Beleidsregels bij de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Medemblik 2023

Geldend van 05-08-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bij de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Medemblik 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik;

Overwegende dat

  • de raad de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Medemblik 2023 heeft vastgesteld;

  • het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik (hierna te noemen: het college) bevoegd is om nadere regels vast te stellen;

  • de nummering van de beleidsregels verwijst naar de artikelen uit de verordening waaraan nadere regels zijn gesteld;

  • algemene begrippen worden verduidelijkt voor zover deze niet zijn verduidelijkt in de toelichting op de verordening;

  • de regels voortkomen uit praktijksituaties en waar mogelijk op ambtelijk niveau met de 7 Westfriese gemeenten zijn afgestemd.

gelet op het bepaalde in artikel 6, lid 8 van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Medemblik 2023 (hierna te noemen de verordening).

besluit vast te stellen de volgende regels:

Beleidsregels bij de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Medemblik 2023

Algemeen

Ouders zijn verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kinderen en zij moeten er zelf voor zorgen dat hun kind iedere dag op school komt. Dit ligt vast in de Leerplichtwet, artikel 4. Meestal is dat geen probleem; de school ligt op loop- of fietsafstand of is met het openbaar vervoer te bereiken. Voor sommige kinderen is de situatie anders, bijvoorbeeld omdat:

  • -

    ze een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap hebben, of

  • -

    ze zijn aangewezen op een school voor speciaal onderwijs die flink uit de buurt ligt, of

  • -

    ouders kiezen voor een verder weg gelegen school van een bepaalde richting.

De gemeente heeft uitsluitend de wettelijke zorgtaak een passende regeling te verstrekken, waarmee in de vervoerskosten van de leerling, en zo nodig een begeleider, wordt voorzien. Ouders kunnen hun verantwoordelijkheden niet op- of overdragen aan de gemeente. Bij de toekenning van een bekostiging op grond van de verordening wordt gekeken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de leerling en zijn/haar ouders, verzorgers en sociale netwerk. Zelfstandigheid van het kind en het streven naar de meest optimale vorm van zelfstandigheid zijn de uitgangspunten. De kern van de verordening is dan ook gericht op reizen per openbaar vervoer of fiets, eventueel met (tijdelijke) begeleiding. In bepaalde gevallen is de leerling blijvend aangewezen op een specifieke vorm van aangepast vervoer. In deze beleidsregels wordt met aangepast vervoer, vervoer per (rolstoel)taxi of schoolbus bedoeld. In andere gevallen kan met behulp van een training en/of tijdelijke begeleiding de leerling leren zelfstandig naar school te reizen. Dit maakt dat het toekennen van leerlingenvervoer maatwerk is, waarbij iedere aanvraag individueel wordt beoordeeld.

Dit sluit aan bij de doelstellingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en de Jeugdwet 2023. Naast deze doelstellingen moet ook rekening worden gehouden met de eisen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Het college heeft een actieve rol door het verstrekken van vervoersadviezen en bekostiging van het vervoer aan ouders. De gemeente Hoorn, afdeling Team Doelgroepenvervoer (hierna: TDV), is de regiegemeente voor de 7 Westfriese gemeenten. De planning van het aangepast vervoer ligt bij de vervoerder.

Verordening Artikel 1. Definities

Onder h. Inkomen

Met ‘inkomen’ wordt bedoeld: verzamelinkomen overeenkomstig een (navorderings)aanslag inkomstenbelasting en bij het ontbreken van een (navorderings)aanslag inkomstenbelasting: het laatst bepaalde belastbare loon, overeenkomstig artikel 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. Hierin wordt onder andere vastgesteld:

  • -

    Artikel 21 onder c, verzamelinkomen:

  • -

    Verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (het gezamenlijk bedrag van het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen).

  • -

    Artikel 21 onder e inkomensgegeven:

    • 1°.

      indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;

    • 2°.

      indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.

Peiljaar: het betreft de inkomensgegevens in het peiljaar, zoals bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs (het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor vergoeding wordt gevraagd begint).

Verordening Artikel 3. Aanvraagprocedure

Artikel 3, lid 1 Aanvraag

Het college kiest ervoor om per schooljaar een vervoersbeschikking af te geven. Jaarlijks dienen ouders hiervoor een nieuwe aanvraag in, als het kan voor 1 juni van het lopende schooljaar. Dit in verband met het tijdig toetsen en beschikken van de aanvraag.

Een aanvraag voor een vervoersvoorziening kan met een volledig aanvraagformulier of met een verkorte aanvraag.

  • Volledige aanvraag is nodig:

    • o

      bij een eerste aanvraag voor leerlingenvervoer;

    • o

      als de aanvraag getoetst moet worden op de reismogelijkheden van de leerling;

    • o

      bij een aanvraag voor een vergoeding anders dan alleen voor aangepast vervoer.

  • Verkorte (vervolg)aanvraag volstaat bij een aanvraag voor aangepast vervoer, als:

    • o

      de reistijd met het openbaar vervoer langer is dan anderhalf uur of het openbaar vervoer ontoereikend is;

    • o

      uit vervoersadviezen, onder andere van school, blijkt dat de leerling door zijn beperking of handicap (nog) niet zelfstandig (met begeleiding) kan reizen;

    • o

      de leerling jonger is dan 10 jaar (peildatum 1 augustus) en in het aangepast vervoer zit;

    • o

      In een eerder jaar gebleken is dat begeleiding niet mogelijk is of geen optie is.

Ook bij de verkorte aanvraag kunnen ouders voor een andere voorziening dan aangepast vervoer kiezen, als zij dit willen.

Bij co-ouderschap/gescheiden ouders in dezelfde gemeente hebben de ouders de keuze:

  • de aanvraag voor vervoer naar beide adressen wordt door één van de ouders gedaan (vervoer naar 1e en 2e adres); of

  • beide ouders doen afzonderlijk een eigen aanvraag.

Artikel 3, lid 6b Ingangsdatum aangepast vervoer

De planning van het aangepast vervoer wordt gedaan door de vervoerder. De gegevens die de vervoerder hiervoor nodig heeft worden via beveiligd e-mailverkeer doorgestuurd of in een beveiligd vervoerssysteem ingevoerd. Mogelijk is hierbij voor de coördinatie de tussenkomst van TDV nodig.

Voor het plaatsen van een leerling in een passende route rekent de vervoerder één tot vijf werkdagen. Komt een aanvraag voor aangepast vervoer binnen vlak voor of in de zomervakantie dan kan plaatsing in het vervoer na de vakantie maximaal twee weken duren. De ingangsdatum van het vervoer kan daardoor afwijken van de aangevraagde datum. Ouders moeten in de tussentijd zelf voor het vervoer zorgen. Hiervoor wordt geen bekostiging toegekend.

Er worden geen leerlingen door de vervoerder in het aangepast vervoer geplaatst waarvoor het college geen toestemming heeft gegeven.

Verordening Artikel 4. Gesprek over zelfstandigheid en zelfredzaamheid bij de aanvraag

Vervoersaanvraag

Het aanvraagformulier voor een vervoersvoorziening is zodanig opgebouwd dat alle vragen betreffende zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling aan bod komen. Is het formulier niet voldoende of onvolledig ingevuld dan wordt contact opgenomen met de aanvrager.

Onvolledige aanvragen – zonder opgevraagde aanvulling - worden buiten behandeling gesteld of worden afgewezen. Dit wordt schriftelijk aan ouders bevestigd.

Blijkt uit de aanvraag onvoldoende wat de mogelijkheden qua zelfstandig reizen zijn, dan wordt contact opgenomen voor aanvullende informatie en/of worden er bijlagen van deskundigen opgevraagd. Om maatwerk te leveren kan een ‘keukentafel’- gesprek onderdeel van het contact zijn. Ook in de vervoersaanvraag kunnen ouders aangeven of zij behoefte hebben aan contact of een gesprek over de vervoersmogelijkheden van hun kind.

Vervoersadvies school

Ouders vragen school een formulier met een vervoersadvies over hun kind in te vullen.

School verstrekt hierin de volgende informatie:

  • de schoolsoort welke de leerling volgt of gaat volgen;

  • de reismogelijkheden van de leerling, volgens school;

  • de beperking van de leerling als de school aangepast vervoer adviseert;

  • de duur van het advies.

Het vervoersadvies is nodig:

  • bij een eerste vervoersaanvraag;

  • vanaf het schooljaar waarin de leerling 10 jaar is (peildatum 1 augustus).

Een vervoersadvies is niet nodig, als:

  • een vergoeding voor het zelfstandig fietsen wordt aangevraagd;

  • de reistijd met het openbaar vervoer meer dan 1,5 uur is;

  • uit een eerdere vervoersaanvraag en schooladvies voldoende is gebleken dat de leerling vanwege zijn beperking tot het einde van de schoolloopbaan aangepast vervoer nodig heeft;

Het college bepaalt te allen tijde wanneer een vervoersadvies bij de aanvraag noodzakelijk is.

Wijkt het vervoersadvies van school af van de vervoersaanvraag van de ouder dan kan het vervoersadvies leidend zijn voor de toekenning van een bepaalde vervoersvoorziening.

Verordening Artikel 5. OOGO met het samenwerkingsverband

Lid 2b. Verwijzing naar de best passende school

De best passende school voor een leerling is niet altijd de dichtstbijzijnde school van dezelfde onderwijssoort. Voor het toekennen van een vervoersvoorziening naar deze school is het belangrijk om te weten of de dichterbij gelegen school ook toegankelijk is voor de leerling.

Om dit te bepalen is het volgende nodig:

  • een verklaring van de dichterbij gelegen school van dezelfde onderwijssoort. Hieruit moet blijken dat deze school de leerling niet het onderwijs kan bieden wat hij nodig heeft (zie ook artikel 8 van de verordening); en/of

  • een verslag van het samenwerkingsverband, waaruit voldoende blijkt waarom een dichterbij gelegen school van dezelfde onderwijssoort niet het onderwijs kan bieden wat de leerling nodig heeft. Alleen een schooladvies van het Samenwerkingsverband is hierbij niet leidend.

Verordening Artikel 6. Algemene voorwaarden voor toekenning van de vervoersvoorziening

Artikel 6, lid 5 Wijze van verstrekking en vergoeding vervoersvoorziening

Het college verstrekt op aanvraag jaarlijks een vervoersvoorziening aan de ouders voor de periode van een schooljaar. Aanvragen die gedurende het schooljaar binnenkomen worden, indien mogelijk, toegekend met ingang van de aangevraagde datum of de datum van ontvangst van de aanvraag.

Een bekostiging voor het fietsen, openbaar vervoer en/of eigen vervoer wordt als voorfinanciering toegekend voor een geheel schooljaar. De betaling is in twee termijnen:

  • 50% voor aanvang nieuwe schooljaar;

  • 50% in de kerstvakantie;

Er worden geen vervoersbewijzen of betaalafschriften opgevraagd, tenzij het college er een aanleiding voor heeft. De toekenning is in principe op basis van vertrouwen en ter stimulering van de zelfredzaamheid. De voorwaarden hiervoor worden in de beschikking opgenomen (zie artikel 7 verordening). Ook wordt opgenomen dat ten onrechte genoten bekostiging wordt teruggevorderd. Wijzigt er iets in de bekostiging dan kan dit, als het nodig is, bij de tweede termijn worden aangepast.

Ook kan op basis van maatwerk de betaling in meer termijnen zijn of achteraf op basis van werkelijke kosten.

Aanvragen voor een vergoeding van vervoerskosten gedurende het jaar gaan in vanaf de ingangsdatum van de aanvraag of de datum van ontvangst van de aanvraag. Een vergoeding met terugwerkende kracht is niet mogelijk.

Een aanvraag voor een tijdelijke vergoeding kan op basis van werkelijke vervoersdagen achteraf worden vergoed, bijvoorbeeld bij:

  • tijdelijk - voor langere tijd - eigen vervoer of gecombineerd vervoer; of

  • een tijdelijk afwijkend schoolrooster; en

als de duur van de vervoersvoorziening of het aantal schooldagen per week voor een langere termijn nog niet duidelijk is. Hiervoor kunnen vervoerbewijzen of betalingsafschriften worden opgevraagd. Dit is maatwerk.

Bij een afmelding gedurende het schooljaar omdat de leerling stopt met school, wordt de toegekende vervoersvoorziening beëindigd. Dit wordt per e-mail aan de ouders bevestigd. Is er teveel vergoeding voor het vervoer uitbetaald, dan ontvangen de ouders een brief met een terugbetalingsverzoek.

Artikel 6, lid 7 Vervoer naar een andere locatie dan de woning

Voor- en of naschoolse opvang

Vervoer naar buitenschoolse opvang (geregistreerde BSO/NSO) of gastgezin/oppasgezin is geen

wettelijke verplichting voor de gemeente. Het vervoer naar de buitenschoolse opvang of andere opvangadressen valt in beginsel niet onder de verordening en niet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. In specifieke gevallen kan het college besluiten toch het vervoer te fiatteren. In de vervoersaanvraag hebben ouders de mogelijkheid een tweede opvangadres op te geven. Vervoer naar een naschoolse opvanglocatie is mogelijk als:

  • de leerling recht heeft op aangepast vervoer;

  • het adres op (of nabij) de route ligt van huis naar school en andersom; of

  • het adres op (of nabij) een route binnen het routenetwerk van de vervoerder ligt;

  • het vervoer naar dit adres structureel is. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon;

  • er geen voorliggende voorziening is die dit vervoer voor haar rekening neemt of zou moeten nemen.

Staat de geregistreerde kinderopvang in dezelfde gemeente als de bezochte school dan zorgt de opvang in principe zelf voor het vervoer van/naar school en is aangepast vervoer niet mogelijk.

Maximaal is één tweede vervoersadres toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken als er sprake is van bijvoorbeeld co-ouderschap en een oppasadres. Of als er naast het oppasadres ook sprake is van een geïndiceerd zorgcontract (Jeugdwet) bij bijvoorbeeld een zorgboerderij. Als er sprake is van een tijdelijk noodopvangadres, door bijvoorbeeld ziekenhuisopname van de ouder, dan wordt binnen het routenetwerk gekeken wat mogelijk is. Voor vakantie of privédoeleinden is ‘noodopvang’ niet mogelijk.

Zorglocatie of -instelling

Voor- en/of naschools vervoer naar bijvoorbeeld een zorginstelling, behandelcentrum, zorgboerderij of een crisisplaats, aangevraagd door de jeugdhulp of jeugdbescherming, valt onder de Jeugdwet en is geen leerlingenvervoer.

Dit vervoer kan wel, eventueel gecombineerd met het aangepast leerlingenvervoer, door Doelgroepenververvoer worden ingezet. De (meer)kosten voor dit vervoer komen ten laste van de afdeling Jeugd en niet voor het leerlingenvervoer.

Ook vervoer naar dagbehandelingsinstellingen of crisisplaatsen voor niet-schoolgaande kinderen kan op verzoek van de jeugdhulp of jeugdbescherming, eventueel gecombineerd met het leerlingenvervoer, worden ingezet. Ook deze vervoerskosten komen niet ten laste van het leerlingenvervoer (zie ook artikel 14 van de verordening).

Verblijft (woont) de leerling (deels) in een instelling dan is dit een (tweede) woonadres waarvoor leerlingenvervoer kan worden aangevraagd.

Verordening Artikel 7. Herziening, opschorting, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening

Artikel 7, lid 4d en e, lid 5 Gedrag en overlast in aangepast vervoer

Ouders zijn verantwoordelijk voor het gedrag van hun kind in de taxi(bus). Zij moeten hun kind vertellen hoe ze zich horen te gedragen zodat tijdens het vervoer geen ongeregeldheden ontstaan.

In het protocol in geval van overlast en in het informatieboekje over het aangepast vervoer staat wat er van de leerling in het aangepast vervoer wordt verwacht. Het protocol en het informatieboekje staan op de website van Doelgroepenvervoer en het informatieboekje ontvangen ouders als er voor de eerste keer een beschikking voor aangepast vervoer wordt afgegeven.

Verordening Artikel 8. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

Lid 1. Woning

Een leerling kan in meerdere woningen verblijven, bijvoorbeeld bij co-ouderschap of als de leerling in een woonvoorziening verblijft. Woont een leerling minimaal één nacht per week in meerdere gemeenten dan kan het vervoer ook in de andere gemeente worden aangevraagd.

Een overnachting op bijvoorbeeld een dagbestedingslocatie, zoals zorgboerderij of andere opvangplek met een zorgindicatie in de eigen of een andere gemeente valt onder de jeugdwet.

Dit wordt niet aangemerkt als woning.

Verhuizing binnen gemeente

Als gedurende het schooljaar of in de zomervakantie sprake is van een verhuizing, plaatsing in bijvoorbeeld een pleeggezin of op een langdurige crisisplaats binnen de gemeente is de bezochte school niet altijd meer de dichtstbijzijnde school. Het college kan dan, op grond van de hardheidsclausule, besluiten de vervoerstoekenning naar de bezochte school in tact te laten.

Als overplaatsing naar een andere school om medische, pedagogische of sociale redenen niet verantwoord is kan hiervoor de hardheidsclausule worden toegepast, overeenkomstig artikel ‘Verordening artikel 26 Hardheidsclausule’ van dit besluit.

Als de leerling zelfstandig naar school kan reizen kan het college besluiten maximaal een bekostiging van de reiskosten naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school toe te kennen.

Dichtstbijzijnde toegankelijke school

School (tijdelijk) niet toegankelijk of de school is vol

Is een school (tijdelijk) niet toegankelijk voor kinderen met een bepaalde zorgproblematiek, dan is de school niet passend voor deze kinderen en wordt een andere verder weg gelegen school als dichtstbijzijnde toegankelijke school aangemerkt. Voor deze kinderen is het vaak niet goed om hen, vanwege de zorgproblematiek in een later schooljaar over te plaatsen, als de dichtstbijzijnde school wel toegankelijk wordt. Dit geldt ook als de dichterbij gelegen school (tijdelijk) vol is.

Als uit een advies van school of het Samenwerkingsverband blijkt dat overplaatsing geen optie is voor de leerling kan het college, op grond van de hardheidsclausule, besluiten de vervoerstoekenning naar de bezochte school in tact te laten.

Als overplaatsing naar een andere school om medische, pedagogische of sociale redenen niet verantwoord is kan hiervoor de hardheidsclausule worden toegepast, overeenkomstig artikel ‘Verordening artikel 26 Hardheidsclausule’ van dit besluit.

Vervoer naar een deeltijdklas

Soms gaan leerlingen een aantal uren, dagdelen of dagen per week naar een andere school dan de school waarbij zij staan ingeschreven. Het gaat hierbij vaak om extra ondersteuning of uitdaging voor de leerling. Bij deze ‘deeltijdklassen’ gaat het bijvoorbeeld om een taalklas, rekenklas, schakelklas, nieuwkomersklas of hoogbegaafdenklas.

Aanvragen voor leerlingenvervoer die betrekking hebben op het bezoek aan een deeltijdklas worden niet gehonoreerd. Ouders kunnen geen aanspraak maken op leerlingenvervoer (uitgezonderd ‘symbiose’ zie Toelichting bij de Verordening, artikel 8, lid 4).

Vervoer naar een nieuwkomersklas

Er is een regionale onderwijsvoorziening in West-Friesland voor anderstalige kinderen van 6 tot 13 jaar die uit het buitenland komen en korter dan een jaar in Nederland zijn. Voor het vervoer van leerlingen naar een ‘nieuwkomersklas’ is een aparte verordening opgesteld: ‘Verordening vervoer naar de regionale nieuwkomersvoorziening primair onderwijs gemeente Medemblik’.

Onderwijs in combinatie met dagbehandeling

Voor vervoer naar zorginstellingen zijn in eerste instantie de Jeugdwet 2015 en de Wet Langdurige zorg van toepassing. Volgt een leerling onderwijs op of nabij een zorginstelling, dan kunnen de ouders in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) tegemoetkoming in de kosten. Het college kan ook besluiten dat het vervoer gecombineerd met het reguliere aangepaste vervoer in dergelijke situaties de meest passende en voor de gemeente goedkoopste vorm van vervoer is.

Dit wordt per situatie beoordeeld. Het moet dan gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, de instelling die het onderwijs verzorgt moet een ‘school’ zijn. Hierbij geldt dat, op grond van de verordening, de gemeente het vervoer verzorgt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, volgens het schoolplan. Krijgt de leerling voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer. Beveiligd vervoer in de gesloten jeugdhulp valt niet onder het leerlingenvervoer.

Voor het bepalen van ‘wel’ of ‘geen’ leerlingenvervoer naar een dagbehandeling hanteert het college de 50% regeling:

Als behandeling of zorg meer dan 50% van de schooltijd in beslag neemt dan valt het vervoer niet onder het leerlingenvervoer maar onder de jeugdhulp. Gaat het vervoer naar de dagbehandeling door in de schoolvakanties, dan is het geen leerlingenvervoer.

Lid 4b. Onderwijskundige behoefte

Als onderbouwing voor een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte kan het college een verklaring van de dichterbij gelegen school vragen waaruit blijkt dat deze school niet het onderwijs kan bieden wat de leerling nodig heeft. Voor zover dit niet bekend is bij het college. Een cluster-4 school geeft bijvoorbeeld geen praktijkles of les op havo-niveau, dit is bekend bij het college. Ook een verslag van het Samenwerkingsverband kan onderdeel van de onderbouwing zijn.

Verordening Artikel 9. Afstandsgrens

Voor het bepalen van de afstand tussen het woonadres en het schooladres maakt het college gebruik van de ANWB routeplanner (website). Optie fiets en auto, kortste route.

Afwijking 6-kilometergrens

De SBO/SO-scholen in de regio hebben meerdere locaties. Sommige locaties liggen voor de leerling net onder de afstandsgrens van 6 kilometer. Jaarlijks kan een leerling op een andere locatie van de betreffende school worden geplaatst. Om geen onderscheid te maken in de jaarlijkse toekenning - voor niet gehandicapte leerlingen - kan het college de hardheidsclausule toepassen bij een afstand van minder dan 6 kilometer, als in elk geval één van de locaties van de betreffende school boven de 6 kilometergrens ligt. Dit overeenkomstig artikel ‘Verordening artikel 26 Hardheidsclausule’ van dit besluit.

Verordening Artikel 10. Aanwijzing opstapplaats

Het college kiest (nog) niet voor centrale opstapplaatsen.

  • De haalbaarheid en het slagen van het inzetten van passende opstapplaatsen is minimaal;

  • Het is lastig om te beoordelen welke kinderen wel in staat zijn naar een opstapplaats te lopen en wie niet;

  • Er zijn maar een paar kernen (Medemblik, Wervershoof en Wognum) die door het invoeren van een opstapplaats mogelijk een kostenbesparing opleveren;

  • De tijd, inspanning en mogelijke bezwaren van ouders wegen (nog) niet op tegen de kostenbesparing die het oplevert.

Verordening Artikel 13. Schooltijden en wachttijden

Er is geen maximale wachttijd bij afwijkende schooltijden. Het is aan de ouders om te kiezen voor een wachttijd als zij willen dat hun kind meereist in het aangepast vervoer op de reguliere schooltijden. Zij kunnen er ook voor kiezen hun kind zelf naar school te brengen en/of op te halen.

  • Gaat het om een eenmalige (of af en toe) afwijkende schooltijd en meldt de ouder zijn kind op dat moment af voor het aangepast vervoer, dan wordt het eigen vervoer niet vergoed (omdat er een plaats voor de leerling in de taxi beschikbaar is).

  • Gaat het om structureel afwijkende tijden waarop de ouder de leerling zelf brengt en/of ophaalt dan kunnen ouders hiervoor een vergoeding aanvragen. Aangepast vervoer is op deze dagen (ochtend en/of middag) in dat geval niet mogelijk.

Het gaat hier om maatwerk waarbij de zelfredzaamheid een belangrijke factor is.

Verordening Artikel 15. Vervoersvoorziening naar stageadres

Lid 3d. Stageadres

  • Bij aangepast vervoer ligt het stageadres op of nabij een route van het regionale aangepaste leerlingenvervoer.

  • Een vervoersvoorziening is mogelijk als de afstand naar het stageadres groter is dan 6 kilometer.

  • Voor een gehandicapte leerling is de afstandsgrens niet van toepassing.

  • Vervoer naar een van de route afwijkend stageadres kan alleen worden bekostigd als de school en/of de ouders voldoende motiveren waarom er dichterbij geen passend stageadres is voor de leerling. Dit is in een specifieke situatie maatwerk.

Verordening Artikel 16. Verstrekking van de vervoersvoorziening

Ter bevordering van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid kan het college besluiten een bekostiging toe te kennen voor een combinatie van verschillende vervoersvoorzieningen. Op basis van maatwerk worden afspraken gemaakt.

Bijvoorbeeld:

  • Zomer- en wintervervoer: zomers, van 1 april tot 1 november, een fietsvergoeding en voor de wintermaanden, 1 november tot 1 april, een vergoeding voor openbaar vervoer, eigen vervoer of taxivervoer. Van de periodes kan in overleg worden afgeweken, zoals langer doorfietsen of na de winter eerder starten met fietsen (of andersom).

  • Combinatie van fietsvergoeding en vergoeding voor openbaar vervoer (half/half): Soms is de leerling niet in staat om met slecht weer of harde wind te fietsen of is hij niet in staat een volledige week te fietsen. Afhankelijk van weersomstandigheden of de energie gaat de leerling op de fiets of met het openbaar vervoer of de auto. Ouders kunnen deze combinatievergoeding vrij inzetten voor het fietsen of het reizen met het openbaar vervoer of de auto. De vergoeding is in principe op basis van vertrouwen. Het college kan achteraf een verantwoording opvragen.

  • Combinatie van eigen vervoer en aangepast vervoer: zie artikel 20 van de verordening.

  • Overige combinaties: in overleg met de ouders kan een ander passend vervoerspakket worden samengesteld. De verschillende vervoersvoorzieningen kunnen hierbij worden gecombineerd.

Tijdelijke handicap

  • Bij een tijdelijke handicap tot drie maanden is geen aanspraak op een vervoersvoorziening mogelijk.

  • Duurt een tijdelijke handicap langer dan drie maanden, dan komt de leerling mogelijk tijdelijk in aanmerking voor een voorziening in het leerlingenvervoer.

  • De verwachte periode van de tijdelijke handicap wordt aangetoond met schriftelijke verklaringen, bijvoorbeeld van medisch specialisten of een behandelend arts.

  • Het college kan het advies van andere deskundigen bij de beoordeling te betrekken.

  • De kosten van de verklaringen en het eventuele advies zijn voor rekening van de aanvrager.

  • Het vervoer wordt toegekend voor een bepaalde periode, afhankelijk van de aard en ernst van de tijdelijke handicap. Na afloop van deze vastgestelde periode wordt onderzocht of het noodzakelijk is de tegemoetkoming te verlengen.

Verordening Artikel 17. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

Zelfstandigheid

  • Voor het toetsen van zelfstandig reizen hanteert het college een minimale leeftijd van 10 jaar, peildatum 1 augustus van het betreffende schooljaar.

  • Het college hanteert een maximale fietsafstand van 15 kilometer als reële fietsafstand op een gewone fiets. Hierbij wordt ook de mogelijkheid van een e-bike en een grotere afstand in de overweging meegenomen (zie artikel 21).

Een vervoersaanvraag begint bij de fiets(on)mogelijkheden van de leerling en de begeleiding hierbij. Daarna wordt de optie voor openbaar vervoer en de begeleiding hierbij getoetst.

Lid 1. Vergoeding naar voortgezet speciaal onderwijs

Het college kiest ervoor om artikel 17 en 18 ook van toepassing te laten zijn op leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Dit om de leerlingen naar het VSO te stimuleren om zelfstandig naar school te reizen. Er wordt geen onderscheid gemaakt in speciaal basis- of voorgezet speciaal onderwijs.

OV-vergoeding

Het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis van de beschikbaar gestelde informatie op www.9292.nl op het moment van toekenning. Ook de kosten voor een OV-fiets kunnen hierbij worden meegenomen.

Schooljaar

Bij de berekening van een tegemoetkoming in de kosten wordt uitgegaan van een schooljaar van 200 dagen, 40 weken, of 10 maanden. Gaat de vergoeding op een later moment gedurende het lopende schooljaar in dan wordt de berekening naar verhouding toegepast.

Start het zelfstandig reizen in het voorjaar dan vindt de vergoeding eventueel op basis van de werkelijke schooldagen plaats, volgens de schoolgids en/of website van de betreffende school.

Verordening Artikel 18. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

Het college sluit, als het om het begeleidingsvraagstuk in het leerlingenvervoer gaat, aan bij vaste jurisprudentie. Er kunnen omstandigheden zijn die maken dat ouders niet in staat zijn om de begeleiding voor hun kind te organiseren. In dergelijke situaties kan het college overgaan tot het aanbieden van aangepast vervoer. Bij het toetsen van de begeleidingsmogelijkheden wordt rekening gehouden met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet (op 200 schooldagen per jaar). De toekenning vindt plaats op een wijze die voor de leerling en de ouders passend is.

Van ouders mag een bepaalde mate van inzet worden verwacht maar dit mag niet zover gaan dat sprake is van een ernstige benadeling van het gezin. Hiervan is in ieder geval sprake als het reizen per openbaar vervoer of op de fiets de begeleider meer tijd kost dan 3 uur reistijd per dag.

Verder is van een ernstige benadeling van het gezin naar het oordeel van het college sprake als één of meer van de volgende situaties aan de orde zijn:

  • Er is sprake van een éénouder gezin;

  • Een ander kind of andere kinderen, jonger dan 10 jaar, zijn thuis of moeten binnen dezelfde tijd ook naar school worden gebracht;

  • Scholings- of arbeidsverplichtingen van de ouder op de vervoersmomenten van de leerling;

  • De ouder kan om medische redenen niet begeleiden.

Kosten voor begeleiding

Het college vergoedt de kosten van openbaar vervoer die de begeleider samen met de leerling maakt. Of het college betaalt een fietsvergoeding voor de begeleider voor de kilometers samen met de leerling. Zie artikel 17 voor de hoogte van de vergoeding.

Vergoeding vindt niet plaats wanneer:

  • de begeleider het vervoer combineert met de reis naar het werk waarvoor hij een reiskostenvergoeding van de werkgever ontvangt. In dat geval kan (een deel) van de rit buiten de vergoeding blijven.

  • in het openbaar vervoer een begeleider de mogelijkheid heeft om gratis mee te reizen. Voor kinderen vanaf 12 jaar met een beperking, die niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, kunnen ouders een zogenaamde OV-Begeleiderskaart aanvragen.

Ook voor het oefenen met het zelfstandig leren reizen met het openbaar vervoer of het fietsen kan voor een bepaalde periode een vergoeding worden toegekend voor de begeleider. Dit is maatwerk en wordt per aanvraag beoordeeld.

Verordening Artikel 19. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Uitgangspunt is het streven naar een zo kort mogelijke reistijd en wachttijd. De gemeente heeft echter ook rekening te houden met efficiënte uitvoering van het aangepast vervoer door bijvoorbeeld het combineren van vervoer. De breng- en ophaaltijd bij school moet liggen binnen een marge van 15 minuten voor de aanvangstijd respectievelijk na de eindtijd van de school.

Artikel 19b. Openbaar vervoer ontbreekt

Naast het ontbreken van openbaar vervoer kan sprake zijn van ontoereikend openbaar vervoer door de volgende situaties:

  • -

    de looptijd van de halte naar sommige scholen is te lang om te lopen. Hierbij wordt een looptijd van maximaal 15 minuten als redelijk aangehouden;

  • -

    gevaarlijke of erg drukke oversteekpunten of een gevaarlijke looproute (geen stoep) tussen de halte en school;

  • -

    meerdere malen overstappen tussen bus en/of trein. Vaak gaat het dan ook om een flinke omweg.

In die gevallen ontbreekt er een goede aansluiting in het openbaar vervoer van de woning naar school en kan op grond van dit artikel aangepast vervoer worden toegekend.

Artikel 19c. Begeleiding niet mogelijk

Voor het toetsen of ouders kunnen begeleiden in het vervoer hanteert het college een leeftijd vanaf 10 jaar, peildatum 1 augustus van het betreffende schooljaar (zie ook artikel 18).

Verordening Artikel 20. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Bij de bepaling van de tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer wordt uitgegaan van een schooljaar van 200 dagen, 40 weken of 10 maanden.

Het college staat positief tegenover aanvragen voor een vergoeding voor (deels) eigen vervoer, ongeacht of het wel of niet goedkoper is dan aangepast vervoer. Het college stimuleert hiermee de zelfredzaamheid en het zelf organiseren van vervoer door de ouders. De ouder neemt hiermee zelf de verantwoording voor het bezoek van hun kind aan school, zoals vastgelegd in de Leerplichtwet. De vergoeding is in dat geval op grond van artikel 20, lid 2c van de verordening.

Op de dagen van het eigen vervoer waarvoor ouders een vergoeding krijgen, is geen aangepast vervoer mogelijk.

Gaat de leerling zelf met de bromfiets, scooter of auto naar school dan is de bekostiging afhankelijk van de vervoersmogelijkheden van de leerling. Er wordt in dat geval een vergoeding op grond van lid a of b toegekend.

Verordening Artikel 21. Bekostiging andere passende vervoersvoorziening

Waar mogelijk wordt het zelfstandig leren reizen gestimuleerd (zie ook artikel 16). Als dat (eenmalige) meerkosten meebrengt anders dan in de verordening opgenomen, dan werkt het college daar aan mee door het bieden van maatwerk. Dit moet wel in verhouding staan tot de uiteindelijke kostenbesparing die het oplevert.

Ondersteuning op weg naar zelfstandigheid

Het college staat open voor projecten voor het begeleiden van leerlingen bij het oefenen in zelfstandig reizen. Hierbij wordt gekeken naar:

  • slagingskans;

  • samenwerking met school en ouders;

  • hoogte van de kosten.

Soms heeft een school een eigen reis/vervoersproject voor leerlingen. Of school werkt samen met een organisatie die hierbij begeleiding biedt. Als het college hier ook voor een specifieke leerling of meerdere leerlingen bij betrokken wordt, kunnen contractkosten en/of kosten voor het begeleiden in het vervoer die hieraan verbonden zijn voor rekening van de gemeente (het leerlingenvervoer) komen. In overleg wordt een vervoersplan op maat gemaakt, waarvoor een afgesproken vergoeding wordt betaald. Met als doel dat de leerling na afloop zelfstandig naar school reist.

Ook kan het college zelf een contract afsluiten met een zelfstandig reisproject, bijvoorbeeld De Reiskoffer, de GoOV-app, Samen Reizen met, MEE op Weg. Vooralsnog kiest het college hier niet voor. De kosten van dergelijke projecten wegen (nog) niet op tegen de enkele leerling die hiervan gebruik kan maken.

E-bike of andere fietshulp

Het college kan besluiten voor maximaal één schooljaar een vergoeding voor het openbaar vervoer toe te kennen als tegemoetkoming in de bekostiging van een e-bike. Deze vergoeding bedraagt maximaal tien keer het goedkoopste maandabonnement voor de bus over de afstand gelijk aan de afstand van de woning naar school. De vergoeding wordt bij voorschot uitbetaald zodat ouders deze kunnen gebruiken voor de aanschaf van een e-bike. De daaropvolgende jaren komen ouders bij een vervoersaanvraag in aanmerking voor een fietsvergoeding.

Ook bestaat de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een (gedeeltelijke) vergoeding voor bijvoorbeeld (het leasen van) een handbike, bakfiets of duofiets. Soms kan hiervoor ook (deels) een vergoeding vanuit de bijzondere bijstand of WMO worden toegekend. Voor een bekostiging van leerlingenvervoer kan hiervoor een maatwerkplan worden gemaakt.

Verordening Artikel 23. Eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag

Het college kiest ervoor geen eigen bijdrage te heffen aan ouders van leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs (SO en SBO). De aard van de handicap en mate van zelfstandig reizen (met begeleiding) is bij deze nog jonge kinderen in het speciaal onderwijs moeilijk te beoordelen.

De gemeente stelt het drempelbedrag jaarlijks vast op basis van de kosten van een jaarabonnement met reductie voor openbaar vervoer over een afstand van 6 km. Voor 2023 is dit een Randstad Noord Zone Abonnement Jaar Sterwaarde 2. Verdwijnt dit abonnement, dan komt daar het best passende abonnement voor in de plaats.

Verordening Artikel 23. Eigen bijdrage in de vorm van drempelbedrag en Artikel 24. In de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage

Inning eigen bijdrage

Het drempelbedrag wordt geheven per leerling. Er is geen maximum aan het aantal kinderen per gezin als er meerdere kinderen in het leerlingenvervoer zitten. Bij eigen vervoer per auto wordt het drempelbedrag eenmaal – voor één kind - geheven. De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt geheven per gezin. Het drempelbedrag en de draagkrachtafhankelijke bijdrage worden in mindering gebracht op de toegekende vergoeding. In situaties waarbij de hoogte van het drempelbedrag en de eigen bijdrage als onredelijk hoog wordt ervaren kan het college ten gunste van ouders afwijken van de bepalingen door middel van het toepassen van de hardheidsclausule (artikel 26 van de verordening).

Het drempelbedrag en de draagkrachtafhankelijke bijdrage zijn (samen) nooit meer de werkelijke vervoerskosten.

Verordening Artikel 25. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

Het college heeft voor de uitvoering van de verordening bekostiging leerlingenvervoer, beleidsregels opgesteld en handelt overeenkomstig deze beleidsregels. Als dit gevolgen heeft voor een of meer belanghebbenden die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken (Awb, artikel 4:84).

Deze afwijkingsmogelijkheid ziet op incidentele bijzondere gevallen, waarmee ‘geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de beleidsregels’. Wordt de afwijking structureel, dan moeten de beleidsregels worden gewijzigd (Awb, artikel 4:84).

Verordening Artikel 26. Hardheidsclausule

In het mandaatbesluit 2023 Medemblik (DOC-22-616878) is in Bijlage 1 onder A, lid 10 het volgende opgenomen:

Het nemen van besluiten waarbij wordt afgeweken van door het college dan wel de burgemeester vastgesteld beleid of waarbij gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsbepaling/ hardheidsclausule in gemeentelijke verordeningen blijft voorbehouden aan het college of de burgemeester.

In individuele gevallen moet soms een belangenafweging worden gemaakt waardoor afgeweken wordt van de standaardnorm (de verordening en de beleidsregels). Dit is opgenomen in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

Het college heeft in 2019 besloten dat de volgende kan-bepalingen op grond van de hardheidsclausule kunnen worden toegepast (Z-19-054276/DOC-19-135912):

Onder bepaalde voorwaarden tijdelijk toekennen van leerlingenvervoer naar:

  • a.

    een locatie van een S(B)O-school onder het afstandscriterium van 6 km. Alleen in geval er meerdere locaties zijn en één daarvan op een afstand van minimaal 6 km ligt (zie artikel 9);

  • b.

    een verder weg gelegen school, door bijvoorbeeld verhuizing, plaatsing in pleeggezin of op een crisisplaats binnen de gemeente. In het belang van het kind is het vaak niet goed om het kind over te plaatsen naar een andere school (zie artikel 8);

  • c.

    een school in Lelystad terwijl een school in Hoorn inmiddels ook toegankelijk is voor in eerdere schooljaren in Lelystad op school geplaatste kinderen. Dit is ‘uitsterfbeleid’ (zie artikel 8. VSO cluster-4 school).

Verordening Artikel 27. Intrekken oude regeling

Deze beleidsregels komen in de plaats van de beleidsregels die zijn vastgesteld op 7 juli 2015. Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels bij de Verordening bekostiging leerlingenvervoer gemeente Medemblik 2023 en treden in werking op 1 augustus 2023.

Ondertekening

Wognum, 18 juli 2023

Burgemeester en wethouders van Medemblik,

de secretaris,

A. Griekspoor

de burgemeester

D. Straat