Algemene subsidieverordening gemeente Tilburg 2023

Geldend van 13-10-2023 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Tilburg 2023

De raad van de gemeente Tilburg;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 11 juli 2023;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Tilburg 2023:

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • De-minimissteun: steun die wordt verstrekt passend binnen een de-minimisverordening;

  • Wet: Algemene wet bestuursrecht;

  • Raad: de gemeenteraad van de gemeente Tilburg;

  • College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg;

  • Begrotingssubsidie: subsidies waarbij de subsidieontvanger en het bedrag wat maximaal als subsidie verleend kan worden expliciet op de gemeentelijke begroting staat en door de raad wordt vastgesteld;

  • Incidentele subsidies: alle subsidies door het college voor activiteiten die passen binnen de programma’s van de desbetreffende begroting, en die niet zijn aan te merken als begrotingssubsidie en die niet verleend worden op basis van een subsidieregeling;

  • ASVT: de Algemene subsidieverordening gemeente Tilburg 2023;

  • Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent; het betreft een onderneming in de zin van het staatssteunrecht;

  • Kalenderjaar: een tijdsinterval van precies één jaar van 1 januari t/m 31 december;

Artikel 2. Reikwijdte

  • 2.1 Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is;

  • 2.2 De ASVT is ook van toepassing op buitenwettelijke subsidies (te weten begrotingssubsidies en incidentele subsidies) als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

Artikel 3. Subsidieregelingen

Het college kan bij nadere regeling (subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. In een subsidieregeling kan het college ook afwijken van bepalingen in deze ASVT.

Artikel 4. Staatssteunregels

  • 4.1 Een aanvraag wordt getoetst aan de staatssteunregels (artikel 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen;

  • 4.2 Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 5.1 Het college kan subsidieplafonds vaststellen. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld;

  • 5.2 Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

    • 5.2.1

      het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd door de raad; en

    • 5.2.2

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd;

  • 5.3 Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat wordt verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen;

  • 5.4 Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd door de raad, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen in de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6. Aanvraag

  • 6.1 Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld moet dat formulier worden gebruikt;

  • 6.2 Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • 6.2.1

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • 6.2.2

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • 6.2.3

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat waar van toepassing een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan; een handreiking in de vorm van de modellen A en B vindt u op de website van de gemeente Tilburg.

    • 6.2.4

      Indien het college daar om vraagt, een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);

    • 6.2.5

      als de aanvrager een egalisatiereserve voor gemeente Tilburg heeft, de stand van de egalisatiereserve voor gemeente Tilburg op het moment van de aanvraag

  • 6.3 Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie van € 30.000 of meer aanvraagt, overlegt tevens: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, het meest recente jaarverslag en de meest recente jaarrekening;

  • 6.4 Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 7.1 Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt aangevraagd, wordt uiterlijk 1 september voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft ingediend. Door het college kunnen andere termijnen worden gesteld;

  • 7.2 Andere aanvragen om subsidie worden ingediend uiterlijk 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

  • 7.3 Bij subsidieregelingen kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 7.4 Indien een aanvraag te laat is ingediend neemt het college deze niet in behandeling. In bijzondere gevallen kan het college besluiten de aanvraag toch in behandeling te nemen.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 8.1 Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend. Door het college kan een andere termijn worden gesteld;

  • 8.2 Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen 13 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend, dan wel als er een uiterste datum van indiening is vastgesteld, binnen dertien weken gerekend vanaf deze uiterste datum;

  • 8.3 Bij subsidieregelingen kunnen andere termijnen worden gesteld;

  • 8.4 Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 9.1 Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • 9.1.1

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar inwoners of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar inwoners;

    • 9.1.2

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt aangevraagd;

    • 9.1.3

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • 9.1.4

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • 9.1.5

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • 9.1.6

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

    • 9.1.7

      als de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende financiële middelen kan beschikken om de kosten van zijn activiteiten te dekken.

    • 9.1.8

      als subsidieverstrekking niet past binnen het op het betreffende beleidsterrein gevoerde beleid dan wel de activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteit hebben.

Artikel 10. Verlening subsidie

  • 10.1 Subsidies tot en met € 9.000 worden direct vastgesteld via een beschikking tot subsidievaststelling.

  • 10.2 Subsidies, die meer bedragen dan € 9.000, worden verleend via een beschikking tot subsidieverlening.

  • 10.3 Het college is bevoegd om verplichtingen aan deze beschikkingen te verbinden.

  • 10.4 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan het college in bijzondere gevallen ook voor subsidiebedragen, die hoger zijn dan € 9.000, volstaan met een beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 11. Egalisatiereserve

  • 11.1 Bij de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald, dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen.

  • 11.2 Het verschil tussen de baten en lasten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend komt ten gunste respectievelijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 11.3 Indien de subsidieontvanger naast de gemeentelijke subsidie ook nog middelen van derden ontvangt, dient in het financieel verslag duidelijk zichtbaar te worden gemaakt, welk deel van het tekort c.q. overschot respectievelijk ten laste dan wel ten gunste van de gemeentelijke egalisatiereserve is gebracht. Indien dit niet mogelijk is, dan zal het aandeel van de gemeente in het totale resultaat naar rato van het aandeel in de totale baten worden bepaald.

  • 11.4 De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is beheerd.

  • 11.5. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 11.6. Als de subsidieontvanger een vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd is als bedoeld in artikel 21 dan is de subsidieontvanger ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

  • 11.7. Voor een besteding van deze reserve anders dan in lid 2 genoemd moet de subsidieontvanger altijd toestemming vragen aan gemeente Tilburg.

Artikel 12. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 12.1 Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college;

  • 12.2 Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • 12.2.1

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • 12.2.2

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • 12.2.3

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de subsidieontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;

    • 12.2.4

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.

    • 12.2.5

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het vragen van surseance van betaling.

  • 12.3 Een subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor het in eigendom verwerven, vervreemden of bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van subsidiegelden dan wel de lasten daarvan mede worden bekostigd uit subsidiegelden.

Artikel 13. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 13.1 Het college kan voorwaarden stellen aan de subsidieontvanger over wijze en tijdstip van tussentijds rapporteren over de voortgang van de activiteiten;

  • 13.2 Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 13.3 Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 14. Indexering

Indien een subsidie voor meerdere kalenderjaren wordt verleend, wordt behoudens wanneer in de beschikking anders is bepaald, het bedrag jaarlijks als volgt geïndexeerd:

  • 14.1

    Indexering geschiedt op basis van de door het Centraal Planbureau jaarlijks in maart (jaar ‘N’) gepubliceerde raming van de verwachte prijsindex jaar N+1 zoals gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan.

  • 14.2

    De in artikel 14.1 bedoelde indexering is een gewogen indexering die voor 35 % wordt bepaald door de prognose van de prijs overheidsconsumptie "netto materieel (IMOC)" en voor 65 % door de prognose van de prijs overheidsconsumptie "beloning werknemers".

  • 14.3

    Aan de uitkomst zoals bedoeld bij 14.2 wordt toegevoegd de waarde van de gewogen indexering van de twee voorgaande jaren (jaren N en N-1). De totale gewogen indexering is de som van de gewogen indexering van de jaren N-1, N en N+1.

Artikel 15. Betaling en bevoorschotting

  • 15.1 Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in de beschikking tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

  • 15.2 In bijzondere gevallen kan het college vooruitlopend op een beschikking tot subsidieverlening al tot bevoorschotting over gaan.

Artikel 16. Cumulatie

De in de artikelen 17, 18, 19 en 20 genoemde bedragen zien toe op de in totaal aan een aanvrager in een kalenderjaar toegekende subsidiebedragen.

Artikel 17. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 9.000

  • 17.1 Voor subsidies tot en met € 9.000 vindt verantwoording plaats door middel van een melding of de activiteit, waarvoor de subsidie bestemd was, heeft plaatsgevonden.

  • 17.2 Deze melding dient uiterlijk 13 weken nadat de activiteit volgens planning heeft plaatsgevonden te worden gedaan dan wel, indien het om een subsidie per kalenderjaar gaat, vóór 1 mei van het volgende jaar.

  • 17.3 Het college kan bij de vaststellingsbeschikking aanvullende eisen opleggen ten aanzien van de verantwoording.

Artikel 18. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tussen € 9.000 en € 30.000

  • 18.1 Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 9.000, maar minder dan € 30.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • 18.1.1

      bij een per kalenderjaar of voor meerdere kalenderjaren verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, waarvoor de subsidie is verleend.

    • 18.1.2

      bij overige subsidies, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten, tenzij anders is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 18.2 De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en welke resultaten zijn bereikt en op welke wijze de activiteiten hebben bijgedragen aan de realisering van de door de gemeente vastgestelde beleidsdoelstellingen.

  • 18.3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies tussen € 30.000 en € 125.000

  • 19.1 Indien de subsidieverlening € 30.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • 19.1.1

      bij een per kalenderjaar of voor meerdere kalenderjaren verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, waarvoor de subsidie is verleend

    • 191.2

      bij overige subsidies, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten, tenzij anders is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 19.2 Indien de subsidieontvanger van meerdere instanties subsidie ontvangt en deze een latere indieningsdatum van de verantwoording hanteren, mag de subsidieontvanger ook de datum van een hogere instantie hanteren voor het indienen van de verantwoording bij de gemeente.

  • 19.3 De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • 19.3.1

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en welke resultaten zijn bereikt en op welke wijze de activiteiten hebben bijgedragen aan de realisering van de door de gemeente vastgestelde beleidsdoelstellingen;

    • 19.3.2

      een jaarrekening, waarin tevens inzichtelijk wordt gemaakt of en zo ja welk vermogen is gevormd met de subsidie.

    • 19.3.3

      voor subsidies met een projectmatig karakter kan het college afwijken van 19.3.2 en vragen om een financiële projectverantwoording dat bestaat uit een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten. In de financiële projectverantwoording dient tevens inzichtelijk te worden gemaakt of en zo ja welk vermogen is gevormd met de subsidie. In aanvulling kan het college vragen om een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop.

    • 19.3.4

      informatie over de wijze waarop de aanvrager publiekelijk gecommuniceerd heeft over zijn werkzaamheden en de resultaten daarvan in relatie tot de verstrekte subsidie door tenminste een jaarverslag op de website te publiceren.

  • 19.4 Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd

Artikel 20. Eindverantwoording subsidies van € 125.000 en meer

  • 20.1 Bij subsidies van € 125.000 en meer dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • 20.1.1

      bij een per kalenderjaar of voor meerdere kalenderjaren verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar , waarvoor de subsidie is verleend

    • 20.1.2

      bij overige subsidies, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten, tenzij anders is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 20.2 Indien de subsidieontvanger van meerdere instanties subsidie ontvangt en deze een latere indieningsdatum van de verantwoording hanteren, mag de subsidieontvanger ook de datum van een hogere instantie hanteren voor het indienen van de verantwoording bij de gemeente.

  • 20.3 De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • 20.3.1

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en welke resultaten zijn bereikt en op welke wijze de activiteiten hebben bijgedragen aan de realisering van de door de gemeente vastgestelde beleidsdoelstellingen;

    • 20.3.2

      een jaarrekening, die voldoet aan het bepaalde in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De jaarrekening dient voorzien te zijn van een controleverklaring van een onafhankelijke accountant. Het college kan bij subsidieverlening verzoeken dat in de verklaring ook een oordeel gegeven wordt over de gerapporteerde prestaties. In de jaarrekening dient tevens inzichtelijk te worden gemaakt of en zo ja welk vermogen is gevormd met de subsidie;

    • 20.3.3

      voor subsidies met een projectmatig karakter kan het college afwijken van 20.3.2 en vragen om een financiële projectverantwoording dat bestaat uit een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten. De financiële projectverantwoording dient voorzien te zijn van een controleverklaring van een onafhankelijke accountant. Het college kan bij subsidieverlening verzoeken dat in de verklaring ook een oordeel gegeven wordt over de gerapporteerde prestaties. In de financiële projectverantwoording dient tevens inzichtelijk te worden gemaakt of en zo ja welk vermogen is gevormd met de subsidie. In aanvulling kan het college vragen om een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop.

    • 20.3.4

      informatie over de wijze waarop de aanvrager publiekelijk gecommuniceerd heeft over zijn werkzaamheden en de resultaten daarvan in relatie tot de verstrekte subsidie door tenminste een jaarverslag op de website te publiceren.

  • 20.4 Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 21. Vergoeding voor vermogensvorming

  • 21.1 In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid Algemene Wet Bestuursrecht is de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd, welke bij afzonderlijke beschikking van het college wordt vastgesteld.

  • 21.2 De vergoeding bedraagt maximaal het aandeel van de gemeente in de vermogensvorming. Het aandeel van de gemeente betreft de verhouding tussen de subsidie van de gemeente waarmee is bijgedragen aan de vermogensvorming ten opzichte van de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

  • 21.3 Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de economische waarde van de eigendommen en de andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 21.4 Indien het een onroerende zaak betreft, geschiedt de waardebepaling door één door het college in overleg met de subsidieontvanger aan te wijzen onafhankelijke deskundige.

  • 21.5 Het college kan op een daartoe strekkend verzoek besluiten dat geen vergoeding is vereist, indien de activiteiten of werkzaamheden van de subsidieontvanger worden overgenomen en voortgezet door een rechtspersoon met een gelijke of nagenoeg gelijke doelstelling en de activa en passiva tegen boekwaarde worden overgenomen.

  • 21.6 In geval sprake is van ontbinding van een rechtspersoon die subsidie heeft ontvangen, dan wel, naar het oordeel van het college, kennelijke beëindiging van de activiteiten en indien de instelling naar het oordeel van het college niet in staat is de eventueel resterende gelden of (on)roerende zaken in overeenstemming met de doelstelling van de subsidieontvanger aan te wenden, wordt het positieve liquidatiesaldo bij voorrang ter beschikking gesteld van de gemeente, indien een eventueel batig saldo van de door een accountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek opgestelde (liquidatie)rekening dit toelaat.

Artikel 22. Vaststelling subsidie

  • 22.1 Het college stelt de subsidie vast uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen.

  • 22.2 Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet binnen de in de artikelen 17, 18, 19 en 20 genoemde termijnen is ontvangen, kan het college zes weken na een eenmalige rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

  • 22.3 Vaststelling van een subsidie die voor meerdere jaren is verleend geschiedt jaarlijks, tenzij in de subsidiebeschikking anders is bepaald.

Artikel 23. Controle

Het college is bevoegd controles uit te oefenen op de getrouwheid van de door hem verlangde rapportages en verantwoordingen.

Artikel 24. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen een of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing voor aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard;

Artikel 25. Slotbepalingen

  • 25.1 Deze verordening treedt in werking daags na haar bekendmaking;

  • 25.2 Per dezelfde datum wordt de Algemene subsidieverordening gemeente Tilburg ingetrokken;

  • 25.3 Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Tilburg (ASVT) 2023.

Ondertekening

ALGEMENE TOELICHTING

Awb

Van belang is er op te wijzen, dat een groot deel van het juridisch kader, dat voor subsidieverlening geldt, al in de landelijke wetgeving is opgenomen, te weten in Titel 4.2. van Hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Algemene Subsidieverordening vormt een aanvulling op die bepalingen op lokaal niveau. De Awb bevat een aantal zogenaamde facultatieve bepalingen. Indien de wens bestaat een dergelijke bepaling van toepassing te verklaren dient dat in de lokale subsidieverordening te gebeuren. Als er een relatie bestaat tussen de bepalingen uit de Algemene Subsidieverordening en de Awb wordt dit vermeld in de navolgende artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.

De-minimissteun

De-minimissteun is steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2). Kort gezegd komt het er op neer dat een onderneming in sommige gevallen moet verklaren dat het niet meer (overheids)steun ontvangt dan de drempel die is opgenomen in de genoemde Europese Verordeningen.

Onderneming

Het betreft een onderneming in de zin van het Europees staatssteunrecht. Dat betekent dat ook een stichting of een vereniging een onderneming kan zijn. Dit moet beoordeeld worden aan de hand van de activiteiten die ze uitvoeren.

Artikel 2. Reikwijdte

Eerste lid

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening gemeente Tilburg 2023 (hierna: ASVT) van toepassing is.

Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarin in een verordening een uitputtende regeling is opgenomen.

Tweede lid

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASVT eveneens van toepassing.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Ook kan het college in de subsidieregeling bepalen welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en op welke wijze de subsidie wordt uitbetaald.

In andere artikelen van de ASVT worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    begrotingssubsidie; de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies.

Artikel 4. Staatssteunregels

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt in artikel 4:35, derde lid, dat subsidie moet worden geweigerd, wanneer dit niet verenigbaar is met het bepaalde in de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dat betekent dat er bij een aanvraag voor subsidie altijd een toets dient plaats te vinden aan deze artikelen.

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASVT, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Eerste lid

Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. De raad stelt de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Tweede en derde lid

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1)

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 2)

    verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3)

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede, derde en vierde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

Artikel 6. Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).

Er moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook die afkomstig zijn van de overheid (met staatsmiddelen bekostigd). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs etc. bestaan.

Daarnaast kan het college vragen om een de-minimisverklaring.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt, en subsidies die voor een andere periode worden aangevraagd.

Uit het derde lid van dit artikel volgt dat het college in een subsidieregeling kan besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die zijn vastgesteld in het eerste en tweede lid.

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar, en subsidieaanvragen voor een andere periode. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

Indien er sprake is van staatssteun moet de beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, worden verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, aangevuld met andere gronden waarop het college de subsidie kan weigeren.

De onder 9.1.7 opgenomen weigeringsgrond benadrukt, dat subsidieverlening veelal pas aan de orde komt als de aanvrager zelf onvoldoende financiële middelen heeft om de activiteiten, die de gemeente in het algemeen belang acht te bekostigen. Beschikt een instelling over een substantieel eigen vermogen, te denken is aan een eigen vermogen dat meer dan 40 % bedraagt van het totaal vermogen, dan wordt bekeken of de aanvraag geheel of gedeeltelijk geweigerd moet worden. Dit geldt ook als een organisatie een begroting overlegt die een positief exploitatiesaldo laat zien of ruimte lijkt te bevatten.

Artikel 10. Verlening subsidie

De Awb kent twee manieren om een subsidie te verstrekken. De meest gebruikelijke is om voordat de activiteiten plaats zullen vinden een beschikking tot subsidieverlening te nemen. Als dan de activiteiten (al dan niet) hebben plaatsgevonden, wordt een beschikking tot subsidievaststelling genomen. Pas dan ontstaat er een definitief recht op subsidie. De subsidie wordt in beginsel vastgesteld op de verleende subsidie (artikel 4:46 Awb), tenzij de activiteiten niet of slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd. In dat geval kan de subsidie lager of zelfs op nihil worden vastgesteld. Een andere uitzondering is het geval waarin vooraf, dus bij de subsidieverlening, wordt bepaald dat de vaststelling achteraf op een andere manier zal plaatsvinden, bijvoorbeeld op nacalculatiebasis.

De tweede manier om subsidie te verstrekken, is te volstaan met alleen een beschikking tot subsidievaststelling.

In dit artikel is bepaald, dat voor subsidie tot en met 9.000 euro wordt volstaan met alleen een beschikking tot subsidievaststelling en dat voor hogere bedragen – uitzonderingen daargelaten – wordt gewerkt met twee beschikkingen, een verlenings- en een vaststellingsbeschikking.

Artikel 11. Egalisatiereserve

De vorming van een egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een subsidieontvanger kan op grond van dit artikel worden aangewezen een egalisatiereserve te vormen. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waar alle exploitatieresultaten die betrekking hebben op de subsidies van de gemeente Tilburg toegevoegd dan wel onttrokken worden aan de voor Tilburg gevormde egalisatiereserve. Indien een subsidieontvanger behalve een negatief exploitatieresultaat ook andere onttrekkingen aan deze reserve wil doen dan heeft de subsidieontvanger van de gemeente Tilburg hiervoor toestemming nodig. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op jaarlijks verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender jaar verstrekte subsidies.

Artikel 11.3 regelt de situatie dat de subsidieontvanger ook van andere financiers dan de gemeente Tilburg middelen ontvangt en hoe je dan het aandeel Tilburg in het exploitatieresultaat en vervolgens egalisatiereserve bepaalt. Als de subsidieontvanger in de administratie en verantwoording de lasten en baten van de verschillende financiers apart zichtbaar maakt is dit aandeel eenvoudig vast te stellen. Indien een subsidie ontvanger dit niet per financier in beeld brengt zal het aandeel van de gemeente in het totale resultaat naar rato van het aandeel in de totale baten worden bepaald. Ter illustratie: Als de subsidies van de gemeente Tilburg 75% van de omzet vormt dan kan van het van het gerealiseerde exploitatieresultaat 75% toegevoegd of onttrokken worden aan de egalisatiereserve Tilburg.

Artikel 12. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste en tweede lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld. Voor het derde lid geldt dat de subsidieontvanger toestemming van het college nodig heeft.

Artikel 13. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Artikel 14. Indexering

Dit artikel beschrijft de indexeringsmethodiek voor subsidies die voor meerdere jaren wordt verleend behoudens wanneer in de beschikking anders is bepaald.

Artikel 16. Cumulatie

In de artikelen 17 t/m 20 zijn de verschillende verantwoordingsverplichtingen vastgesteld. Welke verplichting geldt is afhankelijk van de hoogte van het subsidiebedrag. In artikel 16 is bepaald dat deze hoogte moet worden vastgesteld door het – waar van toepassing – optellen van de verschillende subsidiebedragen, die een subsidieontvanger in het kalenderjaar ontvangt. Als een subsidieontvanger bijvoorbeeld een jaarlijkse subsidie ontvangt van 100.000 euro en een eenmalige subsidie van 30.000 euro, geldt voor de verantwoordingsverplichting, dat artikel 20 van toepassing is (subsidie boven de 125.000 euro).

Artikel 17 t/m 20. Eindverantwoording subsidies

In de verantwoordingsplicht wordt een onderscheid gemaakt tussen subsidies tot en met 9.000 euro, subsidies tussen de 9.000 en 30.000 euro, subsidies vanaf 30.000 euro tot 125.000 euro en subsidies vanaf 125.000 euro. Subsidies tot en met 9.000 euro worden op grond van artikel 12 verstrekt middels een eenmalige vaststellingsbeschikking. De verantwoording bestaat slechts uit een melding of de activiteit heeft plaatsgevonden.

Subsidies boven de 9.000 euro worden verstrekt door een beschikking tot subsidieverlening en vervolgens een beschikking tot subsidievaststelling. Deze laatste kan pas gegeven worden nadat verantwoording is afgelegd.

Tot 30.000 euro moet er een inhoudelijk verslag worden geleverd, tot 125.000 euro een inhoudelijk verslag en een jaarrekening, en indien een subsidieontvanger 125.000 euro of meer subsidie ontvangt moet daar een controleverklaring van de accountant bijgevoegd worden. Voor subsidies met een projectmatig karakter kan het college afwijken en in plaats van een jaarrekening kan het college vragen om een financiële projectverantwoording te overleggen die bestaat uit een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten. In aanvulling kan het college vragen om een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop.

Onder een jaarrekening dient in dit verband verstaan te worden een balans, exploitatierekening en toelichting.

Voor de jaarrekening of de financiële projectverantwoording zijn er de volgende richtlijnen:

  • -

    Exploitatiecijfers worden vergeleken met de begrotingscijfers en de realisatiecijfers van het voorgaande jaar.

  • -

    U specificeert de in de exploitatie verantwoorde subsidies van de gemeente Tilburg

  • -

    De besteding van de subsidies van de gemeente Tilburg worden per subsidie voldoende gespecificeerd.

Acountantscontrole

  • -

    In het geval u in het verslagjaar in totaal meer dan € 125.000 aan subsidies van de gemeente Tilburg ontvangt dan dient de jaarrekening of de financiële projectverantwoording een controleverklaring te bevatten. De accountant dient in zijn controle na te gaan:

    • of de regels m.b.t. de jaarrekening of financiële projectverantwoording zijn gevolgd

    • of de gerapporteerde prestaties juist zijn voor zover deze hiervoor in de subsidievoorwaarden zijn aangewezen.

    • of de jaarrekening of de financiële projectverantwoording met het inhoudelijk verslag verenigbaar is.

    • of de verantwoording in overeenstemming is met de subsidievoorwaarden van de gemeente Tilburg

Controleverklaring

  • -

    De subsidieontvanger is verplicht een controleopdracht te verstrekken aan een accountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, resulterend in een controleverklaring. De controle richt zich op de getrouwheid en rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie

  • -

    In het geval de controleverklaring niet goedkeurend is dan volgt met u een gesprek om de oorzaken te bespreken en te bezien of en zo ja met welke proportionele maatregelen het in de toekomst wel mogelijk is tot een goedkeurende controleverklaring te komen.

  • -

    Review: de gemeente heeft de bevoegdheid tot review op de verrichte werkzaamheden van controlerend accountant van de subsidieontvanger. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat zijn accountant hiermee instemt.

Organisaties, die op jaarbasis 30.000 euro of meer subsidie ontvangen, dienen inzichtelijk te maken welk vermogen zij gevormd hebben met behulp van de subsidie. Dit gevormde vermogen kan ingezet worden voor activiteiten, die de Tilburgse bevolking ten goede komen of om tegenvallers op de gesubsidieerde activiteiten van de gemeente Tilburg op te vangen.

Artikel 21 Vergoeding voor vermogensvorming

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht geldt echter alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen).

Artikel 24 Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan hetgeen in de ASVT is opgenomen kan leiden tot een onredelijke situatie.

Artikel 25 Slotbepalingen

De ASVT treedt in werking nadat deze bekend is gemaakt. Er is geen sprake van een overgangsregime aangezien de bepalingen in de ASVT, waaronder de verantwoordingsregimes, begunstigend zijn voor de subsidieontvanger. Indien in de reeds afgegeven subsidiebeschikkingen specifieke verplichtingen zijn opgenomen rondom de verantwoording, dan geldt dat deze van kracht blijven. Indien in de subsidiebeschikking enkel een verwijzing wordt gemaakt naar de algemene subsidieverordening dan gelden de verantwoordingsregimes uit de ASVT.