Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Amstelveen 2006

Geldend van 01-06-2006 t/m heden

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Amstelveen 2006

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschriivinqen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar, gedurende één of meer dagdelen per week met een verblijfsduur van ten hoogste vier uur per dag, met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht belast is met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • f.

    wet: Wet kinderopvang.

HOOFDSTUK 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSEISEN

Artikel 3 Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Artikel 49, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanig wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid dat het leidt tot verantwoord peuterspeelzaalwerk. Artikel 50, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De houder moet ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen, een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 4 Oppervlakte speelruimte

Voor elk kind dient minimaal 3,5 vierkante meter bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte en minimaal 4 vierkante meter bruto-oppervlakte aan buitenspeelruimte beschikbaar te zijn.

Artikel 5 Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. Een peuterspeelzaalgroep bestaat uit maximaal twintig peuters in de leeftijd van twee tot vier jaar. Artikel 6 van deze verordening geeft aan hoeveel begeleiding per groep is vereist.

Artikel 6 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Een groep van maximaal twintig kinderen wordt begeleid door minimaal twee beroepskrachten. Een groep van maximaal vijftien kinderen wordt begeleid door minimaal één beroepskracht en één begeleider.

Artikel 7 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en ouder(s).

HOOFDSTUK 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 8 Aanwijzing van een toezichthouder

Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschiften.

Artikel 9 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt één keer per twee jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste lid kan de toezichthouder incidenteel en onaangekondigd onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 10 Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport naar het college te zenden, stelt de toezichthouder de houder van de peuterspeelzaal in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na verzending aan het college openbaar.

Artikel 11 Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan leiden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Overgangsbepaling

Voor peuterspeelzalen die reeds voor de inwerkingtreding van deze verordening niet voldoen aan de gestelde eisen in artikel 4 van deze verordening, gelden de volgende normen: voor elk kind dient minimaal drie vierkante meter netto binnenspeelruimte en vijf vierkante meter buitenspeelruimte beschikbaar te zijn.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2006.

Artikel 14 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als “Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Amstelveen 2006”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 31 mei 2006.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZAALWERK AMSTELVEEN 2006

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider (onderdeel e).

HOOFDSTUK 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSEISEN

Artikel 3 Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid is ontleend aan artikel 49, eerste lid van de Wet kinderopvang (WK). Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn voor het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid van de WK. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 4 Oppervlakte speelruimte

In dit artikel zijn minimumnormen opgenomen voor de bruto-oppervlakte van speelruimte binnen en buiten een peuterspeelzaal. Deze normen zijn gebaseerd op de ministeriële beleidsregels kwaliteit kinderopvang. In artikel 12 van deze verordening worden andere normen gesteld voor reeds bestaande peuterspeelzalen die niet voldoen aan artikel 4 van deze verordening.

Artikel 5 Groepen en groepsgrootte

Een peuterspeelzaalgroep bestaat uit maximaal twintig peuters in de leeftijd van twee tot vier jaar.

Artikel 6 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Een groep van maximaal twintig kinderen wordt begeleid door minimaal twee beroepskrachten. Een groep van maximaal vijftien kinderen wordt begeleid door minimaal één beroepskracht en één begeleider.

Artikel 7 Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn.

HOOFDSTUK 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 8 Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 9 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden twee soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het tweede lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten.

Artikel 10 Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 11, eerste lid van deze verordening). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de WK plaatsvindt.

Het derde lid bepaalt dat de toezichthouder het mandaat heeft om de houder, namens het college, in de gelegenheid te stellen van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 11 Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Overgangsbepaling

Voor reeds bestaande peuterspeelzalen die voldeden aan de norm voor speelruimte in de Verordening kinderopvang uit 1997 en bijbehorend uitvoeringsbesluit peuterspeelzalen en die niet voldoen aan de in artikel 4 van deze verordening gestelde eisen, is een overgangsbepaling van toepassing: voor die peuterspeelzalen blijven de normen voor speelruimte gelden zoals die golden in de verordening uit 1997, namelijk voor elk kind drie vierkante meter netto binnenspeelruimte en vijf vierkante meter buitenspeelruimte.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Citeertitel

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.