Beleidsregels voor de fysieke leefomgeving

Geldend van 06-10-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor de fysieke leefomgeving

Inleiding

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn verschillende wetten, zoals de Wet milieubeheer, Wet geluidhinder en Wet bodembescherming geheel of gedeeltelijk ingetrokken en vervangen door regels in het nieuwe stelsel. De beleidsregels die zijn gebaseerd op de oude wetgeving zijn echter nog goed bruikbaar. Het is wenselijk dat deze blijven gelden totdat nieuwe beleidsregels over een onderwerp zijn vastgesteld.

Om de geldigheid te borgen worden de beleidsregels opnieuw vastgesteld, maar dan als beleidsregels op grond van de Omgevingswet. Daar waar in teksten wordt verwezen naar oude wetgeving, moet dit (tevens) worden opgevat als verwijzing naar de Omgevingswet.

In de toekomst kunnen voor bepaalde onderwerpen bepalingen in het Omgevingsplan worden vastgelegd, bijvoorbeeld via een maatwerkregel, of kan nieuw beleid worden opgesteld.

Het gaat om de volgende beleidsregels:

  • Notitie bodemonderzoek voor bedrijven

  • Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidshinder 2018 regio Midden-Holland

  • Handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen regio Midden-Holland

  • Geluidsbeheersplan bedrijventerrein Distripark-Doelwijk gemeente Waddinxveen: Vastgelegd in het bestemmingsplan Distripark Doelwijk 2009

Deze beleidsregels zijn inhoudelijk ongewijzigd gebundeld tot een nieuwe beleidsregel: de Beleidsregels voor de fysieke leefomgeving.

Hoofdstuk 1 Notitie Beleidsregels voor bodemonderzoek bij bedrijven

Inleiding

Aanleiding

Het bodembeleidsveld is sterk in beweging. Nieuwe wet- en regelgeving volgen elkaar in hoog tempo op. Naast het Besluit bodemkwaliteit en diverse circulaires is in 2008 ook het Activiteitenbesluit in werking getreden. Hiermee veranderden de regels die gelden voor bedrijven. Dikwijls laten regels en landelijke richtlijnen ruimte voor maatwerk per geval en een eigen interpretatie. In andere gevallen zijn richtlijnen dermate strikt dat dit niet strookt met het redelijkheidsbeginsel. Ook de bijzondere bodemgesteldheid in Midden-Holland (slappe bodemproblematiek) kan aanleiding zijn om af te wijken van landelijke richtlijnen.

Om te voorkomen dat in er een willekeur ontstaat per geval is bij de Milieudienst de behoefte om het onderwerp bodemonderzoek bij bedrijven te verwoorden in een nota: Bodemonderzoek bij bedrijven.

Handreiking of beleidsregels?

De nota Bodemonderzoek bij bedrijven is geschreven voor de handhavers, vergunningverleners en medewerkers van de vakgroep Bodem. Het is een handreiking voor hoe er binnen de Milieudienst Midden-Holland omgegaan wordt met de bodemonderzoeken die in het kader van de Wet milieubeheer uitgevoerd (dienen te) worden door of bij inrichtingen (bedrijven). De nota moet zorgen voor uniformiteit en duidelijkheid. Omdat veel onderwerpen in de nota geen eigen beleid zijn is het voor deze onderwerpen niet nodig deze voor te leggen aan de gemeenten.

In de nota zijn ook enkele onderwerpen opgenomen die wel afwijken van landelijke richtlijnen of kunnen worden gezien als een eigen interpretatie van richtlijnen. Deze onderwerpen kunnen worden gezien als beleidsregels en moeten wel worden voorgelegd aan de gemeenten en vastgesteld door Burgemeester en Wethouders.

In onderhavige notitie worden de beleidsregels uiteengezet. Het betreft de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Opslag van stoffen en materiaal.

  • 2.

    Nulsituatie afdwingen na langere tijd.

  • 3.

    Onderzoek doen bij vloeistofdichte vloeren

  • 4.

    Beoordeling eindsituatie onderzoek en terugsaneerwaarden

  • 5.

    Grondwatermonitoring bij olie-waterafscheiders

Opslag van stoffen

De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is het uitgangspunt voor het bepalen of een nulsituatie-onderzoek noodzakelijk is bij opslag van milieuvreemde stoffen. In Bijlage I van de Nota Bodemonderzoek bij bedrijven en blad A3 van de NRB zijn de bodembedreigende activiteiten en stoffen opgenomen waarvoor een nulsituatie-onderzoek is vereist.

De situatie ter plaatse kan echter aanleiding geven voor discussie. Voor bepaalde onderwerpen is daarom een nadere invulling gewenst en wordt gemotiveerd afgeweken van de NRB. Het betreft:

  • 1.

    Hoeveelheid opgeslagen stoffen.

    • a.

      Voor kleine hoeveelheden milieugevaarlijke stoffen hoeft er geen nulsituatie onderzoek uitgevoerd te worden. Denk hierbij aan werkvoorraad of een milieukast met flessen en potten milieugevaarlijke stoffen. De NRB maakt dit onderscheid niet, maar het wordt niet wenselijk geacht om bij elke liter een nulsituatie vast te leggen. Voorgesteld wordt dat er minimaal 100 liter bodembedreigende stoffen aanwezig moet zijn voordat er sprake is van een bodembedreigende situatie. Wel dient altijd per situatie bekeken te worden of een nulsituatie onderzoek noodzakelijk is. Een en ander is afhankelijk van de soort stof die aanwezig is, de bedrijfssituatie (wat is bijvoorbeeld de staat van de vloer e.d.) en de activiteiten die er worden uitgevoerd. Daarnaast is het verbruik belangrijk. Er kan namelijk wel sprake zijn van een kleine opslag, maar als het (jaarlijks) verbruik groot is kan dat een reden zijn om de nulsituatie vast te laten leggen;

    • b.

      Voor opslag in een bestrijdingsmiddelenkast wordt de minimum hoeveelheid op 150 liter gesteld omdat het veelal gaat om de opslag van kleine hoeveelheden verschillende bestrijdingsmiddelen;

  • 2.

    Opslag kleinverpakkingen. Wanneer er sprake is van opslag voor bijvoorbeeld de verkoop aan derden en er geen gebruik wordt gemaakt van de opgeslagen (vloeibare) milieugevaarlijke stoffen is het niet noodzakelijk de nulsituatie vast te leggen.

  • 3.

    Opslag van bepaalde soorten organisch materiaal. Omdat de bodem in de regio Midden-Holland niet gevoelig is voor uitspoeling van nitraat en fosfaat naar het grondwater hoeft ter plaatse van de volgende opslag de nulsituatie niet te worden vastgelegd1 :

    • a.

      Opslag van dierlijke, overige organische en kunstmatige meststoffen;

    • b.

      Kuilvoer.

    • c.

      Opslag van pulpafval uit agrarische producten- en voedings- en genotmiddelen-industrie.

    • d.

      Opslag dierlijk-/ slachtafval.

Nulsituatie afdwingen na langere tijd

Het afdwingen van een nulsituatie onderzoek op het moment van oprichten of veranderen van een inrichting is het meest wenselijk. Dit sluit echter niet uit dat het onderzoek op een later moment ook kan worden afgedwongen. Daarbij geldt wel dat de nulsituatie dan vanaf dat latere moment vastligt.

Voor eventuele verontreiniging die wel door de inrichtinghouder is veroorzaakt, maar voor de vaststelling van de nulsituatie is ontstaan, kan de inrichtinghouder moeilijker aansprakelijk worden gesteld.

Het kan onredelijk en in strijd met de rechtszekerheid zijn om alsnog een nulsituatie onderzoek af te dwingen als het bevoegd gezag jarenlang geen actie heeft ondernomen op dit punt. Het afdwingen van een nulsituatie onderzoek op een later moment moet derhalve altijd goed worden gemotiveerd. Het milieubelang moet worden afgewogen tegen de rechtszekerheid van de ondernemer. Op welk moment die onredelijkheid ontstaat is moeilijk aan te geven. Over dit onderwerp is weinig jurisprudentie bekend.2De specifieke situatie is doorslaggevend.

Overwegingen om geen nulsituatie-onderzoek meer af te dwingen zijn:

  • De vergunning is ouder dan 10 jaar;

  • Bij een inrichting hebben meer dan drie controles plaatsgevonden zonder dat om een nulsituatie is gevraagd.

Overwegingen om na lange tijd (meer dan 10 jaar of 3 controles uitgevoerd) wel een nulsituatie af te dwingen zijn:

  • De ligging in een grondwaterbeschermingsgebied;

  • Slechte staat van of ontbreken van bodembeschermende maatregelen;

  • De omvang van de bodembedreigende activiteiten en de eigenschappen van de bodembedreigende stoffen.

Onderzoek doen bij vloeistofdichte vloeren

In het Activiteitenbesluit is expliciet aangegeven dat een vloeistofdichte vloer of verharding ten behoeve van onderzoek niet doorboord of anderszins aangetast mag worden (artikel 2.11 lid 9).

De lijn van het Activiteitenbesluit zal voor alle inrichtingen worden toegepast. Wanneer sprake is van een vloeistofdichte vloer of verharding worden de boringen naast de vloeistofdichte vloer geplaatst. Bij grotere vloeren waarbij de bron op grote afstand van de rand van de vloer ligt, is een bodemonderzoek niet zinvol, omdat dit geen representatief beeld geeft van de bodemkwaliteit. Deze lijn wordt ook gevolgd voor duurzaam vloeistofkerende vloeren. Hieronder wordt verstaan een vloer die voor een langere periode vloeistofkerend wordt geacht. In de voor zettingen gevoelige regio Midden-Holland worden alleen voorgespannen of een gewapende betonvloeren duurzaam kerend beschouwd. In onderstaande tabel is voorgaande samengevat.

Tabel: wel of geen onderzoek bij vloeren

Situatie vloer

Afstand bron tot rand vloer

Eis aan onderzoek

Vloeistofdicht1 of duurzaam vloeistofkerend2

Minder dan 10 meter

Bodemonderzoek aan rand

Meer dan 10 meter

Geen onderzoek, referentiewaarde is de achtergrondwaarde5

Iedere andere vloer3

n.v.t.

Doorboren vloer tpv bron4

1 ­ vloer met geldig inspectierapport (met daarin de “Verklaring vloeistofdichte voorziening”) of een vloer die onder het certificaat vloeistofdicht (BAOC) is aangelegd

2 hieronder wordt verstaan een voorgespannen of een gewapende betonvloer. De staat van de vloer moet zodanig zijn dat vrijkomende stoffen worden gekeerd zolang als nodig is.

3 voorbeelden: klinkers, tegels, stelcon, asfalt, niet-gewapend beton. Dit vanwege de zettingsgevoeligheid van de bodem in de regio.

4 Wanneer de inrichtinghouder er bezwaar tegen heeft dat vloeren en/of verhardingen doorboord worden zal hij de vloer moeten laten keuren.

5 Ondernemer hoeft niet, maar mag wel een onderzoek aanleveren.

Beoordeling eindsituatie onderzoek en terugsaneerwaarden

Toetsing eindsituatie-onderzoek

Om bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit te bepalen of er vervolgacties noodzakelijk zijn worden de analyseresultaten getoetst aan het nulsituatie onderzoek. Indien er geen nulsituatie-onderzoek is uitgevoerd wordt getoetst aan Bijlage B van de Regeling Besluit bodemkwaliteit en/of de Circulaire bodemsanering 2009. Strikt genomen dient volgens de Wet bodembescherming iedere verhoging verwijderd te worden. Dit is echter niet in alle gevallen zinvol en milieuhygiënisch rendabel.

Om een optimaal milieurendement en een zo laag mogelijk risico voor mens en milieu te bereiken zijn toetsingstabellen opgesteld (zie bijlage 1). Afhankelijk van de eigenschappen van de stoffen (mobiliteit en risico’s voor volksgezondheid) wordt er bij de beoordeling van de eindsituatie van de bodem een onderscheid gemaakt in de toegestane overschrijdingen.

Indien de nul- en eindsituatie van de bodem is vastgesteld voor stoffen die niet tot de stofgroepen behoren worden als toetsing de toetsingsregels voor oplosmiddelen uit Bijlage 1 gehanteerd.

Voor stoffen waar geen achtergrondwaarden- en/of interventiewaarden gelden worden als toetsingswaarden de referentiewaarden uit het nulsituatie onderzoek plus 20% gehanteerd.

Saneren

Indien uit de resultaten blijkt dat er bodembelasting heeft plaatsgevonden door de bedrijfsactiviteiten dan dient door de inrichtinghouder te worden aangegeven op welke wijze en de mate waarin de bodemkwaliteit wordt hersteld tot de waarde uit het nulsituatie onderzoek (referentiewaarde).

Iedere verontreiniging die ontstaan is na 1 januari 1987 dient, voor zover redelijkerwijs mogelijk, te worden gesaneerd. De wettelijke basis hiervan vormt artikel 13 van de Wbb (zorgplicht). In beginsel geldt altijd dat de verontreiniging volledig moet worden verwijderd tot aan:

  • 1.

    Waarden uit het nulsituatie-onderzoek, indien geen onderzoek of als nulsituatie < achtergrondwaarden of streefwaarden dan:

  • 2.

    Achtergrondwaarden (voor grond) of Streefwaarden (voor grondwater)

Indien redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de gehele verontreiniging tot aan bovenstaande waarden wordt teruggesaneerd, worden de waarden uit Tabel 1 gehanteerd. Dit wordt per geval door de Milieudienst beoordeeld.

Grondwatermonitoring bij olie-wateafscheiders

Olie-water-afscheiders (ook wel olie-benzine-afscheiders, hierna te noemen: obas) zorgen ervoor dat olie en benzine uit afvalwater worden gescheiden. Obas bevinden zich veelal in de grond en zijn aangesloten op de riolering. Vanuit het Activiteitenbesluit is het niet verplicht de grondwaterkwaliteit te monitoren bij olie-benzine-afscheiders. Wel kan een maatwerkvoorschrift worden opgelegd voor zover een aspect in het besluit niet uitputtend is geregeld (artikel 2.1 lid 1 en 2 onder b en c en lid 3).

Er is wel een motivering nodig bij het stellen van maatwerk. De juristen van de Milieudienst vinden het mogelijk om de bijzondere situatie in de regio als motivering te geven voor het monitoren van de grondwaterkwaliteit bij obas. Argumenten zijn:

  • Bijzondere situatie Midden-Holland. De bodem in de regio heeft een slechte draagkracht en kent een sterke bodemdaling (1 cm per jaar is geen uitzondering). Hierdoor is de riolering in veel gemeenten in slechte staat. Juist de aansluiting van de obas met het riool is een zwakke schakel en kan leiden tot lekkage. Hierdoor kan eenvoudig een bodemverontreiniging ontstaan. En ook als het riool vervangen wordt, blijft de kans op verzakkingen en lekkage onverminderd groot. Dit heeft in het verleden al vaak geleid tot bodemverontreiniging.

  • Belang van de ondernemer. Het is in het belang van de ondernemer dat bodemverontreiniging tijdig gesignaleerd wordt. De schade als gevolg van een lekkende obas kan aanzienlijk zijn. Omdat het gaat om mobiele stoffen kan de verontreiniging zich immers snel verspreiden. Als de grondwaterkwaliteit niet wordt gemonitord wordt een eventuele verontreiniging pas ontdekt als het bedrijf vertrekt. De verontreiniging kan zich dan al hebben verspreid onder opstallen of naar naastgelegen percelen.

  • Kosten relatief gering. De kosten voor het plaatsen van een permanente peilbuis en het periodiek meten van het grondwater zijn gering vergeleken met een bodemsanering. In de meeste gevallen is de peilbuis zelfs al aanwezig voor het vastleggen van de nulsituatie.

Voorgesteld wordt om maatwerkvoorschriften op te gaan stellen voor olie-benzine-afscheiders. Het is voldoende om het grondwater iedere twee jaar te analyseren op minerale olie, vluchtige aromaten en bij tankstations daarnaast ook nog op MTBE en ETBE.

Een uitzondering voor monitoring bij obas wordt gemaakt voor:

  • een obas die samen met het leidingwerk onderheid is.

  • bedrijven die hun riolering jaarlijks of tweejaarlijks laten inspecteren. Hier is het risico op verontreiniging al voldoende weggenomen.

  • inrichtingen die zijn gelegen in een voor zettingen en bodemdaling minder gevoelig gebied. Dit zal met name in een groot deel van de Zuidplaspolder het geval zijn. Er zal nog een kaart worden opgesteld om deze gebieden aan te geven.

Bijlage 1: Toetsingsregels van de bodemkwaliteit in het eindsituatie-onderzoek

Tabel : Toetsing van de eindsituatie van de grond en bepalen van eventuele vervolgacties

Componenten in de grond

Toetsing

Vervolgactie

Stap 1

Stap 2

Oplosmiddelen (o.a. gechloreerde koolwaterstoffen)

< Referentiewaarde1

 

Geen vervolg

> Referentiewaarde

< AW2

Geen vervolg

< 1,2 x Referentiewaarde

Geen vervolg

> 1,2 x Referentiewaarde

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit3

Minerale olie en benzeen

< Referentiewaarde

 

Geen vervolg

> Referentiewaarde

< 2 x AW

Geen vervolg

> 2 x AW

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit

Tolueen en Ethylbenzeen

< Referentiewaarde

 

Geen vervolg

> Referentiewaarde

< 8 x AW

Geen vervolg

> 8 x AW

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit

Xylenen

< Referentiewaarde

 

Geen vervolg

> Referentiewaarde

< 4 x AW

Geen vervolg

> 4 x AW

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit

Niet mobiele verontreiniging (o.a. zware metalen en PAK)

< Referentiewaarde

 

Geen vervolg

> Referentiewaarde

< AW

Geen vervolg

< BKK4

Geen vervolg

> AW

Geen vervolg

> Tussenwaarde

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit

> Interventiewaarde

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit

1 = referentiewaarde uit het nulsituatie-onderzoek

2 = achtergrondwaarde uit bijlage B van de Regeling Bodemkwaliteit

3 = in praktijk blijkt dat voor het bepalen van de omvang van de verontreiniging en herstel bodemkwaliteit het noodzakelijk is om aanvullend onderzoek uit te voeren en een plan van aanpak op te stellen. Het plan van aanpak is vooral bedoeld om te toetsen of alle verontreiniging wordt verwijderd en welke stappen eventueel worden genomen als blijkt dat dit niet mogelijk is.

4 = het lokale achtergrondgehalte, afgeleid van de bodemkwaliteitskaart

Tabel: Toetsing van de eindsituatie van het grondwater en bepalen van eventuele vervolgacties.

Componenten in de grondwater

Toetsing

Vervolgactie

Stap 1

Stap 2

Minerale olie

< Referentiewaarde

 

Geen vervolg

> Referentiewaarde

< 2 x S

Geen vervolg

> 2 x S

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit 1

Overige stoffen

< Referentiewaarde

< ((S+I)/20)

Geen vervolg

> ((S+I)/20)

Geen vervolg

> Referentiewaarde

< ((S+I)/20)

Geen vervolg

> ((S+I)/20)

Bepalen omvang verontreiniging en herstel bodemkwaliteit

1in praktijk blijkt dat voor het bepalen van de omvang van de verontreiniging en herstel bodemkwaliteit het noodzakelijk is om aanvullend onderzoek uit te voeren en een plan van aanpak op te stellen. Het plan van aanpak is vooral bedoeld om te toetsen of alle verontreiniging wordt verwijderd en welke stappen eventueel worden genomen als blijkt dat dit niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidshinder 2018 regio Midden-Holland

Samenvatting

Deze beleidsregel beschrijft hoe de gemeente Waddinxveen bij ruimtelijke ontwikkelingen geluidsoverlast van wegen, spoorwegen en bedrijven wil beheersen en voorkomen. Een ruimtelijke ontwikkeling is bijvoorbeeld een nieuwbouwplan van woningen of een plan voor het aanleggen of wijzigen van een weg.

Om de mensen te beschermen tegen geluid hebben we in Nederland wetten en regels. Binnen die wetten en regels hebben gemeenten ruimte gekregen om eigen regels op te stellen. De regels die de gemeenten zelf mogen opstellen gelden in situaties waar het geluid van wegen, spoorwegen of bedrijven hoger is dan de wettelijk bepaalde grens. Deze grens is de voorkeursgrenswaarde. De gemeente kan dan een besluit nemen om een zogenaamde ‘hogere waarde’ vast te stellen. De gemeente kan een besluit hogere waarden pas vaststellen als goed is uitgelegd hoe de inwoners binnen de ruimtelijke ontwikkeling tegen geluid worden beschermd. Dit document beschrijft onder welke voorwaarden Waddinxveen wil meewerken aan ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden waar meer geluid is.

Dit document vervangt de “Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland, versie 2 d.d. 16 april 2012”. Aan de inhoud van de beleidsregel is weinig veranderd. Wel nieuw is dat:

  • -

    er is gewerkt aan de publieksvriendelijkheid. Een hoofdstuk ‘Proces’ is toegevoegd en ook een begrippenlijst. In het proceshoofdstuk staat bijvoorbeeld hoeveel tijd het kost om een besluit te nemen.

  • -

    er extra regels zijn opgesteld voor transformatie. Bij een transformatie krijgt een bestaand pand een geluidsgevoelige bestemming. Bijvoorbeeld een kantoor dat wordt omgebouwd naar woningen. Dit was nodig omdat het Bouwbesluit in dit soort situaties de inwoner minder beschermt dan bij nieuwbouw.

Kortweg komt het beleid hogere waarden er op neer dat als je een woning of ander geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt met een geluidsbelasting op de gevel die 5 decibel of meer boven de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder ligt, dan moet deze woning of dit geluidsgevoelige gebouw beschikken over een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte.

Bij transformatie streven we naar een geluidsniveau in het te realiseren geluidsgevoelige gebouw dat overeenkomt met de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit. Als deze eis onhaalbaar blijkt, dan staat het beleid toe om hier gemotiveerd van af te wijken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening vraagt de gemeente, naarmate de afwijking ten opzichte van de nieuwbouweis voor het binnenniveau voor geluid groter wordt, een betere onderbouwing over de aanvaardbaarheid. De afwijking is in principe maximaal 5 decibel. Alleen in hele bijzondere situaties kan ook met 10 decibel worden afgeweken van de nieuwbouweis.

Als uit het besluit hogere waarden blijkt dat aanvullende geluiddempende maatregelen nodig zijn, dan neemt de gemeente deze op in de ruimtelijke procedure. In het bestemmingsplan wordt het in de artikelen en op de verbeelding opgenomen, in de omgevingsvergunning in de voorschriften.

De beleidsregel hogere waarden Regio Midden-Holland is geschreven voor lezers met specialistische kennis van geluid. Bij vragen kunt u contact opnemen met de Omgevingsdienst Midden-Holland, team geluid.

1. Inleiding

1.1 Waarom beleid hogere waarden

Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, gelden specifieke eisen voor de geluidsbelasting op de gevel. Deze eisen zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh gaat uit van een voorkeursgrenswaarde en een maximale grenswaarde op de gevel, zie figuur 1. Uitgangspunt is dat bij alle (nieuwe) situaties de voorkeursgrenswaarde voor geluid wordt gehaald. Dit is echter in veel gevallen niet praktisch haalbaar. Een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde wordt daarom gemotiveerd toegestaan.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1 – Schematische werking hogere waarden.

Als de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en het plan wordt desondanks uitgevoerd, dan moet door burgemeester en wethouders van de gemeente een procedure hogere waarden worden doorlopen. Binnen deze procedure wordt nagegaan of de geluidsbelasting kan worden terug gebracht tot onder de voorkeursgrenswaarde én of de geluidsbelasting niet hoger is dan de volgens de Wgh ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Na het doorlopen van de procedure heeft de betrokken geluidsgevoelige bestemming een zogenaamde ‘hogere waarde’ gekregen. Hiermee geven burgemeester en wethouders aan dat een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde acceptabel is.

Dit beleid is geschreven omdat het voordelen biedt op het gebied van kwaliteit en rechtszekerheid. Het beleid zorgt voor een eenduidig en voorspelbaar afwegingskader en leidt tot een betere woonkwaliteit. Omdat zaken gestandaardiseerd zijn levert het ook tijdwinst op.

Deze nieuwe versie vervangt de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland, versie 2 d.d. 16 april 2012. Naast de al bestaande regels zijn voorwaarden toegevoegd voor de geluidsbelasting in geluidsgevoelige bestemmingen bij transformaties. Bij een transformatie krijgt een bestaand pand een geluidsgevoelige bestemming.

1.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op het wettelijke kader. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan als een hogere waarde is verleend zijn opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is aangegeven welke motieven ten grondslag liggen aan het opstellen van het beleid hogere waarden. Hoofdstuk 5 gaat in op het proces en hoofdstuk 6 bevat voorbeelden die kunnen worden gebruikt door een initiatiefnemer om aan de voorwaarden te voldoen.

In de bijlagen staat detailinformatie. Er is bijvoorbeeld een begrippenlijst. Ook is opgenomen welke voorkeursgrenswaarden en maximale waarden per situatie gelden.

2. Wettelijk kader

2. 1 Wet geluidhinder

Om geluidsoverlast te beperken heeft de Rijksoverheid wetten en regels geschreven, onder meer de Wet geluidhinder (Wgh). Belangrijk onderdeel van deze wet is het reguleren van het maximale geluidsniveau van industrie en weg- en railverkeer op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen. De definitie van een geluidsgevoelig gebouw staat in de Wet geluidhinder. Op het moment van schrijven van dit beleid is het een (bedrijfs-)woning, onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting of kinderdagverblijf.

De hoofdstukken 5, 6 en 7 van de Wgh gaan in op drie geluidsbronnen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Voor ieder van deze typen lawaai staat in het betrokken hoofdstuk hoe hoog de voorkeursgrenswaarden zijn. Ook geven deze hoofdstukken aan dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een hogere waarde te verlenen. De maximale grenswaarde is afhankelijk van het type lawaai én van de betreffende situatie. Bijlage 2 van dit beleid geeft de voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor de drie typen lawaai.

Hoofdstuk 8a van de Wgh gaat over het vaststellen van hogere waarden. In dit hoofdstuk staat dat een hogere waarde alleen mag worden verleend als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en stuiten op stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren.

Hoofdstuk 8b van de Wgh gaat over de geluidsbelasting die de geluidsbron waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld mag veroorzaken binnen een geluidsgevoelig gebouw. De Wgh schrijft niet in alle gevallen een voorwaarde voor het binnenniveau voor. Dit, in combinatie met het feit dat het Bouwbesluit uitgaat van rechtens verkregen niveau bij bestaande panden, is de aanleiding om het beleid hogere waarden te actualiseren. Bijlage 3 van dit beleid bevat de ten hoogste toelaatbare geluidsniveaus binnen in woningen die volgen uit de Wgh of het Bouwbesluit 2012.

2.2 Bouwbesluit 2012

Het Bouwbesluit 2012 (Bb) bevat voorschriften over het (ver)bouwen van bouwwerken. Met betrekking tot geluid geldt voor nieuwbouw een andere aanpak dan voor verbouw. In het Bb staat in artikel 3.3 dat de geluidwerendheid van de gevel het verschil moet zijn tussen de geluidsbelasting op de gevel (de waarde vermeld in het besluit hogere waarden) en 33 dB.

Bij het wijzigen van een bestaand pand in een geluidsgevoelige bestemming (transformatie) is echter niet dit artikel van toepassing, maar artikel 3.5. Volgens dat artikel geldt niet de regel uit 3.3. maar moet men zich houden aan het rechtens verkregen niveau. Wat het rechtens verkregen niveau is verschilt per gebouw en valt daarom ook niet vast te leggen in het Bb. Omdat er geen norm is, is er beleidsvrijheid om de geluidwerendheid van de gevel nader te regelen op basis van het begrip goede ruimtelijke ordening.

2.3 Overige regelgeving

In diverse wetgeving staat dat het college van burgemeester en wethouders in bestuurlijke beslissingen zorg moet dragen voor het bewaken van gezondheidsaspecten. Door in een ruimtelijke procedure geluid af te wegen in het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt hieraan gevolg gegeven. Hierbij wordt ook aandacht geschonken aan het geluidsniveau binnen een woning. Denk bijvoorbeeld aan de Wet publieke gezondheidszorg en het advies van het Europees Comité van de Regio’s over Gezondheid in steden (Publicatie PbEU 2017, C 306/37).

In de Regio Midden Holland is in de ‘Strategische Agenda Regio Midden-Holland’ beleid vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Regio Midden-Holland op 6 juli 2016, waarin aandacht is voor gezondheid. In paragraaf 4.3.6 van de strategische agenda wordt uitgelegd wat de gemeente verstaat onder een vitale en duurzame woningvoorraad en dat de regio Midden-Holland inzet op een stevige ontwikkeling van de kwaliteit van de woningbouw. Dit beleid is een uitwerking van die strategische agenda op het onderdeel geluid bij woningbouw.

2.4 Bevoegd gezag

De gemeente is het bevoegd gezag voor het verlenen van een hogere waarde. In uitzonderingsgevallen kan dit de provincie zijn. Het verlenen van de hogere waarde is in de regio Midden-Holland gemandateerd naar de directeur en afdelingshoofden van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH).

2.5 Procedure

Om een hogere waarde te krijgen moet een wettelijke procedure worden doorlopen. Deze paragraaf beschrijft de procedure die moet worden gevolgd bij de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. Deze paragraaf gaat niet in op de procedure die moet worden doorlopen bij de aanleg of wijziging van een (spoor-)weg of industrieterrein met een geluidszone.

Een besluit hogere waarden kan in de volgende situaties voorkomen:

  • 1.

    Omgevingsvergunning RO kruimelgeval (art 2.12 lid 1, onder a, onder 2 wabo): procedure als bedoeld in titel 4.1 van de Awb;

  • 2.

    Omgevingsvergunning RO (art 2.12 lid 1, onder a, onder 3 wabo): uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb);

  • 3.

    Bestemmingsplan: uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb)

Vaste onderdelen zijn het indienen (door initiatiefnemer) en toetsen (door de gemeente / ODMH) van de aanvraag voor een hogere waarde en het vaststellen en het bekendmaken van het (ontwerp-)besluit (door de gemeente / ODMH). Als afronding meldt ODMH het besluit hogere waarden bij het Kadaster.

Ad 1. Procedure als bedoeld in titel 4.1 van de Awb

Deze procedure wordt alleen gevolgd als een besluit hogere waarden wordt genomen bij een zogenaamd kruimelgeval. Kruimelgevallen kunnen voorkomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning in combinatie met een afwijking van het bestemmingsplan, overeenkomstig artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen van het omgevingsrecht.

In deze procedure neemt het bevoegd gezag binnen 8 weken een besluit hogere waarden. Deze termijn kan worden verlengd met ten hoogste 6 weken. Belanghebbenden kunnen binnen 6 weken na bekendmaking bezwaar indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Het besluit ligt niet formeel ter inzage. Het besluit en de daarbij behorende stukken kunnen op afspraak worden ingezien. De bezwaar- en beroepscommissie van de gemeente behandelt het bezwaar. Bij de Raad van State kan in beroep worden gegaan.

Ad 2 en 3. Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb)

In deze procedure neemt het bevoegd gezag in principe binnen 26 weken een besluit. Deze termijn kan met 6 weken worden verlengd. In deze procedure wordt een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Hierop kunnen belanghebbenden inspreken. Door de inspraak is het mogelijk dat een termijn langer duurt dan de hierboven genoemde aantallen weken. Na het ontwerpbesluit en de eventuele insprekers wordt het besluit genomen, dat ook ter inzage wordt gelegd. Beroep staat open bij de Raad van State.

De Wgh schrijft voor alle drie de situaties voor dat de omgevingsvergunning of het bestemmingsplan en het besluit hogere waarden tegelijk ter inzage moeten liggen. Het besluit hogere waarden moet steeds als eerste worden vastgesteld. Met deze volgorde borgen we dat geluiddempende maatregelen die volgen uit het besluit hogere waarden als voorschrift worden opgenomen in de omgevingsvergunning of als voorwaarde in het bestemmingsplan (in de artikelen en op de verbeelding).

Bijlage 4 bevat stroomschema's. De schema’s geven de relatie aan met de omgevingsvergunning of het bestemmingsplan waar het besluit hogere waarden betrekking op heeft.

2.6 Overgangstermijn

Ten opzichte van het vorige beleid hogere waarden is beleid toegevoegd voor de geluidsbelasting binnen bestaande gebouwen die geluidsgevoelig worden. Het overige is gelijk gebleven. Het beleid ten aanzien van het binnenniveau geldt niet voor procedures die ten tijde van het vaststellen van dit nieuwe beleid hogere waarden al liepen en waar geen voorwaarden zijn gesteld ten aanzien van het binnenniveau bij transformatie.

3. Voorwaarden hogere waarden

Dit hoofdstuk gaat eerst in op de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt. Dan volgen de voorwaarden die voortvloeien uit het beleid hogere waarden Midden-Holland. Het beleid gaat eerst in op de beheersing van het geluid buiten de woning, daarna komt het geluid in de woning aan bod.

Om een geluidhindersituatie op te lossen hanteert de Wet geluidhinder een voorkeursvolgorde, te weten:

  • -

    maatregelen aan de bron;

  • -

    maatregelen in de overdrachtssfeer;

  • -

    maatregelen bij de ontvanger.

Bij voorkeur wordt geluidhinder dus bij de bron aangepakt. Dat kan bijvoorbeeld door een stil wegdek aan te leggen, een snelheidsverlaging of door het verkeer om te leiden. Helaas zijn bronmaatregelen niet altijd mogelijk of hebben ze onvoldoende effect. In dat geval kan een geluidscherm of -wal soelaas bieden. Vooral in situaties waar de geluidsbelastingen hoog zijn en veel woningen aanwezig zijn, is een geluidsscherm een goede oplossing. Als het echt niet mogelijk is om bron- of overdrachtsmaatregelen te treffen kan worden gedacht aan het isoleren van de woning met gevelmaatregelen. Denk bijvoorbeeld aan suskasten of een sterker geluidwerende gevel.

3.1 Voorwaarden Wet geluidhinder

Een hogere waarde wordt pas vastgesteld als toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting:

  • -

    onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel

  • -

    overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De Wet geluidhinder geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om te beoordelen of er bezwaren bestaan tegen maatregelen. Deze beoordeling is maatwerk; dit kan niet in algemene termen in een beleidsregel worden beschreven. Om burgemeester en wethouders een goede beoordeling te kunnen laten maken moet de initiatiefnemer in een akoestisch onderzoek de maatregelen behandelen en de keuze voor (geen) maatregelen motiveren. Dit onderzoek wordt gebruikt bij het verlenen van de hogere waarde. Over het detailniveau van de behandeling van de maatregelen kan de initiatiefnemer contact opnemen met ODMH.

3.2 Voorwaarden Beleid hogere waarden Midden-Holland

De geldende maximale grenswaarden staan in bijlage twee.

3.2.1 Voorwaarden geluidsluwe gevel, geluidsluwe buitenruimte

Bij het vaststellen van een hogere waarde wordt getoetst of de geluidsbelasting meer is dan:

  • -

    53 dB wegverkeerslawaai of;

  • -

    60 dB railverkeerslawaai of;

  • -

    55 dB(A) industrielawaai.

De toetsing heeft betrekking op het geluid van de weg / spoorweg / industrieterrein waarvoor de hogere waarde wordt verleend. Bij de toetsing wordt geen rekening gehouden met het geluid dat andere bronnen veroorzaken.

Als de vast te stellen hogere waarde meer is dan de hierboven genoemde waarde:

  • a.

    dan moet de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw worden gerealiseerd met een geluidsluwe gevel; en

  • b.

    ten minste één buitenruimte moet dan aan een geluidsluwe gevel liggen.

Het toepassen van de geluidsluwe gevel en buitenruimte wordt als volgt ingevuld:

  • -

    Een grondgebonden woning hoeft alleen een geluidsluwe gevel te hebben op de verdieping waar de buitenruimte aan grenst. Als een tuin op de begane grond geluidsluw ligt hoeft de geluidsbelasting op de verdieping niet aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

  • -

    In een gebouw met meerdere niet grondgebonden woningen (bijvoorbeeld een appartementencomplex) moet iedere woning een geluidsluwe gevel hebben.

  • -

    De geluidsluwe buitenruimte moet aan een geluidsluwe gevel liggen. Als uitgangspunt voor de geluidsbelasting in de gehele geluidsluwe buitenruimte wordt de geluidsbelasting op de geluidsluwe gevel gebruikt.

  • -

    Als het redelijkerwijs niet mogelijk is om een geluidsluwe gevel te creëren, dan geldt de scheidingswand tussen een (deels) afsluitbare buitenruimte en een verblijfsruimte als geluidsluwe gevel. De geluidsbelasting op deze scheidingswand moet dan wel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

  • -

    Voor andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen geldt dat het beleid op het gehele gebouw wordt getoetst en niet op elk onderdeel van het gebouw. Een verpleeghuis moet bijvoorbeeld één geluidsluwe buitenruimte hebben voor alle bewoners van het verpleeghuis.

  • -

    Geluidsgevoelige terreinen zoals woonwagenstandplaatsen zijn vrijgesteld van de verplichting om een geluidsluwe gevel of buitenruimte te realiseren.

  • -

    Woningen of andere gebouwen die al een geluidsgevoelige bestemming hebben bij de start van de procedure hogere waarden, hoeven geen geluidsluwe gevel of buitenruimte te hebben als dit redelijkerwijs niet te realiseren is3.

  • -

    Het realiseren van een buitenruimte is vanuit dit beleid geen verplichting. Dit ontslaat een initiatiefnemer niet van de plicht om een geluidsluwe gevel te realiseren.

  • -

    Voor het bepalen van de binnenwaarde van geluidsgevoelige gebouwen langs de spoorlijn Rotterdam – Utrecht wordt uitgegaan van het spectrum voor wegverkeerslawaai. Dit vanwege het aandeel goederentreinen in de geluidsbelasting van de spoorlijn. Het spectrum van de geluidsproductie komt meer overeen met dat van wegverkeer dan dat van railverkeer. Op de overige spoorlijnen in de regio Midden-Holland wordt uitgegaan van het spectrum voor railverkeerslawaai.

Om te bepalen of de geluidsbelasting zo laag is dat er sprake is van een geluidsluwe gevel / buitenruimte geldt de volgende rekenwijze:

  • -

    Een woning of ander geluidsgevoelig gebouw kan door meerdere zoneringsplichtige bronnen van één lawaaisoort belast worden (bijvoorbeeld twee wegen). Er is dan sprake van een geluidsluwe gevel of buitenruimte als de totale geluidsbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde van deze lawaaisoort ligt.

  • -

    Als een woning of ander geluidsgevoelig gebouw wordt belast door twee of meer zoneringsplichtige bronnen van verschillende lawaaisoorten (bijvoorbeeld een weg en een spoorweg), dan wordt de gecumuleerde geluidsbelasting van die gevel of buitenruimte bepaald overeenkomstig de methode uit hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De gecumuleerde geluidsbelasting wordt vervolgens conform de methode terug-gerekend naar de lawaaisoort waarvoor de hogere waarde wordt verleend. Bij een geluidsluwe gevel / buitenruimte mag de terug-gerekende geluidsbelasting niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van het lawaaisoort.

Bij wegverkeerslawaai wordt de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald inclusief aftrek artikel 110g Wgh juncto artikel 3.4 reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.

3.2.2 Voorwaarden geluidsbelasting binnen gebouwen die geluidsgevoelig worden

In een aantal procedures hogere waarden wordt niet alleen aandacht geschonken aan het beheersen van het geluid buiten, met een geluidsluwe gevel / buitenruimte, maar worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook voorwaarden gesteld voor het geluid binnen geluidsgevoelige gebouwen. Deze voorwaarden zijn een aanvulling op het Bb.

Uitgangspunt zijn de eisen aan de gevelwering voor nieuwbouw uit de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bb. Hiervan afwijken is mogelijk. Hierbij geldt dat naarmate de afwijking ten opzichte van de nieuwbouweis voor de geluidsbelasting binnen het gebouw groter wordt, de onderbouwing over de aanvaardbaarheid beter moet zijn. Een tot 5 dB lagere gevelwering dan volgt uit artikel 3.3 van het Bb is acceptabel wanneer de initiatiefnemer kan motiveren dat het niet mogelijk is om te voldoen aan dit artikel. Een tot 10 dB lagere gevelwering dan volgt uit artikel 3.3. van het Bb is alleen mogelijk in bijzondere gevallen.

Wij verwachten dat de initiatiefnemer de maatregelen beschrijft die moeten worden getroffen om aan artikel 3.3. te voldoen. Er moet worden aangegeven welke bezwaren er zijn die het treffen van deze maatregelen verhinderen. Het volstaat niet om alleen te noemen dat deze bezwaren bestaan. Bijvoorbeeld bij financiële bezwaren moet duidelijk worden gemaakt waarom de kosten van de maatregelen niet kunnen worden gedragen door de transformatie van het gebouw.

Per aanvraag beoordeelt de gemeente / ODMH de motivering om af te wijken. Het is niet mogelijk om hier op voorhand eisen voor te benoemen. Over het detailniveau van de motivering kan de initiatiefnemer contact opnemen met de ODMH.

3.2.3 Overschrijding maximale grenswaarde

Hogere waarden kunnen niet worden verleend voor geluidsgevoelige gebouwen als de geluidsbelasting hoger is dan de maximale grenswaarde. Dit betekent dat geluidsgevoelige gebouwen niet geplaatst kunnen worden op locaties waar de geluidsbelasting hoger is dan de maximale grenswaarde. Om op deze locaties toch te kunnen bouwen kan gebruik worden gemaakt van een zogenoemde „dove gevel‟ of kan aan de woning een vliesgevel worden bevestigd.

Overschrijdingen van de maximale grenswaarde zijn onwenselijk; zij worden echter niet uitgesloten.

Bij toepassing van een dove gevel of een vliesgevel gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    Een geluidsgevoelig gebouw heeft hoogstens één gevel met een geluidsbelasting boven de maximale grenswaarde.

  • -

    De voorwaarden uit de paragrafen 3.2.1 of 3.2.2 van dit beleid zijn van toepassing.

  • -

    Voor een geluidsgevoelig gebouw met een geluidsbelasting op de gevel die hoger is dan de maximale grenswaarde is de mogelijkheid tot afwijking van de voorwaarden uit paragraaf 3.3 van dit beleid ook van toepassing.

3.3 Interimwet Stad en Milieu

In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente toch een hogere geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen toestaan dan op basis van de Wgh mogelijk is. Dit kan op basis van de Interimwet Stad en Milieu. Op basis van deze wet krijgen gemeenten de mogelijkheid af te wijken van wettelijke normen voor bodem, geluid, lucht, stank en ammoniak. De gemeente kan alleen een afwijkingsbesluit nemen als dit leidt tot zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit.

De regio Midden-Holland heeft als uitgangspunt om het gebruik van stap 3 van het instrument Stad en Milieu zoveel mogelijk te vermijden. Dit betekent het zoveel mogelijk vermijden van het afwijken van de milieunormen conform artikel 4 van de interimwet Stad en Milieu. Bij toepassing van stap 3 zal de regio Midden-Holland bij het verlenen van hogere waarden zoveel mogelijk aansluiten bij het beleid hogere waarden.

De regio wil het gebruik van deze interimwet vermijden, omdat bij nieuwe ontwikkelingen in de omgeving waarbij is afgeweken van de milieunormen de gemeente verantwoordelijk is voor het naleven van de geluidsnormen (in plaats van de initiatiefnemer). Bijvoorbeeld: via de interimwet Stad en Milieu is een appartementencomplex gebouwd naast een rijksweg. Een jaar later wordt het geluidproductieplafond van de rijksweg verhoogd. Daarmee neemt de geluidsbelasting toe. Dan moet de gemeente (en niet Rijkswaterstaat) maatregelen treffen om er voor te zorgen dat het appartementencomplex nog steeds voldoet aan de geluidsnormen die zijn vastgesteld bij de bouw van het complex.

4. Waarom dit beleid

Geluid is van invloed op gezondheid. Gewenste geluiden, zoals bijvoorbeeld mooie muziek of natuurgeluiden, hebben een positieve invloed. Ongewenst geluid is een vaak onderschatte oorzaak van gezondheidsproblemen. Na luchtverontreiniging komt geluidsoverlast op de tweede plaats als milieufactor die de gezondheid schaadt.

4.1 Relatie tussen geluidsnormen en hinder

Hinder, ernstige hinder en slaapverstoring zijn de meest voorkomende negatieve effecten van geluid. Ernstige hinder en slaapverstoring kunnen al optreden vanaf lage geluidsniveaus. Ernstige hinder kan via aanhoudende stress ook tot lichamelijke klachten leiden. Slaapverstoring is van invloed op het herstelmechanisme van het lichaam en op het functioneren overdag (leren, productiviteit, veilig werken). Hogere geluidsniveaus vergroten onder meer de kans op een hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. Dit kan uitmonden in een hartinfarct. Hierom wordt gestreefd naar een voldoende lage geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen.

De doelstelling van de Wet geluidhinder is dat zoveel mogelijk wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde is bepaald uitgaande van de relatie tussen de geluidsbelasting en het percentage ernstig gehinderde personen dat bij deze geluidsbelasting ontstaat. Voor wegverkeerslawaai is in een onderzoek4 van de GGD Nederland de in tabel 1 opgenomen relatie vastgesteld tussen geluidsbelasting op de gevel van een woning en aantal ernstig gehinderden.

Tabel 1 Relatie tussen geluidsbelasting van wegverkeer buiten op de gevel van een woning en percentage ernstig gehinderden

Geluidsbelasting (Lden)

Ernstig gehinderden (%)

45

1

50

4

55

6

60

10

65

16

70

25

75

38

In tabel 1 staat dat bij een geluidsbelasting op de gevel van de woning van 45 dB 1% van de ontvangers van het geluid ernstig gehinderd is. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Deze waarde staat niet in het onderzoek van de GGD, maar uit tabel 1 kan je afleiden dat er bij deze geluidsbelasting ongeveer 3% ernstig gehinderden bestaan. Met de Wet geluidhinder wordt dit maatschappelijk aanvaardbaar gevonden.

Dit beleid hogere waarden maakt het mogelijk om hogere geluidsbelastingen te realiseren. Bij een geluidsbelasting die tot 5 dB hoger is dan de voorkeursgrenswaarde ligt het aantal ernstig gehinderden op ongeveer 5%. Bij een geluidsbelasting die meer dan 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde ligt neemt het aantal ernstig gehinderden toe. Met dit beleid hogere waarden geven burgemeester en wethouders aan dat een dergelijk percentage gehinderden alleen toelaatbaar is als hier geluidsreducerende maatregelen tegenover staan.

4.2 Waarom de eis van een geluidsluwe gevel en buitenruimte

Hinder blijkt mede afhankelijk te zijn van de mogelijkheden om een rustige plaats te hebben of te kunnen bereiken. Rustige plaatsen binnen een woning, in de tuin of in de omgeving zorgen voor een afname van de ervaren geluidhinder. Dit beleid hogere waarden heeft als doel om in woningen en tuinen / balkons / dakterrassen van woningen rustige plekken te garanderen.

In principe kunnen rustige plekken binnen woningen worden bereikt door conform de Wgh en/of het Bb het geluidsniveau binnen in de woning te beperken. Voor een woning met een hoogbelaste gevel houdt dit in dat de ramen moeten worden gesloten. De voorwaarde voor een geluidsluwe gevel geeft bewoners de mogelijkheid om elders in de woning een raam te openen, zonder dat de geluidsbelasting binnen de woning fors verhoogt. De voorwaarde voor een geluidsluwe buitenruimte geeft bewoners de gelegenheid om op eigen terrein in de open lucht te zijn, zonder aan een hoge geluidsbelasting te worden blootgesteld.

Er is in dit beleid hogere waarden geen voorwaarde opgenomen voor stille plaatsen in de omgeving. Hier is voor gekozen omdat een hogere waarde ook betrekking kan hebben op één enkele woning. Het is dan niet realistisch om een voorwaarde te stellen voor de aanpassing van de omgeving. Bij de aanleg van een woonwijk is het natuurlijk wel zinvol om plaatsen te creëren die als stil worden ervaren.

4.3 Waarom beleid voor transformatie

Dit beleid hogere waarden stelt bij transformaties voorwaarden aan de geluidwerendheid van een gevel. Het uitgangspunt is dat het binnenniveau 33 dB is. Als dit niet realiseerbaar is, dan staat het beleid gemotiveerd 38 dB toe. In uitzonderlijke gevallen is een uitwijk mogelijk tot 43 dB. Het geluidsniveau van 38 dB en 43 dB is gekozen omdat dit ook het niveau is dat toelaatbaar wordt gevonden voor reeds bestaande woningen die een hoge geluidsbelasting hebben van weg, spoorweg of industrie (de zogenaamde geluidsaneringswoningen).

Het in paragraaf 4.1 aangehaalde onderzoek van de GGD Nederland geeft geen relatie tussen ernstig gehinderde personen en het geluidsniveau in een woning. Om toch een indruk te krijgen van dit verband verwijzen we naar de toelichting van de NEN 1070. Zie tabel 2.

Tabel 2 – Relatie tussen geluidsbelasting in de woning en percentage gehinderden5

Geluidsbelasting in de woning

Etmaalwaarde in dB(A)

Percentage gehinderden in %

25

2,5 ˂

30

2,5 – 5

35

5 – 20

40

20 – 50

45

˃ 50

Bij een binnenniveau van meer dan 43 dB is er sprake van ongeveer 50% gehinderden. Middels dit beleid wordt het niet aanvaardbaar gevonden om woningen aan de woningvoorraad toe te voegen waarin door geluid zoveel hinder wordt veroorzaakt.

Vergelijking van tabel 1 en tabel 2 leert dat de gevel belangrijk is bij het tegenhouden van geluid en het voorkomen van ervaren geluidhinder.

5. Proces

Ruimte is schaars. Er wordt regelmatig dicht in de buurt van geluidsbronnen zoals wegen, spoorwegen of industrie gebouwd. Daarbij is de geluidsbelasting vaak hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor geluid. Er is dan een hogere waarde nodig. Als bij de start van een plan rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting, kan dit problemen voorkomen verderop in het planproces. Hoe verder een plan is uitgewerkt, hoe minder mogelijkheden er nog zijn om de geluidsbelasting te verlagen. Omdat hoge geluidsbelastingen vaker voorkomen bevelen wij aan om bij planvorming op locaties langs wegen, spoorlijnen en industrieterreinen zo vroeg mogelijk in het planproces contact op te nemen met de gemeente en/of de ODMH. Dit om de voorgenomen ontwikkeling te bespreken en te onderzoeken op welke wijze de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

Dit hoofdstuk beschrijft het proces dat doorlopen wordt bij de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming of bij de transformatie van gebouwen met een niet-geluidsgevoelige bestemming in een geluidsgevoelige bestemming. In bijlage 5 staat een schematische weergave.

5.1 Eerste globale onderzoek

Om na te gaan of een procedure hogere waarden noodzakelijk is moet de initiatiefnemer voorwerk doen. Deze procedure is niet noodzakelijk als het initiatief niet in de geluidszone van een weg, spoorweg of een industrieterrein ligt. De grootte van een geluidszone wordt bepaald door een aantal factoren. Voor meer informatie kan de initiatiefnemer contact opnemen met de ODMH of met een akoestisch adviseur.

Wanneer het initiatief in een geluidszone ligt is akoestisch onderzoek noodzakelijk. In een eerste globaal onderzoek moet de geluidsbelasting vanwege de weg, spoorweg of industrieterrein op de te ontwikkelen geluidsgevoelige bestemmingen worden bepaald. Een akoestisch adviseur kan dit onderzoek opstellen voor de initiatiefnemer. De ODMH kan gegevens aanleveren die noodzakelijk zijn voor het onderzoek, zoals de verkeersintensiteiten op de betrokken wegen of gegevens van industrieterreinen met een geluidszone. Voor wegverkeer staat een aanvraagformulier voor verkeersdata op de website van ODMH, www.odmh.nl. Gegevens van spoorwegen kan de akoestisch adviseur zelf verzamelen, via het geluidregister spoor.

Uit het eerste globale onderzoek blijkt of de geluidsbelasting bij geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde, dan hoeft er geen procedure hogere waarden te worden doorlopen. Dit eerste globale onderzoek waaruit dit blijkt moet wel worden ingediend als onderdeel van de aanvraag voor de ruimtelijke procedure voor het initiatief.

Het globale akoestische onderzoek moet ten minste bevatten:

  • -

    Geografische kaart met de locatie;

  • -

    Uitgangspunten van de berekeningen;

  • -

    Berekende geluidsbelastingen bij de te ontwikkelen geluidsgevoelige bestemmingen.

5.2 Uitgebreid akoestisch onderzoek

Wanneer de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dan moet de initiatiefnemer een uitgebreid akoestisch onderzoek opstellen. De akoestisch adviseur gaat in dit onderzoek na welke reductie van de geluidsbelasting kan worden bereikt door het treffen van maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld stil asfalt of raildempers) of in de overdracht (geluidsschermen plaatsen). Deze maatregelen, de geraamde kosten van de maatregelen en de geluidsbelastingen na de maatregelen moeten in het uitgebreide rapport staan.

Als er volgens de akoestisch adviseur bezwaren zijn die maatregelen beletten, dan moeten deze worden benoemd in het akoestische onderzoek. De ODMH beoordeelt namens de gemeente of de bezwaren gegrond zijn. De ODMH kan contact opnemen met de beheerder van de weg, spoorweg of industrieterrein over het treffen van maatregelen. Wanneer de Omgevingsdienst (en eventueel de beheerder) duidelijkheid heeft over de te treffen maatregelen wordt dit teruggekoppeld aan de initiatiefnemer.

In het uitgebreide rapport moet de akoestisch adviseur aantonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden uit deze beleidsregel hogere waarden.

Het bovenstaande proces geldt voor zowel nieuwbouw als transformatie. Een initiatiefnemer kan contact opnemen met de ODMH als de initiatiefnemer bij een transformatie een hoger binnenniveau wenst dan het binnenniveau dat voor nieuwbouw toelaatbaar is. Dit om af te stemmen of medewerking aan het initiatief kan worden verleend. Ook kan dan worden overlegd op welke wijze het akoestische onderzoek wordt opgesteld.

Het uitgebreide akoestische onderzoek moet ten minste bevatten:

  • -

    Een overzichtelijke geografische tekening van de te ontwikkelen bestemmingen (woningen / appartementen);

  • -

    De uitgangspunten die zijn gebruikt bij de berekening van de geluidsbelastingen (zie reken- en meetvoorschrift geluid 2016);

  • -

    Inzicht in de resultaten van de berekende geluidsbelasting per relevante bestemming (woning / appartement) zonder maatregelen;

  • -

    Inzicht in de resultaten van de berekende geluidsbelasting per relevante bestemming (woning / appartement) na maatregelen (dit wordt de hogere waarde);

  • -

    Een gemotiveerde keuze van de maatregelen, waarbij is aangegeven waarom de voorkeursgrenswaarde niet kan worden bereikt;

  • -

    Bij transformatie: de geluidsbelasting binnen de te ontwikkelen bestemmingen (woningen / appartementen) met de aanwezige gevel. Bij overschrijding van de geluidsbelasting die voor nieuwbouw toelaatbaar is moet aandacht worden geschonken aan de geluidsisolatie;

  • -

    Een in figuren inzichtelijk gemaakt overzicht welke waarde per bestemming (woning / appartement) geldt.

5.3 Het vaststellen van het besluit hogere waarden

De gemeente stelt vervolgens het besluit hogere waarden vast. ODMH is gemandateerd om dit namens de gemeente te doen. De procedure is beschreven paragraaf 2.5. In het besluit staat de geluidsbelasting die de gemeente toestaat na het treffen van de maatregelen.

5.4 Borging maatregelen

Als uit het besluit hogere waarden blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn, dan moeten deze worden opgenomen in de procedure waar de hogere waarde op aanhaakt. In de meeste gevallen is dit een bestemmingsplan of omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan moet de gemeente het in de artikelen en op de verbeelding opnemen. In de omgevingsvergunning worden de maatregelen opgenomen in de voorschriften.

De ODMH attendeert de opsteller van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning hierop.

6. Voorbeelden

Dit hoofdstuk gaat in op twee onderwerpen. Voor een aantal veel voorkomende situaties zijn de door een initiatiefnemer te nemen stappen uitgewerkt. Daarna beschrijven we een aantal voorbeelden van methoden waarmee de geluidsbelasting zowel buiten als binnen kan worden verlaagd.

6.1 Voorbeeld situaties

6.1.1 Nieuwe woning langs bestaande weg

Stap 1.

Past de nieuwe woning in het huidige bestemmingsplan en ook in het bouwvlak dat in het bestemmingsplan staat? Zo ja, ga na of in het verleden een hogere waarde is vastgesteld. Sinds 2012 worden hogere waarden ingeschreven in het kadaster, hier kan een initiatiefnemer dus navraag doen. Voor hogere waarden van voor 2012 is het huidige of voorgaande bestemmingsplan relevant. U kunt ook contact opnemen met de ODMH, team geluid. Wanneer er een hogere waarde is vastgesteld ga dan naar stap 12. Wanneer er voor een kavel met een woonbestemming geen hogere waarde is vastgesteld, dan is geen verdere actie nodig. Als de nieuwe woning niet in het huidige bestemmingsplan past, ga dan naar stap 2.

Stap 2.

Als de nieuwe woning niet in het bestemmingplan past, ga dan na of de nieuwe woning in de geluidszone van een (spoor-)weg of industrieterrein ligt. In de praktijk is dit vrijwel altijd zo. Breng in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook wegen met een maximum snelheid van 30km/uur in beeld.

Stap 3.

Laat in een eerste globaal onderzoek bepalen welke geluidsbelasting de weg veroorzaakt bij de nieuwe woning. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd door een akoestisch adviesbureau of door iemand met voldoende expertise binnen de eigen organisatie. De uitvoerder van het onderzoek kan contact opnemen met de ODMH voor de verkeersintensiteiten op de weg en informatie over geluid gezoneerde industrieterreinen in de buurt van de nieuwe woning. De berekende geluidsbelasting heeft betrekking op de verwachte situatie 10 jaar na de realisatie van de woning.

Stap 4.

Uit het eerste globale onderzoek kan blijken dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden. In dat geval hoeft geen besluit hogere waarden te worden genomen. Het eerste globale onderzoek moet wel worden gebruikt voor de ruimtelijke procedure waarbinnen de nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Paragraaf 5.2 van dit beleid hogere waarden bevat de eisen voor de rapportage. De verdere stappen hoeven niet te worden doorlopen.

Stap 5.

Als uit het eerste globale onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai, dan kan het eerste onderzoek niet worden gebruikt voor de ruimtelijke procedure en voor een besluit waarin een hogere waarde wordt vastgesteld. De initiatiefnemer moet een uitgebreid onderzoek indienen.

Stap 6.

Een uitgebreid onderzoek wordt meestal opgesteld door een akoestisch adviesbureau. Wanneer binnen de eigen organisatie geluidsspecialisten aanwezig zijn is te overwegen het uitgebreide onderzoek in eigen hand te houden.

Stap 7.

De opsteller van het uitgebreide onderzoek gaat na welke maatregelen kunnen worden getroffen om het geluid bij de te realiseren woning terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde.

Stap 8.

In veel gevallen zijn de maatregelen die noodzakelijk zijn om de voorkeursgrenswaarde te bereiken niet realistisch. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk om een klein deel van een weg te voorzien van een stillere wegverharding, dit moet over een grotere lengte van een weg worden gedaan. Een geluidsscherm met een hoogte van meer dan 2 meter is vaak vanuit stedenbouwkundig of landschappelijk oogpunt lastig inpasbaar. De opsteller van het akoestische onderzoek mag na de beschrijving van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde een voorstel doen voor maatregelen die doelmatig zijn en de geluidsbelasting bepalen die zal heersen na het treffen van de maatregelen. Het uitgebreide onderzoek wordt opgesteld conform de voorwaarden die zijn opgenomen in paragraaf 5.3 van dit beleid hogere waarden.

Stap 9.

Het uitgebreide onderzoek moet aantonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden in dit beleid inzake de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte.

Stap 10.

U dient het uitgebreide onderzoek in bij de gemeente. De ODMH gaat na of akkoord kan worden gegeven op de voorgestelde maatregelen. Wanneer nodig nemen wij contact op met de wegbeheerder over het wijzigen van de wegverharding en het plaatsen van schermen op korte afstand van de weg. Wij geven akkoord op de maatregelen of vragen om een aangepast rapport met naar onze mening doelmatige maatregelen.

Stap 11.

De ODMH zorgt voor het doorlopen van de procedure hogere waarden. De initiatiefnemer hoeft hiervoor geen verdere actie te nemen. De initiatiefnemer ontvangt het (ontwerp-)besluit hogere waarden.

Stap 12.

Een woning waarvoor een hogere waarde is verleend heeft een hogere geluidsisolatie dan de in het Bb opgenomen minimum waarde. Alleen zo wordt een voldoende laag geluidsbinnenniveau bereikt. Bij de toetsing van de aanvraag voor de bouwvergunning gaat de gemeente na of dit binnenniveau niet wordt overschreden. Bijvoorbeeld door het toepassen van glaspartijen met een hoge geluidsisolatie en/of het gebruiken van geluidsgedempte ventilatieopeningen. Het uitgebreide onderzoek (zie stap 5) hoeft niet op dit punt in te gaan.

6.1.2 Bestaand geluidsgevoelig gebouw splitsen langs bestaande weg

Deze situatie treedt op als een bestaand geluidsgevoelig gebouw, bijvoorbeeld een school of een woning, wordt gewijzigd in meerdere woningen. Omdat er nieuwe woningen langs een bestaande weg worden gerealiseerd is in principe de aanpak hetzelfde als die bij de realisatie van een nieuwe woning langs een bestaande weg (paragraaf 6.1.1). De aanpak verschilt in enkele stappen. Deze worden hierna beschreven.

Stappen 1 t/m 6.

Gelijk aan de stappen 1 t/m 6 in paragraaf 6.1.1.

Stap 7.

De opsteller van het uitgebreide onderzoek gaat na welke maatregelen kunnen worden getroffen, om het geluid bij de te realiseren woningen terug te brengen. Omdat er sprake is van een al bestaand geluidsgevoelig gebouw hoeft niet na te worden gegaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Er kan worden volstaan met het beschouwen van maatregelen die doelmatig zijn.

Stap 8.

De uitvoerder van het onderzoek bepaalt de geluidsbelastingen bij de te realiseren woningen na het treffen van de doelmatig beschouwde maatregelen. Het uitgebreide onderzoek wordt opgesteld conform de voorwaarden die zijn opgenomen in paragraaf 5.3 van dit beleid hogere waarden.

Stap 9.

Het uitgebreide onderzoek toont aan dat wordt voldaan aan de voorwaarden in dit beleid inzake de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte. Wanneer het bestaande geluidsgevoelige gebouw geen geluidsluwe gevel en/of buitenruimte heeft, dient onderzocht te worden of dit redelijkerwijs toch te realiseren is. Als dit niet mogelijk is dan dient dit gemotiveerd in het uitgebreide onderzoek te worden opgenomen.

Stappen 10 t/m 12.

Gelijk aan de stappen 10 t/m 12 in paragraaf 6.1.1.

6.1.3 Bestaand niet geluidsgevoelig gebouw transformeren naar woningen langs bestaande weg

Deze situatie treedt op als een bestaand niet geluidsgevoelig gebouw, zoals een kantoor, wordt omgezet naar woningen. Ook in deze situatie gaat het in principe om de realisatie van nieuwe woningen langs een bestaande weg, zie paragraaf 6.1.1. Op een aantal punten is echter een andere aanpak nodig, zie hieronder.

Stappen 1 t/m 6.

Gelijk aan de stappen 1 t/m 6 in paragraaf 6.1.1.

Stap 7.

De opsteller van het uitgebreide onderzoek gaat na welke maatregelen kunnen worden getroffen om het geluid bij de te realiseren woningen in het bestaande niet geluidsgevoelige gebouw terug te brengen. Omdat er sprake is van een al bestaand gebouw hoeft niet na te worden gegaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Er kan worden volstaan met het beschouwen van doelmatige maatregelen.

Stap 8.

De opsteller van het onderzoek bepaalt de geluidsbelastingen bij de te realiseren woningen na het treffen van de doelmatige maatregelen. Het uitgebreide onderzoek wordt opgesteld conform de voorwaarden die zijn opgenomen in paragraaf 5.2 van dit beleid hogere waarden.

Stap 9.

Het uitgebreide onderzoek toont aan dat wordt voldaan aan de voorwaarden in dit beleid inzake de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte.

Stappen 10 en 11.

Gelijk aan stappen 10 en 11 in paragraaf 6.1.1.

Stap 12.

De geluidsbelasting die na het treffen van eventuele maatregelen gaat heersen bij het niet geluidsgevoelige gebouw dat wordt getransformeerd tot woningen is nu bekend. Op voorhand moet als onderdeel van het uitgebreide rapport al aandacht zijn besteed aan de geluidsbelasting binnen de woningen. De opsteller van het onderzoek dient conform paragraaf 3.2.2 van dit beleid te onderzoeken welke geluidsbelasting binnen de te realiseren woningen heerst met de aanwezige gevel. Bij overschrijding van de geluidsbelasting binnen woningen die voor nieuwbouw toelaatbaar is moet aandacht worden geschonken aan de geluidsisolatie. Hierbij geldt dat afwijken mogelijk is. Naarmate de afwijking ten opzichte van de nieuwbouweis voor de geluidsbelasting binnen het gebouw groter wordt, dient de onderbouwing over de aanvaardbaarheid beter te zijn. Geadviseerd wordt om pas te starten met aanpassingen van de gevel nadat met de gemeente / omgevingsdienst overeenstemming is bereikt over de te treffen maatregelen.

6.2 Voorbeelden van mogelijkheden tot verlaging van de geluidsbelasting

Deze paragraaf bevat voorbeelden hoe aan de voorwaarden in het beleid en de eisen in de Wet geluidhinder kan worden voldaan.

6.2.1 Bron, overdracht, ontvanger

De Wet geluidhinder hanteert een voorkeursvolgorde, te weten:

  • -

    Maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld het vervangen van de wegverharding door een stillere verharding of een snelheidsverlaging);

  • -

    Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld met een geluidsscherm);

  • -

    Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld een dove gevel).

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn maatregelen die getroffen worden aan de geluidsbron. Bij wegverkeerslawaai zijn bronmaatregelen het vervangen van de wegverharding door een stillere verharding of het verlagen van de maximum snelheid. Toepassing van een stillere verharding geeft een verlaging van de geluidsbelasting met enkele dB's. Op kruispunten kan een stillere verharding niet worden toegepast vanwege de hoge slijtage van dit wegdek bij optrekkend, afremmend of afslaand verkeer. Verlaging van de maximum snelheid van bijvoorbeeld 80 km/uur naar 50 km/uur geeft een verlaging van de geluidsbelasting met 3 dB.

Bij railverkeerslawaai kan de geluidsbelasting met enkele dB's worden terug gebracht door het aanbrengen van raildempers.

Voor zowel wegverkeer als railverkeer geldt dat de beheerder van de (spoor-)weg bereid moet zijn de maatregel te treffen.

Overdrachtsmaatregelen

Met overdrachtsmaatregelen worden geluidsschermen en geluidswallen bedoeld. Met deze maatregelen kan een forse afname van de geluidsbelasting worden bereikt. Met een geluidscherm van enkele meters hoog op korte afstand van de (spoor-)weg is een afname van de geluidsbelasting met 10 dB haalbaar.

Toepassing van overdrachtsmaatregelen stuit regelmatig op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard. Vanuit stedenbouw is het namelijk vaak niet wenselijk om in een bebouwde omgeving een geluidsscherm tussen de weg en het trottoir te plaatsen. Om een verkeersveilige situatie te behouden kunnen geen schermen worden geplaatst bij kruispunten of opritten. Een scherm kost al snel circa € 600,-/m2. De kosten van een scherm met een hoogte van enkele meters en een lengte van 30 meter bedragen hiermee circa € 50.000,-.

Overwogen kan worden om bij het ontwikkelen van een woonwijk langs een drukke weg de eerstelijnsbebouwing de functie van geluidsscherm te geven. Wanneer de eerstelijnsbebouwing parallel aan de weg wordt gebouwd en bestaat uit geschakelde gebouwen ontstaat een effectieve afscherming voor de achterliggende woningen. De consequentie van deze minder dure oplossing is wel dat bij de eerstelijnsbebouwing hogere geluidsbelastingen ontstaan dan bij de plaatsing van een scherm op korte afstand van de weg.

Maatregelen bij de ontvanger

Met maatregelen bij de ontvanger worden voorzieningen bedoeld die deel uitmaken van het gebouw. Dit is bijvoorbeeld een gesloten borstwering van een balkon of het geluidsabsorberend uitvoeren van het plafond van een balkon. Hiermee kan de geluidsbelasting van de gevel achter het balkon met enkele dB's worden terug gebracht. Met de toepassing van een vliesgevel over de volledige gevel kan een aanmerkelijk hogere reductie worden gehaald.

6.2.2 Geluidsluwe gevel en buitenruimte

Voor woningen die door één geluidsbron worden belast is het relatief eenvoudig om een geluidsluwe gevel en buitenruimte te realiseren. Omdat het geluid uit één richting komt zal door de afscherming van de woning zelf een geluidsluw gebied ontstaan aan de andere zijde van de woning.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Een meer complexe situatie ontstaat als het geluid vanuit meerdere richtingen invalt. Een dergelijke situatie ontstaat bijvoorbeeld als twee wegen bij twee woningen vanuit verschillende richtingen geluid veroorzaken. Het is mogelijk om in deze situatie voor beide woningen een geluidsluwe buitenruimte te creëren door de woningen tegen elkaar te plaatsen. Wanneer er maar één woning is kan het afschermend effect van de tweede woning ook worden bereikt met een scherm op de plaats van de tweede woning. Omdat dit scherm tegen de geluidsluwe buitenruimte staat is een hoogte van 2 meter vaak voldoende. Dergelijke hoogten komen ook voor bij normale tuinafscheidingen. In vergelijking met normale tuinafscheidingen moet alleen worden voorkomen dat de afscheiding (grote) openingen heeft.

Bij het bepalen of een buitenruimte geluidsluw is wordt de geluidsbelasting gebruikt op de gevel die aan de buitenruimte grenst. Met het creëren van een geluidsluwe buitenruimte wordt hiermee ook een geluidsluwe gevel gerealiseerd.

Voor appartementen kan een geluidsluwe buitenruimte worden gemaakt door het balkon af te schermen voor geluid. Bijlage 6 van dit beleid bevat foto's van uitvoeringsvormen.

6.2.3 Samenloop met thermische isolatie / energieprestatie

In principe kan bij ieder pand het gewenste binnenniveau van geluid worden gerealiseerd. De belemmeringen liggen niet op het bouwkundige vlak, maar op de kosten die gepaard gaan met het verbeteren van de gevel.

De ramen en de ventilatieopeningen zijn de elementen van een gevel die het meeste geluid doorlaten. Dit zijn ook de delen van de gevel die bepalend zijn voor de thermische isolatie. Het verbeteren van een gevel vanuit het perspectief van geluid heeft ook voordelen voor het thermische comfort en een betere energieprestatie. Er zijn, buiten geluid, dus nog andere redenen om de gevel te verbeteren.

Bijlagen

Bijlage 1 Begrippenlijst

De definities in deze begrippenlijst zijn deels (verkort) overgenomen uit de Wet geluidhinder of het Bouwbesluit. De definitie in deze regelgeving is altijd leidend boven het onderstaande.

aftrek artikel 110g Wgh In de wet geluidhinder gebruikte aftrek voor wegverkeerslawaai. De berekende geluidsbelasting wordt verminderd met de aftrek om rekening te houden met de verwachte afname van het geluid van wegverkeer.

Binnenniveau Geluidsbelasting binnen een gebouw.

Dove gevel Een gevel waarin geen te openen delen aanwezig zijn alsmede een gevel waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Geluidsbelasting Zie definitie uit Wgh. Geluidsbelasting zonder nadere toevoeging in de tekst van dit document slaat op de geluidsbelasting op de gevel.

Geluidsgevoelige bestemming Een gebied in een bestemmingsplan waarbinnen geluidsgevoelige gebouwen mogelijk zijn.

Geluidsgevoelig gebouw Een (bedrijfs-)woning, onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting of kinderdagverblijf.

Geluidsgevoelige ruimte Ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2. Ook leslokalen, theorielokalen en theorievaklokalen van onderwijsgebouwen, onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten alsmede ruimten voor patiëntenhuisvesting van ziekenhuizen en verpleeghuizen, onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, conversatie-, woon- en slaapruimten van verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

Geluidsgevoelig terrein Een geluidsgevoelig terrein is een standplaats voor woonwagens of een ligplaats voor een woonschip in het water.

Geluidsluwe buitenruimte Buitenruimte van een gebouw die grenst aan een geluidsluwe gevel.

Geluidsluwe gevel Gevel van een gebouw waarop de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.

Geluidswering gevel De geluidswering van een gevel is het verschil tussen de geluidsbelasting buiten en de geluidsbelasting binnen een gebouw. Onder gevel valt ook een dak.

Geluidszone Aandachtsgebied voor geluid waarbinnen de Wet geluidhinder van toepassing is.

Gevel De buitenwand van een gebouw (bijvoorbeeld woning, school, ziekenhuis, verzorgingshuis, enz.).

Maximale grenswaarde De hoogste geluidsbelasting waarvoor een hogere waarde mag worden vastgesteld.

Nieuwbouw Vanuit het Bb: een gebouw dat wordt gebouwd.

Vanuit het bestemmingsplan: ruimtelijke procedures die een geluidsgevoelige bestemming mogelijk maken.

Transformatie Vanuit het bestemmingsplan: een ruimtelijke procedure waarmee een niet geluidsgevoelig gebouw wordt omgezet in een geluidsgevoelig gebouw.

Verbouw Vanuit het Bb: het verbouwen van een gebouw

Voorkeursgrenswaarde De hoogste geluidsbelasting waarvoor geen nadere afweging hoeft plaats te vinden.

Zoneringsplichtige bronnen Geluidsbronnen die volgens de Wet geluidhinder een geluidszone hebben. Dit zijn wegen met een maximum snelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en industrieterreinen waarop zoneringsplichtige bedrijven liggen.

Bijlage 2 Voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden

In de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) staan de te toetsen normen. De normen zijn verdeeld per soort lawaai, te weten:

  • 1.

    Industrielawaai;

  • 2.

    Wegverkeerslawaai;

  • 3.

    Railverkeerslawaai.

Per lawaaisoort zijn de te toetsen normen beschreven bij de realisatie van nieuwe woningen (of andere geluidsgevoelige bestemmingen). Uitgegaan is van de versie van de wet op 1 januari 2017.

Ad 1. Normen voor industrielawaai

Realisatie van nieuwe of vervanging van bestaande geluidsgevoelige bestemming

Bij het realiseren van nieuwe of het vervangen van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen zijn de artikelen 48 tot en met 51 en 57 tot en met 61 van de Wgh van toepassing. Hierin staan de voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor woningen. Voor andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen is de voorkeursgrenswaarde in artikel 2.1 Bgh opgenomen en de maximale grenswaarde in artikel 2.2 Bgh.

Tabel 1.1 – Ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor nieuwe of vervanging van bestaande geluidsgevoelige bestemming bij industrielawaai.

Bestemming

Voorkeurs­grenswaarde [dB(A)]

Maximale Grenswaarde [dB(A)]

Woningen

50

55

Woningen binnen de zone van een industrieterrein met zeehavengebonden activiteiten1

50

60

Woningen ter vervanging van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen2

50

65

Onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen

50

60

Andere gezondheidszorggebouwen

50

55

Buitenterreinen

50

55

Woonwagenstandplaatsen

50

55

1 De zeehavengebonden activiteiten dienen noodzakelijkerwijs in de open lucht plaats te vinden. Daarnaast dienen deze woningen te worden gebouwd in het kader van een herstructurering, plan­matige verdichting van een bestaand woongebied of aansluitend aan het bestaande woongebied en dient slechts sprake te zijn van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied (artikel 50 Wgh).

2 Als woningen worden gebouwd ter vervanging van de bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en dit niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande steden­bouwkundige functie of structuur of een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen (artikel 51 Wgh).

Ad 2. Normen voor wegverkeerslawaai

Realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en vervanging van bestaande geluidsgevoelige gebouwen

De voorkeursgrenswaarden voor wegverkeerslawaai zijn overgenomen uit artikel 82 Wgh (woningen) en artikel 3.1 Bgh (andere geluidsgevoelige bestemmingen). De maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai zijn overgenomen uit artikel 83 Wgh (woningen) en artikel 3.2 Bgh (andere geluidsgevoelige bestemmingen).

Tabel 1.4 – Voorkeurs- en maximale grenswaarden ten gevolge van wegverkeerslawaai bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en vervanging van bestaande geluidsgevoelige gebouwen.

Bestemming

locatie

weg

Voorkeurs­grenswaarde [dB]

Maximale grenswaarde

[dB]

Woningen

Binnen bebouwde kom

Lokale en provinciale wegen

48

63

Auto(snel)wegen

48

53

Buiten bebouwde kom

Lokale en provinciale wegen

48

53

Auto(snel)wegen

48

53

Woningen, ter vervanging bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen1

Binnen bebouwde kom

Lokale en provinciale wegen

48

68

Auto(snel)wegen

48

63

Buiten bebouwde kom

Lokale en provinciale wegen

48

58

Auto(snel)wegen

48

58

Agrarische bedrijfswoning

Buiten bebouwde kom

Lokale, provinciale en auto(snel)wegen

48

58

Onderwijsgebouwen

Binnen bebouwde kom

-

48

63

Buiten bebouwde kom

-

48

53

Ziekenhuizen en verpleeghuizen

Binnen bebouwde kom

-

48

63

Buiten bebouwde kom

-

48

53

Andere gezondheidszorggebouwen

 
 

48

53

Buitenterreinen

-

-

53

58

Woonwagenstandplaatsen

-

-

48

53

1 Als woningen worden gebouwd ter vervanging van de bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en dit niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande steden­bouwkundige functie of structuur of een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen. (Artikel 83 Wgh)

Ad 3. Normen voor railverkeerslawaai

Realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en vervanging van bestaande geluidsgevoelige gebouwen

De voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden zijn opgenomen in de artikelen 4.9 t/m 4.12 van het Bgh.

Tabel 1.7 - Voorkeurs- en maximale grenswaarden bij realiseren van nieuwe bestemmingen binnen de zone van een spoorlijn.

bestemming

Voorkeurs­grenswaarde [dB]

Maximale grenswaarde [dB]

Woningen

55

68

Onderwijsgebouwen, Ziekenhuizen en verpleeggebouwen

53

68

Andere gezondheidszorg gebouwen

53

68

Buitenterreinen

55

63

Woonwagenstandplaatsen

55

63

Bijlage 3 Grenswaarden voor binnenniveau volgens de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit

In de kolom ‘situatie’ wordt met ‘nieuwe woning’ of ‘vervangende nieuwbouw’ nieuwbouw bedoeld. Wanneer een geluidsgevoelige bestemming ontstaat doordat een bestaand pand een geluidsgevoelige bestemming krijgt is dit aangeduid met transformatie.

De grenswaarden gelden voor de meeste geluidsgevoelige gebouwen, zoals woningen. Sommige geluidsgevoelige gebouwen, bijvoorbeeld ziekenhuizen hebben andere eisen voor het binnenniveau. Deze eisen zijn niet in deze bijlage opgenomen. Er wordt daarvoor verwezen naar de geldende regelgeving.

Grenswaarden binnenniveau wegverkeer voor woningen langs een weg

Situatie

Wgh

 

Bb

 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Wgh

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Bb

Nieuwe woning langs bestaande weg

geen

-/-

33 dB

3.3

Nieuwe agrarische woning langs bestaande weg

geen

-/-

33 dB

3.3

Vervangende nieuwbouw langs bestaande weg

geen

-/-

33 dB

3.3

Aanwezige of in aanbouw zijnde woning langs nieuwe weg

33 dB

111b lid 2

geen

-/-

Transformatie langs een bestaande weg

geen

-/-

Rechtens verkregen niveau

3.5

Grenswaarde binnenniveau spoorwegverkeer

Situatie

Wgh

 

Bb

 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Wgh 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Bb

Nieuwe woning langs bestaande spoorweg

Geen

-/-

33 dB

3.3

Bestaande of in aanbouw zijnde woning langs een te wijzigen spoorweg

35 dB

Art. 4.24 Bgh

geen

-/-

Transformatie langs bestaande spoorweg

Geen

-/-

Rechtens verkregen niveau

3.5

De voorkeursgrenswaarden en de maximale grenswaarden voor de andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen zijn opgenomen in artikel 4.15 van het Bgh.

 

Grenswaarde binnenniveau industrielawaai

Bestaande zones

Situatie

Wgh

 

Bb

 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Wgh 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Bb 

Nieuwe woning

Geen

-/-

35 dB(A)

3.3

Vervangende nieuwbouw woning

Geen

-/-

35 dB(A)

3.3

Transformatie

Geen

-/-

Rechtens verkregen niveau

3.5

Wijziging zones

Situatie

Wgh

 

Bb

 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Wgh 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Bb 

Wijziging zone en eerder vastgestelde hogere waarde > 55

40 dB(A)

111b

geen

-/-

Wijziging zone, niet eerder vastgestelde hogere waarde of hogere waarde <=55

35 dB(A)

111b

geen

-/-

Vaststelling zone

Situatie

Wgh

 

Bb

 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Wgh 

Grenswaarde binnenniveau

Artikel Bb 

Aanwezige of in aanbouw zijnde woning

35 dB(A)

111b

geen

-/-

Bijlage 4 Schema Awb procedure vaststellen besluit hogere waarden

Paragraaf 2.5 van dit document beschrijft drie procedures waarin een besluit hogere waarden kan worden vastgesteld:

  • 1.

    Omgevingsvergunning RO, kruimelgeval (art 2.12 lid 1, onder a, onder 2 wabo): procedure als bedoeld in titel 4.1 van de Awb;

  • 2.

    Omgevingsvergunning RO (art 2.12 lid 1, onder a, onder 3 wabo): Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb);

  • 3.

    Bestemmingsplan: Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb).

De tweede en derde zijn dezelfde. Daarom staan deze in één schema.

Ad 1. Omgevingsvergunning RO, kruimelgeval (art 2.12 lid 1, onder a, onder 2 wabo): procedure als bedoeld in titel 4.1 van de Awb

afbeelding binnen de regeling

Figuur B4.1 – Schema procedure omgevingsvergunning en procedure hogere waarden

Ter informatie van de aanvrager en de belanghebbenden worden beide besluiten (besluit hogere waarden en omgevingsvergunning) tegelijk gepubliceerd.

Ad 2 en 3: Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afgekort UOV; afdeling 3.4 Awb): bij bestemmingplan en Omgevingsvergunning RO (art 2.12 lid 1, onder a, onder 3 wabo)

afbeelding binnen de regeling

Figuur B4.2 – Schema met bestemmingsplan procedure en procedure hogere waarden.

De inzage- en zienswijzetermijnen van het ontwerpbesluit hogere waarden en het ontwerp bestem-mingsplan / omgevingsvergunning zijn gelijk. Hiermee wordt bedoeld dat beide ontwerpbesluiten gelijktijdig ter inzage liggen. De inzage- en beroepstermijnen van het besluit hogere waarden en het bestemmingsplan / de omgevingsvergunning zijn gelijk.

Het besluit hogere waarden wordt als eerste vastgesteld. Op deze manier borgen we dat geluiddempende maatregelen uit een besluit hogere waarden ook worden vastgesteld in het bestemmingsplan / de omgevingsvergunning.

Bijlage 5 Proces hogere waarde

Onderstaande afbeelding bevat een stroomschema om te bepalen of een procedure hogere waarden aan de orde is en welke stappen de initiatiefnemer daarbij moet doorlopen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 6 Uitvoeringen van afgeschermde balkons

afbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 3

Handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen regio Midden-Holland

Samenvatting

Het handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen is in nauwe samenwerking met de deelnemende gemeenten opgesteld met als doel heldere randvoorwaarden te scheppen, zodat evenementen (ook in de toekomst) op een soepele wijze georganiseerd kunnen worden. Organisatoren van evenementen weten hiermee wat er van hen wordt verwacht.

Dit beleid is van toepassing op evenementen waarbij sprake is van muziek in de buitenlucht, in de gemeenten Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas (regio Midden-Holland). Deze gemeenten hebben de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) gemandateerd om dit handhavingsbeleid uit te voeren.

Uitgangspunt van het beleid is dat de organisator van een evenement geluidsoverlast voorkomt dan wel zo veel mogelijk beperkt. In het beleid onderscheiden we twee fasen: de voorbereidings- en de uitvoeringsfase. In de voorbereiding hebben bevoegd gezag (gemeente/ODMH) en organisator van het evenement contact met elkaar met als doel te komen tot passende geluidvoorschriften voor het evenement – passend voor het evenement en voor de omgeving. Deze geluidsvoorschriften worden opgenomen in de evenementenvergunning. Tijdens de uitvoering controleert het bevoegd gezag of de organisator zich houdt aan deze geluidsvoorschriften.

Voorbereidingsfase

Voorafgaand aan het evenement hebben organisator en bevoegd gezag vooroverleg. Op de agenda van dit overleg staat: 1) welke maatregelen zijn mogelijk om geluidsoverlast te voorkomen; 2) welke vorm van toezicht is passend voor het evenement; 3) welke communicatie is er richting omwonenden.

Uitvoeringsfase

In de uitvoeringsfase werkt een toezichthouder volgens de principes van de interventiematrix toe (zie bijgevoegde figuur). Dit betekent dat een toezichthouder bij de constatering van een overschrijding het gesprek aan gaat met de organisatie.

Een toezichthouder verricht een geluidsmeting. Als de toezichthouder vaststelt dat tijdens een evenement de geluidsnormen worden overschreden, dan neemt de toezichthouder contact op met de organisatie. De organisatie wordt gevraagd om het geluidsniveau te verlagen, zodat er geen overschrijding meer is. Als in een kort tijdsbestek na de eerste overschrijding twee keer nogmaals een overschrijding wordt gemeten, en de toezichthouder constateert dat de organisatie niet mee wil werken in het verlagen van het geluidsniveau, dan ontvangt de organisatie een last onder dwangsom. Dit houdt in dat bij een herhaalde overtreding een dwangsom wordt verbeurd van €1.000,- tot een maximum van € 5.000,-. Bij het opstellen van een last onder dwangsom kan gemotiveerd worden afgeweken van genoemd bedrag.

afbeelding binnen de regeling

Aanleiding

Binnen de regio Midden-Holland vinden op jaarbasis ongeveer 200 evenementen plaats waarbij sprake is van muziek in de buitenlucht. De Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH) voert al jaren, in opdracht van de gemeenten, geluidsmetingen uit bij de grotere evenementen in de regio. Uit onze praktijkervaringen blijkt dat in een aantal gevallen bij de overschrijding van de geluidsnormen de organisatie niet meewerkt om het geluidsniveau omlaag te brengen. Tot op heden worden geen sancties opgelegd aan de vergunninghouder omdat een nadere uitwerking van de handhavingsstrategie ontbreekt. De overtreding van de voorschriften wordt in het meetrapport gerapporteerd en achteraf aan de gemeente gemeld. De gemeente kan dit resultaat (achteraf) meenemen in de evaluatie van het evenement.

Binnen de regio Midden-Holland ontbreken op dit moment uitvoeringsregels voor handhaving op geluid tijdens evenementen. In de afgelopen periode is met de betrokken gemeenten van de regio Midden-Holland het voorstel om een handhavingsbeleid op te stellen besproken. Naar aanleiding van de besprekingen met de gemeenten heeft de ODMH het concept handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen opgesteld. Eén jaar na de inwerkingtreding van het handhavingsbeleid vindt een evaluatie plaats. Aan de hand hiervan kan het beleid worden bijgesteld.

In de evenementenvergunning zijn de locatie, de geluidsniveaus en de (eind)tijden opgenomen. Handhaving is een middel om toe te zien op de in de evenementenvergunning beschreven locatie, geluidsniveaus en (eind)tijden. In het “handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen” wordt aangegeven hoe in geval van een overtreding gehandhaafd wordt.

Afbakening en doel handhavingsbeleid

Afbakening onderwerp en toepassingsgebied

Dit handhavingsbeleid is van toepassing op evenementen waarbij sprake is van muziek in de buitenlucht, welke plaatsvinden in de gemeenten Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas (regio Midden-Holland). Een evenement kan worden omschreven als een voor het publiek toegankelijke, op vermaak gerichte activiteit in de openlucht (waaronder ook feesttenten) waarbij muziekgeluid ten gehore wordt gebracht waarvan het te verwachten is dat omwonenden overlast ondervinden.

Dit handhavingsbeleid is niet van toepassing op geluid dat wordt geproduceerd door inrichtingen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Overweging invoering handhavingsbeleid

Tot op heden (2017) heeft de ODMH met de gemeenten afgesproken dat bij een geluidsoverschrijding contact wordt gezocht met de organisatie om het geluidsniveau terug te draaien tot de normen zoals opgenomen in de evenementenvergunning. Indien de organisatie hieraan geen gehoor geeft, wordt nogmaals verzocht het geluidsniveau omlaag te brengen. Indien opnieuw geconstateerd wordt dat niet aan de geluidsnormen wordt voldaan, worden zoals aangegeven geen sanctie(s) opgelegd aan de vergunninghouder. Een nadere invulling/uitvoering van het handhavingsbeleid ontbreekt op dit punt. De overschrijdingen rapporteert de ODMH via een meetrapport achteraf aan de gemeente. Tijdens de evaluatie van het evenement kunnen de geluidsoverschrijdingen dan meegenomen worden.

Helaas heeft de ODMH de ervaring dat niet iedere organisatie inspanningen verricht om het geluidsniveau omlaag te brengen. Het beheersen van een evenement is zonder sanctionering lastig. Daarnaast is het de vraag wat het nut is van geluidsmetingen als er geen sanctie aan een overschrijding is gekoppeld. Dit is geen wenselijke situatie.

Doel

Het doel van dit handhavingsbeleid is om de geluidsproblematiek bij evenementen in de openlucht beter te beheersen. Hierbij ligt de nadruk op het naleven van de geluidsnormen in de vergunningen. Overschrijdingen van de geluidsnormen bij evenementen veroorzaken onnodig veel geluidsoverlast bij omwonenden.

Naast een heldere aanpak bij overschrijdingen (sancties), wordt tevens ingezet op een goede communicatie (vooraf, tijdens en achteraf) met de organisatoren van evenementen om het beoogde doel te bereiken.

Belangrijk bij het opstellen van het handhavingsbeleid is om het evenwicht te vinden tussen aan de ene kant de gewenste levendigheid in de gemeente en aan de andere kant de (eveneens gewenste) leefbaarheid voor de omwonenden.

Wettelijk kader handhavingsbeleid

Evenementenvergunning

In de evenementenvergunning zijn de locatie, de geluidsniveaus en de (eind)tijden opgenomen. Handhaving is een middel om toe te zien op de in de evenementenvergunning beschreven locatie, geluidsniveaus en (eind)tijden. In het “handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen” wordt aangegeven hoe in geval van een overtreding wordt gehandhaafd.

Juridisch kader

In paragraaf 2.1 is reeds beschreven dat dit handhavingsbeleid buiten het kader van de Wabo valt. Op evenementen zijn enkele op geluid betrekking hebbende artikelen uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeenten van toepassing.

In het algemeen staat in de APV opgenomen dat het verboden is een openbaar evenement te organiseren zonder vergunning van de burgemeester. Daarnaast is het in de APV verboden om met toestellen of geluidsapparaten handelingen te verrichten zodanig dat voor een omwonende/de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat die handelingen worden verricht. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan ontheffing verlenen.

Ten behoeve van het handhavingsbeleid is de evenementenvergunning of de ontheffing van het verbod om geluidshinder te veroorzaken het wettelijk kader waarop gehandhaafd wordt.

Opleggen sancties

De basis voor het opleggen van sancties is het constateren van een overtreding van de geluidsvoorschriften welke zijn opgenomen in de evenementenvergunning. In bijlage 1 is aangegeven wat wordt verstaan onder het overtreden van het maximaal toegestane geluidsniveau.

Bij het toepassen van sancties geldt het volgende uitgangspunt:

Wanneer een overtreding door de toezichthouder wordt geconstateerd dan volgt een mondelinge waarschuwing. Wordt na de waarschuwing nogmaals een overtreding geconstateerd, dan

volgt een bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke sanctie.

Welke soort sanctie wordt toegepast, hangt af van de mate van overtreding. Onderstaand worden de sanctiemogelijkheden nader bekeken.

Bestuursrechtelijk optreden

Er kunnen twee soorten bestuurlijke sancties worden opgelegd, namelijk een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom.

Last onder bestuursdwang

Onder bestuursdwang wordt verstaan “het feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan tegen hetgeen in strijd met de regels is gedaan, gehouden of nagelaten”. In artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verder staan de vereisten voor een bestuursdwangprocedure beschreven.

Bestuursdwang wordt toegepast, nadat de overtreder door het bevoegd gezag in de gelegenheid is gesteld om de overtreding en de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Hiervoor wordt een last onder bestuursdwang uitgevaardigd. Indien de overtreder geen gevolg geeft aan de last, voert het bevoegd gezag de last zelf uit en verhaalt de kosten daarvan op de overtreder.

Indien de overtreder niet genegen is of (financieel) niet in staat is om de overtreding ongedaan te maken, kan bestuursdwang een adequaat instrument zijn.

Het toepassen van bestuursdwang kan ook als het opleggen van een last onder dwangsom niet het gewenste effect heeft gehad (bijvoorbeeld bij een dreigend faillissement van de overtreder).

NB: de dwangsom moet in dat geval eerst worden ingetrokken voordat bestuursdwang kan worden toegepast

Last onder dwangsom

Een dwangsom is de sanctie waarbij de overtreder per tijdseenheid, per overtreding of ineens een geldbedrag verbeurt, indien herhaling van de overtreding plaatsvindt of de gevolgen daarvan niet ongedaan zijn gemaakt. De uitwerking hiervan is opgenomen in hoofdstuk 5.

Met het opleggen van een last onder dwangsom wordt, naast de plicht zich conform de voorschriften te gedragen, een voorwaardelijke plicht toegevoegd, namelijk die tot het betalen van een bedrag indien de dwangsom wordt verbeurd. De beschikking bevat een last om de overtreding te beëindigen, voortzetting en herhaling te voorkomen en zo nodig de gevolgen ervan weg te nemen. Veelal zal daartoe een zogenaamde begunstigingstermijn worden gegeven. Een begunstigingstermijn is niet noodzakelijk indien de overtreder onmiddellijk tot naleving van de voor hem geldende verplichtingen in staat is. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij gedragingen die onmiddellijk beëindigd kunnen worden zonder dat daarvoor bijvoorbeeld technische voorzieningen moeten worden getroffen. In bijlage 2 is een last onder dwangsom opgenomen zoals deze tijdens het evenement aan de vergunninghouder uitgereikt kan worden.

Strafrechtelijk optreden

Het overtreden van een voorschrift van een vergunning op basis van de APV is ook strafbaar op basis van diezelfde APV. Zowel de toezichthouders (Buitengewone Opsporingsambtenaren, BOA’s van de gemeente of van de ODMH) als de politie kan in een dergelijk geval bevel geven om bijvoorbeeld de muziek zachter te zetten of in het uiterste geval het evenement te staken. Wanneer de politie de indruk heeft dat door haar optreden de openbare orde in gevaar wordt gebracht (door bijvoorbeeld rellen), kan op een later moment alsnog door de politie een proces-verbaal worden opgemaakt. Dit middel helpt niet om op dat moment de overtreding te beëindigen, maar het werkt wel preventief voor de volgende keer. Het is dan wel noodzakelijk dat bij een dergelijk politieoptreden de politie de gemeente informeert over het voorval. De gemeente kan dit vervolgens meenemen in het vergunningverleningstraject voor een volgend evenement. Het strafrechtelijk optreden leent zich, gelet op de lage geldboetes, minder voor de handhaving van geluidsvoorschriften bij een evenementenvergunning. Het strafrechtelijke spoor zal doorgaans worden ingezet in het kader van de handhaving van de openbare orde tijdens het evenement.

Uitvoering van het beleid

Inleiding en uitgangspunten voor de uitvoering

Een belangrijk onderdeel van het beleid inzake evenementen in de regio Midden-Holland is de controle en handhaving.’

Zonder goede handhaving maakt geen enkel beleid, dat een van tevoren vastgestelde geluidsruimte wil toestaan en tegelijkertijd de omgeving niet overmatig wil belasten, een reële kans. Afspraken dienen duidelijk te worden vastgelegd in de evenementenvergunning, hiermee wordt duidelijkheid gegeven over de rechten en plichten van de vergunninghouder. Het niet nakomen van de afspraken moet voor de vergunninghouder duidelijke en merkbare consequenties hebben.

Het uitgangspunt moet zijn om de overlast vanwege geluidshinder te voorkomen dan wel zo veel mogelijk te beperken. Er zijn twee fasen te onderkennen waarin actie kan worden ondernomen: de voorbereidings- en de uitvoeringsfase. Tijdens de voorbereiding is het zaak om preventieve maatregelen te integreren in de geluidsvoorschriften t.b.v. de evenementenvergunning. Tijdens de uitvoering zal moeten worden gecontroleerd of de vergunninghouder zich houdt aan de afspraken zoals die zijn vastgelegd in de vergunning.

De voorbereidingsfase van het evenement

Het vooroverleg

In de voorbereidingsfase van het evenement kunnen verschillende onderdelen worden onderscheiden namelijk maatregelen om geluidsoverlast te voorkomen (kortweg: maatregelen), het bespreken/aangeven van de te hanteren toezichtsinstrumenten en communicatie. Deze drie items tezamen worden in het zogenoemde vooroverleg besproken. Onderstaand wordt puntsgewijs aangegeven welke items er uit geluidsoogpunt in het vooroverleg worden behandeld.

Maatregelen om geluidsoverlast te voorkomen of te beperken

De volgende maatregelen kunnen worden genomen door de organisatie:

  • 1.

    Een goede programmering (lees: afwisseling) van de (soorten) muziek of andere geluid producerende evenementenonderdelen;

  • 2.

    De locatiekeuze van de geluidsbronnen. De organisatie geeft in het vooroverleg aan hoe ze de geluidsbronnen willen plaatsen. Indien gewenst kan de ODMH hierover adviseren. De gemeente bepaalt vervolgens welke geluidsnorm wordt opgenomen. Uiteindelijk wordt de definitieve inrichting vastgelegd op een plattegrond die hoort bij de vergunning;

  • 3.

    Het toepassen van een geluidsbegrenzer;

  • 4.

    Het geleidelijk terugdraaien van de bastonen aan het einde van het evenement;

  • 5.

    Het beperken van de soundcheck voorafgaand aan het evenement.

Er zullen hierover goede afspraken met vergunningverleners, toezicht en handhaving en organisatoren worden gemaakt om naleving van de norm te borgen, met een goede vertaling naar de vergunningvoorschriften.

Om te kunnen beoordelen of er mogelijkheden zijn voor toepassing van nieuwe technieken, worden de evenementenorganisaties geadviseerd professionele ondersteuning in te huren om goede geluidskwaliteit te leveren. Als een geluidsadviseur vroegtijdig meekijkt, kan de terreininrichting optimaal worden benut om een goede balans tussen hinder en kwaliteit te verkrijgen.

Toezichtinstrumentarium

De volgende toezichtsinstrumenten kunnen (indien gewenst door de gemeente) bij de voorbereiding van het evenement worden besproken/betrokken:

  • 1.

    De opleveringscontrole. Van belang is dat vanaf het begin van de opbouw van het evenement tot de gereed melding controle plaatsvindt. Het gaat dan met name om de plaats en het eventueel begrenzen van de geluidsbron(nen);

  • 2.

    De geluidsmeting. Vooraf wordt inzicht verschaft in de plaats waar en de wijze waarop wordt gemeten;

  • 3.

    De evaluatie van het evenement. Na afloop van het evenement vindt een zorgvuldige evaluatie van het verloop van het evenement met de organisatie plaats.

Communicatie

De meest in het oog springende elementen van communicatie bij evenementen zijn:

  • 1.

    Het instellen van een telefoonnummer voor informatie en klachten tijdens het evenement (door de organisatie van het evenement);

  • 2.

    Het geven van voorlichting aan omwonenden (plaats en begin – en eindtijd van evenement) door de evenementenorganisatie (bewonersbrieven/flyers).

Wanneer de bovengenoemde drie items worden betrokken bij het vooroverleg dat tussen de gemeente en de vergunningaanvrager wordt gehouden, worden in een later stadium problemen voorkomen. Belangrijk uitgangspunt is dat de vergunninghouder een vast aanspreekpunt aanwijst. Deze persoon moet bekend zijn met alle vergunningsvoorschriften en is tijdens het evenement aanwezig. De gemeente wijst na ontvangst van de vergunningaanvraag een aanspreekpunt (vergunningverlener) aan, het aanspreekpunt hoeft niet tijdens het evenement aanwezig te zijn.

De geluidsvoorschriften van de evenementenvergunning

Maatwerk blijft vereist

Uit geluidsoogpunt is het voor een evenementenorganisatie van belang om te weten welke geluidsruimte er bestaat. Dit is afhankelijk van het evenement. Het bepalen van de geluidsruimte is een zogenaamd doelvoorschrift. De wijze waarop aan het maximale geluidsniveau kan worden voldaan, verschilt per locatie en per evenement, omdat de locaties en evenementen naar omvang respectievelijk aard verschillen. De richting en de afstand van de geluidsbron ten opzichte van de woonomgeving is uit geluidsoogpunt het meest bepalend. Daar er op een locatie verschillende soorten evenementen kunnen plaatsvinden is het vooraf (beleidsmatig) vastleggen van de locatie van geluidsbronnen niet zinvol. Maatwerk blijft daarbij van belang. Hiervoor is de evenementenvergunning een geschikt instrument. Zoals in §4.2.1 is aangegeven wordt in het vooroverleg met name aandacht besteed aan de locatie van de geluidsbron. Deze is mede afhankelijk van het toegestane geluidsniveau ter plaatse. Indien kan worden voldaan aan de vooraf bepaalde geluidsruimte door een bepaalde opstelling te kiezen, dan wordt de plaats en de richting van de geluidsbron in de vergunning door middel van een tekening vastgelegd. Ook zullen daarbij de meetpunten ter controle van het geluidsniveau worden aangegeven.

De uitvoeringsfase van het evenement

De uitvoeringsfase begint feitelijk met de opleveringscontrole van de evenementenlocatie. Uit geluidsoogpunt is het bij de oplevering van belang dat de geluidsbronnen daadwerkelijk op de in de vergunning vastgelegde plaats en richting zijn opgesteld. Wanneer het evenement vervolgens van start gaat, zijn de volgende items door de gemeente gewaarborgd: het toezicht tijdens het evenement, de eventueel op te leggen sancties en de (telefonische) bereikbaarheid van de evenementenorganisatie.

Coördinatie van het toezicht tijdens evenementen

De verantwoordelijkheid voor en de coördinatie van het toezicht op evenementen ligt bij de gemeente. De gemeente kan de geluidsmetingen laten uitvoeren door de ODMH.

Het meetprotocol

Een belangrijk toezichtinstrument is het meetprotocol voor het vaststellen van de overtreding van het voorschrift inzake de maximaal toegestane geluidsbelasting. De onderdelen van het meetprotocol worden gevormd door:

  • een definitie van de term ‘geluidsmeting’;

  • een definitie van de term ‘overschrijding’;

  • een definitie van de term ‘overtreding’;

  • de ligging van de meetpunten;

  • de configuratie van de geluidsmeter;

  • de rapportage van de meetgegevens;

  • bescherming van het meetteam.

De uitwerking hiervan is opgenomen in bijlage 1.

Sancties bij overtreding van geluidsnormen

Handhaving bij evenementen

Bij evenementen wordt er bij het indienen van een aanvraag om een evenement getoetst wat de impact is op de omgeving. Om overmatige geluidshinder te voorkomen worden in een evenementenvergunning geluidsnormen opgenomen voor een bepaald evenement. De ODMH maakt hierbij gebruik van jurisprudentie.6 De ODMH en de gemeente zijn belast met toezicht, handhaving en het eventueel sanctioneren van overtredingen namens het college. Afspraken hierover zijn vastgelegd in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving voor gemeentelijke milieutaken 2015-2018 opgesteld door de Werkgroep Nota VTH van 6 januari 2015.

Voor onderhavig beleid is een interventiematrix opgesteld ten behoeve van de handhaving op geluid bij evenementen. Deze interventiematrix is opgenomen in bijlage 2. Deze interventiematrix is gebaseerd op de in bijlage 3 opgenomen interventiematrix van de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving voor gemeentelijke milieutaken 2015-2018 opgesteld door de Werkgroep Nota VTH van 6 januari 2015.

De ODMH voert de geluidsmetingen uit in opdracht van de deelnemende gemeenten binnen de regio Midden-Holland en controleert of het resultaat van de meting op- of onder de gestelde norm in de vergunning is gebleven. Is dat niet zo dan treedt het handhavingsbeleid in werking zoals navolgend is beschreven. Hierbij wordt rekening gehouden met de grootte van de overschrijding van de geluidsnorm. Hieronder wordt dit nader gemotiveerd en toegelicht.

Ervaren geluidshinder

Om het onderscheid van sancties bij bepaalde overschrijdingen van het geluidsniveau te begrijpen, wordt in het kort iets over geluidsniveaus uitgelegd.

Bij een verdubbeling van het geluid neemt het geluidsniveau met 3 dB toe. Een toename van 3 dB is echter pas net hoorbaar voor het menselijk oor. Een toename van 10 dB wordt als 2 keer zo hard ervaren. Tabel 1 geeft globaal aan hoe een toename van geluid door de mens wordt waargenomen.

Tabel 1: menselijke waarneming door toename van geluid

Toename geluidsniveau

Toename bronvermogen

Menselijke waarneming

3 dB

2x

Het verschil is net hoorbaar

6 dB

4x

Verschil is goed hoorbaar

9 dB

8x

Ervaart geluid bijna 2x zo hard

10 dB

10x

Ervaart geluid 2x zo hard

Meetonnauwkeurigheid

Overschrijdingen tot 2 dB krijgen geen vervolg omdat de meetonzekerheid van de meetapparatuur en omstandigheden zodanig kunnen zijn dat bij de gemeten overschrijdingen niet met zekerheid gesteld kan worden dat daadwerkelijk sprake is van een overschrijding van de gestelde geluidsnorm.

Sancties vanaf overschrijding boven de 3 dB(A) / dB(C) of meer

Bij een eerste overschrijding vanaf 3 dB wordt de organisator (of contactpersoon tijdens het evenement) gewaarschuwd zodat er direct maatregelen genomen kunnen worden om het geluidsniveau te herstellen. Hiermee wordt de organisator in de gelegenheid gesteld te voldoen aan de geluidsnormen uit de evenementenvergunning. Mocht er tijdens het (meerdaagse) evenement na de waarschuwing in een kort tijdsbestek twee keer de overschrijding opnieuw plaatsvinden dan is er sprake van een overtreding en zal de organisator afhankelijk van de ernst van de overtreding en de medewerking een aanschrijving kunnen ontvangen. Hierin wordt aangegeven dat bij een volgende, zelfde soort, overtreding tijdens hetzelfde evenement door burgemeester of college bestuursrechtelijk wordt opgetreden door middel van het opleggen van een dwangsom. Uiteraard kan ook het strafrechtelijke traject worden gevolgd waardoor een proces-verbaal wordt opgemaakt. Verder kan tevens gekozen worden voor bestuursdwang. Het heeft de voorkeur om eerst de minst ingrijpende maatregelen te nemen; om die reden zal eerst met een last onder dwangsom worden gewerkt voordat zal worden over gegaan tot bestuursdwang.

De hoogte van de dwangsom is bepaald op € 1.000,- per overtreding tot een maximum van € 5.000,- (in 5 keer).

Sancties in de praktijk:

  • 1.

    Indien wordt vastgesteld dat tijdens een evenement de geluidsnorm wordt overschreden, wordt de overschrijding in beginsel ongedaan gemaakt.

  • 2.

    Ingeval van een overschrijding in het eerste lid wordt aan de organisator, of een ander die het in zijn macht heeft de overtreding ongedaan te maken, een mondelinge waarschuwing gegeven.

    • -

      Ingeval in een kort tijdsbestek na de eerste overschrijding, twee keer nogmaals een overschrijding wordt gemeten, ontvangt de overtreder, de last onder dwangsom, welke inhoudt dat bij een herhaalde overtreding een dwangsom zal worden verbeurd van € 1.000,- tot een maximum van € 5.000,-.

  • 3.

    Bij het opstellen van een last onder dwangsom kan gemotiveerd worden afgeweken van genoemd bedrag.

Conclusie inzet sancties

Sancties hebben alleen zin wanneer deze het beoogde effect bereiken. Bij het opleggen van een proces-verbaal (lage geldboete: € 90 exclusief incassokosten CJIB) wordt het effect (geluid terugbrengen tot de norm) niet bereikt. Bij een dwangsom ter hoogte van minimaal € 1.000,- wordt verwacht dat dit eerder wordt bereikt. In het kader van het evenementenbeleid kunnen de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties ook samen worden opgelegd. Het zo nodig in beslag nemen van goederen of het beëindigen van de overtreding door de politie heeft weliswaar direct effect maar hangt zeer af van de feiten/omstandigheden rondom de overtreding en de mogelijke gevolgen voor de openbare orde. Duidelijk moet zijn dat het toepassen van deze middelen nooit zal worden uitgesloten.

Wanneer sancties zijn toegepast, wordt dit bij de evaluatie van het evenement meegenomen.

Evaluatie van het evenement

Bij de evaluatie van het evenement komen niet alleen de geluidsaspecten aan de orde maar ook andere onderdelen van de vergunning. Indien er overtredingen zijn geconstateerd en sancties zijn opgelegd, dan zullen deze bij de evaluatie in verband moeten worden gebracht met onder andere:

  • de locatie (=geluidsruimte) van het evenement;

  • de aard en plaats van de geluidsbronnen;

  • en de programmering van het evenement.

Bij de evaluatie is - indien geluidsaspecten aan de orde komen - de aanwezigheid van de geluidsdeskundige van de ODMH gewenst.

BIJLAGE 1: Het meetprotocol

Definitie van geluidsmeting

Het gemiddelde geluidsniveau vanwege een evenement wordt bepaald door middel van een geluidsmeting uitgevoerd met een type 1 geluidsniveaumeter (1). De effectieve meettijd van een geluidsmeting wordt zodanig gekozen dat de gemeten waarde een representatief geluidsniveau weergeeft. De toezichthouder beoordeelt de duur van de effectieve meettijd per situatie. De effectieve meettijd bedraagt minimaal 1 minuut.

Voor alle typen evenementen wordt bij de bepaling van het gemiddelde geluidsniveau de toeslag van 10 dB voor muziekgeluid, de bedrijfsduurcorrectie, de gevelcorrectie alsmede de meteocorrectie buiten beschouwing gelaten. Door deze correcties niet toe te passen, kan het afgelezen geluidsniveau direct getoetst worden aan de in de vergunning opgenomen geluidsniveaus. Hiermee kan effectief en ter plaatse meteen worden gehandhaafd.

Definitie overschrijding

Een overschrijding van het maximaal toegestane geluidsniveau treedt op als het gemeten gemiddelde geluidsniveau vanwege het evenement groter is dan 2 dB van de in de vergunning vastgestelde grenswaarde. Bij de meting wordt door de toezichthouder rekening gehouden met factoren zoals stoorgeluid van publiek/verkeer/omgeving en de windrichting. Het gemiddelde geluidsniveau zal worden bepaald op één of meerdere in de vergunning vastgelegde meetpunten.

Definitie van overtreding

Een overtreding van het voorschrift ten aanzien van het maximaal toelaatbare geluidsniveau kan optreden wanneer de toezichthouder heeft vastgesteld dat ten minste twee maal door middel van een meting is vastgesteld dat het gemeten geluidsniveau een overschrijding veroorzaakt van het maximaal toegestane geluidsniveau. Indien een eerste overschrijding is geconstateerd, dan worden twee geluidsmetingen uitgevoerd in een navolgend kort tijdsbestek, of een door de toezichthouder te bepalen langere tijdsperiode, om zeker te zijn dat het niet gaat om een incidentele verhoging van het geluidsniveau. Indien de twee aanvullende metingen binnen de bovengenoemde tijdsperiode de eerste meting (overschrijding) bevestigen, dan is er sprake van een overtreding.

Ligging van meetpunten

Het gemiddelde geluidsniveau zal worden gemeten op de in de vergunning vastgelegde meetpunten(1). Dit kunnen meetpunten zijn die voor de gevels van woningen liggen (immissiepunten), of in de nabijheid van woningen (op de stoep, fietspad of weg) maar ook referentiepunten. Zowel de meetpunten in de nabijheid van woningen als de referentiepunten zijn goed bereikbare meetpunten, waarop de geluidsbelasting van het evenement, kan worden gemeten zonder verstoord te worden door verkeersgeluid of gedrang van omstanders, etc. De in de vergunning vastgestelde meetpunten liggen niet persé voor de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. De ligging van vastgestelde meetpunten is van een aantal factoren afhankelijk, o.a. de indeling van het evenemententerrein, het stoorgeluid van omgevingsbronnen, stoorgeluid van het publiek, etc.

Configuratie van geluidsniveaumeter

Er wordt gemeten met een type 1 geluidsniveaumeter(2) (bijvoorbeeld B&K 2250). Het gemiddelde geluidsniveau wordt bepaald met de parameters LAeq en LCeq (breedband gemeten in stand ‘Fast’). Voorafgaand aan en na afloop van een meetsessie (dit is het tijdvak waarin de geluidsniveaumeter aaneengesloten in werking blijft) wordt de geluidsniveaumeter geijkt met een ijkbron.

Het kalibreren van de geluidsniveaumeter gebeurt minimaal eens per twee jaar bij een gecertificeerd bedrijf.

Rapportage van meetgegevens

Met betrekking tot de inhoud van de rapportage zullen de gegevens worden geregistreerd conform de rapportagemethode van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999, methode I. De meetresultaten worden digitaal geregistreerd door middel van de geluidsniveaumeter. In de rapportage worden de geregistreerde gegevens van de geluidsniveaumeter opgenomen. Afwijkingen van het meetprotocol worden gemotiveerd vermeld.

Bescherming tijdens metingen

De metingen worden vanuit veiligheidsoverwegingen uitgevoerd door minimaal twee personen. Het meetteam bestaat uit twee toezichthouders waarvan bij voorkeur minimaal één geluidsdeskundige. Indien er een bedreigende situatie dreigt te ontstaan, wordt versterking ingeroepen van de politie.

(1) Bij het toezicht mag geen discussie ontstaan over de meetpunten. Deze moeten worden opgenomen in de evenementenvergunning zodat dit van te voren bekend is bij zowel de toezichthouder als bij de evenementenorganisatie.

(2) Met A-filter volgens de specificaties van IEC-publicatie 651:1979 met rondom gevoelige microfoon.

BIJLAGE 2: Interventiematrix

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 3: Voorbeeldbrief Besluit last onder dwangsom

Uitgereikt aan:

………………………………….

………………………………….

………………………………….

………………………………….

Betreft: Besluit last onder dwangsom …………………………………………. ……………….……………………………………………………………………..

Geachte heer/mevrouw,

Op grond van artikel …… van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente ……….. is aan u vergunning verleend voor het houden van een evenement.

Gegevens vergunning

Naam evenement ……………………………………………………………………………..

Locatie evenement ……………………………………………………………………………..

Datum evenement ……………………………………………………………………………..

Overtreding

Door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) is bij uw evenement een geluidsmeting uitgevoerd. Hierbij is een overtreding geconstateerd. Dit betekent dat u voorschrift … van de evenementenvergunning overtreedt.

o Wegens een overschrijding van de geluidsnorm is een mondelinge waarschuwing gegeven op:

Waarschuwing 1:………………….(tijdstip, datum) aan …………................... Overschrijding:…………

Waarschuwing 2:………………….(tijdstip, datum) aan …………................... Overschrijding:…………

o Vanwege de aard en de ernst van de overtreding bent u niet vooraf gewaarschuwd.

Bevindingen

Meetlocatie o bij de woning…………………………………………………

o anders, nl……………………………………………………..

Meetresultaten overschrijding

Datum ……………………………………………………………………………….

Tijd ……………………………………………………………………………….

Gemeten geluidsniveau ……………………………dB(A) en………………………………….dB(C)

Vergunde geluidsnorm ……………………………dB(A) en………………………………….dB(C)

Overschrijding ……………………………dB(A) en………………………………….dB(C)

Zienswijze

Op ……………………(tijdstip, datum) bent u in de gelegenheid gesteld om uw zienswijze te geven over deze last onder dwangsom. o U heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

o Uw zienswijze is als volgt: ……………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Uw zienswijze is geen reden om van het opleggen van de last onder dwangsom af te zien.

Handhaving

In het kader van “Handhavingsbeleid geluidsnormen bij evenementen Regio Midden-Holland” is op ……………(datum) besloten dat in geval van overtreding van de voor het evenement geldende geluidsnorm een waarschuwing wordt gegeven. Bij een volgende overtreding tijdens het evenement wordt een last onder dwangsom opgelegd en mededeling gedaan dat bij elke nieuwe overtreding een dwangsom wordt verbeurd. Ook de aard van het evenement, dat......dagen duurt, is voor mij aanleiding om met spoed een einde te maken aan de overtreding. Bij het verbeuren van de dwangsom kan een aanvraag voor een evenementenvergunning voor het volgende jaar worden geweigerd. Over de gevolgen van de invoering van dit sanctiebesluit bent u bij verschillende gelegenheden zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd.

Besluit

Ik/Wij leg(gen) u voor het overtreden van voorschrift …. van de evenementenvergunning een last onder dwangsom op van € 1.000,- (tot een maximum van € 5.000,- bij 5 overtredingen) voor overschrijding van de geluidsnorm met …. dB(A)/(C).

U dient te voldoen aan de geluidsnorm uit voorschrift …..van de evenementenvergunning.

Bezwaar

Bent u het niet eens met ons besluit? Dan kunt u een bezwaarschrift indienen. Dat doet u schriftelijk binnen zes weken na de verzenddatum van deze brief. U stuurt uw bezwaarschrift naar: de burgemeester van de gemeente…………………, per adres: Omgevingsdienst Midden-Holland, Postbus 45, 2800 AA Gouda, o.v.v. bezwaarschrift tegen besluit last onder dwangsom ………………………..................te………………………………….(naam evenement en plaats invullen).

Voorlopige voorziening

Als u een bezwaarschrift heeft ingediend kan, in spoedeisende gevallen, ook een verzoek om voorlopige voorziening naar: de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, sector bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Dit verzoekschrift kunt u ook digitaal indienen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op deze website voor de precieze voorwaarden. Wij verzoeken u een afschrift van het verzoek om voorlopige voorziening toe te sturen aan: de burgemeester van de gemeente………………., per adres Omgevingsdienst Midden-Holland, Postbus 45, 2800 AA Gouda.

Tot slot

Dit besluit wordt tevens als aangetekende brief aan u verzonden. Hierbij voegen wij een meetrapport.

Namens de burgemeester / het college van burgemeester en wethouders van de gemeente………........................................…,

Hoogachtend,

A. Mutter

directeur

Een afschrift van dit besluit sturen wij naar:

  • -

    Omgevingsdienst Midden-Hollland: Juridisch medewerker

  • -

    Omgevingsdienst Midden-Hollland: Toezichthouder

  • -

    Omgevingsdienst Midden-Hollland: Afdelingshoofd/Teamleider

  • -

    Gemeente …… : Medewerker evenementenvergunningen

Hoofdstuk 4 Geluidsbeheersplan bedrijventerrein Distripark-Doelwijk gemeente Waddinxveen

GeluidsbeheersplanBedrijventerrein Distripark Doelwijk gemeente Waddinxveen

Voorwoord

In de gemeente Waddinxveen is het bedrijventerrein Distripark Doelwijk in ontwikkeling. Het bedrijventerrein is primair bedoeld voor transport- en distributiebedrijven.

De gemeente Waddinxveen wil voor dit terrein geluidsbeheer gaan toepassen. Daartoe is dit geluidsbeheersplan opgesteld. Doel van dit geluidsbeheersplan is om een acceptabele geluidskwaliteit voor de omgeving te behouden. Met een geluidsbeheersplan wordt aangegeven op welke manier de beschikbare geluidsruimte wordt verdeeld en beheerd. Dit beleid heeft betrekking op zowel bedrijven met een Wet milieubeheervergunning als op bedrijven die vallen onder een algemene maatregel van bestuur ex. artikel 8.40 Wm (AMvB).

1. Inleiding

In de gemeente Waddinxveen is een bestemmingsplan in voorbereiding voor het Distripark Doelwijk.

Het bestemmingsplan Distripark Doelwijk heeft betrekking op een driehoekig gebied ten zuiden van Rijksweg A12. De grenzen van het gebied worden gevormd door:

  • -

    de Rijksweg A12;

  • -

    De Bredeweg, tevens gemeentegrens met de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle;

  • -

    De Zuidelijke Dwarsweg, tevens gemeentegrens met de gemeente Moordrecht.

Figuur 1 geeft de situering van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk weer.

Het algemene beleid van de gemeente Waddinxveen is erop gericht om het bedrijventerrein te ontwikkelen tot een gebied met een transport- en distributiefunctie. De bedrijven in de transportsector zijn in de brochure ‘’Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, Den Haag 1999 ingedeeld in de milieucategorieën 3 en 4. Bedrijven die vallen onder het begrip inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (zgn. A-inrichtingen) zijn niet toegestaan.

De ontsluiting van het bedrijventerrein vindt plaats via de aansluiting op de rotonde van de Bredeweg. De bestaande uitrit op de Bredeweg is inmiddels vervallen. Op de Zuidelijke Dwarsweg worden geen uitwegen toegestaan.

2.Doel van het geluidsbeheersplan

De woningen langs de Bredeweg en de Zuidelijke Dwarsweg ondervinden reeds een hoge geluidsbelasting ten gevolge van de Rijksweg A12, de Bredeweg en de spoorlijn Gouda-Den Haag. Ten einde de hinder door industrielawaai zoveel mogelijk te beperken zijn er eisen gesteld aan de geluidsbelasting ten gevolge van het gehele bedrijventerrein zodat de geluidskwaliteit van de omgeving niet verder verslechtert. Derhalve wil de gemeente Waddinxveen geluidsbeleid opstellen voor dit bedrijventerrein door het laten vaststellen van een geluidsbeheersplan met bijbehorende stukken.

Het doel van het geluidsbeheersplan is om een acceptabele geluidskwaliteit voor de omgeving te behouden door het vastleggen van een gecumuleerde grenswaarde ter plaatse van de omliggende woningen. De beoordelingspunten zijn gelegen ter plaatse van woningen aan de Bredeweg en de Zuidelijke Dwarsweg (zie figuur 2).

Om de vastgestelde geluidsruimte van het bedrijventerrein zo optimaal mogelijk te verdelen en te beheren is er een akoestisch inrichtingsplan opgesteld. Dit akoestisch inrichtingsplan is opgenomen in het “Akoestisch onderzoek Distripark Doelwijk, Waddinxveen” met nummer W.2002.1324.A van 10 december 2004 en is als bijlage II bij dit geluidsbeheersplan gevoegd. Het geluidsbeheersplan zorgt ervoor dat uitgifte van grond en geluidsruimte synchroon verlopen. Op deze manier wordt sturing gegeven aan de gewenste invulling van het bedrijventerrein.

3.Relatie met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening

Met deze aanpak wordt aangesloten bij hoofdstuk 2 (gemeentelijk beleid ten aanzien van industrielawaai en vergunningverlening) van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van 1998. Hierin wordt aangegeven dat het voor een gemeente aanbeveling verdient om op basis van de Handreiking in afweging met onder meer het gemeentelijke milieu-, en ruimtelijke ordenings- en economisch beleid, een beleid vast te stellen ter zake van industrielawaai en vergunningverlening. Dit beleid heeft betrekking op zowel bedrijven met een Wet milieubeheervergunning (Wm-vergunning) als op bedrijven die vallen onder een Algemene Maatregel van Bestuur ex. Artikel 8. 40 Wm (AMvB).

Het geluidsbeheersplan vormt het toetsingskader waarmee uitsluitsel gegeven kan worden over de grenswaarden industrielawaai in het kader van vergunningverlening voor het Distripark Doelwijk. De eventueel op te richten windmolens langs de A12 vallen buiten dit toetsingskader en zullen apart getoetst worden aan de normen uit het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer.

4.Akoestische situatie bedrijventerrein.

Woningen van derden

In het “akoestisch onderzoek Distripark A12 te Waddinxveen” van DGMR Raadgevende Ingenieurs van 20 januari 1997 met kenmerk R.96.0560.A is een onderzoek uitgevoerd naar de heersende geluidsbelasting in het gebied. De lawaaibronnen, wegverkeer (A12 en Bredeweg) en railverkeer zijn in kaart gebracht en gecumuleerd. Daaruit volgt dat bij een uitgangspunt van een etmaalwaarde van 55 dB(A) ter plaatse van gevels van woningen van derden de toename van de geluidsbelasting beperkt blijft tot minder dan 1 dB. In het bestemmingsplan heeft de gemeente Waddinxveen als belangrijke randvoorwaarde aangegeven dat de verkeersontsluiting van het gebied en woon- en leefklimaat langs de Bredeweg dient te verbeteren. Vanuit het aspect geluid heeft de ontwikkeling van dit bedrijventerrein naar verwachting geen grote nadelige gevolgen voor het leefklimaat in het gebied. Dit moet echter wel bewaakt worden.

Bedrijfswoningen

In het bestemmingsplan zijn bedrijfswoningen niet toegestaan. Op het bedrijfsterrein zijn echter woningen van derden gelegen.

Voor de bedrijfswoningen dan wel burgerwoningen op een bedrijfsterrein wordt gestreefd naar een geluidsgrenswaarde van 55 dB(A) met een maximum van 65 dB(A) etmaalwaarde. Deze norm sluit aan bij de aanbevolen richtwaarde voor bedrijfswoningen uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

Bij een hogere grenswaarde dan 55 dB(A) dient er een binnenwaarde van 35 dB(A) te worden gegarandeerd.

Indirecte hinder

Indirecte hinder wordt beoordeeld volgens de Circulaire “geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting: beoordeling in het kader van vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996. De circulaire gaat uit van een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. In het akoestische inrichtingsplan is de verkeersaantrekkende werking van het gehele bedrijventerrein beoordeeld. Dit betekent dat de verkeersaantrekkende werking bij vergunningverlening van bedrijven en meldingen van AMvB-bedrijven niet meer afzonderlijk hoeft te worden onderzocht.

5.Akoestische verkaveling

Om de vastgestelde geluidsruimte van het bedrijventerrein zo optimaal mogelijk te verdelen en te beheren is er een akoestische verkaveling opgesteld.

Op basis hiervan is voor elke bedrijfskavel een kental1 en een geluidsvermogen vastgelegd. Als uitgangspunt voor deze berekening is in het akoestisch inrichtingsplan rekening gehouden met bedrijven in de categorie Distripark/Warehousing van 58 dB(A)/m2. Deze waarde is vastgesteld door de DCMR Milieudienst Rijnmond en afkomstig uit berekeningen voor een aantal Distriparken binnen het Rijnmondgebied. De overige uitgangspunten zijn weergegeven in het akoestisch inrichtingsplan. Het akoestische inrichtingsplan is opgenomen in bijlage II (akoestisch rapport nr. W.2002.1324.A van 10 december 2004).

6.Procedure tot vaststelling van geluidsbeheersplan

Het is van belang dat er een zorgvuldige besluitvormingsprocedure wordt gevolgd bij het vaststellen van het geluidsbeheersplan “ Distripark Doelwijk”. Daarom zal het ontwerpgeluidsbeheersplan worden onderworpen aan de openbare voorbereidingsprocedure op grond van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht. Dit komt neer op een publicatie van ontwerpgeluidsbeheersplan en het bieden van de mogelijkheid aan belanghebbende hun zienswijze kenbaar te maken. Hierbij zullen de aangrenzende gemeenten Moordrecht en Zevenhuizen-Moerkapelle uitdrukkelijk worden betrokken. Daarna zal het beleid al dan niet gewijzigd naar aanleiding van deze zienswijze worden vastgesteld door B&W van de gemeente Waddinxveen. Dit vastgestelde beleid bindt alleen de gemeente Waddinxveen.

Voor rechtsbescherming van burgers en bedrijfsleven is het van belang te weten dat er twee fasen zijn: een beleidsfase en een implementatiefase. In de beleidsfase wordt de geluidsruimte vastgesteld door het vaststellen van het geluidsbeheersplan bedrijventerrein Distripark Doelwijk. In de implementatiefase vindt de concrete invulling plaats bij milieuvergunningverlening of het opleggen van een nadere eis. Bij de implementatiefase zijn bedenkingen en beroep mogelijk op grond van de in de Awb voorgeschreven procedure.

7. Gevolgen voor het opstellen van geluidsvoorschriften bij vergunningverlening

Het gemeentelijke geluidsbeleid heeft als doel om richting te geven aan milieuvergunningverlening voor het onderdeel industrielawaai en heeft betrekking op inrichtingen met een individuele milieuvergunning maar ook op inrichtingen die vallen onder een AMvB ex artikel 8.40 Wm in verband met het opleggen van nadere eisen. Overeenkomstig artikel 8.8 lid 1, onder c. van de Wet milieubeheer zal de gemeente Waddinxveen bij vergunningverlening de toekomstige ontwikkelingen betrekken. Overeenkomstig het gestelde in artikel 8.10 lid 1 Wm kan een vergunning slechts in de belang van de bescherming van milieu worden geweigerd. In het kader van de bescherming van het milieu vormt deze beleidsregel het toetsingskader.

De vergunningaanvraag en melding van AMvB-bedrijven wordt in dit kader beoordeeld volgens de volgende criteria:

  • Toetsing van de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein aan de vastgestelde geluidsgrenswaarde ter plaatse van de woningen (toetsing beoordelingspunten);

  • Toepassen Best Beschikbare Technieken;

  • De toegestane geluidsbelasting ter plaatse van de woningen en de referentiepunten voor de kavel (immissiebudget per kavel);

  • Het toegestane geluidsvermogen van de kavel (emissiebudget per kavel).

8. Wijziging en afwijking van het geluidsbeheersplan

Om nieuwe gewenste ontwikkelingen op het bedrijventerrein mogelijk te maken bestaat er de mogelijkheid het geluidsbeheersplan geheel te wijzigen of te herzien. De wijziging- of herzieningsprocedure is dezelfde als de tot standkomingsprocedure (zie hoofdstuk 6).

Het is mogelijk bij het verlenen van vergunningen af te wijken van het toegestane geluidsvermogen per kavel (emissiebudget), mits de doelstelling van het geluidsbeheersplan, en daarmee de doelstelling van het gemeentelijke geluidsbeleid niet in gevaar komt. Afwijken is toegestaan indien het immissiebudget per kavel, bijvoorbeeld door fysieke afscherming elders, op de beoordelingspunten niet overschreden wordt. Verschuiving van de geluidsruimte van de ene naar de andere kavel is niet toegestaan. Hierdoor wordt voorkomen dat bedrijven geluidsruimte van een ander bedrijf of kavel kunnen gaan gebruiken.

9. Bewaken van de geluidsruimte

Voor het bewaken van de geluidsruimte wordt gebruik gemaakt van het DGMR-pakket Geonoise met industrielawaaimodule. Het beheer van de geluidsruimte van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk vindt plaats overeenkomstig het zonebeheer van de in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterreinen in de regio Midden-Holland. Op 29 mei 2000 is door de bestuurscommissie milieu van het ISMH het beleidskader zonebeheer vastgesteld. In het beleidskader is aangegeven hoe het zonebeheer in het Midden-Holland gebied kan worden opgezet.Met het vaststellen van het beleidskader zonebeheer is de Milieudienst Midden-Holland opgedragen het zonebeheer van de industrieterreinen en bedrijventerreinen uit te voeren. Om de geluidsruimte te kunnen bewaken dient bij de aanvraag voor een vergunning een akoestisch onderzoek gevoegd te worden. Dit geldt bovendien voor bedrijven die vallen onder een AMvB op grond van artikel 8.40 Wm. Voor AMvB-bedrijven moeten nadere eisen worden opgesteld.

BIJLAGE I: FIGUREN

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: Overzicht van de situering bedrijventerrein Distripark Doelwijk

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2: Overzicht beoordelingspunten bij woningen.

BIJlAGE II: AKOESTISCH ONDERZOEK (Separaat bijgevoegd)

BIJLAGE III: INSPRAAKREACTIES

Het geluidbeheersplan Distripark Doelwijk heeft van 15 februari tot en met 14 maart 2006 ter inzage gelegen. In deze periode zijn door de volgende bedrijven zienswijzen ingediend:

Dammes Laban, Harva International, Vereniging Bedrijvenpark Doelwijk, Van Uden Voertuigtechniek, De Hoog Logistiek. Van Leeuwen Truckservice, Frans Maas, Lehman en Troost. Phimex Douane Expediteurs Waddinxveen B.V., M. Mooy, Combilo,, Laurus en Ontwikkelingsmaatschappij Distripark A12.

De ingediende zienswijze kunnen als volgt worden samengevat.

1.Lehman en Troost, Dammes Laban, Harva International, Van Uden Voertuigtechniek, Van Leeuwen Truckservice en Phimex.

In het geluidsbeheersplan wordt de geluidsruimte vastgesteld. Dat kan betekenen dat er aan het bedrijf nadere eisen worden opgelegd inzake geluid. De vrees is dat deze vastlegging van geluidsruimte reeds indirect naar de toekomst beperkingen oplegt.

Ad 1

Sinds het moment dat de eerste bedrijven zich hebben gevestigd op het Distripark Doelwijk is er al rekening gehouden met het feit dat de geluidsbelasting als gevolg van alle bedrijven gecumuleerd wordt beoordeeld. In de vergunningvoorschriften dan wel nadere eisen is daar reeds rekening meegehouden. Voor het hele bedrijfsterrein zijn kentallen (aantal decibel per m2) vastgelegd. Bij iedere m2 grondoppervlakte hoort ook geluidruimte. Met nieuwe ontwikkelingen is dus rekening gehouden. Groei van het bedrijf op de bestaande kavel is mogelijk mits de uitgangspunten van het geluidsbeheersplan niet in gevaar komen. Eventuele op te leggen beperkingen zullen derhalve niet anders of meer zijn dan nu reeds gelden.

2. Lehman en Troost, Dammes Laban, Harva International, Van Uden Voertuigtechniek en Van Leeuwen Truckservice.

Het is niet duidelijk of de voorgestelde geluidsruimte gebaseerd is op actuele gegevens

Ad 2

De voorgestelde geluidsruimte is gebaseerd op de bij ons bekende gegevens. Voor bedrijven die geen akoestische gegevens hebben aangeleverd, is uitgegaan van de norm uit de algemene maatregelen van bestuur van 50 dB(A) op 50 meter.

3. Lehman en Troost, Dammes Laban, van Uden Voertuigtechniek, van Leeuwen Truckservice, M. Mooy, Combilo en Phimex

Het bij het geluidbeheersplan behorende akoestische onderzoek geeft er geen blijk van rekening te houden met de toekomstige uitbreidingen.

Ad 3

In het inrichtingsplan is per kavel ( m2 grondoppervlakte) geluidsruimte toegekend. Voor fysieke uitbreiding is dus automatisch geluidruimte gereserveerd. Uitbreiding binnen de bestaande kavel kan ook mits voldaan wordt aan de toetsingscriteria uit hoofdstuk 7 van het geluidsbeheersplan.

4. Lehman en Troost, Dammes Laban, Harva International, van Uden Voertuigtechniek, Van Leeuwen Truckservice en Phimex

Conform hoofdstuk 2 van het Geluidsbeheersplan wordt dit gezien als een nadere uitwerking dan wel onderdeel van het bestemmingsplan. Ruimtelijke ordening en Milieu zijn twee aparte afwegingskaders die niet verweven mogen worden. Er is hier sprake van een verkeerde insteek.

Ad 4

Het geluidbeheersplan moet worden aangemerkt als gemeentelijk beleid. Op grond van de Handreiking industrielawaai zijn wij bevoegd om dergelijk beleid op te stellen. Bij het opstellen van het geluidbeheersplan is aansluiting gezocht bij de regeling in de Wet geluidhinder omtrent het vaststellen van een geluidzone. Volgens de Wet geluidhinder kan de geluidzone deel uit maken van een bestemmingsplan. Aangezien de zone niet is vastgesteld volgens de regels van de Wet geluidhinder, is het inderdaad niet nodig om het geluidbeheersplan deel uit te laten maken van het bestemmingsplan. Het geluidbeheersplan zal op dit punt worden aangepast. Als gevolg hiervan wordt ook hoofdstuk 7 aangepast. Indien noodzakelijk wordt een vergunning geweigerd op grond van artikel 8.10 lid 1 Wm (in het belang van de bescherming van het milieu) en niet op grond van artikel 8.10 lid 2 onder b Wm ( in strijd met de Wet geluidhinder), zoals eerder was aangegeven.

5 Lehman en Troost, Dammes Laban, Harva International, Vereniging Bedrijvenpark, van Uden Voertuigtechniek, De Hoog Logistiek, Van Leeuwen Truckservice en Phimex

Een deel van de geluidsruimte wordt ingenomen door windmolens. Niet duidelijk is voor welke variant de gemeente kiest. De bedrijven maken bezwaar tegen het innemen van geluidsruimte door deze windmolens met betrekking tot de totale beschikbare geluidsruimte voor het Distripark Doelwijk.

Ad 5

In het akoestisch onderzoek is de geluidsbijdrage van de windmolens onderzocht. Er is ook een variant onderzocht waarin de windmolens niet worden meegenomen. In het zonebeheer zullen de windmolens niet worden meegenomen met andere woorden het geluid van de windmolens wordt apart getoetst. De windmolens zullen dus geen extra geluidruimte van de totaal beschikbare geluidsruimte innemen. Dit is niet expliciet in het geluidsbeheersplan opgenomen. Het geluidsbeheersplan zal hierop worden aangepast.

6 Vereniging Bedrijvenpark M. Mooy en Combilo

Er wordt volgens hoofdstuk 2 een geluidszone analoog aan de Wet geluidhinder vastgesteld. Dit is een formeel juridische onmogelijkheid. De Wet geluidhinder kent geen functie en zeggenschap binnen de sfeer van de gemeentelijke geluidnota. Voor zover deze zienswijze het plan op onderdelen heeft beïnvloed dienen deze onderdelen te worden herzien.

Ad 6

Bedrijfsterrein Distripark Doelwijk is geen gezoneerd industrieterrein. Er kunnen zich geen zogenaamde grote lawaaimakers vestigen. Dat houdt niet in dat het een ‘stil’ bedrijfsterrein is. Om ervoor te zorgen dat er bij de woningen een aanvaardbaar geluidsklimaat behouden blijft hebben wij besloten om gemeentelijk beleid op te

stellen inzake industrielawaai. Volgens de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (1998) is dit mogelijk. Bij de woningen (zie figuur 2) is een gecumuleerde geluidsgrenswaarde vastgelegd als gevolg van alle bedrijven op het gehele industrieterrein van 55 dB(A). Inzake de terminologie (“zone” en “zonepunten”) is aansluiting gezocht bij de Wet geluidhinder. Het toetsingskader zal het gemeentelijk beleid zijn. In het geluidsbeheersplan zal dit verduidelijkt worden.

7 Vereniging Bedrijvenpark. M. Mooy en Combilo

Door het gestelde in hoofdstuk 7 betreffende weigeringsgronden doet vermoeden dat de gemeente het rigide wettelijk systeem dat geldt rondom gezoneerde industrieterreinen wil volgen.

De vraag is of dit enerzijds juridisch mogelijk is en anderzijds “fair play” genoemd kan worden als een nieuw bedrijf haar best heeft gedaan om het geluid binnen de poort te houden en er door een zoneoverschrijding toch de vergunning geweigerd wordt.

Ad 7

Zoals eerder gesteld is hier sprake van gemeentelijk beleid. Wij hebben met dit beleid de bedoeling om gecumuleerde grenswaarden bij de woningen vast te leggen zodat voor de omgeving een aanvaardbare geluidskwaliteit blijft behouden en anderzijds de randvoorwaarden voor vestiging van de bedrijven eenduidig te houden. Het is derhalve niet de bedoeling om zondermeer overschrijdingen van de gecumuleerde grenswaarde van 55 dB(A) toe te staan. Anderzijds is het ook niet onze bedoeling om het bedrijventerrein “”op slot”” te doen dan wel kavels braak te laten liggen omdat de geluidsruimte op is. Daarom is het inrichtingsplan opgesteld en wordt zonebeheer uitgevoerd. Gelet op het bepaalde onder .4 zal de het gestelde rondom de weigeringsgronden aangepast worden.

In hoofdstuk 7 zijn de toetsingscriteria aangegeven. In hoofdstuk 8 staat aangegeven dat verschuiving van geluidsruimte van de ene naar de andere kavel niet toegestaan is. Juist door de kavelindeling met bijbehorende kentallen weet een bedrijf vrij goed wat de randvoorwaarden zijn als het een perceel in gebruik gaat nemen. Door het inrichtingsplan wordt ook voorkomen dat een bedrijf alle beschikbare geluidsruimte inneemt. Het kan dus niet voorkomen dat een bedrijf die haar best doet om het geluid binnen de poort te houden door een “”zoneoverschrijding”” geen vergunning krijgt.

8. Vereniging Bedrijvenpark M. Mooy en Combilo

De haalbaarheid van de grenswaarden is gebaseerd op akoestisch prognose onderzoek waar gebruik is gemaakt van zogenaamde kentallen. Aangezien het om een prognose en een kental gaat kan de praktijk verschillen van berekeningen met deze globale prognosekentallen.

De situatie leent zich in dat geval voor aanpassing van de grenswaarden. De Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (1998) geeft hier alle mogelijkheden voor aan.

Ad 8

Het is inderdaad waar dat er in de praktijk afwijkingen voorkomen van de kentallen. Al sinds het moment dat de eerste bedrijven zich hebben gevestigd op Distripark wordt er rekening gehouden met cumulatie van de verschillende bedrijven. Er is tot op heden altijd pragmatisch mee omgegaan. Deze beleidsregel legt de tot nu toe gehanteerde werkwijze waarbij rekening gehouden wordt met de cumulatie formeel vast omdat het niet geregeld is in de Wet geluidhinder. In hoofdstuk 7 zijn de

toetsingscriteria aangegeven. Daaruit blijkt dat het voldoen aan het kavelkental niet het belangrijkste toetsingscriterium is.

9. Vereniging Bedrijvenpark M. Mooy en Combilo

In hoofdstuk 8 staat aangegeven dat verruiming van het immissiebudget per kavel (aldus een groter kental) alleen mogelijk is bij de aanwezigheid van afschermende bebouwing. Ook hier geldt een veel te rigide benadering van de beoordeling van nieuwe initiatieven. Dit gaat zelfs verder dan het zonebeheer volgens de Wet geluidhinder.

Ad 9

Het immissiebudget per kavel staat voor de toegestane geluidsbelasting ter plaatse van de woningen en de referentiepunten voor de kavel. Hiermee wordt bedoeld dat bij de indeling van het bedrijfsterrein rekening kan worden gehouden met de plaatsing van de gebouwen ten opzichte van de woningen zodat toch aan het immissiebudget wordt voldaan. Afschermende bebouwing is derhalve geen verplichting waardoor geen sprake is van een rigide benadering. In het geluidsbeheersplan zal dit worden aangepast.

10. Vereniging Bedrijvenpark M. Mooy en Combilo

In hoofdstuk 9 wordt gesteld dat het zonebeheer zal plaatsvinden overeenkomstig dat van het zonebeheer zoals dat voorvloeit uit de Wet geluidhinder. Deze wettelijke bepalingen zijn in onderhavige situatie niet van kracht dus is er sprake van formeel juridische ongelijkheid.

Ad 10

In 2000 is door de gemeenten in Midden-Holland in samenspraak met Provincie Zuid-Holland vastgelegd hoe het zonebeheer geregeld gaat worden. Dit is vastgelegd in het beleidskader Zonebeheer van 29 mei 2000. In het Beleidskader zonebeheer is tevens vastgelegd dat voor alle bedrijventerreinen een geluidnota opgesteld gaat worden en ook voor bedrijventerreinen zonebeheer zal worden uitgevoerd. Er wordt derhalve uitvoering gegeven aan vastgesteld beleid.

11. De Hoog Logistiek

De hoeveelheid geluid die het bedrijf produceert is geregeld in de milieuvergunning. Er wordt bezwaar gemaakt tegen de inperking van de geluidruimte uit de milieuvergunning.

Ad 11

Bij het opstellen van het inrichtingsplan (zie bijlage 1 “Akoestisch onderzoek Distripark Doelwijk, Waddinxveen” met nummer W.2002.1324.A van 10 december 2004) is uitgegaan van de vergunde geluidsruimte dat wil zeggen de bestaande rechten van het bedrijf. Bestaande vergunde activiteiten kunnen niet ingeperkt worden en zullen niet ingeperkt worden.

12. De Hoog Logistiek

Als de plannen in de omgeving van Distripark Doelwijk tot gevolg hebben dat bestaande rechten worden ingeperkt dienen de maatregelen die net ten laste van de ondernemers te komen, maar ten laste van de genoemde plannen.

Indien dit niet wordt geregeld zal dat door middel van planschade claims alsnog moeten worden geregeld.

Ad 12

Zoals eerder gesteld is het niet aan de orde dat bestaande vergunde rechten ingeperkt worden. Er is op dit moment ook geen sprake van plannen in de directe omgeving die de beschikbare geluidsruimte zullen inperken. Het spreekt voor zich dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden moet worden met de bestaande situatie.

13. De Hoog Logistiek

Het is niet duidelijk wat de formeel juridische status is van het geluidsbeheersplan.

Ad 13.

Het geluidsbeheersplan heeft de status van een beleidsregel. Het is op te vatten als een gemeentelijke nota industrielawaai zoals genoemd in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

14. Frans Maas

Er is geen of onvoldoende rekening gehouden met de bestaande rechten op grond van de landelijke norm welke is neergelegd in het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer.

Ad 14

Conform het besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer kunnen er nadere eisen worden opgelegd. Ook voor geluid. De algemene geluidsnormen in de AMvB kunnen niet beschouwd worden als een bestaand recht. In dit geval zullen de nadere eisen worden opgelegd met als motivatie het gemeentelijk beleid. De uitgangspunten van het gemeentelijk beleid zijn in dit geval leidend.

15. Frans Maas

Er is geen of onvoldoende rekening gehouden met de huidige “ vergunde” bedrijfssituatie, zodat het bedrijf onredelijke maatregelen moet treffen.

Ad 15

Het is in dit geval onduidelijk of de maatregelen die het bedrijf moet treffen onredelijk zijn. Het bedrijf heeft akoestische informatie overlegd zonder daarin mogelijke maatregelen te beschrijven. Overigens zal deze individuele afweging niet gemaakt worden in deze procedure maar samen met het bedrijf besproken worden. Het bedrijf kan dan op basis van het besluit tot het opleggen van nadere eisen zienswijzen indienen.

16. Frans Maas en Ontwikkelingsmaatschappij Distripark

De bedrijven zijn niet betrokken bij het voorbereiden van het beleid. Het ontwerpbesluit ontbeert derhalve maatschappelijk draagvlak.

Ad 16

Er is een openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Alle belanghebbenden, bedrijven en omwonenden zijn derhalve in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze kenbaar te maken.

17. Frans Maas

De onderbouwing van het gemeentelijk beleid is niet zorgvuldig. De reeds hoge geluidsbelasting van de nadere bronnen zorgt voor een saneringssituatie die de gemeente dan wel het rijk voor haar rekening moet nemen en die niet afgewenteld mag worden op de locale bedrijven.

Ad 17

Uitgangspunt voor de gemeente is geweest dat de vestiging van de bedrijven het woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen niet mag verslechteren. Dat betekent niet dat de gemeente hiermee een saneringsituatie afwentelt op de bedrijven.

18. Frans Maas

De financiële consequenties van het gemeentelijk beleid zijn niet inzichtelijk gemaakt.

Ad 18

Het betreft hier gemeentelijk beleid. Voor de gemeente Waddinxveen zijn er geen financiële consequenties anders dan het onderhouden van het zonebeheersysteem. De eventuele financiële consequenties voor de bedrijven hoeven niet anders te zijn dan die voortvloeien uit de bestaande regelgeving. Overigens is het niet noodzakelijk om eventuele financiële consequenties voor derden in het gemeentelijk beleid mee te nemen.

19. M. Mooy en Combilo

De akoestische rapportage met technische bijlagen maakte geen onderdeel uit van de ter visie gelegde stukken derhalve is het onmogelijk om inzicht te verkrijgen in de akoestische vertaling van de activiteiten van het bedrijf in het geluidsbeheersplan.

Ad 19

Het akoestische rapport met technische bijlagen is als bijlage genoemd van het geluidsbeheersplan. Dit is ook ter inzage gelegd. Het is overigens altijd nog mogelijk om dit achteraf in te zien.

20 Laurus

Verzocht wordt om praktisch en pragmatisch om te gaan met de immissiewaarden zoals berekend binnen het geluidsbeheersplan Bedrijventerrein Distripark. Toekomstige ontwikkelingen en lopende projecten moeten niet op basis van optimalisatie in de kaalslag worden beoordeeld. Optelling van geluidsniveaus is een goede methode om de kwaliteit van de (leef)omgeving te bewaken, maar mag de toekomstige ontwikkelingen niet onnodig in de weg staan.

Ad 20

In hoofdstuk 7 zijn de toetsingscriteria aangegeven. Daaruit blijkt dat er rekening wordt gehouden met

mogelijke afscherming tussen de inrichting en het immissiepunt. Immers de toetsing van de gecumuleerde geluidsbelasting op de woningen gaat boven de toetsing aan het kavelkental. Om de uitgangspunten van het geluidsbeheersplan niet te frustreren zal hier niet van afgeweken kunnen worden. Omdat de toetsing op immissieniveau boven de toetsing aan het kavelkental gaat wordt er altijd rekening gehouden met afscherming. Deze afscherming kan op het eigen kavel gerealiseerd worden maar ook

op een ander perceel. Tot op heden is daar altijd praktisch en pragmatisch mee omgegaan.

Conclusie

De zienswijzen met de nummers 4, 5, 6, 7 en 9 geven aanleiding om de volgende wijzigingen door te voeren.

Hoofdstuk 2 Geluidsbeheersplan

...“Dit geluidsbeheersplan moet dan ook worden gezien als een nadere uitwerking, dan wel onderdeel van het bestemmingsplan.

Het doel van het geluidsbeheersplan is om analoog aan de wettelijke regeling (art. 53 Wgh) een geluidszone rondom het bedrijventerrein vast te stellen. De zonepunten zijn gelegen ter plaatse van woningen aan de Bredeweg en de Zuidelijke Dwarsweg (zie figuur 2). Dit houdt in dat de bepalingen uit de Wet geluidhinder die gelden voor een industrieterrein ook van toepassing zijn op bedrijventerreinen met een geluidsafspraak”....

wordt als volgt gewijzigd.

Het doel van het geluidsbeheersplan is om een acceptabele geluidskwaliteit voor de omgeving te behouden door het vastleggen van een gecumuleerde grenswaarde ter plaatse van de omliggende woningen. De beoordelingspunten zijn gelegen ter plaatse van woningen aan de Bredeweg en de Zuidelijke Dwarsweg (zie figuur 2).

Hoofdstuk 3 Relatie met de Handreiking industrielawaai en vergunning verlening Aanvullen met

De eventueel op te richten windmolens langs de A12 vallen buiten dit toetsingskader maar zullen apart getoetst worden aan de normen uit het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer.

Hoofdstuk 7

Het gemeentelijke geluidsbeleid heeft als doel om richting te geven aan milieuvergunningverlening voor het onderdeel industrielawaai en heeft betrekking op inrichtingen met een individuele milieuvergunning maar ook op inrichtingen die vallen onder een AMvB ex artikel 8.40 Wm in verband met het opleggen van nadere eisen. Overeenkomstig artikel 8.8 lid 1, onder c. van de Wet milieubeheer zal de gemeente Waddinxveen bij vergunningverlening de toekomstige ontwikkelingen betrekken. Deze beleidsregel, waarin grenswaarden zijn gesteld en waaraan vergunningaanvragen worden getoetst, krijgt een aan artikel 8.8, lid 3 onder a. van de Wet milieubeheer analoge juridische betekenis. Dit impliceert dat deze beleidsregel een weigeringgrond kan zijn voor vergunningverlening (artikel 8.10, lid 2 van de Wet milieubeheer). Dit betekent concreet dat de gemeente Waddinxveen een Wm-vergunning moet weigeren als de aangevraagde geluidsproductie er toe leidt dat, rekening houdend met de geluidsbelasting door geplande industriële ontwikkelingen, de grenswaarden bij de woningen (zonepunten) worden overschreden en het niet mogelijk is om met behulp van maatregelen de geluidsbelasting te reduceren.

Wordt als volgt gewijzigd.

Het gemeentelijke geluidsbeleid heeft als doel om richting te geven aan milieuvergunningverlening voor het onderdeel industrielawaai en heeft betrekking op

inrichtingen met een individuele milieuvergunning maar ook op inrichtingen die vallen onder een AMvB ex artikel 8.40 Wm in verband met het opleggen van nadere eisen. Overeenkomstig artikel 8.8 lid 1, onder c. van de Wet milieubeheer zal de gemeente Waddinxveen bij vergunningverlening de toekomstige ontwikkelingen betrekken. Overeenkomstig het gestelde in artikel 8.10 lid 1 Wm kan een vergunning slechts in de belang van de bescherming van milieu worden geweigerd. In het kader van de bescherming van het milieu vormt deze beleidsregel het toetsingskader.

Hoofdstuk 8 Afwijkingsbevoegdheid

Het is mogelijk bij het verlenen van vergunningen af te wijken van het toegestane geluidsvermogen per kavel (emissiebudget), mits de doelstelling van het geluidsbeheersplan, en daarmee de doelstelling van het gemeentelijke geluidsbeleid niet in gevaar komt. Afwijken is toegestaan indien het immissiebudget per kavel door fysieke afscherming elders op de beoordelingspunten niet overschreden wordt. Verschuiving van de geluidsruimte van de ene naar de andere kavel is niet toegestaan.

Wordt als volgt gewijzigd.

Het is mogelijk bij het verlenen van vergunningen af te wijken van het toegestane geluidsvermogen per kavel (emissiebudget), mits de doelstelling van het geluidsbeheersplan, en daarmee de doelstelling van het gemeentelijke geluidsbeleid niet in gevaar komt. Afwijken is toegestaan indien het immissiebudget per kavel, bijvoorbeeld door fysieke afscherming elders op de beoordelingspunten, niet overschreden wordt. Verschuiving van de geluidsruimte van de ene naar de andere kavel is niet toegestaan. Hierdoor wordt voorkomen dat bedrijven geluidruimte van een ander bedrijf of kavel kunnen gaan gebruiken.

De overige zienswijzen achten wij ongegrond.

BIJLAGE IV

Verslag bijeenkomst ontwerp-geluidsbeheersplan Distripark A12 10 april 2006

Ondertekening


Noot
1

Zelfs in grondwaterbeschermingsgebieden acht het drinkwaterleidingbedrijf Oasen deze activiteiten geen grote bedreiging voor de grondwaterkwaliteit, zodat het niet nodig is een uitzondering te maken voor grondwaterbeschermingsgebieden.

Noot
2

ABRvS, 16 juni 2004, 200404317/1. Hier ging het om een opgelegde last onder dwangsom voor het afdwingen van een nulsituatie onderzoek. De vergunning was verleend in 2001, de dwangsom opgelegd in 2004. De Afdeling geeft niet aan dat deze lange termijn een reden is dat de last onder dwangsom onterecht is opgelegd.

Noot
3

Uit de manier van omschrijven in de bestaande Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland, versie 2 d.d. 16 april 2012 kan gelezen worden dat een bestaand niet geluidsgevoelig gebouw dat geluidsgevoelig wordt geen geluidsluwe gevel of buitenruimte hoeft te hebben. Dit is niet de intentie van het bestaande beleid geweest en is daarom in dit beleid hersteld.

Noot
4

Rapport “Gezondheidseffectscreening, gezondheid en milieu in ruimtelijke planvorming” van de GGD Nederland, versie 1.6, juni 2012

Noot
5

Deze tabel is afkomstig uit de NEN 1070 van 1999. In deze NEN-norm heeft deze tabel de kop ‘Hinder en geluidsniveaus in woningen’.

Noot
6

de nota ‘Evenementen met een luidruchtig karakter’ van januari 1996 opgesteld door de toenmalige Inspectie Milieuhygiëne Limburg.

Noot
1

Een kental is een maat voor de gemiddelde geluidsproductie per oppervlakte eenheid van een bepaald type activiteit, rekening houdend met bedrijfsduurcorrecties en stand der techniek (ALARA) van deze te onderscheiden activiteit, uitgedrukt in dB(A)/m2)