Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maashorst

Geldend van 01-08-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maashorst

De raad van de gemeente Maashorst;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 30 mei 2023:

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

b e s l u i t

Vast te stellen de

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maashorst per 1 augustus 2023

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a)

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor personen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare voorzieningen;

  • b)

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand (uitvoerig) onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet.;

  • c)

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d)

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • e)

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f)

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g)

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • h)

    mantelzorg: de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo 2015). De bijdrage van een mantelzorger jonger dan 18 jaar zal niet worden meegewogen bij het vaststellen van de zorgindicatie.

  • i)

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • j)

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoel in artikel 1.1.1 van de wet;

  • k)

    voorliggende voorziening: al hetgeen tegemoetkomt aan de hulpvraag, al dan niet wettelijk, en voorgaat op een verstrekking van een maatwerkvoorziening;

  • l)

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • m)

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de melding van de hulpvraag en spoedeisende gevallen

Artikel 3 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaande aan het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot cliëntondersteuning.

Artikel 4 Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Artikel 5 Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 7, kan het college de identiteit van de client vaststellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 6 Geen (verder) onderzoek

  • 1. Als de cliënt tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met de reeds aangereikte mogelijkheden zelf in een oplossing kan voorzien of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.

  • 2. Als de hulpvraag en de situatie van de cliënt genoegzaam bekend zijn bij de gemeente, kan het college na instemming van de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 7 Onderzoek

  • 1. Een gesprek met de cliënt, zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie maakt deel uit van het onderzoek.

  • 2. Het college stelt in dit gesprek, in samenspraak met de cliënt of diens vertegenwoordiging, het gewenste resultaat van het verzoek om maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet vast.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

  • 5. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in het eerste lid. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden in het onderzoek meegenomen.

Artikel 7a Deskundigenadvies

  • 1. Het college kan in het kader van het onderzoek en/of aanvraag om deskundigenadvies vragen als:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college dat om een andere reden gewenst vindt.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt uitsluitend schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 3. Een ondertekend verslag van het gesprek kan worden beschouwd als een aanvraagformulier.

  • 4. Uit een aanvraag voor een persoonsgebonden budget blijkt in elk geval:

    • a.

      wat de te treffen maatwerkvoorziening en het beoogde resultaat is;

    • b.

      hoe de ondersteuning wordt uitgevoerd en door wie;

    • c.

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn en;

    • d.

      waarom de cliënt een persoonsgebonden budget wilt.

  • 5. Een aanvraag voor beschermd wonen dient te worden gedaan bij centrumgemeente Oss.

Artikel 9 Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;

    • d

      welke andere oplossingen en/of voorzieningen relevant zijn of kunnenzijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden besteed;

    • b

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • f

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;

    • g

      welke andere oplossingen en/of voorzieningen relevant zijn of kunnenzijn.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de beschikking.

Hoofdstuk 3 Algemene voorziening

Artikel 10 Algemene voorziening

  • 1. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot algemene voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorziening

Artikel 11 Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht en/of;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp en/of;

      • iii.

        met mantelzorg en/of;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en/of;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

      • vi.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht en/of;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp en/of;

      • iii.

        met mantelzorg en/of;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en/of;

      • v.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

  • 2. Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt bovendien dat:

    • a.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • b.

      deze in overwegende mate op het individu moet zijn gericht.

  • 3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven. Tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 12 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget worden de volgende criteria gehanteerd:

    • a.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst adequate voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

    • b.

      Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

    • c.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd.

    • d.

      Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt uitgegaan van een gedifferentieerde tariefstelling voor inkoop via een pgb bij erkende zorginstellingen, een zelfstandige zonder personeel (ZZP) of eenmansbedrijf en niet- professionals. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

      • i.

        Een budgethouder die een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met een voor de sector toepasselijk cao, kan het maximum (100%) pgb-tarief ontvangen

      • ii.

        Inschakeling van een zzp’er of zorgorganisatie die arbeidsvoorwaarden met lagere loonschalen hanteert, leidt als gevolg van aannemelijke minderkosten, tot een verlaging van het maximum pgb-tarief met 15%.

      • iii.

        Wordt de ondersteuning geleverd door een persoon uit het netwerk van de cliënt (die al dan niet een professionele hulpverlener is) dan bedraagt het pgb-tarief 50% van het instellingstarief met een maximum van € 20,- per uur.

    • e.

      De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging vindt plaats door de aandachtsgebieden waarbij ondersteuning nodig is en de tarieven zoals vermeld in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning. Op basis van individueel maatwerk kan een pgb hoger of lager dan de normbedragen worden vastgesteld.

    • f.

      Het college kan de hoogte van het pgb als bedoeld in a t/m c vaststellen op basis van een door de cliënt aan te leveren offerte.

    • g.

      In het persoonsgebonden budget is geen ruimte voor een vrij besteedbaar bedrag.

  • 2. Het pgb moet besteed worden aan Wmo-ondersteuning en mag bijvoorbeeld niet besteed worden aan:

    • a.

      kosten van bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers, tenzij het de kosten van arbeidsbemiddeling betreft door een bemiddelingsbureau met een Per Saldo Keurmerk;

    • b.

      administratiekosten;

    • c.

      de bijdrage in de kosten, zoals bedoeld in artikel 16;

    • d.

      feestdagen- of andere eenmalige uitkeringen.

  • 3. Aan het persoonsgebonden budget zijn verbonden:

    • a.

      de budgethouder maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

    • b.

      als uit de gegevens van de SVB blijkt dat binnen een half jaar geen besteding heeft plaatsgevonden, kan in overleg met de cliënt beëindiging of omzetting naar hulp in natura plaatsvinden.

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor het sociaal netwerk moet in ieder geval beperkt blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 4. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

  • 5. Het college kan in de nadere regels eisen stellen met betrekking tot de verstrekking, uitsluitingsgronden, de hoogte, uitbetaling, besteding, kwaliteitseisen en verantwoording van de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen maatwerkvoorziening.

  • 6. Het pgb moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals bedoeld in de wet en die in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt toegekend.

Artikel 13 Geen aanspraak

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt :

  • 1.

    voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • 2.

    indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Maashorst voor wat betreft artikel 10 lid 1 sub a;

  • 3.

    voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

  • 4.

    voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

  • 5.

    indien de voorziening voor een cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • 6.

    voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie;

  • 7.

    indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór het verstrekken van de beschikking zoals bedoeld in artikel 9 Verordening heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak van de voorziening achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • 8.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de verstrekte voorziening niet meer voldoet aan de kwaliteitseisen zoals omschreven in artikel 17 van deze verordening, of tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • 9.

    voor zover de beperkingen en/of problemen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • 10.

    voor zover een woonvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • 11.

    ten behoeve van een woningaanpassing in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

  • 12.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft;

  • 13.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • 14.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • 15.

    indien de cliënt verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • 16.

    indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg of de Jeugdwet, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Artikel 14 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 1 maand verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen een redelijke termijn doch uiterlijk zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening zoals ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8. De wijze waarop de terugvordering wordt geëffectueerd kan plaatsvinden door middel van verrekening.

Artikel 15 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 13, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 16 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Hoofdstuk 5 Bijdrage in de kosten

Artikel 17 Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, zolang hij

  • 1. van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Het college kan bepalen dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor het gebruik van een algemene voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 3. Indien een maatwerkvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 5. De kostprijs voor een persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening wordt bepaald op grond van artikel 11 lid 1 van de verordening.

  • 6. De kostprijs van de maatwerkvoorziening die in eigendom wordt verstrekt wordt opgegeven bij het CAK.

  • 7. In afwijking van het zevende lid kan het college nadere regels vaststellen welke kostprijs voor de maatwerkvoorzieningen wordt doorgegeven aan het CAK.

  • 8. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4 lid 7 van de wet, worden de bijdragen in de kosten voor een maatwerkvoorziening door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 9. De hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van en tot maximaal de kostprijs van de voorziening.

  • 10. De bijdrage voor maatschappelijke opvang wordt geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

  • 11.

    • a.

      In afwijking van artikel 2.1.4a vierde lid van de wet, bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening Kleinschalig Collectief Vervoer (GR-KCV Regiotaxi) € 0,24 per kilometer en een éénmalige bijdrage van € 1,10 per rit als opstaptarief.

    • b.

      De onder sub a vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2023 en kunnen ieder opvolgend jaar gewijzigd worden aan de hand van ontwikkelingen ten aanzien van de gehanteerde prijsindex (NEA/CPI index) vervoerstarieven en reizigersvolume.

    • c.

      Als toepassing is gegeven aan sub b, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Hoofdstuk 6 Kwaliteit en inspraak

Artikel 18 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zijn verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de voorziening:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;

    • b.

      is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving;

    • c.

      is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg, waaronder informele zorg;

    • d.

      geleverd wordt door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;

    • e.

      wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • f.

      beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk/ gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard;

    • g.

      voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de organisatie dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.

  • 2. Het college neemt in de contracten en afspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 3. Het college kan aanvullend op lid 1 nadere regels vaststellen met betrekking tot de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met een derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld als in onderdeel a

  • 2. Het college stelt de prijzen bedoeld als in het eerste lid, vast

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexactie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan in de nadere regels vastleggen dat het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing gelaten wordt, indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 20 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de levering van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar van GGD Hart van Brabant.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar van GGD Hart van Brabant, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening.

Artikel 21 Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 7 Mantelzorgwaardering

Artikel 24 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Het college stelt bij nadere regels vast waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 25 Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt een jaar na vaststelling geëvalueerd, maar uiterlijk in 2025.

Artikel 26 Intrekking oude verordening

  • 1. De Verordening maatschappelijk ondersteuning gemeente Maashorst 2022 wordt bij de inwerkingtreding van deze Verordening ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijk ondersteuning 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens die verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijk ondersteuning 2022, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 27 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2023.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maashorst 2023.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 13 juli 2023.

De raad voornoemd,

de griffier,

mr. N.E. Gradisen

de voorzitter,

M.J.D. Donders-de Leest (wnd.)