Verordening jeugdhulp 2023 Gemeente Gilze en Rijen

Geldend van 23-08-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Verordening jeugdhulp 2023 Gemeente Gilze en Rijen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • Bepaling jeugdhulp: bepaling van een gecertificeerde instelling welke jeugdhulp door het college ingezet dient te worden bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • Budgetplan: een door de jeugdige en/of diens ouders opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed;

    • De toegang: team dat de hulpvraag van de jeugdige en/of diens ouders afhandelt in opdracht van het college;

    • Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of Plan van Aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren waarin ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren;

    • Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders, opvoeders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • Gecertificeerde instelling: van overheidswege gecertificeerde instelling bevoegd om maatregelen in het kader van de jeugdreclassering en jeugdbescherming te mogen uitvoeren;

    • Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

    • Individuele voorziening: de via een beschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

    • Plan van Aanpak: plan waarbij de verschillende leefgebieden van de jeugdige en het gezin worden beschreven. In het plan wordt de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders vastgelegd, samen met de doelen, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren betreffende de uitvoering van de jeugdhulp. Het Plan van Aanpak bestaat uit een (vraag)analyse en een beschrijving van de te behalen resultaten;

    • Nadere regels: de door het college op grond van deze verordening vast te stellen nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze verordening;

    • Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

    • Overige voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen niet vallend onder de Jeugdwet, of wel vallend onder de Jeugdwet, maar rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • Perspectiefplan 18+: in geval van (verwachte) doorgaande hulpverlening na het 18e levensjaar, het plan dat door de zorgaanbieder wordt opgesteld ten aanzien van de verschillende leefgebieden: zorg, onderwijs, werk, vrije tijd, gezondheid en financiën;

    • Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort zelf in te kopen;

    • Samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp: een samenwerkingsverband van jeugdhulpaanbieders die gecontracteerd zijn voor het leveren van hoog specialistische jeugdhulpverlening in de regio Hart van Brabant;

    • Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige een sociale relatie onderhoudt;

    • Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • Voorliggende voorziening: overige, algemene of andere (wettelijke) voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

    • Wet: Jeugdwet;

    • Zorg in natura (ZIN): de ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 2 Afstemming met andere voorzieningen

  • 1. Deze verordening richt zich op de Jeugdwet.

  • 2. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet.

  • 3. Het college zorgt voor de continuïteit van ondersteuning onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 4. Het college zet bij de toegang tot jeugdhulp in op vroegtijdige signalering van belemmeringen op het gebied van werk en inkomen van de cliënt en helpt de cliënt waar nodig om de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen en re-integratievoorzieningen te verkrijgen.

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 3 Overige voorzieningen

  • 1. De volgende vormen van overige voorzieningen zijn algemeen toegankelijk:

    • a.

      Advies en informatie, mede ten behoeve van de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen.

    • b.

      Enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedingsondersteuning anders dan specialistische ondersteuning.

    • c.

      Overige voorzieningen geboden door Veilig Thuis (advies, hulp en ondersteuning rond huiselijk geweld, kindermishandeling, ouderenmishandeling en seksueel geweld).

    • d.

      Zorg en begeleiding in onderwijs, in het geval dat de voorziening vanuit het college is georganiseerd binnen de school.

    • e.

      Gespecialiseerde buitenschoolse opvang (BSO+).

  • 2. Ouders en jeugdigen kunnen zich (met uitzondering van BSO+) rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen over welke voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn, wat ze inhouden, voor welke doelgroep ze gelden en onder welke voorwaarden ze beschikbaar zijn.

Artikel 4 Individuele voorzieningen

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Zonder verblijf:

    • a.

      Hoogspecialistische jeugdhulp (ambulant);

    • b.

      Dagbegeleiding;

    • c.

      Respijtzorg zonder overnachting.

    • d.

      Specialistische ambulante jeugdhulp waaronder behandeling, begeleiding, persoonlijke verzorging, jeugd- en opvoedhulp (JOH), gehandicaptenzorg (GHZ) en geestelijke gezondheidszorg (GGZ).

    • e.

      Vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 2.

    Met verblijf:

    • a.

      Woonvormen (pleegzorg, gezinshuizen, kleinschalige woonvormen, kamer – en fasetraining);

    • b.

      Residentiele behandelvormen (waaronder specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg, zorg voor jeugdigen met een lichamelijke, verstandelijke en of zintuigelijke beperking en jeugd- en opvoedhulp);

    • c.

      Gesloten verblijf;

    • d.

      Respijtzorg met overnachting;

    • e.

      Landelijke gespecialiseerde voorzieningen.

  • 3.

    Naast de genoemde voorzieningen in het eerste en tweede lid zijn er ook andere individuele voorzieningen (maatwerk) mogelijk als dit naar de mening van het college bijdraagt aan een adequatere en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag.

  • 4.

    De jeugdige en/of diens ouders kunnen gebruik maken van voorzieningen in natura en indien de jeugdige dit wenst en hiervoor in aanmerking komt, van jeugdhulp middels een pgb zoals genoemd in artikel 15.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de afweging voor welke voorziening zoals genoemd in dit artikel de jeugdhulp wordt toegewezen en welke voorzieningen beschikbaar zijn.

Artikel 5 Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

  • 1. Het college verstrekt uitsluitend de meest passende voorziening jeugdhulp voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 2. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover is vastgesteld dat de jeugdige/ouders:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening;

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 3. Als er sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening voor een jeugdige van 16 jaar of ouder moet er door de toegang, gecertificeerde instelling en jeugdhulpaanbieder in het Plan van Aanpak expliciet worden vermeld hoe lang de ondersteuning nodig is. Indien naar verwachting ook na het 18e jaar nog hulp nodig is wordt nagedacht op welke wijze en via welke financieringsstroom dit vorm krijgt (WMO, zorgverzekering, Wlz). Input voor het Plan van Aanpak wordt mede geleverd door de jeugdhulpaanbieders via het Perspectiefplan 18+. Uiterlijk bij de leeftijd van 17 en een half jaar moet duidelijk zijn of en welke ondersteuning nodig is vanaf het 18e levensjaar en hoe dit geregeld gaat worden c.q. binnen welk wettelijk kader deze ondersteuning dient te vallen.

  • 4. De jeugdhulp voorziening dient te worden uitgevoerd door aanbieder waarvan de hoofdvestiging in Nederland is gevestigd.

Artikel 6 Vervoersvoorzieningen

  • 1. Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen ouders in beginsel voor het vervoer van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder en kent het college geen vervoersvoorziening toe.

  • 2. Het college kent slechts een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 4 lid 1 sub e toe als:

    • a.

      de jeugdige is aangewezen op een individuele voorziening voor jeugdhulp en er sprake is van een medische noodzaak of een beperking in zelfredzaamheid van de jeugdige die het zelfstandig reizen met het openbaar vervoer onmogelijk maakt;

    • b.

      bij de ouders en het netwerk sprake is van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid waardoor deze jeugdige niet kan vervoeren of met de jeugdige kan meereizen.

    • c.

      een jeugdige kan alleen aanspraak maken op een vervoersvoorziening als hier niet reeds in de jeugdhulpvoorziening is voorzien.

  • 3. Bij het beoordelen van de zelfredzaamheid worden de eigen mogelijkheden en eigen kracht van ouders en netwerk onderzocht.

  • 4. Een vervoersvoorziening is altijd tijdelijk. De voorziening wordt beëindigd op het moment dat de medische noodzaak of beperking in zelfredzaamheid van de ouders of jeugdige is opgeheven.

  • 5. Vervoerskosten worden niet met terugwerkende kracht toegekend.

  • 6. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze van verstrekking en uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening en de hoogte van de vergoeding. Hierbij hanteert het college het principe van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden waaronder een vervoersvoorziening wordt toegekend.

Hoofdstuk 3 Toegang

Artikel 7 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een hulpvraag melden aan het college.

  • 2. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk doch binnen 5 dagen een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan. In het geval dat de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de beslissing omtrent de inzet vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de toegang tot jeugdhulp via de gemeente.

Artikel 8 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening door een aanbieder, kan het college bij een aanvraag door een aanbieder als bedoeld in dit artikel op basis van signalen of steekproefsgewijs een toets uitvoeren.

  • 3. De aanbieder is bij de bepaling van de voorziening, vorm, voorwaarden en looptijd van de jeugdhulp gebonden aan het oordeel van het college op grond van de toets genoemd in het vorige lid.

  • 4. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over de toeleiding tot jeugdhulp via het medisch domein.

Artikel 9 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

  • 1. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de vorm en inhoud van de bepaling jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte wordt gesteld.

  • 3. Voor toegekende voorzieningen via het justitieel kader verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 14.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de toeleiding tot jeugdhulp via een gecertificeerde instelling.

Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 10 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een individuele voorziening dient schriftelijk te worden ingediend bij het college middels een door het college vastgesteld (digitaal) aanvraagformulier, waarna het college binnen 8 weken een besluit zal nemen op de aanvraag.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 12 van deze verordening, het Plan van Aanpak, of een ondertekend familiegroepsplan aanmerken als een aanvraag, wanneer op het verslag is aangegeven dat het een aanvraag betreft.

  • 3. Indien er sprake is van een aanvraag zoals bedoeld in het tweede lid, dan neemt het college binnen 2 weken een besluit.

  • 4. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 5. Bij een aanvraag voor een individuele voorziening hoog specialistische jeugdhulp wordt samengewerkt met het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp. Het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp en de gezaghebbende ouder(s) en/of de jeugdige bepalen de aard en omvang van de individuele voorziening. Dit alles wordt opgenomen in een Plan van Aanpak.

  • 6. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 11 Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt, voor zover nodig in het kader van de hulpvraag, in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken:

    • a.

      de aard en ernst van de opgroei- of opvoedingsproblemen, de psychische problemen en stoornissen;

    • b.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • d.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • e.

      in hoeverre de gewenste jeugdhulp valt onder de gebruikelijke hulp die ouders redelijkerwijs aan hun kind behoren te bieden.

    • f.

      de mogelijkheid om aanspraak te maken op een andere voorziening;

    • g.

      de mogelijkheid om de hulpvraag te beantwoorden door inzet van een overige voorziening;

    • h.

      de mogelijkheid om een individuele voorziening te treffen en het beoogde doel daarvan;

    • i.

      de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • j.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • k.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze en de te volgen procedure.

  • 2. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie, Het college brengt de jeugdige en/of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.

  • 3. Voor het onderzoek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle benodigde gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van artikel 11, lid 2 en lid 3.

  • 5. Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Het college kan, met instemming en op verzoek van de jeugdige en/of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en met deze in gesprek gaan over de meest aangewezen hulp.

  • 7. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 8. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

  • 9. De jeugdige en/of zijn ouders verlenen hun medewerking aan het in dit artikel genoemde onderzoek om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening.

  • 10. Als de jeugdige en/of ouders onvoldoende medewerking verlenen aan het in dit artikel genoemde onderzoek en daardoor de situatie van de jeugdige en/of ouders onvoldoende in kaart kan worden gebracht, kan dit consequenties hebben voor de verstrekking, vorm, inhoud, en/of hoogte van de individuele voorziening.

  • 11. Indien de jeugdige en de ouders de hulpvraag zelf kunnen oplossen als bedoeld in het eerste lid, sub d, of er sprake is van gebruikelijke zorg als bedoeld in eerste lid, sub e, of er is mogelijkheid om gebruik te maken van een andere of overige voorziening als bedoeld in het eerste lid, sub f en het eerste lid, sub g, wordt een individuele voorziening niet toegekend.

  • 12. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek uitgevoerd wordt, inclusief de gebruikmaking, indien en voor zover nodig, van binnen het werkveld erkend en aanvaard instrumentarium.

Artikel 12 Verslag

  • 1. Het college zorgt na het gesprek voor schriftelijke verslaglegging in de vorm van een vraaganalyse en een Plan van Aanpak van het onderzoek aan de jeugdige en/of zijn ouders, tenzij jeugdige of ouders hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag vraaganalyse en Plan van Aanpak toegevoegd, wanneer zij binnen 10 dagen worden aangegeven.

  • 3. De jeugdige en/of gezaghebbende (ouder(s)) ondertekenen het verslag vraaganalyse en Plan van Aanpak voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 10 dagen wordt geretourneerd. Per leeftijdscategorie of situatie gelden daarbij de regels als genoemd in artikel 7.3.4 van de wet.

Artikel 13 Besluit

  • 1. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een besluit op de aanvraag en betrekt daarbij (de resultaten uit) het onderzoek en het daaruit volgende Plan van Aanpak en/of het familiegroepsplan.

  • 2. Opschorting van de termijn als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats conform artikel 4:15 van de Algemene wet Bestuursrecht.

  • 3. De aanbieder van een individuele voorziening start de ondersteuning slechts nadat het besluit bedoeld in het eerste lid genomen is.

  • 4. In situaties waar onmiddellijke uitvoering geboden is, kan afgeweken worden van het gestelde in het eerste lid. Het besluit dient echter ook in die gevallen zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen zes weken, na de start van de hulp en ondersteuning verkregen te worden.

  • 5. Voor een overige voorziening is geen besluit van het college vereist.

  • 6. De jeugdige of zijn ouders moeten zich binnen 6 maanden na besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb binnen 6 maanden hebben besteed aan het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 14 Beschikking

  • 1. Het college legt zijn besluit vast in een beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3. Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd. Hiervoor wordt verwezen naar het Plan van Aanpak of het ondersteuningsplan van de zorgaanbieder.

  • 4. Het Plan van Aanpak maakt deel uit van de beschikking.

  • 5. In geval van hoog specialistische jeugdhulp wordt de aard en omvang van de in te zetten hulp beschreven in het Plan van Aanpak, die door het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp samen met het de gezaghebbende ouders(s) en/of de jeugdige is opgesteld.

Artikel 15 Regels voor pgb

  • 1. Indien de jeugdige het wenst, verstrekt het college een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Vastgesteld is dat ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3. Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is opgenomen:

    • a.

      De motivatie waarom het zorg in natura aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is.

    • b.

      De te treffen individuele voorziening en het beoogde doel.

    • c.

      De voorgenomen uitvoering inclusief uitvoerder en kosten vastgelegd in het budgetplan.

    • d.

      De kwalificaties van de uitvoerder.

  • 4. De volgende voorwaarden zijn van toepassing op de berekening en de hoogte van het pbg:

    • a.

      de hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld budgetplan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      de hoogte van het pgb is toereikend om een veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen;

    • c.

      de hoogte van het pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura;

    • d.

      het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van formele hulp of informele hulp;

    • e.

      bij de differentiatie van tarieven zoals genoemd in het vierde lid, sub d, wordt onderscheid gemaakt tussen formele jeugdhulpaanbieders die aan de kwaliteitseisen voldoen enerzijds en hulpverleners uit het sociale netwerk van de jeugdige en ouders (informele zorgverleners) anderzijds;

    • f.

      voor de inzet van formele zorgverleners wordt maximaal 90% van de hoogte van het pgb-tarief van de goedkoopste individuele voorziening in natura toegekend;

    • g.

      van sub f kan worden afgeweken als in het individuele geval blijkt dat de hoogte van het pgb-tarief niet voldoet aan het gestelde in sub b;

    • h.

      in nadere regels worden de tarieven die gebruikt worden voor alle toe te kennen voorzieningen in pgb genoemd.

  • 5. Jaarlijks per 1 januari kan indexering plaatsvinden van de tarieven, met uitzondering van het kilometertarief en als er sprake is van kostprijsvergoeding. De indexering voor formele zorg bedraagt hetzelfde percentage als de indexering van de tarieven Zorg in Natura, die wordt gebruikt voor de inkoop van jeugdhulp.

  • 6. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk (informele hulp):

    • a.

      voor persoonlijke verzorging en begeleiding;

    • b.

      dat deze persoon maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners krijgt betaald voor zijn diensten;

    • c.

      dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • d.

      bij de inzet van een persoon uit het sociale netwerk kan door het college advies opgevraagd worden bij een extern bureau over de passendheid van deze inzet en de informeel zorgverlener.

  • 7. Indien de jeugdhulp wordt geboden door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 8. Bij jeugdhulp die wordt verleend op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 8ab lid 1 Regeling Jeugdwet bedraagt het pgb: de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab lid 1 van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 9. Gewaarborgd is dat de voorziening die met het pgb betaald wordt, van goede kwaliteit is.

  • 10. De jeugdhulpaanbieder dient te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

  • 11. Het college kan een pgb weigeren indien aan de jeugdige en/of zijn ouders in de afgelopen jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, een pgb is verleend en waarbij de door jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden en de resultaten van het pgb.

  • 12. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb.

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 13. Om de afspraken tussen jeugdhulpaanbieder en de jeugdige en/of ouders vast te leggen wordt verplicht gebruik gemaakt van de formats van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 14. Het college kan al dan niet steekproefgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken vanuit het oogpunt van kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.

  • 15. Het college kan nadere regels pgb vaststellen.

Artikel 16 Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, specifiek, deskundig advies te vragen aan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie.

  • 2. Indien het college advies gaat inwinnen als bedoeld in lid 1 wordt de cliënt hier van op de hoogte gebracht.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 17 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd;

    • f.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet meewerken aan onderzoeken van de gemeente die betrekking hebben op artikel 15, lid 14.

  • 3. Als er sprake is van een individuele voorziening in pgb kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van de budgethouder een vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6. Het college kan uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken.

Artikel 18 Bestrijding, oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1. Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 6 Kwaliteit, klachtenregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 20 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders en gecertificeerde instellingen dragen zorg voor een goede kwaliteit van voorzieningen. Dit doen zij door naleving van de door of vanuit de wet gestelde kwaliteitseisen, zoals het kwaliteitskader Jeugd en aanvullende kwaliteitseisen zoals neergelegd in de gesloten overeenkomst tussen gemeente en zorgaanbieder.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college, onder andere door middel van regionaal contractmanagement, toe op de naleving van deze eisen door:

    • a.

      het voeren van contractmanagement en contractbeheer;

    • b.

      overleggen met aanbieders en gecertificeerde instellingen;

    • c.

      al dan niet steekproefsgewijs, onderzoek doen naar de bestedingen van getroffen voorzieningen;

    • d.

      het ter plaats beoordelen van geleverde zorg.

    • e.

      het uitvoeren van cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21 Klachtenregeling

De klachtenregeling gemeente Gilze en Rijen is van toepassing voor de afhandeling van klachten (qua bejegening) van jeugdigen en ouders, die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen (niet zorg-inhoudelijk) als bedoeld in deze verordening.

Artikel 22 Vertrouwenspersoon en cliëntondersteuning

  • 1. Het college wijst jeugdigen en (pleeg)ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en/of diens ouders een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt is.

Hoofdstuk 7 Inspraak

Artikel 23 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 24 Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25 Nadere regels

Het college stelt nadere regels vast. Hierin neemt het college regels op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 26 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 27 Intrekking oude verordening

  • 1. De verordening jeugdhulp gemeente Gilze en Rijen 2021 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening jeugdhulp gemeente Gilze en Rijen 2021, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze lopende voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2023 onder de verordening jeugdhulp gemeente Gilze en Rijen 2021 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening jeugdhulp gemeente Gilze en Rijen 2021, geschiedt op grond van de verordening jeugdhulp gemeente Gilze en Rijen 2021 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 28 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking ervan en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Gilze en Rijen 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van 23 mei 2023

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,

de voorzitter,

Toelichting op de verordening jeugdhulp 2023

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • Andere voorziening: Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • Budgethouder: De budgethouder is degene die op grond van de Jeugdwet een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt om daarmee jeugdhulp in te kunnen kopen. Aangezien zowel jeugdigen als ouders jeugdhulp kunnen krijgen, gaat het om de jeugdige of om de ouder(s).

  • Budgetplan: Een door de jeugdige en/of diens ouders opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed.

  • De toegang: In gemeente Gilze en Rijen is het sociaal team van de ABG-organisatie gemandateerd om de hulpvraag van de jeugdige en/of diens ouders af te handelen in opdracht van het college.

  • Gecertificeerde instelling: Een gecertificeerde instelling houdt zich bezig met jeugdbescherming en jeugdreclassering. Een gecertificeerde instelling voldoet aan kwaliteitseisen die de overheid hieraan stelt.

  • Gebruikelijke hulp: Gebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze verordening. Voor de interpretatie van het begrip gebruikelijke hulp worden nadere regels opgesteld.

  • Hulpvraag: Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

  • Individuele voorziening: Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.

  • Plan van Aanpak: Het plan is het resultaat van het onderzoek dat de gemeente uitvoert naar de hulpvraag van jeugdigen en/of ouders. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.

  • Nadere regels: Nadere regels zijn de door het college op grond van deze verordening vast te stellen nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • Ouder: In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

  • Overige voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

  • Perspectiefplan 18+: Het perspectiefplan 18+ is een nieuw begrip en mogelijk wijzigt de naam van dit plan nog in de toekomst. De inhoud en waar het perspectiefplan invulling aan geeft blijft gelijk.

  • PGB: Een jeugdige of ouder kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de jeugdige of ouder zelf de benodigde hulp inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • Samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp: Het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp is een nieuw begrip. Mogelijk dat de naam van dit samenwerkingsverband nog wijzigt in de toekomst. De inhoud en de werkwijze blijven gelijk.

  • Sociaal netwerk: Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een ondersteuningsvraag.

  • Veilig Thuis: In de Jeugdwet wordt het begrip 'advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling' gebruikt. Inmiddels is hiervoor de naam Veilig Thuis in gebruik. In de verordening wordt daarom laatstgenoemde term gebruikt.

  • Voorliggende voorziening: Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Deze voorzieningen noemen we voorliggend omdat ze voorrang hebben op voorzieningen uit de Jeugdwet.

  • Wet: Deze bepaling spreekt voor zich.

  • Zorg in Natura (ZIN): zorg in natura: De ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn.

In het tweede lid wordt aangegeven dat het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de Jeugdwet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2 Afstemming met andere voorzieningen

Bepaalde voorzieningen, waaronder in ieder geval begeleiding, vallen na het 18e jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar onder de Wmo. De gemeente is verantwoordelijk voor een warme overdracht na het 18e jaar. Daarbij is van belang dat tijdig, minimaal een half jaar tevoren, bekeken wordt wat er gaat veranderen na het 18e jaar. Zodat de continuïteit van zorg geborgd is.

Sommige ouders van jeugdigen zullen ook te maken hebben met Wmo-ondersteuning (omdat zij minder valide en zelfredzaam zijn). Ook in die gevallen is een goede afstemming tussen voorzieningen voor de jeugdige en voor de ouders gewenst.

Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben, ook armoede- en schuldenproblematiek. De jeugdhulpverlening kan daardoor niet of veel minder effectief zijn. Het is daarom van belang dit soort problematiek tijdig te signaleren en gezinnen naar de juiste hulp en armoedevoorzieningen te leiden. Ook van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wordt hierin een actieve houding verwacht.

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 3 Overige voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

Lid 3 geeft aan dat het college bij nadere regels de beschikbare voorzieningen kan vaststellen.

Artikel 4 Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Tevens wordt in dit artikel de mogelijkheid genoemd om maatwerk in te zetten als dit naar de mening van het college bijdraagt aan een adequatere en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag.

Lid 5 geeft aan dat het college bij nadere regels de beschikbare voorzieningen kan vaststellen.

Artikel 5 voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

Dit artikel geeft weer wat de voorwaarden van een individuele voorziening jeugdhulp zijn. Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een voorziening wordt eerst bekeken in hoeverre de oplossing van de hulpvraag voorliggend kan worden opgelost. De mate van zelfredzaamheid en ook de beoordeling of de ondersteuning tot de gebruikelijke zorg gerekend kan worden wordt hierin afgewogen. Het college kan in nadere regels nadere kaders stellen met betrekking tot beoordeling van gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg.

In het derde lid wordt gesproken over het perspectiefplan 18+, een plan waarin duidelijk moet zijn of en welke ondersteuning nodig is vanaf het 18e levensjaar en hoe dit geregeld gaat worden c.q. binnen welk wettelijk kader deze ondersteuning dient te vallen.

Het vierde lid waarborgt dat de jeugdhulpaanbieder - ook wanneer deze jeugdhulp biedt in het buitenland - binnen de kaders van het Nederlands recht en de Nederlandse inspecties dient te opereren.

Artikel 6 Vervoersvoorzieningen

Dit artikel gaat in op de voorwaarden voor een vervoersvoorziening.

Het eerste lid geeft aan dat in eerste instantie ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulpaanbieder.

In het tweede lid staan drie criteria waaronder het college een vervoersvoorziening toekent. Ook wordt aangegeven dat een jeugdige alleen maar aanspraak kan maken op de separate vervoersvoorzieningen als daar in een jeugdhulptraject niet reeds in is voorzien. Op deze manier wordt voorkomen dat dezelfde vervoersvoorziening meerdere malen wordt gefinancierd. Met betrekking tot de beoordeling van de zelfredzaamheid is de financiële situatie van ouders niet de enige grondslag om een vervoersvoorziening toe te kennen (lid 3). In lid vier staat dat een vervoersvoorziening altijd tijdelijk is en in lid 6 staat dat het college onder meer de uitbetaling van de vergoeding alsmede de tijdsduur van de vervoersvoorziening danwel de hoogte van de vergoeding bepaalt.

Hoofdstuk 3 Toegang

Artikel 7 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in hoofdstuk 3 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Artikel 8 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige zich rechtstreeks melden bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing in overleg met de jeugdige en zijn ouders beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is en in welke vorm, omvang en duur deze geboden dient te worden Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

De toets als bedoeld in het tweede en derde lid is bedoeld om een deskundige toeleiding naar de juiste jeugdhulp te ondersteunen. In de Memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt deze bevoegdheid als volgt omschreven: 'De gemeente kan in haar verordening niet alleen aangeven welke vormen van jeugdhulp alleen na een besluit van de gemeente of een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts toegankelijk zijn, maar ook de voorwaarden waaronder deze vormen van ondersteuning, hulp en zorg verkregen kunnen worden. Met andere woorden, de jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling welke vorm van jeugdhulp, met welke frequentie en voor hoe lang gebonden aan hetgeen de gemeente hierover in de verordening heeft opgenomen.' Door deze voorwaarde in de verordening op te nemen zijn de jeugdhulpaanbieders gebonden aan het oordeel van het college na toetsing van de aanvraag.

De huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen niet verwijzen naar jeugdhulp in pgb; om een individuele voorziening in pgb te verstrekken zijn handelingen nodig zoals het opstellen van een budgetplan en voorlichting geven over de SVB, die doorgaans geen onderdeel zijn van een dergelijke verwijzing. Daarnaast is conform de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet jeugdhulp alleen direct toegankelijk als deze verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder wordt gedaan waar het college een subsidie- of contractrelatie mee heeft.

In het tweede lid wordt gesproken over een toets op basis van signalen en steekproeven. Met signalen wordt bedoeld alle zaken die over aanbieders, vormen van jeugdhulp en producten worden gesignaleerd. De signalen kunnen op verschillende manieren worden opgemerkt. Bijvoorbeeld vanuit materiele controle, relatiebeheer met aanbieders, data-analyse waaronder het maken van algemene prognoses en begrotingen. Signalen dienen hier dus breed te worden opgevat.

De steekproeven die worden bedoeld in het tweede lid kunnen alle mogelijke delen zijn dan de totale populatie aan jeugdhulp zoals aangevraagd als bedoeld in artikel 8. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in zorgsoort, aanbieder, periode van controle, etc. Een steekproef kan daarmee voor een bepaalde periode ook behelzen dat alle aanvragen worden gecontroleerd.

Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken (zij wensen dit en/of omdat dit noodzakelijk is voor het juridische proces) geeft het college een beschikking af. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden.

Artikel 9 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdhulp wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid van de wet, door het college ingediend.

De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet VWS 2016 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 van de wet er toe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in “de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.”

Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Verzamelwet VWS 2016, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.

Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 10 Aanvraag

De gemeente stelt bij verordening in ieder geval regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

De Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) is van toepassing. Een belanghebbende, in de regel zijn dat de jeugdige of ouders met gezag, kan daarom een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. Hiervoor kan altijd een aanvraagformulier worden opgevraagd bij de gemeente. De gebruikelijk gang van zaken is echter dat de jeugdige of zijn ouder als eerste stap de hulpvraag meldt. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening. Via de toegang van gemeente Gilze en Rijen kan de jeugdige of ouder vervolgens de beschikking krijgen over een aanvraagformulier. Ook is de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of ondertekend familiegroepsplan als aanvraag aan te merken.

Er kan gebruik gemaakt worden van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Alleen als uit het onderzoek blijft dat er een noodzaak is voor hoog specialistische jeugdhulp wordt de jeugdige door de toegang doorverwezen naar het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp. Het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp bepaalt de aard en omvang van de hoog specialistische jeugdhulp. Samen wordt gekeken welke aanbieder het beste bij de problematiek van de jeugdige past. De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (vormt tevens de bijlage van de beschikking). In de nadere regels en het besluit kan het college deze procedure nader uitwerken. Het is mogelijk (via de reguliere procedure) hier bezwaar tegen te maken. De afhandeling van bezwaarzaken wordt afgehandeld door de gemeente Gilze en Rijen. In alle andere gevallen bepaalt de toegang de aard en omvang van de jeugdzorg en stuurt de gemeente een beschikking met het Plan van Aanpak als bijlage.

Artikel 11 Onderzoek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met k zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. In onderdeel d wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Het tweede lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

In het derde lid kunnen bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

Ook is hierin een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Het vijfde lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan, Plan van Aanpak in de wet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

In lid 6 is opgenomen dat ervoor gekozen kan worden informatie op te vragen namens en met instemming van de jeugdige en/of zijn ouders. Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals of kan de jeugdige of ouder zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen.

In het negende lid wordt aangegeven dat een jeugdige en zijn ouders medewerking dienen te verlenen aan het onderzoek naar hun situatie. Het is van belang dat een Toegangsmedewerker onderzoek kan doen naar de situatie van de jeugdige en zijn gezin, om op die manier adequaat in kaart te kunnen brengen wat de hulpvraag is en wat de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige, ouders en sociaal netwerk zijn. Als een jeugdige of zijn ouders alleen aangeven wat de hulpvraag is en waar zij aanspraak op willen maken en niet toestaan dat een Toegangsmedewerker deze hulpvraag verkent, de situatie van de jeugdige en het gezin in kaart kan brengen en onderzoek kan doen naar de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders, dan kan het college niet beoordelen of er aanspraak is op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. In het tiende lid wordt daarom in dit verband gezegd dat het onvoldoende meewerken aan een dergelijk onderzoek gevolgen kan hebben voor de verstrekking, vorm, inhoud en/of hoogte van de individuele voorziening.

Artikel 12 Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het college verstrekt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een vraaganalyse en Plan van Aanpak, om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.

Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt ook gebruikt als een met de cliënt overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (tweede lid).

Artikel 13 Besluit

In dit artikel zijn verschillende procedure afspraken opgenomen die gelden bij de procedure toegang jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een jeugdhulpaanbieder bij een afgegeven besluit.

Het tweede lid geeft aan dat opschorting kan plaatsvinden op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Het vierde lid regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 6 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.

Artikel 14 beschikking

In dit artikel wordt uiteengezet dat het college zijn besluit vastlegt in een beschikking. Daarnaast wordt uitgewerkt dat in de beschikking in ieder geval wordt aangegeven of de voorziening in natura of PGB verstrekt wordt en hoe bezwaar kan worden gemaakt. Tevens wordt verwezen naar het Plan van Aanpak, wat onderdeel uitmaakt van de beschikking.

In het geval van hoog specialistische jeugdhulp wordt de aard en omvang van de in te zetten hulp beschreven in het Plan van Aanpak, die door het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp samen met de gezaghebbende ouder(s) en/of jeugdige is opgesteld.

Artikel 15 Regels voor pgb

Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

Er wordt op basis van het tweede lid getoetst of ouders in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het PGB op een verantwoorde manier uit te voeren. Hiervoor hanteert de toegang de richtlijnen die hiervoor door het Rijk zijn verstrekt, op basis van een checklist.

In het derde lid wordt aangegeven dat als een jeugdige/ouder in aanmerking wil komen voor een pgb, hij daarvoor een budgetplan opstellen. Er wordt in het derde lid aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Jeugdwet noemt in artikel 8.1.1 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

In het vierde lid wordt uitgewerkt welke voorwaarden van toepassing zijn op de berekening en hoogte van het PGB. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het opgestelde budgetplan. Er wordt rekening gehouden met het feit of er sprake is van formele en informele hulp. Bij formele hulp wordt maximaal 90% van de hoogte van pgb tarief van de goedkoopste individuele voorziening in natura toegekend. Het verschil met het uurtarief in natura is verklaarbaar doordat een gecontracteerde aanbieder meer administratieve en verantwoordingsverplichtingen heeft aan de gemeente. Een zorgaanbieder in de vrije markt heeft deze verplichting niet.

In het vijfde lid staat beschreven op welke manier tarieven van pgb’s worden geïndexeerd ten opzichte van het voorgaande jaar en voorgaande jaren. Uitgangspunt is dat bij de indexering van formele zorg dezelfde indexering wordt gebruikt als bij de tarieven van zorg in natura wordt gebruikt. Bij informele hulp wordt jaarlijks aangesloten bij het maximaal op grond van de wet langdurige zorg geldende PGB uur-tarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners (lid 6b).

In het zesde lid wordt uitgewerkt dat informele hulp alleen kan worden ingezet voor persoonlijke verzorging en begeleiding.

Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er), die onder toezicht staan van de in de Jeugdwet aangewezen inspecties. Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. In lid 7 wordt hierbij één (belangrijke) uitzondering gemaakt en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. (groot)ouders, broers, zussen en (adoptie)kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria van geregistreerde jeugdhulpaanbieders; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

Informele hulp is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociale netwerk.

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • geboorte;

  • afstamming van dezelfde voorvader;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • adoptie.

Bloedverwanten zijn in de:

Eerste graad:

  • (adoptie)ouders;

  • (adoptie)kinderen.

Tweede graad:

  • grootouders;

  • kleinkinderen;

  • broers en zussen

In lid 8 wordt de mogelijkheid geboden om jeugdhulp te verlenen op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 8ab lid 1 van de Regeling jeugdwet. Met de ministeriële regeling voor hulp uit het sociaal netwerk bestaat per 1 mei 2019 de mogelijkheid om de verstrekking van vergoedingen voor informele hulp uit een pgb, zo te regelen dat er niet ongewenst een arbeidsrelatie ontstaat. Op basis van deze regeling kunnen budgethouders die geen arbeidsrelatie met hun informele hulpverlener wensen, aan hun informele hulpverlener, vanuit het pgb een maximale tegemoetkoming geven. Deze tegemoetkoming valt niet onder de werking van de Wml of overige wetten van het arbeidsrecht. De budgethouder moet een verklaring indienen bij de SVB om de tegemoetkoming uit te laten betalen aan zijn hulpverlener. Een budgethouder mag voor dezelfde hulpverlener niet zowel een verklaring als een overeenkomst bij de SVB indienen. De budgethouder moet dus de keuze maken tussen het verstrekken van een tegemoetkoming/onkostenvergoeding aan zijn informele hulpverlener, of het sluiten van een overeenkomst met zijn hulpverlener waarop de Wml van toepassing is.

Lid 11 geeft aan dat het college de mogelijkheid heeft om een pgb te weigeren, als blijkt dat in de afgelopen jaren pgb is verleend, waarbij niet voldaan wordt aan de voorwaarden en resultaten van een pgb. Het college kan dan bijvoorbeeld besluiten om wel Zorg in Natura in te zetten, om zodoende wel resultaten te behalen.

In lid 12 worden een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.

Artikel 16 Advisering

Dit artikel geeft aan dat het voor het college mogelijk is om een extern deskundige om advies te vragen in het onderzoek. Hierbij moet toestemming worden gevraagd aan de jeugdige en/of ouders.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 17 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Lid 1 berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.

De medewerkingsverplichting uit het derde lid van artikel 8.1.2 van de wet ziet toe op alle denkbare vormen van medewerking om toe te kunnen zien op een rechtmatige verstrekking van een individuele voorziening, zowel pgb als in natura.

Lid 2 regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum.

De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling.

Verder breidt de verordeningsbepaling de herzienings- / intrekkingsbevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

In lid 4 is op basis van de Jeugdwet uitgewerkt dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. Met ingang van 1 april 2017 is artikel 8b, tweede lid, onderdeel c, van de regeling Jeugdwet van kracht. Het artikel bepaalt dat de voor budgethouders verplicht gestelde modelzorgovereenkomsten een zogenoemd derdenbeding bevatten, waarmee het college ten onrechte gedeclareerde ondersteuning kan verhalen op de ondersteuner die jeugdhulp levert.

Artikel 18 bestrijding, oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.

Lid 1. Het is van belang dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 17 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

Lid 2. In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).

Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Zowel gecontracteerde als pgb-aanbieders vallen onder het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en jeugd (IG&J) en de inspectie Veiligheid en justitie (zie hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). De gemeente heeft in het kader van contractering en monitoring een rol bij het toezien op en het controleren van de kwaliteit. Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het IG&J. Het kwaliteitstoezicht op mogelijk aanvullende kwaliteitseisen is aan de gemeente zelf. Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders. Het college stelt nadere regels vast over de taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.

Lid 3. In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie bijvoorbeeld artikel 5:14 Awb).

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 6 Klachtregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 20 Kwaliteitseisen

In dit artikel is geregeld dat aanbieders en gecertificeerde instellingen voor een goede kwaliteit dienen zorg te dragen. Daarnaast is geregeld dat het college op verscheidene manieren op de kwaliteit kan toezien, onverminderd andere handhavingsbevoegdheden.

Artikel 21 Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Artikel 22 Vertrouwenspersoon en cliëntondersteuning

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Hoofdstuk 7 Inspraak

Artikel 23 Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet.

Met het tweede lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 24 Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

Artikel 25 Nadere regels

In dit artikel wordt bepaald dat gemeente Gilze en Rijen nadere regels jeugdhulp kan vaststellen. Dit document bevat richtlijnen over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 27 Intrekkingen oude verordening

In het derde lid is als hoofdregel opgenomen dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit nadelige gevolgen voor de cliënt kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast. De zelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en de wijze waarop deze wordt geciteerd.