Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR699922
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR699922/1
Gemeente Rhenen –Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Rhenen 2022
Geldend van 01-01-2024 t/m heden
Intitulé
Gemeente Rhenen –Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Rhenen 2022De raad van de gemeente Rhenen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 juli 2021,
gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet,
besluit vast te stellen:
Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Rhenen 2022
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- •
commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Adviescommissie Omgevingskwaliteit;
- •
goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;
- •
wet: de Omgevingswet;
- •
cultureel erfgoed: cultureel erfgoed als beplaald in artikel 1.1 van de wet met uitzondering van archeologische rijksmonumenten;
- •
burgemeester en wethouders: college van burgemeesters en wethouders;
- •
raad: gemeenteraad.
Paragraaf 2. Adviestaak
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
- 1.
De commissie heeft als taak de raad en burgemeester en wethouders te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
- 2.
Ter uitvoering van haar taak:
- a.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:
- .
een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;
- .
een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;
- .
een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;
- .
een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;
- .
- b.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven, wijzigen of intrekken van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;
- c.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het aan een locatie geven, wijzigen of intrekken van een functie-aanduiding anders dan gemeentelijk monument die betrekking heeft op cultureel erfgoed op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;
- d.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders of uit eigen beweging over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;
- e.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;
- f.
informeert en begeleidt de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;
- g.
voert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;
- h.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;
- i.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die betrekking hebben op de omgevingskwaliteit en het cultureel erfgoed.
- a.
Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd
Artikel 3. Verplichte advisering
Burgemeester en wethouders winnen advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊tot en met 3 ̊, en onder b.
Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting
Artikel 4. Samenstelling
- 1.
De commissie bestaat uit minimaal 4 en maximaal 7 leden, de secretaris en de voorzitter daaronder begrepen.
- 2.
De leden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
- 3.
In afwijking van het tweede lid kunnen maximaal 2 burgerleden worden benoemd. Zij worden benoemd op persoonlijke titel op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
- 4.
De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.
- 5.
De leden vertegenwoordigen in gezamenlijkheid een gebalanceerde samenstelling van disciplines zoals: cultuur-, bouw- en architectuurhistorie, restauratiebouwkunde en (restauratie-)architectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg.
- 6.
De leden en de plaatsvervangers zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.
- 7.
Een lid kan zich in overleg met MooiSticht incidenteel laten vervangen door een plaatsvervanger die over profesionele deskundigheid beschikt in dezelfde discipline of elke andere discipline als nodig geacht.
Artikel 5. Benoeming
- 1.
De leden en de plaatsvervangers kunnen voor een termijn van ten hoogste 4 jaar worden benoemd.
- 2.
Leden kunnen worden herbenoemd.
- 3.
De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts op grond van artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet door burgemeester en wethouders worden geschorst en worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
- 4.
Burgemeester en wethouders benoemen op grond van artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet de leden van de commissie nadat zij de commissie gevraagd heeft om een selectie en voordracht van kandidaat-leden. Burgemeester en wethouders informeren de raad over de benoeming van nieuwe leden.
Artikel 6. Ondersteuning van de commissie
- 1.
Het secretariaat van de commissie berust bij Stichting MooiSticht.
- 2.
Het secretariaat voert zijn taken zelfstandig uit en in afstemming met de voorzitter.
Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling
Artikel 7. Adviestermijn
- 1.
Burgemeester en wethouders kunnen aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.
- 2.
In geval burgemeester en wethouders geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van vijf weken bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een reguliere procedure en een termijn van tien weken bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een uitgebreide procedure, als er sprake is van een rijksmonument.
- 3.
In geval de commissie niet tijdig binnen de termijn, als bedoeld in het eerste en tweede lid, een advies uitbrengt en de aanvraag heeft betrekking op het cultureel erfgoed, dan moet in beginsel niet uitgegaan worden van een positief advies van de commissie.
Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling
- 1.
De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. Als burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
- 2.
De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid tot toelichting van de aanvraag ten overstaan van de commissie. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.
- 3.
Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste drie leden, de voorzitter daaronder niet inbegrepen. De voorzitter van de commissie maakt geen deel uit van de besluitvorming. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit en een activiteit voor een gemeentelijk monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.
- 4.
Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.
- 5.
De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.
- 6.
De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk, behalve als het gaat om een positief mandaat-welstandsadvies. Het positieve mandaat-welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘akkoord’op de bouwaanvraag te plaatsen.
Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
- 1.
De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of ander besluit onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden, de secretaris of andere daartoe aangewezen personen.
- 2.
De commissie kan zich door een of meer daartoe aangewezen leden, de secretaris of andere daartoe aangewezen personen laten vertegenwoordigen in kwaliteitsteams, omgevingsoverleggen & -tafels, regionaal bouwplanoverleg of enig ander overleg waarin een mandaat voor het nemen van besluiten benodigd is.
- 3.
De aangewezen personen in geval van het eerste en tweede lid adviseren of nemen besluiten over zaken waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld of waarbij de aangewezen personen beschikken over de juiste deskundigheid benodigd in de specifieke situatie. In geval van twijfel wordt de advisering alsnog overgelaten aan de commissie.
Artikel 10. Adviseurs
- 1.
De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
- 2.
De commissie kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.
- 3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Artikel 11. Verwerking van het advies
In geval burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.
Paragraaf 6. Werkwijze
Artikel 12. Reglement van orde
- 1.
De commissie stelt haar werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.
- 2.
In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:
- a.
de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;
- b.
de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase en de beraadslagingen;
- c.
de notulering en dossiervorming;
- d.
de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;
- e.
de werkwijze bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie als bedoeld in artikel 9;
- f.
de selectie en voordracht van kandidaat-leden.
- a.
- 3.
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde in het gemeenteblad.
Artikel 13. Relatie met andere adviseurs
Bij het aanstellen van een adviescommissie, supervisor, kwaliteitsteam of andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie dragen burgemeester en wethouders zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.
Artikel 14. Vergoeding
- 1.
Stichting MooiSticht ontvangt een vergoeding voor de advisering en de inzet van de leden van de commissie en de adviseurs als bedoeld in artikel 10, tweede lid met uitzondering van de burgerleden als bedoeld in artikel 4 derde lid op basis van de onderling afgesloten overeenkomst en de jaarlijks aan burgmeester en wethouders kenbaar te maken tarieven.
- 2.
De burgerleden ontvangen voor hun werkzaamheden een vergoeding en indien van toepassing een reiskostenvergoeding die door burgemeester en wethouders worden vastgesteld.
Paragraaf 7. Jaarverslag
Artikel 15. Jaarverslag
- 1.
De commissie brengt jaarlijks vóór 1 juli verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.
- 2.
In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:
- a.
de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;
- b.
de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.
- a.
Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 16. Overgangsrecht
Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de Adviescommissie Omgevingskwaliteit Rhenen wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.
Artikel 17. Vervallen en intrekken oude regelingen
De regels met betrekking tot de commissie in de artikelen 9.1 tot en met 9.9 van de Bouwverordening 2018 gemeente Rhenen vervallen en de Verordening op de monumentencommissie 2014 gemeente Rhenen is ingetrokken.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Rhenen 2022.
Ondertekening
Vastgesteld in de openbare vergadering van 28 september 2021
De raadsgriffier, de voorzitter,
Ir. C.A.M. Apell drs. J.A. van der Pas
Toelichting
Algemeen
Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 januari 2022 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen als het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.
Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Commissie
Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.
Goede omgevingskwaliteit
"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).
De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.
Cultureel erfgoed
De Omgevingswet definieert cultureel erfgoed als: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen. Ander cultureel erfgoed zoals roerend erfgoed of immaterieel cultureel erfgoed kan ook onderdeel zijn van de definitie van cultureel erfgoed van de Omgevingswet. Dat is het geval als het deel uitmaakt van de fysieke leefomgeving of als het daar anderszins relevant voor is. Archeologische Rijksmonumenten zijn uitgezonderd. Deze vallen buiten de gedecentraliseerde bevoegdheid van de gemeente. De Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed beslist over deze aanvragen. Hier kan dus niet over geadviseerd worden door de gemeentelijke adviescommissie.
Burgemeester en wethouders
College van burgemeester en wethouders zoals bepaald in artikel 34, eerste lid van de Gemeentewet.
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
Eerste lid
Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. [De commissie geeft ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet).]
Tweede lid
Onderdeel a
Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:
1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument
De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:
“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.
De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:
- het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;
- het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;
- het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
- het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.
Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.
De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.
Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.
2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument
De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Overgangsrecht gemeentelijke monumenten
Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening 2016 Gemeente Rhenen zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening 2016 Gemeente Rhenen opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
3 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen
De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.
Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).
4 ̊. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit
Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.
De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie
Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.
De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Onderdeel b
De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).
Onderdeel c
Ook voor cultureel ergoed anders dan gemeentelijke monumenten is het wenselijk als de commissie om advies wordt gevraagd voordat dit een andere functie-aanduiding krijgt die betrekking heeft op cultureel erfgoed. Denk daarbij aan de functie-aanduiding beeldbepalen, karakterstiek, cultuurhistorisch waardevol gebied, gemeentelijk beschermd stads –en dorpsgezicht, e.a.. Dit zorgt voor een betere afweging van belangen en juridisch voor een betere motivatie van het te nemen besluit.
Onderdeel d
Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.
Onderdeel e
Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.
In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:
- de aard van de opgave,
- de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en
- de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.
Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.
De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.
Onderdeel f
Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.
Onderdeel g
Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.
Onderdeel h
In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.
De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).
De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.
Onderdeel i
De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om regels over objecten in de openbare ruimte in de Algemene plaatselijke Verordening Gemeente Rhenen. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.
Artikel 3. Verplichte adviezen
Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening 2016 Gemeente Rhenen verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.
Artikel 4. Samenstelling
Eerste lid
Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Er worden ook plaatsvervangers benoemd, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd.
Tweede lid
Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
Derde lid
Dit lid voorziet in de mogelijkheid om burgerleden te benoemen. Voor deze leden geldt de eis van inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
Vierde en vijfde lid
Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). In aanvulling hierop is de deskundigheid aangevuld met restauratiebouwkunde, architecteur in het algemeen en archeologisch monumentenzorg. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.
Zesde lid
Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.
Zevende lid
Dit lid regelt hoe de plaatsvervanging van een commissielid in incidentele gevallen werkt. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat het commissielid dat plaatsvervanging regelt deskundig genoeg is om in overleg met MooiSticht te beoordelen of zijn of haar plaatsvervanger capabel en deskundig is. In de praktijk zal MooiSticht daarbij faciliteren om een deskundige en capabele plaatsvervanger te regelen of aan te dragen. Alle mogelijke plaatsvervangers die worden ingezet, zullen reeds door het college worden benoemd als mogelijk plaatsvervangend lid. MooiSticht zal daarvoor een lijst met namen aanreiken, waarop de vaste leden staan, mogelijke plaatsvervangende leden en mogelijke plaatsvervangende secretarissen e.a.
Artikel 5. Benoeming
Eerste en tweede lid
Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. Besloten is om geen limiet in te stellen ten aanzien van de herbenoemingstermijn. Ervaringen uit het verleden leren ons dat het lastig is om goede deskundigen op de diverse disciplines te vinden, die daarnaast ook kennis hebben van en affiniciteit met de gemeente waarover moet worden geadviseerd. Het kan dan ook wenselijk zijn om sommige deskundige leden voor langere tijd te kunnen herbenoemen.
Derde en vierde lid
Het derde lid regelt schorsing en ontslag. Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden. Het vierde lid regelt de benoeming van leden. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Bij besluit van 28 september 2021 is dit gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 10:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) regelt dat een bestuursorgaan zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten kan overdragen aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent. Artikel 10:15 Awb regelt dat delegatie slechts geschiedt, als in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet geeft het algemene wettelijk voorschrift dat bevoegdheden van de raad gedelegeerd kunnen worden aan burgemeester en wethouders, tenzij de aard van de bevoegdheden zich daartegen verzetten.
De wet bepaald dat de gemeenteraad verantwoordelijk is voor de benoeming van de leden. Dat is nu onder de Woningwet ook al het geval. Maar in het kader van het duale stelsel adviseert de commissie aan het college van burgemeester en wethouders en niet aan de raad. In de praktijk blijkt dat benoemingen door de raad onvoldoende flexibiliteit bieden. Het is namelijk niet handig als voor elke ziektevervanging of elke (her)benoeming een raadsvoorstel moet worden opgesteld. Ook blijkt dat het gaat om een steeds terugkerende formaliteit in de raad. Om deze reden heeft de raad in 2016 de bevoegdheid de leden van de welstandscommissie te benoemen gedelegeerd aan het college. Alleen de bevoegdheid voor de benoeming van de leden van de monumentencommissie ligt tot op heden bij de raad.
De Federatie Ruimtelijke Kwaliteit, de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en het ministerie van binnenlandse zaken bevestigen dat de benoeming van de leden van de Adviescommissie gedelegeerd kan worden aan het college van burgemeester en wethouders. De aard van de bevoegdheden verzet zich daar niet tegen. De benoeming van een gemeentelijke adviescommissie is niet zo zwaarwegend dat de aard van de bevoegdheden zich daar tegen verzet.
Artikel 6. Ondersteuning van de commissie
Ingevolge het eerste lid wordt de commissie bijgestaan door een secretariaat dat berust bij Stichting MooiSticht. Het tweede lid borgt dat het secretariaat zelfstandig kan functioneren maar wel door de belangen van de commissie wordt geleid. De verhouding tussen het secretariaat van de commissie en de ambtelijke ondersteuning van de gemeente en andere procesaangelegenheden worden geregeld in de te sluiten dienstverleningsovereenkomst met MooiSticht.
Artikel 7. Adviestermijn
Eerste en tweede lid
In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. Een expliciete invulling van de termijnen en prestatieafspraken worden geregeld in de dienstverleningsovereenkomst met MooiSticht. Hierbij wordt aangesloten bij de afspraken die ook met andere ketenpartners worden gemaakt met betrekking tot meervoudige vergunnningen.
In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn.
In dat geval geldt een termijn van vijf weken bij een reguliere procedure. Met name voor de advisering bij aanvragen voor omgevingsvergunningen voor de activiteit monumenten is een termijn van minimaal vijf weken wenselijk.
Mocht het gaan om ingrijpende wijzigingen aan Rijksmonumenten, dan is er veelal veel meer tijd benodigd voordat er tot advisering over kan worden gegaan. Daarom wordt deze termijn op tien weken gesteld. Deze adviestermijn is mogelijk omdat op aanvragen omgevingsvergunningen die zien op ingrijpende wijzigingen aan rijksmonumenten de uitgebreide procedure van zes maanden van toepassing is.
Derde lid
Als geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb). Bij cultureel erfgoed kan dat echter tot onherstelbare schade leiden, zelfs al wordt er succesvol bezwaar en beroep tegen ingediend. De schade is dan mogelijk al geschied. Om dat te voorkomen is opgenoen dat als de aanvraag betrekking heeft op cultureel erfgoed en de commissie brengt niet tijdig een advies uit, dat het fictieve advies in beginsel niet als positief moet worden beschouwd en het college dat in acht nemend zelf een afweging maakt en tot besluitvorming over gaat. In de praktijk komt dit zeer zelden voor en zal enig uitstel van de advisering altijd in afstemming met het colege plaatsvinden. Mocht het toch onverhoopt voorkomen, dan dient dit artikel als achtervang.
Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling
Eerste lid
Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.
Tweede lid
Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.
De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.
Derde lid
Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn die mogen meebesluiten, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. De voorzitter is onafhankelijk en neemt niet deel aan de besluitvorming anders dan in zijn rol als voorzitter van de vergadering.
Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet), voor gemeentelijke monumenten en ander cultureel erfgoed.
Vierde lid
Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.
Vijfde lid
Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.
Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
Eerste en tweede lid
Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, de secretaris of ander daartoe aangewezen personen. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. In beginsel wijst het college de gemandateerden aan, gelijk bij de benoeming van leden e.d. Maar voorts kan ook de commissie zelf iemand mandateren. Over het algemeen bestaan de gemandateerden uit de secretaris of diens plaatsvervangers of specifieke deskundigen zoals een monumentenadviseur. Een specifieke deskundige die als gemandateerde optreedt, valt onder de ‘andere daartoe aangewezen personen’. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij heel specifieke planbeoordeling.
In het tweede lid is extra verduidelijkt dat deze persoon of personen ook de commissie in volmacht kunnen vertegenwoordigen bij integrale overleggen en afstemmingen met andere disciplines.
Derde lid
Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Dat is geregeld in het derde lid.
De volmacht is beperkt tot de plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbaar geval de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld of waarbij de betrokken leden of personen volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg).
Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit. Al kan ook deze advisering onder volmacht bij één of meerdere andere persoon worden neergelegd, als zij op dat moment handelen en adviseren op een wijze en bij zaken waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld. De aard van de bevoegdheid verzet zich dat niet daartegen.
Artikel 10. Adviseurs
Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).
De doorrekening van de kosten die deze voorlichting met zich mee kan brengen worden geregeld in de te sluiten dienstverleningsovereenkomst. In principe is het zo dat er voor plannen een vast tarief geldt op basis van de bouwkosten óf op basis van een uurtarief.
Artikel 11. Verwerking van het advies
Dit artikel is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.
Artikel 12. Reglement van orde
Eerste lid
De commissie stelt een reglement van orde vast.
Tweede lid
Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.
Derde lid
Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan als bijlage bij deze verordening, of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.
Artikel 13. Relatie met andere adviseurs
Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.
Artikel 14. Vergoeding
Eerste en tweede lid
Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. De leden van de commissie en de adviseurs, met uitzondering van de burgerleden, worden betaald door stichting MooiSticht. Stichting MooiSticht ontvangt een vergoeding op basis van de dienstverleningsovereenkomst. De burgerleden worden betaalt op basis op basis van een gemeentelijke vergoedingsregeling.
Artikel 15. Jaarverslag
Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.
De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn.
Artikel 16. Overgangsrecht
Dit artikel regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.
Artikel 17. Intrekken oude regelingen
Alleen de regels uit hoofdstuk 9 van de Bouwverordening 2018 gemeente Rhenen komen te vervallen. Dat zijn de regels met betrekking tot welstand. De andere regels uit deze verordening zoals het tegengaan van bouwen op verontreidigde bodem blijven in stand. Wel wordt de Verordening op de monumentencommissie 2014 gemeente Rhenen in zijn geheel ingetrokken.
Artikel 17. Vervallen en intrekken oude regelingen
De regels met betrekking tot de commissie in de artikelen 9.1 tot en met 9.9 van de Bouwverordening 2018 gemeente Rhenen vervallen en de Verordening op de monumentencommissie 2014 gemeente Rhenen is ingetrokken.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordenin
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl