Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Maashorst 2023

Geldend van 01-08-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Maashorst 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maashorst; gelet op:

artikel 18b van de Participatiewet;

de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent de toetsing van het niveau van de beheersing van de Nederlandse taal en de ontheffing hiervan vast te leggen in beleidsregels;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Maashorst 2023.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Belanghebbende: de inwoner van gemeente Maashorst die ene beroep doet op een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

    • b.

      Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’.

    • c.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      Inburgering: de Wet inburgering.

    • e.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

    • f.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid.

    • g.

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

    • h.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra.

Hoofdstuk 2 Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2. Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

  • 3. Een diploma inburgering of gelijkwaardig geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

Hoofdstuk 3 De Taaltoets

Artikel 3 Taaltoets

De taaltoets wordt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag van bijstand of 8 weken na het gesprek over de taaltoets uitgevoerd door de educatie instelling die de opdracht in het kader van de regionale aanbesteding van de educatiemiddelen gegund heeft gekregen.

Artikel 4. Geen taaltoets

Er wordt geen taaltoets afgenomen:

  • 1.

    Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 8 om aan de taaleis te voldoen ontbreekt.

  • 2.

    Bij herhaalde aanvraag om een uitkering:

    • a.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    • b.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 3.

    Als belanghebbenden een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid binnen over de actuele taalvaardigheid.

  • 4.

    Als er sprake is van uit zijn aard kortdurende bijstandsverlening.

Hoofdstuk 4 Kennisgeving bereidverklaring en aanbod taaltraject

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 1.

    Belanghebbende krijgt een gesprek waarbij hij de uitslag van de taaltoets hoort en een taaltraject op maat krijgt aangeboden.

  • 2.

    Wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taaltraject tekent hij de trajectovereenkomst. Dit is de bereidverklaring om te starten met het leertraject dat leidt tot kennis van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende niet akkoord gaat met het taaltraject wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet en de op dat moment geldende afstemmingsverordening van gemeente Maashorst .

  • 4.

    Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

Hoofdstuk 5 De Voortgang van het taaltraject

Artikel 6. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

  • 1. Het taaltraject en de verdere afspraken die worden gemaakt met betrekking tot het in te zetten traject om de Nederlandse taalvaardigheden te verwerven worden opgenomen in het trajectplan.

  • 2. In het trajectplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau haalbaar is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van de belanghebbende.

  • 3. Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:

    • -

      een wekelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweek;

    • -

      halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan 6 maanden;

    • -

      een eindrapport na afloop van het traject.

  • 4. Op basis van voortgangsrapportage wordt belanghebbende halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt eerder met belanghebbende gesproken. Hierover kunnen separate afspraken worden gemaakt.

Hoofdstuk 6 Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 7. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • 2.

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • 3.

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • 4.

    Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Hoofdstuk 7 Relatie met andere wetgeving

Artikel 8. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 9. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij Koning Willem I College, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 10. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 11. Intrekken, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 augustus 2023.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Maashorst 2023”.

  • 3. De beleidsregels Wet Taaleis 2016 gemeente Uden worden ingetrokken per 1 augustus2023.

  • 4. De beleidsregels Wet Taaleis 2016 Landerd worden ingetrokken per 1 augustus 2023.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Maashorst van 4 juli 2023

de secretaris

J.A.G.M. van Aaken

de burgemeester

M.J.D. Donders-de Leest (wnd.)

Toelichting

Algemeen

Op 1 juli 2016 is de Wet taaleis –zowel voor nieuwe instroom, als voor het zittende bestand- van kracht.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • Spreekvaardigheid;

  • Luistervaardigheid;

  • Gespreksvaardigheid;

  • Schrijfvaardigheid;

  • Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Met deze beleidsregels streeft het college naar een adequate en effectieve uitvoering van de Wet taaleis.

Artikelsgewijs

Artikel 1 begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2 Aantonen van kennis van de Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

Lid 1.

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2.

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzienvan apostille);

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Lid 3.

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

Artikel 3 Taaltoets

Dit artikel geeft aan dat de instelling die de taaltoets uitvoert is bepaald via een openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant.

Artikel 4 Geen taaltoets

Lid 1.

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Lid 3.

De toetsresultaten vanuit de andere gemeente kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

Lid 4.

Voorbeelden van uit zijn aard kortdurende bijstand zijn: op handen zijnde emigratie of een ongeneeslijke terminale ziekte

Artikel 5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie handreiking Wet taaleis Participatiewet.

Artikel 6 Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente ’s Hertogenbosch in het kader van de aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant.

Artikel 7 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid 1.

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • -

      Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

    • -

      Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

    • -

      Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een keuringsarts.

Lid 2.

Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.

Lid 3.

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Lid 4.

Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 8 Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.

Artikel 9 Relatie met de Wet educatie

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.

Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

Artikel 10 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.