Verordening raadgevend referendum gemeente Utrecht

Geldend van 29-09-2023 t/m heden

Intitulé

Verordening raadgevend referendum gemeente Utrecht

De raad van de gemeente Utrecht;

  • gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de raad van 1 juni 2023;

  • gelet op de artikelen 84, 149 en 154 van de Gemeentewet.

  • gezien de adviezen van de referendumcommissie van 23 maart 2023 en 4 augustus 2023

Besluit de volgende verordening vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

  • centraal stembureau: het stembureau dat voor de gemeenteraadsverkiezingen wordt ingesteld als bedoeld in artikel E 19 van de Kieswet;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

  • CPR: een door de raad op grond van artikel 83 van de Gemeentewet ingestelde commissie, onder de naam Commissie Personeelszorg raadsorganen;

  • k iesgerechtigd e: diegene die stemrecht heeft voor de verkiezing van de leden van de raad;

  • raad: de gemeenteraad van de gemeente Utrecht;

  • raads besluit: een breder begrip dan bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht: een schriftelijke beslissing van de raad, met uitzondering van moties en niet aangenomen voorstellen.

  • raadgevend r eferendum: volksraadpleging waarbij de kiesgerechtigden zich op initiatief van één of meer kiesgerechtigden kunnen uitspreken over een raadsbesluit;

  • referendumcommissie: een commissie van advies en toezicht als bedoeld in artikel 84 van de Gemeentewet;

  • v oorzitter centraal stembureau: de burgemeester van de gemeente Utrecht als bedoeld in artikel E 19 van de Kieswet.

Artikel 1:2 Het raadgevend referendum

  • 1. Een raadgevend referendum wordt gehouden als het inleidend verzoek en het daaropvolgend definitief verzoek zijn toegelaten.

  • 2. Onderwerp van een raadgevend referendum is een raadsbesluit met uitzondering van besluiten:

    • a.

      over individuele kwesties, zoals benoemingen, schorsingen, kwijtscheldingen of schenkingen;

    • b.

      tot vaststelling of wijziging van een rechtspositionele regeling;

    • c.

      over de vaststelling, wijziging of intrekking van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en daaruit voortvloeiende besluiten met betrekking tot de griffier en de medewerkers in dienst van de raad;

    • d.

      over de hoogte van geldelijke voorzieningen voor politieke ambtsdragers, gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden;

    • e.

      over de vaststelling van de gemeentelijke begroting en rekening, de hoogte van gemeentelijke tarieven of belastingen, en het invoeren, wijzigen of afschaffen van gemeentelijke tarieven of belastingen;

    • f.

      tot vaststelling, wijziging of intrekking van:

      • een bestemmingsplan,

      • voorbereidingsbesluiten,

      • een beheersverordening,

      • een verklaring van geen bedenkingen benodigd voor (wabo) projectbesluiten en het exploitatieplan,

      • het omgevingsplan,

      • de gevallen waarvoor het bindend adviesrecht van de raad geldt in geval van buitenplanse omgevingsplanactiviteiten, en

      • het bindend advies omtrent een buitenplanse omgevingsactiviteit;

    • g.

      in het kader van deze verordening;

    • h.

      inzake bezwaar- of beroepsprocedures of rechtsgedingen;

    • i.

      in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • k.

      als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a van de Wet algemene regels herindeling;

    • l.

      ter uitvoering van een besluit van een hoger bestuursorgaan of de wetgever waarbij de raad geen beleidsvrijheid heeft;

    • m.

      waarbij naar het oordeel van de raad geen raadgevend referendum kan worden gehouden in verband met dringende redenen;

    • n.

      in het kader van geheimhouding;

    • o.

      in het kader van de Wet open overheid;

    • p.

      over het interne functioneren en werkwijze van de raad, commissies, rekenkamer en ombudsloket, alsmede alle daarmee samenhangende reglementen en verordeningen;

    • q.

      die naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen besluit waarover een raadgevend referendum is gehouden;

    • r.

      waarbij op grond van artikel 6, tweede lid, Huisvestingswet afstemming is vereist met de Woningmarktregio en de uitvoering op regionaal niveau gelijkluidend is.

  • 3. Indien sprake is van een uitzonderingsgrond, als benoemd in lid 2 van deze bepaling, wordt op het raadsbesluit weergegeven welke uitzonderingsgrond op het raadsbesluit of op onderdelen van het raadsbesluit van toepassing is.

Artikel 1:3 Inwerkingtreding

  • 1. Een raadsbesluit waarover een raadgevend referendum kan worden gehouden, treedt in werking vijf weken na de dag van publicatie van de raadsbesluit.

  • 2. De termijn, genoemd in het eerste lid, wordt opgeschort met ingang van de dag nadat een besluit bedoeld in artikel 2:6, eerste lid, is genomen om een inleidend verzoek toe te laten. De opschorting wordt zo spoedig mogelijk kenbaar gemaakt op of bij het gepubliceerde raadsbesluit en vermeldt de reden van opschorting.

  • 3. De opschorting, genoemd in het tweede lid, eindigt op de dag nadat:

    • a.

      de termijn, genoemd in artikel 2:2, derde lid voor het indienen van een definitief verzoek is verstreken en binnen die termijn geen definitief verzoek is ingediend;

    • b.

      een besluit, bedoeld in artikel 2:6, eerste lid, is genomen tot afwijzing van het definitieve verzoek;

    • c.

      het centraal stembureau heeft vastgesteld dat de uitslag van een raadgevend referendum niet heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het raadsbesluit en de raad hiervan in kennis heeft gesteld als bedoeld in artikel 3:4, derde lid;

    • d.

      de raad heeft besloten het raadsbesluit waarover het raadgevend referendum is gehouden in te trekken en/of een gewijzigd raadsbesluit heeft genomen.

  • 4. Het beëindigen van de opschorting wordt zo spoedig mogelijk kenbaar gemaakt op of bij het gepubliceerde raadsbesluit en vermeldt de reden van beëindiging.

Artikel 1:4 Directe inwerkingtreding van referendabele raadsbesluiten

  • 1. Indien de inwerkingtreding van een raadsbesluit waarover een raadgevend referendum kan worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kan onder verwijzing naar dit artikel in het raadsbesluit de inwerkingtreding in afwijking van artikel 1:3 worden geregeld, onverminderd de mogelijkheid om over het raadsbesluit een raadgevend referendum te houden.

  • 2. Indien over een raadsbesluit als bedoeld in het eerste lid een raadgevend referendum wordt gehouden en is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing van het raadsbesluit, vergadert de raad zo spoedig mogelijk over het reeds in werking getreden raadsbesluit. De raad kan het college opdracht geven tot voorbereiding van een raadsvoorstel tot intrekking van het raadsbesluit en, indien gewenst, een nieuw te nemen raadsbesluit.

Hoofdstuk 2 Van verzoek tot besluit

Artikel 2:1 Stap 1: het inleidend verzoek

  • 1. Iedere kiesgerechtigde kan schriftelijk of elektronisch een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum indienen bij de voorzitter van het centraal stembureau. De voorzitter van het centraal stembureau informeert de raad hierover.

  • 2. Een inleidend verzoek wordt ondersteund door ten minste 1.000 geldige ondersteuningsverklaringen van kiesgerechtigden.

  • 3. Het inleidend verzoek moet zijn ingediend uiterlijk drie weken na de dag waarop het raadsbesluit is gepubliceerd in het openbare raadsinformatiesysteem op Dashboard Utrecht - iBabs RIS (bestuurlijkeinformatie.nl).

  • 4. Geldige ondersteuningsverklaringen behorend bij een inleidend verzoek zijn tevens geldend in het geval een toegelaten inleidend verzoek wordt gevolgd door een definitief verzoek.

Artikel 2:2 Stap 2: het definitieve verzoek

  • 1. Nadat het inleidend verzoek is toegelaten, kan iedere kiesgerechtigde schriftelijk of elektronisch een definitief verzoek tot het houden van een raadgevend referendum indienen bij de voorzitter van het centraal stembureau. De voorzitter van het centraal stembureau informeert de raad hierover.

  • 2. Een definitief verzoek wordt ondersteund door ten minste 10.000 geldige ondersteuningsverklaringen van kiesgerechtigden, waaronder mede begrepen de geldige ondersteuningsverklaringen van kiesgerechtigden behorende bij het inleidende verzoek. Iemand moet kiesgerechtigd zijn gedurende de periode van de dag dat het raadsbesluit is gepubliceerd en de einddatum van de mogelijkheid tot het indienen van het definitieve verzoek.

  • 3. Het definitieve verzoek moet zijn ingediend uiterlijk zes weken na de dag waarop de voorzitter van het centraal stembureau het besluit tot het toelaten van het inleidend verzoek bekend heeft gemaakt.

Artikel 2:3 De ondersteuningsverklaringen

  • 1. Een kiesgerechtigde mag maximaal één ondersteuningsverklaring indienen.

  • 2. Een ondersteuningsverklaring mag schriftelijk of elektronisch worden ingediend.

  • 3. Een ondersteuningsverklaring bevat de voorletters, achternaam, adres, woonplaats en geboortedatum van de kiesgerechtigde.

  • 4. Ongeldig is een ondersteuningsverklaring die:

    • a.

      is ingediend na afloop van de voor het desbetreffende verzoek gestelde termijn;

    • b.

      afkomstig is van een persoon die niet kiesgerechtigd is; of:

    • c.

      niet volledig of feitelijk onjuist is ingevuld.

Artikel 2:4 Beoordeling van het inleidend verzoek en definitieve verzoek

  • 1. Het verzoek wordt afgewezen als:

    • a.

      het een raadsbesluit betreft dat is uitgezonderd als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid;

    • b.

      het aantal geldige ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan vereist is voor het betreffende verzoek;

    • c.

      het is ingediend door een niet-kiesgerechtigde; of:

    • d.

      het is ingediend buiten de voor het desbetreffende verzoek gestelde termijn.

Artikel 2:5 Steekproef geldigheid ondersteuningsverklaringen definitieve verzoek

  • 1. Ondersteuningsverklaringen die niet op grond van artikel 2:3, vierde lid, onderdeel a, ongeldig zijn verklaard, worden gecontroleerd via een steekproef. De steekproef wordt getrokken uit alle geldige ondersteuningsverklaringen op één lijst als één groep, waarbij de kans voor elke geldige ondersteuningsverklaring om deel uit te maken van de steekproef even groot is.

  • 2. De omvang van de steekproef wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: S = (4147,36 x Y) / (4146,36 + Y), waarbij:

    S = het aantal ondersteuningsverklaringen dat voor een steekproef is geselecteerd;

  • Y = het totaal aantal ondersteuningsverklaringen dat niet op grond van artikel 2:3, vierde lid, sub a ongeldig is verklaard.

  • 3. De ondersteuningsverklaringen die worden gebruikt voor de steekproef worden op aselecte wijze geselecteerd.

  • 4. Het aantal in de steekproef aangemerkte ondersteuningsverklaringen wordt uitgedrukt als een percentage van het totaal aantal geverifieerde ondersteuningsverklaringen.

  • 5. Het totaal aantal geldige ondersteuningsverklaringen is het totaal aantal ondersteuningsverklaringen die niet op grond van artikel 2:4, tweede lid, ongeldig zijn verklaard, vermenigvuldigd met het percentage, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2:6 Het besluit op het inleidend verzoek en definitieve verzoek

  • 1. De voorzitter van het centraal stembureau besluit of een verzoek wordt toegelaten of afgewezen binnen twee weken na de dag waarop het verzoek is ingediend.

  • 2. Indien de voorzitter van het centraal stembureau advies van de referendumcommissie verzoekt, wordt dit advies uiterlijk binnen twee dagen na ontvangst van het inleidend of definitief verzoek bij de referendumcommissie ingediend.

  • 3. De voorzitter van het centraal stembureau informeert de indiener van het verzoek en de gemeenteraad gelijktijdig hierover en maakt het besluit vervolgens zo spoedig mogelijk openbaar op de gemeentelijke website

Artikel 2:7 Subsidie

Op grond van de Algemene subsidieverordening gemeente Utrecht kan het college nadere regels stellen ten aanzien van de subsidiëring van activiteiten ter ondersteuning van het publieke debat en de meningsvorming over het onderwerp waarop het referendum betrekking heeft.

Hoofdstuk 3 Procedure voorbereiding, stemming en uitslag

Artikel 3:1 De Kieswet is zoveel mogelijk van toepassing

Op de procedure ter voorbereiding, stemming en uitslag van het raadgevend referendum zijn bepalingen uit de hoofdstukken E, paragrafen 2, 3 en 5, J, L, N, paragrafen 1 en 4, Na en P, paragrafen 1 en 4 van de Kieswet zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing, voor zover bij of krachtens deze verordening niet anders is bepaald, met dien verstande dat ‘de dag van de kandidaatstelling’ in de van de overeenkomstige toepassing zijnde bepalingen uit de Kieswet gelezen wordt als ‘de vierenveertigste dag voor de dag van de stemming’.

Artikel 3:2 Datum stemming

  • 1. De raad bepaalt, na overleg met het college, de dag waarop de stemming over het raadgevend referendum wordt gehouden.

  • 2. De dag van de stemming wordt in beginsel gecombineerd met de eerstvolgende dag van stemming voor:

    • a.

      een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • b.

      een verkiezing voor de leden van provinciale staten van Utrecht;

    • c.

      een verkiezing voor de leden van het algemene bestuur van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden of van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht;

    • d.

      een verkiezing voor de leden van de raad;

    • e.

      een verkiezing voor de leden van het Europees Parlement, of;

    • f.

      een ander raadgevend referendum op basis van deze verordening.

  • 3. Indien in een jaar geen reguliere verkiezing wordt gehouden, wordt als de dag van stemming een dag aangewezen binnen een termijn die aanvangt vier maanden en eindigt na zes maanden na de dag waarop de voorzitter van het centraal stembureau het besluit heeft genomen tot toelating van het definitieve verzoek. Als dag van de stemming kan geen algemeen erkende feestdag of dag in juli of augustus worden aangewezen.

Artikel 3:3 Referendumvraag

  • 1. De raad stelt zo spoedig mogelijk na het toelaten van het definitieve verzoek de referendumvraag vast. Dit doet de raad nadat de referendumcommissie heeft geadviseerd over de referendumvraag. De raad verzoekt de referendumcommissie zo spoedig mogelijk na het toelaten van het definitieve verzoek om dit advies.

  • 2. Aan kiesgerechtigden wordt voorgelegd of zij voor of tegen de geformuleerde referendumvraag zijn. Deze vraag kan ook betrekking hebben op (een) afzonderlijk(e) onderde(e)l(en) van de raadsbesluit als het verzoek zich slechts daarop richt.

  • 3. De referendumvraag met de antwoordmogelijkheden wordt aan het adres van de kiesgerechtigden bezorgd.

Artikel 3:4 Vaststelling uitslag

  • 1. Het centraal stembureau berekent de uitslag van het raadgevend referendum en geeft aan hoeveel stemmen voor en tegen de referendumvraag zijn uitgebracht alsmede het aantal blanco en ongeldige stemmen en het aantal stemmen bij volmacht.

  • 2. Het centraal stembureau stelt vast of een meerderheid voor dan wel tegen de referendumvraag heeft gestemd waarbij blanco en ongeldige stemmen buiten beschouwing worden gelaten.

  • 3. Het centraal stembureau stuurt het proces-verbaal met de uitslag onverwijld toe aan de raad waarna het proces-verbaal met de uitslag zo spoedig mogelijk wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website.

Artikel 3:5 Vervolg uitslag

  • 1. Als de uitslag van het raadgevend referendum afwijzend is, vergadert de raad zo spoedig mogelijk over het gevolg van de uitslag en het al dan niet inwerkingtreden van het betwiste raadsbesluit. De raad kan het college opdracht geven tot voorbereiding van een nieuw te nemen raadsbesluit.

  • 2. Als de uitslag van het raadgevend referendum niet afwijzend is, treedt het raadsbesluit in werking zoals bepaald in artikel 1:3, derde lid, aanhef en onderdeel c.

Hoofdstuk 4 Referendumcommissie

Artikel 4:1 Samenstelling

  • 1. De raad stelt een referendumcommissie in en benoemt haar leden op voorstel van het dagelijks bestuur van de raad.

  • 2. De referendumcommissie bestaat uit vijf leden; deze vijf leden kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 3. De selectiecommissie doet een voorstel aan het dagelijks bestuur van de raad. De selectiecommissie bestaat uit de leden van de CPR, bijgestaan door de griffier van de raad.

  • 4. Geen lid kunnen worden personen die tot vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming:

    • a.

      Lid zijn geweest van het college,

    • b.

      een politieke functie hebben uitgeoefend in de gemeente Utrecht, of

    • c.

      ambtenaar zijn geweest in dienst van de gemeente Utrecht.

  • 5. Het dagelijks bestuur doet bij het voorstel een verklaring van elke kandidaat met:

    • a.

      De mededeling dat hij de benoeming als lid van de referendumcommissie zal aanvaarden;

    • b.

      Een overzicht van de (openbare) hoofd- en nevenfuncties die hij bekleedt;

    • c.

      Een verklaring in voorkomende gevallen ook naderhand per ommegaande het overzicht van hoofd- en nevenfuncties te actualiseren door dit te melden aan de griffier van de raad.

  • 6. Het dagelijks bestuur doet bij het voorstel tevens:

    • a.

      Een Verklaring Omtrent het Gedrag;

    • b.

      Een positief bevonden achtergrondonderzoek.

  • 7. Benoeming van de leden vindt plaats voor een periode van zes jaar, waarna de mogelijkheid bestaat van een eenmalige herbenoeming voor eenzelfde periode.

  • 8. De voorzitter stelt in overleg de leden van de referendumcommissie een rooster van aftreden vast zodat wordt voorkomen dat meerdere leden van de referendumcommissie in één keer zullen aftreden.

  • 9. Een lid van de referendumcommissie kan ieder moment ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan de voorzitter van de raad.

  • 10. De raad kan een lid van de referendumcommissie ontslaan wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid, andere zwaarwegende gronden, indien hij naar het oordeel van de raad ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen of indien hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn commissielidmaatschap te vervullen. Omtrent het voornemen tot ontslag wordt de betrokkene gehoord door de CPR.

  • 11. De leden van de referendumcommissie ontvangen een vergoeding op grond van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 12. Het secretariaat van de referendumcommissie wordt vervuld door een ambtelijk secretaris. De secretaris wordt aangewezen door de raad en staat bij de vervulling van zijn taak onder leiding van de voorzitter van de referendumcommissie.

  • 13. De CPR onderhoudt namens de raad het contact met de referendumcommissie en voert ten minste jaarlijks een gesprek met de voorzitter respectievelijk de voorzitter en de leden van de referendumcommissie over het functioneren van de referendumcommissie en de uitvoering van haar taken.

  • 14. De referendumcommissie stelt elk jaar vóór 1 april een verslag op van zijn werkzaamheden over het voorafgaande jaar.

Artikel 4:2 Advies en toezicht

  • 1. De referendumcommissie kan op eigen initiatief of op verzoek van de raad, de voorzitter van het centraal stembureau of het college advies uitbrengen over aanpassingen van deze verordening, over de referendabelheid van raadsbesluiten, over de bij de referenda en referendumverzoeken te volgen procedure, de referendumvraag en alle overige zaken die het raadgevend referendum betreffen en die zij van belang acht.

  • 2. De referendumcommissie kan vergaderen en besluiten nemen wanneer minimaal drie leden aanwezig zijn.

  • 3. De referendumcommissie krijgt minimaal een termijn van twee weken voor het uitbrengen van het gevraagde advies. Het gevraagd advies dient uiterlijk binnen vier weken gereed te zijn, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2:6 lid 2. In dat geval brengt de referendumcommissie binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek haar advies uit.

  • 4. Het advies wordt door de referendumcommissie gelijktijdig gedeeld met raad, de voorzitter van het centraal stembureau en het college.

  • 5. De raad en het college stellen aan de referendumcommissie de voor de advisering benodigde stukken onverwijld ter beschikking.

  • 6. De referendumcommissie houdt toezicht op de uitvoering van deze verordening en het neutrale karakter van de door het college te verstrekken voorlichting over het raadgevend referendum.

Artikel 4:3 Klachten

  • 1. De referendumcommissie behandelt klachten in het kader van de toezichtstaak zoals genoemd in artikel 4:2, zesde lid.

  • 2. De referendumcommissie brengt terstond advies uit als een ingediende klacht zo ernstig is, dat de gedraging of de publicatie waarop de klacht betrekking heeft, moet worden gestaakt.

  • 3. Voor het onderzoek in het kader van de klachtbehandeling kan de referendumcommissie alle informatie die zij nodig acht, opvragen bij het college, voorzitter van het centraal stembureau en de raad. Zij verlenen de referendumcommissie terstond iedere medewerking.

  • 4. De hoorzitting voor de behandeling van klachten is openbaar.

  • 5. De klager of zijn gemachtigde wordt ten minste twee weken voordat de hoorzitting van de referendumcommissie plaatsvindt, schriftelijk uitgenodigd om aldaar aanwezig te zijn.

  • 6. De voorzitter van de referendumcommissie kan leden van het college dan wel ambtenaren of anderen uitnodigen aanwezig te zijn op de hoorzitting om informatie te verstrekken.

  • 7. Aan een hoorzitting nemen ten minste twee leden van de referendumcommissie deel.

  • 8. De referendumcommissie beraadslaagt achter gesloten deuren over de gegrondheid van de klacht.

  • 9. De referendumcommissie neemt binnen vier weken na ontvangst van de klacht een schriftelijke beslissing en zendt dit onverwijld toe aan de klager of dienst gemachtigde alsmede aan de beklaagde.

  • 10. De referendumcommissie maakt de beslissing op de klacht openbaar, tenzij het openbaar belang zich verzet tegen openbaarmaking of openbaarmaking in het kader van artikel 5.1 van de Wet open overheid achterwege dient te blijven.

Artikel 4:4 Vergadering en openbaarmaking

  • 1. De referendumcommissie vergadert in beslotenheid.

  • 2. De adviezen van de referendumcommissie zijn openbaar tenzij het openbaar belang zich verzet tegen openbaarmaking of openbaarmaking in het kader van artikel 5.1 van de Wet open overheid achterwege dient te blijven.

  • 3. Indien er sprake is van een advies op verzoek van de raad, voorzitter van het centraal stembureau of het college kunnen nadere afspraken worden gemaakt met de referendumcommissie over het moment van openbaarmaking, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.

  • 4. Het advies van de referendumcommissie als bedoeld in artikel 3:3 eerste lid wordt openbaar met de vaststelling van de referendumvraag.

Hoofdstuk 5 Straf- en slotbepalingen

Artikel 5:1 Strafbepaling

Met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:

  • a.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken;

  • c.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of stempassen voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • d.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden;

  • e.

    door gift of belofte een kiesgerechtigde omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem;

  • f.

    stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun stempas, bestemd voor het stemmen bij volmacht, te ondertekenen en deze kaart af te geven.

Artikel 5:2 Termijnen

  • 1.

    Ten aanzien van alle in deze verordening genoemde termijnen, met uitzondering van de termijnen genoemd in artikel 3:2, geldt dat deze exclusief recesweken van de raad zijn.

Artikel 5:3 Overgangsbepalingen

  • 1. Op een reeds lopende referendumprocedure is de Verordening raadgevend referendum gemeente Utrecht 2017 van toepassing.

  • 2. De leden van de referendumcommissie die op grond van de Verordening raadgevend referendum gemeente Utrecht 2017 door de raad zijn benoemd, worden geacht tevens te zijn benoemd in de referendumcommissie op grond van deze verordening, zulks voor de zittingsperiode zoals in hun benoemingbesluit is aangegeven.

Artikel 5:4 Intrekking

De Verordening raadgevend referendum gemeente Utrecht 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 5:5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking in het gemeenteblad.

Artikel 5:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening raadgevend referendum gemeente Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21september 2023.

De burgemeester,

Sharon A.M. Dijksma

De griffier,

Merel van Hall

Bijlage Informatieve toelichting bij Verordening raadgevend referendum gemeente Utrecht

Algemeen

Wettelijk kader

Op grond van de bepalingen in de Grondwet en de Gemeentewet hebben gemeenten de mogelijkheid tot het houden van een referendum over een genomen besluit. Gemeenten zijn vrij in hoe ze dit regelen zolang dit niet tegen de wet, zoals de Grondwet en de Gemeentewet ingaat.

Correctief referendum: referendum na een raadsbesluit

De termen ‘correctief’ en ‘niet correctief’ geven aan op welk moment in het besluitvormingsproces het referendum plaatsvindt. Het raadgevend referendum in deze verordening is een referendum dat na besluitvorming in de raad plaatsvindt. De gemeente Utrecht kiest daarmee voor een correctief referendum. Dat wil zeggen dat in Utrecht een referendum kan worden gehouden over een genomen raadbesluit.

Geen bindende werking

Een referendum is een advies van kiesgerechtigden aan de raad over een genomen besluit. Bindende referenda zijn niet toegestaan. De raad kan zich niet van tevoren binden aan de uitspraak van het referendum.

Bevoegdheid

De bevoegdheid van de raad om een referendumverordening vast te stellen, vloeit voort uit de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet. Deze bepalingen geven de raad een algemene verordenende bevoegdheid.

Samenloop met inspraak

Onderwerpen waarover referenda kunnen worden gehouden, zijn vaak reeds via wettelijk bepaalde inspraakmogelijkheden aan de inwoners voorgelegd. Een referendum kan niet in de plaats treden van voorgeschreven inspraakmogelijkheden. Het wel of niet houden van een referendum heeft geen invloed op de voorgeschreven inspraakprocedures.

Initiatief tot het houden van een raadgevend referendum

Kiesgerechtigden kunnen het initiatief nemen tot het indienen van een verzoek tot houden van een raadgevend referendum.

ARTIKELSGEWIJZE toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

Kiesgerechtigde

Degenen die kiesgerechtigd zijn voor de gemeenteraadsverkiezing zijn ook gerechtigd om een inleidend en definitief verzoek in te dienen. Daarnaast mogen kiesgerechtigden een ondersteuningsverklaring indienen ter ondersteuning van een verzoek. De artikelen B3 tot en met B6 en D1, D6, eerste lid, onderdeel a, D7, D8, D9 aanhef en onderdeel b en D10, Kieswet zijn hierbij van toepassing.

De Kieswet is op meer onderdelen van de verordening van toepassing. Zie daarvoor ook de toelichting bij hoofdstuk 3.

Raadgevend referendum

Deze verordening gaat uit van een raadgevend referendum op initiatief van een kiesgerechtigde over een genomen raadsbesluit. Dit geeft aan dat het moet gaan om besluiten die behoren tot de bevoegdheid van de raad. Een raadgevend referendum kan dus niet worden gehouden over besluiten die behoren tot de bevoegdheid van de burgemeester of van het college van burgemeester en wethouders. Een raadgevend referendum kan evenmin worden gehouden indien daarmee een eventuele opgelegde geheimhouding wordt geschonden.

Raadsbesluit in de zin van deze verordening: een breed begrip

Alleen schriftelijke beslissingen van de raad over een voorstel kunnen onderwerp van een raadgevend referendum zijn. Dit is expliciet een bredere definitie dan het besluitbegrip als vastgelegd in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Niet van belang is of het besluit is gericht op een (rechts)gevolg. Ook een besluit van de raad over bijvoorbeeld een visiedocument is referendabel. . Moties en verworpen (niet aangenomen) voorstellen vallen niet onder de definitie. Een motie is een korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken.

Zie ook de toelichting bij artikel 3:3.

Voorzitter centraal stembureau

De voorzitter van het centraal stembureau is krachtens publiekrecht ingesteld en heeft middels attributie ook bevoegdheden gekregen. De voorzitter van het centraal stembureau is daarmee een bestuursorgaan. De voorzitter van het centraal stembureau kan over enkele technisch-juridische zaken beslissingen nemen.

Artikel 1:2 Onderwerp

Een raadgevend referendum kan zich niet uitstrekken tot buiten het grondgebied van de gemeente waarin een raadgevend referendum wordt gehouden.

Een aantal raadsbesluiten is uitgezonderd. Hierover kan dus geen raadgevend referendum worden gehouden. Deze uitzonderingen staan in het tweede lid van dit artikel. Een aantal van de uitzonderingen behoeft een nadere toelichting.

Onderdeel a

Aanwijzingsbesluiten waarin een concrete functionaris wordt aangewezen wordt eveneens gezien als een individuele kwestie en valt daarmee onder deze uitzonderingsgrond.

Onderdeel e

In verband met het budgetrecht van de raad zijn raadsbesluiten in het kader van de gemeentelijke begroting, de voorjaarsnota en de gemeentelijke jaarrekening uitgezonderd. Daarnaast is de vaststelling van de hoogte van gemeentelijke tarieven en belastingen opgenomen als uitzonderingsgrond. Een besluit over het afschaffen van een belasting is eveneens uitgezonderd omdat dat direct financiële gevolgen heeft en van invloed is op de begroting. Een besluit over het vaststellen van beleid over de invoering, wijziging of afschaffen van tarieven en belastingen komt ook niet in aanmerking voor een referendum, voor zover het gaat over belastingen.

Onderdeel f

Onder bestemmingsplan wordt mede verstaan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor zover het de ruimtelijke ordening betreft. Vooruitlopend op de komst van het omgevingsplan en de Omgevingswet kunnen gemeenten experimenteren met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is een experiment onder de werking van de Crisis- en herstelwet.

Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte betreft één integraal plan, waarin niet alleen regels over 'goede ruimtelijke ordening' zijn opgenomen, maar waar net als onder de Omgevingswet de fysieke leefomgeving centraal staat. Dit betekent dat in het plan regels kunnen worden opgenomen over o.a. het waarborgen van de veiligheid, gezondheid, milieu, welstand, natuurbescherming en duurzaamheid. Zo kan de overheid zich voorbereiden op de integrale aanpak die met het omgevingsplan zal zijn vereist.

Ook de besluiten van de raad op grond van de Omgevingswet zijn vooruitlopend op de inwerkingtreding van die wet al in de verordening opgenomen.

Onderdeel i

Deze uitzondering regelt onder andere dat besluiten tot toetreding, uittreding, wijziging en zienswijzen van een gemeenschappelijke regeling niet referendabel zijn. Aangezien de gemeentelijke begroting en jaarrekening uitgesloten zijn van een raadgevend referendum (sub e) is het logisch ook de (financiële) stukken van gemeenschappelijke regelingen uit te sluiten van een raadgevend referendum. Onderdeel i moet zodanig worden geïnterpreteerd dat alle stukken van gemeenschappelijke regelingen waarvoor een raadsbesluit nodig is, onder de uitzondering valt. Er heerst namelijk bij het bestuurlijk besluitvormingsproces van dergelijke stukken een zeer grote tijdsdruk die ook bij herhaling vraagt om maatwerk en medewerking van bestuurders.

Onderdeel k

De raad neemt soms besluiten omdat hogere regelgeving dat vereist of mogelijk maakt. Als de raad daarbij geen beleidsvrijheid heeft, dan is er ook geen ruimte om een raadgevend referendum over dergelijke besluiten te houden.

Onderdeel l

Een beroep op deze uitzonderingsgrond vergt een expliciete belangenafweging van de raad met een zware motiveringsplicht. Het belang van het raadsbesluit moet zwaarder wegen dan het belang van de mogelijkheid om een raadgevend referendum te houden. De referendumcommissie heeft overigens een belangrijke rol bij de advisering over de toepassing van met name deze uitzonderingsgrond. Omdat de raad beoordelingsvrijheid heeft, toetst de rechter terughoudend (ECLI:NL:RVS:2014:1402). Zie verder voor de toepassing van een vergelijkbare maar ruimere uitzonderingsgrond ECLI:NL:RVS:2017:2878: de raad kon in redelijkheid tot het oordeel komen dat het inleidend verzoek moest worden afgewezen. In ECLI:NL:RBNHO:2017:11154 oordeelde de rechter dat de raad niet afdoende had gemotiveerd dat er dringende redenen waren. De vrees voor de gevolgen van de uitslag werd niet als reden aanvaard. Ook in ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ8972, had de raad niet afdoende gemotiveerd waarom er zwaarwegende redenen waren om geen referendum te houden. De rechter overwoog bovendien dat het simpele ontbreken van politieke bereidheid om een referendum te houden zich niet verhoudt met de aard van het referendum.

Een dringende reden zou kunnen zijn dat het belang van het raadgevend referendum naar oordeel van de raad niet opweegt tegen de verantwoordelijkheid van de raad voor kwetsbare groepen en hun plaats in de samenleving. Raadsbesluiten waarbij deze verantwoordelijkheid speelt, vloeien vaak voort uit wet- en regelgeving waarin kwetsbare groepen de doelgroep zijn of waarin de raad een verantwoordelijkheid heeft voor de uitvoering van zorg, opvang en huisvesting en een stelselverantwoordelijkheid heeft voor voorzieningen Bij kwetsbare groepen kan gedacht worden aan:

  • 1.

    Iedereen die zorg, opvang of groepshuisvesting nodig heeft op basis van de genoemde gemeentelijke regelgeving (en hogere wet- en regelgeving), waartoe te rekenen (niet limitatief):

    • 1.

      Vluchtelingen;

    • 2.

      Daklozen;

    • 3.

      Kwetsbare personen waarbij sprake is van een combinatie van verslaving, licht verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek;

    • 4.

      Uitstromers uit instituties (psychiatrie, verslavingsklinieken, detentie).

Een andere reden zou kunnen zijn dat de besluitvorming het uitstel van een raadgevend referendum niet kan lijden, bijvoorbeeld omdat besluitvorming nodig is om het hoofd te kunnen bieden aan plotselinge (onwenselijke) ontwikkelingen of omdat besluitvorming noodzakelijkerwijs volgt uit eerdere besluitvorming.

Onder een dringende redenen wordt mede verstaan de situatie waarbij de uitvoering niet kan worden uitgesteld vanwege spoedeisende gemeentelijke belang. Spoedeisendheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in het kader van openbare orde en veiligheid. Denk hierbij aan de bekrachtiging van een noodverordening.

Het te laat beginnen met (de voorbereiding van) het besluitvormingsproces valt niet onder deze uitzonderingsgrond, tenzij sprake is van overmacht.

Onderdeel m

De uitzonderingsgrond ziet toe op besluiten vanwege geheimhouding. Besluiten alleen vanwege opleggen/opheffen/voortzetten van geheimhouding zijn hiermee niet referendabel. Een referendum over een beslispunt dat geheim is kan evenmin.

Onderdeel o

De uitzonderingsgrond ziet toe op bijvoorbeeld het reglement van orde, gedragscodes en werkwijzen van raadscommissies. Deze uitzonderingsgrond omvat tenminste besluiten van de raad op grond van de volgende artikelen uit de Gemeentewet: 15, derde lid, 16, 33, derde lid, 41c, tweede lid, 60, eerste lid, 69, tweede lid, 81, eerste lid, 82, 83, 84, 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, 97, 107, eerste lid, 107a, tweede lid, 155a.

Onderdeel q

Het gaat hierbij om raadsbesluiten waarbij op grond van artikel 6, tweede lid van de Huisvestingswet is vereist dat deze in regionaal verband zijn afgestemd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de huisvestingsverordening. De Huisvestingswet vereist namelijk regionale afstemming bij de totstandkoming van de huisvestingsverordening. De woningmarktregio Utrecht bestaat uit 17 gemeenten, die werken met een gelijkluidende tekst van de Huisvestingsverordening, waardoor afwijkingen per gemeente onwenselijk zijn, met name voor de uitvoeringsorganisaties. Bijvoorbeeld voor de woonruimteverdeling is het van belang dat een verordening of een wijziging daarvan in alle regiogemeenten gelijk in werking treedt. Er is namelijk sprake van een samenhangend regionaal stelsel.

Derde lid

Als één van de uitzonderingsgronden van toepassing is op het hele raadsbesluit of op onderdelen van het raadsbesluit, moet dit op het raadsbesluit zichtbaar worden vermeld. Wordt er geen uitzonderingsgrond in het raadsbesluit opgenomen, dan is het besluit in zijn geheel referendabel.

Artikel 1:3 Inwerkingtreding

Eerste lid

Deze bepaling stelt de inwerkingtreding van een genomen raadsbesluit waarover een raadgevend referendum gehouden kan worden, uit.

Het raadsbesluit wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website in het openbare gedeelte van het raadsinformatiesysteem. Iedereen kan er dan kennis van nemen en kiesgerechtigden krijgen de tijd om een eventueel inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum in te dienen. Komt er geen inleidend verzoek of wordt dat verzoek afgewezen, dan treedt het besluit alsnog in werking 5 weken na de dag waarop het is gepubliceerd.

Tweede lid

Dit lid regelt dat de inwerkingtreding van een raadsbesluit verder wordt uitgesteld (opgeschort) als een inleidend verzoek tot het houden van een raadgevend referendum is toegelaten.

Derde lid

Op een aantal momenten waarop duidelijk is dat het referendumproces geen verder vervolg krijgt, kan een raadsbesluit alsnog in werking treden. De onderdelen a en b van dit lid voorzien hierin. Op het moment dat de opschorting van de inwerkingtredingstermijn eindigt, treedt het betreffende raadsbesluit alsnog in werking. Onderdeel c voorziet in inwerkingtreding als duidelijk is dat de uitslag van het raadgevend referendum niet heeft geleid tot een afwijzende uitspraak (ofwel er is ‘voor’ het raadsbesluit gestemd). In dat geval eindigt de opschorting niet onmiddellijk nadat het centraal stembureau die uitslag heeft vastgesteld, maar pas nadat de raad van die uitslag in kennis is gesteld en de beëindiging van de opschorting bekend is gemaakt.

Indien een raadgevend referendum is gehouden en de uitspraak is afwijzend (oftewel er is ‘tegen’ het raadsbesluit gestemd), dient gekeken te worden naar artikel 3:5, tweede lid. In deze situatie is het namelijk aan de raad om te bepalen welk gevolg wordt gegeven aan de raadgevende uitspraak en kan de raad het college vervolgens verzoeken om een nieuw te nemen raadsbesluit voor te bereiden.

Artikel 1:4 Directe inwerkingtreding van een referendabele raadsbesluiten

Dit artikel regelt de directe inwerkingtreding van een raadsbesluit, maar waarbij het recht op het initiatief voor een raadgevend referendum blijft behouden. Een beroep op dit artikel kan worden gedaan indien er sprake is van een (uitzonderlijke) omstandigheid waardoor de uitvoering van een besluit niet kan worden uitgesteld met vijf weken. Bijvoorbeeld omdat anders fatale termijnen zouden worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Van verzoek tot besluit

Artikel 2:1 Het inleidend verzoek

Om een raadgevend referendum te kunnen houden is de eerste stap om een inleidend verzoek in te dienen dat wordt ondersteund door minimaal 1.000 ondersteuningsverklaringen.

Iedere kiesgerechtigde kan een inleidend verzoek indienen. Zowel het inleidend verzoek als de daarbij behorende ondersteuningsverklaringen kunnen schriftelijk of elektronisch worden ingediend. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een ondersteuningsverklaring op papier of digitale ondersteuningsverklaring via bijvoorbeeld petities.nl. Er wordt in de referendumverordening geen keuze gemaakt voor een specifieke methode.

Een inleidend verzoek, inclusief de daarbij behorende ondersteuningsverklaringen, moet uiterlijk drie weken na de dag dat het formele raadsbesluit is gepubliceerd, zijn ingediend. Hiermee wordt het raadsbesluit bedoeld dat is voorzien van de handtekeningen van de griffier en de voorzitter van de raad.

Het raadsbesluit wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website (utrecht.bestuurlijkeinformatie.nl) in het openbare gedeelte van het raadsinformatiesysteem.

Rekenvoorbeeld:

1 maart: raad neemt raadsbesluit tijdens de raadsvergadering. Vanaf dit moment kunnen de ondersteuningsverklaringen worden verzameld.

3 maart: publicatie van het formele raadsbesluit zichtbaar via utrecht.bestuurlijkeinformatie.nl (zie raadsbesluit met een datum in de titel).

4 maart: start indieningstermijn inleidend verzoek.

25 maart: laatste mogelijkheid om het inleidend verzoek met bijbehorende ondersteuningsverklaringen in te dienen (gelijk aan 3 weken na publicatie raadsbesluit).

De ondersteuningsverklaringen zijn onderdeel van het inleidend verzoek.

Artikel 2:2 Het definitieve verzoek

Indien het inleidend verzoek is toegelaten, kan een definitief verzoek worden ingediend. Het definitieve verzoek hoeft niet te worden ingediend door dezelfde indiener die het inleidend verzoek heeft ingediend. Het definitieve verzoek dient te worden ondersteund door minimaal 10.000 ondersteuningsverklaringen. De geldige ondersteuningsverklaringen van het inleidende verzoek mogen hierbij worden meegenomen. Dat betekent dat de ondersteuningsverklaringen behorende bij het inleidend verzoek meetellen voor de ondersteuning van het definitief verzoek. De kiesgerechtigden die het inleidende verzoek gesteund hebben hoeven derhalve niet opnieuw hun steun te betuigen en opnieuw een ondersteuningsverklaring in te dienen. Iemand moet kiesgerechtigd zijn gedurende de periode van de dag dat het raadsbesluit is gepubliceerd en de einddatum van de mogelijkheid tot het indienen van het definitieve verzoek.

Een definitief verzoek, inclusief de daarbij behorende ondersteuningsverklaringen, moet uiterlijk zes weken nadat het besluit tot het toelaten van het inleidend verzoek is bekendgemaakt, worden ingediend. De datum van bekendmaking is de dag nadat het besluit is verzonden naar de indiener(s) van het definitieve verzoek.

Rekenvoorbeeld:

1 april: besluit tot toelaten is verzonden naar de indiener(s) van het inleidend verzoek.

2 april: start indieningstermijn definitief verzoek.

14 mei: laatste mogelijkheid om het definitieve verzoek in te dienen.

Verder gelden dezelfde opmerkingen zoals genoemd in de toelichting bij artikel 2:1.

Artikel 2:3 De ondersteuningsverklaringen

Iedere kiesgerechtigde mag één ondersteuningsverklaring indienen ter ondersteuning van een inleidend en een definitief verzoek. Omdat de ondersteuningsverklaring van een kiesgerechtigde bij een inleidend verzoek ook geldt voor een daarop volgens definitief verzoek, mag een kiesgerechtigde die een inleidend verzoek heeft gesteund, niet een opnieuw een ondersteuningsverklaring indienen bij een daarop volgend definitief verzoek. Om tevens geldend te zijn voor het definitieve verzoek moet deze tevens kiesgerechtigd zijn in de periode tot de einddatum van de mogelijkheid tot het indienen van het definitieve verzoek. De ingevulde persoonsgegevens moeten precies overeenkomen met de persoonsgegevens zoals in het paspoort of een daaraan gelijkgesteld document zijn vermeld.

De verzamelde ondersteuningsverklaringen maken onderdeel uit van het verzoek en worden als één geheel ingediend bij de voorzitter van het centraal stembureau. Als een verzoek is ingediend, maar binnen de gestelde indieningstermijn er toch nog ondersteuningsverklaringen volgen, mogen deze apart worden nagestuurd.

Artikel 2:4Beoordeling van het inleidend verzoek en definitieve verzoek

Zowel het verzoek als de ondersteuningsverklaringen worden beoordeeld. Indien sprake is van één van de situaties genoemd in het eerste lid, wordt het verzoek afgewezen en is de beoordeling van de ondersteuningsverklaringen niet aan de orde.

De ondersteuningsverklaring moet volledig en feitelijk juist zijn ingevuld. Een spelfout in bijvoorbeeld het adres is geen feitelijke onjuistheid. Een volledig en feitelijk juist ingevulde ondersteuningsverklaring is niet automatisch een geldige ondersteuningsverklaring. De persoonsgegevens moeten wel helemaal correct zijn ingevuld.

Artikel 2:5 Steekproef ondersteuningsverklaringen definitieve verzoek

Voor de beoordeling van de ondersteuningsverklaringen behorende bij het definitieve verzoek, wordt een steekproef onder de ondersteuningsverklaringen gehouden. De verschillende mogelijkheden voor een ondersteuningsverklaring, elektronisch of op papier, moet dezelfde kans hebben deel uit te maken van de steekproef. De grootte van de steekproef wordt zodanig bepaald zodat met 99% zekerheid bij een foutmarge van 2% met de steekproef een uitspraak kan worden gedaan over het totaal van de ondersteuningsverklaringen.

De ondersteuningsverklaringen die niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend zijn ongeldig en worden niet meegenomen in de steekproef. Stel er zijn dan nog 12.000 op tijd ingediende ondersteuningsverklaringen over, dan ziet de berekening er als volgt uit. (4147,36 x 12.000) / (4146.36 + 12.000) = 3083. Een steekproef wordt dus gehouden onder minimaal 3083 ondersteuningsverklaringen.

Stel, van de 3083 ondersteuningsverklaringen zijn er 2700 geldig verklaard. Met 99% zekerheid kan er worden geconcludeerd dat er 10.509 geldige ondersteuningsverklaringen zijn, bij een fout van 210 (2% van 10.509). Dit is berekend aan de hand van de volgende formule: 2700 / 3083 x 12.000 = 10.509. Dus het aantal geldige ondersteuningsverklaringen na de beoordeling gedeeld door het aantal ondersteuningsverklaringen geselecteerd voor de steekproef vermenigvuldigd met het totaal aantal tijdig ingediende ondersteuningsverklaringen.

In de fase van het inleidend verzoek is er niet gekozen voor een steekproef. Het gaat daarbij immers om een beperkt aantal van 1000 geldige ondersteuningsverklaringen. In de situatie waarbij bijvoorbeeld 2000 ondersteuningsverklaringen worden ingediend, kan de controle worden gestopt zodra is geconstateerd dat er 1000 geldige ondersteuningsverklaringen zijn ingediend.

Artikel 2:6 Het besluit op het inleidend verzoek en definitieve verzoek

De voorzitter van het centraal stembureau kan een verzoek alleen toelaten of afwijzen op grond van de regels zoals vastgesteld in deze verordening. Er is dus geen inhoudelijke afwegingsruimte. Het besluit is dus alleen gebaseerd op de geldigheid van het verzoek en het aantal geldige ondersteuningsverklaringen.

Het besluit wordt bekendgemaakt aan de indiener(s) van het verzoek. Nadat het besluit is bekendgemaakt, wordt op de gemeentelijke website gecommuniceerd over het besluit zodat eenieder kennis kan nemen van het besluit.

Het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau is een besluit in de zin van 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat bezwaar en/of beroep tegen het besluit kan worden ingediend. De reguliere procedure uit de Awb wordt hierbij gevolgd.

Als een definitief verzoek is toegelaten, wordt een raadgevend referendum gehouden. Zie ook artikel 1:2, eerste lid.

Hoofdstuk 3 Procedure voorbereiding, stemming en uitslag

Artikel 3:1 Procedure voorbereiding, stemming, uitslagbepaling en bekendmaking

Het ligt voor de hand om voor de procedures rond de voorbereiding, stemming en uitslag van een raadgevend referendum aan te sluiten bij de Kieswet, waar dat mogelijk is. Vandaar dat een aantal onderdelen uit de Kieswet zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing worden verklaard, voor zover de verordening niet anders regelt. Het gaat onder andere om relevante bepalingen over:

  • 1.

    de instelling en bemensing van stembureaus (hoofdstuk E);

  • 2.

    de stemming, waaronder de inrichting van het stemlokaal en het uitbrengen van de stem (hoofdstuk J);

  • 3.

    de mogelijkheid om te stemmen bij volmacht (hoofdstuk L);

  • 4.

    de telling van de stemmen (hoofdstuk N);

  • 5.

    de taken van het gemeentelijk stembureau (hoofdstuk Na);

  • 6.

    de werkzaamheden van het centraal stembureau ten behoeve van de vaststelling en bekendmaking van de uitslag (hoofdstuk P).

Het van overeenkomstige toepassing zijn van onderdelen van de Kieswet, betekent dat de relevante bepalingen gelezen moeten worden in het kader van deze verordening. Vaak ligt dat voor de hand. Zo wordt in het kader van deze verordening ‘raadgevend referendum’ bedoeld waar de Kieswet verwijst naar ‘verkiezing’. Alleen ligt dit minder voor de hand daar waar ‘de dag van de kandidaatstelling’ gelezen moet worden als ‘de vierenveertigste dag voor de dag van stemming’, vandaar dat die leeswijze expliciet is vermeld in het artikel.

Artikel 3:2 Datum stemming

Een referendum wordt zo veel mogelijk gecombineerd met een al geplande verkiezing. Op die manier kunnen de kosten zo laag mogelijk worden gehouden. Ook is de kans groter dat mensen dan gaan stemmen. Het college heeft zelf de bevoegdheid niet om een referendum met een andere verkiezing te combineren; de raad wel (artikel J6 Kieswet). Daarom bepaalt de raad de dag van de stemming, in overleg met het college.   Bij het bepalen van de datum wordt rekening gehouden met praktische aspecten, bijvoorbeeld dat het organiseren van een referendum tijd kost. Er zijn minimaal vier maanden nodig (gerekend vanaf het moment na het toelaten van het definitieve verzoek door de voorzitter van het centraal stembureau) om een referendum voor te bereiden. Als het niet mogelijk is om een referendum te combineren met een al geplande verkiezing, bijvoorbeeld omdat die verkiezing binnen vier maanden plaatsvindt of pas over meer dan een jaar plaatsvindt, vindt het referendum plaats binnen vier tot zes maanden na de toelating van het definitieve verzoek. De datum van het referendum is in ieder geval niet in juli of augustus en ook niet op algemeen erkende feestdagen.

Artikel 3:3 Referendumvraag

De referendumvraag wordt door de raad vastgesteld. De referendumvraag kan luiden: bent u ‘voor’ of ‘tegen’ gevolgd door de titel van het raadsbesluit. De referendumvraag kan ook betrekking hebben op een gedeelte van het raadsbesluit, bijvoorbeeld een specifiek onderdeel van een door de raad vastgestelde visie. De antwoorden staan vast, namelijk ‘voor’ of ‘tegen’.

Het komt voor dat een raadsvoorstel uit meerdere beslispunten bestaat. Deze beslispunten zijn afzonderlijke raadsbesluiten en kunnen dus afzonderlijk referendabel zijn. Per beslispunt moet daarom aan de hand van de criteria uit de verordening beoordeeld en aangegeven worden of het besluit al dan niet referendabel is. Waar dat nodig is, zal bij het aanbieden aan de raad een raadsvoorstel opgesplitst worden in referendabele en niet-referendabele besluiten. Als alle beslispunten in een raadsvoorstel referendabel zijn, wat in de meeste gevallen zo zal zijn, is het niet nodig een raadsvoorstel op te splitsen. In de praktijk komt het voor dat er meerdere raadsbesluiten in één document staan. Als dit om ‘losse’ raadsbesluiten gaat, kan het raadgevend referendum zien op één van deze raadsbesluiten.

Voordat de raad de referendumvraag vaststelt, verzoekt de raad de referendumcommissie om hierover te adviseren. Zie over de adviestaak van de referendumcommissie ook artikel 4:2.

De referendumvraag wordt gecommuniceerd via de gemeentelijke communicatiekanalen zoals www.utrecht.nl. Ook worden de indiener(s) op de hoogte gebracht van de referendumvraag.

De referendumvraag en antwoordmogelijkheden worden ook aan het adres van de kiesgerechtigden gestuurd.

Artikel 3:4 Vaststelling uitslag

Het centraal stembureau berekent de uitslag en brengt het proces-verbaal met de uitslag over aan de raad.

De uitslag en het proces-verbaal worden zo spoedig mogelijk, indien mogelijk dezelfde dag, gepubliceerd op de gemeentelijke website.

Artikel 3:5 Vervolg uitslag

Eerste lid

Zie de toelichting bij artikel 1:3, derde lid, onderdeel c.

Tweede lid

Is er ‘tegen’ de referendumvraag gestemd, dan zal de raad hierover zo spoedig mogelijk vergaderen en bepalen of en zo ja welk vervolg dit zou moeten krijgen. Het is dan aan de raad om een besluit te nemen over het al dan niet inwerkingtreden van het betreffende raadsbesluit. De raad kan het college opdracht geven tot het voorbereiden van een nieuw te nemen raadsbesluit.

Hoofdstuk 4 De referendumcommissie

Artikelen 4:1 tot en met 4:4

De referendumcommissie is een commissie van advies en toezicht die bestaat uit externen en fungeert als onafhankelijke instantie. De referendumcommissie ontvangt op grond van het rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers een vergoeding.

De referendumcommissie kan zowel gevraagd als ongevraagd de raad, het college en de voorzitter van het centraal stembureau adviseren. De adviezen van de referendumcommissie zijn niet bindend, maar wel zwaarwegend. In ieder geval adviseert de referendumcommissie de raad met betrekking tot de referendumvraag (artikel 3:3, eerste lid). Ook houdt de referendumcommissie toezicht op het referendumproces.

De referendumcommissie legt zich, conform artikel 4.3 toe op behandeling van klachten die gaan over 1) de uitvoering van de referendumverordening en 2) het neutrale karakter van de door het college te verstrekken voorlichting over het raadgevend referendum. Bij de behandeling van de klacht toetst de referendumcommissie aan de eisen van fair-play (bijvoorbeeld ten aanzien van de campagne) en objectiviteit (bijvoorbeeld ten aanzien van de gemeentelijke voorlichting). De behandeling van een klacht door de referendumcommissie zou ertoe kunnen leiden dat ‘de gedraging of de publicatie waarop de klacht betrekking heeft, moet worden gestaakt’. Het gaat hier om een gedraging of publicatie van de gemeente in het kader van het referendumproces. Indien de klacht moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, zendt de referendumcommissie de klacht door naar de commissie belast met de behandeling van bezwaarschriften. Indien de klacht geen betrekking heeft op zaken die tot de bovengenoemde competentie en taak van de referendumcommissie behoren, zendt de secretaris van de referendumcommissie de klacht door naar de centrale klachtcoördinator van de gemeente en dient de klacht verder behandeld te worden als klacht in de zin van hoofdstuk 9 Awb en de gemeentelijke klachtenregeling.