Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel

Geldend van 30-11-2024 t/m heden

Intitulé

Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

BESLUITEN

Overwegende dat de Europese Commissie op 13 december 2022 het Nederlands Nationaal Strategisch Plan in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 heeft goedgekeurd;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023–2027 zijn aangewezen als intermediaire instantie als bedoeld in artikel 123, vierde lid, van verordening 2021/2115;

Onderstaande Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Toelichting

Op grond van verordening 2021/2115 heeft Nederland op 30 september 2022 haar Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 december 2022 door de Commissie goedgekeurd. Het NSP is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het NSP-programma. Het gaat daarbij met name om verordening 2021/2116 en verordening 2021/1060. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde NSP slechts worden verstrekt op basis van een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling vormt, samen met nog vast te stellen openstellingsbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van NSP-subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).

In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen en de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt ervan uitgegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 worden per door het bestuursorgaan open te stellen interventie de subsidiabiliteitsvoorwaarden weergegeven. In hoofdstuk 3 volgen de slotbepalingen.

Het NSP kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde NSP is deze regeling ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van NSP in Nederland (het goedgekeurde NSP), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het NSP, voorgaan.

NSP

De volgende voor de onderhavige regeling relevante provinciale activiteiten zijn in het NSP opgenomen:

  • investeringen (artikel 73 verordening 2021/2115);

  • samenwerking (artikel 77 verordening 2021/2115);

  • LEADER (artikel 77 verordening 2021/2115);

  • kennisverspreiding en informatie (artikel 78 verordening 2021/2115).

GS stellen voor bovengenoemde onderdelen regels op in de interventies in hoofdstuk 2 van deze regeling.

In geval een subsidieontvanger de subsidieverplichtingen niet naleeft de subsidies te verlagen overeenkomstig de Beleidsregel verlagen subsidie GLB van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Het resterende deel van de activiteiten genoemd in het NSP betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen. Daarvoor is een separate provinciale regeling ontwikkeld, of geldt een regeling van de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening 2021/2116;

groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

infrastructuur: wegen, vaarwegen of wandel- of fietspaden;

integrale kostensystematiek: door de Minister van Economische Zaken en Klimaat goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

interventie: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die in het NSP en in deze regeling nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin verordening 2021/2115 voorziet;

kennisinstelling:

  • a.

    in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

  • b.

    andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c.

    geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°.

      openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

    • 2°.

      onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • d.

    onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

landbouwbedrijf: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

NSP: Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;

penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

perceel landbouwgrond: aaneengesloten stuk landbouwareaal, waaronder begrepen aangrenzende landschapselementen die ter beschikking van de landbouwer staan, dat door één landbouwer is aangegeven;

samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

verordening 2016/1012: Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (PbEU 2016, L 171);

verordening 2018/1046: Verordening (EU) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193);

verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie;

verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20);

watersysteem: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Artikel 1.2 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een openstellingsbesluit vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsbesluit vast:

    • a.

      één of meerdere subsidieplafonds;

    • b.

      per plafond een periode waarbinnen een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 3. In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten tevens nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b.

      de thema's waarop een activiteit betrekking moet hebben;

    • c.

      de categorieën van aanvragers;

    • d.

      de geografische begrenzing van de openstelling;

    • e.

      een drempel met betrekking tot de subsidiabele kosten;

    • f.

      de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • g.

      de minimale of maximale hoogte van de subsidie;

    • h.

      vaste bedragen;

    • i.

      de verdelingswijze;

    • j.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie, voorschot en deelbetaling, voortgangsverslag of vaststelling overgelegd moeten worden;

    • k.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

Toelichting

De interventies kunnen door een provincie opengesteld worden door middel van een openstellingsbesluit. In een openstellingsbesluit zal - naast het aanwijzen van onder meer de activiteit(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, het vaststellen van subsidieplafond(s), het bepalen van de aanvraagperiode en het aangeven voor welke kostensoorten subsidie kan worden verleend –aangegeven worden welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn.

In deze regeling wordt de term ‘activiteiten’ gebruikt. Daarmee wordt aangesloten bij artikel 4:21 van de Awb. In artikelen waarin de term ‘activiteit’ staat (1.2 en 1.22), is deze term gekozen om duidelijk te maken dat het gaat over de specifieke categorie activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt (bijvoorbeeld investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van verduurzaming van het landbouwbedrijf). Zo’n activiteit kan ook worden gelezen conform artikel 4:21 van de Awb (aanspraak op financiële middelen met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, te weten het aanvragen van subsidie en het uitvoeren van een project).

Daarnaast kunnen ook de in (hoofdstuk 2 van) deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema’s en de subsidiabele kosten, nader ingevuld worden. Daardoor is bij openstelling duidelijk waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers’ de begunstigden kunnen zijn. In een openstellingsbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders’, ‘biologische boeren’ of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft’.

De activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht’. Deze kan in een openstellingsbesluit nader ingevuld worden als bijvoorbeeld ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie’. Ook kan een provincie ervoor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten of kostentypen die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Een voorbeeld: provincies kunnen ervoor kiezen om afschrijvingskosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.

Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze regeling algemene criteria zijn, die nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingsbesluit. Neem bijvoorbeeld een selectiecriterium over de mate waarin de subsidie bijdraagt aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit het NSP te subsidiëren) projecten, kan – kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin-off van het te subsidiëren project) - sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin-off, grote (beleids)effecten sorteert. Zo zal een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst’ voor een bepaald beleidsdoel genereert naar verwachting hoger scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin-offeffect.

Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

  • 1. Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2. Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waaruit onder meer blijkt dat de penvoerder door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband is aangewezen om de aanvraag om subsidie in te dienen en bevoegd is de betaling te ontvangen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

  • 3. Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband worden onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Awb teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

Toelichting

In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Bij de aanvraag moeten stukken worden overlegd waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband de subsidie te ontvangen en namens hen administratieve handelingen uit te voeren (tweede lid). De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie over de deelnemers. Daarnaast regelt het derde lid dat in geval van terugvordering van onverschuldigde betaling de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen deel.

Artikel 1.4 Nationale cofinanciering

De in deze regeling genoemde subsidiepercentages zijn inclusief nationale overheidsfinanciering, tenzij in een openstellingsbesluit anders is bepaald.

Toelichting

Voor een project waarvoor een bijdrage vanuit het Elfpo wordt verkregen, moet daarnaast een bedrag aan nationaal overheidsgeld (‘nationale cofinanciering’) beschikbaar gesteld worden.

Provincies kunnen in een openstellingsbesluit uitsluitend Elfpo-budget beschikbaar stellen, kunnen Elfpo-budget plus (een deel van) de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen, of ze kunnen (indien daar in het NSP voor de betreffende activiteiten in is voorzien) alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’). De nationale overheidsmiddelen kunnen afkomstig zijn van de provincie zelf, maar kunnen - als daarover bestuurlijke afspraken gemaakt zijn - ook door een ander bestuursorgaan (zoals een waterschap of een gemeente) beschikbaar gesteld worden.

Indien een provincie slechts Elfpo-middelen beschikbaar stelt, of naast Elfpo-middelen slechts een deel van de noodzakelijke nationale cofinanciering beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in provincie Overijssel, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van provincie Overijssel, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Overijssel dienen;

  • d.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingshandelingen, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Toelichting

In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden.

onder a

Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteiten meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteiten door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteiten en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.

onder b

Een provincie verstrekt niet meer subsidie dan op grond van deze regeling is toegestaan. Dit geldt zowel voor het maximale subsidiepercentage als het maximale subsidiebedrag. De provincie houdt daarbij rekening met andere subsidies die voor hetzelfde project zijn verstrekt. Het aanvraagformulier bevat daarom een vraag over dit onderwerp. Stel dat een aanvrager een subsidie wil van € 100.000, terwijl dat op grond van de interventie het maximale subsidiebedrag is. Als een aanvrager dan op basis van enige regeling reeds € 100.000 gesubsidieerd heeft gekregen voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten, weigert de provincie de aanvraag.

onder d

Bij een openstelling kan sprake zijn van een subsidieplafond dat slechts bestaat uit Elfpo-budget en geen of ontoereikende middelen voor de nationale overheidscofinanciering. Omdat een subsidie waarbij Elfpo wordt toegekend vrijwel altijd alleen verleend wordt indien er ook (in het algemeen) eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken - niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie-beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.

onder i

Als een aanvrager op het moment dat deze de subsidieaanvraag indient al is gestart met de uitvoering van de activiteiten, wordt de aanvraag afgewezen. Als start van de uitvoering geldt hetzij de aanvang van de werkzaamheden, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt.

Gedeputeerde Staten kijken naar het tijdstip waarop de aanvrager de koop heeft gesloten dan wel de bestelling heeft geplaatst. Dat is namelijk het moment waarop de verplichtingen, die over en weer uit de overeenkomst tot aankoop voortvloeien, voor beide partijen juridisch bindend werden. Voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, worden niet als start van de uitvoering beschouwd. Deze kosten zijn daarentegen niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c).

Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie:

    • a.

      wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten;

    • b.

      wordt ingediend met gebruikmaking van de meest recente versie van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier;

    • c.

      bevat voor een onderneming het btw- of fiscaal identificatienummer als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b tot en met e, van verordening 2022/128, van de aanvrager dan wel iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende btw- of fiscaal identificatienummer;

    • d.

      wordt voorzien van alle verplichte bijlagen.

  • 2. Onder verplichte bijlagen als bedoeld in het vorige lid worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      een begroting van de kosten, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald;

    • b.

      een toelichting op de begroting;

    • c.

      een financieringsplan;

    • d.

      de doelstellingen van het project;

    • e.

      een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid bevat een aanvraag om subsidie als bedoel in artikel 1.7, eerste lid, onder b of c, een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

    • a.

      een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

    • b.

      een beschrijving van de wijze van uitvoering van het project en de te ondernemen activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de doelstellingen van het project;

    • d.

      de verwachte resultaten van het project;

    • e.

      de verwachte realisatietermijn van het project;

    • f.

      de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst.

  • 4. Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een meerjarenbegroting met een declaratieplanning per jaar;

    • b.

      een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

Toelichting

Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier (eerste lid, onder b). Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij de voorgeschreven informatie niet of niet volledig voor de sluitingsdatum van de aanvraagperiode is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen’), worden afgewezen. Het indienen van ‘pro forma’ aanvragen zonder de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum inhoudelijk aan te vullen, is in het kader van deze regeling dan ook niet zinvol. De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin bijvoorbeeld wordt aangegeven wat de doelstelling van het project is en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling’ wordt bedoeld: het (beleids)doel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: kennisuitwisseling tussen ondernemers). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 3 demonstratieactiviteiten zijn georganiseerd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (kennisuitwisseling) is bereikt.

In het aanvraagformulier kunnen de verplichte bijlagen, zoals genoemd in lid 2, worden geïntegreerd.

Gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar die niet zijn genoemd in artikel 1.6, zouden ook later aangeleverd kunnen worden. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kan derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de aanvraagperiode, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.

Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen

  • 1. Gedeputeerde Staten verlenen subsidies op basis van drie arrangementen:

    • a.

      arrangement 1: subsidies tot € 25.000;

    • b.

      arrangement 2: subsidies van € 25.000 tot € 125.000;

    • c.

      arrangement 3: subsidies van € 125.000 of meer.

  • 2. Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag.

  • 3. Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid.

  • 4. In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c.

  • 5. In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 6. Een vast bedrag als bedoeld in het tweede of derde lid wordt in het openstellingsbesluit vastgelegd.

Toelichting

eerste tot en met derde lid

Bij subsidies tot € 125.000 wordt uitgegaan van prestatiesubsidiëring in plaats van subsidiëring van de input op basis van werkelijke kosten. Dit betekent dat er een vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid (p*q) wordt verstrekt ten behoeve van een voorafgaand aan de verlening bepaalde activiteit of prestatie. Dit vaste bedrag is het subsidiebedrag zoals dat in de verlening is opgenomen. Hiermee komen bij deze subsidies gedetailleerde financiële verantwoordingen te vervallen. De verantwoording geschiedt uitsluitend over de uitgevoerde activiteiten of over een vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Voor deze subsidies wordt dus niet aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring, te overleggen.

Bij subsidies van € 125.000 en hoger wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording (gerealiseerde kosten).

vierde en vijfde lid

Uit deze leden volgt dat in een interventie kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Het zal daarbij gaan om subsidies waarbij sprake is van geringe risico’s (blijkend uit een risicoanalyse), bijvoorbeeld vanwege de bekendheid van of ervaring met de subsidieontvanger in het verleden. Omgekeerd is ook voorzien in de mogelijkheid om een ‘zwaarder’ arrangement toe te passen. Deze mogelijkheid kan zo nodig dienen om de financiële belangen van de Unie beter te kunnen waarborgen.

Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen

Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    loonkosten inclusief overheadkosten;

  • b.

    de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten;

  • c.

    bijdragen in natura in de vorm van door of namens de subsidieontvanger op geld te waarderen inbreng van producten of diensten, waar geen bonnen en betaalbewijzen voor beschikbaar zijn en die voldoen aan de criteria genoemd in artikel 67, eerste lid, van verordening 2021/1060;

  • d.

    afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060;

  • e.

    andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

Toelichting

In artikel 1.8, aanhef en onderdeel a, is bepaald dat loonkosten voor subsidie in aanmerking komen. De indirecte kosten (‘overhead’) worden meegenomen in de berekeningsmethoden van de loonkosten en zijn subsidiabel. Het gaat hierbij om algemene kosten die een organisatie wel heeft maar die niet aan het project zijn te relateren. Voorbeelden hiervan zijn kosten voor kantoorinrichting en kantoorautomatisering, energie, verzekeringen en onderhoud. Omdat voor deze kosten reeds een opslag is begrepen in het tarief, kunnen deze kosten niet afzonderlijk gedeclareerd worden.

In artikel 1.8, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat de door de subsidieontvanger verrichte eigen arbeid in aanmerking komt voor subsidie. Er is sprake van eigen arbeid als een dienstverband ontbreekt (en daarmee dus ook geen sprake is van verloning), en er dus geen sprake is van loonkosten maar er wel werkzaamheden worden verricht.

Op grond van artikel 67, eerste en tweede lid, van verordening 2021/1060 kan in de nationale regelgeving worden opgenomen dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten subsidiabel zijn. Artikel 1.8, aanhef en onderdelen c en d, bepaalt dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten inderdaad subsidiabel zijn. De specifieke voorschriften van artikel 67 van verordening 2021/1060 gelden hierbij onverkort. Bij bijdragen in natura gaat het om zaken die een subsidieontvanger in zijn bezit heeft en inbrengt in het project, zoals een machine waarover geen afschrijvingskosten kunnen worden berekend. Een (recente) factuur en betalingsbewijs om de kosten te kunnen onderbouwen, zijn vaak niet beschikbaar. Daarom moet de waarde op andere wijze bepaald worden. De bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel voor zover zij zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteiten. Toerekening geschiedt naar evenredigheid van de tijd gedurende welke het object wordt gebruikt voor het project, gerelateerd aan de normale bezetting. Met ‘normale bezetting’ wordt bedoeld het aantal prestatie-eenheden dat het betreffende object volgens een realistische inschatting van de subsidieontvanger over de totale levensduur van dat object jaarlijks levert.

Afschrijvingskosten betreffen zaken die in het bezit zijn van de subsidieontvanger en die ten behoeve van het project worden gebruikt. Voor de onderbouwing van die kosten moet van de gangbare afschrijvingsperiode en van de gangbare bedrijfseconomisch aanvaarde uitgangspunten worden uitgegaan; ook voor afschrijvingskosten geldt de eis van toerekening, zoals hiervoor bij bijdragen in natura is beschreven en gelden de voorwaarden zoals genoemd in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060.

In onderdeel e gaat het om een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht, zoals een WOZ-beschikking of een catalogus waarin de marktprijzen van een product zijn opgenomen.

Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.8 worden berekend door:

    • a.

      berekening van de subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie, als bedoeld in artikel 1.9a;

    • b.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, als bedoeld in artikel 1.9b;

    • c.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, als bedoeld in artikel 1.9c.

  • 2. Indien een uurtarief wordt gehanteerd als bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, onder a, subonderdeel i, artikel 1.9a, eerste lid, onder b of artikel 1.9c, onder b, kan het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren:

    • a.

      in het geval van loonkosten per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband;

    • b.

      in het geval van eigen arbeid per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren.

Toelichting

eerste lid

In het eerste lid staat beschreven dat er drie manieren zijn om de subsidiabele kosten van een subsidieaanvraag te berekenen. De berekening gebeurt op basis van de kosten die de aanvrager in zijn aanvraag opvoert als kosten die gemaakt moeten worden om het doel van het project, of de resultaten van de activiteiten te bereiken. De subsidiabele kosten bestaan meestal uit directe kosten voor arbeid (loonkosten en/of eigen arbeid), directe overige kosten (afschrijvingen, kosten derden of bijdragen in natura) en indirecte kosten zoals overhead.

onder a

De eerste manier van berekenen is beschreven in artikel 1.9a, eerste lid, onder a. Deze bevat de berekening op basis van aangeleverde bewijsstukken.

onder b

In het eerste lid, onder b, staat de tweede manier van berekenen genoemd. In deze rekenmethode wordt gebruik gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van arbeidskosten. Deze berekeningsmethode staat verder uitgewerkt in artikel 1.9b. Bij toepassing van een vereenvoudigde kostenoptie (ook wel: ‘VKO’) zijn niet de werkelijk gemaakte en betaalde kosten in subsidieaanvragen het uitgangspunt voor de subsidiegever, maar worden de subsidiabele kosten berekend volgens een vooraf bepaalde methode.

onder c

In het eerste lid, onder c, staat de derde berekeningswijze. Hierbij worden de overige kosten berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten. Deze berekeningsmethode is verder uitgewerkt in artikel 1.9c.

Artikel 1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie

  • 1. Voor de berekening van de loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, worden de kosten berekend door:

    • a.

      in het geval van eigen arbeid, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 50;

    • b.

      in het geval van loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig het tweede lid, te vermenigvuldigen met het aantal door de medewerker aan het project bestede uren, waarna dat bedrag met 15% wordt vermeerderd voor overhead.

  • 2. Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of, in geval van een niet volledig gewerkt jaar of een medewerker die werkzaam is in deeltijd, een naar rato toegepast aantal uren.

  • 3. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Toelichting

eerste lid

In dit artikel is de berekeningsmethode uit artikel 1.9, eerste lid onder a, verder uitgewerkt.

onder a

Bij deze berekeningswijze is een splitsing gemaakt tussen de kosten voor eigen arbeid van een ondernemer of zelfstandige zonder personeel (ZZP) en de loonkosten voor personeel. Voor de eigen arbeid geldt een uurtarief van € 50. In dit tarief is een vergoeding voor overhead (15%) opgenomen. De loonkosten worden in deze optie berekend met de ‘loonkosten plus vaste opslag’-methode, waar de kosten voor overhead (15%) bij opgeteld mogen worden.

onder b

Bij deze berekeningswijze is geen splitsing gemaakt tussen eigen arbeid en loonkosten. Er zijn vier verschillende uurtarieven voor arbeidskosten opgenomen voor vier verschillende soorten deelnemers van een subsidiabele activiteit. In elk tarief is ook een vergoeding voor overhead opgenomen.

  • a.

    de werkzaamheden van de projectmedewerker hebben een uitvoerend karakter. Het gaat om bewerking, interpretatie, vastlegging, analyse en deling van gegevens en informatie in een bepaald vakgebied. Ook is er sprake van een vertaling naar de praktijk en vindt er overleg en afstemming plaats met samenwerkingspartners op uitvoeringsniveau.

  • b.

    de werkzaamheden van de landbouwer bevatten handenarbeid, maar ook leidinggevende en toezichthoudende arbeid.

  • c.

    de werkzaamheden van de adviseur bestaan uit het leveren van adviesproducten in een bepaald vakgebied, coördinatie en uitvoering van integrale werkzaamheden, behandeling van klantvragen en het in samenhang met in- en externe aandachtsgebieden ontwikkelen en uitvoeren van strategische plannen. Daarnaast heeft de adviseur contact met stakeholders en samenwerkingspartners op expertniveau en ambtelijk niveau, gericht op afstemming, verkrijgen van medewerking en het informeren en adviseren bij tegengestelde belangen.

  • d.

    de werkzaamheden van de projectleider en/of expert bestaan uit de ontwikkeling, realisatie, aansturing en ondersteuning van meerjarige programma’s en projecten met meerdere samenhangende projecten en activiteiten. Er is sprake van het verwerven van extern draagvlak, het uitoefenen van invloed op (bestuurlijke) besluitvormingsprocessen en het tot stand brengen van meerjarige samenwerkingsverbanden.

tweede lid

Dit beschrijft de manier waarop de loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode. Dit gebeurt door een uurtarief per deelnemer te bepalen, gebaseerd op het bruto jaarloon. Bovenop dit jaarloon komt een opslag voor werkgeverslasten, bestaande uit vakantiegeld, pensioenpremies en sociale verzekeringspremies (WW, ZFW/ZVW, WAO/WIA). Kosten die niet vallen onder de aanvullende werkgeverslasten zijn de kosten voor overhead, dat wil zeggen lasten die ontstaan door de sturing en ondersteuning van de werknemer, zoals kosten voor huisvesting, werkplaatsinrichting, management en directe of indirecte ondersteuning. Dit loon plus de opslag moet vervolgens gedeeld worden door 1720 uren per jaar op basis van een 40-urige werkweek of een naar rato berekend aantal uren per jaar.

derde lid

In deze rekenmethode worden de loonkosten, kosten eigen arbeid en overige kosten berekend op basis van aangeleverde bewijsstukken. Voor de overige kosten is het van belang dat op basis van bewijsstukken aangetoond wordt dat de kosten passend en redelijk (marktconform) zijn. Bij de verleningsaanvraag gaat het om offertes en taxatierapporten, bij de vaststellingsaanvraag kunnen de bewijsstukken bestaan uit facturen en betaalbewijzen.

Artikel 1.9b Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten

  • 1. De loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, worden berekend door de overige subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met 0,23.

  • 2. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Toelichting

Om de administratieve lastendruk te verlagen, bestaat de mogelijkheid om een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de arbeidskosten te gebruiken. Dit volgt uit Europese regelgeving, genoemd in artikel 83 van verordening 2021/2115 en de artikelen 54 en 55 van verordening 2021/1060.

Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten

  • 1. De kosten worden berekend door in het geval van loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met:

    • a.

      voor eigen arbeid, een uurtarief van € 43;

    • b.

      voor loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 1.9a, tweede lid; en

    • c.

      het totaal van de berekende kosten te vermenigvuldigen met 0,4 voor de overige kosten.

  • 2. Indien deelnemers aan een samenwerkingsverband de berekeningswijze als bedoeld in het eerste lid, onder a, toepassen, kunnen de overige kosten van een kennisinstelling die gebruikmaakt van de integrale kostensystematiek niet worden toegerekend aan het project.

Toelichting

eerste lid

Deze berekeningswijze bevat een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de subsidiabele overige kosten. Deze optie volgt uit toepassing van artikel 56 van verordening 2021/1060. In deze werkwijze worden eerst de loonkosten en kosten eigen arbeid bepaald. Vervolgens worden de overige kosten berekend door 40% van deze arbeidskosten te nemen. Hiervoor bestaan twee opties:

  • 1.

    Een eerste optie met loonkosten en kosten eigen arbeid. Het uurtarief voor eigen arbeid bedraagt hier € 43. Dit wijkt af van de € 50, genoemd in artikel 1.9a, eerste lid. Dit omdat de overhead uit het tarief is gehaald om dubbele financiering van overhead te voorkomen. Overhead maakt namelijk ook onderdeel uit van de 40% voor overige kosten. De loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode zoals genoemd in artikel 1.9a, tweede lid. Dit is uiteraard zonder het optellen van 15% overhead zoals in artikel 1.9a, eerste lid. Ook hier geldt namelijk dat dubbele financiering van overhead voorkomen moet worden.

  • 2.

    In de tweede optie worden de totale subsidiabele kosten berekend met speciale ‘all-in’-uurtarieven per soort deelnemer of subsidieontvanger. In deze hogere tarieven is de vergoeding van de overige kosten (40%) al verwerkt. Het ‘all-in’-uurtarief bestaat uit een optelsom van het bruto salaris, werkgeverslasten en de 40% voor overige kosten.

tweede lid

Indien een subsidieaanvrager gebruik maakt van de integrale kostensystematiek (IKS), kan deze (kennis)instelling geen subsidie krijgen voor overige kosten indien gebruik gemaakt wordt van de berekeningswijze uit het eerste lid, onder a (de eerste optie). Dat komt omdat hierin een vergoeding is opgenomen voor indirecte kosten zoals overhead. Dit kan een risico opleveren voor dubbele financiering omdat er in het IKS-tarief ook een vergoeding voor overhead is opgenomen.

Artikel 1.9d Integrale kostensystematiek

  • 1. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder a, kunnen kennisinstellingen gebruikmaken van de integrale kostensystematiek.

  • 2. Indien op grond van het eerste lid wordt gekozen voor de integrale kostensystematiek, zijn artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

eerste lid

Kennisinstellingen kunnen op grond van het eerste lid kiezen voor IKS, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. IKS is een manier om directe en indirecte kosten toe te rekenen aan kostendragers, zoals arbeidsuren of machine-uren. Deze methodiek wordt ook voor nationale subsidies toegepast en voldoet aan artikel 53, derde lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060. De uitvoering van IKS is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Subsidieontvangers van wie de IKS reeds is goedgekeurd kunnen deze voortaan ook in het kader van Europese subsidies toepassen. Subsidieontvangers die gebruik willen maken van IKS zullen zich, voor zover deze nog niet is goedgekeurd, eerst tot RVO moeten wenden.

Voor de meeste organisaties volstaan de in artikel 1.9a opgenomen methoden voor het berekenen van de loonkosten en eigen arbeid. Maar kennisinstellingen moeten, om kostenneutraal te kunnen opereren, de indirecte kosten in voldoende mate mee kunnen nemen in de berekening van uurtarieven. Om die reden is ervoor gekozen om voor kennisinstellingen de mogelijkheid te bieden om IKS als berekeningsmethode te kunnen gebruiken.

tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat indien voor de IKS wordt gekozen, artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) van overeenkomstige toepassing zijn. Deze artikelen hebben betrekking op het rapport van feitelijke bevindingen. In geval van een subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidieontvanger uiterlijk bij het aanvragen van de subsidievaststelling een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen over het toepassen van het IKS-tarief in. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage 1.1 van de RNES. Dit volgt uit artikel 1.2, eerste lid, van de RNES.

Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c.

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

  • n.

    de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan:

    • i.

      herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

    • ii.

      de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt;

    • iii.

      het in het kader van de in artikel 70 van de Verordening 2021/2115 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012; of

    • iv.

      het in het kader van de in artikel 70 van de Verordening 2021/2115 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting;

  • p.

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

  • q.

    investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing

  • r.

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • s.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving.

Toelichting

Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.

De kosten voor voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, zijn niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c). Dat andere kosten die voor de indiening van de aanvraag worden gemaakt niet subsidiabel zijn, staat niet in dit artikel. In zo’n geval wordt de aanvraag immers geweigerd.

Een van de kosten die worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (onder g). Onder goed financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal wordt aangekocht. Of moet het aantal uren dat aan uitvoering van een project wordt besteed passend zijn.

Artikel 1.11 Cumulatie

Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116 wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke interventie is toegestaan.

Toelichting

Dit artikel bepaalt dat als door een bestuursorgaan of de Europese Commissie al subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Deze cumulatiebepaling is opgenomen om te voorkomen dat, als er al voor bepaalde activiteiten subsidie is verleend, met een nieuwe subsidieverstrekking vastgestelde drempels niet meer worden nageleefd. Een bestuursorgaan is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Het gaat dus bij het begrip bestuursorgaan om Nederlandse bestuursorganen.

Artikel 1.12 Verdelingswijze

  • 1. Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond:

    • a.

      op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij in aanvulling op artikel 1.2 in het openstellingsbesluit wordt bepaald welk minimumaantal punten de aanvraag moet halen;

    • b.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria;

    • c.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst;

    • d.

      onverminderd onderdeel c wordt bij een aanvraag bestaande uit investeringen binnen meerdere investeringscategorieën, bedoeld onder a, voor de rangschikking het per investeringscategorie aan de investeringen toegekende aantal punten opgeteld en vervolgens door het aantal investeringscategorieën gedeeld.

  • 2. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen:

    • a.

      komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking;

    • b.

      geldt, indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst;

    • c.

      vindt, indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden, rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris;

    • d.

      wordt de trekking schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen worden gerangschikt in volgorde van trekking;

    • e.

      wordt de subsidie verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

  • 3. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria:

    • a.

      wordt de rangschikking bepaald door het totaal aantal punten dat wordt behaald op basis van de selectiecriteria;

    • b.

      kan per selectiecriterium 0 tot en met 5 punten worden behaald, waarbij Gedeputeerde Staten in aanvulling op artikel 1.2 in een openstellingsbesluit per selectiecriterium een wegingsfactor van 1, 2, 3 of 4 vaststellen;

    • c.

      wordt het aantal punten van een aanvraag bepaald door per selectiecriterium de score te vermenigvuldigen met de aangegeven weging van het criterium en alle zo verkregen punten op te tellen.

  • 4. Tenzij in het openstellingsbesluit een hoger te behalen percentage is bepaald, wordt een aanvraag als bedoeld in het derde lid niet gehonoreerd indien de aanvraag minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten heeft behaald.

  • 5. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst:

    • a.

      stellen Gedeputeerde Staten per interventie in het openstellingsbesluit een investeringslijst vast met het aantal per investeringscategorie te behalen punten;

    • b.

      wordt de rangschikking bepaald door het aantal punten dat wordt behaald op basis van toepassing van de investeringslijst;

    • c.

      wordt bij een aanvraag bestaande uit twee of meer investeringen binnen één van de investeringscategorieën, bedoeld onder a, voor de rangschikking het aan de investeringen toegekende aantal punten opgeteld en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld.

  • 6. Indien toepassing van het derde of vijfde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 7. Indien sprake is van loting als bedoeld in het zesde lid geldt het volgende:

    • a.

      loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris;

    • b.

      de trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris;

    • c.

      de eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt;

    • d.

      de hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie;

    • e.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Toelichting

De selectie van projecten zal –vrijwel altijd - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in het openstellingsbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, inhoudelijk beoordeeld en van een score voorzien. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in hoofdstuk 2 van deze regeling. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Subsidieaanvragen zullen worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Deze adviescommissie bestaat uit deskundigen die apart worden benoemd. Daarnaast kan ook sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie of een combinatie van beide.

Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, wordt subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan kan door middel van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 1.13 Adviescommissie

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen één of meer adviescommissies instellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 1.14 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen

  • 1. De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband of een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2. De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten zodra aannemelijk is dat:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b.

      niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het materiaal, bedoeld in bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van Gedeputeerde Staten ter beschikking te stellen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129;

    • c.

      in geval van investeringen in roerende en onroerende zaken de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling ten minste gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, bij Gedeputeerde Staten te melden:

      • i.

        vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt, of

      • ii.

        vervreemding van grond waarop activiteiten betrekking hebben waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 4. De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder, voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a.

      de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten in het project zijn gemaakt en betaald; en

    • d.

      indien loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5. De administratie wordt ten minste vijf jaar na de subsidievaststelling bewaard.

  • 6. In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Toelichting

Aan een subsidieontvanger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd.

eerste lid

De mededeling die op grond van het eerste lid worden gedaan, indien met betrekking tot de subsidieontvanger, of indien er sprake is van een samenwerkingsverband met betrekking tot een deelnemer aan het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld een verzoek tot faillietverklaring loopt, kan gevolgen hebben voor de subsidie. Een dreigende faillietverklaring van de subsidieontvanger of een deelnemer aan een samenwerkingsverband kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet of niet tijdig zullen plaatsvinden. In dat geval kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, en kunnen eventuele voorschotten worden teruggevorderd. De mededeling wordt schriftelijk gedaan. Dit is wenselijk gegeven de bewijsvorming.

derde lid

onder a en b

Op grond van bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129 moet worden gewaarborgd dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid ook op het niveau van de begunstigde beschikbaar wordt gesteld aan, kort gezegd, de Europese Unie. Ook geldt dat de Europese Unie een niet-exclusief, onherroepelijk, recht met vrijstelling van royalty’s wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken. Om aan deze eis te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger het materiaal ten behoeve van communicatieactiviteiten op verzoek ter beschikking te stellen aan GS.

Artikel 5 van verordening 2022/129 verplicht ervoor te zorgen dat begunstigden bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie het EU-logo overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129 gebruiken. Aangezien deze verplichting niet rechtstreeks geldt, is het nodig om deze bepaling als een algemene verplichting voor de subsidieontvanger op te nemen in deze regeling.

onder c en d

In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht’), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kan worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten’). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wordt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende drie of 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook drie of vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.

onder e

De subsidieontvanger dient een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming waaraan subsidie is verleend, of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend, te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan voor daadwerkelijke overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming / de grond waarop een subsidie is verleend.

vierde tot en met zesde lid

De verplichtingen uit dit artikel zien op de administratie die de subsidieontvanger dient te voeren. Deze verplichting vloeit ook voort uit de Europese verordeningen.

Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag

  • 1. Tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald, leggen Gedeputeerde Staten bij het verlenen van subsidies van € 25.000 en hoger de verplichting op een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 2. Tenzij in het openstellingsbesluit of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bevat het voortgangsverslag tenminste een beschrijving van:

    • a.

      de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      de eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • d.

      de eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

    • e.

      de financiële voortgang waarin ten minste is opgenomen:

      • i.

        een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

      • ii.

        een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

      • iii.

        de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteiten.

Toelichting

Indien GS ervoor kiezen deze verplichting niet op te leggen, kunnen zij deze uitzondering invullen in het openstellingsbesluit (zie artikel 1.2, derde lid, onderdeel h). GS kunnen opnemen wat zij willen zien in het verslag over de voortgang van de activiteiten of de financiële voortgang.

Artikel 1.17 Bevoorschotting

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken ambtshalve een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

  • 2. Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van de verleende subsidie.

Artikel 1.18 Deelbetaling

  • 1. Indien sprake is van subsidieverlening van minimaal € 25.000 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag deelbetalingen verstrekken.

  • 2. Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt op basis van de gerealiseerde activiteiten.

  • 3. Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 125.000 of meer wordt verstrekt op basis van gemaakte kosten en betalingen.

  • 4. Tenzij in het openstellingsbesluit of de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, heeft de aanvraag om een deelbetaling betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 5. Voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 en deelbetalingen als bedoeld in het eerste lid bedragen tezamen niet meer dan 90% van de verleende subsidie.

  • 6. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot deelbetaling.

Toelichting op artikel 1.17 en 1.18

Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt voor welke interventies voorschotten betaald kunnen worden. Bij een voorschot in de zin van artikel 1.17 is sprake van voorfinanciering vóór het uitvoeren van het project of voordat concrete activiteiten zijn verricht. Deelbetalingen gaan daarentegen over het betalen van gedeclareerde kosten of geleverde (deel)prestaties.

GS kunnen op verzoek een voorschot verstrekken. Dit voorschot kan niet worden omgezet in een deelbetaling. Vanaf het moment waarop een deelbetaling plaatsvindt kunnen geen voorschotten meer worden verstrekt. De som van het voorschot en de deelbetaling is gezamenlijk ten hoogste 90% van de verleende subsidie. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten en deelbetalingen), uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Artikel 1.19 Vaststelling subsidies arrangement 1

  • 1. Een subsidie tot € 25.000 wordt door Gedeputeerde Staten ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Voorafgaand aan het vaststellen van een subsidie als bedoeld in het eerste lid toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het tweede lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit is vastgelegd.

  • 4. Gedeputeerde Staten stellen een subsidie als bedoeld in het eerste lid vast binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk verricht moeten zijn, welke datum in de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen.

Toelichting

Bij dit arrangement zijn de administratieve lasten en de uitvoeringslasten het laagst. Het subsidiebedrag is een vast bedrag (lumpsum) voor een vooraf bepaalde activiteit of prestatie. Kenmerkend is dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen. Overigens geldt op grond van artikel 1.15, vierde lid, wel dat de subsidieontvanger de administratie dient bij te houden. Binnen dit arrangement wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Dit houdt in dat de subsidie eerst wordt verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve, dat wil zeggen zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger, wordt vastgesteld. De subsidie wordt vervolgens binnen 13 weken na afloop van de activiteiten ambtshalve vastgesteld. Binnen deze termijn vraagt de provincie steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording af te leggen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger fysiek of administratief te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze steekproef is gebaseerd op een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond van de doelgroep. Vooraf wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht en welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren.

Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, moet hij dit verplicht melden bij Gedeputeerde Staten. Door het ontbreken van een standaard verantwoording is deze meldingsplicht essentieel. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot een vaststelling op nihil en volledige terugvordering van het voorschot inclusief wettelijke rente.

tweede en derde lid

Indien een subsidieontvanger in de 13 weken beslistermijn binnen de steekproef wordt gevraagd om verantwoording af te leggen, regelen het tweede en derde lid hoe dat gebeurt en welke stukken daarvoor nodig zijn.

Artikel 1.20 Vaststelling subsidies arrangement 2

  • 1. Voor een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode, doch uiterlijk 1 april 2029.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 5. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit is vastgelegd.

  • 6. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Toelichting

Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot bij arrangement 1 wordt wel standaard verantwoording afgelegd.

derde lid

Voor de subsidieontvanger is in het tweede lid een maximale termijn van 13 weken opgenomen voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking. Er kan echter voorzien worden in een afwijkende termijn. Daardoor is het mogelijk om, indien het noodzakelijk is, een langere termijn vast te stellen.

vierde en vijfde lid

De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de prestatieverantwoording kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van deze regeling. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

Artikel 1.21 Vaststelling subsidies arrangement 3

  • 1. Voor een subsidie van € 125.000 en hoger dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode, doch uiterlijk 1 april 2029.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4. Bij de aanvraag tot vaststelling toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk en financieel verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 5. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit of in de verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 6. De aanvraag tot vaststelling bevat een schriftelijke verantwoording van het aantal uren gebruikt in de berekening, bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, en artikel 1.9c, eerste lid.

  • 7. De aanvraag tot vaststelling omvat een financieel verslag en, indien voorgeschreven, een rapport van bevindingen van een (register)accountant of AA-consulent over de in artikel 4:45 van de Awb bedoelde voorschriften, inclusief een oordeel over de rechtmatigheid.

  • 8. Met betrekking tot het door de subsidieontvanger bij de verantwoording te overleggen rapport van bevindingen, bedoeld in het zevende lid, kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen voor wat betreft de gewenste reikwijdte, het object en de diepgang van de controle.

  • 9. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Toelichting

Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording.

vijfde lid

De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of over een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de verantwoording over de prestatie kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van deze regeling of in het openstellingsbesluit. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

Artikel 1.22 Wijzigingsverzoeken

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigen.

  • 2. Indien sprake is van een essentiële wijziging dient het verzoek bedoeld in het eerste lid te worden ingediend voordat gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor een wijziging wordt gevraagd.

  • 3. Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening wordt niet gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      zou leiden tot een activiteit die op grond van het openstellingsbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

      zou leiden tot een lager aantal punten dan het minimum aantal punten dat op grond van het openstellingsbesluit noodzakelijk was om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de rangschikking dan de plaats waarop het subsidieplafond werd bereikt; of

    • d.

      zou leiden tot een hoger subsidiebedrag dan verleend;

    • e.

      wordt ingediend na afloop van de projectperiode.

Toelichting

De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieontvanger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen.

Bij het inhoudelijk beoordelen van wijzigingen wordt onderscheid gemaakt in essentiële wijzigingen en niet-essentiële wijzigingen:

  • Essentiële wijzigingen zijn bijvoorbeeld wijzigingen waarbij nieuwe activiteiten worden opgevoerd, die niet eerder vermeld zijn in de aanvraag/projectplan en waarvoor dus geen subsidie is verleend, of waarbij een nieuwe projectpartner wordt opgevoerd.

  • Niet-essentiële wijzigingen zijn wijzigingen die in lijn zijn met de aanvraag/projectplan en waarvan het evident is, dat ze vallen binnen de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

Een essentiële wijziging kan slechts worden goedgekeurd als het verzoek voorafgaand aan de wijziging is ingediend.

Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal GS in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn.

Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.13. Aanpassingen die doorgevoerd worden voor een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de subsidieontvanger voor eigen rekening en risico door. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het afkeuren van kosten of het intrekken van de subsidieverlening.

Artikel 1.23 Belastingdienst en gegevensverstrekking informatieverplichting openbaarmaking

  • 1. De Belastingdienst kan voor de uitvoering van deze regeling het btw-nummer van de aanvrager bekend maken aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Over de periode van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t) worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies van het Elfpo voor toepassing van artikel 98, tweede tot en met vierde lid, van verordening 2021/2116.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten behoeve van het Elfpo.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden uiterlijk 31 mei (jaar t+1) openbaar gemaakt.

Toelichting

Vanaf 2005 zijn jaarlijks alle subsidiegegevens van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) openbaar gemaakt. Nederland is verplicht deze gegevens openbaar te maken, op basis van artikel 98 van verordening 2021/2116. De gehanteerde term jaar t-1 slaat op het voorafgaande jaar, jaar t op het lopende jaar, en jaar t+1 op het volgende jaar.

Hoofdstuk 2 Interventies

Paragraaf 1 Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering

Algemeen

Om de Nederlandse landbouwsector ook in de toekomst zeker te stellen is het nodig dat landbouwers een zodanig inkomen kunnen verwerven dat de productie van landbouwproducten (alsmede de handel erin) voor hen lonend blijft. Naast verbreding, multifunctionaliteit of het zich richten op nichemarkten, hebben veel landbouwers zich vooral staande gehouden door efficiëntieverbetering, waardoor de kostprijs in verhouding laag kon blijven. Trefwoorden hierbij zijn samenwerking, mechanisatie/automatisering, schaalvergroting, intensivering en productiviteitsverhoging. De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen, die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken naar kringlooplandbouw waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit en milieu worden teruggedrongen. Indachtig het rapport van de taskforce verdienvermogen kringlooplandbouw (“Je kunt niet groen doen als je rood staat”) zal de weg naar kringlooplandbouw en een versterkt verdienvermogen alleen slagen als de landbouwer de nodige investeringen kan opbrengen en terugverdienen.

Landbouwbedrijven die optimaal en duurzaam willen produceren om zo op de lange termijn rendabel en solvabel te zijn, zullen periodiek hun gebouwen en uitrusting moeten vernieuwen en aanpassen. Op deze manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van innovaties en kan hun bedrijf zich ontwikkelen in een richting die past bij veranderende maatschappelijke wensen en eisen (‘license to produce’). Met investeringen op het gebied van onder andere robotisering en energiebesparing kan hiermee op een verantwoorde wijze invulling worden gegeven. Het gaat dus om investeringen op het landbouwbedrijf, waarmee primair het verdienvermogen van de ondernemer wordt vergroot of verstevigd: investeringsmogelijkheden gericht op een veerkrachtige toekomstgerichte landbouw waarmee eerst en vooral een rendabele(r) bedrijfsvoering mogelijk wordt.

Artikel 2.1.1 Criteria Jonge landbouwer

  • 1. Een jonge landbouwer is iemand die:

    • a.

      jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, en;

    • b.

      bedrijfshoofd is op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, wat betekent dat hij:

      • i.

        als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf uitoefent in eigen naam, en;

      • ii.

        mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering, en;

      • iii.

        als natuurlijk persoon langdurige blokkerende zeggenschap heeft als bestuurder van een rechtspersoon, beherende vennoot, maat in de maatschap of als bestuurder van een vereniging of stichting, en;

      • iv.

        een landbouwdiploma of bewijs van vakbekwaamheid heeft, bestaande uit:

        • een diploma of een getuigschrift van een basisopleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op mbo-, hbo- of wo-niveau, of

        • een bewijs van ten minste 2 jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername, agrarische bedrijfsvoering of aanverwant.

  • 2. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is sprake als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro.

  • 3. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is geen sprake als:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de door alle maten of vennoten ondertekende schriftelijke overeenkomst door elk der partijen eenzijdig kan worden gewijzigd of opgezegd.

Toelichting

derde lid

Als dus geen sprake is van één van de situaties genoemd in dit lid is sprake van langdurig zeggenschap als bedoeld in lid 1 sub b onder iii. Ook bijvoorbeeld een proefperiode voor een landbouwer in de maatschap valt onder eenzijdig opzeggen. Zit een landbouwer dus in een proefperiode dan is geen sprake van langdurige zeggenschap en hiermee ook niet voldaan aan alle voorwaarden om als jonge landbouwer te worden aangemerkt.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering.

  • 2. Subsidie voor een investering in de productie van biobrandstoffen of hernieuwbare energie wordt alleen verstrekt indien de opgewekte energie of warmte gebruikt wordt door de eigen landbouwonderneming(en).

Toelichting

Onder investeringen in bedrijfsmiddelen valt zowel aanschaf als financial lease van bedrijfsmiddelen. Wanneer sprake is van financial lease dient subsidieontvanger wel eigenaar te zijn voordat de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 1.15, derde lid sub d, is verlopen. Dat betekent dat hij voor die tijd alle termijnen moet hebben voldaan.

Adviezen over het verkrijgen van andere subsidies (bijvoorbeeld SDE-subsidies) of financieringsmogelijkheden valt niet onder productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering. Het gebruiksklaar maken van een bedrijfsmiddel valt er wel onder.

Bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die een landbouwer voor de bedrijfsvoering gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel.

Alleen investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van bedrijfsmodernisering zijn subsidiabel. Hieronder valt uitdrukkelijk niet de vervanging van ‘versleten’ goederen door identieke goederen. Dit zijn reguliere vervangingsinvesteringen die niet subsidiabel zijn op grond van artikel 1.10 sub d.

Artikel 2.1.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.1.4 Aanvraagvereisten

  • 1. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

  • 3. Als de aanvraag wordt ingediend door een jonge landbouwer zoals bedoeld in artikel 2.1.1 wordt in aanvulling op artikel 1.6 de aanvraag vergezeld van de volgende onderbouwing:

    • a.

      Kopie van een identiteitsdocument van de jonge landbouwer, en;

    • b.

      Bewijs dat de jonge landbouwer bedrijfshoofd is op het moment van indienen aanvraag.

  • 4. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een investering in de productie van biobrandstoffen of hernieuwbare energie dient de aanvrager bewijs aan te leveren dat het gemiddelde jaarverbruik (brandstof/energie) aantoont.

Toelichting

eerste lid

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

Vierde lid

Het worden van (netto) energieleverancier door deze vorm van investering is niet subsidiabel.

Artikel 2.1.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking;

  • 2. In afwijking van artikel 1.10 onder o zijn kosten voor aankoop van niet-bebouwde of bebouwde grond niet subsidiabel.

Toelichting

De subsidie wordt berekend zonder vereenvoudigde kostenoptie, zoals bedoeld in artikel 1.9a.

Artikel 2.1.6 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.5 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is dan € 20.000,-.

Artikel 2.1.7 Hoogte Subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten indien de aanvrager aangemerkt wordt als jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2.1.1.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal €300.000,-.

Toelichting

tweede lid

Wanneer er namens een samenwerkingsverband subsidie wordt aangevraagd kunnen aanvragers alleen aanspraak maken op het verhoogde subsidiepercentage zoals bedoeld in art 2.1.7 lid 2 als alle leden van het samenwerkingsverband jonge landbouwers betreffen.

Artikel 2.1.8 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in art. 1.13 gerangschikt op basis van de selectiecriteria zoals bedoeld in artikel 1.12 lid 1 b:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2. Per selectiecriterium kan de scoren variëren van 0 tot 5 punten, waarna de volgende weging wordt toegepast op de score:

    • a.

      Mate van effectiviteit: 4

    • b.

      Haalbaarheid van de activiteit:2

    • c.

      Mate dan innovatie: 3

    • d.

      Mate van efficiëntie: 1

  • 3. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw per aanvraag een extra punt toegekend. Aanvragen komen in aanmerking voor subsidie wanneer de totale score 30 of hoger is.

  • 4. Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5. Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

Toelichting

eerste lid

Selectiecriterium effectiviteit

Bij dit selectiecriterium gaat het om de bijdrage die het project, waarvoor subsidie wordt gevraagd, levert aan de NSP doelen van de interventie en de beleidsdoelstelling(en) van het openstellingsbesluit. Een project dat gelijktijdig aan meerdere doelen bijdraagt, zal in het algemeen een hogere score toegekend worden. Een project dat bijdraagt aan zowel klimaat, water en biodiversiteit, zal hoger scoren dan een project dat enkel bijdraagt aan klimaat. Een investering in een stal die naast klimaatmitigatie ook bijdraagt aan dierenwelzijn, komt eerder geselecteerd dan een investering die alleen bijdraagt aan klimaatmitigatie. Op deze manier worden landbouwers gestimuleerd om wanneer zij investeren in een nieuw stalsysteem ook te investeren in de verbetering van dierenwelzijn. Hierbij wordt ook de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw genomen.

Naast het aantal doelen waar aan een project bijdraagt, wordt ook beoordeeld in welke mate het project bijdraagt aan elk doel.

Bij de beoordeling van de “effectiviteit” wordt daarnaast niet enkele gekeken naar de omvang en het bereik van het project. Dit om te voorkomen dat aan grotere projecten automatisch een hogere score toegekend moet worden dan aan kleinere projecten. Een project gericht op klimaat dat wat uitgevoerd wordt op 300 hectare behaald niet automatisch meer punten dan een ‘kleiner’ project gericht op klimaat, biodiversiteit en water dat wordt uitgevoerd op 100 hectare.

Bij het criterium Effectiviteit worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten

effect van project op de doelen is zeer gering. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op waterkwantiteit en minder watergebruik. Een project heeft betrekking op één regenton.

1 punt

effect van project op de doelen is gering. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de vermindering van uitspoeling van gewasbescherming naar bodem, water en lucht. Een project betreft de investering in een ouder type veldspuit terwijl er nieuwe typen op de markt zijn die nog minder emissies hebben.

2 punten

het effect van het project is matig. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de verbetering van de waterkwaliteit. Een project heeft een lokaal effect: de waterkwaliteit van een sloot verbeterd maar de waterkwaliteit van omliggende oppervlakte wateren verbeterd niet.

3 punten

het project heeft een voldoende bijdrage. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Een project betreft een investering waardoor de uitstoot aanzienlijk verminderd.

4 punten

het project levert een goede bijdrage. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op biodiversiteit. Een project betreft de inrichting van verschillende habitats voor verschillende soorten (planten, insecten en dieren).

5 punten

de bijdrage van een project is groter dan redelijkerwijs verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project heeft betrekking op het voorkomen van uitstoot van broeikasgassen door het tegengaan van bodemdaling. Daarnaast draagt het project bij aan biodiversiteit door de aanleg van landschapselementen en habitats en worden er geen chemische middelen meer gebruikt.

Selectiecriterium haalbaarheid

De haalbaarheid wordt bepaald door de volgende aspecten in samenhang te bezien:

  • hoe realistisch is het projectplan;

  • kent het project een realistische planning, opzet en begroting;

  • zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

Bij het criterium haalbaarheid worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten

als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

1 punt

als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

2 punten

als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

3 punten

als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

4 punten

als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

5 punten

als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

Selectiecriterium mate van innovatie

Het begrip ‘innovatie’ wordt relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Ook projecten gericht op het gebruik van kennis die nog niet veel toegepast wordt, maar waarvan toepassing beleidsmatig wel wenselijk is, kan een ‘innovatief project’ zijn.

Om de mate van innovatie te beoordelen wordt bijvoorbeeld in samenhang gekeken naar de aard van het project en het vernieuwende karakter van het project.

De mate van innovatie zal minder van belang zijn bij investeringen in materiële activa gericht op het verder brengen van een bepaalde investering ‘binnen het peloton’ (dan gaat het meer om modernisering van de sector), maar is des te belangrijker bij het steunen van investeringen bij voorlopers. In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘innovatie’ daarom relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de investering toegepast gaat worden.

Om de mate van innovatie te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:

  • de aard van de innovatie;

  • het vernieuwende karakter van de innovatie.

Bij het criterium innovatie worden de scores conform voorgaande vast volgt bezien:

0 punten

als de mate van innovatie zeer gering is. Bijvoorbeeld als de techniek al op grote schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een zeer kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé.

1 punt

als de mate van innovatie gering is. Bijvoorbeeld als de techniek op grotere schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé.

2 punten

als de mate van innovatie matig is. Bijvoorbeeld als de techniek in Nederland al breder wordt toegepast.

3 punten

als de mate van innovatie voldoende is. Bijvoorbeeld als het gaat om toepassing van reeds bestaande kennis die nog maar beperkt wordt toegepast.

4 punten

als de mate van innovatie goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om bestaande kennis die voor het eerst in Nederland wordt toegepast, of een aanzienlijke aanpassing van een product, proces of procedé.

5 punten

als de mate van innovatie zeer goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om het ontwikkelen en beproeven van geheel nieuwe kennis of technieken.

Selectiecriterium efficiëntie

De te selecteren projecten moeten projecten zijn die zo efficiënt mogelijk uitgevoerd worden. Ter beoordeling wordt in het algemeen gekeken naar de input (geld, kennis, kunde, overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?), wordt gekeken in hoeverre de proceskosten die in het project gemaakt worden in verhouding staan tot de feitelijke projectkosten én wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Of de aanvrager beschikt over voldoende kennis en kunde wordt op niveau van de organisatie bezien. Gaat een aanvrager iets doen wat nieuw is voor de organisatie, dan is het efficiënt als de aanvrager gebruik maakt van de ervaring van anderen door die ander bij het project te betrekken.

Onder efficiëntie wordt dus verstaan: gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

In sommige gevallen wordt de efficiëntie van een project echter bepaald door een vergelijking te maken tussen de door de aanvrager opgevoerde kosten per eenheid ‘product’ in vergelijking met een tevoren bekend gemaakt normbedrag per eenheid product.

Bij het criterium Efficiëntie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten

Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt

gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten

matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten

voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten

goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten

zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

derde lid

Het extra punt wordt toegekend nadat de behaalde punten zijn vermenigvuldigd met de wegingsfactor. Als een aanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband waarin minimaal 1 deelnemer een biologische bedrijfsvoering heeft of in de omschakeling naar biologische bedrijfsvoering zit, krijgt deze aanvraag een extra punt.

vijfde lid

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

Artikel 2.1.9 Realisatietermijn

  • 1. De subsidiabele activiteit dient binnen 18 maanden na datum subsidiebeschikking te zijn gerealiseerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2. Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij tot uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2028.

Artikel 2.1.10 Bevoorschotting en deelbetalingen

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken conform artikel 1.17 een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. In afwijking van artikel 1.18 verstrekken Gedeputeerde Staten geen deelbetalingen.

Artikel 2.1.11 Verantwoording bij vaststelling

In overeenstemming met artikel 1.7 lid 5, wordt binnen 13 weken na de einddatum van het project, voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.7 lid 1 onder a verantwoording afgelegd volgens de regels inzake een subsidie als bedoeld in artikel 1.7 lid 1, onder b.

Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn

Artikel 2.2.1 Criteria Jonge landbouwer

  • 1. Een jonge landbouwer is iemand die:

    • a.

      jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, en;

    • b.

      bedrijfshoofd is op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, wat betekent dat hij:

      • i.

        als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf uitoefent in eigen naam, en;

      • ii.

        mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering, en;

      • iii.

        als natuurlijk persoon langdurige blokkerende zeggenschap heeft als bestuurder van een rechtspersoon, beherende vennoot, maat in de maatschap of als bestuurder van een vereniging of stichting, en;

      • iv.

        een landbouwdiploma of bewijs van vakbekwaamheid heeft, bestaande uit:

        • een diploma of een getuigschrift van een basisopleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op mbo-, hbo- of wo-niveau, of

        • een bewijs van ten minste 2 jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername, agrarische bedrijfsvoering of aanverwant.

  • 2. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is sprake als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro.

  • 3. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is geen sprake als:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de door alle maten of vennoten ondertekende schriftelijke overeenkomst door elk der partijen eenzijdig kan worden gewijzigd of opgezegd.

    Toelichting

    derde lid  

    Als dus geen sprake is van één van de situaties genoemd in dit lid is sprake van langdurig zeggenschap als bedoeld in lid 1 sub b onder iii. Ook bijvoorbeeld een proefperiode voor een landbouwer in de maatschap valt onder eenzijdig opzeggen. Zit een landbouwer dus in een proefperiode dan is geen sprake van langdurige zeggenschap en hiermee ook niet voldaan aan alle voorwaarden om als jonge landbouwer te worden aangemerkt.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt aan investeringen zoals opgenomen in de Investeringslijst Paragraaf 2 Productieve investeringen groen-blauw en dierenwelzijn (Bijlage 2).

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen;

    • d.

      verbetering van dierenwelzijn.

  • 3. Subsidie voor een investering in de productie van biobrandstoffen of hernieuwbare energie

    wordt alleen verstrekt indien de opgewekte energie of warmte gebruikt wordt door de eigen landbouwonderneming(en).

    Toelichting

    Onder investeringen in bedrijfsmiddelen valt zowel aanschaf als financial lease van bedrijfsmiddelen. Wanneer sprake is van financial lease dient subsidieontvanger wel eigenaar te zijn voordat de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 1.15, derde lid sub d, is verlopen. Dat betekent dat hij voor die tijd alle termijnen moet hebben voldaan.

Artikel 2.2.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

  • 2. Per landbouwer kan op slechts één keer subsidie worden aangevraagd.

  • 3. Indien een landbouwbedrijf uit meerdere landbouwers bestaat wordt slechts één keer subsidie verstrekt aan het landbouwbedrijf

Artikel 2.2.4 Aanvraagvereisten

  • 1. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

  • 3. Als de aanvraag wordt ingediend door een jonge landbouwer zoals bedoeld in artikel 2.1.1 wordt in aanvulling op artikel 1.6 de aanvraag vergezeld van de volgende onderbouwing:

    • a.

      Kopie van een identiteitsdocument van de jonge landbouwer, en;

    • b.

      Bewijs dat de jonge landbouwer bedrijfshoofd is op het moment van indienen aanvraag.

  • 4. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een investering in de productie van biobrandstoffen of hernieuwbare energie dient de aanvrager bewijs aan te leveren dat het gemiddelde jaarverbruik (brandstof/energie) aantoont.

    Toelichting  

    eerste lid

    Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.  

    Vierde lid

    Het worden van (netto) energieleverancier door deze vorm van investering is niet subsidiabel.

Artikel 2.2.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e, voor subsidie in aanmerking;

Toelichting  

De kosten als bedoeld in artikel 1.8 onder a en b worden berekend conform Artikel 1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie.

Artikel 2.2.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op en onverminderd het bepaalde in artikel 1.10 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • 1.

    Er wordt geen subsidie verstrekt voor apparatuur benodigd voor het aflezen en weergeven van de ICT- en sensortechnieken waaronder computers, laptops, tablets en smartphones;

  • 2.

    Er wordt geen subsidie verstrekt voor abonnementen op software updates en servicecontracten. Indien er voor het in gebruik stellen van de machine een abonnement noodzakelijk is dan dient de aanvrager uit eigen middelen de noodzakelijke abonnementen op software updates en servicecontracten af te sluiten;

  • 3.

    Er wordt geen subsidie verstrekt voor de aanschaf van (semi) zelfrijdende tractoren/trekkers.

Artikel 2.2.7 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.5 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is dan € 15.000,-.

Artikel 2.2.8 Hoogte Subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten indien de aanvrager aangemerkt wordt als jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2.2.1.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal €120.000,-.

Toelichting

tweede lid  

Wanneer er namens een samenwerkingsverband subsidie wordt aangevraagd kunnen aanvragers alleen aanspraak maken op het verhoogde subsidiepercentage zoals bedoeld in art 2.2.7 lid 2 als alle leden van het samenwerkingsverband jonge landbouwers betreffen.

Artikel 2.2.9 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van een investeringslijst.

  • 2. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend.

  • 3. Indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, zal selectie plaatsvinden door middel van loting.

Artikel 2.2.10 Realisatietermijn

  • 1. De subsidiabele activiteit dient binnen 18 maanden na datum subsidiebeschikking te zijn gerealiseerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2. Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij tot uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2028.

Artikel 2.2.11 Bevoorschotting en deelbetalingen

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken conform artikel 1.17 een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. In afwijking van artikel 1.18 verstrekken Gedeputeerde Staten geen deelbetalingen.

Artikel 2.2.12 Verantwoording bij vaststelling

In overeenstemming met artikel 1.7 lid 5, wordt voor subsidies die vallen onder arrangement 1 als bedoeld in artikel 1.7 lid 1 onder a verantwoording afgelegd volgens de regels inzake arrangement 2 als bedoeld in artikel 1.7 lid 1, onder b.

Toelichting

Door toepassing van dit artikel geldt voor alle verleningen dat het verzoek tot vaststelling moet worden ingediend conform hetgeen in Artikel 1.20 Vaststelling subsidies arrangement 2 wordt genoemd.

Paragraaf 3 Niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven

Algemeen

Deze paragraaf is van toepassing op het gehele platteland en gericht op inrichting en herinrichting van landbouwgronden. De basisdoelen zijn de opgaven voortvloeiend uit de Green Deal, de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en het Klimaatakkoord. De opgaven bestaan uit het herstellen en verhogen van biodiversiteit, in 2027 te voldoen aan de KRW-doelen en de CO2-uitstoot met 55% terug te brengen. Om dit te bereiken wordt binnen de Nederlandse landbouwsector ingezet op een omschakeling naar kringlooplandbouw om daarmee de maatschappelijke uitdagingen rond klimaat, milieu, biodiversiteit en stikstofreductie te realiseren. Met deze paragraaf wordt ingezet op het ontwikkelen, benutten en beschermen van de natuur en biodiversiteit. Hierbij worden de natuurdoelen zoveel mogelijk gekoppeld aan de uitvoering van andere doelen, zoals water en landbouw, maar ook klimaat. Daarnaast wordt ingezet op het mitigeren van de effecten van de emissies van nitraat, fosfaat, gewasbeschermingsmiddelen en stikstof door een efficiënter gebruik van (natuurlijke) grondstoffen, herstel van verschillende habitats en cultuurlandschap.

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of herstel van habitats of landschappen.

Toelichting

Niet-productieve investeringen zoals genoemd in lid 1 betreffen activiteiten die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben.

Met “ecosysteemdiensten” wordt bedoeld: de diensten die het ecosysteem levert aan de mens en de omgeving, zoals klimaatregulering, natuurlijke waterzuivering, natuurlijke bescherming tegen overstroming, bestuiving door wilde insecten, natuurgebonden recreatie, enz.

Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:

  • Herstel en aanleg singels, houtwallen, heggen, hagen, bosjes, solitaire bomen, pingo’s, dobben en drenkpoelen;

  • Minimaal aanleg aantal bomen per hectare (landschapselementen);

  • Waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon;

  • Herstel en aanleg akkerranden, struweelranden, vogelakkers;

  • Herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers;

  • Aanleg plas-drassen als leef-, foerageer- en broedgebied voor weidevogels, inclusief benodigde pompen om plas-drassen op peil te houden;

  • Predatie beperkende maatregelen voor weidevogels, zoals b.v. aanschaf rasters;

  • Kwaliteitsverbetering leefgebied weide- en/of akkervogels;

Deze investeringen dienen wel plaats te vinden op landbouwgronden. Voor deze investeringen op andere gronden dan landbouwgronden kan paragraaf 2.4 worden gebruikt.

De investeringen kunnen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.

Artikel 2.3.2 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.3.3 Aanvraagvereisten

  • 1. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6 en het eerste lid van dit artikel, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Toelichting

eerste lid

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

Artikel 2.3.4 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3.5 Niet subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Alleen investeringen in landschapselementen die worden gerealiseerd aangrenzend aan subsidiabele landbouwgrond komen voor subsidie in aanmerking.

Toelichting

Een watersysteem is een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2. Investeringen in het watersysteem die wel onder deze paragraaf voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende water van goede kwaliteit beschikt om het jaar mee rond te komen.

Alleen investeringen in landschapselementen die worden gerealiseerd aangrenzend aan subsidiabele landbouwgrond komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3.6 Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt bij verlening minimaal € 25.000,-.

  • 2. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen in het watersysteem.

Toelichting

derde lid

Doordat de investeringen op landbouwgrond moeten worden uitgevoerd, heeft bij investeringen in het watersysteem de landbouwer profijt van een betere beschikbaarheid van water. Hierom wordt de investering niet voor 100% gesubsidieerd, maar voor 70% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.3.7 Voorschot/deelbetalingen

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken conform artikel 1.17 een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. Op aanvraag verstrekken Gedeputeerde Staten conform artikel 1.18 deelbetalingen.

Artikel 2.3.8 Verantwoording bij vaststelling

In overeenstemming met artikel 1.20 lid 2 en artikel 1.21 lid 2, wordt binnen 13 weken na de einddatum van het project, verantwoording afgelegd volgens de regels inzake een subsidie als bedoeld in artikel 1.7 lid 1, onder b en c.

Artikel 2.3.9 Rangschikking

  • 1. Ingediende aanvragen worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 beoordeeld op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van urgentie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.12 lid 3 sub b wordt per selectiecriterium een score van 0 tot 5 punten toegekend, waarna voor het berekenen van de totaalscore de volgende weging wordt toegepast:

    • a.

      Mate van effectiviteit: 4

    • b.

      De haalbaarheid van de activiteit: 2

    • c.

      De mate van urgentie: 3

    • d.

      De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 2

  • 3. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt per aanvraag toegekend, tenzij biologische landbouw conflicteert met de te bereiken doelen van artikel 2.3.1.

  • 4. Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5. Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

  • 6. Aanvragen met een totale score van 33 punten komen voor subsidie in aanmerking. Vervolgens worden de bepalingen in artikel 1.12 lid 6 en 7 toegepast.

Toelichting

tweede lid

Per selectiecriterium wordt de score bepaald op basis van onderstaande.

  • De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van het aantal doelen waaraan met het project wordt bijgedragen. Bij de beoordeling wordt tevens de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

    Een project dat zowel bijdraagt aan landschap als aan biodiversiteit, wordt eerder geselecteerd dan een project dat alleen één landschapselement bevat. Een project waarin niet-inheemse soorten (exoten) worden geplant, doet afbreuk aan de effectiviteit.

    De beoordeling wanneer een project een zeer geringe, geringe, matige, voldoende, goede of zeer goede bijdrage levert zal in de toelichting bij de openstelling verder geconcretiseerd worden. Als de openstelling er bijvoorbeeld op is gericht optimale hydrologische omstandigheden te creëren, zou de mate waarin hydrologisch herstel zal worden bereikt als meetmethode gehanteerd kunnen worden.

    Bij het criterium ‘mate van effectiviteit’ worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

    0 punten

    het effect van het project op de doelen is zeer gering, of het project heeft een negatief effect op de beschreven doelen. Bijvoorbeeld het project beoogd investering in niet-inheemse soorten, of er wordt slechts één boom geplant.

    1 punt

    het effect van het project op de doelen is gering. Bijvoorbeeld er is wel aandacht voor landschapselementen, maar noodzakelijke aanpassingen voor bodem zijn niet meegenomen in het project.

    2 punten

    het effect van het project is matig. Er is wel een bijdrage aan verbetering van de biodiversiteit, maar deze dekt slechts een deel van het voor het gebied beoogde doel.

    3 punten

    het project heeft een voldoende bijdrage. Bijvoorbeeld een project is gericht op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Een project betreft een investering waardoor de uitstoot aanzienlijk verminderd.

    4 punten

    het project levert een goede bijdrage. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op biodiversiteit. Een project betreft de inrichting van verschillende habitats voor verschillende soorten (planten, insecten en dieren).

    5 punten

    de bijdrage van een project is groter dan redelijkerwijs verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project heeft betrekking op het voorkomen van uitstoot van broeikasgassen door het tegengaan van bodemdaling. Daarnaast draagt het project bij aan biodiversiteit door de aanleg van landschapselementen en habitats en worden er geen chemische middelen meer gebruikt.

  • b.

    De haalbaarheid van de activiteit

    Of een project haalbaar is, kan worden bepaald aan de hand van de kwaliteit van het projectplan en is mede afhankelijk van de concrete situatie/omstandigheden waar het project plaats zal vinden.

    Er wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

    • de in het plan opgenomen vereiste kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider,

    • hoe realistisch is het plan (mate waarin het project al is voorbereid – bijvoorbeeld grond reeds is verworven en natschade is geregeld / snel in uitvoering kan worden genomen),

    • zijn relevante partijen in voldoende mate bij de uitvoering van het plan betrokken / is voldoende aannemelijk dat rechthebbenden mee zullen werken,

    • kent het project een realistische planning, opzet en begroting.

  • Bij het criterium ‘haalbaarheid van de activiteit’ worden de scores conform voorgaande vast volgt bezien:

    0 punten

    als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

    1 punt

    als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

    2 punten

    als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

    3 punten

    als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

    4 punten

    als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

    5 punten

    als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

  • c.

    De mate van urgentie

    Bij dit criterium gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden geïdentificeerd zijn als opgaven die noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is. Voor Overijssel is de ambitiekaart van de ‘wezenlijke kenmerken en waarden’. Ambitiekaart | UItleg en Doel (geoapps.nl) opgesteld. Daarin zijn potenties voor natuurwaarden opgenomen. Bij de beoordeling van de mate van urgentie wordt de aansluiting met deze ambitiekaart meegewogen.

    Voor acties met betrekking tot weidevogels wordt beoordeeld in hoeverre de maatregelen die worden uitgevoerd bijdragen aan de versterking van de in het Natuurbeheerplan Overijssel begrensde gebieden: open grasland, weidevogelbeheer, open akker of NNN 13.01 vochtig weidevogelgraslanden.

    Bij het criterium ‘mate van urgentie’ worden de scores op de volgende manier uitgewerkt:

    0 punten

    zeer gering. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, maar wordt uitgevoerd in een gebied met een zeer lage opgave.

    1 punt

    gering. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, maar wordt uitgevoerd in een gebied met een lage opgave.

    2 punten

    matig. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar de opgave binnen afzienbare termijn moet worden aangepakt.

    3 punten

    voldoende. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar de opgave binnen relatief korte termijn moet worden aangepakt.

    4 punten

    hoog. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar een noodzakelijk opgave ligt.

    5 punten

    zeer hoog. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar de opgave onmiddellijk opgepakt moet worden.

  • d.

    De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit

    Bij dit criterium wordt beoordeeld of de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) efficiënt wordt ingezet om de gewenste output te realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?) en wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

    Bij het criterium ‘mate van efficiëntie’ worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

    0 punten

    zeer gering. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, maar wordt uitgevoerd in een gebied met een zeer lage opgave.

    1 punt

    gering. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, maar wordt uitgevoerd in een gebied met een lage opgave.

    2 punten

    matig. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar de opgave binnen afzienbare termijn moet worden aangepakt.

    3 punten

    voldoende. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar de opgave binnen relatief korte termijn moet worden aangepakt.

    4 punten

    hoog. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar een noodzakelijk opgave ligt.

    5 punten

    zeer hoog. Indien het project aansluit bij provinciaal beleid, en wordt uitgevoerd in een gebied waar de opgave onmiddellijk opgepakt moet worden.

derde lid

In geval de aanvraag door een samenwerkingsverband wordt ingediend, waarin één of meerdere biologische landbouwers of landbouwers in omschakeling deelnemen, wordt aan die aanvraag maximaal 1 extra punt toegekend.

Het extra punt wordt toegekend nadat de behaalde punten zijn vermenigvuldigd met de wegingsfactor.

vierde lid

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

Artikel 2.3.10 Realisatietermijn

Het project dient binnen twee jaar na datum subsidiebeschikking of, indien dat eerder is, uiterlijk op 31 december 2028 te zijn gerealiseerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

Paragraaf 4 Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

Algemene Toelichting

Watermaatregelen hebben een steeds belangrijkere rol gekregen in de Europese subsidies vanuit het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). De reden is dat de Europese Commissie het bereiken van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) prioriteert en dat door klimaatverandering droogte en wateroverlast vaker optreedt. De landbouw en de waterschappen hebben een belangrijke rol bij het bereiken van de KRW-doelen en het klimaatrobuust maken van het watersysteem.

Om de Europese subsidies effectief in te zetten is een bestuursovereenkomst afgesloten tussen provincie Overijssel, waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Tot tevredenheid van alle partijen zijn koepelprojecten opgezet voor de landbouw (onder het Deltaplan Agrarische Waterbeheer (DAW) en hebben de waterschappen KRW-maatregelen getroffen. Het DAW is een initiatief van LTO dat de provincie van het begin af aan ondersteund heeft omdat het de gezamenlijke doelen van overheid en landbouw dient. Hiervoor zijn de Europese gelden uit het GLB ingezet en zijn deze DAW-koepelprojecten samen met de Overijsselse waterschappen gefinancierd. LTO-noord heeft een aantal grote koepelprojecten uitgevoerd, waarbinnen boeren subsidie voor water kwantiteits- en waterkwaliteitsmaatregelen konden aanvragen.

Deze regeling is gericht op investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben. Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Productieve investeringen hebben dat wel. Het gaat bij niet productieve investeringen bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn, de bestuursovereenkomst en het werkprogramma Zoetwatervoorziening Oost-Nederland en de doelen van Provinciaal Programma Landelijk Gebied Overijssel (PPLG).

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet- productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 2.4.2 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    natuurlijke en rechtspersonen;

  • b.

    samenwerkingsverbanden van natuurlijke en rechtspersonen.

Artikel 2.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. De loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b worden berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten als bedoeld in artikel 1.9b.

Artikel 2.4.4 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.5 Subsidiepercentage

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op de waterkwantiteit.

  • 3. Indien toepassing van dit artikel ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 200.000,- wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.4.6 Selectiecriteria

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • c.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • d.

      de mate van urgentie.

  • 2. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie, als bedoeld in artikel 1.13, beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit het eerste lid, conform de richtlijnen zoals opgenomen in de toelichting bij dit artikel. Voor ieder criterium kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald. De punten worden toegekend door de adviescommissie.

  • 3. De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 3;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 2;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 2.

  • 4. Indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 5. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt, in afwijking van artikel 1.12 zesde lid, met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie:

    • a.

      met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de aanvragen, bedoeld in sub a, een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;

    • b.

      met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid onderdeel c, indien de aanvragen, bedoeld in sub b, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b;

    • c.

      met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, indien de aanvragen, bedoeld in sub c, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c.

  • 6. Indien toepassing van het vijfde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Toelichting

De aanvragen worden door een adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria conform de volgende richtlijnen.

De mate van Effectiviteit

De effectiviteit van de activiteit is afhankelijk van de te bereiken, in artikel 2.4.1 gespecificeerde doelstellingen in de urgente gebieden, zoals weergegeven in Bijlage 1 bij deze regeling, en de mate waarin de activiteit beoogt aan het bereiken van die doelstelling(en) bij te dragen. De hoogte van het gevraagde subsidiebedrag wordt hierbij in ogenschouw genomen. De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van het aantal doelen waaraan met het project wordt bijgedragen. Ter illustratie: Een project dat zowel bijdraagt aan landschap als aan biodiversiteit, is effectiever en krijgt dus meer punten dan een project dat aan slechts één doel bijdraagt.

Bij het criterium Effectiviteit worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten: De activiteiten worden niet in één van de genoemde urgente gebieden uitgevoerd, er wordt dus in deze gebieden geen impact op de doelen in artikel 2.4.1 gerealiseerd.

1 punt: De activiteiten worden in één of meer van de genoemde urgente gebieden uitgevoerd, maar er wordt slechts op één van de drie doelen in artikel 2.4.1 impact gerealiseerd

2 punten: De activiteiten worden in één of meer van de genoemde urgente gebieden uitgevoerd, maar er wordt slechts op twee van de drie doelen in artikel 2.4.1 impact gerealiseerd

3 punten: De activiteiten worden in één of meer van de genoemde urgente gebieden uitgevoerd en er wordt voldoende impact gerealiseerd op drie van de drie doelen in artikel 2.4.1.

4 punten: De activiteiten worden in één of meer van de genoemde urgente gebieden uitgevoerd en er wordt goede impact gerealiseerd op drie van de drie doelen in artikel 2.4.1.

5 punten: De activiteiten worden in één of meer van de genoemde urgente gebieden uitgevoerd en er wordt zeer goede impact gerealiseerd op drie van de drie doelen in artikel 2.4.1.

Mate van Efficiëntie

Bij dit criterium wordt beoordeeld of de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) efficiënt wordt ingezet om de gewenste output te realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?) en wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

Bij het criterium Efficiëntie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten: De kosten worden niet doelmatig gemaakt en er wordt geen gebruik gemaakt van de input .

1 punt: De kosten worden niet doelmatig gemaakt. Er is wel input ingezet voor het basis projectplan.

2 punten: De kosten worden niet doelmatig gemaakt. Er wordt wel input ingezet voor het basisprojectplan en de uitvoering van het projectplan

3 punten: De kosten worden doelmatig gemaakt. Aanwezige input is nauwelijks ingezet voor het basis projectplan en wordt nauwelijks ingezet voor de uitvoering van het projectplan.

4 punten: De kosten worden doelmatig gemaakt. Aanwezige input is wel ingezet voor het basis projectplan, maar wordt nauwelijks ingezet voor de uitvoering van het projectplan.

5 punten: De kosten worden doelmatig gemaakt. Aanwezige input is ingezet voor het basis projectplan en wordt eveneens ingezet voor de uitvoering van het projectplan.

Haalbaarheid van de activiteit

Of een project haalbaar is, kan worden bepaald aan de hand van de kwaliteit van het projectplan en is mede afhankelijk van de concrete situatie/omstandigheden waar het project plaats zal vinden.

Er wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • de in het plan opgenomen vereiste kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider,

  • hoe realistisch is het plan (mate waarin het project al is voorbereid – bijvoorbeeld grond reeds is verworven en natschade is geregeld / snel in uitvoering kan worden genomen),

  • zijn relevante partijen in voldoende mate bij de uitvoering van het plan betrokken / is voldoende aannemelijk dat rechthebbenden mee zullen werken,

  • kent het project een realistische planning, opzet en begroting.

Bij het criterium haalbaarheid/ kans op succes worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten: De haalbaarheid is zeer gering. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd omdat aan geen van de bovengenoemde aspecten is voldaan.

1 punt: De haalbaarheid is gering. Er is weinig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd omdat slechts aan één van de vier bovengenoemde aspecten is voldaan.

2 punten: De haalbaarheid is matig. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal van bovenstaande aspecten (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

3 punten: De haalbaarheid is voldoende. De activiteit kan worden uitgevoerd en alle bovenstaande aspecten zijn meegenomen, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

4 punten: De haalbaarheid is goed. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

5 punten: De haalbaarheid is zeer goed. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voordoen.

De mate van Urgentie

Bij dit criterium gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden geïdentificeerd zijn als opgaven die noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is. De meest urgente gebieden in Overijssel zijn opgenomen in bijlage 1. Daarnaast wordt urgentie beoordeeld op basis van de termijn die door de Europese Commissie is gesteld realisatie van KRW-doelen. (eind 2027). Het klimaat robuust maken van het watersysteem en het vergroten van de waterbeschikbaarheid heeft in de genoemde gebieden urgentie door te toenemende weersextremen (droogte en wateroverlast) en de gevolgen daarvan voor het regionale watersysteem en de landbouw en andere functies.

Bij het criterium ‘urgentie’ worden de scores op de volgende manier uitgewerkt:

0 punten: De urgentie is zeer gering. De activiteiten worden niet in de in bijlage 1 weergegeven gebieden uitgevoerd.

1 punt: De urgentie is gering. De activiteiten worden in ten minste één van de in bijlage 1 weergegeven gebieden uitgevoerd, maar er is geen datum van afronding aan te geven.

2 punten: De urgentie is matig. De activiteiten worden in de in bijlage 1 weergegeven gebieden uitgevoerd, maar zullen niet volledig worden afgerond voor 1 april 2029.

3 punten: De urgentie is voldoende. De activiteiten worden in de in bijlage 1 weergegeven gebieden uitgevoerd, maar zullen niet volledig worden afgerond voor eind 2028.

4 punten: De urgentie is hoog. De activiteiten worden in de in bijlage 1 weergegeven gebieden uitgevoerd., maar zullen niet volledig worden afgerond voor eind 2027.

5 punten: De urgentie is zeer hoog. De activiteiten worden in de in bijlage 1 weergegeven gebieden uitgevoerd en de activiteiten zullen worden afgerond voor eind 2027.

Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

EIP: Europees Innovatie Partnerschap, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115;

GVE: grootvee-eenheden volgens de vereenvoudigde omzettingscoëfficiënten bedoeld in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2290 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor de berekeningsmethoden voor de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 458).

Toelichting

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de interventie worden gebruikt.

Duurzame toegevoegde waardeketen

Om de economische veerkracht van de sector en de ketens te versterken hebben landbouwers ondersteuning nodig om in samenwerking met andere ketenpartners duurzame concepten te ontwikkelen. Het gaat hier om bestaande, nieuwe en/of korte voedselketens van lokaal, regionaal of bovenregionaal belang waarbij landbouwer(s) samen met een of meerdere marktpartij(en), een keten ontwikkelt. Het gaat daarbij om de fase van idee tot aan het marktrijp maken van een concept.

EIP

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, door ontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2. Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

  • 3. Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Toelichting

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Waar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder de interventie kennis, uitgewerkt in paragraaf 8.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2, eerste lid, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband dat:

    • a.

      bestaat uit minimaal twee deelnemers, waarvan minimaal een landbouwer; en

    • b.

      is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties.

  • 2. Aan het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid neemt minimaal één landbouwer en een expert/kennispartner deel.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid en op artikel 1.3 dient het samenwerkingsverband uit ten minste 2 partijen te bestaan.

Toelichting

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3. Deze bestaat tenminste uit twee actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer en één expert/kennispartner.

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • c.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • d.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de activiteiten van het samenwerkingsverband zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • e.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Toelichting

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP-netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI netwerk (projectdatabase), Groen Kennisnet, Netwerk Platteland (projectendatabase POP3) en Farmbook. Op een aantal van deze netwerken zijn voorbeelden van projecten te vinden.

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet de aanvrager in zijn aanvraag onderbouwen hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband in aanmerking,

  • 2. In afwijking van het eerste lid komen investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

Toelichting

Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project. Hieronder valt onder andere het projectmanagement, coördinatie van het samenwerkingsverband, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, de arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en tevens het verspreiden van de opgedane kennis. LET OP: Advies aan agrariërs in de vorm van trainingen en workshops is binnen deze paragraaf niet subsidiabel.

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.7 Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 25.000,- en maximaal € 500.000,-.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Toelichting

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Vraagt u subsidie aan zonder kosten voor investeringen en wilt u gedurende de uitvoering van het project toch een investering doen, dan kan artikel 1.9c niet alsnog worden toegepast.

Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Toelichting

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een operationele groep. Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan de operationele groep, gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

Artikel 2.5.9 Selectie en rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      mate van effectiviteit (zie toelichting voor nadere informatie);

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit (zie toelichting voor nadere informatie);

    • c.

      de mate van innovatie (zie toelichting voor nadere informatie);

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit (zie toelichting voor nadere informatie).

  • 2. Ieder selectiecriterium heeft een wegingsfactor 1, en weegt dus voor 25% mee in de totaalscore;

  • 3. Alleen projecten die 12 of meer punten behalen, komen voor subsidie in aanmerking:

  • 4. Indien aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting volgens artikel 1.12 lid 6 en lid 7.

Toelichting

Bij de selectie van de aanvragen wordt gewerkt met een onafhankelijke en deskundige adviescommissie. De selectiecriteria zijn effectiviteit, haalbaarheid, mate van innovatie en efficiëntie.

Mate van effectiviteit

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).

Bij het thema Samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema/ urgentie – betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoefte.

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen.

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk.

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: In het projectplan worden de bovenstaande aspecten zeer gering beschreven, waardoor onduidelijk is welke activiteiten er worden uitgevoerd en geen inschatting kan worden gemaakt van de effectiviteit van deze activiteiten.

1 punt: In het projectplan worden de bovenstaande aspecten gering beschreven, er wordt slechts beperkt duidelijk welke activiteiten er worden uitgevoerd en de effectiviteit daarvan kan slechts beperkt worden ingeschat.

2 punten: In het projectplan worden de bovenstaande aspecten matig beschreven, waardoor nog veel onduidelijk is over de activiteiten die worden uitgevoerd. De verwachte effectiviteit van de 4 aspecten samen lijkt op basis van de beschrijving zwak.

3 punten: In het projectplan wordt de effectiviteit van de activiteiten (samenwerking, innovatieontwikkeling en communicatie) en de beoogde innovatie voldoende beschreven.

4 punten:  In het projectplan wordt de effectiviteit van de activiteiten (samenwerking, innovatieontwikkeling en communicatie) en de beoogde innovatie goed beschreven.

5 punten: In het projectplan wordt de effectiviteit van de activiteiten (samenwerking, innovatieontwikkeling en communicatie) en de beoogde innovatie zeer goed omschreven, waardoor het oordeel over effectiviteit zeer gefundeerd is te geven.

Haalbaarheid van de activiteit

De wijze waarop de kans op succes/haalbaarheid wordt gemeten is afhankelijk van het soort aanvraag waarover een oordeel geveld moet worden.

Uitvoeren EIP project/ Ontwikkelen innovatie:

In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten, bij een gecombineerde aanvraag is aan te raden in de openstelling te eisen dat de aanvraag een go – no go moment bevat voor de ontwikkelfase.

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    Kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

  • 5.

    Kennisdeling – zegt de groep toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer summier of slecht beschreven, waardoor niet kan worden beoordeeld of de activiteiten haalbaar zijn of de haalbaarheid van de activiteiten wordt als onvoldoende ingeschat.

1 punt: In het projectplan is een te geringe beschrijving van bovenstaande aspecten opgenomen, waardoor geen goede inschatting kan worden gemaakt van de haalbaarheid, of de haalbaarheid van de beschreven activiteiten wordt als matig beoordeeld.:

2 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten matig beschreven, waardoor geen goede inschatting kan worden gemaakt van de haalbaarheid, of de haalbaarheid van de beschreven activiteiten wordt als zwak beoordeeld.

3 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten voldoende beschreven, waardoor inschatting van de haalbaarheid enigszins kan worden gemaakt, of de haalbaarheid wordt als gemiddeld beoordeeld.

4 punten:  In het projectplan worden bovenstaande aspecten goed beschreven, en de haalbaarheid van de beschreven activiteiten wordt als goed beoordeeld.

5 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer goed beschreven, en de haalbaarheid van de activiteiten wordt als zeer goed beoordeel.

Mate van innovatie

Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking NIEUWE verbanden/verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er worden toegekend.

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking/de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een zeer geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz.), dan wordt er geen punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie bijvoorbeeld een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan worden vier of vijf punten toegekend.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, waaronder wordt verstaan inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/productie en/of sector overstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project erop gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer summier of slecht beschreven waardoor geen inschatting is te maken van de mate van innovatie, of de mate van innovatie wordt als onvoldoende beoordeeld.

1 punt: Het projectplan is een te geringe beschrijving van bovenstaande opgenomen, waardoor geen goede inschatting is te maken van de mate van innovatie, of de mate van innovatie wordt als zwak beoordeeld.

2 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten matig beschreven waardoor vrijwel geen goede inschatting is te maken van de mate van innovatie, of de mate van innovatie wordt als matig beoordeeld.

3 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten voldoende beschreven waardoor van de mate van innovatie enigszins een inschatting is te maken, of de mate van innovatie wordt als gemiddeld beoordeeld.

4 punten:  In het projectplan worden bovenstaande aspecten goed beschreven en de mate van innovatie wordt als goed beoordeeld.

5 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer goed beschreven en de mate van innovatie wordt als zeer goed beoordeeld.

Mate van efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

    • het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector.

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: De in het projectplan beschreven kosten worden niet doelmatig gemaakt en de middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, de aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt: De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten: Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten: De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten:  De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten: De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daarop voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen. Bijvoorbeeld: de doelen zijn duidelijk omschreven en zijn voldoende realistisch. Het kan bijvoorbeeld gaan om een reeks bijeenkomsten, een businessplan, een marktonderzoek, een procesbeschrijving of het opzetten van nieuwe ketensamenwerkingsvormen. De kwaliteit van uitwerking van deze elementen staan in verhouding tot de begrootte kosten, die ook voldoende zijn gespecificeerd. Gehanteerde uurtarieven zijn in verhouding tot geleverde prestaties. De prestaties zijn realistisch in een goed uitgewerkte planning weergegeven. De verhouding van de kosten en de te bereiken projectresultaten is redelijk en geloofwaardig.

Artikel 2.5.10 Verplichting

In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

Toelichting

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken draagt ertoe bij dat operationele groepen gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. Zo zal elk project gemeld worden aan het nationale en Europese EIP netwerk. Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende operationele groepen zodat deze elkaar kunnen versterken.

Artikel 2.5.11 Realisatietermijn

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht binnen 2 maanden na subsidiebeschikking met de uitvoering van het project te starten, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2. Het project dient binnen drie jaar na datum subsidiebeschikking of, indien dat eerder is, uiterlijk op 31 december 2028 te zijn gerealiseerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 2.5.12 Voortgangsverslag en deelbetaling

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

  • a.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de activiteiten van het samenwerkingsverband heeft heeft geprofiteerd of zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Toelichting

Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn deze gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.

Grootvee-eenheden (GVE) worden als volgt bepaald:

  • -

    Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE per dier

  • -

    Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE per dier

  • -

    Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE per dier

Artikel 2.5.13 Inhoudelijk verslag

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 bevat een inhoudelijk verslag de volgende gegevens:

  • a.

    Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de activiteiten van het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Toelichting

Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn deze gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling

Gereserveerd

Paragraaf 7 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS

Algemeen

De afkorting LEADER staat voor de verbinding tussen acties voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie (Liaisons Entre Actions de Développement de l'Économie Rurale).

LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar “license to produce”. Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:

  • LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn;

  • LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling, leefbaarheid en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen;

  • LEADER kan ondersteunen in ‘krimp’ gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland;

  • LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;

  • LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.

Overijssel is voor LEADER in vier gebieden opgedeeld, respectievelijk Noord Overijssel, Noordoost Twente, Salland en Zuidwest Twente. Voor elk van deze gebieden is bij Gedeputeerde Staten een LOS ingediend en op basis van een door de Selectiecommissie LEADER afgegeven advies is de LOS voor elk van de vier genoemde gebieden op 30 mei 2023 (2023-015200) goedgekeurd.

Artikel 2.7.1 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 33 van verordening 2021/1060;

LEADER: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, en artikel 32 van verordening 2021/1060.

Artikel 2.7.2 Openstellingsbesluit

Gedeputeerde Staten kunnen in het openstellingsbesluit afwijken van artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG.

  • 2. De uitvoeringsduur van een project bedraagt, vanaf de datum van afgifte van de verleningsbrief, niet meer dan 2 jaar.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen, op basis van een gemotiveerd verzoek, afwijken van de maximale uitvoeringstermijn van 2 jaar doch niet langer dan tot 31 december 2028.

  • 4. Indien de maximale uitvoeringstermijn van 2 jaar de datum van 31 december 2028 overschrijdt wordt deze datum als uiterste datum van uitvoeringsduur aangemerkt.

Toelichting

In onderstaand overzicht vindt u de paginanummers waarop deze activiteiten per LOS zijn opgenomen:

Noord Overijssel: pagina’s 12 tot en met 19.

Noordoost Twente: pagina’s 13 tot en met 19.

Salland: pagina’s 36 en 37.

Zuidwest Twente: pagina’s 16 tot en met 22.

Artikel 2.7.4 Aanvrager

Subsidie kan voor onderstaande gebieden worden verstrekt aan:

LEADER gebied Noord Overijssel;

  • a.

    rechtspersonen;

  • b.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid;

  • c.

    samenwerkingsverbanden van onder a en b genoemden.

  • d.

    de (penvoerder van de) LAG (voor samenwerkingsprojecten van een LAG).

LEADER gebied Noordoost Twente

  • a.

    rechtspersonen;

  • b.

    in afwijking van lid a komen rechtspersonen zijnde een onderneming niet voor subsidie in aanmerking;

  • c.

    samenwerkingsverbanden, bestaande uit rechtspersonen en/of ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid;

  • d.

    de (penvoerder van de) LAG (voor samenwerkingsprojecten van een LAG).

LEADER gebied Salland;

  • a.

    rechtspersonen;

  • b.

    in afwijking van lid a komen rechtspersonen zijnde een onderneming niet voor subsidie in aanmerking;

  • c.

    samenwerkingsverbanden van rechtspersonen en/of ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid;

  • d.

    de (penvoerder van de) LAG (voor samenwerkingsprojecten van een LAG).

LEADER gebied Zuidwest Twente;

  • a.

    natuurlijke personen;

  • b.

    rechtspersonen;

  • c.

    samenwerkingsverbanden van rechtspersonen en/of ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid;

  • d.

    de (penvoerder van de) LAG (voor samenwerkingsprojecten van een LAG).

Toelichting

Een LAG of een penvoerder van een LAG kan ook begunstigde zijn. In dat geval moet de LAG ervoor zorgen dat de scheiding van functies wordt geëerbiedigd. Dit volgt uit artikel 33 lid 5 van Verordening 2110/1060.

Artikel 2.7.5 Subsidievereisten aanvraag

  • 1. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming bevat de aanvraag in aanvulling op artikel 1.6 gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de onderneming een mkb onderneming is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

  • 2. In geval de aanvraag ook kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, vijfde lid, omvat, overlegt de aanvrager de opdrachtbevestiging indien sprake is van kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e.

Artikel 2.7.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.8 lid c zijn kosten in natura voor vrijwilligers subsidiabel voor € 22,- per uur.

  • 3. Kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder b worden berekend zoals bedoeld in artikel 1.9a lid 1 onder a.

  • 4. Loonkosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a worden berekend zoals bedoeld in artikel 1.9a lid 1 onder b.

  • 5. In afwijking van artikel 1.10, onder c en e, komen de volgende kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor het voorbereiden, opstellen of indienen van de aanvraag;

    • b.

      legeskosten.

  • 6. Kosten als bedoeld in het vijfde lid komen voor subsidie in aanmerking indien de handelingen zijn verricht en, indien van toepassing, daartoe opdracht is verleend binnen een in het openstellingsbesluit vastgelegde termijn, doch uiterlijk één jaar voordat de subsidieaanvraag is ingediend.

Toelichting

De in het tweede lid genoemde kosten voor vrijwilligers moet voldoen aan het gestelde in artikel 67 lid 1 Verordening 2021/1060 zoals hieronder opgenomen:

Bijdragen in natura in de vorm van de levering van werken, goederen, diensten, grond en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met dezelfde bewijskracht gestaafde betaling is gedaan, kunnen in aanmerking komen mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a)

    de overheidssteun die aan de concrete actie is betaald, inclusief bijdragen in natura, is niet hoger dan het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura, aan het einde van de concrete actie;

  • b)

    de waarde die aan bijdragen in natura wordt toegekend, is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de markt in kwestie worden aanvaard;

  • c)

    de waarde en de uitvoering van de bijdrage in natura kunnen onafhankelijk worden beoordeeld en geverifieerd;

  • d)

    wat bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid betreft, wordt de waarde van die arbeid bepaald aan de hand van de werkelijke, geverifieerde arbeidstijd en de beloning voor soortgelijke arbeid.

In het vijfde lid is opgenomen welke voorbereidingskosten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat om kosten voor het voorbereiden, opstellen of indienen van de aanvraag. Dit betreft algemene kosten die noodzakelijkerwijs worden gemaakt om het projectplan en de begroting te ontwikkelen. Zo kan bijvoorbeeld een bestek worden opgesteld om een onderbouwing te kunnen leveren voor de begroting.

Onder deze kosten vallen die voor adviezen op het gebied van duurzaamheid en die voor haalbaarheidsstudies. Deze kosten dienen samen te hangen met de vraag of het project te realiseren is en noodzakelijk te zijn voor het opstellen van de aanvraag.

Ook vallen hieronder kosten voor grond- en andere onderzoeken die samenhangen met een vergunningprocedure, en de bijbehorende leges. Aangezien legeskosten in artikel 1.10 expliciet zijn opgenomen als niet-subsidiabele kosten, zijn ze hier toegevoegd als kostensoort die wel voor subsidie in aanmerking komt.

Het gaat bij deze voorbereidende werkzaamheden nadrukkelijk niet om de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, maar om de voorbereiding daarvan.

Artikel 2.7.7 Subsidiepercentage en hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt niet meer dan op grond van de toepasselijke staatssteunregels is toegestaan.

  • 2. De subsidie bij verlening bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3. In afwijking van lid 1 bedraagt de subsidie 100% van de subsidiabele kosten als er sprake is van een samenwerkingsproject van een LAG.

  • 4. De subsidie bij verlening bedraagt minimaal € 10.000,- en maximaal € 100.000,-.

  • 5. In afwijking van lid 4 bedraagt voor het gebied Noord Overijssel de subsidie bij verlening minimaal € 25.000,-.

  • 6. In afwijking van lid 4 bedraagt voor het gebied Noordoost Twente de subsidie bij verlening minimaal € 30.000,-.

  • 7. In afwijking van lid 2 bedraagt in het gebied Noordoost Twente de subsidie bij verlening maximaal 80% van de subsidiabele kosten als er sprake is van een aanvraag door jongeren, gericht op jongeren.

  • 8. In afwijking van lid 2 bedraagt in het gebied Zuidwest Twente de subsidie bij verlening maximaal 75% van de subsidiabele kosten als er sprake is van een aanvraag door een jongere.

  • 9. In afwijking van lid 4 bedraagt de subsidie bij verlening voor natuurlijke personen in het gebied Zuidwest Twente maximaal € 24.999,-.

  • Toelichting

  • 10. Indien de aanvragen onder lid 7 en lid 8 investeringen betreffen bedraagt de subsidie bij verlening maximaal 65% van de subsidiabele kosten.

Toelichting

Om voor het subsidiepercentage van 80% van lid 7 in aanmerking te kunnen komen dienen minimaal 2 personen binnen de projectorganisatie op 31 december van het jaar waarin de aanvraag om subsidie wordt gedaan de leeftijd van 35 nog niet te hebben bereikt. Deze leeftijdsvoorwaarde is ook van toepassing op de doelgroep jongeren.

Om voor het subsidiepercentage van 75% van lid 8 in aanmerking te kunnen komen dient de aanvrager op 31 december van het jaar waarin de aanvraag om subsidie wordt gedaan de leeftijd van 40 nog niet te hebben bereikt. Als de aanvrager een stichting of vereniging is, dienen minimaal 2 personen binnen het bestuur op 31 december van het jaar waarin de aanvraag om subsidie wordt gedaan de leeftijd van 40 nog niet te hebben bereikt.

Bij aanvragen voor subsidie zoals genoemd in de lid 7 en lid 8 dient de aanvrager een identiteitsbewijs aan te leveren waaruit blijkt dat deze aan de voorwaarde voldoet.

Bij investeringen zoals genoemd in lid 10 wordt toegezien om investeringen te realiseren om een bepaald doel te behalen. Denk aan het inrichten van een clubhuis (investeren in stoelen, banken en keuken).

Artikel 2.7.8 Voorschot/deelbetalingen

Gedeputeerde Staten verstrekken conform artikel 1.17 een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag. Op aanvraag verstrekken Gedeputeerde Staten conform artikel 1.18 deelbetalingen.

Artikel 2.7.9 Verantwoording bij vaststelling

In overeenstemming met artikel 1.7 lid 5 en in afwijking van artikel 1.7 lid 2, wordt binnen 13 weken na de einddatum van het project, verantwoording afgelegd volgens de regels inzake een subsidie als bedoeld in artikel 1.7 lid 1, onder b.

Artikel 2.7.10 Selectie van aanvragen en weigeringsgrond

  • 1. In afwijking van artikel 1.12 vindt selectie van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen plaats door de LAG, op basis van selectiecriteria als opgenomen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

  • 2. Aanvragen die op 1 of meerdere selectiecriteria voor het LEADER gebied waarin de aanvraag wordt gedaan 0 punten behalen komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Aanvragen die niet het minimaal benodigd aantal punten behalen voor het LEADER gebied waarin de aanvraag wordt gedaan komen niet voor subsidie in aanmerking.

    De criteria voor het LEADER gebied Noord Overijssel zijn:

    Criteria

    Check op

    Score

    Doelen LOS Noord Overijssel

    In welke mate draagt het project bij aan één of meer doelen van de LOS?

    Minimaal: 2

    Maximaal: 3

    0 = niet, 3 = hoog

    LEADER criteria

    Draagt het project in voldoende mate bij aan de volgende LEADER criteria?

    Te beoordelen LEADER criteria:

    • -

      Bottum up, draagvlak

    • -

      Innovatief: wat is nieuw voor het gebied

    • -

      Samenwerking/netwerkopbouw

    • -

      Gebiedsgericht, integraal, people-planet-profit, overdraagbaarheid

    Minimaal: 8

    Maximaal: 12

    (4 x 3)

    0 = niet, 3 = hoog

    Haalbaarheid

    Is het project haalbaar en op langere termijn levensvatbaar?

    • -

      Organisatorisch

    • -

      Financieel

    Minimaal: 4

    Maximaal: 6

    (2 x 3)

    0 = niet, 3 = hoog

    Value for money

    Value for money, waar voor het geld. Is het efficiënt en doelmatig?

    • -

      Geld

    • -

      Ureninzet

    • -

      Instandhouding/continuïteit/overdraagbaar

    • -

      Algemeen oordeel

    Minimaal: 8

    Maximaal 12

    (4 x 3)

    0 = niet, 3 = hoog

     

    Minimaal benodigd aantal punten

    22

    De criteria voor het LEADER gebied Noordoost Twente zijn:

    Criteria

    Check op

    Score

    LEADER-Werkwijze

    De mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER:

    • a.

      Aanpak van onderop

    • b.

      Innovatief (nieuw voor de omgeving, product/dienst/werkwijze/samenwerking)

    • c.

      Gebiedsgericht

    • d.

      Samenwerkend

    • e.

      Overdracht kennis/ervaring

    Minimaal: 15

    Maximaal: 25

    (maximaal 5 per onderdeel)

    Doelen LOS NOT

    X2

    De mate waarin het project bijdraagt aan Samen

    • -

      Er zijn meerdere partijen betrokken

    • -

      Er is zichtbaar groot draagvlak

    • -

      Er is aandacht voor nieuwe samenwerkingen.

    Minimaal: 2

    Maximaal: 3

    X2

    De mate waarin het project bijdraagt aan In verbinding

    • -

      Elk initiatief laat zien dat er een verbinding is tussen verenigingen, organisaties, ondernemers en/of overheden;

    • -

      Het is een pré als het initiatief stad en platteland verbindt;

    • -

      Het is een pré als het initiatief laat zien dat het ook een ‘ander’ probleem oplost

    Minimaal: 1

    Maximaal: 3

    X2

    De mate waarin het project bijdraagt aan Innovatief

    • -

      Het is zichtbaar vernieuwend en verlegt bestaande grenzen

    • -

      Het verbetert of versterkt iets in NOT

    • -

      Het draagt bij aan minimaal twee van deze thema’s:

      biodiversiteit

      cultuur

      educatie

      energie

      klimaat

      kunst

      milieu

      mobiliteit

      nieuwe vormen van samenwerking tussen verenigingen, organisaties en ondernemers

      ondernemerschap

      slimme, veerkrachtige landbouw

      versterken gemeenschapskracht

      versteviging van het landelijk gebied

      zorg en welzijn.

    Minimaal: 3

    Maximaal: 3

    X2

    De mate waarin het project bijdraagt aan Duurzaam

    • -

      Draagt bij aan een gezonde economie

    • -

      Het gaat op geen enkele manier ten koste van mensen die elders leven en werken

    • -

      Het draagt bij aan minimaal één van deze thema’s:

      het bevordert werkgelegenheid

      het zorgt voor groei

      het draagt bij aan gendergelijkheid

      het draagt bij aan inclusie

      het draagt bij aan de ontwikkeling van het landelijk gebied

    Minimaal: 2

    Maximaal: 3

     

    Het project doet geen afbreuk aan:

    • -

      betrokkenheid inwoners

    • -

      betrokkenheid verschillende doelgroepen

    • -

      cultuur(historie)

    • -

      gezondheid

    • -

      klimaat

    • -

      kwetsbare groepen

    • -

      (cultuur)landschappen

    • -

      natuur

    • -

      noaberschop

    • -

      schone lucht

    • -

      veiligheid

    • -

      waterkwaliteit

    • -

      welvaart

    • -

      werkgelegenheid

    Ja/nee

    Minimaal ‘ja’

    Ja is 6 punten

    Haalbaarheid en effectiviteit en doelmatigheid

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit Financieel oogpunt:

    • -

      Realistische begroting met sluitend dekkingsplan

    • -

      Bewijs van continuïteit na Leader

    • -

      Het initiatief houdt minimaal 5 jaar stand

    • -

      Reële verhouding vraag en resultaat

    • -

      Bijdrage van eigen/private middelen aan project

    Minimaal: 20

    Maximaal: 25 (maximaal 5 per onderdeel)

     

    Minimaal benodigd aantal punten

    57

    De criteria voor het LEADER gebied Salland zijn:

    Criteria

    Check op

    Score

    0, 1, 2 of 3

    Doelen LOS

    In welke mate draagt het project bij aan één of meer van de doelen van de LOS?

    • a.

      De stimulering van sociale en economische (people en profit) bijdrage aan sociaal en economisch vitaal platteland, binnen subthema’s: Wij Sallanders, gezondheid en Welzijn, Creatieve oplossingen voor voorzieningen en wonen, onderwijs en werk als basis voor leven, rust en reuring

    • b.

      De stimulering voor duurzame ontwikkeling van Salland (Planet) door middel van initiatieven die bijdragen aan een duurzaam Salland, binnen subthema’s: Samen voor landbouw, landschap en water en Duurzame toekomst Salland

    A en B samen minimaal 3 punten

    Maximaal 6 punten

    LEADER-Criteria

    In welke mate voldoet het project aan de Leadercriteria?

    • a.

      Bottom up – draagvlak

    • b.

      Innovatief

    • c.

      Integrale gebiedsaanpak, meerwaarde voor Salland

    • d.

      Samenwerking

    • e.

      Overdracht van kennis en ervaring

    A t/m E samen minimaal 10 punten

    Maximaal 15 punten

    Haalbaarheid

    Is het project haalbaar en op lange termijn levensvatbaar?

    • a.

      Organisatorisch

    • b.

      Financieel

    A en B samen minimaal 4 punten

    Maximaal 6 punten

    Value for money

    Is het project kleinschalig en efficiënt en is de private bijdrage voldoende?

    • a.

      Kleinschalig

    • b.

      Efficiënt

    • c.

      Private bijdrage

    A, B en C samen minimaal 5 punten

    Maximaal 8 punten

     

    Minimaal benodigd aantal punten

    22

    De criteria voor het LEADER gebied Zuidwest Twente zijn:

    Criteria

    Check op

    Score

    Doelen LOS Zuidwest Twente

    De mate waarin het project bijdraagt aan één of meerdere doelen van de LOS, hetgeen blijkt uit de omschrijving van de bijdrage aan een of meer van de doelen:

    • -

      Bloeiend Zuidwest Twente

    • -

      Groeiend Zuidwest Twente

    • -

      Boeiend Zuidwest Twente

    • -

      Stoeiend Zuidwest Twente

    Score van 0-3

    Weging = 4

    Minimaal: 8

    Maximaal: 12

    LEADER-kenmerken

    De mate waarin het project de LEADER-kenmerken heeft

    • a.

      Bottom-up aanpak, draagvlak

    • b.

      Innovativiteit/vernieuwing

    • c.

      Samenwerking/netwerkopbouw

    • d.

      Overige kenmerken zoals:

      • gebiedsgericht

      • integraal en/of multisectoraal

      • publiek-private samenwerking

      • overdraagbaarheid

    Score van 0 – 3 voor a, b, c en d

    Weging = 1

    Minimaal: 8

    Maximaal: 12

    Haalbaarheid

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch en financieel oogpunt, hetgeen blijkt uit:

    • a.

      Organisatorisch:

      • -

        de organisatiebeschrijving;

      • -

        de expertise van de initiatiefnemer;

      • -

        het realisme van het tijdpad;

      • -

        het communicatieplan.

    • b.

      Financieel

      • -

        een sluitende en transparante begroting;

      • -

        het dekkingsplan;

    Score van 0 – 3 voor a en b

    Weging = 1,5

    Minimaal: 6

    Maximaal: 9

    Value for money”

    De mate van efficiency en doelmatigheid van het project (‘value for money’) hetgeen blijkt uit:

    • a.

      een reële verhouding tussen de gevraagde bijdrage en de te verwachten resultaten;

    • b.

      de bijdrage van eigen middelen of private middelen aan het project

    • c.

      het zicht op continuïteit.

    Score van 0 – 3 voor a, b en c

    Weging = 1

    Minimaal: 6

    Maximaal: 9

     

    Minimaal benodigd aantal punten

    28

Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor het beheer, de monitoring en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan

Algemeen

Deze paragraaf gaat over het onderdeel Operationele kosten LOS. Er kan subsidie worden verleend voor kosten die direct verband houden met beheer, monitoring, evaluatie, promotie en voorlichting van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en de dynamisering ervan. Deze activiteiten volgen uit artikel 34, eerste lid, sub c van Verordening 2021/1060. Met dynamisering wordt bedoeld het in beweging brengen en levendig maken van de LOS.

Het onderdeel Uitvoering Projecten is uitgewerkt in paragraaf 7. Voor de interventie Voorbereiding van een LOS is paragraaf 9 gereserveerd. Die paragraaf is bedoeld voor de voorbereiding op de GLB periode 2028-2034.

Artikel 2.8.1 Openstellingsbesluit

In afwijking van artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten geen nadere regels stellen met betrekking tot:

  • a.

    de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

  • b.

    de thema’s waarop een activiteit betrekking moet hebben;

  • c.

    de categorieën van aanvragers;

  • d.

    de geografische begrenzing van de openstelling.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt activiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder c, van verordening 2021/1060.

Artikel 2.8.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 2.1.1 kan worden verstrekt aan:

  • a.

    een LAG;

  • b.

    rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

Toelichting

Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn: eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen.

Een LAG of een penvoerder van een LAG kan dus ook begunstigde zijn.

Artikel 2.8.4 Subsidievereiste

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie uitsluitend verstrekt indien de aanvraag past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.6 zijn de LOS en de goedkeuringsbrief van Gedeputeerde Staten verplichte bijlagen die bij het indienen van de aanvraag overgelegd dienen te worden.

Artikel 2.8.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met de subsidiabele activiteit komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5, onder i, wordt subsidie niet geweigerd indien reeds is gestart met de uitvoering van de activiteiten voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 3.

    Kosten als bedoeld in het eerste lid kunnen subsidiabel zijn vanaf de datum dat Gedeputeerde Staten de LOS hebben goedgekeurd.

  • 4.

    Subsidiabele kosten worden berekend volgens artikel 1.9a, waarbij loonkosten worden berekend conform lid 1 onder b.

Artikel 2.8.6 Subsidiehoogte

Voor elke door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS bedraagt het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.8.2 maximaal 25% van de totale overheidsbijdrage. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten als genoemd in artikel 2.8.5.

Toelichting

De overheidsbijdrage betreft het beschikbare budget (vanuit gemeenten, waterschappen, provincie en de EU) voor de betreffende LOS, zoals vastgesteld bij GS besluit. De subsidie voor operationele kosten ten behoeve van de uitvoering van een LOS mag niet meer bedragen dan 25% van deze totale overheidsbijdrage.

Artikel 2.8.7 Voorschot/deelbetalingen

Gedeputeerde Staten verstrekken conform artikel 1.17 een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag. Op aanvraag verstrekken Gedeputeerde Staten conform artikel 1.18 deelbetalingen.

Artikel 2.8.8 Verdelingswijze

In afwijking van artikel 1.12, eerste lid, onderdeel a, wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Paragraaf 9 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Voorbereiding LOS GLB 2028-2034

Gereserveerd

Paragraaf 10 Kennis en informatie

Algemeen

De transitie van de landbouw naar een duurzamere variant voltrekt zich niet vanzelf. Om de doelen te bereiken zoals aangegeven in de Green Deal, en zoals voor de landbouw nader vertaald in de strategieën Farm2Fork en Biodiversiteit, moet deze transitie worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Uiteindelijk staat of valt dat met de beslissingen die aan de keukentafel genomen worden. Deze paragraaf “Kennis en informatie” voorziet in de behoefte om via kennisverspreiding, bewustwording en informatie, ondernemers te ondersteunen in deze transitie. Hiervoor moeten de adviezen wel integraal zijn (meerdere onderwerpen in hun samenhang beschouwend) en toegespitst op de specifieke omstandigheden van het landbouwbedrijf. Agrarische ondernemers leren op verschillende manieren. In deze interventie Kennis en informatie wordt maatwerk per doelgroep nagestreefd om zo de effectiviteit zo groot mogelijk te maken.

Nederland heeft een adviessysteem dat bestaat uit veel verschillende private partijen. Dit in tegenstelling tot veel andere lidstaten. In artikel 15 van verordening 2021/2115 wordt de ruimte gegeven om aan de voorwaarde van een onpartijdig adviessysteem te voldoen met private adviesdiensten. De interventie Kennis en informatie is erop gericht om private partijen in te zetten om met gerichte kennis via projecten, bij te dragen aan de doelen van het GLB. Deze interventie richt zich door de aard ervan op meerdere specifieke GLB-doelen en de daarvan afgeleide behoeften die in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) prioriteit verdienen.

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties of demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers;

    • b.

      kennisoverdracht in de vorm van een demonstratieproject door een landbouwer op het eigen landbouwbedrijf.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      ontwikkelen van een marktrijp concept van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waardoor de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen;

    • g.

      aantrekken en behouden van jonge landbouwers of nieuwe landbouwers of bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • h.

      bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie of lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • i.

      inspelen op maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid of vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

  • 3. Aan iedere activiteit zoals genoemd in het eerste lid moeten ten minste 3 landbouwers deelnemen.

    Toelichting

    Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk, waarmee de doelgroep van het project bedoeld wordt.

    De activiteiten hebben een collectief karakter, maar als onderdeel hiervan kunnen individuele activiteiten (zoals ondernemerscoaching) aan meerdere landbouwers tegelijk worden opgenomen in het project. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om landbouwers te informeren over nieuwe, maar bestaande, kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.

    De kennis die wordt overgedragen betreft bestaande kennis over innovaties die nog niet breed aanwezig is bij een bredere groep van landbouwers. Een project kan enkel gericht zijn op het delen van bestaande kennis over innovaties om deze innovaties verder te brengen en is daarmee niet gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis. Tegelijk kan een project ook geen deel uitmaken van reguliere programma’s en leergangen uit het reguliere onderwijs (MBO-, HBO-, en WO-onderwijs).

    Bij demonstratieprojecten nemen landbouwers zelf het initiatief voor de aanvraag om subsidie waarbij het de bedoeling is dat zij het eigen landbouwbedrijf beschikbaar stellen voor de demonstratieactiviteiten.

    Inhoudelijk moeten de kennisoverdrachtactiviteiten aansluiten bij de Europese doelstellingen van het GLB 2023-2027, deze zijn terug te vinden in artikel 6 van verordening 2021/2115.

    Derde lid

    Het minimum aantal van 3 landbouwers is van toepassing op iedere individuele voorlichtingsactie (zoals genoemd onder lid 1 sub a) of op een demonstratieproject (zoals genoemd onder lid 1 sub b). Bij deelname van minder dan 3 landbouwers, wordt voor de betreffende voorlichtingsactiviteit of demonstratieproject geen subsidie uitgekeerd/zijn de kosten van die activiteit niet subsidiabel.

Artikel 2.10.2 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a kan worden verstrekt aan een kennisaanbieder of een samenwerkingsverband van kennisaanbieders.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan een landbouwer of een samenwerkingsverband van landbouwers.

    Toelichting

    Met een kennisaanbieder wordt bedoeld: degene die de kennisoverdracht verstrekt en faciliteert aan landbouwers.

    Met demonstratieprojecten op het eigen landbouwbedrijf wordt bedoeld dat het bedrijf van een landbouwer moet worden ingezet als locatie voor het uitvoeren van het demonstratieproject. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt dienen plaats te vinden op het landbouwbedrijf waarvan de landbouwer dan tevens de aanvragende partij voor de subsidie voor het demonstratieproject is.

Artikel 2.10.3 Projectperiode

De activiteiten zijn maximaal 3 jaar na het verlenen van de subsidie afgerond.

Artikel 2.10.4 Aanvraagvereisten

De aanvraag bevat, in aanvulling op artikel 1.6:

  • a.

    een omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders en over middelen om de activiteit succesvol uit te kunnen voeren;

  • b.

    een opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs;

  • c.

    eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Toelichting

Ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe kennis wordt bedoeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkelingen van bijvoorbeeld nieuwe opleidingen, trainingen en cursussen. Tevens zijn kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen binnen het reguliere onderwijs (MBO-, HBO- en WO-onderwijs) niet subsidiabel.

In geval van subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, waarop een subsidiepercentage van 100% van toepassing is (zie artikel 2.10.6), kan als gevolg van toepassing van artikel 67 van de Europese Verordening 2021/1060 in de praktijk feitelijk geen subsidie worden uitgekeerd over bijdragen in natura. Dat komt omdat in die EU-verordening is bepaald dat de overheidssteun (dus de subsidie) die aan de concrete actie (het project) is betaald, inclusief bijdragen in natura, niet hoger mag zijn dan het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura.

Hieronder is een rekenvoorbeeld opgenomen waaruit de impact daarvan duidelijk wordt:

  • Bij het indienen van de vaststelling voert een project in totaal € 110.000 aan projectkosten op, waarvan € 10.000 op basis van bijdragen in natura zoals bedoeld in artikel 1.8 sub c.

  • Op basis van het subsidiepercentage van 100% zou je verwachten dat de totale maximale subsidie ook € 110.000 is. Echter, omdat is bepaald dat de totale subsidie nooit hoger mag zijn dan het totaal aan subsidiabele kosten (in dit rekenvoorbeeld € 110.000) minus de totale kosten voor bijdrage in natura (in dit voorbeeld € 10.000), bedraagt de maximale subsidie voor dit project € 100.000.

Artikel 2.10.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten en bedraagt op het moment van de verlening minimaal € 30.000,- en maximaal € 300.000,-.

  • 2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, bedraagt op het moment van de verlening 100% van de subsidiabele kosten en bedraagt minimaal € 30.000,- en maximaal € 300.000,-.

Artikel 2.10.7 Selectie en rangschikking

  • 1. Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de volgende selectiecriteria gehanteerd:

    • a.

      De mate van effectiviteit;

    • b.

      De haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • d.

      De mate van innovatie van de activiteit.

  • 2. Ter uitwerking van artikel 1.12 wordt per selectiecriterium de volgende weging toegepast:

    • a.

      Voor de mate van effectiviteit: weging 1

    • b.

      Voor de haalbaarheid van de activiteit: weging 1

    • c.

      Voor de mate van efficiëntie: weging 1

    • d.

      Voor de mate van innovatie: weging 1

  • 3. Per criterium wordt door de leden van de adviescommissie, zoals beschreven in artikel 1.13, een score van minimaal 0 en maximaal 5 punten toegekend. Aangezien de weging voor alle criteria gelijk zijn aan elkaar, wordt na optelling van de per criterium gescoorde punten de totaalscore bepaald.

  • 4. Projecten komen voor subsidie in aanmerking wanneer zij in totaal ten minste 12 punten hebben gescoord.

    Toelichting

    In het projectplan dient het doel van het project helder te worden beschreven: de toename van kennis en bewustwording, het effect dat voor landbouwers gerealiseerd wordt in de aanpassing van de bedrijfsvoering en de investeringen die worden gedaan en het effect op het gebied van duurzaamheid op bedrijfs- en of gebiedsniveau. Op basis van dit doel dient de mix van activiteiten te worden bepaald, waarmee de haalbaarheid van het behalen van de doelstelling zo groot mogelijk is.

    De mate van effectiviteit

    De effectiviteit is gerelateerd aan de doelstelling van de openstelling. Bij de bepaling wat de bijdrage is die het ingediende project aan de doelstelling van de openstelling levert, wordt gelet op de volgende aspecten:

    • a.

      de bijdrage die het project levert aan het bereiken van de beleidsdoelstelling / mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de Openstelling.

    • b.

      bereik van de activiteit. Hierbij wordt gekeken naar:

      • aantal bijeenkomsten,

      • aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer,

      • aantal deelnemers,

      • breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties,

      • aantal contacturen per deelnemer

    • c.

      wijze waarop en mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd

    • d.

      indien bepaald in het openstellingsbesluit : relevantie van de activiteit voor marktintroductie van een resultaat van een Innovatie-samenwerkingsverband of EIP Operationele groep.

    De hoogte van de gevraagde subsidie wordt bij de beoordeling van de effectiviteit in ogenschouw genomen.

    Bij het criterium Effectiviteit worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

    0 punten = effect van project op de doelen is zeer gering. Bijvoorbeeld een project is gericht op waterkwantiteit en minder watergebruik. Een project heeft betrekking op één regenton.

    1 punt = effect van project op de doelen is gering. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de vermindering van uitspoeling van gewasbescherming naar bodem, water en lucht. Een project betreft de investering in een ouder type veldspuit terwijl er nieuwe typen op de markt zijn die nog minder emissies hebben.

    2 punten = het effect van het project is matig. Bijvoorbeeld een project is gericht op de verbetering van de waterkwaliteit. Het project blijkt een lokaal effect te hebben: de waterkwaliteit van een peilvak verbetert maar de waterkwaliteit van omliggende oppervlaktewateren verbetert niet.

    3 punten = het project heeft een voldoende bijdrage. Bijvoorbeeld een project is gericht op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Een project betreft een investering waardoor de uitstoot aanzienlijk verminderd.

    4 punten = het project lever een goede bijdrage. Bijvoorbeeld een project is gericht op biodiversiteit. Een project betreft de inrichting van verschillende habitats voor verschillende soorten (planten, insecten en dieren) die een goed werken ecosysteem waarborgen.

    5 punten = de bijdrage van een project is groter dan redelijkerwijs verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project heeft betrekking op het voorkomen van uitstoot van broeikasgassen door het tegengaan van bodemdaling. Daarnaast draagt het project bij aan biodiversiteit door de aanleg van landschapselementen en habitats en er wordt regeneratieve kringlooplandbouw in het veengebied gerealiseerd.

De haalbaarheid van de activiteit

De kans op succes wordt bij kennisoverdrachtsacties door verschillende aspecten beïnvloed. Deze aspecten zullen in samenhang worden bezien. Er zal in gelijke mate worden getoetst op:

  • a.

    de kwaliteit van de aanbieder van de kennis. De volgende aspecten worden daarbij bezien:

    • de aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk:

    • de mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen

  • b.

    de kwaliteit van het projectplan. Hierbij wordt gekeken naar:

    • hoe realistisch is het plan,

    • zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken,

    • kent het project een realistische planning, opzet en begroting,

    • zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

  • c.

    mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven passen.

Bij het criterium haalbaarheid/ kans op succes worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten = als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

1 punt = als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

2 punten = als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

3 punten = als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

4 punten = als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

5 punten = als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

De mate van efficiëntie

Er zijn twee opties mogelijk, de keuze voor een optie zal in het openstellingsbesluit worden toegelicht.

Gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

Bij het criterium Efficiëntie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten = zeer gering. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt = gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten = matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten = voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten = goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten = zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daarop voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

Mate van innovatie

In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘mate van innovatie’ relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Iets dat binnen een bepaalde provincie of sector al heel breed toegepast wordt, hoeft echter niet specifiek gestimuleerd te worden. Ook bestaande kennis die nog niet veel toegepast wordt, maar waarvan toepassing beleidsmatig wel wenselijk is, kan een ‘innovatieve kennisoverdrachtsactie’ zijn. Aanvragers dienen in de aanvraag onderbouwd aan te tonen wat het gebruik van de aangeboden kennis door bedrijven vergelijkbaar met de doelgroep van de actie in de provincie is.

Om de mate van innovatie te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar

  • *

    de aard van de innovatieve kennis

  • *

    het vernieuwende karakter van de innovatieve kennis

Bij het criterium mate van innovatie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten = als de mate van innovatie zeer gering is. Bijvoorbeeld als de techniek al op grote schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een zeer kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé;

1 punt = als de mate van innovatie gering is. Bijvoorbeeld als de techniek op grotere schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé;

2 punten = als de mate van innovatie matig is. Bijvoorbeeld als de techniek in Nederland al breder wordt toegepast.

3 punten = als de mate van innovatie voldoende is. Bijvoorbeeld als het gaat om toepassing van reeds bestaande kennis die nog maar beperkt wordt toegepast.

4 punten = als de mate van innovatie goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om bestaande kennis die voor het eerst in Nederland wordt toegepast, of een aanzienlijke aanpassing van een product, proces of procedé.

5 punten = als de mate van innovatie zeer goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om het ontwikkelen en beproeven van geheel nieuwe kennis of technieken.

Artikel 2.10.8 Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

Artikel 2.10.9 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.19 is de subsidieontvanger verplicht om na afloop van de activiteiten te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel.

Dit besluit treedt in werking 1 dag na publicatie van dit provinciaal blad.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd.

Bijlage 1

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1 Urgentie is bepaald voor het gebied binnen de blauwe lijn.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2 Ligging van het gebied zoals weergegeven in figuur 1.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3 Urgentie is bepaald voor de gebieden binnen de stippellijnen om de vier genoemde waterlichamen

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4 Urgentie is bepaald voor de gebieden binnen de stippellijnen om de twee genoemde waterlichamen

afbeelding binnen de regeling

Figuur 5 Urgentie is bepaald voor het gebied binnen de rode lijn

afbeelding binnen de regeling

Figuur 6 Urgentie is bepaald voor het gebied binnen de rode lijn

afbeelding binnen de regeling

Figuur 7 Urgentie is bepaald voor het gebied binnen de rode lijn

BIJLAGE 2 INVESTERINGSLIJST Paragraaf 2 Productieve investeringen groen-blauw en dierenwelzijn

Water

Categorie

Investering

Wel/niet subsidiabel

R-indicator

Punten

1

Regelbare drainage

Subsidiabel:

De aanschaf en aanleg van:

  • Regelbare drainage

  • De aanpassing van bestaande drainage met een extra ontluchtingsdrain, waardoor deze regelbaar wordt

R9/R16/R26

18

2

Stuwen

Subsidiabel

De aanschaf en aanleg van:

  • Waterconserveringsstuw

  • Knijpstuw

  • Zoete stuw

R9/R16/R26

17

3

Ondergrondse waterberging

Subsidiabel

De aanschaf en aanleg van:

  • Voorzieningen voor ondergrondse wateropslag, waaronder freshmaker, kreekrug- infiltratiesystemen en diepdraininfiltratie

R9/R16/R26

18

4

Materieel voor bewerking van percelen gericht op vermindering perceelafspoeling

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Drempelmachine voor ruggenteelten

  • Wafeltjesmachine

R9/R16

18

5

Waterbesparende precisieberegening en irrigatie

Subsidiabel

De aanschaf en aanleg van:

  • Dripirrigatie/druppelslangen, inclusief besturing voor beregening/irrigatie en fertigatiesystemen

  • Aanschaf vlaksproeiers (alleen in combinatie met beregeningsbomen)

  • Aanschaf beregeningsboom

  • RWS (Root Watering System)

  • Sub-surface druppelirrigatie

  • Flippers en vernevelaars

  • Laagvolume sproeier ten behoeve van nachtvorstbestrijding

  • Elektrische aansturing van deze beregeningsbevloeiingsapparatuur

  • Debietmeter voor pomp + telemetrie ten behoeve van het gebruik van bovenstaande investeringen

  • Software voor alle soorten sensor-gestuurde irrigatie, in combinatie met bovenstaande investeringen

Niet subsidiabel

  • Reguliere beregeningshaspels, inclusief slang

  • Pompen

  • Aggregaat

  • Sproeibomen voor gewasbescherming

  • Reservoir voor opslag van beregeningswater/bevloeiingswater

R9/R16/R26

18

6

Waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Overdekte of onoverdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag en zuivering of verdamping van waswater.

  • Een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem of de aanschaf van zuiveringssystemen die werken op basis van ozon of UV voor het zuiveren van was- en spoelwater van spuitmachines.

  • Systemen voor de verdamping van was- en spoelwater van spuitmachines.

  • Aanleg en inrichting van een erf waarbij erfwater wordt opgevangen voor afvoer of verwerking middels zuiveren of verdampen voor een gesloten erf voor gewasbeschermingsmiddelen.

  • Kistenwasser, inclusief opvang restwater voor afvoer of verwerking middels zuiveren of verdampen.

  • Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem, inclusief de buizen, goten, richels voor afvoer

  • Aanvullende erf-en zuiveringsvoorzieningen voor de bollenteelt met spoelwater

  • Helofytenfilter voor het zuiveren afspoelend water van het erf of voor gebruik in de erfsloot

  • Opvang- en afvoersysteem van perssappen onder sleufsilo’s

Niet subsidiabel

  • Systemen voor het lozen van drain- of afvalwater vanuit kassen

  • Overkapping voor een voederopslag

  • Overkapping voor een mestopslag

  • Kosten voor herinrichting van het erf

  • Erfverharding welke niet noodzakelijk is voor bovenstaande investeringen

  • Hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering

  • Kuilplaten

  • Installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater.

R26

16

7

Bovengrondse wateropvang (inclusief hemelwateropvang)

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Waterbassins en silo’s ten behoeve van hemelwateropvang inclusief bijbehorende pijpleidingen en voorzieningen ten behoeve van de opvang van hemelwater van daken.

  • Bijbehorende kosten voor, hekwerk, taludbescherming, graafwerk en de aanleg van een opvangput voor hemelwater dat gebruikt wordt voor het verdund uitrijden van mest.

R9/R16/R26

17

8

EC meters en monitoringssensoren

Subsidiabel:

Aanschaf en aanleg van:

  • EC meters en monitoringssystemen voor het bepalen van vocht-, zuur- en zoutgehalte

  • Continuemeters

  • Grondwatermeters

  • Oppervlaktewatermeters bij beregening uit oppervlaktewaters

  • Penetrometers

  • PH meters

  • Vochtsensoren

  • Monitoringssensoren voor nitraat en fosfaat voor zowel bodem als oppervlaktewater

R9/R16/R32

18

Biodiversiteit en biologische bestrijding

Categorie

Investering

Wel/niet subdiabel

R-indicator

Punten

1

Autonome en semi-autonome niet-chemische bestrijding

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Autonome en Semi-autonome systemen die ziekten/plagen/onkruiden herkennen en op duurzame wijze bestrijden in het veld

    • Thermisch

    • Mechanisch

    • Laser

    • Elektrisch

  • Systemen ten behoeve van niet-chemische bestrijding van schadelijke insecten

Niet subsidiabel

  • Sorteermachines

R9/R32

17

2

Strokenteelt en vaste rijpaden

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Zaaimachines voor inzaaien voor "ondergewassen" zoals gras bij mais

  • Strokenfrees of strokenploeg

  • Zaai- en oogstmachines of andere aangepaste machines voor gewasmanagement, zoals onkruidbestrijding

  • Machines, hulpmiddelen of aanpassingskosten voor het overschakelen op een teeltsysteem met een vaste werkbreedte

  • Aanpassing van machines voor het werken met vaste rijpaden waarbij onbereden bedden ontstaan

  • Zelfrijdende machines voor strokenteelt

  • GPS/GIS of aanpassingen aan de apparatuur in combinatie met bovenstaande investeringen

R9/R26/R32

17

3

Vermindering bodemverdichting door brede banden en rupsbanden

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Rupsbanden voor onder tractor of zelfrijdende oogstmachine

  • Luchtdrukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 5 minuten op 2 bar kunnen worden gebracht in combinatie met maximaal vier VF banden per aangeschaft systeem

R9/R26/R32

14

4

Onkruid-, plaag- en ziektebestrijding

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Een machine waarmee ziekten, plagen of onkruiden mechanisch of met laser in het veld worden bestreden op basis van plaatsspecifieke waarneming

  • Camera besturing voor bestaande schoffelwerktuigen

  • Schoffeltuig

  • Mechanische loofsnijder of mechanische wortelsnijder of looftrekker

  • Vinger- of torsiewieders en wiedeggen

  • Maaiers voor paden in de fruitteelt

  • Doorzaaimachine voor blijvend grasland

  • Weed seed crusher

R9/R26/R32

15

5

Verwerken bedrijfsgewassen tot krachtvoer en/of meststoffen

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Machines of installaties om producten mee te bewerken zoals malen, pletten en snijden.

  • Toepassingen om (gras)klaver te verwerken zodat deze bruikbaar is als kunstmest- en krachtvoervervanger, op voorwaarde dat dit gebeurt met hernieuwbare energie (bijvoorbeeld drogen, persen, pelleteren en opslaan).

Niet subsidiabel

  • Voermengwagen of machines voor het uitkuilen of verwerken van ruwvoer.

  • Opslag zoals sleufsilo’s en kuilplaten en silo’s machines of systemen om krachtvoer te verstrekken.

  • Maïshakselaars en combines.

Opmerking

  • Alleen machines voor eerstegraad bewerking zijn subsidiabel

R9/R26

18

6

Verwerken en toepassen van organisch restmateriaal

Omschrijving

Investeringen die specifiek bedoeld zijn voor de verwerking van organisch restmateriaal met als doel het verhogen van bodemkwaliteit, zoals materieel voor het maaien en ophalen van slootkanten, het verwerken en toepassen van gewasresten, maaisel van slootkanten, bermen of natuurterreinen, slootbagger of compost hiervan.

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Machines en werktuigen voor het inwerken, mulchen of onderwerken van gewasresten, ruige mest, vaste mest en groenbemester met behulp van schijven(eg), rollen, tanden of snijders.

  • Eco-ploeg waarmee op 15 cm diep geploegd kan worden.

  • Materiaal om specifiek voor het maaien van slootkanten maaisel op de kant te kunnen deponeren en ophalen voor verdere verwerking

  • Maai/blaas systemen voor het maaien van slootkanten

  • Materieel voor het verwerken van organisch restmaterieel zoals compostverwerkers.

  • Baggerspuit voor het verspreiden van slootbagger over het perceel.

  • Lekvrije, emissie reducerende opslagplaatsen voor compost, champost en bokashi voor langere termijn (meer dan 9 maanden)

  • Werktuigen voor het snijden of hakselen en gelijkmatig uitstrooien van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond

  • GPS in combinatie met één van bovenstaande investeringen

  • Wildredder in combinatie met één van bovenstaande systemen/werktuigen

Niet subsidiabel

  • Mestverwerkingsinstallaties

  • Reguliere grasmaaiers

  • Afleverkosten en abonnementen.

  • Kiepwagens, silagewagens en opraapwagens

R9/R26/R32

18

Energie en klimaat

Categorie

Investering

Wel/niet subsidiabel

R-indicator

Punten

1

Machines of werktuigen met elektrische of waterstof aandrijving gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten

Subsidiabel

Aanschaf en/of aanleg van:

  • Mobiele machines bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, waarbij de aandrijving is voorzien van een elektromotor en voor de opslag van energie één of meerdere accu’s worden toegepast

  • Volledig elektrisch aangedreven tractoren en volledig elektrisch aangedreven zelfrijdende zaai-, bewerkings- en oogstmachines zoals combines of aardappelrooiers

  • • Elektrische automatische voermachine / volledig elektrisch aangedreven voertuigen en machines voor ruwvoerverstrekking

  • Op waterstof aangedreven machines/werktuigen gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten

  • Oplaadpunt voor elektrisch aangedreven mobiele machines, bestemd voor het verrichten van landbouwactiviteiten, voor het elektrisch laden van accu’s van eigen elektrisch aangedreven mobiele machines die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijke elektrische hoofdaandrijving, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein

  • Een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem

  • Oplaadpunten en -systeem voor waterstof aangedreven machines

Niet subsidiabel

  • Elektrische auto’s, fietsen of andere vervoersmiddelen voor personen

  • Mest – en voerschuiven

  • Heftrucks, shovels, hoogwerkers en grasmaaiers

  • PV-systemen (zonnepanelen, fotovoltaïsch)

R9/R16

12

2

Aanpassing klimaatverandering

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Nachtvorst propeller

  • Anti hagelgeneratiesystemen

  • Hagelnetten

  • Regenkappen

  • Parasols ter voorkoming van zonnebrand bij fruitteelt

  • Insectengaas

R9/R16

18

3

Duurzame energie en warmtewinning

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Accusysteem voor de opslag van eigen opgewekte zonne- of windenergie

  • Temperatuurregulatie in bedrijfsgebouwen niet zijnde bedrijfswoningen door warmtewisselaars, warmtepompen of aardwarmtesystemen

  • Kleinschalige wind turbines, met een ashoogte tot maximaal 15 meter en een vermogen tot maximaal 20 kW.

  • Een kleine electrolyser om zelf met duurzame energie waterstof te maken.

  • Slow fill installatie voor waterstof

  • Lichtdoorlatende zonnepanelen geïntegreerd in de teelt

Niet-subsidiabel

  • Temperatuurregulatie voor bedrijfswoningen

  • Zonnepanelen voor bedrijfsgebouwen

R9/R16

17

4

Vergistingsinstallaties voor plantaardig materiaal

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Vergistingsinstallatie voor plantaardig materiaal

  • Bijbehorende verwerkingsinstallaties voor de verdere verwerking zodat de afzetmogelijkheden van het eindproduct worden vergroot (alleen in combinatie met aanschaf van een vergistingsinstallatie)

Niet subsidiabel

  • Mestvergistingsinstallaties

R9/R16

18

Veehouderij

Categorie

Investering

Wel/niet subsidiabel

R-indicator

Punten

1

Comfortabele ligplaatsen voor melkrundveehouderij (incl. vrouwelijk jongvee)

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Een mat, matras, waterbed, gelmatras voor koeien om op te rusten met voldoende indrukbaarheid conform DLG test (uitslag: blijvende elasticiteit ≥ 15 mm indrukking bij een belasting van 2000N per 75 cm2 of DLG test goed (++)).

  • Een diepstrooiselbox: dik ingestrooide ligbox met zaagsel, stro, zand of ander organisch materiaal, met uitzondering van dikke fractie uit mestscheiders. Met strooiselkering aan voor- en achterzijde van de box van minimaal 15 cm hoog, gemeten loodrecht vanaf de bodem. Indien boxen in een dubbele rij liggen en aan de kopkant op elkaar aansluiten dan is daar geen strooiselkering vereist.

  • Een combinatie van mat of matras met diepstrooisel, waarbij indrukbaarheid mat/matras conform DLG test met uitslag goed (+) de hoogte strooiselkering loodrecht gemeten vanaf bovenkant mat/matras 8 cm.

Niet subsidiabel

  • Alle andere varianten op rustmogelijkheden voor dieren

  • De stal of plek waar de matrassen of waterbedden in komen

R9/R44

18

2

Mestscheidingsinstallaties

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Mechanische mestscheidingsapparatuur zodat de ruwe mest door de mechanische bewerking wordt gescheiden in een dikke fractie en een dunne fractie.

  • Stikstofkrakers

R9/R26

18

3

Stalklimaat

Subsidiabel

Aanschaf en aanlegvan:

  • Koelsystemen voor dieren; water mistvernevelsystemen en airco

  • Automatisch gecontroleerde natuurlijke ventilatie (ACNV)

  • Voor kraamstal zeug en biggen: Directe warmtebron, infrarood paneel, vloerverwarming en/of (vloer)koeling voor zeugen

  • Voor pluimvee: Infraroodpanelen en/of vloerverwarming voor het verwarmen van jonge kuikens

  • Voor pluimvee en varkens: Daglichtvoorzieningen die minstens 2% van het vloeroppervlak beslaan met lichtdoorlatende wand-of dakplaten

Niet subsidiabel:

  • Elektrische stalverlichting

R9/R16/R44

17

4

Gedeeltelijk dichte vloer in hokken voor biggenopfok

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • 1.

    Minimaal 40% van de totale vloeroppervlakte met een dichte kunststof vloer voor biggenopfok

R9/R44

18

5

Technieken die uitkomst van eieren in vleeskuikenstallen mogelijk maken

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Systemen voor uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens met aparte vervolghuisvesting welke voldoen aan specificaties AP4

Niet subsidiabel

  • Bouw en verbouw van overige stalonderdelen.

R9/R44

16

7

Vrijloopkraamhokken zeugen

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Vrijloopkraamhokken voor zeugen in plaats van gangbare huisvesting van kraamboxen.

R9/R44

18

8

Gekartelde schoftboom en roterende koeborstel

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Gekartelde schoftboom inclusief bevestigingsmateriaal zoals beugelklemmen e.d.

  • Roterende koeborstel

Niet subsidiabel

  • Overige kosten voor onderdelen van ligboxafscheidingen, zoals de ligboxen zelf

  • Niet roterende koeborstel, bijvoorbeeld met een spiraalveer

R9/R44

18

Precisielandbouw

Categorie

Investering

Wel/niet subsidiabel

R-indicator

Punten

1

Groei- en Oogstmonitoring

Subsidiabel

Aanschaf en aanlegvan:

  • Digitale systemen ten behoeve van inzicht in oogstvariabelen, groeivariabelen (akkerbouw) en grasoogst (veehouderij)

  • Digitale systemen voor plaatsspecifieke opbrengstmetingen

  • Digitale systemen om de groei te monitoren, bijvoorbeeld door het gebruik van satelliet- of drones om data te verzamelen

R9/R26/R31

18

2

Precisiebemesting

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Systemen die plaatsspecifiek vloeibare stikstofhoudende (kunst)meststoffen in de bodem kunnen toepassen.

  • Systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas (fertigatie)

  • Systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt doorvertaald in het doseren van de meststoffen

  • Systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest

  • Systemen voor het digitaal meten van opbrengsten voor opbrengstkaarten ten behoeve van plaats specifieke teeltoptimalisatie

  • GPS/GIS apparatuur, inclusief bodemkaart voor bovenstaande systemen (alleen in combinatie met aanschaf van bovenstaande systemen)

Niet subsidiabel

  • Zodenbemester

R9/R26/R32

18

3

Precisiegewasbescherming

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Spuitmachine bestemd voor het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen aan gewassen in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondsteelt, of bedekte teelt waarbij het ontstaan van restvloeistof in de spuittank wordt voorkomen of met ten minste 50% wordt gereduceerd

  • Machine bestemd voor plaatsspecifieke bestrijding van ziekten, plagen of onkruiden in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegrondsteelt of bedekte teelt zonder gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen

  • Spuitmachine met driftreducerende technieken, zoals driftarme doppen, elektrische kantdoppen, luchtondersteuning, luchtvloeistofmengsystemen sleepdoektechniek waardoor minimaal 95% driftreductie wordt bereikt.

  • Spuitmachine met volumereducerende technieken

  • Een spuitmachine met volledig gescheiden vloeistofsystemen voor schoon water en spuitvloeistof

  • Een spuitmachine waarbij de gewasbeschermingsmiddelen op het laatste moment voor het spuiten op het gewas in de spuitleiding vermengd worden door een selectieve doseringseenheid

  • Driftreducerende technieken, zoals driftarme doppen, elektrische kantdoppen, luchtondersteuning, luchtvloeistofmengsystemen voor een bestaande spuitmachine die zorgen voor minimaal 95% driftreductie.

  • Systemen die op basis een taakkaart kunnen spuiten, eventueel in combinatie met PWM doppen (pulse width modulation)

  • Spotspray toepassingen: herkenning van onkruid met behulp van camera’s waarna alleen het onkruid bespoten wordt (sterke middelreductie)

Niet subsidiabel

  • Kosten voor gebruik van drift reducerende additieven

Opmerkingen

  • Het percentage restvloeistofreductie of driftreductie moet worden vermeld op de offerte.

R9/R26/R32

17