Beleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023

Geldend van 08-09-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft stelt de Beleidsregel terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2023 vast. En trekt tegelijkertijd de huidige Beleidsregel Terugvordering 2015 in, met inachtneming van deze beleidsregel.

Het college geeft in de beleidsregel aan in welke situaties en onder welke voorwaarden het college overgaat tot het terug- en invorderen van verstrekte uitkeringen;

Het college maakt ook duidelijk in welke gevallen vorderingen kunnen worden kwijtgescholden of buiten invordering kunnen worden gesteld.

Artikel 1. Begrippen en afkortingen

  • 1. In deze beleidsregel staan enkele begrippen en afkortingen. Hieronder staat een uitleg wat deze betekenen:

    • a.

      het college: het college van burgmeester en wethouders van Delft;

    • b.

      wet: de Participatiewet;

    • b.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • e.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      BW: het Burgerlijk Wetboek;

    • g.

      Rv: het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • h.

      Wgs: de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • i.

      de wetten: dit zijn alle wetten en regelingen samen die staan onder b tot en met h;

    • j.

      terugvordering: de eis om geld terug te betalen, volgens de wetten die staan onder b tot en met h;

    • k.

      invordering: de manier waarop de terugvordering wordt betaald of verrekend, zoals staat in de wetten onder b tot en met h;

    • l.

      debiteur: degene van wie geld wordt teruggevorderd;

    • m.

      afloscapaciteit: het bedrag dat de debiteur kan aflossen. Dit bedrag hangt af van het inkomen, het vermogen en de waarde van de bezittingen waarover de debiteur beschikt of redelijkerwijs kan beschikken;

    • n.

      ontstaansmoment van de vordering: de datum op de beschikking. De beschikking is brief waarin de vordering is vastgesteld;

    • o.

      voorschot: voorschot als bedoeld in artikel 52 van de wet.

  • 2. Alle begrippen in deze beleidsregel die niet verder worden uitgelegd, hebben dezelfde betekenis als in de wetten en de regelingen genoemd in lid 1, onder b tot en met h.

Artikel 2: Aflossing op vorderingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

  • 1. Wie een vordering moet betalen, moet dat in principe in één keer doen. Betalen kan op verschillende manieren:

    • a.

      het college kan het bedrag verrekenen met de uitkering;

    • b.

      het college het bedrag inhouden op de uitkering;

    • c.

      het college kan het bedrag verrekenen met de uitbetaling van de vakantietoeslag;

    • d.

      de betrokkene kan het bedrag direct betalen.

    Wanneer betrokkene het bedrag niet in één keer kan betalen, en hij dit kan aantonen, dan is het mogelijk om een betalingsregeling af te spreken.

  • 2. Het bezit van vermogen kan voor het college reden zijn om een afbetalingsregeling te weigeren. Het vermogen moet dan meer zijn dan het bedrag dat staat in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet of artikel 3 van het Bbz. Voor de IOAW en de IOAZ is het vermogen geen reden om een afbetalingsregeling te weigeren.

  • 3. Het college kan besluiten beslag te leggen op geld en andere bezittingen (roerende en onroerende goederen) als zekerheid voor de betaling van een vordering. Dit heet ook wel conservatoir beslag.

  • 4. Als de betrokkene een uitkering van het college krijgt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ en er een betalingsregeling is afgesproken, dan wordt het termijnbedrag 5% van de uitkering, inclusief de vakantietoeslag. Wanneer er een maatregel is opgelegd, wordt 5% van het nieuwe uitkeringsbedrag ingehouden.

  • 5. Voor de inhouding genoemd in lid 4 geldt dat wanneer er naast openstaande vorderingen een boete wordt opgelegd, de aflossing van de boete voorrang heeft op de aflossing van de terugvordering.

  • 6. Als de betrokkene geen uitkering van de gemeente krijgt, dan wordt het termijnbedrag vastgesteld, waarbij de het college rekening houdt met de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Rv.

  • 7. Het bedrag dat iemand moet aflossen, wordt vastgesteld door het college. Als de omstandigheden veranderen, kan het termijnbedrag worden aangepast.

  • 8. Het college onderzoekt regelmatig of het aflossingsbedrag moet worden aangepast. Het college heeft hiervoor termijnen vastgesteld. Het college mag deze termijnen veranderen.

  • 9. Als een betaling niet op tijd wordt ontvangen, verstuurt het college aanmaningen. De termijnen die hierbij worden gebruikt, zijn de termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3: Aflossing op vorderingen Bbz

  • 1. Als de verleende uitkering opgeteld bij het netto inkomen in hetzelfde jaar, meer is dan de jaarnorm, dan vordert het college het verschil aan uitkering boven de jaarnorm terug. De rest van de uitkering die is verstrekt als geldlening wordt dan omgezet in een bedrag om niet.

  • 2. Als na niet-verwijtbare beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening voor bedrijfskapitaal resteert en deze niet wordt verleend onder hypothecair verband met toepassing van artikel 43, tweede lid, van het Bbz, dan wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos gemaakt.

  • 3. In artikel 43, tweede lid, van het Bbz staat dat bij beëindiging van bedrijf of zelfstandig beroep de aflossing de helft is van het netto-inkomen boven de bijstandsnorm die voor de betrokkene zou gelden. Het college volgt deze bepaling.

  • 4. In alle overige gevallen wordt de aflossing per geval bepaald op basis van de jaarcijfers van het bedrijf of zelfstandig beroep.

  • 5. Het college doet periodiek onderzoek naar de bedrijfsresultaten. Als deze daartoe aanleiding geven, kan de aflossingsverplichting worden aangepast.

  • 6. Als de betrokkene nog niet aan de verplichtingen kan voldoen, maar diegene met het bedrijf of zelfstandig beroep wel in zijn levensonderhoud kan voorzien, dan verleent het college op verzoek van de betrokkene uitstel tot terugbetalen voor de duur van één jaar.

  • 7. Het college kan vervolgens op verzoek van de betrokkene nog twee keer uitstel verlenen voor de duur van een jaar. Dit staat in artikel 41, tweede lid, van het Bbz.

  • 8. Als blijkt dat betrokkene niet kan voldoen aan de aflosverplichtingen én de periode van uitstel is verstreken, dan wordt de lening teruggevorderd. Dit staat in artikel 41, vierde lid, van het Bbz.

  • 9. Als de financiële omstandigheden van de betrokkene zo zijn dat deze kan voldoen aan de verplichtingen, dan worden de openstaande rente- en aflossingsbedragen vanaf de vervaldatum direct teruggevorderd.

Artikel 4: Geheel of gedeeltelijk afzien van het nemen van een terug- of invorderingsbesluit

  • 1. Het college kan besluiten om niet over te gaan tot het terug- of invorderen van een schuld als er sprake is van dringende redenen. Dat betekent dat het terugbetalen van de schuld ernstige sociale of financiële gevolgen heeft. Het college kijkt hiernaar op het moment dat er daadwerkelijk betaald moet worden, niet op het moment dat de schuld is ontstaan.

  • 2. Er wordt geen vordering ingesteld als de hoogte van de terugvordering lager is dan € 100. Dit kan maar een keer per kalenderjaar en ook alleen als er geen andere vorderingen openstaan.

  • 3. Lid 2 is niet van toepassing:

    • a)

      als uit de maandelijkse loonspecificaties of anderszins blijkt dat er in de voorafgaande drie maanden te weinig inkomsten zijn verrekend, ook al blijft het bedrag daarvan onder de € 100;

    • b)

      als blijkt dat iemand met periodieke inkomsten langer dan drie maanden geleden meer inkomsten heeft gehad dan verrekend zijn;

    • c)

      als het gaat om een boete;

    • d)

      als het gaat om een fraudevordering.

Artikel 5: Vorderen van rente en kosten in het kader van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ

Als de betrokkene de vordering niet (op tijd) terugbetaalt en het college hiervoor aanmaningen stuurt, dan kan het college rente en kosten in rekening brengen.

Artikel 6: Verrekening en beslaglegging

Als de betrokkene de schuld niet betaalt, hij geen betalingsregeling wil afspreken of hij een verplichting om te betalen niet nakomt, dan wordt de vordering ingevorderd bij dwangbevel door middel van beslaglegging. Daarbij is het mogelijk dat het college ook beslag legt op het vermogen. Onder vermogen wordt niet alleen geld verstaan, maar ook andere bezittingen. Zowel in het geval van conservatoir als executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 7: Kwijtschelding van openstaande vorderingen

  • 1. Het college kan besluiten een vordering of het restant daarvan kwijt te schelden als ten minste 5 jaar daadwerkelijk is afgelost op de vordering. De aflossing moet dan wel zijn gegaan zoals bedoeld in artikel 2. Het college verleent alleen kwijtschelding wanneer vaststaat dat de betrokkene, bij het vaststellen van de hoogte van de periodieke aflossing, de juiste en volledige informatie heeft verstrekt. Het college doet dit niet voor vorderingen:

    • a)

      Die een gevolg zijn van fraude of misbruik met de uitkering als gevolg van opzet of grove schuld. Dan geldt lid 2 tot en met 4 van dit artikel;

    • b)

      Die zijn gedekt met een krediethypotheek of pandrechtovereenkomst.

  • 2. Het restant van een vordering als gevolg van fraude, inclusief een opgelegde bestuurlijke boete, kan worden kwijtgescholden als de betrokkene gedurende 10 jaar daadwerkelijk heeft afgelost op de vordering zoals bedoeld in artikel 2. Voorwaarde is wel dat de betrokkene direct begint met het aflossen van de vordering en alle medewerking heeft gegeven bij de aflossing gedurende deze periode van 10 jaar. Daaronder wordt ook begrepen het juist en volledig geven van alle noodzakelijke informatie om de juiste aflossingshoogte vast te stellen. Het college kan kwijtschelding weigeren als de betrokkene een vermogen bezit dat voldoende is om de vordering af te lossen. Onder vermogen wordt ook verstaan een eigen woning, een auto, caravan, boot, schilderijen of juwelen etc. Is er sprake van een verwijtbare achterstand in de betaling, dan kan kwijtschelding pas aan de orde zijn als de achterstand in de betaling is voldaan.

  • 3. Het kwijtschelden van een fraudevordering en de opgelegde bestuurlijke boete door het college gebeurt maar één keer per persoon.

Artikel 8: Kwijtschelding van leningen voor duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De betrokkene komt in aanmerking voor kwijtschelding van het restant van een lening voor duurzame gebruiksgoederen, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a)

      De betrokkene moet gedurende ten minste 36 maanden (3 jaar) naar draagkracht op de lening hebben afgelost.

    • b)

      De minimale maandelijkse aflossingsnorm is het bedrag van de normaflossing voor personen met een periodieke bijstandsuitkering. Dit staat in artikel 2, lid 4.

    • c)

      Als betrokkene geen uitkering (meer) ontvangt, dan wordt de aflossing op dezelfde manier vastgesteld zoals bedoeld in artikel 2, lid 6.

    • d)

      Bij het vaststellen van de terugbetalingstermijn wordt rekening gehouden met andere aflossingsverplichtingen voor leningen voor duurzame gebruiksgoederen die noodzakelijk zijn, zoals leningen die met dit doel zijn aangegaan bij een Gemeentelijke Kredietbank. Hierdoor kan het werkelijke aflossingsbedrag lager zijn dan het genormeerde bedrag. Daarbij wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 2, lid 4 en lid 6.

    • e)

      Als voor personen met een periodieke bijstandsuitkering het werkelijke aflossingsbedrag lager is dan het bedrag van de normaflossing, anders dan de aflossingsverplichtingen van als noodzakelijke beoordeelde leningen, dan duurt de betalingstermijn langer. Deze termijn duurt totdat de som van het vastgestelde aflossingsbedrag over ten minste 36 maanden is bereikt.

  • 2. Geen kwijtschelding zoals bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a)

      geen, onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt die tot doel heeft de hoogte van de aflossingsverplichting vast te stellen;

    • b)

      er een verwijtbare achterstand in de betaling is ontstaan;

    • c)

      de betrokkene verwijtbaar nalatig blijft binnen een bepaalde periode bewijsstukken te overleggen, waardoor de rechtmatigheid van de verstrekking niet kan worden vastgesteld;

    • d)

      de hoogte van de vordering lager is dan de maximale aflossing over 36 maanden.

Artikel 9: Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college zal besluiten, anders dan bedoeld in artikel 7 en 8, tot een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de terug te vorderen uitkering als:

    • a)

      daarvoor dringende redenen zijn, gelet op de omstandigheden van degene van wie wordt teruggevorderd;

    • b)

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling voor alle vorderingen, behalve de in lid 2 bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers niet tot stand zal komen zonder een zodanig besluit.

  • 2. Geen kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als:

    • a)

      de terugvordering van de uitkering het gevolg is van opzet of grove schuld van de betrokkene.

    • b)

      de vordering wordt gedekt door een krediethypotheek of pandrechtovereenkomst.

  • 3. Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van terugvordering geldt pas vanaf het moment dat een schuldregeling daadwerkelijk tot stand komt.

  • 4. Voorwaarde voor het meewerken aan een schuldregeling is dat de vordering van het college op een gelijke manier wordt behandeld als de vorderingen van alle andere schuldeisers van gelijke rang.

  • 5. Het besluit tot het (gedeeltelijk) kwijtschelden of het afzien van verdere terugvordering in het geval van een schuldproblematiek, wordt ingetrokken of ten nadele van de betrokkene gewijzigd als:

    • a)

      de schuldregeling niet daadwerkelijk tot stand is gekomen binnen 12 maanden nadat het besluit bekend is geworden, waarbij rekening is gehouden met het bepaalde in lid 4;

    • b)

      de betrokkene zijn schuld niet voldoet zoals afgesproken in de schuldregeling;

    • c)

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid.

Artikel 10: Geen mogelijkheden tot incasso

  • 1. Wanneer gedurende een periode van 5 of 10 jaar niet op een vordering is afgelost en de betrokkene naar verwachting niet zal gaan aflossen, kan het college besluiten tot het afboeken van de vordering. Dit is in ieder geval aan de orde als:

    • a)

      de betrokkene niet traceerbaar is, en een regelmatig adres- en/of inkomensonderzoek niet heeft geleid tot mogelijkheden om terug te vorderen;

    • b)

      de betrokkene in het buitenland woont, en als gevolg daarvan de incasso niets heeft opgeleverd.

  • 2. Voor gevallen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 geldt een periode van 5 jaar en voor gevallen zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 geldt een periode van 10 jaar.

Artikel 11: Het afkopen van vorderingen

  • 1. In bepaalde gevallen kan de betrokkene op basis van individuele gronden de openstaande vordering(en) afkopen. Dit kan als na toetsing geconcludeerd wordt dat de gehele vordering waarschijnlijk niet kan worden geïncasseerd binnen de termijnen die staan in artikel 7 tot en met 9. Of als de incasso zo lang duurt dat dit leidt tot onaanvaardbaar hoge kosten, renteverlies en incassorisico.

  • 2. Uitgangspunten zijn:

    • a)

      dat bij afkopen van de vordering ten minste 60% van de totale vordering in één keer moet worden voldaan; en

    • b)

      dat dit bedrag gelijk of hoger is dan het bedrag dat gedurende de aflossingstermijnen aan termijnbedragen wordt ontvangen.

  • 3. De betaling moet plaatsvinden binnen 6 weken nadat het college met het verzoek tot afkopen heeft ingestemd. Als de betaling niet tijdig wordt ontvangen, komt het besluit tot afkoop te vervallen.

Artikel 12: Bevoegdheid college

Als er situaties zijn waarop deze beleidsregel geen antwoord geeft, dan beslist het college.

Artikel 13: Overgangsbepalingen

  • 1. Terugvorderingsbesluiten, waaronder ook besluiten tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van openstaande vorderingen, worden genomen op basis van de Beleidsregel Terugvordering 2015, als het besluit wordt genomen voordat de Beleidsregel Terugvordering 2023 van kracht wordt.

  • 2. Terugvorderingsbesluiten, waaronder ook besluiten tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van openstaande vorderingen, worden genomen op basis van deze beleidsregel, als het besluit wordt genomen op of na de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregel.

  • 3. In die gevallen waarin toepassing van het bepaalde in lid 1 en 2 leidt tot onbillijkheden wordt het voor betrokkene meest gunstige besluit genomen.

Artikel 14: Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie in het elektronisch gemeenteblad.

  • 2. Op de dag dat deze beleidsregel in werking treedt, wordt de Beleidsregel Terugvordering 2015 ingetrokken.

Artikel 15: Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als Beleidsregel Terugvordering 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 29 augustus 2023

, Burgemeester

, Secretaris

Toelichting

Het college geeft verschillende soorten uitkeringen. Elk soort uitkering is gebaseerd op een aparte wet. In elke wet staat precies wanneer het college mag besluiten tot het laten terugbetalen van (een deel van) de uitkering.

Er zijn inwoners van Delft die bij de gemeente een schuld hebben, omdat zij te veel uitkering hebben ontvangen. In de meeste gevallen komt dit:

  • -

    doordat een uitkering niet op tijd werd gestopt;

  • -

    of doordat een uitkeringsgerechtigde een inkomen ontving, dat de gemeente niet kon inhouden op de uitkering;

  • -

    of doordat iemand een lening van de gemeente ontving, die nog niet is terugbetaald.

Soms is een schuld het gevolg van fraude. Fraude is oplichting door het niet (tijdig) geven van alle informatie en/of het vervalsen van gegevens.

Een schuld die mensen hebben bij de gemeente heet een ‘vordering’. De schuld van de meeste mensen is minder dan € 1000,00. De gemeente vindt dat alle schulden moeten worden terugbetaald. De gemeente weet echter ook dat het terugbetalen van deze schulden vaak heel moeilijk is.

Soms weet de gemeente niet waar de betrokkene met de schulden woont. En de gemeente weet soms ook niet of die betrokkene een inkomen heeft. Daarom heeft de gemeente regels waarin staat:

  • -

    wat iemand per maand moet betalen;

  • -

    hoe lang de aflossing duurt;

  • -

    en wanneer de gemeente de rest van een schuld kan kwijtschelden. Kwijtschelden betekent dat die betrokkene een schuld niet hoeft terug te betalen.

Waarom een wijziging van de beleidsregels?

De vorige beleidsregel is van 1 januari 2015. Sindsdien zijn de wetten veranderd, waardoor ook het beleid moest worden aangepast. Ook wil de gemeente Delft een socialer beleid voor terugvordering. Vandaar dat de beleidsregel op verschillende punten is aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1:Begrippen en afkortingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2:Aflossing op vorderingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

Hoe moet er worden terugbetaald?

Het is de bedoeling dat betrokkene de schuld in één keer terugbetaalt. Lukt dat niet? De betrokkene kan dan bij het college vragen om een terugbetalingsregeling. Het college heeft regels voor welk bedrag betrokkene ten minste elke maand moet terugbetalen. Deze regels heeft het college al eerder vastgesteld.

Als betrokkene beschikt over een vermogen, dan kan het college een betalingsregeling weigeren. Het college doet dit alleen als het vermogen meer is dan het ‘vrij te laten vermogen’ zoals vastgelegd in artikel 34 van de Participatiewet.

In sommige gevallen kan de schuld die iemand heeft hoog zijn, zeker in het geval van langdurige fraude. Als het college vaststelt dat die betrokkene over geld of andere waardevolle bezittingen beschikt, dan kan zij daarop ‘conservatoir beslag’ leggen. Het college doet dit om te voorkomen dat er geld of bezittingen verdwijnen voordat een vordering definitief is vastgesteld of voordat de aflossing van start gaat.

Ontvangt betrokkene een uitkering van de gemeente? De maandelijkse aflossing is dan 5% van de volledige netto uitkering (de voor betrokkene geldende netto uitkeringsnorm of grondslag), inclusief het vakantiegeld.

Bij de aflossing geldt dat betrokkenen eerst moet aflossen op de boete en vervolgens op andere vorderingen.

Heeft betrokkene een ander (hoger) inkomen? De aflossing is dan:

  • -

    in ieder geval een bedrag gelijk aan 5% van de uitkeringsnorm (of grondslag) die voor deze betrokkene zou gelden;

  • -

    plus een bedrag naar draagkracht. Dit is een bedrag dat iemand extra moet betalen op de 5% van de uitkeringsnorm.

Het college stelt de draagkracht op dezelfde wijze vast als bij de bijzondere bijstand. De draagkracht van iemand is de financiële last die iemand kan dragen. Als het college besluit de draagkracht binnen de bijzondere bijstand anders vast te stellen, dan geldt dit automatisch ook voor het vaststellen van de bedragen voor de terugbetaling.

Het college moet het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgen. In dit wetboek staat dat de betreffende betrokkene altijd een bedrag moet overhouden dat gelijk is aan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Dit is de beslagvrije voet. Bij het bepalen van het aflossingsbedrag moet het college dan ook rekening houden met andere aflossingen. Zo moet het college hiermee ook rekening houden als de zorgpremie door middel van ‘bronheffing’ wordt ingehouden.

Inkomens kunnen veranderen. Schulden kunnen zijn afgelost of nieuwe schulden kunnen zijn ontstaan. Het college onderzoekt daarom regelmatig opnieuw of het nodig is om het aflossingsbedrag aan te passen. Dit kan leiden tot een hogere, maar ook tot een lagere aflossing.

Artikel 3:Aflossing op vorderingen Bbz

Hoe moet er worden terugbetaald bij Bbz -schulden?

Voor Bbz-schulden gelden andere bepalingen. Voor een zelfstandige kan een uitkering vanuit het Bbz verstrekt worden als iemand start met een onderneming of tijdelijk geen inkomsten als zelfstandige kan ontvangen. Dit bedrag is in eerste instantie een lening. De verleende bijstand plus de netto winst van dat boekjaar kan hoger zijn dan de bijstandsnorm die dat jaar voor hem geldt. In dat geval wordt het meerdere dat aan bijstand is verstrekt, teruggevorderd. De betrokkene hoeft het overige gedeelte van de verstrekte geldlening niet terug te betalen.

Er kan ook bijstand worden verstrekt voor bedrijfskapitaal. Dit gebeurt meestal in de vorm van een lening waarover rente moet worden betaald. Wanneer het bedrijf of zelfstandig beroep wordt gestopt buiten de schuld van betrokkene, kan het restant van de lening renteloos worden gemaakt. Het college kiest ervoor deze bepaling te volgen.

In het Bbz staat ook wat betrokkene moet betalen in het geval van bedrijfsbeëindiging, namelijk de helft van al het inkomen boven de bijstandsnorm. Is er geen beëindiging van het bedrijf? Dan wordt de terugbetaling gebaseerd op de jaarcijfers. Daarom zal het college ook jaarlijks vragen om deze gegevens.

Wanneer betrokkene de lening niet kan terugbetalen met het huidige inkomen, kan hij om uitstel van betaling vragen. Het college geeft dit uitstel voor een jaar, tenzij uit onderzoek blijkt dat betrokkene vanuit het inkomen wel op de vordering kan aflossen. Het college kan daarna nog twee keer voor een jaar uitstel verlenen onder dezelfde voorwaarden.

Als uit onderzoek blijkt dat de betrokkene aan de aflosverplichtingen kan voldoen, vordert het college de lening direct terug. Bij de aflossing wordt rekening gehouden met de draagkracht volgens het wetboek van Rechtsvordering.

Artikel 4:Geheel of gedeeltelijk afzien van het nemen van een terug- of invorderingsbesluit

In welke gevallen zal het college (de gemeente) niets terugvorderen?

Het college laat een schuld niet terugbetalen als er een dringende reden is. Wat precies dringende redenen zijn, laat zich niet omschrijven. Dit beoordeelt het college. In ieder geval moet het terugbetalen van de schuld geen nadelige gevolgen hebben voor betrokkene en/of zijn gezin.

Een betrokkene hoeft een schuld die lager is dan € 100 na het beëindigen van de uitkering niet terug te betalen. Dit noemen we kwijtschelden. Het college scheldt maximaal 1 keer per kalenderjaar een schuld van iemand kwijt. De kosten van het laten terugbetalen van zo’n klein bedrag zijn hoger dan de opbrengst.

NB: Dit geldt niet voor fraudevorderingen, opgelegde boetes of maatregelen. Die moet een betrokkene altijd betalen.

Artikel 5:Vorderen van rente en kosten in het kader van de Participatiewet, de IOAWen de IOAZ

Het college (de gemeente) kan rente en kosten in rekening brengen.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 6:Verrekening en beslaglegging

Als er niet wordt betaald dan kan het college (de gemeente) overgaan tot beslag

Bij een aanmaning krijgt betrokkene nog twee weken de tijd om te betalen. Betaalt hij dan nog niet? Dan kan het college overgaan tot het ‘invorderen via een dwangbevel’ (dat noemt het college ‘vereenvoudigd derdenbeslag’). Het college kan dan beslag laten leggen op een deel van het inkomen van die betrokkene. Dat betekent dat betrokkene niet meer vrij over het inkomen kan beschikken. Het college kan dit doen zonder een rechter in te schakelen.

Het college kan, als betrokkene beschikt over vermogen, ook besluiten beslag te leggen op het vermogen. Vermogen is niet alleen geld, maar ook andere bezittingen, zoals een auto, caravan, boot of een huis.

Artikel 7:Kwijtschelding van openstaande vorderingen

Kwijtschelding van een schuld na 5 jaar (geen fraudeschuld) of na 10 jaar (fraudeschuld)

Het college kan het restant van de schuld kwijtschelden. Dat zal het college doen als de betrokkene 5 jaar (60 maanden) volgens afspraak heeft afgelost. Als gedurende een bepaalde periode uitstel van betaling wordt verleend, dan telt deze periode niet mee.

Is de schuld ontstaan door fraude? Dan moet de betrokkene ten minste 10 jaar (120 maanden) daadwerkelijk en volledig volgens de afspraak aflossen.

Het college doet niet aan kwijtschelding als:

  • -

    er sprake is van een achterstand in de betalingen;

  • -

    betrokkene beschikt over voldoende vermogen (geld en/of andere waardevolle bezittingen, zoals een auto, caravan of juwelen) om de vordering te voldoen.

  • -

    betrokkene bij het bepalen van de hoogte van de aflossing, onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven.

Ook als de terugbetaling plaatsvindt door een beslaglegging zal het college het restant van de schuld kwijtschelden, als aan de overige voorwaarden is voldaan. Daarbij moet het college ten minste het bedrag hebben ontvangen wat ook bij een vrijwillige aflossing zou zijn ontvangen. Daarbij worden de regels aangehouden die staan in artikel 2.

De kwijtschelding van een vordering die een gevolg is van fraude gebeurt maar 1 keer. Is er voor een tweede of volgende keer sprake van fraude? Dan geeft het college geen kwijtschelding. Dit geldt ook voor de bestuurlijke boete die bij fraude wordt opgelegd.

Zoals al in lid 1 onderdeel b is te lezen, zal het college een schuld waarvoor een krediethypotheek is afgesloten, niet kwijtschelden. Immers, bij de start van de uitkering is er een vermogen aanwezig. Omdat het vermogen vastzit in een woning (of woonboot of woonwagen) kan het college de uitkering niet weigeren. Daarom verstrekt het college de bijstand als lening. Om de terugbetaling te garanderen, wordt een krediethypotheek of pandrecht gevestigd.

Artikel 8:Kwijtschelding van lening voor duurzame gebruiksgoederen

Kwijtschelding van een lening voor duurzame gebruiksgoederen (huisraad etc.)

Het college (de gemeente) kan het restant van een lening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand) kwijtschelden. Dat kan na 3 jaar als de betrokkene volgens de afspraak heeft afgelost. Bij het bepalen van het aflossingsbedrag houdt het college rekening met aflossingen van andere leningen die ook voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen zijn afgesloten, bijvoorbeeld bij de Gemeentelijke Kredietbank.

Ook hierbij geldt dat een kwijtschelding niet doorgaat als:

  • -

    er sprake is van een verwijtbare achterstand in de betalingen;

  • -

    de betrokkene bij het bepalen van de hoogte van de aflossing onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven.

Ook verleent het college geen kwijtschelding als de betrokkene niet kan aantonen dat hij het geld op de juiste manier heeft besteed. Hij heeft bijvoorbeeld geld ontvangen voor het kopen van een bed, maar heeft in plaats daarvan iets anders gekocht.

Artikel 9:Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Als er (meer) schulden zijn waarvoor een regeling wordt getroffen.

In de wet staat dat het college moet meewerken aan een schuldregeling. In die gevallen zal het college meewerken aan een (gedeeltelijke) kwijtschelding van openstaande vorderingen. Voorwaarden zijn dat:

  • -

    Een officiële instantie het verzoek tot een schuldregeling doet, zoals de Financiële Winkel van Delft of een Gemeentelijke Kredietbank.

  • -

    De schuldregeling binnen een periode van 12 maanden daadwerkelijk tot stand komt.

  • -

    Het college binnen de uiteindelijke schuldregeling op de juiste manier wordt meegenomen. Hiervoor gelden bepaalde aparte spelregels. De gemeente moet ten minste net zo veel krijgen als andere, soortgelijke schuldeisers.

Het college gaat niet akkoord met de schuldregeling als het gaat om een fraudevordering die is ontstaan door opzet of grove schuld. Dit staat in artikel 60c van de Participatiewet. Het college gaat wel akkoord met de schuldregeling voor fraudevorderingen die zijn ontstaan door normale of verminderde verwijtbaarheid.

De kwijtschelding gaat niet door als de schuldregeling niet doorgaat, omdat andere schuldeisers niet meewerken. De kwijtschelding gaat ook niet door als de betrokkene zich niet houdt aan de afspraken die zijn gemaakt.

Artikel 10: Geen mogelijkheden tot incasso

Verblijfplaats onbekend

Het college (de gemeente) heeft ook een aantal schulden openstaan waarbij de verblijfplaats en het inkomen van de schuldenaar onbekend zijn. Het college probeert regelmatig de verblijfplaats en het inkomen van de betreffende betrokkene te achterhalen. In veel gevallen zonder succes. In die gevallen kan het college ervoor kiezen om de schuld buiten invordering te stellen. Dit betekent dat het college stopt met terugvorderen.

Het college zal deze schulden buiten invordering stellen:

  • -

    als de verblijfplaats van de betrokkene nog steeds onbekend is;

  • -

    en als het college ook niet verwacht dat er nog een terugbetaling komt.

Voor reguliere vorderingen geldt dat deze buiten invordering worden gesteld als na een periode van 5 jaar aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

Voor fraudevorderingen die het gevolg zijn van grove schuld of opzet geldt dat deze na een periode van 10 jaar buiten invordering worden gesteld als aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

Hierbij sluit dhet college aan bij wat er is bepaald over het kwijtschelden van de vorderingen in artikel 7.

Artikel 11:Het afkopen van vorderingen

Het afkopen van een schuld

Betrokkene kan in sommige gevallen de mogelijkheid krijgen de openstaande schuld(en) in één keer af te kopen. Betrokkene moet hier wel om vragen. Het college gaat alleen akkoord als het afkoopbedrag hoger is dan het totale bedrag aan termijnbetalingen, uitgaande van de aflossingstermijnen die zijn vastgesteld in deze beleidsregel.

Bij het afkopen geldt de voorwaarde dat betrokkene in één keer ten minste 60% van de totale vordering moet betalen. Het college moet de betaling ontvangen binnen 6 weken nadat de het college akkoord is met het verzoek tot afkopen. Vindt betaling niet binnen deze 6 weken plaats? Dan komt het akkoord tot afkoop te vervallen.

Artikel 12:Bevoegdheid college

Speciale bevoegdheden

Het is mogelijk dat zich gevallen voordoen die niet passen binnen deze regels. Het college (de gemeente) zal dan een apart besluit nemen.

Artikel 13:Overgangsbepalingen

Naar een nieuwe regeling

Deze regels worden direct na de vaststelling van kracht. Wordt een besluit genomen nadat deze regels van kracht zijn geworden? Dan gelden de nieuwe regels.

Artikel 14 en 15:

Deze artikelen behoeven geen verdere toelichting.