuit de Wet langdurige zorg (hierna Wlz-indicatie). Dit geldt ook als een inwoner deze indicatie nog niet heeft en weigert mee te werken bij het aanvragen van deze indicatie, terwijl hij daar mogelijk wel recht op heeft.

De afbakening met de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) is wettelijk geregeld in de Wmo 2015. Wanneer een inwoner een Wlz-indicatie voor verblijf in een instelling heeft of er redenen zijn om aan te nemen dat de inwoner deze indicatie zou kunnen krijgen, verstrekt het college geen maatwerkvoorziening. Het college moet wel goed kunnen motiveren dat het denkt dat de inwoner een indicatie op grond van de Wlz zou kunnen krijgen. Bij dit vermoeden neemt het college contact op met het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) en legt hen de situatie van de inwoner anoniem voor. Het CIZ maakt dan een inschatting of deze situatie mogelijk reden is voor een Wlz-indicatie. Wanneer het CIZ denkt dat er inderdaad reden is voor een Wlz-indicatie heeft het college voldoende reden om aan te nemen dat de inwoner aanspraak kan maken op deze Wlz-indicatie.

Het college kan wel een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo verstrekken als overbrugging tot de Wlz-indicatie ingaat. Het aanvragen van een Wlz-indicatie kan namelijk enige tijd duren. Daarom kan het college voor een tijdelijke oplossing zorgen door een korte indicatie af te geven.

2.1.1.2. Aanspraak op verstrekking hulpmiddelen en woonvoorzieningen van de Wet langdurige zorg (Wlz)

Vanaf 1 januari 2020 worden mobiliteitshulpmiddelen voor bewoners van Wlz-instellingen (met of zonder behandeling) niet meer vergoed vanuit de Wmo, maar vanuit de Wlz. Voor inwoners die zelfstandig wonen en zelf hun woonlasten betalen, vallen mobiliteitshulpmiddelen én roerende voorzieningen onder de Wmo. Het mobiliteitshulpmiddel is een begrip uit de Wlz en omvat vanaf 1 januari 2020 naast rolstoelen ook scootmobielen, aangepaste fietsen, aangepaste wandelwagens en aangepaste autostoeltjes voor kinderen. Roerende voorzieningen voor Wlz-cliënten die wonen in een Wlz-instelling worden altijd vanuit de Wlz gefinancierd. Dit zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere cliënten te gebruiken zijn.

De betrokken partijen hebben afgesproken dat er een faseringsregeling komt voor de Wlz cliënten in een instelling die nu al een mobiliteitshulpmiddel van de gemeente hebben. Deze mobiliteitshulpmiddelen blijven na 1 januari 2020 onder verantwoording van de gemeenten voor onderhoud en reparatie totdat het hulpmiddel vervangen moet worden.

2.1.2 Zorgverzekeringswet - Wmo

De afbakening met de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is niet geregeld bij wet. Wanneer de inwoner via de Zvw zorg die voldoet aan de ondersteuningsbehoefte kan ontvangen ziet het college dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.

Voorbeelden van mogelijk passende oplossingen vanuit de Zvw zijn:

  • Behandeling: van de inwoner mag verwacht worden dat hij/zij doet wat in zijn/haar vermogen ligt om herstel te bevorderen.

  • Uitleen van hulpmiddelen voor korte duur.

  • Maaltijdvoorziening bij behoefte aan of risico op geneeskundige zorg (en geen aanspraak op WLZ).

2.1.3 Jeugdwet – Wmo

Het college zoekt altijd samen met de inwoner naar de best passende oplossing. Wanneer de best passende oplossing vanuit de Jeugdwet geleverd kan worden kan er voor deze ondersteuningsbehoefte geen beroep op de Wmo worden gedaan.

De Jeugdwet biedt voor inwoners die jonger zijn dan 18 jaar de best passende oplossing wanneer de ondersteuningsbehoefte zich richt op begeleiding. Dit geldt ook voor jongeren tussen de 18 en 23 die aanspraak kunnen maken op verlengde jeugdhulp.

2.1.4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wanneer iemand op school of op het werk alleen kan functioneren met behulp van een voorziening en deze voorziening is alleen noodzakelijk voor school of werk, dan biedt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een passende oplossing. Het college ziet dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.

2.2 Gebruikelijke hulp

Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van gebruikelijke hulp een passende oplossing is.

2.2.1 Wat is gebruikelijke hulp?

In de Wmo 2015 wordt gebruikelijke hulp gedefinieerd als: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Onder hoofdstuk 5 wordt bij Huishoudelijke hulp en Individuele Begeleiding verder uitgewerkt wanneer het college uitgaat van gebruikelijke hulp.

2.3 Mantelzorg

Het college onderzoekt of de ondersteuningsbehoefte kan worden opgelost door de inzet van mantelzorg. Wanneer er al sprake is van mantelzorg, wordt de mantelzorger zoveel mogelijk bij het onderzoek betrokken. Hierbij onderzoekt het college of de mantelzorger behoefte heeft aan ondersteuning en zoekt ook daarvoor samen met de inwoner en de mantelzorger naar een passende oplossing.

2.3.1 Wat is mantelzorg?

Mantelzorg is de vrijwillige en onbetaalde hulp die mensen verlenen vanwege een rechtstreekse sociale relatie tussen degene die de hulp geeft en degene die de hulp verlangt. Mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken (de gebruikelijke hulp). Het gaat dus om hulp die verder gaat dan de gebruikelijke hulp (bovengebruikelijke hulp).

Wanneer iemand uit het sociaal netwerk betaald wordt voor zijn of haar dienstverlening, noemt het college dit geen mantelzorg.

2.3.2 Mantelzorg als passende oplossing

Mantelzorg kan een passende oplossing zijn wanneer iemand vanuit het sociale netwerk van de inwoner mantelzorg wil en kan verlenen.

2.4 Sociaal netwerk

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet vanuit het sociale netwerk van de inwoner een passende oplossing is.

2.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten een passende oplossing is.

2.5.1 Wat is een algemeen gebruikelijke voorziening of dienst?

Een voorziening of dienst wordt algemeen gebruikelijk genoemd wanneer het aannemelijk is dat de inwoner hier ook over had kunnen beschikken wanneer de ondersteuningsbehoefte er niet was geweest.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten zijn:

  • elektrische fiets;

  • scooter;

  • boodschappenservice van supermarkten;

  • maaltijdvoorziening zoals tafeltje-dek-je;

  • openbaar vervoer;

  • kleine woonvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een verhoogd toilet, beugels aan de wand, thermostaatkranen.

2.5.2 Algemeen gebruikelijke voorziening als passende oplossing

Het college onderzoekt of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is. Een voorziening is een algemeen gebruikelijke voorziening als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau, ongeacht of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft.

Bij de vraag of een voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau, sluiten we aan bij de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand. Een hulpmiddel kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

2.6 Algemene voorzieningen

Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van een algemene voorziening een passende oplossing is.

2.6.1 Wat is een algemene voorziening?

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening moet geboden worden door een aanbieder. Een aanbieder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die van het college opdracht heeft gekregen een algemene voorziening of maatwerkvoorziening te leveren.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • ouderencoach van Stichting Welzijn Lochem (SWL);

  • ondersteuning door ‘t Baken;

  • mantelzorgondersteuning via SWL.

2.6.2 Wanneer is een algemene voorziening een passende oplossing?

Een algemene voorziening is een passende oplossing wanneer:

  • deze aansluit op de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

  • deze daadwerkelijk beschikbaar is;

  • de inwoner de eventuele bijdrage voor de algemene voorziening kan betalen.

2.7 Maatwerkvoorziening

Als de onder 2.1 tot en met 2.6 beschreven oplossingen niet leiden tot het oplossen van de ondersteuningsbehoefte, zal het college onderzoeken of een maatwerkvoorziening een passende oplossing biedt. Hoofdstuk 4 en 5 bevatten een afwegingskader per oplossingsmogelijkheid.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen: verstrekkingsvormen en eigen bijdragen

Wat is een maatwerkvoorziening?

Een maatwerkvoorziening is een voorziening of dienst die zoveel mogelijk is afgestemd op de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner. Maatwerkvoorzieningen zijn alleen beschikbaar via een beschikking vanuit het college. De maatwerkvoorzieningen worden verder toegelicht in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.

Wanneer duidelijk is dat de mogelijkheden die genoemd zijn in hoofdstuk 2 onvoldoende oplossing bieden voor de inwoner, kan een maatwerkvoorziening een passende oplossing zijn. Een maatwerkvoorziening helpt de inwoner om zijn of haar zelfredzaamheid te vergroten en/of om deel te nemen aan de samenleving.

Als een maatwerkvoorziening de best passende oplossing is, kan de inwoner kiezen tussen een maatwerkvoorziening in natura (ZIN, paragraaf 3.1), een maatwerkvoorziening via een persoonsgebonden budget (pgb, paragraaf 3.2) of een financiële tegemoetkoming (paragraaf 3.3).

De inwoner betaalt zelf mee aan de maatwerkvoorziening via een eigen bijdrage. Op de eigen bijdrage wordt verder ingegaan in paragraaf 3.4.

Er bestaan twee hoofdcategorieën van maatwerkvoorzieningen: dienstverlening en voorzieningen. Onder dienstverlening vallen dagbesteding, individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp en respijtzorg. De voorzieningen gaan over hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel) en rolstoelen.

3.1 Maatwerkvoorziening via zorg in natura (ZIN)

Als de inwoner kiest voor zorg in natura dan krijgt de inwoner de dienstverlening of voorziening via een aanbieder waar de gemeente een contract mee heeft. De gemeente geeft de aanbieder opdracht voor het leveren van de dienstverlening of de voorziening. De gemeente kent een andere werkwijze voor dienstverlening dan voor voorziening. Dit wordt hieronder toegelicht:

  • Dienstverlening

Diensten als begeleiding, dagbesteding en huishoudelijke hulp worden in de vorm van dienstverlening verstrekt. De gemeente heeft hiervoor via de regionale raamovereenkomst contracten gesloten met aanbieders. De inwoner kan kiezen bij welke van de gecontracteerde aanbieders hij of zij de dienstverlening wil afnemen.

  • Voorzieningen

Voorzieningen (woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen) kunnen worden verstrekt in eigendom of bruikleen. Dit is afhankelijk van de contracten die de gemeente heeft gesloten met leveranciers. Wanneer de voorziening in bruikleen wordt verstrekt, staan in de beschikking gebruiksvoorwaarden beschreven.

Voor een deel van de voorzieningen heeft de gemeente contracten gesloten met meerdere aanbieders. De inwoner kan dan kiezen bij welke aanbieder hij of zij de voorziening wil afnemen. Wanneer de passende oplossing niet binnen de door de gemeente gesloten contacten valt, kan de voorziening bij een andere niet-gecontracteerde aanbieder worden ingekocht en als zorg in natura worden geleverd.

3.2 Maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget (pgb)

Een maatwerkvoorziening in pgb wil zeggen dat het college de inwoner een budget verstrekt. De inwoner kan met dit budget de benodigde voorziening aanschaffen of de benodigde dienstverlening inkopen.

3.2.1 Voorwaarden en afwegingskaders pgb

Het college verstrekt slechts een pgb wanneer dit voor de inwoner een passende oplossing is. Het college onderzoekt dan of:

  • a.

    Een pgb de wil is van de inwoner zelf. De inwoner moet zelf kunnen aangeven waarom een pgb een goede oplossing is;

  • b.

    De inwoner of iemand in zijn of haar nabije omgeving (de vertegenwoordiger) het pgb kan beheren (pgb-vaardig is). PGB vaardigheid toetsen we aan de hand van 10-puntenlijst PGB-vaardigheid van het ministerie (zie infographic; 10 punten pgb-vaardigheid (overheid.nl) . De inwoner of de vertegenwoordiger is PGb vaardig als hij/zij het volgende kan;

  • 1.

    Een goed overzicht van uw eigen situatie houden.

  • 2.

    Weten welke regels er horen bij een pgb.

  • 3.

    Een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.

  • 4.

    Communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

  • 5.

    Zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

  • 6.

    Zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden. En u hieraan houden.

  • 7.

    Beoordelen of de zorg uit het pgb bij u past.

  • 8.

    Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.

  • 9.

    Zorgen dat de zorgverleners die voor u werken weten wat ze moeten doen.

  • 10.

    Weten wat u moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

  • c.

    De pgb vertegenwoordiger daadwerkelijk de vertegenwoordiger kan zijn.

De volgende eisen gelden voor een pgb vertegenwoordiger;

  • Er is geen belangenverstrengeling met de pgb houder

  • De vertegenwoordiger is niet dezelfde persoon als de hulpverlener, is niet in dienst bij dezelfde hulpverlenende instantie, heeft geen familieband met de hulpverlener en geen financiële relatie met de hulpverlener.

  • De gemachtigde begrijpt de omvang van de volmacht.

  • De ouder is passend als vertegenwoordiger. Let ook op ouders die uit de ouderlijke macht zijn ontzet.

  • Er is voldoende nabijheid bij de inwoner wat betreft belangenbehartiging en zicht op wensen, behoeften en ontwikkeling en op feitelijke zorglevering en mogelijkheden tot bijsturing

  • Er is communicatie met inwoner. De vertegenwoordiger spreekt dezelfde taal als de inwoner én de Nederlandse taal.

  • Geen meervoudige vervulling van rol; wanneer een pgb-vertegenwoordiger deze rol invult voor meerdere inwoners dan krijgt zijn taak het karakter van een beroepsmatige activiteit met risico op financiële en mogelijk andere belangen.

Het college verstrekt geen pgb:

  • a.

    Als in de 3 jaren voorafgaande aan de melding van de ondersteuningsbehoefte aan het college (hierna melding) door de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van de juiste gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    Als in de 3 jaren voorafgaande aan de melding de inwoner het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt;

  • c.

    Voor zover deze is bedoeld voor ondersteuning- of administratiekosten in verband met het pgb.

  • d.

    Voor de inzet van (para)medische hulp.

  • e.

    Het college kan een pgb weigeren;

  • f.

    Als de kwaliteitseisen van de diensten, hulpmiddelen of woningaanpassingen niet voldoen aan dezelfde eisen als die aan ZIN worden gesteld.

  • g.

    Als de inzet van hulp door iemand uit het sociaal netwerk niet leidt tot minstens even goede en effectieve ondersteuning als de inzet van ondersteuning door een professional.

  • h.

    Als er sprake is van belangenverstrengeling. Er mag geen situatie ontstaan die in strijd is met de in ‘t Plan of in de beschikking gestelde doelen.

  • i.

    Wanneer de persoon van wie gebruikelijke hulp verwacht kan worden (bijvoorbeeld de partner) overbelast is, geeft het college geen pgb af waarmee deze persoon ingehuurd kan worden. Dit is namelijk geen oplossing voor de overbelasting.

3.2.3 Eisen aan de invulling van het pgb

Een inwoner die gekozen heeft voor een pgb legt de afspraken die hij met een zorgverlener maakt vast in zorgovereenkomsten. Hiervoor moeten de modelovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gebruikt worden. De SVB controleert en beheert het Pgb-budget. De inwoner legt de concept-zorgovereenkomst voor aan de SVB. De SVB toetst de zorgovereenkomst arbeidsrechtelijk (wordt het arbeidsrecht in acht genomen). Als deze toets is gedaan, dan beoordeelt de gemeente de zorgovereenkomst op inhoud en afgesproken tarief.

Vanaf 1 april 2022 dienen alle zorgovereenkomsten een derdenbeding te bevatten, die de budgethouder beschermt bij oneigenlijk gebruik van het budget door de zorgverlener. Door deze afspraak kan de gemeente de onterechte betalingen direct bij de zorgverlener terugvragen.

Wanneer de inwoner heeft gekozen voor een pgb, kan hij of zij zelf de dienstverlening of voorziening die nodig is inkopen. Hiervoor zijn enkele eisen:

  • a.

    In alle gevallen moet het pgb ten dienste komen aan de gewenste resultaten die in de beschikking en in ‘t Plan zijn beschreven.

  • b.

    Wanneer er met het pgb professionele dienstverlening wordt ingekocht, moet deze aan de meest actuele professionele standaarden van de betreffende branche voldoen.

  • c.

    De dienstverlening of voorziening is altijd waarneembaar, concreet en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van de doelen die beschreven zijn in ‘t Plan en/of de beschikking.

  • d.

    Wanneer er met het pgb een hulpmiddel, woonvoorziening of vervoersvoorziening aangeschaft wordt, dient deze te voldoen aan de geldende wetgeving. De aangeschafte voorziening moet ongeveer even lang meegaan als de voorziening die de gemeente verstrekt zou hebben wanneer de inwoner had gekozen voor zorg in natura.

  • e.

    De inwoner moet zelf bewaken dat de ingekochte voorziening of dienstverlening van goede kwaliteit is. Het college kan dit controleren door het doen van een heronderzoek.

3.2.4 Hoogte en duur van het pgb voor maatwerkdienstverlening

Een Pgb mag niet duurder zijn dan zorg in natura. De gemeente hoeft hogere kosten dan die van een soortgelijke voorziening die via zorg in natura geleverd wordt, niet te betalen. Indien een budgethouder toch een pgb wenst boven de goedkopere maatwerkvoorziening, kan hij de extra kosten zelf bijbetalen.

De manier waarop de hoogte van het budget wordt berekend staat in artikel 4.2.c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2023.

  • Om voor het tarief van 100% van het tarief voor zorg in natura in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat een organisatie voldoet aan de volgende kwaliteitseisen:

    • Relevant keurmerk, bijvoorbeeld HKZ-Keurmerk of ISO 9001;

    • Gedragsverklaring aanbesteden.

  • Om voor het tarief van 80% van het tarief voor zorg in natura in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat de hulpverlener een professional is. Het college controleert dit aan de hand van de volgende bewijsstukken:

    • Inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • Verklaring Omtrent Gedrag, deze mag niet ouder zijn dan 3 maanden voorafgaand aan de aanvang van de ondersteuning; en

    • Relevant diploma en relevante werkervaring, welke controleerbaar is via opgegeven referenties.

  • De hoogte van een pgb uitgevoerd door een daartoe niet opgeleid persoon of iemand uit huiselijke kring of sociaal netwerk van de client, is gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in desbetreffende cao, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

3.2.5 Hoogte en duur van het pgb voor een maatwerkvoorziening

De manier waarop de hoogte van het budget wordt berekend staat in artikel 4.2.b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2023.

  • Het college verstrekt een pgb dat hoog genoeg is om bij tenminste één aanbieder de voorziening aan te kunnen schaffen of in te kopen. Dit kan dezelfde aanbieder zijn als waar de gemeente een contract mee heeft. De inwoner kan in zo’n situatie tegen dezelfde kostprijs de voorziening aanschaffen.

  • Wanneer de inwoner ervoor kiest om een voorziening aan te schaffen die duurder is dan het verstrekte pgb zijn de extra kosten voor rekening van de inwoner. Het pgb is maximaal het bedrag dat de gemeente kwijt zou zijn geweest voor zorg in natura.

  • Bij een pgb wordt dezelfde levensduur gehanteerd als voor zorg in natura.

3.2.6 Proceskeuzes en betalingen van pgb’s

  • Op de pgb’s is het trekkingsrecht van toepassing. Dat wil zeggen dat de betaling via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gaat. De inwoner moet alle kosten die hij of zij maakt vanuit een pgb verantwoorden bij de SVB. De gemeente Lochem kent geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • Er is een uitzondering op het trekkingsrecht: eenmalige betalingen. Deze worden rechtstreeks aan de inwoner betaald. De inwoner moet vooraf met een factuur of offerte aantonen wat de daadwerkelijke kosten van het aanschaffen van de voorziening zijn.

  • Met de komst van PGB2.0 is het mogelijk beleidskeuzes te maken en vast te leggen voor declaraties met een aantal opties. In Lochem is het niet toegestaan onderstaande opties te declareren. De tarieven voor pgb zijn gebaseerd op de zorg in natura tarieven, waarbij de genoemde opties in het tarief zijn verwerkt.

Optie

Omschrijving

Toegestaan?

  • 1.

    Reiskosten zorgverlener

Declareren van reiskosten ten laste van het toegekende budget

niet toegestaan

  • 2.

    Bijkomende zorgkosten

Declareren van bijkomende zorgkosten

niet toegestaan

  • 3.

    Feestdagen uitkering

Declareren van een feestdagen uitkering ten laste van het budget kan worden uitgekeerd

niet toegestaan

  • 4.

    Vast bedrag per periode

Declareren op basis van een vast bedrag per periode (bijvoorbeeld per maand).

niet toegestaan

  • 5.

    Overlijdensuitkering

Uitkering in geval van overlijden budgethouder.

niet toegestaan

3.2.7 Besteding van het pgb

  • Wanneer de inwoner niet zelf het pgb beheert, blijft de inwoner wel verantwoordelijk voor het budget en de besteding daarvan. Bij een onjuiste besteding, kan het college dat budget terugvorderen. Mocht er budget teruggevorderd worden, dan wordt dit teruggevorderd van de inwoner en niet van degene die het pgb beheert.

  • Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een inwoner een ernstig vermoeden is dat sprake is van;

  • 1.

    de inwoner heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing hebben geleid,

  • 2.

    de inwoner voldoet niet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,

  • 3.

    de inwoner heeft de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

3.3 Financiële tegemoetkoming

Een inwoner komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor zover hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Een financiële tegemoetkoming hoeft, in tegenstelling tot een pgb, niet precies toereikend te zijn. Het verschil met een pgb is verder dat er bij de financiële tegemoetkoming aan de verstrekte voorziening geen kwaliteits- en verantwoordingseisen worden gesteld. De SVB is niet betrokken bij de realisering van de financiële tegemoetkoming.

Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie en het om één van de volgende voorzieningen gaat:

  • a.

    de kosten voor verhuizen en herinrichting. De hoogte is gebaseerd op het gemiddelde van 2 offertes van verhuisbedrijven + de kosten van herinrichting gebaseerd op de Nibud-prijzengids.

  • b.

    de kosten voor vervoer per eigen auto, als dit vervoer niet algemeen gebruikelijk is en de cliënt geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

  • De tegemoetkoming voor de kosten van een aangepaste auto of bus worden berekend op basis van het door het college opgestelde programma van eisen voor een autoaanpassing en op basis van de laagste kostprijs aan de hand van 2 overlegde offertes. Hierbij maakt het college de afweging, welke kosten algemeen gebruikelijk zijn en wat de meerkosten zijn die voortvloeien uit beperkingen

  • Een tegemoetkoming in de kosten voor een aangepaste auto of bus is afgeleid van het bedrag dat het UWV hanteert voor een referentieauto. Uitsluitend de meerkosten boven dit bedrag komen voor tegemoetkoming in aanmerking. De tegemoetkoming kan bestaan uit de meerkosten voor de aanschaf van deze auto of bus, en de kosten voor het aanpassen van deze auto of bus.

  • De tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van eigen auto of vervoer door derden wordt berekend op basis van €0,21 per kilometer voor maximaal 2000 kilometers per jaar.

Een financiële tegemoetkoming hoeft, in tegenstelling tot een pgb, niet precies toereikend (dekkend) te zijn

3.4 Eigen bijdrage

Wanneer een inwoner gebruik maakt van één of meerdere maatwerkvoorziening(en), betaalt hij of zij daar zelf aan mee. Dit noemen we de eigen bijdrage. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) int deze eigen bijdrage.

3.4.1 Voor de volgende maatwerkvoorzieningen geldt geen eigen bijdrage via het CAK:

  • Rolstoel;

  • Sportrolstoel;

  • Vervoersdiensten: voor collectief vervoer wordt een reizigersbijdrage per rit betaald. Voor een PGb vervoer is de eigen bijdrage verwerkt in het kilometertarief;

  • Vervoer naar dagbesteding;

  • Voor kind-voorzieningen betalen ouders/verzorgers geen eigen bijdrage;

  • Wanneer een inwoner of zijn of haar echtgenoot op basis van de WLZ een eigen bijdrage verschuldigd is. In deze situatie betaalt hij of zij geen eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.

3.4.2 Periode waarover de eigen bijdrage wordt betaald

Het college legt een eigen bijdrage op gedurende de indicatieperiode. Hiervoor is gekozen omdat wij (nog) niet altijd van alle zorgaanbieders informatie over de start van de zorg ontvangen.

De Ingangsdatum van de eigen bijdrage is 1 maand na de startdatum van de indicatieperiode. Hiervoor is gekozen omdat de zorg regelmatig niet tijdig is gestart of het hulpmiddel niet tijdig is geleverd.

Als er tussentijds tijdelijk geen zorg geleverd wordt loopt de eigen bijdrage door. Hiervoor is gekozen omdat we nog niet beschikken over dit soort informatie van de zorgaanbieder. Bovendien kan het zijn dat men al voor een andere voorziening een eigen bijdrage moet betalen. Hierdoor is het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om hier een andere keuze te maken.

3.5 Ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is en Regresrecht

Vanaf 1 januari 2015 is het voor gemeenten mogelijk om de kosten van een door hen verstrekte maatwerkvoorziening of pgb te verhalen op degene die, door zijn onrechtmatig handelen, er de oorzaak van is dat de inwoner een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening of pgb (artikel 2.4.3 Wmo 2015). Dit heet regresrecht. Aansprakelijkheidsverzekeraars en het VNG hadden hierover tot 2019 een overeenkomst afgesloten waarbij de schade was afgekocht.

Vanaf 1 januari 2019 bestaat er geen schade-regresovereenkomst meer. Daarom moeten we als gemeente Lochem voor nieuwe regresslachtoffers, die vanaf 2019 te maken hebben met een ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is, zelf verhaal halen bij de aansprakelijkheidsverzekeraars wanneer slachtoffers kosten hebben voor Wmo- voorzieningen.

Regresrecht en eigen bijdrage

De betaling van een eigen bijdrage is verschillend voor inwoners die voor en na 15 februari 2017 letselschade hebben opgelopen. In de regres overeenkomsten voor 2015 en 2016 is bepaald dat de gemeenten voor voorzieningen van regrescliënten (die gerelateerd zijn aan een ongeval) geen eigen bijdrage mogen vragen. Inwoners die letselschade hebben opgelopen vóór 15 februari 2017, waarvoor een verzekeraar aansprakelijk gesteld kan worden, hoeven daarom geen eigen bijdrage te betalen. Dit geldt zolang zij gebruik maken van Wmo- voorzieningen die gerelateerd zijn aan het ongeval van voor 15 februari 2017.

Geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald bij een positief antwoord op onderstaande vragen:

  • 1.

    Is de letselschade opgelopen voor 15 februari 2017;

  • 2.

    Was de verzekeraar van de veroorzaker van de schade is aangesloten bij het letselschadeconvenant;

  • 3.

    Is de schadeafhandeling al voldaan.

Wanneer de letselschade na 15 februari 2017 is ontstaan moet de inwoner wel een eigen bijdrage betalen. De inwoner kan de kosten dan verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van de letselschade.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen: voorzieningen WRV (Wonen, Rolstoelen en Vervoer)

In dit hoofdstuk worden de maatwerkvoorzieningen rondom wonen, rolstoelen en vervoer (de voorzieningen) verder uitgewerkt.

4.1 Wonen en verhuizen

Wanneer een inwoner belemmeringen ervaart in het normale gebruik van zijn of haar woning zijn er twee typen maatwerkvoorzieningen die een passende oplossing kunnen bieden;

  • 1.

    Verhuizen (paragraaf 4.1.1)

  • 2.

    Woonvoorzieningen (paragraaf 4.1.2)

4.1.1 Verhuizen

Verhuizen naar een andere woning kan een passende oplossing zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Het college zoekt hierbij samen met de inwoner naar een passende oplossing en gaat hierbij uit van de goedkoopst adequate oplossing. Wanneer verhuizen een passende oplossing is en het goedkoper is dan het aanpassen van de huidige woning van de inwoner, kan het college er in overleg met de inwoner voor kiezen om een pgb voor verhuizen te verstrekken. Hierbij gaat het college uit van een verhuizing uit een sociale huurwoning. Voor de verhuiswagen en manuren kan de inwoner offertes opvragen. Voor eventuele stofferingskosten (hieronder valt: vloerbekleding, raambekleding en muurbekleding) gaat het college uit van de Prijzengids van het NIBUD.

4.1.2 Woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen zijn de andere maatwerkvoorzieningen voor het oplossen van ervaren belemmeringen bij het normale gebruik van de woning. Daarbij maken we onderscheid tussen de losse woonvoorzieningen zoals douchestoelen, tilliften en losse woonunits en de zogenaamde woningaanpassingen. Woningaanpassingen zijn bouwkundige en woon-technische woonvoorzieningen zoals trapliften, creëren van een doucheruimte of een aanbouw.

4.1.2.1 Toestemming

Voor een woonvoorziening van bouwkundige of woon-technische aard hoeft geen toestemming te worden gevraagd aan de eigenaar van de woning, wanneer de inwoner niet zelf de eigenaar is. Wel moet de eigenaar gehoord worden over een aanpassing.

Wanneer aan een inwoner geen beschikking wordt verleend voor een woningaanpassing omdat de klachten op moment van aanvraag nog niet ernstig (genoeg) zijn, kan hij besluiten alsnog de gevraagde aanpassing zelfstandig uit te voeren. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig. Verhuurder mag deze toestemming weigeren als de woning door de aanpassing minder goed verhuurbaar is, of als deze een negatief effect heeft op de woningwaarde.

Een woonvoorziening van bouwkundige of woon-technische aard hoeft niet te worden verwijderd door de inwoner of de gemeente wanneer de inwoner uit de woning vertrekt.

4.1.3 Resultaat woonvoorziening

Bij de toekenning van een woonvoorziening in de vorm van een maatwerkvoorziening is het college erop gericht dat een inwoner normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. De inwoner heeft daarbij de mogelijkheid om de elementaire woonfuncties te kunnen verrichten met onder andere de volgende resultaten;

  • het kunnen slapen, eten en verrichten van lichaamsreiniging;

  • het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden;

  • het kunnen koken en het gebruiken van de keuken;

  • het kunnen maken van horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning;

  • het hebben van toegang tot de woning;

4.1.4 Afwegingskader wonen en verhuizen

Hieronder wordt beschreven hoe het college afwegingen maakt rondom woonvoorzieningen.

  • Wanneer een inwoner een (transfer)hulpmiddel langdurig nodig heeft, kan deze hem of haar mogelijk vanuit de Wmo verstrekt worden. Wanneer er sprake is van zorg voor een beperkte of onzekere duur of wanneer een transferhulpmiddel gericht is op het verplaatsen in bed, kan de inwoner gebruik maken van de Zvw.

  • Bij bouwkundige ingrepen werkt het college altijd met een programma van eisen, zo nodig opgesteld door een extern adviseur. Voor de uitvoering hiervan zijn twee offertes nodig.

  • Als uitbreiding van de woning de goedkoopst passende oplossing is voor de ondersteuningsbehoefte onderzoekt het college als eerste of een woonunit een passende oplossing is.

  • Is dit niet het geval dan wordt een aanbouw of verbouwing onderzocht.

  • Wanneer de inwoner van plan is vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning te verhuizen, moet de inwoner vooraf contact opnemen met de gemeente om te overleggen over de mogelijkheden.

Wanneer de inwoner is verhuisd vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning, zet het college hier in principe geen nieuwe maatwerkvoorziening in op het gebied van wonen, tenzij er een belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is en er geen andere geschikte woning beschikbaar is. Een belangrijke reden kan zijn:

  • het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente;

  • een echtscheiding;

  • een huwelijk.

  • Wanneer een inwoner een aanpassing van een woonwagen of woonschip aanvraagt, onderzoekt het college altijd hoelang de standplaats of ligplaats nog ter beschikking blijft voor de inwoner. Hiermee wordt een afweging gemaakt of een aanpassing van een woonwagen of woonschip een langdurig passende oplossing biedt.

  • Wanneer een inwoner in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking woont, dan verwacht het college dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. De eigenaar van de woning is in deze gevallen ook verantwoordelijk voor woonvoorzieningen in de gemeenschappelijke ruimte. Hier kent het college geen woonvoorzieningen van bouwkundige of woon-technische aard voor toe.

  • Wanneer de inwoner in een wooncomplex woont en de algemene ruimte van dat wooncomplex is voor de inwoner niet bereikbaar of toegankelijk, dan kan het college besluiten om op de persoon gerichte aanpassingen aan te laten brengen.

4.1.5 Mantelzorgwoning

Van een mantelzorgwoning spreken we als een zorgvrager bij de mantelzorger gaat wonen of andersom en voor de zorgvrager of mantelzorger:

  • een aan- of bijgebouw van de woning van de mantelzorger geschikt wordt gemaakt, of;

  • een tijdelijke mantelzorgunit aan de woning wordt gekoppeld, of;

  • een aparte woning of woonunit op het erf van de mantelzorger wordt gerealiseerd.

Inwoners die een mantelzorgwoning willen bouwen of huren, moeten hiervoor zelf in de kosten voorzien. Dit zijn namelijk de normale kosten voor wonen.

4.2 Rolstoel

Wanneer inwoners een ondersteuningsbehoefte hebben in hun algemene dagelijkse levensverrichtingen, het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer kan of het verplaatsen in en om de woning kan een rolstoel een passende oplossing bieden.

4.2.1 Afwegingskader rolstoelen

  • Er zijn verschillende oplossingen vanuit eigen kracht of algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor de eerdergenoemde ondersteuningsbehoefte een passende oplossing kunnen bieden. Dit zijn bijvoorbeeld wandelstokken, looprekken of rollators. Ook kan de inwoner tijdelijk (tot maximaal zes maanden) een rolstoel lenen via een uitleenpunt.

Wanneer deze algemeen gebruikelijke voorzieningen geen passende oplossingen zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de inwoner, kan een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo een passende oplossing zijn.

4.2.2 Type rolstoel

Er zijn verschillende typen rolstoelen die als maatwerkvoorziening verstrekt kunnen worden. Bij de selectie van het type rolstoel stelt het college een functioneel programma van eisen op. Hierbij wegen we ook de belangen van de mantelzorgers mee, zoals de (on)mogelijkheid van mantelzorger om de rolstoel te duwen.

Aan de hand van het functioneel programma van eisen stelt het college vast welke categorie rolstoel een passende oplossing is. De aanbieder van de rolstoel onderzoekt vervolgens welke type rolstoel uit deze categorie het meest passend is bij het functioneel programma van eisen en levert deze rolstoel.

4.3 Vervoer

Wanneer een inwoner zich niet in redelijke mate kan verplaatsen om deel te nemen aan de samenleving en mensen te ontmoeten, zijn er meerdere oplossingen mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Vervoersdienst; collectief vervoer;

  • Vervoersvoorziening;

    • door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen, zoals een driewielfiets;

    • scootmobiel.

4.3.1 Vervoersdienst; collectief vervoer (PlusOv)

Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening waarbij meerdere mensen tegelijkertijd worden vervoerd. Bij collectief vervoer gaat het om middellange en lange afstanden (tot 20 kilometer), betaalt de inwoner een ritbijdrage en wordt er van deur tot deur vervoerd.

4.3.1.1 Afwegingskaders collectief vervoer

  • Een inwoner komt in aanmerking wanneer het openbaar vervoer geen passende oplossing is. Hierbij kijkt het college naar:

    • Is iemand in staat om gebruik te maken van het openbaar vervoer?

    • Kan de inwoner zelf vanuit de woning naar de opstapplaats?

    • Kan de inwoner vanuit de aankomsthalte naar de bestemming komen?

  • Voorbeelden van oplossingen vanuit eigen kracht zijn:

    • Een ov-begeleiderskaart

    • Vervoer vanuit de Zorgverzekeringswet. Wanneer de Zvw geen vervoer biedt voor afspraken in het ziekenhuis kan er eventueel vanuit de Wmo een passende oplossing worden ingezet.

    • Wanneer de vervoersbehoefte gaat over een afstand langer dan 25 kilometer kan de Valys een passende oplossing zijn.

  • Collectief vervoer gaat uit van een vervoersbehoefte tot 20 kilometer. De Valys biedt een oplossing voor afstanden vanaf 25 kilometer. Wanneer de enige vervoersbehoefte van de inwoner gaat over een afstand tussen de 20 en 25 kilometer kan het college alsnog een maatwerkvoorziening voor collectief vervoer verstrekken.

  • Collectief vervoer kan alleen een passende oplossing zijn wanneer de inwoner er ook daadwerkelijk gebruik van kan maken. De bussen zijn toegankelijk voor zoveel mogelijk mensen. Daarnaast kan het college besluiten extra opties toe te voegen. Het gaat om de volgende opties:

    • Individueel vervoer. Dit kan een oplossing zijn wanneer het voor een inwoner onmogelijk is om te reizen met anderen;

    • Gezinstaxi. Dit kan een oplossing zijn wanneer het vanwege de persoonskenmerken van de inwoner wenselijk is dat hij met het hele gezin vervoerd wordt;

    • Medereiziger met gereduceerde ritbijdrage (sociaal begeleider) wanneer de inwoner begeleiding nodig heeft op de plaats van bestemming;

    • Medisch begeleider (zonder ritbijdrage) Dit kan een passende oplossing zijn wanneer er vanwege (kans op) medische zorg of (kans op) gedragsproblemen altijd een begeleider nodig is;

    • Kamer tot kamervervoer. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer de inwoner begeleiding nodig heeft bij het bereiken van de taxi;

    • Rolstoelbus. Wanneer er sprake is van een rolstoel is dit het standaardvervoersmiddel;

    • Taxivoertuig. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer er redenen zijn waardoor een inwoner niet met een taxibus vervoerd kan worden, bijvoorbeeld omdat een inwoner geen hoge opstap kan maken;

    • Scootmobiel mee. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer de inwoner voor de korte afstand afhankelijk is van zijn of haar scootmobiel en de vervoersbehoefte zodanig is dat een combinatie van collectief vervoer en scootmobiel noodzakelijk is.

  • Collectief vervoer is geen passende oplossing wanneer de vervoersbehoefte van de inwoner zich richt op een zeer korte afstand.

4.3.1.2 Pgb voor vervoer op middellange of lange afstand

Een inwoner kan kiezen voor een pgb wanneer het openbaar vervoer geen passende oplossing is. De hoogte van het pgb berekent het college op basis van een inschatting van het aantal te reizen kilometers met een maximum van 2000 kilometers voor een vervoersbehoefte binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woning.

4.3.2 Vervoersvoorzieningen

Collectief vervoer is niet altijd een passende oplossing. Alleen als collectief vervoer geen passende oplossing biedt zijn er andere mogelijkheden, voorbeelden hiervan zijn:

  • Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel (bijvoorbeeld een driewielfiets of een handbike, paragraaf 4.3.2.1)

  • Scootmobiel (paragraaf 4.3.2.2)

  • Aanpassing en meerkosten van een auto (paragraaf 4.3.2.3)

4.3.2.1 Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Als de inwoner zijn of haar vervoersbehoefte op korte en middellange afstanden niet kan invullen met bijvoorbeeld een fiets kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Het gaat dan bijvoorbeeld om een driewielfiets.

4.3.2.2 Scootmobiel

Een scootmobiel kan een oplossing zijn voor vervoersbehoeften op korte en middellange afstanden.

4.3.2.2.1 Rijvaardigheid is een voorwaarde voor het verstrekken van een scootmobiel.

Voor een scootmobiel moet de inwoner de rijvaardigheid van een beginnend bestuurder hebben. Het college onderzoekt voor verstrekking de rijvaardigheid van de inwoner. Ook na verstrekking kan het college in het kader van een heronderzoek de rijvaardigheid onderzoeken. Wanneer de inwoner niet de rijvaardigheid heeft die nodig is, trekt het college de indicatie in en moet de inwoner het voertuig inleveren.

  • Wanneer een inwoner niet de nodige rijvaardigheid bezit, maar wel in staat is dit te leren wordt de inwoner erop gewezen dat men gebruik kan maken van de 1e lijns ergotherapie. De ergotherapeut is voorliggend aan de Wmo. Het initiatief ligt dan vervolgens bij de klant of men hier gebruik van maakt.

  • Heeft het college tijdens de Wmo-onderzoeksfase behoefte aan advies van een ergotherapeut, dan ligt het initiatief bij gemeente zijn de kosten voor de Wmo.

  • Het college kan nog rijlessen toewijzen nadat een scootmobiel is verstrekt. Hierover zijn contractafspraken met de hulpmiddelenleverancier. De leverancier verzorgt een eerste toets/ gewenningsles en eventueel een extra les.

  • Als de hulpmiddelenleverancier van mening is dat de rij- en/of gebruiksvaardigheid of het verkeersinzicht dan nog te wensen overlaat, worden eventueel extra lessen verzorgd.

4.3.2.2.2 Stallingsruimte moet aanwezig zijn of gerealiseerd worden

Voor het gebruik van een vervoersvoorziening met elektrische ondersteuning (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets) moet de inwoner geschikte stallingsruimte of mogelijkheden om deze te realiseren hebben. Een geschikte stallingsruimte is droog en afgesloten. Dit kan bijvoorbeeld een tuin of een schuur zijn. Een hal of parkeergarage van een appartementencomplex kan ook een geschikte stallingsruimte zijn. De veiligheid van het complex mag niet in gevaar worden gebracht door het parkeren van de vervoersvoorziening. Het college kan een maatwerkvoorziening voor het realiseren van een geschikte stallingsruimte indiceren.

4.3.2.3 Aanpassingen en meerkosten van een auto

Wanneer een inwoner een eigen auto heeft, maar deze vanwege zijn of haar beperkingen niet kan gebruiken, kan een aanpassing van de auto een passende oplossing zijn. Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen voor de noodzakelijke aanpassingen. Het college kent alleen een maatwerkvoorziening toe voor aanpassingen die niet standaard door de fabriek meegeleverd kunnen worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening gebruikt het college een programma van eisen.

Voor aanpassingen en vergoeden van meerkosten van auto’s geldt een aantal afwegingskaders:

  • Het college kent geen maatwerkvoorziening voor een autoaanpassing toe wanneer de inwoner een adequate auto had, maar deze heeft ingeruild voor een inadequate auto.

  • Het college onderzoekt of er sprake is van aantoonbare meerkosten als gevolg van de beperkingen van de inwoner. Als dat zo is, kan de inwoner een maatwerkvoorziening ontvangen. Het college kent geen vergoeding toe voor aanpassingen die algemeen gebruikelijk zijn.

  • Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten beoordeelt het college aan de hand van de situatie van de inwoner en de hoeveelheid extra verplaatsingen op de korte afstand die de inwoner als gevolg van zijn of haar beperking met de auto moet maken. Het college onderzoekt daarbij of deze extra verplaatsingen op een andere manier, bijvoorbeeld met het collectief vervoer, gemaakt kunnen worden.

  • Zolang de maatwerkvoorziening of de auto technisch voldoet kent het college geen nieuwe maatwerkvoorziening toe.

4.4 Sportvoorzieningen

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een inwoner in staat wordt gesteld om in redelijke mate:

  • te participeren;

  • medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

4.4.1 Afwegingskaders sportvoorzieningen

  • Wanneer een sportvoorziening voor topsport wordt aangevraagd, wordt gecompenseerd tot het niveau van het kunnen uitoefenen van de sport. Er wordt dan uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening om de betreffende sport uit te kunnen oefenen. Specifieke eisen en extra’s aan een voorziening voor gebruik voor topsport worden hierin niet meegenomen.

  • Sportvoorzieningen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Wanneer een inwoner meerkosten heeft door zijn of haar beperkingen verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening voor de meerkosten.

  • Het college verstrekt pas een nieuwe sportvoorziening wanneer de oude technisch is afgeschreven. Hierop is een uitzondering: wanneer er veranderingen zijn in het functioneren van de inwoner.

Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

Een maatwerkvoorziening dienstverlening kan een passende oplossing zijn op voor de volgende acht ondersteuningsgebieden:

  • 1.

    ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk van de inwoner;

  • 2.

    ondersteunen van de (financiële) thuisadministratie;

  • 3.

    ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding;

  • 4.

    ondersteunen bij persoonlijke verzorging;

  • 5.

    ondersteunen van mantelzorgers.

  • 6.

    Ondersteunen bij de regie op het voeren van een huishouden

  • 7.

    Ondersteuning bij het leven in een schoon en leefbaar huis; en/of

  • 8.

    het beschikken over schone en draagbare kleding.

5.1 Er zijn verschillende vormen van dienstverlening:

  • 1.

    Huishoudelijke hulp (paragraaf 5.1).

  • Deze dienstverlening heeft als resultaat het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis, het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding en het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 2.

    Begeleiding.

  • Deze dienstverlening heeft als resultaat het voorkomen van sociaal isolement en/of het vasthouden of vergroten van de regie om zelfstandig te kunnen leven en/of het bieden van een betekenisvolle invulling van de dag.

Begeleiding bestaat uit drie categorieën:

  • Dagbesteding (paragraaf 5.2)

  • Individuele begeleiding (paragraaf 5.2)

  • Persoonlijke verzorging (paragraaf 5.3)

3. Respijtzorg (paragraaf 5.4).

Deze dienstverlening heeft als doel de mantelzorger tijdelijk te ontlasten van zijn of haar taak.

Het college geeft voor dienstverlening indicaties van maximaal vijf jaar.

5.1.1 Wanneer is Huishoudelijke Hulp een passende oplossing?

In de volgende situaties is Huishoudelijke hulp een passende oplossing:

  • 1.

    De inwoner is aangewezen op ondersteuning, omdat hij/zij de huishoudelijke werkzaamheden niet (meer) zelf kan uitvoeren. De werkzaamheden moeten worden overgenomen, omdat algemene voorzieningen, gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp niet in staat is dit (volledig) op te vangen.

  • Het product ‘schoon huis’ wordt ingezet met als te bereiken resultaat: een schoon en leefbaar huis waarbij de inwoner de beschikking heeft over schone kleren. Definitie van het resultaat: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van huishoudelijke hulp.

  • 2.

    De inwoner heeft minder of geen regie bij het organiseren en structureren van het huishouden. De regie van het huishouden moet (deels) overgenomen worden. Gebruikelijke hulp is niet in staat dit (volledig) op te vangen.

  • Het product ‘Regie op huishouden’ wordt ingezet met het te bereiken resultaat: een schoon huis en een gestructureerd huishouden. Voor zover mogelijk wordt tevens ingezet op het aanleren en trainen in vaardigheden t.b.v. het verzorgen van het huishouden.

Huishoudelijke Hulp producten worden enkel ingezet voor het hoofdverblijf van een inwoner.

5.1.2 Afwegingskader Huishoudelijke hulp

  • Huishoudelijke hulp is alleen een passende oplossing wanneer de te bieden hulp de gebruikelijke hulp overstijgt.

Er is sprake van gebruikelijke hulp wanneer de inwoner een inwonende huisgenoot heeft, die onderdeel uitmaakt van het huishouden. Of sprake is van inwoning hangt af van de concrete en feitelijke situatie. Wanneer de inwonende huisgenoot de woning schoon en leefbaar kan houden, wordt er geen indicatie voor huishoudelijke hulp afgegeven. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel volwassen huisgenoten als jonge huisgenoten een bijdrage dienen te leveren aan het huishouden. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

    • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen).

    • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte werkzaamheden (zie hierboven voor voorbeelden) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

    • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Daarnaast kan indien nodig de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

    • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen.

  • Wanneer mensen de vaardigheid missen om huishoudelijk werk te verrichten, verwacht het college dat zij dit kunnen leren. Hiervoor is eventueel een maatwerkvoorziening mogelijk. De taken worden dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd.

  • Wanneer de persoon die de gebruikelijke hulp zou kunnen leveren overbelast is of er overbelasting dreigt, kan er voor een bepaalde tijd Huishoudelijke Hulp worden ingezet. Op deze manier kan verdere overbelasting worden voorkomen. In terminale situaties kan het college soepeler omgaan met het principe van gebruikelijk hulp.

  • De volgende taken vallen onder het doel schoon en leefbaar huis:

    • lichte huishoudelijke taken, zoals afstoffen, afwassen;

    • zware huishoudelijke taken, zoals stofzuigen, de badkamer poetsen;

    • wasverzorging, het wassen, ophangen en strijken en opbergen van de kleding;

  • De volgende taken vallen in principe niet onder het doel schoon en leefbaar huis;

    • boodschappen doen; een boodschappenservice is voorliggend;

    • ramen wassen aan de buitenkant, tenzij de inwoner in een gebied woont waar geen glazenwasser wil komen.

  • Voor het bepalen van de uren voor de huishoudelijke taken kijkt het college per situatie naar wat nodig is. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM-normenkader. Voor bijzondere situaties is het mogelijk om van het normenkader af te wijken.

5.1.3 Individuele begeleiding en regie op het huishouden

Als er regie problemen zijn in het huishouden en problemen met schoonmaken wordt het product ‘regie op huishouden’ ingezet. Als er naast regie op huishouden andere ondersteuning nodig is kijken we of individuele begeleiding in combinatie met het product ‘schoon huis’ passend is.

5.1.4 Hoe wordt de omvang van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp bepaald?

De omvang (in uren) van de indicatie is afhankelijk van een aantal factoren:

  • de taken die overblijven nadat is onderzocht of er oplossingen mogelijk zijn middels eigen kracht, sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • gezinssamenstelling;

  • de ruimten in de woning die schoongemaakt dienen te worden. Het gaat hierbij enkel om de ruimten die de inwoner in het dagelijks leven gebruikt.

5.2 Individuele begeleiding en begeleiding groep

Begeleiding kan individueel verstrekt worden of in een groep. Bij de afweging welke vorm geschikt is, zal gekeken worden naar de goedkoopst adequate oplossing. Dit betekent dat bij gelijke geschiktheid de voorkeur uitgaat naar begeleiding groep (dagbesteding).

5.2.1 Wanneer is Dagbesteding een passende oplossing?

Dagbesteding kan een passende oplossing zijn wanneer de ondersteuningsvraag van de inwoner zich richt op de resultaatgebieden (arbeids)participatie/dagbesteding en mantelzorgondersteuning.

5.2.2 Wanneer is individuele begeleiding een passende oplossing?

Wanneer de inwoner een ondersteuningsbehoefte heeft met betrekking tot het sociaal netwerk, regie op het huishouden, financiën of persoonlijk functioneren kan individuele begeleiding een passende oplossing zijn. Bij het vaststellen of er sprake is van bovengebruikelijke hulp maakt het college gebruik van de CIZ-indicatiewijzer.

Wanneer de inwoner op meerdere van bovengenoemde gebieden beperkingen ervaart, kan het om moverende reden beter zijn om het aantal zorgaanbieders (tijdelijk) te beperken. Als regie op het huishouden onderdeel uitmaakt van de hulpvraag, kan deze ondersteuning worden ondergebracht in een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding.

5.2.3 Welke vorm van Dagbesteding of Individuele begeleiding is een passende oplossing?

  • Wanneer duidelijk is dat een maatwerkvoorziening die voorziet in dagactiviteit een passende oplossing is, maakt het college de afweging welk ondersteuningsproduct wordt verstrekt/ingezet. Dit is van belang voor de inhoud van de dagactiviteit en welke expertise de aanbieder inzet.

  • Welk ondersteuningsproduct de meest passende oplossing is, is vooral afhankelijk de ondersteuningsbehoefte van de inwoner en de grondslag voor de indicatie.

  • De gemeente Lochem neemt deel aan de regionale raamovereenkomst individuele voorzieningen/maatwerkvoorzieningen Jeugdhulp/Wmo regio Midden-IJssel/Oost-Veluwe.

  • Per zorgproduct is in het Zorgproductenboek beschreven welke inwoner erbij hoort, wat de opdracht aan de opdrachtnemer is, wat de eisen aan de inhoud van de begeleiding zijn, aan welke eisen de zorgprofessional moet voldoen en eventueel andere informatie die van belang is. Het Zorgproductenboek is te vinden op de website www.zorgregiomijov.nl

  • Bij de productenstructuur in het Zorgproductenboek wordt uitgegaan van vier cliënttypen, te weten: Crisis, Intensief, Perspectief en Duurzaam. Bij het indiceren van begeleiding zal beoordeeld worden onder welk cliënttype een inwoner valt. Voor elk cliënttype zijn specifieke zorgproducten ontwikkeld. Het Zorgproductenboek is een leidraad in het bepalen om welk cliënttype het gaat en welk zorgproduct toegekend kan worden.

  • Arbeidsmatige dagbesteding (begeleiding groep basis). Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding waardoor er een bijdrage aan de samenleving geboden wordt. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening in het kader van het leveren van een bijdrage aan de samenleving. Er wordt een geringe arbeidsprestatie verwacht. De begeleiding is in eerste plaats gericht op het creëren van veiligheid en structuur. De mogelijke opbrengst van de productie wordt ingezet als bijdrage aan de kosten of als ondersteuning aan de maatschappij. Voor de inwoner heeft deze vorm van begeleiding groep veelal de functie van werk zonder daarvoor loon te ontvangen. Ook voor deze vorm van begeleiding groep geldt het Zorgproductenboek als kader.

5.2.4 Zwaarte omvang en duur van de begeleiding

Het Zorgproductenboek is onderdeel van deze raamovereenkomst en biedt het kader voor de inzet van de producten inclusief de zwaarte en omvang ervan.

  • De omvang van de ondersteuning is in de meeste gevallen maatwerk en moet afgestemd zijn op de situatie van de gebruiker en diens mantelzorger.

  • De periode waarvoor een maatwerkvoorziening begeleiding of begeleiding groep afgegeven wordt, wordt op de specifieke situatie van de inwoner afgestemd en per cliënttype zijn de volgende richtlijnen van belang:

    • Crisis; bij de producten die bij het cliënttype Crisis horen is de duur in de regel niet langer dan 8 weken, daar de crisissituatie of acute situatie binnen maximaal 8 weken dient te worden weggenomen, zodanig dat crisisinterventie niet meer nodig is.

    • Intensief; het cliënttype Intensief kenmerkt zich door complexe problematiek in combinatie met het niet kunnen voeren van de regie door de cliënt. Richtlijn voor de duur is maximaal 6 tot 12 maanden, afhankelijk van de verwachting ten aanzien van de mogelijkheden tot afschalen. Concrete doelen en acties voor de zorgaanbieder zijn belangrijk.

    • Perspectief; het cliënttype Perspectief kenmerkt zich door de ontwikkelmogelijkheden die de cliënt heeft. Voortdurende aandacht voor afschaling is van belang. Richtlijn voor de duur is maximaal 12 maanden. Afbouwen van de ondersteuning in de afgegeven periode is een mogelijkheid, zolang dit passend is bij de ontwikkeling die de cliënt laat zien.

    • Duurzaam; het cliënttype Duurzaam kenmerkt zich door een structurele ondersteuningsbehoefte, terwijl er niet veel verandering meer wordt verwacht. Het is van belang om goede afspraken met de zorgaanbieder te maken ten aanzien van de signaleringsfunctie voor een WLZ-indicatie.

5.2.5 Vervoer dagbesteding

Wanneer een inwoner niet (meer) zelfstandig of met behulp van anderen naar de dagbesteding kan, is het mogelijk om vervoer in te zetten.

Het vervoer wordt dan geregeld door de vervoerscentrale (PlusOV). In individuele gevallen kan er sprake zijn dat enkel de zorgaanbieder passend vervoer kan bieden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een inwoner door de zorgaanbieder gemotiveerd moet worden om uit bed te komen en mee te gaan naar de dagbesteding. In die gevallen kan er vervoer worden ingezet met de zorgaanbieder als uitvoerder.

5.3 Persoonlijke verzorging 5.3.1 Wanneer is persoonlijke verzorging een passende oplossing?

Mensen zijn zelfredzaam voor algemene dagelijkse levensbehoeften (ADL) als zij de volgende dingen kunnen:

  • in en uit bed komen;

  • aan- en uitkleden;

  • bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan;

  • lichamelijke hygiëne, toiletbezoek;

  • eten/drinken bereiden en klaarzetten;

  • medicijnen innemen;

  • ontspanning en sociaal contact.

5.3.2 Afbakening begeleiding en persoonlijke verzorging (PV)

Veel ondersteuning bij ADL wordt gegeven als Persoonlijke verzorging (hierna: PV) vanuit de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). Dit is voorliggend op begeleiding vanuit de Wmo. In de regel gaat het bij ondersteuning vanuit de Wmo om het bieden van begeleiding tijdens het uitvoeren van deze algemene levensverrichtingen en in mindere mate om het overnemen daarvan. In het kader van begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

  • het ondersteunen bij of het oefenen van vaardigheden of handelingen;

  • het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van de regie;

  • het overnemen van toezicht op de inwoner.

5.4 Respijtzorg

Respijtzorg wordt geduid als mantelzorgvervanging. Wanneer er sprake is van overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger van de inwoner kan het college algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen in de vorm van respijtzorg inzetten. De inzet sluit aan bij de vraag van de mantelzorger en duurt zo lang als het nodig is voor de mantelzorger om weer nieuwe energie op te doen.

5.4.1 Respijtzorg in de vorm van maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Onder de Wmo is het mogelijk om kortdurend verblijf in te zetten om een (dreigend) overbelaste mantelzorger te ontlasten (respijtzorg). Dit is alleen mogelijk als er geen sprake is van een noodzaak voor 24-uurs zorg. Bij een noodzaak voor 24-uurs zorg wordt een inwoner verwezen naar de Wlz. Voor de inwoner die de Wlz in de thuissituatie verzilvert, is het vanuit de Wlz mogelijk om kortdurend verblijf in te zetten. Veel zorgverzekeraars hebben tegenwoordig ook een mogelijkheid voor mantelzorgvervanging. Soms vergoedt de zorgverzekeraar ook kortdurend verblijf. Indien de (aanvullende) verzekering van een inwoner deze optie biedt, dan wordt aan de inwoner gevraagd om deze optie als eerste te onderzoeken. De inzet van kortdurend verblijf is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie van de inwoner en daarom altijd maatwerk. Ook hiervoor gelden de kaders van het Zorgproductenboek.

5.4.2 Spoedzorg

Wanneer er sprake is van het acuut wegvallen van een mantelzorger en er met spoed zorg nodig is, kan spoedzorg worden ingezet. Het college staat garant voor de kosten wanneer spoedzorg noodzakelijk was en deze niet vanuit een andere wet vergoed kan worden.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

6.1 Herziening, intrekking en terugvordering

In hoofdstuk 6 van de Verordening wordt aangegeven dat een besluit herzien of ingetrokken kan worden om de daar genoemde redenen.

6.2 Heroverweging

Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de beslissing tot een maatwerkvoorziening te heroverwegen. Bij de heroverweging wordt een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten: passendheid en handhaving.

  • Passendheid

  • Het college kan de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de geboden ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner, of deze ondersteuning efficiënt is en passend bij beleid.

  • Handhaving

  • Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de geboden ondersteuning overeenstemt met de verstrekte voorziening. Het gaat hierbij om een juiste toepassing van maatwerkvoorzieningen, het tegengaan van oneigenlijk gebruik en het voorkomen van fraude.

6.3 Bezwaar en mediation

Wanneer een inwoner het niet eens is met een genomen besluit, kan de inwoner hiertegen in bezwaar gaan.

Het college licht inwoners vooraf in wanneer er een negatief of afwijkend besluit wordt genomen op een aanvraag. Dit biedt inwoners de gelegenheid bezwaar te maken als aanvrager van het besluit of als belanghebbende. Het bezwaar dient te worden ingediend binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit. Na 6 weken is het besluit onherroepelijk. Meer informatie over de bezwaarprocedure is te lezen op www.lochem.nl/bezwaarprocedure.

Tot slot bestaat de mogelijkheid tot mediation, indien zowel de inwoner als het college dit zinvol acht.

6.4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht op 5 september 2023 in werking. De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2022.2 gemeente Lochem vervallen met inwerkingtreding van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023 gemeente Lochem.

6.5 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2023 gemeente Lochem”.

  • I.

    Zie Schulinck voor actuele stroomschema’s voor cliënten met een Wlz-indicatie.

  • II.

    Artikel 1.2 lid 1 onder b, Jeugdwet

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 3 oktober 2023

Burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem

De secretaris, de burgemeester,

D.C. Kerkdijk S.W. van ’t Erve