Regeling vervallen per 01-01-2024

Re-integratieverordening Participatiewet Hollands Kroon 2017

Geldend van 29-07-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet Hollands Kroon 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

wet:

Participatiewet

b.

doelgroep:

personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

c.

uitstromer:

persoon met zeer korte afstand tot de arbeidsmarkt wat inhoudt dat betaald werk naar verwachting met minimale ondersteuning direct of binnen halfjaar mogelijk is;

d.

groeier:

persoon met een matige afstand tot de arbeidsmarkt, wat inhoudt dat een persoon belemmeringen heeft die met ondersteuning geheel of gedeeltelijk zijn weg te nemen waardoor betaald werk naar verwachting binnen een jaar mogelijk is;

e.

blijver:

persoon met grote afstand tot de arbeidsmarkt, wat inhoudt dat een persoon dusdanige belemmeringen heeft waardoor betaalde arbeid binnen 1 tot 2 jaar niet mogelijk is;

f.

voorzieningen:

voorzieningen als genoemd in de artikelen 2.3 tot en met 2.10 van de verordening;

g.

betaald werk:

werk dat niet met behoud van uitkering wordt gedaan.

h.

Loonkostensubsidie:

subsidie ten behoeve van een werkgever ter compensatie van de lagere loonwaarde van een werknemer;

i.

loonwaarde:

vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

Artikel 1.2. Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Het college houdt bij het aanbieden van de voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken worden in ieder geval verstaan: a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 2. Het college houdt bij het aanbieden van de meest passende voorziening rekening met de afstand tot de arbeidsmarkt op grond van de indeling in de categorieën uitstromer, groeier en blijver.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.1 Vorm van ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden aangeboden door het aanbieden van een traject waarbij zo nodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van re-integratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

Artikel 2.2. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan een voorziening, uitgezonderd de voorziening beschut werk en loonkostensubsidie, beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of niet voldoende nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      deze voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon, onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling of het college een andere voorziening aanbiedt die naar haar oordeel passender is;

    • d.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van in deze verordening genoemde voorzieningen;

    • e.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens deze verordening zijn gesteld.

  • 2. Het doel van het aanbieden van de voorzieningen is uitstroom naar betaald werk.

  • 3. Het college kan voorzieningen aanbieden die niet in de verordening zijn genoemd indien dit een meer passende weg is naar arbeidsinschakeling.

Artikel 2.3. Matching vraag en aanbod

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep bemiddelen naar betaald werk en maakt daarvoor onder andere gebruik van een daarvoor ingericht orgaan, zoals het werkgeversservicepunt.

  • 2. Indien nodig kan het college hulp bieden bij de wijze waarop werk gezocht kan worden, het solliciteren en het doen van sollicitatiegesprekken.

Artikel 2.4. Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan personen die tot de doelgroep behoren, bemiddelen naar een proefplaatsing, werkervaringsplaats of vrijwilligerswerk als een dergelijke plaatsing de re-integratie en/of uitstroom bevordert.

  • 2. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 2.5 Compensatie loonkosten

  • 1. Het college kan een compensatie loonkosten, in de vorm van een loonkostensubsidie, verstrekken

  • 2. De compensatie aan de werkgever is bedoeld voor personen die moeilijk plaatsbaar zijn en voor wie geen gebruik gemaakt kan worden van voorzieningen voortvloeiend uit een inschrijving in het doelgroepenregister.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een compensatie loonkosten, de overige kosten en de wijze betaling.

Artikel 2.6. Persoonlijke ondersteuning en nazorg

  • 1. Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning aanbieden bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

  • 2. Het college kan aan personen die tot de doelgroep behoren nazorg aanbieden na aanvaarding van betaald werk, waarmee geheel of gedeeltelijk in de kosten van het bestaan wordt voorzien.

Artikel 2.7. Beschut werk

  • 1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan, aan personen van wie het college heeft vastgesteld dat deze uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 2. Voor de personen die niet op een beschutte werkplek geplaatst kunnen worden, omdat het aantal verplichte beschutte werkplekken in een kalenderjaar is gerealiseerd, richt het college een wachtlijst in.

  • 3. De eerst geplaatste van de wachtlijst heeft voorrang op de later geplaatste.

  • 4. Tijdens de wachttijd biedt het college een vorm van sociale activering, vrijwilligerswerk of een andere passende voorziening aan gericht op arbeidsinschakeling.

  • 5. Om de in artikel 10b eerste lid van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, biedt het college een dienstbetrekking aan bij de Gemeenschappelijke regeling gesubsidieerde arbeid aan wie de gemeenteraad de opdracht heeft gemandateerd om de beschutte werkplekken te realiseren.

  • 6. Het college biedt de noodzakelijke begeleiding aan die nodig is om de werkzaamheden, bedoeld in lid 6 van dit artikel, uit te voeren.

Artikel 2.8. Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een korte arbeidsmarktgerichte cursus aanbieden waaronder ook worden begrepen Nederlandse taallessen en cursussen om computervaardigheden te leren of te verbeteren.

  • 2. Een cursus scholingstraject wordt aangeboden als:

    • a.

      die naar het oordeel van het college de uitstroom naar de arbeidsmarkt op korte termijn bevordert;

    • b.

      andere voorzieningen niet tot een beter resultaat zullen leiden.

  • 3. Het college biedt een alleenstaande ouder die ontheven is van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9a van de wet, een passende scholing aan zoals bedoelt in artikel 9a, lid 10 en 11 van de wet.

Artikel 2.9. Sociale activering

  • 4.

    Het college kan een persoon die tot de doelgroep behoort bemiddelen naar vrijwilligerswerk of andere daarvoor in aanmerking komende activiteiten in het kader van sociale activering.

  • 5.

    Het college stemt de duur, omvang en zwaarte van de in het eerste lid bedoelde vrijwilligerswerk en activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 2.10. Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand in overeenstemming met artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 100,-- per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 2.11. Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning bieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • b.

    van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Hoofdstuk 3 Loonkostensubsidie

Artikel 3.1. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen;

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie;

  • 2. Het college kan advies inwinnen over het oordeel of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

Artikel 3.2 Wijze bepalen loonwaarde

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de methodiek Dariuz om de loonwaarde van een persoon te bepalen.

  • 2.

    De loonwaardemeting wordt uitgevoerd door de externe organisatie Noorderkwartier NV.

  • 3.

    De loonwaardemeting wordt uitgevoerd door het UWV voor de personen die een dienstverband krijgen op een beschutte werkplek bij de Gemeenschappelijke regeling gesubsidieerde arbeid of in dienst treden bij Noorderkwartier NV.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1. Hardheidsclausule

Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 4.2. Inwerkingtreding en citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet Hollands Kroon 2017 en treedt in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 01-01-2017 onder gelijktijdige intrekking van de Re-integratieverordening Participatiewet Hollands Kroon 2015 2e versie en de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 juni 2017

Griffier

Voorzitter

Toelichting

Algemeen

Op grond van de Participatiewet (hierna “de wet”) heeft de raad de opdracht om een re-integratieverordening vast te stellen. In de verordening moet aandacht worden besteed aan de te onderscheiden doelgroepen binnen de hele doelgroep van de wet en de voorzieningen die worden ingezet om het beoogde doel te bereiken. Ook staat in de verordening hoe de voorzieningen over de te onderscheiden groepen worden verdeeld. Het college heeft de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen waarin de voorzieningen op detailniveau worden uitgewerkt. De werkzoekende kan in de re-integratieverordening zien welke voorzieningen op grond van de wet kunnen worden aangeboden en waarop hij aanspraak kan maken.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het gaat om personen die een uitkering van de gemeente ontvangen en om personen die werkzoekend zijn, geen uitkering van de gemeente ontvangen en ook geen uitkering van het UWV. In de termen van de wet zijn dat Nuggers. Niet uitkeringsgerechtigde werkloze werknemers.

De totale doelgroep is in deze verordening onderscheiden in drie subdoelgroepen. Uitstromers, groeieres en blijvers. Uitstromers komen naar verwachting snel aan het werk. Groeiers die op korte of langere termijn – maar uiterlijk binnen 12 maanden – naar verwachting aan het werk zullen gaan. Blijvers voor wie betaald werk naar verwachting binnen één tot twee jaar niet mogelijk is. Onder de groep blijvers vallen ook personen die volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zijn en ontheven zijn van alle verplichtingen.

Voor de praktische uitvoering is deze indeling globaal en flexibel, een handvat om een eerste selectie te kunnen maken. In de praktijk wordt niet rigide met de indeling omgegaan. De verwachting of de persoon betaald werk zal krijgen is gebaseerd op de ingeschatte afstand tot de arbeidsmarkt en de verdiencapaciteit. Afstand tot de arbeidsmarkt wordt veroorzaakt doordat een persoon langere tijd uit het arbeidsproces is. Door het opdoen van werkervaring en verkrijgen van werkritme wordt deze afstand verkleind en kan de persoon na korte of langere tijd weer volledig functioneren. De afstand is, om het zo te zeggen, overbrugd.

Met ingang van 01-01-2017 zijn begrippen over loonkostensubsidie toegevoegd, omdat de verordening loonkostensubsidie is opgenomen in de re-integratieverordening.

Artikel 1.2. Evenwichtige verdeling en financiering

Lid 1

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen opnemen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag betreffende de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

Bij het aanbieden van de voorzieningen en het vaststellen van de re-integratieverplichtingen die de belanghebbende na moet komen, wordt rekening gehouden met de zorgtaken. In de ‘Beleidsregel opleggen en ontheffen van de arbeids- en re-integratieverplichting en tegenprestatie ‘ is verder uitgewerkt op welke wijze er rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Lid 2

Uit het feit dat bij het aanbieden van voorzieningen rekening gehouden wordt met omstandigheden en functionele beperkingen, volgt ook dat het om maatwerk gaat. Dit is inherent aan het re-integratieproces

Lid 3

Op één onderdeel is er voor gekozen om een specifieke regeling op te nemen in de verordening. Het gaat om de beperking van de doelgroep op grond van het inkomen. Het is een belangrijke en politieke keuze. Per

01-01-2015 is er voor gekozen om het toen bestaande beleid te verlengen. Dat betekent dat aan personen met een inkomen of vermogen van meer dan de bijstandsuitkering geen re-integratie-aanbod wordt gedaan. Daarvoor is gekozen, omdat enerzijds het budget taakstellend is en anderzijds omdat we kiezen voor de zwaksten in de samenleving. Dat zijn degenen zonder inkomen en vermogen. Nu – na ruim twee jaar – blijkt dat deze keuze als hoofdregel houdbaar is, maar dat het nodig is om een uitzondering te maken voor de personen die in het doelgroepenregister staan en een indicatie beschut werk hebben.

Lid 4

Werkzoekenden die opgenomen zijn in het doelgroepenregister hebben een loonwaarde van minder dan 100%. Zij kunnen alleen met een loonkostensubsidie aan het werk komen. Werkzoekenden met een indicatie beschut werk kunnen alleen werken in een beschutte werkomgeving, met veel begeleiding en een loonkostensubsidie. Het weigeren van de loonkostensubsidie en beschut werk, omdat er een gezinsinkomen is, is niet wenselijk.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.2 Algemene bepalingen over voorzieningen

Algemeen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering als eerste stap richting werk (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via een werkervaringsplaats).

Lid 1

Beëindigingsgronden

De voorziening beschut werk en loonkostensubsidie zijn uitgesloten, omdat die personen een dienstverband hebben en het arbeidsrecht daar op van toepassing is. De bepalingen over de beeindigingsgronden zijn aanvullend op de mogelijkheid om de uitkering te verlagen op grond van de wet en de Afstemmingsverordening in het geval de verplichtingen niet worden nagekomen.

In lid 1 onder a is de verwijzing naar artikel 17 (niet nakomen van de inlichtingenverplichting) opgenomen. Dit is opgenomen voor bijvoorbeeld de volgende situatie. Persoon maakt tijdens de uitkering gebruik van een re-integratievoorziening en gaat – zonder het door te geven - aan het werk of woont al lange tijd samen. Er kan geconcludeerd worden dat de voorziening niet meer noodzakelijk is.

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Lid 3 Voorzieningen die niet in de verordening staan.

In de loop der tijd kunnen nieuwe voorzieningen worden ontwikkeld, doorontwikkeld of beëindigd. De individuele situatie kan ook aanleiding zijn voor het aanbieden van een voorziening op maat die niet in de verordening staat. Die mogelijkheid moet te allen tijde open blijven.

Artikel 2.3 Matching van vraag en aanbod

Lid 1

Op de weg van uitkering naar werk zijn vier elementen te onderscheiden:

  • 1.

    re-integratietraject, waarin de persoon wordt voorbereid op uitstroom naar reguliere arbeid

  • 2.

    werkgeversdienstverlening, waarin de vraag wordt geacquireerd.

  • 3.

    matchingsmoment, waarin vraag en aanbod bij elkaar komen

  • 4.

    nazorg / begeleiding, die verleend wordt om werkgever te ontzorgen en werkzoekende een grotere kans op duurzame arbeid te geven

Zonder het werkgeverspunt is matching van vraag en aanbod niet mogelijk.

Lid 2

Het bieden van hulp bij het zoeken naar werk en solliciteren, is geen vast omlijnde voorziening. Het aanbod is divers. Het kan bestaan uit een aantal gesprekken, hulp bieden bij het opstellen van een CV etc. Ondanks het feit dat er geen voorziening is met het label “sollicitatietraining”, is het wel opgenomen in de verordening, omdat het een integraal onderdeel is van de re-integratie.

Artikel 2.4 Werken met behoud van uitkering

In het tweede lid is bepaald dat werken met behoud van uitkering uitsluitend wordt ingezet als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. De duur van de proefplaatsing en de werkervaringsplaats is zo kort mogelijk en de invulling van de plaatsing mag niet gebruikt worden voor een tijdelijk te kort aan arbeidskrachten.

Artikel 2.5 Compensatie loonkosten

De compensatie loonkosten voor de werkgever wordt toegekend als er geen andere mogelijkheden zijn om tot uitstroom naar regulier werk te komen en heeft altijd een kortdurend karakter. Bij het opstellen van de beleidsregel wordt rekening gehouden met de Europese regelgeving voor wat betreft staatssteun.

Artikel 2.7 Beschut werk

Lid 1

Met ingang van 01-01-2017 is de gemeente verplicht om jaarlijks een door het Rijk vastgesteld aantal plaatsen beschut werk in te vullen.

Lid 2, 3 en 4

In de verordening moet worden opgenomen op welke wijze met de wachtlijst wordt omgegaan en welk aanbod gedaan wordt in afwachting van plaatsing als er geen plek is. In lid 4 is opgenomen dat de schoolverlaters van PRO, VSO en entreeopleiding gedurende twee jaar na school voorrang hebben. Deze voorrangsregel is opgenomen omdat aansluiting van school naar werk voor deze jongeren belangrijk is. Stil zitten na school heeft voor deze jongeren een negatief effect.

Artikel 2.8. Scholing

Lid 1 en 2

Scholing en opleiding wordt spaarzaam ingezet. Dit heeft te maken met het feit dat het een relatief dure voorziening is en er kritische gekeken wordt naar het effect van de opleiding. De opleidingen die wel worden aangeboden zijn kort en arbeidsmarktgericht.

Artikel 2.10 Participatieplaatsen

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden. Ioaw- en Ioaz-gerechtigden kunnen ook geen gebruik maken van een participatieplaats. Zij ontvangen immers geen algemene bijstand.

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

Premie

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt niet in mindering gebracht op de uitkering (artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet).

Hoofdstuk 3 Loonkostensubsidie

De gemeenteraad is verplicht om regels in een verordening op te nemen over het vaststellen van de doelgroep loonkostensubsidie en de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld. Dit was een aparte verordening. Er is nu voor gekozen om de verordening loonkostensubsidie in te trekken en op te nemen in de re-integratieverordening.

Artikel 3.1.Wijze bepalen loonwaarde

De wijze van bepalen van de loonwaarde is in regionaal verband bepaald. Binnen de arbeidsmarktregio Noord Holland Noord is gekozen voor Dariuz. Dit is een gecertificeerde methode, waarmee de loonwaarde op zo objectief mogelijke wijze kan worden vastgesteld. Noorderkwartier NV is de externe organisatie die de loonwaarde meting uitvoert. Zij werken al jaren met Dariuz en de noodzakelijke deskundigheid is aanwezig.

Om onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen is bepaald dat het UWV de metingen doet voor personen die in dienst komen bij de GrGa of Noorderkwartier NV.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

In de afgelopen twee jaren is duidelijk geworden dat een hardheidsclausule nodig is. Dat was het geval in enkele situaties waarin de bepalingen over de inkomens- en vermogensgrens tot schrijnende situaties leiden. In overleg met de verantwoordelijk wethouders is besloten om – ondanks het ontbreken van een hardheidsclausule – een uitzondering te maken.