Nota bodembeheer Regio De Vallei

Geldend van 02-08-2023 t/m heden

Intitulé

Nota bodembeheer Regio De Vallei

1 Doel van de nota

De nota bodembeheer (hierna de nota) beschrijft hoe vrijgekomen grond op en in de landbodem van de regio De Vallei (hierna de regio) mag worden toegepast. Dit beleid is gebaseerd op de bodemfunctieklassenkaart [1], de regionale bodemkwaliteitskaart [2] en de bodemkwaliteitskaart PFAS [3],[4]. Deze documenten zijn te vinden op de website van de Omgevingsdienst De Vallei. De nota beschrijft ook hoe de bodemkwaliteitskaart wordt ingezet bij overig relevant beleid, zoals bij bepalen van terugsaneerwaarden of bewijsmiddel bij andere activiteiten dan graven.

Het doel van deze nota is het vaststellen van een circulair bodembeleid voor grondverzet in de regio, waarbij zoveel mogelijk grond die vrijkomt in de regio op een duurzaam verantwoorde wijze in de eigen regio kan worden hergebruikt.

De nota draagt bij aan de duurzaamheidsambities van de regio op gebied van circulariteit, CO2-uitstoot door vermindering van transportkilometers en besparing op de kosten voor bodemonderzoek en verwerking van vrijkomende grond voor initiatiefnemers binnen de regio. Daarnaast wordt aangesloten bij landelijk en gemeentelijk beleid om de verspreiding van invasieve exoten via grondverzet te voorkomen.

Er is in deze nota zoveel mogelijk aangesloten bij reeds geldend beleid, op enkele punten zijn aanvullende regels gemaakt of is het gebiedsspecifieke beleid herzien.

2 Afbakening van de nota

2.1 Toepasbaarheid

De nota bodembeheer beschrijft wanneer de bodemkwaliteitskaart kan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond en beschrijft de regels voor:

  • Toepassen van grond op of in de landbodem;

  • Toepassen van grond in een grootschalige bodemtoepassing;

  • Toepassen van grond in (spoor)wegen (inclusief taluds en bermen);

  • Toepassen van grond op (voormalige) stortplaatsen;

  • Toepassen van grond op saneringslocaties en bepalen terugsaneerwaarden;

  • Toepassen en ontgraven van grond dieper dan 2 meter beneden het maaiveld (hierna: m -mv);

  • Bewijsmiddel bij bodemtoets Omgevingsvergunningen;

  • Bewijsmiddel bij bodemtoets bij planwijzigingen.

In de bodemkwaliteitskaart zijn specifieke gebieden uitgesloten omdat die onder een ander beleidskader vallen of onder ander bevoegd gezag. In deze gebieden kan de kaart niet als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit worden gebruikt. De nota bodembeheer is daarom niet van toepassing bij:

  • Waterbodems (inclusief uiterwaarden) en oppervlaktewater (lokale waterkwaliteitsbeheerder is bevoegd gezag);

  • Inrichtingen die onder de Wet milieubeheer1 [5]) vallen (vergunningverlenende instantie is bevoegd gezag);

  • Locaties waar op basis van vooronderzoek (NEN5725) bodemverontreiniging verwacht wordt (Wet bodembescherming regime [6]);

  • Lokale gevallen van bodemverontreiniging (Wet bodembescherming regime).

Let op: Om de kaarten leesbaar te houden zijn de verdachte locaties en uitgesloten locaties niet ingetekend als uitgesloten gebied in de huidige bodemkwaliteitskaart (zowel de ontgravingskaart, de toepassingskaart en de bodemfunctieklassenkaart). De bodemkwaliteitskaart is op deze percelen niet bruikbaar als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de bodem.

Partijkeuring als bewijsmiddel en de bodemkwaliteitskaart

Het kan voorkomen dat van de toe te passen partij grond al een partijkeuring is uitgevoerd. Deze partijkeuring wordt dan gebruikt als bewijsmiddel van de kwaliteit van de partij grond, in plaats van de bodemkwaliteitskaart. Een partijkeuring geeft immers een nauwkeuriger beeld van de lokale situatie dan een bodemkwaliteitskaart.

Als van de toepassingslocatie een partijkeuring en/of verkennend bodemonderzoek (NEN5740) beschikbaar is, wordt wel de bodemkwaliteitskaart gebruikt als bewijsmiddel voor de kwaliteitseis voor toepassing. De reden hiervoor is dat het ongewenst is om op verschillende locaties verschillende toepassingseisen te creëren.

2.2 Beleidskaders en bevoegd gezag

De regelgeving voor grondverzet is momenteel opgenomen in Besluit bodemkwaliteit [7] en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit [8]. De gemeenten zijn bevoegd gezag binnen het eigen grondgebied voor bijna al het grondverzet (hergebruik en toepassen van grond).

De regelgeving voor grondverzet is alleen geldig bij een nuttige toepassing. Dat wil zeggen dat geen grotere hoeveelheid wordt toegepast dan volgens gangbare maatstaven nodig is én dat de toepassing volgens gangbare maatstaven nodig is op de plaats of onder de omstandigheden waar deze plaatsvindt. Het Besluit bodemkwaliteit (artikel 35) geeft een overzicht van nuttige toepassing van grond.

De regelgeving voor grondverzet gaat op termijn over in de Omgevingswet (Ow), specifiek in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal [9]) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl [10]). Het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit blijven nog deels bestaan, omdat hierin de regels rondom de kwaliteitsborging van bodemonderzoek zijn opgenomen.

In deze nota is zoveel mogelijk rekening gehouden met een soepele aansluiting op het nieuwe beleid. Deze nota blijft na inwerkingtreding van de Omgevingswet een geldig beleidsinstrument en de regels voor grondverzet worden op een daartoe geschikt moment in het nieuwe Omgevingsplan overgezet.

In tabel 1 wordt samengevat binnen welke (huidige en toekomstige) wettelijke kaders grondverzet is toegestaan. Voor toepassen van grond in het kader van het Besluit bodemkwaliteit op de landbodem is de gemeente bevoegd gezag. De provincie is bevoegd gezag bij toepassen binnen de provinciaal vergunning plichtige inrichtingen of bij toepassen in het kader van de Wet bodembescherming. Toepassen in oppervlaktewater valt onder bevoegd gezag van de waterbeheerder.

Tabel 1 Wettelijke kaders

Toepassen grond en bagger

Kwaliteit

Wettelijk Kader

Toekomstig Kader

Toepassen op landbodem

Schoon, licht of matig verontreinigd

Besluit bodemkwaliteit

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal: toepassen grond en baggerspecie)

Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl: bodemfunctieklassen)

Toepassen op landbodem

Sterk verontreinigd

Wet bodembescherming (herschikken binnen een geval, BUS of BUS tijdelijke uitname)

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal: toepassen grond en baggerspecie, maatwerkregels)

Toepassen in oppervlaktewater

Schoon, licht of matig verontreinigd

Waterwet

Besluit bodemkwaliteit

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal: toepassen grond en baggerspecie, toepassen diepe plas)

Toepassen in oppervlaktewater

Sterk verontreinigd

Waterwet

Besluit bodemkwaliteit, niet toegestaan: storten of reinigen

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal: toepassen diepe plas, maatwerkregels)

Toepassen in grootschalige bodemtoepassing

Schoon, licht of matig verontreinigd

Besluit bodemkwaliteit

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal: toepassen grond en baggerspecie, grootschalig toepassen)

Toepassen in grootschalige bodemtoepassing

Sterk verontreinigd

Niet toegestaan: storten of reinigen

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal: grootschalig toepassen, maatwerkregels)

2.3 Beheergebied

Het beheergebied waarop deze nota van toepassing is wordt gevormd door het grondgebied van de gemeenten die deel uitmaken van de regio De Vallei, dat zijn de gemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen. Binnen dit beheergebied wordt de bodemkwaliteitskaart van regio De Vallei geaccepteerd als geldig bewijsmiddel bij grondverzet op basis van het generiek beleid uit het Besluit bodemkwaliteit en de gebiedsspecifieke regels zoals opgenomen in deze nota.

Daarnaast worden de bodemkwaliteitskaarten die zijn vastgesteld voor het grondgebied van de onderstaande gemeenten geaccepteerd als bewijsmiddel:

  • Gemeente Amersfoort

  • Gemeente Renswoude

  • Gemeente Veenendaal

Hiermee is grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart van deze gemeenten naar het beheergebied van regio De Vallei toegestaan op basis van generiek beleid uit het Besluit bodemkwaliteit.

2.4 Geldigheidstermijn

Met het vaststellen van deze nota bodembeheer vervalt automatisch de vorige nota bodembeheer [11].

Na vaststelling is deze nota bodembeheer maximaal 10 jaar geldig. De geldigheid van de nota bodembeheer vervalt eerder wanneer er binnen de maximale geldigheidsduur van 10 jaar een nieuwe nota wordt vastgesteld.

Zodra de Omgevingswet in werking treedt, blijft deze nota geldig als onderdeel van het overgangsbeleid en het tijdelijk Omgevingsplan. De regels uit deze nota dienen uiteindelijk opgenomen te worden in het nieuwe Omgevingsplan.

2.5 Verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid voor naleving van de regels bij het toepassen van grond en baggerspecie ligt bij degene die toepast. Deze is ook verplicht de toepassing te melden bij het landelijk meldpunt bodemkwaliteit [12]. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient de toepassing te worden gemeld via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (https://www.omgevingsloket.nl).

2.6 Aansprakelijkheid

De bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende nota bodembeheer zijn met grote zorgvuldigheid opgesteld. De bodemkwaliteitskaart biedt geen harde garanties voor de kwaliteit van een partij grond. De kaart doet alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De eindverantwoordelijkheid voor de toepassing van grond en baggerspecie blijft bij degene die toepast. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de schade die voortkomt uit een partijkwaliteit die afwijkt van wat de bodemkwaliteitskaart aangeeft.

2.7 Delegatie van bevoegdheden

Deze nota bodembeheer wordt door de gemeenteraden van de aangesloten gemeenten vastgesteld. Het kan daarna nodig zijn om de nota op onderdelen aan te vullen of te herzien. Hiervoor kan opnieuw een vaststelling door de gemeenteraad nodig zijn. Daarnaast is de volgende mandatering van toepassing:

De gemeenteraden besluiten om het college van burgemeester en wethouders te mandateren om de volgende besluiten (die enkel uitvoerend van karakter zijn) te nemen:

  • Vast te stellen dat een andere bodemkwaliteitskaart dan die van de regio De Vallei wordt geaccepteerd als bewijsmiddel in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

  • De (actualisatie van de) bodemfunctiekaart en bodemkwaliteitskaart vast te stellen.

3 Beleid voor grondverzet

De regels voor grondverzet zijn samengevat in het stroomschema van bijlage 1. Een toelichting op de regels is opgenomen in dit hoofdstuk en het stroomschema in bijlage 1 verwijst naar de relevante paragrafen.

3.1 Historisch onderzoek

Zoals in paragraaf 2.1 is beschreven is grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart alleen mogelijk als er sprake is van een onverdachte locatie van herkomst van de grond. Voordat de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan worden ingezet moet een historisch onderzoek (conform NEN5725) zijn uitgevoerd.

Als uit het historisch onderzoek blijkt dat er geen aanleiding is om bodemverontreiniging te verwachten op de locatie, of als onderzoek heeft aangetoond dat er geen sprake is van (ernstige) bodemverontreiniging, dan kan de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond.

3.2 Bodemfunctieklassenkaart

De bodemfunctieklasse van een locatie speelt een rol bij de bepaling van de kwaliteit van de grond die op de locatie mag worden toegepast. De bodemkwaliteitskaart bevat daarom een aparte kaart met de toegewezen bodemfunctieklassen. De actuele versie van deze kaart is beschikbaar via de website van de Omgevingsdienst De Vallei, daarnaast wordt deze beschikbaar gesteld via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (https://www.Omgevingsloket.nl) zodra de Omgevingswet in werking is getreden.

Gebieden zijn in de bodemfunctieklassenkaart ingedeeld in drie bodemfunctieklassen:

Landbouw/natuur

Wonen

Industrie

De regio kiest voor een robuuste bodemfunctieklassenkaart. Dat betekent dat er zo min mogelijk sprake is van versnippering van bodemfunctieklassen. Bij de indeling is zoveel mogelijk de daadwerkelijke hoofdfunctie in het betreffende gebied gevolgd. Er is geen onderscheid gemaakt op perceel niveau. Dat betekent dat de bestemming soms kan afwijken van de bodemfunctieklassen. Bijvoorbeeld:

  • Een parkje in een woonwijk heeft de bodemfunctieklasse Wonen gekregen en niet de functie Landbouw/natuur.

  • Als sprake is van woonpercelen op een bedrijfsterrein of een industrieterrein (bedrijfswoningen), dan valt het gedeelte waar gewoond wordt niet in een andere bodemfunctieklasse en is het onderdeel van de bodemfunctieklasse Industrie.

  • Kleine bedrijventerreinen worden niet ingedeeld in de bodemfunctieklasse Industrie maar krijgen de bodemfunctieklasse Wonen. De grens ligt bij een omvang van circa 10 hectare. De reden hiervoor is dat het ongewenst is dat op kleine bedrijventerreinen grond met bodemkwaliteitsklasse Industrie wordt toegepast: Dit is enkel toegestaan op grote bedrijventerreinen. De ligging in de directe nabijheid van een drinkwaterwingebied is een andere reden dat een bedrijventerrein niet de bodemfunctieklasse Industrie krijgt.

  • Als sprake is van agrarische bedrijven, dan valt het hele terrein (inclusief woning en bedrijfspanden) in bodemfunctieklasse Landbouw/natuur.

  • Defensieterreinen (inclusief de schietbanen en oefenterreinen) zijn ingedeeld in dezelfde functie als het omliggende gebied.

De bodemfunctieklassenkaart is als volgt samengesteld:

  • Het buitengebied heeft de bodemfunctieklasse Landbouw/natuur. Uitzondering hierop zijn recreatieparken met een omvang van minimaal 50 vakantiewoningen. Deze recreatieparken krijgen de bodemfunctie Wonen.

  • De bebouwde kernen van het beheergebied zijn ingedeeld in de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie.

  • De (voormalige) stortplaatsen hebben dezelfde functie als de directe omgeving. Dus een stortplaats in landelijk gebied heeft bodemfunctieklasse Landbouw/natuur, een stortplaats in een bedrijventerrein heeft bodemfunctieklasse Industrie.

  • De (taluds en bermen van) wegen en spoortrajecten hebben de bodemfunctieklasse Industrie toegekend gekregen. Deze functies zijn niet ingetekend op de bodemfunctiekaart.

  • De grenzen tussen verschillende bodemfunctieklassen volgen zoveel mogelijk de kadastrale grenzen van percelen.

3.2.1 Uitzonderingen in de bodemfunctieklassenkaart

Er is een uitzondering op deze robuuste inrichting waar de regio toch kiest voor een andere bodemfunctieklasse dan die van de directe omgeving. Dit is gedaan omdat het locaties betreft die een gevoeliger gebruik hebben. Deze percelen hebben daarom een meer passende bodemfunctieklasse toegewezen gekregen, maar dit is niet af te lezen uit de bodemfunctieklassenkaart. Omdat het de kaart onleesbaar maakt is ervoor gekozen deze percelen niet apart op de bodemfunctieklassenkaart in te tekenen.

Bij het gebruik van de bodemkwaliteitskaart en deze nota moet men daarom rekening houden met de volgende uitzonderingen op de indeling die wordt getoond in de bodemfunctieklassenkaart:

  • Moes-/volkstuin(complex)en vallen in de bodemfunctieklasse Landbouw/natuur.

  • Kinderspeelplaatsen vallen in de bodemfunctieklasse Landbouw/natuur. Het betreft openbare speeltuinen, (groene) speelplaatsen bij scholen en kindercentra, trapveldjes en plekken in openbaar groen waar intensief gespeeld wordt.

3.3 Bodemkwaliteitskaart

3.3.1 Ontgravingskaarten

De ontgravingskaarten beschrijven de kwaliteit van de grond als deze wordt ontgraven binnen zones in het beheergebied. De volgende bodemkwaliteitsklassen zijn mogelijk:

Landbouw/natuur

Wonen

Industrie

Er is een kaart voor de bovengrond (0-0,5 m -mv2) en een kaart voor de ondergrond (0,5-2,0 m -mv). De kwaliteit is bepaald voor het standaard stoffenpakket en voor PFAS (poly- en perfluoralkyl verbindingen), op basis van de 80-Percentielwaarde (P80) van de zone. De P80 geeft de waarschijnlijkheid aan dat 80% van de gemeten stoffen in de kwaliteitszone gelijk of lager zullen zijn dan deze P80 waarde.

Algemeen geldt dat de kwaliteit van de meeste zones in boven- en ondergrond voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur. Alleen de bovengrond in de zones ‘Industrie voor 1945 (ENKA terrein Ede)’ en ‘Kleine kern’ hebben een slechtere bodemkwaliteit. Deze vallen in de bodemkwaliteitsklasse Wonen.

Onderstaande tabel vat de bodemkwaliteitsklassen samen.

Tabel 2 Bodemkwaliteitsklassen in de ontgravingskaart

Zone

Ontgravingskaart Bovengrond

Ontgravingskaart Ondergrond

1. Industrie na 1945

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

2, Industrie voor 1945 (ENKA terrein Ede)

Wonen

Uitgesloten van de kaart

3. Kleine kern

Wonen

Landbouw/natuur

4, Wonen na 1945

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

5. Wonen voor 1945

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

6. Landbouw/Natuur

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

3.3.2 Toepassingskaarten

De toepassingskaarten beschrijven de kwaliteitseis waar de grond aan moet voldoen als die wordt toegepast binnen de zones in het beheergebied. Er is een kaart voor de bovengrond en een kaart voor de ondergrond.

Binnen het generieke toetsingskader moet hierbij worden gekeken naar de combinatie van bodemfunctieklassen en bodemkwaliteitsklasse op de toepassingslocatie. Daarbij is de strengste eis doorslaggevend. Dat betekent dat de toepassingseis binnen het generieke toetsingskader in het beheergebied van regio De Vallei doorgaans gelijk is aan de Landbouw/natuur. Alleen de bovengrond in de zones ‘Industrie voor 1945 (ENKA terrein Ede)’ en ‘Kleine kern’ hebben een andere generieke toepassingseis.

Onderstaande tabel vat de generieke toepassingseisen samen.

Tabel 3 Bodemkwaliteitsklassen in de toepassingskaart

Zone

Toepassingskaart Bovengrond

Toepassingskaart Ondergrond

1. Industrie na 1945

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

2, Industrie voor 1945 (ENKA terrein Ede)

Wonen

Uitgesloten van de kaart

3. Kleine kern

Wonen en gedeeltelijk Landbouw/natuur op basis van functie

Landbouw/natuur

4, Wonen na 1945

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

5. Wonen voor 1945

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

6. Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

In sommige zones is het mogelijk af te wijken van deze eisen, dit is beschreven in het gebiedsspecifieke beleid in paragraaf 3.5.

3.3.3 Bodemkwaliteitskaart PFAS

Naar aanleiding van het vaststellen van een landelijk handelingskader voor PFAS (poly- en perfluoralkyl verbindingen), heeft de regio ervoor gekozen de bodemkwaliteitskaart aan te vullen voor deze stofgroep. De werkwijze voor de totstandkoming van deze kaart is beschreven in het rapport over de PFAS-bodemkwaliteitskaart [3, 4]. De kaart laat zien dat de kwaliteit van de bodem binnen het beheergebied voor PFAS kan worden ingedeeld in de kwaliteitsklasse Landbouw/natuur.

Deze stofgroep leidt daardoor niet tot aanpassing van de generieke regels voor toepassing en ontgraven van grond binnen het beheergebied (tabel 2 en 3).

Voorafgaand aan grondverzet moet wel extra aandacht worden besteed aan deze stofgroep in het historisch vooronderzoek. De bodemkwaliteitskaart kan niet al bewijsmiddel worden gebruikt als uit het vooronderzoek blijkt dat op de locatie specifieke (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem lokaal verdacht is voor PFAS.

3.4 Generiek beleid

Voor het meeste grondverzet binnen de eigen regio worden de regels voor het gebiedsspecifiek beleid gevolgd (zie paragraaf 3.5).

In een aantal situaties moet het generiek beleid gevolgd worden, dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond wordt getoetst met de dubbele toetsing. De kwaliteit van de toe te passen grond moet dan voldoen aan de bodemfunctieklasse én aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.

Binnen de regio de Vallei betekent dit dat de partij toe te passen grond moet voldoen aan de toepassingseis zoals weergegeven in tabel 3.

Het generiek beleid is van toepassing bij:

  • Toepassen van grond van buiten de regio de Vallei;

  • Toepassen van grond afkomstig van een grondreiniger.

3.5 Gebiedsspecifiek beleid

We zijn als regio trots op de goede algemene bodemkwaliteit binnen ons beheergebied. Maar voor grondverzet levert dit soms knelpunten op. In de dubbele toetsing van bodemkwaliteit- en bodemfunctieklasse is de kwaliteit van de ontvangende bodem in onze regio meestal doorslaggevend. Hierdoor wordt hergebruik van vrijkomende grond die niet voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur regelmatig belemmerd. In het gebiedsspecifiek beleid wordt daarom mogelijk gemaakt dat licht tot matig verontreinigde grond die in het eigen beheergebied vrijkomt nuttig en verantwoord kan worden hergebruikt in gebieden waarvan de functie past bij de kwaliteit van die grond.

Het gebiedsspecifiek beleid is erop gericht om gebieden met gevoeliger gebruik zo goed mogelijk te beschermen en in andere gebieden meer grondverzet met gebiedseigen grond mogelijk te maken zolang dat past bij de lokale bodemfunctieklasse.

In onderstaande paragrafen worden de regels verder toegelicht op basis van type gebied en specifieke situaties. Deze regels zijn niet van toepassing op grond die afkomstig is van buiten het beheergebied van deze nota.

3.5.1 Lokale regels voor asbest in grond

Het komt binnen ons beheergebied voor dat een locatie of partij grond asbestverdacht is. In deze situaties moet voorafgaand aan het grondverzet een aantal stappen zijn gezet volgens de voorschriften voor historisch onderzoek (NEN5725) en asbestonderzoek (NEN5707).

Het is toegestaan om grond met asbest in gehalten beneden de interventiewaarde toe te passen als deze afkomstig is van het eigen beheergebied. Echter bij specifiek gevoelig bodemgebruik hanteert de regio een nul-norm voor asbest en wordt toepassing van asbesthoudende grond niet toegestaan (zie grijs kader voor specificatie).

De regels voor grondverzet voor asbestverdachte locaties zijn als volgt:

  • 1.

    Als uit historisch onderzoek blijkt dat er geen reden is om aan te nemen dat de locatie van herkomst asbestverdacht is, én asbest niet visueel aanwezig is, mag de partij volgens de regels in deze nota worden toegepast.

  • 2.

    Als is aangetoond dat de grond afkomstig is van een asbestverdachte locatie, dan kan de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel worden gebruikt en moet het gehalte asbest in de grond worden bepaald.

    • a.

      Als onderzoek aantoont dat, zowel zintuiglijk als analytisch, geen asbest is aangetroffen, dan mag de grond worden toegepast in het beheergebied (inclusief in de gevoelige gebruiksfuncties).

    • b.

      Als onderzoek aantoont dat het gehalte asbest onder de vastgestelde norm voor asbest aanwezig is (kleiner of gelijk aan 100 mg/kg d.s.), dan mag de grond worden toegepast in locaties met toepassingseis Industrie, Wonen of Landbouw/natuur.

    • Let op: De grond mag in dit geval niet worden toegepast in percelen met een gevoelige gebruiksfunctie, te weten:

      • Wonen met tuin;

      • Recreatiegebieden;

      • Moes-/volkstuin(complex)en;

      • Kinderspeelplaatsen (openbare speeltuinen, (groene) speelplaatsen bij scholen en kindercentra, trapveldjes en plekken in openbaar groen waar intensief gespeeld wordt);

      • Intensief gebruikt openbaar groen (bijvoorbeeld parken en plantsoenen).

    • c.

      Als onderzoek aantoont dat het gehalte asbest boven de vastgestelde norm aanwezig is (> 100 mg/kg d.s.), dan mag de grond niet worden toegepast.

3.5.2 Lokale regels voor minerale olie in grond

Het komt binnen ons beheergebied regelmatig voor dat een partij grond beperkt toepasbaar is of wordt afgekeurd enkel op basis van het gehalte aan minerale olie. Dit speelt vooral bij zandige bodems met een laag organisch stofgehalte. Hierdoor wordt de afzet voor geschikte grond beperkt wat leidt tot onnodige kostenverhoging bij projecten. De regio hanteert daarom de volgende regel ten aanzien van minerale olie:

Bij gemeten gehalten voor minerale olie onder de 100 mg/kg d.s. wordt de normstelling voor minerale olie niet gecorrigeerd voor organische stof. Voorwaarde is dat de locatie niet verdacht is voor minerale olie producten en dat er zintuiglijk geen waarnemingen zijn gedaan die wijzen op een verontreiniging met minerale olie producten.

Bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is deze regel al toegepast. Voor grondverzet met gebiedseigen grond, waarbij de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel kan dienen, mag deze regel worden toegepast op de gemeten gehalten in de grond die men wil toepassen.

3.5.3 Lokale regels voor invasieve exoten in grond

Binnen de provincie Gelderland worden plant- en diersoorten die van nature niet thuishoren in de provincie zoveel mogelijk bestreden met als doel de verspreiding te voorkomen. Daarnaast geldt per 1 januari 2022 een nationaal ‘handelsverbod’ voor drie soorten Aziatische duizendknopen. Dit verbod is ook van toepassing op grondverzet en betreft de volgende drie soorten Aziatische duizendknoop:

  • Japanse duizendknoop (Fallopia japonica);

  • Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis);

  • Bastaard duizendknoop (Fallopia x bohemica).

De regio wil voorkomen dat invasieve exoten zich verder kunnen verspreiden via grondverzet. Daartoe stelt de regio extra regels vast in deze nota om het verspreiden van specifiek de Aziatische duizendknopen via grondverzet te voorkomen:

  • 1.

    Voorafgaand aan het grondverzet moet via een vooronderzoek en locatie inspectie worden aangetoond dat de locatie onverdacht is voor de aanwezigheid van invasieve exoten. Voor het uitvoeren van een gedegen vooronderzoek en locatie inspectie wordt verwezen naar het Landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen [13] en de Onderzoeksmethode voor Aziatische duizendknopen [14].

  • 2.

    Als uit het vooronderzoek en de locatie inspectie blijkt dat de locatie onverdacht is op de aanwezigheid van invasieve exoten, dan mag de grond worden toegepast in het beheersgebied van de Regio.

  • 3.

    Mocht uit het vooronderzoek en de locatie inspectie blijken dat op de locatie invasieve exoten aanwezig zijn, of als tijdens de uitvoering van werkzaamheden op een onverdachte locatie alsnog (resten van) invasieve exoten worden aangetroffen, dan worden deze werkzaamheden direct stilgelegd en maakt de initiatiefnemer een melding van de aanwezigheid van invasieve exoten bij de Omgevingsdienst De Vallei. In overleg met de Omgevingsdienst De Vallei zal dan de verdere aanpak worden afgestemd.

3.5.4 Lokale regels voor grond met bodemvreemd materiaal

Bodemvreemde materialen zijn alle materialen die niet onder de definitie van grond vallen en bij de ontgraving al in de bodem aanwezig zijn. Hierbij gaat het niet om bijmenging met materialen van natuurlijke origine als grond, schelpen, wortels en onbewerkt hout.

Landelijk geldt een maximum van 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bij grondverzet voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft. De regio stelt strengere eisen:

Bij het toepassen van grond geldt een maximaal gewichtspercentage bodemvreemd materiaal (steenachtig materiaal of hout) dat afhankelijk is van de bodemfunctieklasse van de toepassingslocatie:

  • Functieklasse industrie: maximaal 10%

  • Functieklasse wonen en Landbouw/natuur: maximaal 5%

Voor overige lichtgewicht bodemvreemde materialen zoals bijvoorbeeld plastic en piepschuim mag dit alleen sporadisch in de grond voorkomen volgens het landelijk beleidskader.

Wanneer het maximaal toegestane percentage bodemvreemd materiaal wordt overschreden, dan kan de grond niet worden toegepast. Door bijvoorbeeld te zeven kan het percentage bodemvreemd materiaal worden verlaagd, zodat de grond alsnog mag worden toegepast.

Het kan voorkomen dat afwijken van de genoemde percentages wenselijk is en het niet mogelijk is om bijvoorbeeld bodemvreemd materiaal te verwijderen via zeven.

Afwijking is alleen mogelijk als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    Vooraf is afgestemd met de gemeente en deze heeft schriftelijk ingestemd;

  • 2.

    Alle betrokkenen (eigenaar, uitvoerder, initiatiefnemer) zijn voldoende op de hoogte van de consequenties;

  • 3.

    De toepassing van deze partij dient het algemeen milieubelang (bijvoorbeeld een geschikte partij moet van ver buiten de gemeente komen) en het betreft een duurzame oplossing;

  • 4.

    De extra kosten staan niet in verhouding tot het milieu- en maatschappelijk rendement.

3.5.5 Grond toepassen op waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden

In de Omgevingsverordening Gelderland [5] is beschreven hoe omgegaan moet worden met het ontgraven en toepassen van grond en baggerspecie in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden. In deze gebieden geldt een strenger beleid voor het toepassen van grond en baggerspecie, dan buiten deze gebieden.

Voor grondverzet tussen en naar waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden gelden de regels van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.5.6 Grond toepassen op gevoelige gebruiksfuncties

Voor het toepassen van grond ter plaatse van moes-/volkstuinen en kinderspeelplaatsen geldt het volgende:

Op locaties met de gebruiksfunctie moes-/volkstuinen, kinderspeelplaatsen (openbare speeltuinen, (groene) speelplaatsen bij scholen en kinderdagverblijven, trapveldjes en plekken in openbaar groen waar intensief gespeeld wordt), mag alleen grond met kwaliteit Landbouw/natuur worden toegepast.

3.5.7 Grond toepassen op percelen met bodemfunctieklasse Wonen

Op basis van de dubbele toetsing (functieklassen en kwaliteit ontvangende bodem) is hergebruik van grond in woongebieden beperkt tot grond met kwaliteit Landbouw/natuur. Uitzondering hierop zijn het voormalig ENKA-terrein en de kleine kernen. De regio wil echter zoveel mogelijk de circulaire aanpak van grondverzet bevorderen. Daarom geldt de volgende gebiedsspecifieke regel:

Bij het toepassen van grond uit het eigen beheergebied in de bovengrond van percelen die volgens de bodemfunctiekaart de functie “Wonen” hebben, wordt voor het standaard stoffenpakket getoetst aan de functionele norm (maximale waarde Wonen) en niet aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. De gehalten PFAS moeten in deze situatie voldoen aan Landbouw/natuur.

3.5.8 Grond toepassen op percelen met bodemfunctieklasse Industrie

Op basis van de dubbele toetsing (functieklassen en kwaliteit ontvangende bodem) is hergebruik van grond in bedrijfsterreinen beperkt tot grond met kwaliteit Landbouw/natuur of Wonen. De regio wil echter zoveel mogelijk de circulaire aanpak van grondverzet bevorderen en het mogelijk maken om grond met kwaliteit Industrie die in eigen gebied vrijkomt ook in eigen gebied te kunnen toepassen. Daarom geldt de volgende gebiedsspecifieke regel:

Bij het toepassen van grond uit het eigen beheergebied in de bovengrond van percelen die volgens de bodemfunctiekaart de functie “Industrie” hebben, wordt voor het standaard stoffenpakket getoetst aan de functionele norm (maximale waarde Industrie) en niet aan de kwaliteit van de ontvangende bodem. De gehalten PFAS moeten in deze situatie voldoen aan Landbouw/natuur.

3.5.9 Grondverzet in (spoor)wegen en/of in taluds/wegbermen

De ervaring leert dat de bodemkwaliteit ter plaatse van (spoor)wegen inclusief de taluds en wegbermen vaak heterogeen is en significant slechter dan de bodemkwaliteit in de regio. Daarom gelden de volgende regels:

  • (Spoor)wegen inclusief de taluds en wegbermen worden als verdachte locaties aangemerkt. De bodemkwaliteitskaart kan daarmee niet worden gebruikt als bewijsmiddel. De kwaliteit van vrijkomende grond ter plaatse moet daarom worden aangetoond met een partijkeuring.

  • Er zijn uitzonderingen: Voor relatief nieuwe wegen inclusief wegbermen en de ondergrond (ongeroerd en vrij van bodemvreemd materiaal) kan de bodemkwaliteitskaart wel worden gebruikt nadat met een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) is aangetoond dat de bodemkwaliteit van deze locaties overeenkomt met de bodemkwaliteitskaart ter plekke.

Voor grondverzet in (spoor)wegen en/of taluds/wegbermen gelden ook de landelijke regels zoals vastgesteld voor tijdelijke uitname van grond (zie paragraaf 4.2).

3.5.10 Grondverzet dieper dan 2 meter beneden het maaiveld

De bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart zijn opgesteld voor een dieptetraject tot maximaal 2

m -mv. Uit de resultaten van de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de ondergrond binnen het gehele beheergebied de kwaliteit Landbouw/natuur heeft. Wanneer we ervan uitgaan dat grond die dieper zit niet is beïnvloed door de mens via bodemverontreiniging of graven in de bodem, is het logisch te veronderstellen dat dieper liggende grond ook de kwaliteit Landbouw/natuur zal hebben. Mocht het voorkomen dat grond dieper dan 2 m -mv wordt ontgraven of toegepast binnen het beheergebied dan gelden de volgende regels:

Grond uit eigen beheergebied

Grond die in eigen beheergebied wordt ontgraven vanuit bodemlagen dieper dan 2 m -mv mag binnen het beheergebied zonder bodemonderzoek worden hergebruikt. De aanname is dat de kwaliteit van deze grond voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Natuur/landbouw. Hierbij geldt:

  • op basis van een historisch onderzoek conform NEN5725 is aangetoond dat er geen verdenking van bodemverontreiniging is op de locatie van herkomst van de grond,

  • er zijn geen zintuiglijke waarnemingen van ongewenste geur en/of bijmenging.

Binnen het eigen beheergebied mag grond worden toegepast in de bodem dieper dan 2 m -mv onder de volgende voorwaarden:

  • de kwaliteit voldoet volgens de bodemkwaliteitskaart aan de bodemkwaliteitsklasse Natuur/landbouw,

  • op basis van een historisch onderzoek conform NEN5725 is aangetoond dat er geen verdenking van bodemverontreiniging is op de locatie van herkomst van de grond,

  • er zijn geen zintuiglijke waarnemingen van ongewenste geur en/of bijmenging.

Grond van buiten het beheergebied

Grond van buiten het beheergebied mag worden toegepast in de bodem dieper dan 2 m -mv. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • de kwaliteit van de grond is bepaald met een partijkeuring,

  • de kwaliteit van de grond voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Natuur/landbouw,

  • er zijn geen zintuiglijke waarnemingen van ongewenste geur en/of bijmenging.

4 Overig relevant beleid

4.1 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel bij bodemtoets

Omdat de algemene achtergrondkwaliteit van de bodem in de regio grotendeels voldoet aan Landbouw/natuur ziet de regio geen reden om bij specifieke ruimtelijke ontwikkelingen een bodemonderzoek te eisen.

Als uit een Historisch Onderzoek (NEN5725) blijkt dat er geen aanleiding is om bodemverontreiniging te verwachten op de locatie, dan kan de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit in de volgende procedures:

  • 1.

    Bodemtoets omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;

  • 2.

    Bodemtoets planwijziging.

Hierbij geldt de voorkeursvolgorde voor bewijsmiddelen van milieuhygiënische bodemkwaliteit zoals beschreven in paragraaf 2.1.

Als uit het Historisch Onderzoek blijkt dat er wel een vermoeden van bodemverontreiniging op de locatie is, dan is er geen vrijstelling van bodemonderzoek mogelijk. De bodemkwaliteitskaart kan dan niet worden gebruikt als bewijsmiddel van de bodemkwaliteit op de locatie.

4.2 Tijdelijke uitname van grond

Bij tijdelijke uitname van grond in het kader van werkzaamheden zijn aparte regels voor hergebruik van deze grond opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit. Het begrip ‘tijdelijke uitname’ is gedefinieerd in het Besluit bodemkwaliteit artikel 36, 3e lid.

Als de grond niet wordt bewerkt en op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in dezelfde toepassing wordt teruggebracht, is er geen kwaliteitsbepaling, toetsing aan de functie en melding nodig.

4.3 Grondverzet bij saneren

De Wet bodembescherming is gericht op de aanpak van ernstige bodemverontreiniging. De Omgevingsdienst De Vallei is door de gemeenten gemandateerd voor de aanpak van niet ernstige bodemverontreiniging en voor de nieuwe gevallen van bodemverontreiniging. De provincie is bevoegd gezag voor de aanpak van de ernstige gevallen van bodemverontreiniging binnen de regio de Vallei. Zodra de Omgevingswet in werking treedt wordt de gemeente bevoegd gezag, behalve voor die locaties die vallen onder het overgangsrecht Wet bodembescherming.

4.3.1 Grond herschikken binnen saneringslocatie

Grondverzet binnen locaties met een ernstige bodemverontreiniging is alleen toegestaan na (BUS3) melding aan het bevoegd gezag en binnen de voorwaarden van een door bevoegd gezag goedgekeurd (raam)saneringsplan.

Voor de terugsaneerwaarde wordt in de Wet bodembescherming, en ook onder de nieuwe Omgevingswet, aangesloten bij de bodemfunctieklasse van de locatie.

4.3.2 Grond aanvoeren van buiten saneringslocatie

Toepassing van grond van buiten de saneringslocatie, valt onder het Besluit bodemkwaliteit en moet als zodanig worden gemeld.

  • Grond van buiten het eigen beheergebied mag op de saneringslocatie worden toegepast volgens de regels uit het generieke beleid (zie paragraaf 3.4);

  • Grond uit het eigen beheergebied mag op de saneringslocatie worden toegepast volgens de regels uit het gebiedsspecifieke beleid (zie paragraaf 3.5)

5 Toekomstbestendigheid van de nota

5.1 Omgevingswet

Jarenlang is per werkveld aparte wet- en regelgeving gehanteerd. Dat gaat veranderen met de komst van de Omgevingswet. Daarin worden alle regels voor de fysieke leefomgeving samengebracht.

Voor bodemkwaliteit wordt met deze nieuwe wet ook een transitie gemaakt, we verschuiven van een sectorale aanpak van verontreinigingen naar duurzaam beheer van de bodemkwaliteit. In deze nota is zoveel mogelijk geanticipeerd op deze transitie bij het vaststellen van de gebiedsspecifieke beleidsregels. Hierbij ligt de nadruk op het faciliteren van meer hergebruik van regionaal vrijkomende grond.

5.2 De Overgangsregeling

Vanaf het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden gemeenten bevoegd gezag voor alles wat te maken heeft met de bodemkwaliteit.

De bodemkwaliteitskaart, de bodemfunctiekaart en het gebiedsspecifiek beleid (paragraaf 3.5 uit deze nota bodembeheer) worden op dat moment automatisch onderdeel van het tijdelijk Omgevingsplan van de gemeenten binnen het beheergebied. De gemeenten zullen vervolgens de regels voor grondverzet overbrengen naar het nieuwe Omgevingsplan.

Voor locatie met bodemverontreiniging geldt een traject van warme overdracht, waarbij de informatie en het bevoegd gezag wordt overgedragen van de provincie naar de gemeenten. Locaties met een lopende saneringsaanpak en beschikkingen van ernstige verontreiniging blijven echter onder het bevoegd gezag van de provincie vallen. De regels zijn vastgelegd in de bruidsschat4.

6 Literatuurlijst

Ondertekening

Bijlage 1 Stroomschema grondverzetregels Regio de Vallei

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Bodemfunctieklassenkaart

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Onder de Omgevingswet verdwijnt het begrip ‘inrichting’ en doet het begrip ‘milieubelastende activiteit’ zijn intrede. Het geheel of een deel van de voormalige inrichting kan een milieubelastende activiteit zijn. Het geheel of een deel van de milieubelastende activiteit kan vergunningplichtig zijn.

Noot
2

m -mv: meter beneden maaiveld

Noot
3

Besluit Uniforme Saneringen.

Noot
4

Onder de Omgevingswet verhuist een aantal regels van het Rijk naar gemeenten en waterschappen. Dit heet ook wel de 'bruidsschat'. Het Rijk zorgt er voor dat de betreffende regels voor gemeenten automatisch in het tijdelijk deel van het omgevingsplan komen.