Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR698753
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR698753/1
Nota bodembeheer 2018
Geldend van 13-07-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 11-12-2018
Intitulé
Nota bodembeheer 20181 INLEIDING
1.1 Algemeen
In dit document is voor 13 gemeenten in Fryslân het beleid voor het (opnieuw) toepassen van grond en baggerspecie beschreven. Hiermee maken de gemeenten gebruik van de mogelijkheden die het Besluit bodemkwaliteit biedt aan gemeente voor maatmerk en samenwerking. Het beleid noemen we de Nota bodembeheer 2018’.
In 2012 hebben Friese gemeenten al samen bodembeleid opgesteld. Dit beleid is nu geëvalueerd. Aanleiding voor het evalueren van het bodembeleid uit 2012 is dat het Besluit bodemkwaliteit dat op 1 juli 2008 in werking is getreden, vereist dat na vijf jaar het beleid wordt geëvalueerd.
Deze evaluatie is in 2017 uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een beperkt aantal aanpassingen aan de Nota bodembeheer 2018. De strekking is hetzelfde gebleven maar teksten die inmiddels verouderd zijn, zijn weggelaten. Verder is opgenomen hoe omgegaan kan worden met opgebroken wegtracés (zie paragraaf 5.3.4).
De ervaringen met de ‘oude’ Nota bodembeheer van de afgelopen vijf jaar zijn verwerkt in deze ‘Nota bodembeheer 2018’.
In 2012 is de Nota bodembeheer opgesteld door een samenwerking van de volgende gemeenten: Achtkarspelen, Kollumerland (DDFK gemeenten), Ameland, Dantumadiel, Menameradiel, Dongeradeel, Schiermonnikoog, Ferwerderadiel, Terschelling, Franekeradeel, Tytsjerksteradiel, Harlingen, Smallingerland, het Bildt en Vlieland.
Sinds 2012 zijn er veel veranderingen geweest bij de gemeenten. De volgende gemeenten hebben samen de Nota bodembeheer 2018 mogelijk gemaakt: Achtkarspelen, Ameland, Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Kollumerland (DDFK gemeenten), Harlingen, Schiermonnikoog, Smallingerland, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, en de gemeenten Het Bildt, Franekeradeel, Littenseradiel, Menameradiel (vanaf 1 januari 2018 de gemeente Waadhoeke).
Veroudering van bodemgegevens en actualisatie in 2023 In deze evaluatie en actualisatie van bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de beschikbare bodemgegevens. In zijn algemeenheid geldt dat gegevens ouder dan 10 jaar niet meer gebruikt worden. In het jaar 2023 zijn de meeste van de nú gebruikte gegevens dusdanig verouderd, dat ze niet meer gebruikt kunnen worden. Een grootschalige actualisatie van de bodemgegevens is dan absoluut noodzakelijk. Dit zal flink wat tijd kosten en ook flinke kosten met zich meebrengen. Het is verstandig om hier in de aanloop van het jaar 2023 tijdig rekening mee te gaan houden. Anders is het zeer wel denkbaar dat er na 2023 geen bodemkwaliteitskaart meer beschikbaar is. |
1.2 Doelgroep
Deze Nota bodembeheer 2018 is bedoeld voor beleidsmedewerkers en uitvoerenden die te maken hebben met de uitvoering van grond- en baggerwerken (bijvoorbeeld aannemers, loonbedrijven, beleidsmedewerkers, medewerkers civiele werken, enzovoort). Tevens is deze nota bedoeld voor alle medewerkers die werken aan de voorbereiding van projecten. Denk daarbij aan bestemmingsplannen, beheer en civiele projecten.
1.3 Deelnemende gemeenten
Deze Nota bodembeheer 2018 heeft betrekking op het grondgebied van 13 gemeenten die qua bodemgebruik en bodemhistorie uiteenlopen: van een kleiige bodem in het noorden, tot zand in het zuiden en oosten en veen op verscheidene andere plaatsen. De deelnemende gemeenten zijn in onderstaande figuur weergegeven en benoemd.
Figuur 1-1: Deelnemende gemeenten
1.4 Leeswijzer
Dit hoofdstuk is algemeen van aard en beschrijft de deelnemende gemeenten en de opzet van de Nota bodembeheer 2018.
Hoofdstuk 2 is eveneens algemeen van aard. Daarin wordt op hoofdlijnen het kader (aanleiding, doel, reikwijdte, kenschets gezamenlijk bodembeleid, geldigheidsduur, bodemkwaliteitskaart andere gemeenten en aansprakelijkheid) van de Nota bodembeheer 2018 uiteen gezet.
Hoofdstuk 3 beschrijft het opstellen van de functiekaart, de ontgravingskaart en toepassingskaart alsmede het gehanteerde stoffenpakket en is daarmee van belang voor de beleidsmedewerker.
Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op het generieke beleidskader (van belang voor beleidsmedewerker en uitvoerende).
Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het gebiedsspecifieke beleid met onder andere de bermen, dijken en kaden alsmede de specifieke situatie voor Harlingen. Dit hoofdstuk is daarmee van belang voor beleidsmedewerkers en uitvoerenden.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel, welke gebieden buiten de bodemkwaliteitskaarten vallen en de overige erkende bewijsmiddelen. Dit is van belang voor beleidsmedewerkers en uitvoerenden.
Hoofdstuk 7 is het laatste hoofdstuk dat de melding, het toezicht en handhaving behandelt.
2 KADER VAN DE NOTA BODEMBEHEER 2018
2.1 Aanleiding gezamenlijke Nota bodembeheer 2018
Aanleiding voor de, in paragraaf 1.3 genoemde, gemeenten om gezamenlijk invulling te geven aan bodembeleid is:
- a.
het makkelijker kunnen toepassen van partijen grond binnen de deelnemende gemeenten;
- b.
helder en eenduidig beleid voor alle deelnemende gemeenten. Dit vergemakkelijkt de taken van het bevoegd gezag, waardoor deze efficiënter (en dus goedkoper) uitgevoerd kunnen worden;
- c.
eenduidigheid voor externe partijen.
2.2 Doel
Het doel is gericht op het verkrijgen van een optimale afstemming tussen de bodemfunctie en de plaatselijke bodemkwaliteit door het meest gunstig toepassen van grond en baggerspecie.
2.3 Reikwijdte
In deze Nota bodembeheer 2018 zijn de regels en procedures omtrent het binnen het grondgebied van de deelnemende gemeenten (opnieuw) toepassen van grond en baggerspecie als bodem nader toegelicht.
Het beleid is zowel gericht op de toepassing van grond en baggerspecie afkomstig van binnen als van buiten het grondgebied van de deelnemende gemeenten.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de landelijk geldende generieke toepassingseisen en de, alleen voor grondverzet binnen de deelnemende gemeenten, van toepassing zijnde gebiedsspecifieke eisen.
Daarnaast is beschreven wanneer gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de toe te passen partij grond als de ontvangende bodem. De Nota bodembeheer 2018 heeft geen betrekking op de toepassing van grond en baggerspecie in oppervlaktewaterlichamen. Reden hiervan is dat de Nota bodembeheer 2018 gaat over de bevoegdheid van de gemeenten. Voor het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater zijn het Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest of Rijkswaterstaat (Noordzee en Waddenzee) bevoegd gezag. De exacte grens tussen de landbodem en het oppervlaktewaterlichamen is vooral bij overgangsgebieden als droge oevers, stranden, kwelders en waterkeringen in de praktijk soms lastig vast te stellen. In de Waterwet is aangegeven waar het onderscheid tussen de landbodem en een oppervlaktewaterlichaam is gelegen. Aanbevolen wordt om bij twijfel vroegtijdig contact op te nemen met de desbetreffende gemeente of waterschap.
Primaire waterkeringen, voor zover deze geen bevoegdheid van de gemeente zijn vallen buiten dit kader. In het geval er sprake is van een ander bevoegd gezag dan de gemeente moet overleg plaatsvinden met het betreffende bevoegd gezag.
2.4 Kenschets gezamenlijk bodembeleid
De deelnemende gemeenten maken bij de toepassing van grond en baggerspecie nagenoeg allemaal volledig gebruik van het landelijke generieke beleidskader.
Het generieke beleidskader gaat bij de toepassing van grond en baggerspecie uit van het stand-still principe op locatieniveau.
De uitzonderingen op het generieke beleid hebben betrekking op de toepassing van grond in wegbermen buiten de bebouwde kom en de toepassing van baggerspecie in regionale waterkeringen.
Daarnaast zijn door de gemeenten Harlingen, Terschelling en Vlieland aanvullende eisen en randvoorwaarden vastgesteld voor de toepassing van grond en baggerspecie in deze gemeente.
2.5 Geldigheidsduur
De geldigheidsduur van de Nota bodembeheer 2018 is 10 jaar. De bodemkwaliteitskaarten en functiekaarten, waar de Nota bodembeheer 2018 op is gebaseerd, dienen daarentegen elke 5 jaar te worden bekeken, waarna vastgesteld moet worden of actualisering op basis van nieuwe en/of beschikbare data noodzakelijk is.
2.6 Bodemkwaliteitskaart andere gemeente(n)
De deelnemende gemeenten kunnen op enig moment de bodemkwaliteitskaart van een andere, niet in het samenwerkingsgebied gelegen, gemeente als bewijsmiddel erkennen (door middel van een bestuurlijk besluit). Deze bodemkwaliteitskaart mag dan als bewijsmiddel worden gebruikt voor de kwaliteitsklasse van een toe te passen partij grond (of eventueel baggerspecie). Voor meer informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 3.
Om de bodemkwaliteitskaart van een niet in het samenwerkingsgebied gelegen gemeente als bewijsmiddel te kunnen accepteren, moet deze minimaal aan de volgende eisen voldoen:
- a.
de bodemkwaliteitskaart moet zijn opgesteld in de lijn van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten van 3 september 2007, inclusief wijzigingsblad van 1 maart 2014;
- b.
de milieuhygiënische kwaliteit moet zijn uitgedrukt op klasse niveau;
- c.
de kwaliteitsklasse moet minimaal zijn gebaseerd op de gemiddeld gemeten gehalten;
- d.
het besluit tot vaststelling van de bodemkwaliteitskaart door het bevoegd gezag mag niet ouder zijn dan 5 jaar.
2.7 Aansprakelijkheidsclausule
De Nota bodembeheer 2018 is een instrument voor de samenwerkende gemeenten om op een duurzame, milieuhygiënisch verantwoorde en kostenefficiënte wijze invulling te geven aan de toepassing van grond en baggerspecie op de landbodem.
De eigenaar van het perceel waar de grond wordt toegepast, blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van de bodem op zijn perceel. De deelnemende gemeenten kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortkomt uit onzekerheden in de kwaliteit van de gebruikte bodemdata.
3 FUNCTIEKAART EN BODEMKWALITEITSKAARTEN
3.1 Algemeen
Om het toepassen van grond of baggerspecie binnen de regio te kunnen faciliteren, zijn door de gemeenten een functiekaart en bodemkwaliteitskaarten opgesteld. De bodemkwaliteitskaarten bestaan uit:
- a.
een ontgravingskaart;
- b.
een toepassingskaart.
Deze kaarten zijn onderdeel van deze Nota bodembeheer 2018 maar niet in dit document opgenomen. Bij het opstellen van de kaarten is door de samenwerkende gemeenten aangesloten op de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten van januari 2008, inclusief wijzigingsblad van 1 maart 2014. In afwijking van deze richtlijn is bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaarten uitgegaan van het gebruik van onderzoeken ouder dan 5 jaar. Tevens is bij niet-aaneengesloten deelgebieden per snipper volstaan met één waarneming behorende bij het nieuwe stoffenpakket. De motivatie is dat uit indicatieve berekeningen, gebaseerd op het bodemdatabestand van de deelnemende gemeenten, is gebleken dat de nieuwe parameters molybdeen, barium en kobalt niet van invloed zijn op de kwaliteitsklasse-indeling van de bodem. Deze bevinding wordt gedeeld in een tussentijdse evaluatie van de Regeling, uitgevoerd in opdracht van Bodem+ (CSO, project 10K208, “Tussentijdse evaluatie bodemkwaliteitskaarten, concept 3 februari 2011”). Bij het opstellen van de ontgravings- en toepassingskaarten zijn voor het gehele bodembeheergebied de gemiddeld gemeten gehalten getoetst aan de normen en rekenregels van de Regeling bodemkwaliteit. Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de kaarten en beschrijft wanneer welke kaart gebruikt moet worden.
3.2 Kaart met bodemfunctieklassen
De kaart met bodemfunctieklassen (kortweg: bodemfunctiekaart) speelt een rol bij het, volgens het generieke kader, op de landbodem toepassen van partijen grond of baggerspecie. Eén van de uitgangspunten van dit generieke kader is namelijk dat de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor het gebruik van de ontvangende bodem (de bodemfunctieklasse).
Iedere gemeente is dan ook verplicht om voor haar bodembeheergebied een functiekaart vast te stellen. De bodemfunctiekaart is een weergave van het huidige, en eventueel toekomstige, gebruik van de landbodem. Bij het toekennen van een functieklasse wordt onderscheid gemaakt in:
- •
gebieden met de bodemfunctieklasse 'wonen';
- •
gebieden met de bodemfunctieklasse 'industrie';
- •
overige gebieden (deze gebieden zijn niet ingedeeld in de functieklasse 'wonen' of 'industrie' en vallen daardoor automatisch in de functie 'landbouw/natuur').
Een motivatie van de keuzes die zijn gemaakt tijdens het opstellen van de bodemfunctiekaart, is opgenomen in bijlage 3 van deze Nota bodembeheer 2011 (en dus niet in deze versie van Nota bodembeheer).
Het vaststellen van de bodemfunctiekaart is overeenkomstig artikel 55 Besluit bodemkwaliteit een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.
3.3 Gehanteerd stoffenpakket
De in deze Nota bodembeheer 2018 opgenomen ontgravingskaarten en toepassingskaarten zijn gebaseerd op bodemkwaliteitsdata in het gezamenlijke BIS (Bodem Informatie Systeem) van de deelnemende gemeenten en aanvullend uitgevoerd onderzoek. Daarbij is het volgende stoffenpakket gehanteerd:
- •
barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink;
- •
PAK10 (VROM);
- •
polychloorbifenylen (PCB 7 van VROM);
- •
minerale olie (GC).
3.4 Ontgravingskaart
De ontgravingskaart geeft een indicatie van de chemische kwaliteit van een partij grond die wordt ontgraven voor toepassing elders. Hierbij is onderverdeling gemaakt in de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv.) en de ondergrond (0,5 - 2,0 m -mv).
De te verwachten bodemkwaliteit is verdeeld in vier kwaliteitsklassen, waarvan er drie binnen het Besluit bodemkwaliteit toegepast kunnen worden (zie figuur 3.1).
Figuur 3-1: Overzicht normen landbodem
Wanneer de ontgravingskaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de vrijkomende grond, is opgenomen in paragraaf 6.1.
Grond uit bodemlagen dieper dan 2,0 m –mv is over het algemeen van dezelfde, zo niet een betere kwaliteit dan grond afkomstig uit de laag 0,5 - 2,0 m -mv. De ontgravingskaart van de ondergrond wordt dan ook representatief geacht voor grond afkomstig uit bodemlagen dieper dan 2,0 m –mv.
De ontgravingskaart van de ondergrond mag daarom ook als bewijsmiddel worden gebruikt voor partijen grond uit de diepere ondergrond.
Hierbij wordt opgemerkt dat de ontgravingskaart geen inzicht verschaft in de chloridegehalten van de ontgraven ondergrond. In gebieden met zoute kwel kan sprake zijn van verhoogde chloridegehalten in de grond. Ter plaatse van deze gebieden dient bij eventueel grondverzet, op basis van het zorgplichtbeginsel, rekening te worden gehouden met eventuele nadelige gevolgen van chloride. Daartoe zal dan een nadere onderbouwing moeten plaats vinden mogelijk met het betrekken van aanvullende maatregelen.
3.5 Toepassingskaart generiekekader
Op de toepassingskaart is de kwaliteitsklasse aangegeven waar een partij grond of baggerspecie aan moet voldoen wanneer men deze op een bepaalde locatie binnen de deelnemende gemeente wil toepassen.
Omdat het landelijk geldende beleidskader van het Besluit bodemkwaliteit (= het generieke kader; zie hoofdstuk 4) voorschrijft dat:
- •
de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor de functie die de bodem heeft ÉN;
- •
voor het toepassen van de partij grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet mag verslechteren.
De strengste van beide klassen bepaalt uiteindelijk de kwaliteitsklasse waar een toe te passen partij grond of baggerspecie aan moet voldoen. De toepassingskaart betreft daarom een combinatie van de functiekaart (zie paragraaf 3.2) en de ontgravingskaart. Deze twee kaarten zijn als het ware over elkaar heen gelegd, waarbij de strengste klasse uiteindelijk bepalend is voor de kwaliteitsklasse grond of baggerspecie die mag worden toegepast (zie tabel 4.1).
3.6 Toepassingskaart gebiedsspecifiek kader
De gebiedsspecifieke toepassingskaart wordt beschreven in paragraaf 5.2.
4 GENERIEK BELEID EN TOEPASSINGSKADER
4.1 Toepassen op landbodem
Het generieke toepassingskader vormt de basis voor het bodembeleid voor het toepassen van grond- en baggerspecie binnen de samenwerkende gemeenten. Hierop zijn slechts enkele uitzonderingen gemaakt, die zijn beschreven in hoofdstuk 5. De uitgangspunten van het generieke toepassingskader zijn:
- •
de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie moet geschikt zijn voor het gebruik van de ontvangende landbodem (de zogenoemde bodemfunctieklasse) ÉN;
- •
door het toepassen van de partij grond of baggerspecie mag de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren.
Voor zowel een toe te passen partij grond of baggerspecie als voor de ontvangende bodem wordt onderscheid gemaakt in drie kwaliteitsklassen: Achtergrondwaarden1, wonen en industrie. Deze klassen zijn weergegeven in figuur 4.1.
Voor de maximale waarden van de klassen Achtergrondwaarden, Wonen en Industrie wordt uitgegaan van de normen in tabel 1 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Voor wat betreft het gebruik van de bodem zijn bodemfunctiekaarten opgesteld (zie hoofdstuk 3).
De kwaliteit van de ontvangende bodem en de functie die deze bodem vervult, vallen niet altijd in dezelfde klasse. Omdat voor beide sprake moet zijn van stand-still, wordt de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie bepaald door de strengste van de twee klassen (dubbele toets).
In tabel 4.1 is van de diverse combinaties van kwaliteits- en functieklassen aangegeven wat dit betekent voor de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij.
Tabel 4-1: Systematiek generiek toepassingskader
Functie (op kaart) |
Actuele bodemkwaliteit |
Welke kwaliteit toepassen? |
Landbouw/natuur |
Achtergrondwaarden |
Achtergrondwaarden |
Landbouw/natuur |
Wonen |
Achtergrondwaarden |
Landbouw/natuur |
Industrie |
Achtergrondwaarden |
Wonen |
Achtergrondwaarden |
Achtergrondwaarden |
Wonen |
Wonen |
Wonen |
Wonen |
Industrie |
Wonen |
Industrie |
Achtergrondwaarden |
Achtergrondwaarden |
Industrie |
Wonen |
Wonen |
Industrie |
Industrie |
Industrie |
Voor het bepalen van welke kwaliteitsklasse grond of baggerspecie waar binnen de regio volgens het generieke kader mag worden toegepast, wordt verwezen naar de generieke toepassingskaarten van de samenwerkende gemeenten. Bij de vaststelling van de kwaliteitsklassen van de te ontgraven en toe te passen grond van deze kaarten is gebruik gemaakt van de rekenkundige gemiddelden.
Opgemerkt moet worden dat ook vanuit andere wet- en regelgeving (o.a. Verdrag van Malta (archeologie), Natuurbeschermingswet, Flora en faunawet, de Provinciale Milieuverordening, bestemmingsplan (RO- wetgeving) enzovoort) aanvullende eisen en randvoorwaarden kunnen worden gesteld aan het toepassen en aan de opslag van grond en baggerspecie.
4.2 Omgaan met bodemvreemd materiaal en asbest
De samenwerkende gemeenten sluiten aan bij de generieke toepassingskaders voor wat betreft bodemvreemd materiaal en concentratie asbest.
4.3 Verspreiding van baggerspecie op de kant
Het op de kant verspreiden van baggerspecie is een activiteit waarvoor landelijk een generiek beleidskader is vastgesteld. Gemeenten hebben hierdoor geen beleidsmatige vrijheid om aanvullende regels te stellen.
Omdat het verspreiden van baggerspecie wel in de regio kan voorkomen, is in deze Nota bodembeheer 2018 een korte toelichting op dit toetsingskader opgenomen.
Het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen is vastgelegd in artikel 35, lid f van het Besluit bodemkwaliteit. Verspreiding van baggerspecie is uitsluitend mogelijk voor zover er sprake is van “verspreidbare baggerspecie”. Bij de beoordeling of er sprake is van verspreidbare of niet-verspreidbare baggerspecie, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde msPAF-toets. Bij het verspreiden van baggerspecie gelden de volgende voorwaarden:
- •
de baggerspecie mag over de aan de watergang grenzende percelen tot aan de perceelsgrens worden verspreid;
- •
er wordt niet getoetst aan de kwaliteit- of functieklasse van de ontvangende bodem;
- •
het verspreiden van baggerspecie hoeft niet te worden gemeld (zie paragraaf 7.1).
Interpretatieverschil over de reikwijdte van het verspreidingsbeleid is mogelijk. Om dit te voorkomen hanteren de betrokken gemeenten bij de uitleg van het verspreidingsbeleid het “Handvat implementatie Besluit bodemkwaliteit, reikwijdte verspreiden van baggerspecie” van Bodem+.
4.4 Grootschalige bodemtoepassing van grond of baggerspecie
Bij grootschalige toepassing zijn de kwaliteit en de functie van de ontvangende bodem niet van belang. De optie grootschalige toepassing maakt het mogelijk om grond of baggerspecie toe te passen op een ontvangende bodem die schoner is dan de toe te passen grond of baggerspecie. Een grootschalige bodemtoepassing moet conform de regels uit het Besluit bodemkwaliteit nuttig en functioneel zijn.
Opgemerkt wordt dat niet alle toepassingen in aanmerking komen voor grootschalige toepassingen.
Dit betekent bijvoorbeeld dat het ophogen van industrieterreinen niet onder grootschalige toepassingen valt.
Gemeenten hebben geen beleidsmatige vrijheden ten aanzien van grootschalige bodemtoepassingen. Hier worden dus de landelijk geldende wettelijke regels gevolgd.
Bij een grootschalige bodemtoepassing gelden de volgende eisen:
- •
de partij toe te passen grond mag de maximale waarden voor de klasse industrie niet overschrijden;
- •
de kwaliteit van de toe te passen grond moet voldoen aan de emissietoetswaarden;
- •
als de kwaliteit niet voldoet aan de emissietoetswaarden, dan moet een uitloogonderzoek worden uitgevoerd om te toetsen of voldaan wordt aan de maximale emissiewaarden.
Naast eisen met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit geldt nog een aantal aanvullende wettelijke toepassingsvoorwaarden (onderstaand overzicht is niet uitputtend):
- •
minimaal 5.000 m³ aaneengesloten toepassing: de toepassing moet namelijk blijvend herkenbaar zijn als een grootschalige bodemtoepassing;
- •
toepassingshoogte: minimaal 2 m nominaal. De achtergrond hiervan is hetzelfde;
- •
leeflaag van minimaal 0,5 m van gebiedseigen kwaliteit: de functie die op en rond de grootschalige bodemtoepassing wordt uitgeoefend, mag namelijk niet lijden onder de toepassing;
- •
de toepassing moet blijvend worden beheerd. Dit betekent dat er een aanwijsbare beheerder moet zijn die de toepassing in stand houdt in de vorm en hoeveelheid waarin deze is toegepast en staat geregistreerd.
Ter plaatse van weg- en spoorwegconstructies (artikel 35 onder a van het Besluit bodemkwaliteit) is sprake van afwijkende bepalingen ten aanzien van de toepassingshoogte en de dikte van de leeflaag. Voor een verder overzicht van de eisen en randvoorwaarden die aanvullend worden gesteld aan een grootschalige toepassing, wordt verwezen naar artikel 63 van het Besluit bodemkwaliteit.
4.5 Tijdelijke uitname van grond
Het Besluit bodemkwaliteit stelt geen extra verplichtingen aan de tijdelijke uitname van grond. Dit is dus toegestaan zonder kwaliteitsbepaling, toetsing aan de functie en melding. De voorwaarde hierbij is dat de grond niet wordt bewerkt en op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in dezelfde toepassing wordt teruggebracht.
Hierbij kan gedacht worden aan grondverzet ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen of de aanleg van een fietspad, waarbij de vrijkomende grond wordt gebruikt in de naastliggende berm. Op de tijdelijke uitname van grond is de zorgplicht altijd van toepassing.
4.6 Tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen
Voor de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen gelden vanaf 1 juli 2008 de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Onder de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie wordt volgens het Besluit bodemkwaliteit verstaan:
"De tijdelijke toepassing van grond/baggerspecie voorafgaand aan de definitieve nuttige toepassing."
In tabel 4.2 zijn de voorwaarden, die het Besluit bodemkwaliteit stelt aan de verschillende vormen van tijdelijke opslag op landbodem, opgenomen. Wanneer niet kan worden voldaan aan deze voorwaarden, valt de tijdelijke opslag onder de Wet milieubeheer.
Tabel 4-2: Overzicht tijdelijke opslag grond/baggerspecie op landbodem
Vorm van tijdelijke opslag |
Voorwaarden van het Besluitbodemkwaliteit |
||
Maximale duur van de opslag |
Kwaliteitseisen |
Meldingsplicht |
|
Kortdurendeopslag |
6 maanden |
- |
Ja |
Tijdelijkeopslag op landbodem |
3 jaar |
Kwaliteitsklasse partij grond/baggerspecie moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem |
Ja, met duur van de opslag en eindbestemming |
Weilanddepot: opslag baggerspecie op aangrenzend perceel |
3 jaar |
Alleen baggerspecie die voldoet aan de generieke norm voor verspreiden op aangrenzende percelen |
Ja, met duur van de opslag en eindbestemming |
Opslag bij tijdelijke uitname |
Looptijd van de werkzaamheden |
- |
Nee |
Uit tabel 4.2 blijkt dat de tijdelijke opslag tot zes maanden altijd mogelijk is, zonder bepaling van de kwaliteit. Helder moet zijn dat de zorgplicht wel van toepassing blijft. Indien langere opslag noodzakelijk is, dan is dit mogelijk tot drie jaar, mits de kwaliteit overeenkomt met de kwaliteit van de onderliggende bodem en de eindbestemming bekend is.
4.7 Toepassing grond en baggerspecie in grondwaterbeschermingsgebied
Bij de toepassing van grond en baggerspecie in een grondwaterbeschermingsgebied en een waterwingebied zijn, op grond van de Provinciale Milieuverordening (2013), beperkingen van toepassing (Art. 5.14). Voor de toepassing van grond en baggerspecie in deze gebieden is voorafgaand afstemming noodzakelijk met de provincie Fryslân2.
4.8 Toepassing van brakke en zoute grond en baggerspecie
Het Besluit bodemkwaliteit kent geen normwaarden voor chloride. Voor niet genormeerde stoffen geldt het zorgplichtbeginsel. Dat betekent dat de toepassing van dergelijke grond en baggerspecie niet mag leiden tot kwaliteitvermindering van de onderliggende bodem (inclusief grondwaterlichamen) of het oppervlaktewater indien het daarop draineert. Grond en baggerspecie worden in dit kader als zout aangemerkt indien de toepassing leidt tot significante nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam en/of de onderliggende bodem, inclusief grondwater. Dreigt een kwaliteitsvermindering als gevolg van de toepassing van zoute en brakke grond of baggerspecie, dan zijn compenserende maatregelen noodzakelijk.
Compensatie kan plaatsvinden door één of meerdere van de volgende maatregelen:
- 1.
directe lozing van uittredend/drainagewater op zeewater;
- 2.
geohydrologische compartimentering en directe afvoer van brak/zout oppervlaktewater;
- 3.
tussenopslag in depots waardoor (uitspoeling van zouten) en rijping plaatsvindt;
- 4.
rijping buitendijks;
- 5.
verdunning/doorspoelen van oppervlaktewater met zoet water.
Verder wordt verwezen naar de zorgplicht zoals benoemd in de nota “Zorg om de zorgplicht” van de werkgroep Zorgplicht van de noordelijke waterschappen d.d. 2 maart 2011.
5 AANVULLEND GEBIEDSSPECIFIEK BELEID
5.1 Inleiding
Voor het grootste deel van het beheergebied en voor de meeste toepassingen volstaat het generieke beleid. Er zijn echter zes gebieden/specifieke toepassingen waar toepassing van vrijkomende grond en bagger niet past binnen het generieke kader. Deze gebieden c.q. toepassingen zijn:
- 1.
toepassing van grond en baggerspecie in gemeentelijke en provinciale wegbermen;
- 2.
toepassing van onderhoudsbaggerspecie in kaden en dijken;
- 3.
toepassing van grond met de kwaliteitsklasse wonen en industrie in de gemeente Harlingen;
- 4.
bij wegbermen in de gemeente Tytsjerksteradiel;
- 5.
de gemeenten Terschelling en Vlieland kiezen voor zoveel mogelijk herschikking van grond binnen de oude dorpskern en afvoer van de overtollige grond.
Om de verantwoorde toepassing op deze locaties mogelijk te maken is aanvullend gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld. In dit hoofdstuk zijn dit beleid en de bijbehorende toepassingseisen beschreven.
5.2 Toepassingskaart gebiedsspecifiek kader
Op de gebiedsspecifieke toepassingskaart is de kwaliteitsklasse aangegeven waar een partij grond of baggerspecie aan moet voldoen, wanneer men deze wil toepassen op bedrijventerreinen in de gemeente Harlingen. Deze kaart is alleen van toepassing, indien de grond of baggerspecie afkomstig is van het grondgebied van de gemeente Harlingen. Is dit niet het geval, dan moet de generieke toepassingskaart gehanteerd worden.
5.3 Gemeentelijke wegbermen en wegen
De meeste gemeentelijke wegen liggen in het (schone) buitengebied. Als gevolg van verkeer, depositie en onderhoudswerkzaamheden in het verleden kan bermgrond verontreinigd zijn geraakt. De mate van verontreiniging is divers, maar in de meeste gevallen gaat het om grond die aan de Achtergrondwaarden voldoet of waarin de Achtergrondwaarden in geringe mate worden overschreden. Vanwege de afwijkende kwaliteit kunnen de bermen niet zonder meer ingedeeld worden in de bodemkwaliteitszone buitengebied. Omdat het vaak om kleine partijen grond gaat, is onderzoek relatief duur. Vanuit doelmatigheidsoogpunt is een verruiming van het generieke beleid in dit geval geoorloofd.
Binnen de bebouwde kom hebben de wegbermen (trottoir, groenstrook) vaak een kwaliteit die vergelijkbaar is met het omliggende gebied. Grondverzet beperkt zich hier vaak tot reconstructies waarbij een ruimere omgeving betrokken is, bijvoorbeeld rioolrenovatie. Het heeft binnen de bebouwde kom geen zin om voor deze wegbermen gebiedsspecifiek beleid te ontwikkelen.
De begrenzing van de wegbermen wordt geïllustreerd in figuur 4. De wegberm betreft een strook met een breedte van maximaal 10 meter uit de rand van de weg, tenzij de berm langs de weg eerder wordt afgesneden door een fysieke grens als een sloot, afrastering of een grens met een ander kadastraal perceel.
Figuur 5-1: Begrenzing van de bermen
5.3.1 Grondverzet in gemeentelijke in bermen van rijkswegen en spoorwegbermen
Ten aanzien van de toepassing van grond binnen rijkswegen en spoorwegbermen, wordt gebruik gemaakt van het generieke beleidskader.
5.3.2 Grondverzet in gemeentelijke en provinciale wegbermen buiten de bebouwde kom
Voor de wegen buiten de bebouwde kom, die niet in beheer zijn bij Rijkswaterstaat, is een onderverdeling gemaakt in:
- •
Doorgaande wegen;
- •
Overige wegen.
De definitie van deze wegen is opgenomen in de begrippenlijst in bijlage 1 van deze Nota. De bermen van de doorgaande wegen zijn aangemerkt als aparte zone en ingedeeld in de functie industrie. De bermen langs de overige wegen buiten de bebouwde kom, zijn niet in een aparte zone ingedeeld. Deze wegbermen vallen in de kwaliteitszone van het omliggende gebied (buitengebied) en hebben ook de bodemfunctie van dat gebied (overig: landbouw en natuur).
Voor de toepassing van grond binnen de bermen van de doorgaande wegen, is een Lokale Maximale Waarde (LMW) vastgesteld op het niveau van de kwaliteitsklasse industrie. Voorwaarde bij het grondverzet is dat de toe te passen grond afkomstig is uit het gezamenlijke bodembeheergebied. Is deze grond afkomstig van elders, dan mag die toegepast worden indien voldaan wordt aan de generieke toepassingseisen.
De gebiedskwaliteit binnen het bodembeheergebied blijft hiermee gelijk, waarmee voldaan wordt aan het stand-still principe.
Onderzoeksinspanning
Om bij de doorgaande wegen vast te stellen of de vrijkomende grond minimaal voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie, kan volstaan worden met een verminderde onderzoeksinspanning volgens de NEN 5740, onderzoekstrategie VED HE verdacht met onbekende plaats van voorkomen.
De resultaten hiervan worden indicatief getoetst aan de normen van de Regeling bodemkwaliteit. Dergelijk bodemonderzoek kan plaatsvinden op projectbasis of in het kader van de jaarlijkse onderhoudsplanning.
De wegbermen langs de overige wegen buiten de bebouwde kom worden niet in een aparte zone ingedeeld. Zij vallen in de kwaliteitszone van het omliggende gebied (buitengebied) en hebben ook de bodemfunctie van dat gebied (overig: landbouw en natuur). Het grondverzet binnen deze wegbermen kan plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart. Indien grond uit deze bermen elders (dus niet in bermen maar in woon- of buitengebied) wordt toegepast, dient een partijkeuring plaats te vinden.
Wegbermen binnen de gemeente Tytsjerksteradiel
Gemeente Tytsjerksteradiel hanteert een onderscheid tussen doorgaande/lokale wegen en overige wegen. Bij de toepassing van grond en baggerspecie in de doorgaande en lokale wegen wordt gebruik gemaakt van LMW, passend bij de bodemfunctie Wonen. Bij de toepassing van grond uit de wegbermen doorgaande en lokale wegen wordt gebruik gemaakt van de onderzoeksresultaten uit het vastgestelde voorgaande bodembeheer Wegbermen Gemeente Tytsjerksteradiel (mei 2003). De wegbermen zijn destijds volgens de NEN5740 onderzocht. Uit de toetsing volgens het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de boven- en ondergrond van de wegbermen doorgaande en lokale wegen klasse Wonen betreft. PAK-10 is hierin de kritische parameter.
Voor de toepassing van grond en baggerspecie van grond uit wegbermen langs ‘overige wegen’ wordt gebruik gemaakt van LMW, passend bij de bodemfunctie Industrie. Hier geldt de beperking dat de vrijkomende grond uit wegbermen van ‘overige wegen’ niet toegepast mag worden in de doorgaande en lokale wegen.
Uit de toetsing volgens het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de boven- en ondergrond van de wegbermen van ‘overige wegen’ circa 80% klasse Industrie betreft en circa 20% Niet Toepasbare grond ofwel sterk verontreinigde grond betreft. PAK-10 is hierin de kritische parameter. Om vast te stellen dat vrijgekomen grond uit de wegbermen van ‘overige wegen’ minimaal voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie, kan volstaan worden met een verminderde onderzoeksinspanning volgens de NEN 5740, onderzoekstrategie VED HE verdacht met onbekende plaats van voorkomen.
Gebruiksrisico’s
Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor dat deze Nota bodembeheer 2018 onderbouwt dat de gekozen verruiming van toepassingsnormen niet leidt tot onaanvaardbare risico’s en dat de bodemfunctie geschikt blijft voor het gebruik. De gemeenten hebben ervoor gekozen om de maximale waarden voor de zone “wegbermen hoofdwegen” met bodemgebruiksfunctie industrie aan te laten sluiten bij de landelijke generieke waarden voor deze bodemgebruiksfunctie. Daarmee is per definitie onderbouwd dat de beleidsmatig gekozen verruimde toepassingsmogelijkheden niet tot onaanvaardbare risico’s leiden en de bodem duurzaam geschikt blijft voor het gebruik. De generieke maximale waarden van de functie industrie zijn immers gebaseerd op de afwezigheid van onaanvaardbare risico’s bij deze functie. Daarmee is voldaan aan deze eis.
Tabel 5-1: Grondverzet in bermen
Grondverzet in bermen |
Doorgaande wegen |
Overige wegen |
Binnenbebouwde kom |
Functie: Gelijk aan omgeving Toepassing: conform ter plaatse geldend beleid (generiek c.q. gebiedsspecifiek in Harlingen Bewijsmiddel: bodemkwaliteitskaar of AP04 |
|
Buiten bebouwde kom |
Functie: Industrie Toepassing grond en baggerspecie in bermen: Gebiedsspecifiek, LMW=industrie; Onderzoek bij grondverzet tussen bermen Toe te passen grond: indicatief onderzoeken (NEN 5740,strategie VED-HE) Toepassing van grond van buiten de wegbermen Bewijsmiddel is de bodemkwaliteitskaart of AP04- onderzoek |
Functie: overige (landbouw en natuur) Toepassing: vrij binnen wegbermen in dezelfde categorie (buiten bebouwde kom, overige wegen)* Onderzoek: geen Toepassing grond van elders: generiek metbewijsmiddel: bkk of AP04 |
Indien bermgrond elders (buiten de wegbermen van de overigewegen buiten de bebouwde kom) wordt toegepast, danis een AP04keuring noodzakelijk |
||
|
5.3.3 Wegbermen in grondwaterschermings- en waterwingebieden
Ongeacht het hiervoor beschrevene dient voor de toepassing van grond in gebieden die door de provincie Fryslân zijn aangewezen als grondwaterbeschermings- en waterwingebieden voldaan te worden aan de eisen die daarvoor gesteld zijn in de Provinciale Milieuverordening uit 2013.
5.3.4 Opgebroken wegtracés
Opgebroken wegtracés zijn geen wegen meer, maar zijn evenmin te beschouwen als reguliere percelen met een kwaliteit overeenkomstig de direct omgeving. Daarom worden deze opgebroken wegtracés als verdachte locaties behandeld. Dit geldt totdat het tegendeel van het betreffende wegtracé is bewezen met onderzoek.
5.4 Toepassing baggerspecie in regionale waterkeringen
In het beheergebied dat deze Nota bodembeheer 2018 omvat, wordt gebruikgemaakt van een, ten opzichte van het generieke beleidskader, nadere invulling van het verspreidingsbeleid. De invulling bestaat hieruit dat de msPAF-toetsing ook gebruikt kan worden als beoordelingskader voor de aanleg van nieuwe regionale waterkeringen van baggerspecie en het herstellen of het verbeteren van bestaande kades met baggerspecie op andere dan aan een te baggeren watergang grenzende percelen. Verspreidbare bagger is veelal te kwalificeren als schoon of voldoet ruimschoots aan de klasse wonen bij toepassing op landbodem.
Indien baggerspecie direct wordt toegepast bij het herstel, verbeteren of de aanleg van regionale waterkeringen, komt binnen de grenzen van iedere gemeente de eis te vervallen dat de te verspreiden baggerspecie uit de aangrenzende watergang afkomstig moet zijn. Indien van de mogelijkheden van de hiervoor beschreven (gebiedsspecifieke) nadere invulling van het verspreidingsbeleid gebruik wordt gemaakt, dan is de toepassing in tegenstelling tot de reguliere verspreiding wél meldingsplichtig. Deze invulling is afgestemd met het Wetterskip Fryslân.
5.5 Ontvangstplicht
Het Besluit bodemkwaliteit geeft alleen de milieuhygiënische randvoorwaarden, met de bijbehorende reikwijdte, waarbinnen mag worden verspreid.
Het Besluit bodemkwaliteit staat verder los van de bevoegdheden, eigendomsverhoudingen en ‘ontvangstplichten’ die rondom het verspreiden van baggerspecie in de Waterstaatswet in de Keur van waterschappen zijn geregeld.
Het Besluit bodemkwaliteit geeft daarnaast ook geen maat voor de laagdikte of hoeveelheden. In de Handreiking Besluit bodemkwaliteit is hierover alleen vermeld dat de hoeveelheid, en de daarmee samenhangende laagdikte, in overleg met de eigenaar van het perceel wordt bepaald.
5.6 Kabels en leidingen
De tijdelijke uitname van grond is toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht (zie paragraaf 4.5). Het gescheiden ontgraven en houden van de boven- en ondergrond is in de praktijk bij werkzaamheden aan kabels en leidingen (inclusief riolering) echter moeilijk realiseerbaar. Om de werkbaarheid te vergroten, is door de deelnemende gemeenten besloten om bij de tijdelijke uitname van grond, specifiek bij werkzaamheden aan kabels en leidingen, het niet gescheiden ontgraven en terugplaatsen van de boven- en ondergrond (onder voorwaarden) toe te staan.
In het traject 0,0 - 3,0 m -maaiveld mag de boven- en ondergrond geroerd worden teruggeplaatst. In figuur 5 is één en ander schematisch weergegeven.
Figuur 5-2: Uitzonderingssituatie leidingentracés
5.7 Gebiedsspecifieke toepassingszones gemeente Harlingen
Naast hiervoor beschreven verruimingen van het generieke beleid kampt de gemeente Harlingen met een knelpunt voor wat betreft de toepassingsmogelijkheden van grond met de kwaliteitsklasse wonen en industrie.
5.7.1 Beleidsmatige keuze
Harlingen streeft ernaar waar mogelijk, vrijkomende grond en baggerspecie toe te passen binnen de eigen gemeentegrenzen. Het aandeel grond daarin met de kwaliteitsklassen wonen en industrie is geschikt voor de bodemfuncties wonen en/of industrie. In de structuurvisie 2025 bestaan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen uit een herstructurering van woongebieden en een herstructurering (Hermes, Koningsbuurt, Industriehaven) en uitbreiding van bedrijventerreinen richting Waddenzee en aan de oostzijde van Harlingen. Bij deze werkzaamheden en met name de uitbreidingen, is een grote grondvraag. In de woongebieden is grond met kwaliteitsklasse wonen daarvoor uitstekend geschikt. Op bedrijventerreinen geldt dit voor grond met de kwaliteitsklasse industrie.
Onder het generieke beleid vormt de dubbele toets op functie en kwaliteit vaak een belemmering op het toepassen van grond met deze kwaliteitsklassen.
Om die reden kiest de gemeente Harlingen beleidsmatig voor het loslaten van de dubbele toets in een aantal zones. Dat betekent dat de gemeente Harlingen bij de toepassing van grond en baggerspecie slechts toetst aan de bodemgebruikfunctie.
5.7.2 Uitwerking en randvoorwaarden
De beleidsmatige keuze om de dubbele toets los te laten en slechts te toetsen aan de functie (kwaliteit volgt functie) heeft tot gevolg dat de hergebruiksmogelijkheden van grond met de kwaliteitsklassen wonen en industrie verruimd worden.
Concreet betekent dit dat in woongebieden grond met de kwaliteitklasse wonen toegepast mag worden en op (toekomstige) bedrijventerreinen grond met de kwaliteitsklassen wonen en industrie. De Lokaal Maximale Waarden voor de functies Wonen en Industrie zijn weergegeven in tabel 5.2.
Tabel 5-2: Lokaal Maximale Waarden gemeente Harlingen
Bodemgebruiksfunctie |
Lokaal Maximale Waarde |
|
|
|
|
Plaatselijk staan we toe dat de kwaliteit minder wordt, maar wel geschikt blijft voor de functie die het gebied heeft; elders werken we aan verbetering van de bodemkwaliteit. Met het oog op behoud van de overall bodemkwaliteit in Harlingen (stand-still principe) stelt Harlingen de voorwaarde dat de toepassing van voor het gebruik geschikte grond in zones waarvan de bestaande kwaliteit beter is, slechts mag onder de voorwaarde dat de toe te passen grond afkomstig is van het grondgebied van de gemeente Harlingen.
Indien grond toegepast wordt die afkomstig is van buiten de gemeentegrenzen, dan is het generieke kader met dubbele toets op functie én kwaliteit van toepassing.
Harlingen heeft gebiedsspecifiek beleid sinds 2013. Dat betekent dat de toe te passen grond minimaal moet voldoen aan de functie van de toepassingslocatie. De consequentie is dat een geringe vermindering van de kwaliteit in bijvoorbeeld industriegebieden, geaccepteerd wordt. Plaatselijk zal dit in de afgelopen jaren het geval zijn geweest. Daarom wordt in Harlingen voor grond, afkomstig uit gebieden met de functie Industrie en waar de gemiddelde kwaliteit AW2000 of Wonen is, een extra toets ingevoerd met de vraag: “Is op deze ontgravingslocatie in het verleden grond van de klasse Industrie toegepast? En gaat deze grond toegepast worden binnen de functies Wonen of Overig? Indien het antwoord op beide vragen JA is, dan is de bodemkwaliteitskaart geen bewijsmiddel en moet een partijkeuring uitgevoerd worden.
Neem contact op met de FUMO. In alle andere gevallen gelden geen beperkingen”.
In deze paragraaf zijn de toepassingsmogelijkheden onder dit gebiedsspecifieke kader in Harlingen in een gebiedsspecifieke toepassingskaart opgenomen.
5.7.3 Gebruiksrisico’s
Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor dat deze Nota bodembeheer 2018 onderbouwt dat de gekozen verruiming van toepassingsnormen niet leidt tot onaanvaardbare risico’s en dat de bodemfunctie geschikt blijft voor het gebruik. Harlingen heeft ervoor gekozen om de maximale waarden voor de zones met bodemgebruiksfunctie wonen en industrie aan te laten sluiten bij de landelijke generieke waarden voor deze bodemgebruiksfuncties. Daarmee is per definitie onderbouwd dat de beleidsmatig gekozen verruimde toepassingsmogelijkheden niet tot onaanvaardbare risico’s leiden en de bodem duurzaam geschikt blijft voor het gebruik.
De generieke maximale waarden wonen en industrie zijn immers gebaseerd op de afwezigheid van onaanvaardbare risico’s bij deze functies. Daarmee is voldaan aan deze eis.
5.8 Gebiedspecifieke toepassingszones gemeenten Terschelling en Vlieland
De oude kernen van de gemeenten Terschelling en Vlieland zijn reeds lang bewoonde gebieden. Dat vertaalt zich in de kwaliteit van de bovengrond. De dorpskernen van Terschelling-West en Midsland zijn ingedeeld in de kwaliteitsklasse industrie; die van Vlieland in de klasse wonen. Maar bij hergebruik van deze grond is de kwaliteitsklasse industrie van toepassing.
Voor beide eilanden geldt dat het grondverzet in de oude kernen weliswaar beperkt is, maar vanwege de geografische ligging is de afvoer van grond uit de gemeente een grote hindernis, omdat die over zee naar het vasteland getransporteerd moet worden. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid is dit geen solide oplossing.
5.8.1 Gemeente Terschelling
De gemeente Terschelling continueert het beleid dat grond, vrijkomend uit de oude dorpskernen van Terschelling-West en Midsland (zone B4), zoveel mogelijk op eigen terrein herschikt moet worden.
Overtollige grond dient afgevoerd te worden naar het vasteland.
In paragraaf 6.2 is beschreven dat er geen sprake is van onacceptabele risico’s voor de mens bij hergebruik van grond uit zone B4 in een woonomgeving.
5.8.2 Gemeente Vlieland
De gemeente Vlieland continueert het beleid dat grond, vrijkomend uit de oude dorpskern (zone B3), zoveel mogelijk op eigen terrein herschikt moet worden. Overtollige grond dient afgevoerd te worden naar het vasteland.
In paragraaf 6.2 is beschreven dat er geen sprake is van onacceptabele risico’s voor de mens bij hergebruik van grond uit zone B3 in een woonomgeving.
6 GEBRUIK BODEMKWALITEITSKAART ALS BEWIJSMIDDEL
6.1 Ontgravingskaart
De ontgravingskaart die op grond van deze Nota bodembeheer 2018 is opgesteld door een gemeente, wordt geaccepteerd als milieukundige verklaring (zoals bedoeld in artikel 1 Besluit bodemkwaliteit), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, niet-gezoneerd gebied of onverwachte situaties op de plaats van de ontgraving. De ontgravingskaart geeft immers de (gemiddelde) milieuhygiënische kwaliteit van de bodem weer van onverdacht terrein.
6.2 Bijzondere omstandigheden
Met bijzondere omstandigheden wordt bedoeld (historische) activiteiten die (mogelijk) hebben geleid tot een van de omgeving afwijkende bodemkwaliteit. Diffuse historische achtergrondwaarden vallen hier nadrukkelijk niet onder. Wel vallen hier onder:
- •
bekende en verdachte gevallen van bodemverontreiniging;
- •
gesaneerde locaties.
De eerste categorie is (mogelijk) verontreinigd als gevolg van (bedrijfs)activiteiten, waardoor de bodemkwaliteit (mogelijk) afwijkt van de omgeving. Bij de tweede categorie kunnen restverontreinigingen zijn achtergebleven, kan de saneringsdoelstelling functioneel zijn geweest, waarbij verontreiniging in de ondergrond is achtergebleven, of kan de aanvulgrond (leeflaag) een afwijkende kwaliteit hebben. Voor de actuele bodemgegevens dient bij de desbetreffende gemeente navraag te worden gedaan. Voor grond afkomstig van deze locaties is een ander erkend bewijsmiddel noodzakelijk. Zodra afdoende bodemonderzoek op een verdachte locatie heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging als gevolg van de verdachte activiteit en de milieuhygiënische kwaliteit vergelijkbaar is met die van het omliggende gebied, dan wordt deze locatie niet meer aangemerkt als verdacht.
6.3 Niet-gezoneerd gebied
De niet-gezoneerde gebieden zijn op de ontgravingskaart wit weergegeven. Van deze gebieden zijn geen bodemkwaliteitsdata bekend en kan de ontgravingskaart niet als bewijsmiddel dienen. In deze gevallen is een ander erkend bewijsmiddel noodzakelijk.
6.4 Onverwachte situatie
Het kan voorkomen dat, ondanks dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, tijdens de graafwerkzaamheden op de locatie van herkomst alsnog een (mogelijke) afwijking van de bodemkwaliteit wordt geconstateerd. Een onverwachte situatie doet zich voor indien:
- •
de grond een afwijkende kleur, geur of samenstelling heeft;
- •
de grond een bijmenging aan bodemvreemde materialen bevat (puin, gruis, kooltjes, et cetera) op basis waarvan wordt verwacht dat de bodemkwaliteitskaart niet meer representatief is voor de milieuhygiënische kwaliteit, dan wel waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze het milieu negatief kan beïnvloeden;
- •
in de grond visueel asbest of asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen.
Een onverwachte situatie dient in alle gevallen te worden geregistreerd en onmiddellijk gemeld bij de gemeente, als bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit. In deze gevallen zal aanvullend bodemonderzoek nodig zijn en wordt het werk mogelijk stilgelegd.
6.5 Overige erkende bewijsmiddelen
Wanneer de ontgravingskaart niet als milieukundige verklaring van toepassing is, dan dient gebruik te worden gemaakt van een ander erkend bewijsmiddel. Deze zijn:
- 1.
partijkeuring;
- 2.
erkende kwaliteitsverklaring;
- 3.
fabrikant-eigen verklaring;
- 4.
bodemonderzoek volgens NEN 5740 (onderzoeksstrategieën voor in-situ partijkeuringen) en NEN 5720.
Bij al het milieuhygiënisch onderzoek naar de kwaliteit van een partij toe te passen grond of baggerspecie dan wel van de ontvangende bodem moet voldaan worden aan de eisen, zoals die gesteld zijn in Kwalibo (Hoofdstuk 2, Besluit bodemkwaliteit).
7 MELDING, TOEZICHT EN HANDHAVING
7.1 Meldingsplicht voor de toepasser
Op grond van artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit moeten alle toepassingen van grond en baggerspecie worden gemeld, met uitzondering van:
- •
het toepassen van minder dan 50 m3 grond en baggerspecie die voldoen aan de Achtergrondwaarden;
- •
het verspreiden van baggerspecie op het aangrenzend perceel;
- •
het toepassen van grond en baggerspecie door particulieren (behalve wanneer de werkzaamheden worden uitbesteed aan een aannemer. In dat geval moet wel een melding worden ingediend);
- •
het verplaatsen van grond binnen één landbouwbedrijf (de grond moet in dat geval wel afkomstig zijn van een binnen hetzelfde landbouwbedrijf gelegen perceel waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld).
Voor het toepassen van grond en/of baggerspecie, die voldoet aan de Achtergrondwaarden, in hoeveelheden vanaf 50 m3, moet eenmalig de toepassingslocatie worden gemeld.
Het meldingsadres voor het toepassen van grond en/of baggerspecie is: https://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl
7.2 Behandeling en registratie van meldingen door bevoegd gezag
Het bevoegd gezag toetst de voorgenomen toepassing, en de eventueel bijgeleverde stukken, aan het Besluit bodemkwaliteit en onderliggende Nota bodembeheer 2018. Hierbij worden de meldingen geregistreerd door het bevoegd gezag. Dit gebeurt via het ‘Meldpunt Bodemkwaliteit’.
De melding geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om te verifiëren of de toe te passen partij en de voorgenomen toepassing voldoen aan de vereisten van het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij wordt beschreven dat door de gemeente bij de melder aanvullende gegevens opgevraagd kunnen worden indien de meldingen/of de bijgeleverde gegevens onduidelijk, onvolledig of anderszins niet toereikend zijn.
Teneinde de meldingsbereidheid te vergroten zal de gemeente werken middels een handhavingsstrategie.
7.3 Toezicht en handhaving
Op basis van de prioriteitenbepaling van een gemeente wordt een deel van de gemelde toepassingen in het veld gecontroleerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan de beoordelingspunten vanuit de prioriteitenbepaling en met name die punten die voor een negatieve c.q. matige score zorgden. Om het toepassen (hergebruik) van grond en baggerspecie op zorgvuldige wijze te kunnen laten plaatsvinden, en om het toezicht hierop te vereenvoudigen, geldt een aantal procedurele voorschriften:
- •
indien de uitvoeringsdatum ten tijde van de melding nog niet kan worden aangegeven, dient de gemeente uiterlijk vijf werkdagen vóór aanvang van de werkzaamheden op de hoogte te worden gesteld;
- •
de uitvoerder van het project dient de voor de aan te voeren c.q. toe te passen partij grond of baggerspecie relevante bewijsmiddelen te kunnen overleggen;
- •
afwijkingen van de oorspronkelijke melding dienen terstond te worden gemeld;
- •
wanneer tijdens de uitvoering van het grondverzet uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat de grond of baggerspecie mogelijk is verontreinigd, mag deze grond/baggerspecie niet zonder aanvullend onderzoek of nadere bewerking worden hergebruikt. Indien een dergelijke waarneming wordt gedaan, dient contact te worden opgenomen met de gemeente.
Bij een geconstateerde tekortkoming kan melding worden gedaan bij het toezichtloket Bodem (dit is ”Bodemsignaal”) van Inspectie Leefomgeving en Transport (zie www.ilent.nl).
Zie: https://e-loket.ilent.nl/formulier/nl-NL/DefaultEnvironment/MMi_001.aspx/CB_Inleiding
Uiteraard is het mogelijk om handhavend op te treden.
Bijlagen:
- •
Bijlage 1: Begrippenlijst
- •
Bijlage 2: Technische onderbouwing en kaarten
- •
Bijlage 3: Evaluatie van de Nota bodembeheer 2011
Ondertekening
Bijlage 1: Begrippenlijst
Begrip |
Omschrijving |
AW |
Afkorting van ‘Achtergrondwaarde’: Landelijk vastgestelde concentraties aan chemische stoffen voor een goede bodemkwaliteit, waarvoor geldtdat er geensprake is vanbelastingdoor lokaleverontreinigingbronnen. |
Baggerspecie |
Materiaal dat is vrijgekomen uit de bodemvia het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 mm en organische stof in eenverhouding en meteen structuur zoals dezein de bodemvan nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 mm. |
Bestemmingsplanwijziging |
Wijzigingvan het gemeentelijk bestemmingsplan op grondvan de Wet ruimtelijke ordening (Wro). |
Bodeminformatiesysteem |
(Gemeentelijk) informatiesysteem (database) waarin digitaal de bekende bodemgegevens uitmilieuonderzoeken zijn opgenomen. |
Bodemkwaliteitskaart |
Onder het begrip bodemkwaliteitskaart wordt zowel een set van kaarten als de karakteristiek van de gebiedseigen bodemkwaliteit door middel van kengetallen verstaan. De kaartbestaat als het ware uit verschillende 'lagen', waarbij elk van de lagen gericht is op de ruimtelijke rangschikking van een verschillend type informatie waarvoor verondersteld wordt dat deze bepalend is voor de gebiedseigen bodemkwaliteit. |
Bodemkwaliteitsdata |
Data opgeslagen in het bodeminformatiesysteem. |
Bodemkwaliteitszone |
Deel van een beheersgebied waarvoor geldt dat er eenzelfde verwachting bestaat omtrent de bodemkwaliteit, waarbij zowel de verwachtingswaarde als de mate van variabiliteit bepalend zijn. |
Bodemonderzoek wegbermen |
Onderzoektoe te passenwegbermgrond: indicatief (NEN 5740, strategie VED-HE) |
College B&W |
College van Burgemeester en Wethouders |
DDT 's |
Dichloor-diphenyl-trichloorethaan, een organisch chemisch insecticide |
Diffuse bodemkwaliteit |
Algehele bodemkwaliteit zoals die geldt voor het grootste gedeelte van eenvooraf bepaalde zone.Het begrip diffuse bodemkwaliteit is het tegengestelde van een puntbron. |
Duurzaam bodembeleid |
Het nieuwe bodembeleid richt zich op bewuster en duurzamer bodemgebruik die de waarde van de bodembehoudt |
Emissiewaarden |
Uitloogwaarden van (licht) verontreinigde grond. |
Gebiedsspecifiek beleid |
Lokale regelsinzake het toepassen van grond en bouwstoffen waarbij lokale maximale waarden aan stoffen gelden in bodemkwaliteitszones. Gebiedsspecifiek beleid is door de gemeenteraad vastgesteld. |
Generiek beleid |
Landelijkgeldende regels voorhet toepassen van grond en bouwstoffen. |
Gezoneerd gebied |
Gebied waarvoor een bodemkwaliteitszone is vastgesteld. |
Grond |
Vast materiaal dat bestaat uit minerale delenmet een maximale korrelgrootte van 2 mm en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodemvan nature wordt aangetroffen, alsmede van naturein de bodemvoorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 mm, niet zijnde baggerspecie |
Begrip |
Omschrijving |
Hergebruik van grond als bodem |
Het hergebruiken van grond, zodanig dat deze een integraal onderdeel van de ontvangende bodem wordt. Dit is het geval in bijvoorbeeld ophogingen of aanvullingen van de bodem met uitsluitendgrond |
Heterogeniteit |
Matig tot veel variatie in de bodemkwaliteit in de betreffende zone |
Homogeniteit |
Geen tot nauwelijks variatie in de bodemkwaliteit in de betreffende zone |
Inrichting |
Een locatie waar bedrijfsmatig activiteiten worden uitgevoerd binnen de reikwijdte van het begrip inrichting van artikel 1.1 lid 1 van de Wet Milieubeheer. Inrichtingen moeten gecategoriseerd zijn zoals omschreven in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit. |
Interventiewaarde |
Waarde die aangeeft bij welke concentratie sprake is van ernstige of dreigende ernstige vermindering van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant of dier |
Kaderrichtlijn water |
Europeserichtlijn ten behoeve van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater |
Kwaliteitsbewijsmiddel |
Bewijsmiddel voor de chemische kwaliteit conform het Besluit bodemkwaliteit van grond, baggerspecie of een bouwstof. |
Landelijk meldpunt |
Meldpunt voor het melden vanhet toepassen vangrond conform het Besluit bodemkwaliteit: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl |
Licht verontreinigde grond |
Grond diebij toetsing aande achtergrondwaarden (AW2000) uit de 'Regeling bodemkwaliteit' van 21 december 2007 en de 'Wijziging Regeling bodemkwaliteit' van respectievelijk 27 juni 2008 en 7 april 2009 en de interventiewaarden uit de 'Circulaire bodemsanering 2009' van 7 april 2009 niet voldoet aan de streefwaarden bodemkwaliteit, maar waarbij voor géén van de stoffen sprake is van overschrijding van de tussen- en/of interventiewaarde |
Ms-PAF methode |
Meer stoffen-Potentieel Aangetaste Fractie van lagereorganismen, zijnde een aanduiding voor ecologische risico's als gevolg van bodemverontreiniging van waterbodems |
NEN 5720 |
Norm die de werkwijze beschrijft voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek naar de aanwezigheidvan waterbodemverontreiniging. Dezenorm geldt ook voor het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodemen eventueel daaruitvrijkomende baggerspecie. |
NEN 5740 |
Norm die de werkwijze beschrijft voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de werkwijze voor hetbepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem (inde rest vanhet document 'bodem' genoemd) en eventueel daaruit vrijkomende grond. |
Nota bodembeheer 2018 |
Nota waarin- op grond van de bodemkwaliteitskaart - aangegeven op welke wijze met ingrepen in de (diffuus verontreinigde) bodem wordt omgegaan. In de bodembeheernota zijn de toepassingsmogelijkheden van de bodemkwaliteitskaart uitgewerkt. |
Overgangsrecht |
Een artikel uit het Besluitbodemkwaliteit dat het mogelijk maakt voor een gemeente om maximaal 5 jaar na inwerkingtreding van het |
Begrip |
Omschrijving |
|
Besluit bodemkwaliteit nog gebruik te maken, vande 'bestaande' bodemkwaliteitskaart en bijbehorend bodembeheersplan |
P50, P80 en P95 (50-, 80- en 95-percentielwaarde) |
In ditdocument: concentratieniveau vaneen bepaalde stof;resp. 50%, 80 % en 95% van de beschikbare waarnemingen (analyseresultaten beschikbaar voor die stof binnen een bodemkwaliteitszone) ligt beneden dit concentratieniveau |
PAK |
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen. Naam voor een verzameling van stoffen |
Partijkeuring (AP04) |
Schriftelijke verklaring op basis van een eenmalig onderzoek, dat wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die daartoe beschiktover een erkenning, en waarin wordtvermeld of een partij onder het regimevan het Besluitkan worden toegepast |
Postzegels |
Postzegels zijn kleinestukjes kaart met een functie die afwijkt van de omgeving |
Puntverontreiniging |
Een (kern)belasting van de bodem,zoals lekkages, morsingen, verbrandingen et ceteramet beperkte omvang |
Samenstellingswaarden |
De gehalten aan stoffen in een partijgrond |
Stand-still op klasse niveau |
De mogelijkheid om grond uit te wisselen binnen een vastgesteld beheergebied zonder dat daarbij de actuele bodemkwaliteit, beoordeeld op bodemkwaliteitsklassen, in negatieve zin beïnvloed wordt |
Sterk verontreinigde grond |
Grond diebij toetsing aande interventiewaarden uitde 'Circulaire bodemsanering 2009' van 7 april 2009 de interventiewaarde overschrijdt |
VED-HE |
Onderzoeksstrategie uit de NEN 5740 vooreen verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming |
Verantwoordingsrapportage |
Rapportagewaarin de totstandkoming van het Gebiedsspecifiek bodembeleid wordttoegelicht |
Wbb-locatie |
Locatie waar een geval van ernstige bodemverontreiniging is geconstateerd of een vermoeden bestaat dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is sprakevan een geval van ernstige bodemverontreiniging indien in de grond meer dan 25 m3 de interventiewaarde overschrijdt of in het grondwater meer dan 100 m3 de interventiewaarde overschrijdt. De provincie Fryslân c.q. de gemeente Leeuwarden is voor dergelijke locaties bevoegd gezag |
Wegen |
De wegen zijnonderverdeeld in:
Rijkswegen vallen onder beheer van Rijkswaterstaat en zijn aangeduid met de hoofdletter “A”. Doorgaande wegen zijn provinciale (N) wegen en/of wegen die bewoningskernen (rechtstreeks) met elkaarverbinden. Overige wegenzijn wegen die niet zijn aante merken als Rijkswegen of doorgaande wegen |
Weilanddepots |
De tijdelijke opslagvan grond of baggerspecie over de aan de watergang grenzende percelen |
Zorgplicht |
Een artikel in de Wet bodembescherming (zogeheten ‘kapstokartikel’) dat moet voorkomen dat door bewust menselijk handelen de bodem verontreinigd raakt, zonder dat ervoor verantwoordelijkheid wordt genomen door de veroorzaker. |
Bijlage 2: Technische onderbouwing van de kaarten
Notitie / Memo
HaskoningDHV Nederland B.V.
Transport & Planning
Aan: Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving
Van: Coert Fossen
Datum: 12 juli 2018
Kopie: archief
Ons kenmerk: T&PBF5695M001F01
Classificatie: Projectgerelateerd
Onderwerp:Totstandkoming bodemkwaliteitskaart
1Inleiding
In deze memo is de technisch-inhoudelijke totstandkoming van de functiekaart, de ontgravingskaart en toepassingskaart van veertien deelnemende gemeenten beschreven. De kaarten zijn in bijlage 1 opgenomen. In de Regeling bodemkwaliteit en de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is opgenomen dat in totaal drie kaarten dienen te worden opgesteld. De eerste kaart betreft een indeling naar bodemgebruik: de bodemfunctiekaart. De tweede een indeling naar chemische bodemkwaliteit: de ontgravingskaart. De derde kaart is de resultante van de functiekaart en de ontgravingskaart: de toepassingskaart. De ontgravings- en toepassingskaarten zijn opgesteld op basis van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten, Ministerie van VROM, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 3 september 2007 en de aanvulling Wijzigingsblad d.d. 1 januari 2016 bij de “Richtlijn bodemkwaliteitskaarten versie 3 september 2007”, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 15 juli 2015. De functiekaart is opgesteld volgens de voorschriften in de Regeling bodemkwaliteit.
De Richtlijn voor het opstellen van deze kaarten in het kader van het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit is bedoeld voor het gebruik van de kaarten:
- ■
bij het toepassen van grond en bagger op de bodem;
- ■
als bewijsmiddel voor de kwaliteit van vrijkomende grond.
Dertien gemeenten hebben besloten om het generiek beleid te volgen. De functiekaart en toepassingskaart zijn aldus opgesteld voor het generieke beleid. De gemeente Harlingen heeft gebiedsspecifiek beleid. Dit betekent dat voor gebiedseigen grond verruimde toepassingsnormen, in dit geval: kwaliteit volgt functie, van kracht zijn. Voor toepassing van gebiedseigen grond in Harlingen is de toepassingskaart gelijk aan de functiekaart.
2Bodemkwaliteitskaart
Een bodemkwaliteitskaart bestaat uit een aantal kaartlagen, die als geheel een beschrijving geven van de bodemkwaliteit in een bepaald gebied. Voor toepassing van het beleid inzake grondverzet zijn de volgende kaartlagen opgesteld en overzichten beschikbaar:
1.Bijzondere omstandigheden: verdacht, onderzochte en gesaneerde locaties
Locaties waar de bodem mogelijk verontreinigd is (bijzondere omstandigheden, verdachte locaties zoals (voormalige) bedrijfsterreinen, ondergrondse tanks, etc.) zijn opgenomen in het Bodeminformatie- systeem. Via de desbetreffende gemeenten kunt u nadere informatie opvragen. Tevens wordt verwezen naar www.bodemloket.nl.
2.Functiekaart
Deze kaart geeft inzicht in de geldende functie van de verschillende zones van het beheergebied.
3.Ontgravingskaart
De ontgravingskaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit van de grond die in de verschillende zones vrijkomt. Deze kaart wordt in de praktijk veelal als ‘bodemkwaliteitskaart’ aangeduid. Dit betreft een statische kaart die voor vijf jaar wordt vastgesteld. De bodemkwaliteit is berekend voor twee trajecten:
- ■
0,0 - 0,5 meter beneden het maaiveld (bovengrond);
- ■
0,5 - 2,0 meter beneden het maaiveld (ondergrond).
Van beide bodemlagen is een ontgravingskaart gemaakt.
4.Toepassingskaart
Deze kaart geeft inzicht in de normstelling voor toepassing van grond of bagger in de verschillende zones van het beheergebied. Dit betreft een statische kaart die voor vijf jaar wordt vastgesteld.
3Totstandkoming
Voor de totstandkoming van de kaarten zijn een aantal technisch inhoudelijke stappen doorlopen:
- ■
verzamelen digitale gegevens van de gemeenten;
- ■
indeling beheergebied in homogene deelgebieden;
- ■
actualiseren functiekaart;
- ■
voorbewerken dataset;
- ■
verzamelen aanvullende gegevens;
- ■
verdere analyse en bewerking dataset en bodemkwaliteit;
- ■
opstellen ontgravingskaart;
- ■
opstellen toepassingskaart.
In navolgende paragrafen zijn de uitgevoerde werkzaamheden per stap nader beschreven.
3.1Verzamelen digitale gegevens
De eerste stap is het verzamelen en ontsluiten van (digitale) gegevens. Deze zijn aangeleverd door de FUMO. De beschikbare data zijn gecontroleerd op relevantie, volledigheid, ‘houdbaarheid’ en geschiktheid voor gebruik in het GIS/BIS (Geografisch Informatie Systeem/Bodem Informatie Systeem). De volgende digitale bestanden zijn gebruikt:
- ■
bodemonderzoeksrapporten (export d.d. 29 augustus 2017);
- ■
contouren van bodemonderzoeklocaties;
- ■
contouren van drinkwaterbeschermingsgebieden;
- ■
ligging provinciale wegen;
- ■
topografische ondergronden;
- ■
gemeentegrenzen.
3.2Indeling in homogene deelgebieden
Homogene deelgebieden zijn gebieden waar op basis van een aantal kenmerken van dat gebied een bepaalde diffuse bodemkwaliteit wordt verwacht. De huidige indeling in homogene deelgebieden is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de voorgaande bodemkwaliteitskaart. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat die ingrijpend gewijzigd is in de afgelopen vijf jaar. De indeling is weergegeven in tabel 1.
Tabel 1 Homogene deelgebieden Bodemkwaliteitskaart Fryslân
Boven-/ondergrond |
Zone |
Bovengrond |
|
Ondergrond |
|
3.3Functiekaart
De functiekaart geeft het gebruik (de functie) van een gebied weer. Het Besluit bodemkwaliteit maakt in het gebiedsspecifieke kader onderscheid in zeven functies en voor het generieke beleid in drie functieklassen, zie tabel 2. In de functiekaart wordt geen onderscheid in bebouwingsperiode gemaakt. Deze zeven functies worden gegroepeerd in drie functieklassen: wonen, industrie en overige (natuur en landbouw). De functieklassenkaart is opgenomen in figuur 1 in bijlage 1.
Tabel 2 Bodemfuncties gebiedsspecifiek en generiek beleidskader
Bodemfuncties (gebiedsspecifiek beleid) |
Bodemfunctieklassen generiek beleid |
Wonen met tuin |
Wonen |
Plaatsen waar kinderen spelen |
|
Groen met natuurwaarden |
|
Natuur |
Overig (Achtergrondwaarden) |
Landbouw |
|
Moestuinen en volkstuinen |
|
Ander groen,bebouwing, infrastructuur en industrie (nagenoeg geheel verhard) |
Industrie |
De functiekaart is geactualiseerd. Op aangeven van de deelnemende gemeenten zijn functiewijzigingen, bijvoorbeeld nieuwe uitleggebieden, opgenomen. Daarnaast zijn de doorgaande wegen, vanwege het specifieke beleid dat geldt voor hergebruik van bermgrond van deze wegen (zie nota bodembeheer), in de kaart ingetekend.
3.4Bodemkwaliteitskaart
Inleiding
De bodemkwaliteitskaart is opgesteld op basis van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten, Ministerie van VROM, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 3 september 2007, inclusief Wijzigingsblad d.d. 1 januari 2016.
De bodemkwaliteitskaart heeft uitsluitend betrekking op grond, niet op grondwater of waterbodem. De bodemkwaliteitskaart is voor twee trajecten opgesteld:
- ■
0,0 - 0,5 meter beneden het maaiveld (bovengrond);
- ■
0,5 - 2,0 meter beneden het maaiveld (ondergrond).
Voorbewerken dataset
In de Nederlandse gemeenten zijn de afgelopen vijfentwintig jaar om diverse redenen bodemonderzoeken uitgevoerd die digitaal verwerkt zijn in een database (BIS). De door de FUMO op 28 augustus 2017 aangeleverde database met beschikbare bodemonderzoeken heeft een aantal voorbewerkingen ondergaan. In deze fase is beoordeeld welke gegevens representatief zijn voor het bepalen van de diffuse bodemkwaliteit. Bodemonderzoeken die bijvoorbeeld bij een tankstation zijn uitgevoerd, zijn niet bruikbaar voor het bepalen van de diffuse bodemkwaliteit. Verkennend onderzoek dat uitgevoerd is in een weiland voor een bouwvergunning is juist wel representatief. Voor het berekenen van de statische kenmerken zijn waarnemingen uit de dataset geselecteerd op basis van de volgende criteria:
- ■
De waarneming is van na 31 december 2007.
- ■
Het betreft alleen waarneming uit verkennende bodemonderzoeken NEN 5740 (of NVN 5740).
- ■
Er is geen geval van bodemverontreiniging aanwezig of bekend op de locatie waarop de waarneming is genomen (m.a.w. de locatie is als onverdacht aangemerkt in de dataset).
- ■
Waarnemingen beneden de detectielimiet zijn omgerekend naar 0,7 * detectielimiet.
- ■
Uitbijters (extreme waarden) zijn verwijderd. Uitbijters zijn waarnemingen die niet voldoen aan een patroon dat door andere waarnemingen is bevestigd. Uitbijters kunnen ontstaan door typefouten, kalibratieproblemen, elektrische storingen, etc., maar ook door de aanwezigheid van een veel grotere variatie dan werd verwacht (TNO-MEP, 1998). Uitbijters zijn derhalve niet representatief voor het bepalen van het achtergrondgehalte voor een stof in de bodem van een deelgebied. Het moet dus worden voorkomen uitbijters in de statistische bewerking mee te nemen, aangezien hun aanwezigheid de hoogte van met name de hogere percentielwaarden (zoals P90 en P95) sterk kan beïnvloeden. Indien het vermoeden bestaat dat een waarneming een uitbijter is, moet worden nagegaan of er een aanleiding bestaat voor het verhoogde gehalte (puin, koolresten of bepaalde bedrijfsactiviteiten). Een lijst met (mogelijke) uitbijters is ter beoordeling aan de deelnemende gemeenten overlegd. Zij hebben aangegeven welke mogelijke uitbijters terecht als uitbijter aangemerkt worden. Die zijn niet gebruikt voor het bepalen van de statistische kenmerken van de homogene deelgebieden. De overige zijn wel meegenomen.
- ■
In afwijking van de richtlijn zijn bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaarten resultaten ouder dan vijf jaar meegenomen. De vijfjaars houdbaarheidsgrens zoals vroeger opgenomen in de NEN 5740 is inmiddels uit deze norm geschrapt. Bodemkwaliteit is nagenoeg stabiel, mits niet beïnvloed door menselijk handelen. Op locaties waar geen activiteiten worden uitgevoerd die mogelijk de bodemkwaliteit nadelig kunnen beïnvloeden, kan dus verwacht worden dat de huidige kwaliteit stabiel is. Wel is gekozen voor de ondergrens van 1 januari 2008 omdat alle analyses vanaf dan voldoen aan het AS3000.
- ■
Gecheckt is dat elk homogeen deelgebied per bodemlaag minimaal twintig waarnemingen bevat. Die eis volgt uit de Richtlijn.
- ■
Bij niet-aaneengesloten deelgebieden is per snipper volstaan met één waarneming behorende bij het nieuwe stoffenpakket. De motivatie is dat vijf jaar geleden uit indicatieve berekeningen, gebaseerd op het bodemdatabestand van de deelnemende gemeenten, is gebleken dat de nieuwe parameters molybdeen, barium en kobalt niet van invloed zijn op de kwaliteitsklasse-indeling van de bodem. Deze bevinding wordt gedeeld in een tussentijdse evaluatie van de Regeling, uitgevoerd in opdracht van Bodem+ (CSO, project 10K208, “Tussentijdse evaluatie bodemkwaliteitskaarten, concept 3 februari 2011). Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan Wijzigingsblad 1-1-2016.
- ■
De ruimtelijke spreiding is geverifieerd. Nagegaan is of conform de Richtlijn voldaan wordt aan de criteria voor ruimtelijke spreiding. Dit betekent dat een homogeen deelgebied in 20 denkbeeldige vakken wordt onderverdeeld, waarbij in 10 van deze 20 vakken een waarneming moet liggen. Voor alle homogene deelgebieden wordt hieraan voldaan.
- ■
Behandeling van mengmonsters. Mengmonsters bestaan uit meerdere puntmonsters. Mengmonsters zijn slechts eenmaal meegenomen in de dataset.
- ■
Bepalen diepte van monsters: in een groot aantal situaties zijn (meng)monsters niet strikt binnen het dieptetraject van 0-0,5 m-mv genomen. Op basis van begin- en einddiepten van de monsters zijn gemiddelde diepten berekend. Die is bepalend voor de toekenning aan een dieptetraject. De overige monsters zijn, mits het gemiddelde monsternametraject niet dieper is dan 2 m-mv, aan de ondergrond toegekend (traject 0,5-2,0 m-mv).
- ■
De meetwaarden zijn omgerekend naar de organische stof- en lutumgehalten van standaard bodem (organische stof = 25%, lutum = 10%).
- ■
Tot slot moet conform de Richtlijn nagegaan worden of monstervoorbehandeling heeft plaatsgevonden. Monstervoorbehandeling is sinds 1 juli 2007 gestandaardiseerd (conform AS3000) dus kan ervan uit worden gegaan dat vanaf die datum pas zeker monstervoorbehandeling heeft plaatsgevonden.
Alle stappen zijn (digitaal) gedocumenteerd zodat te allen tijde de totstandkoming van de bodemkwaliteitskaart is te reproduceren.
Statistiek
Binnen de homogene deelgebieden variëren de gehalten van een stof. Er is dus geen sprake van één gehalte, maar van een verdeling van gehalten. Deze verdeling karakteriseert de diffuse bodemkwaliteit van het homogene deelgebied. Veelal is sprake van een scheve verdeling: de bulk van de waarnemingen bevindt zich in de laagste regionen. Deze waarnemingen zijn veelal de van nature in de bodem voorkomende hoeveelheden en zijn niet als verontreinigingen aan te merken. Om de mate van diffuse verontreiniging in een getal uit te drukken, zijn verschillende statistische kentallen bruikbaar. In het kader van hergebruik van grond is met name het gemiddelde belangrijk. Het gemiddelde wordt gebruikt om de bodemkwaliteit per homogeen deelgebied te karakteriseren.
Per deelgebied zijn voor de boven- en ondergrond van 12 stoffen/stofgroepen een aantal statistische waarden (kentallen) bepaald (gemiddelde, 50-, 80-, 90- en 95-percentielwaarde), Deze statistische waarden worden gebruikt bij de karakterisering van het deelgebied. In het ene deelgebied kan de statistische variatie in gehalten veel groter zijn dan in het andere (bijvoorbeeld landbouwgebied). Voor deze mate van heterogeniteit is een parameter berekend die de mate van spreiding tussen statistisch lage (5-percentielwaarde) en statistisch hoge waarden (95-percentielwaarde) in verhouding tot de achtergrondwaarde en de Maximale Waarde Industrie weergeeft.
De statistische kentallen zijn voor respectievelijk de boven- en ondergrond opgenomen in bijlage 2.
De diffuse bodemkwaliteit van elk homogeen deelgebied wordt gedefinieerd door de gemiddelde gehalten van de geanalyseerde stoffen te toetsen aan de maximale generieke waarden van het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij is de volgende kwalificatie gehanteerd:
|
* Toelichting: Uitzondering op deze regel: indien er slechts voor twee stoffen een overschrijding is en de gemiddelde waarde van die twee stoffen lager is dan twee keer de achtergrondwaarde (AW2000) valt in dat geval het gebied in de klasse achtergrondwaarde (AW2000) (art. 4.2.2. onder 4.b. van de Regeling bodemkwaliteit).
Toelichting statistiek bij bodemkwaliteitskaarten
Per homogeen deelgebied zijn voor de boven- en ondergrond van 11 stoffen een aantal statistische kentallen bepaald. Deze zijn getoetst aan de Bodemgebruikswaarden (AW2000, Wonen en industrie). In figuur 1 zijn de statistische waarden in relatie tot de bodemkwaliteit toegelicht.
Figuur 1 relatie aantal waarnemingen en gehalte
Gemiddelde
Gemiddeld concentratie/gehalte van een stof in een deelgebied. Hiertoe worden alle concentraties van de representatieve waarnemingen bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal waarnemingen. Van de stoffen wordt het gemiddelde bepaald per homogeen deelgebied. De stof of stofgroep die het hoogst wordt gemeten ten opzichte van de gebruikswaarden karakteriseert uiteindelijk de diffuse bodemkwaliteit in dit deelgebied. Als bijvoorbeeld het loodgehalte de waarde AW2000 overschrijdt en de overige stoffen lager zijn dan de AW2000, dan wordt dit deelgebied als ‘Wonen’ gekarakteriseerd op basis van het gemiddeld loodgehalte. Het (gemiddeld) loodgehalte wordt dan de ‘kritische parameter’ van dit deelgebied genoemd.
95-percentielwaarde (P95)
Deze waarde geeft een concentratieniveau aan waarbij 95% van de bepaalde concentraties van de representatieve waarnemingen in een homogeen deelgebied lager of gelijk is aan dat concentratieniveau. Als bijvoorbeeld de P95 voor lood 200 mg/kg ds is in een deelgebied, dan heeft 95% van de waarnemingen een gehalte dat lager is dan of gelijk is aan 200 mg/kg ds.
Heterogeniteit
De heterogeniteit van de dataset is per parameter berekend als:
De uitkomst van deze vergelijking levert een factor op die de mate van heterogeniteit weergeeft:
- ■
Bij waarden kleiner dan 0,2: er is sprake van weinig heterogeniteit
- ■
Bij waarden tussen 0,2 en 0,5: er is sprake van beperkte heterogeniteit
- ■
Bij waarden groter dan 0,7: er is sprake van sterke heterogeniteit
3.5Toepassingskaart
De (generieke) toepassingskaart is een resultante van de functiekaart en de ontgravingskaart. Voor de toepassingseisen geldt dat de kwaliteit van de grond die wordt toegepast moet voldoen aan de strengste kwaliteitsklasse op basis van de functieklassenkaart en de ontgravingskaart. In tabel 3 is aangegeven tot welke toepassingseis een specifieke combinatie van functieklasse en bodemkwaliteit op een specifieke locatie leidt.
Tabel 3 Relatie bodemfunctieklasse, bodemkwaliteit en toepassingseis
Functieklasse |
Bodemkwaliteit (o.b.v. ontgravingskaart) |
Toepassingseis (generiek) bij toepassing van grondvan buiten de zone |
Landbouw/natuur |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Landbouw/natuur |
Wonen |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Landbouw/natuur |
Industrie |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Wonen |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Wonen |
Wonen |
Wonen |
Wonen |
Industrie |
Wonen |
Industrie |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Achtergrondwaarde (AW2000) |
Industrie |
Wonen |
Wonen |
Industrie |
Industrie |
Industrie |
Wegen + 10 m wegberm |
Industrie |
Industrie |
4Samenvatting resultaten
In deze paragraaf is een samenvatting van de resultaten opgenomen. De volledige resultaten (aantal gebruikte waarnemingen, gemiddelden, P95, etc.) zijn weergeven in de tabellen in bijlage 2. In tabel 4 is een samenvatting van resultaten opgenomen voor respectievelijk de boven- en ondergrond.
Tabel 4 Gemiddelde gehalten en toetsing
Boven-/ondergrond |
Zone |
|
Bovengrond |
1. Zone Achtergrondwaarde (AW2000) |
AW2000 |
|
2. Zone Wonen |
Wonen |
|
3. Zone Industrie |
Industrie |
Ondergrond |
4. Zone Achtergrondwaarde (AW2000) |
AW |
|
5. Zone Wonen |
Wonen |
|
6. Zone Industrie |
Industrie |
5Bijlagen
Bijlage 1: Kaarten
- ■
Figuur 1 Bodemfunctiekaart
- ■
Figuur 2 Ontgravingskaart (bovengrond en ondergrond)
- ■
Figuur 3 Toepassingskaart (bovengrond en ondergrond)
Bijlage 2: Kentallen bodemkwaliteitszones
Bijlage 1Kaarten
Bijlage 2Kentallen bodemkwaliteitszones
Bijlage 3: Evaluatie Nota bodembeheer 2011
1Inleiding
Met het van kracht worden van het Besluit bodemkwaliteit in 2008, is er voor de gemeenten de mogelijkheid gekomen om beleid vast te stellen voor het hergebruik van bouwstoffen, grond en bagger. Ook is er de mogelijkheid gekomen om met meerdere gemeenten één beleid op te stellen. De gemeenten hebben dan zoals dat binnen het Besluit bodemkwaliteit heet één bodembeheergebied. Dit maakt het gemakkelijk om binnen dit bodembeheergebied veelal zonder milieuhygiënisch onderzoek, grond binnen het bodembeheergebied her te gebruiken.
In 2011 is voor de gemeenten Achtkarspelen, Ameland, Het Bildt, Boarnsterhim, Ferwerderadiel, Dantumadiel, Dongeradeel, , Kollumerland c.a., Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel, Schiermonnikoog, Smallingerland, Terschelling, Tytsjerksteradiel en Vlieland één bodembeleid en een bodembeheergebied vastgesteld. Gemeente Harlingen heeft zich bij dit beheergebied aangesloten, maar hanteert binnen de eigen gemeentegrenzen gebiedsspecifiek beleid. Dit is vastgelegd in de Nota bodembeheer 2011 van 2 december 2011.
Het Regeling bodemkwaliteit die onder het Besluit valt, stelt in artikel 4.3.5 in lid 2:
Een kaart als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar. De geldigheidsduur kan worden verlengd.
Na vijf jaar moet de kaart, en daarmee dus ook het bijbehorende beleid, worden geëvalueerd.. Dat is in de achterliggende periode gedaan. In deze periode zijn de volgende activiteiten gedaan:
- •
Het beleid is getoetst of het nog voldoet aan de huidige wensen;
- •
De bodemfunctiekaarten zijn met alle gemeenten doorgenomen of er wijzigingen zijn;
- •
De bodemkwaliteitskaart is aangepast aan de wijzigingen in de bodemfunctiekaart. De bodemkwaliteitskaart is opnieuw doorgerekend.
2Evaluatie van het beleid en bodemfunctiekaart
Het beleid is geëvalueerd met alle gemeenten aan de hand van een vragenlijst. De vragenlijst is besproken met de genoemde gemeenten c.q. hun rechtsopvolgers. Dat zijn ook de gemeenten waarvoor deze Nota bodembeheer 2018 is opgesteld.
De vragenlijst was onderverdeeld in de volgende thema’s:
- 1
Gebruik van de bodemkwaliteitskaart;
- 2
Kosten;
- 3
Ervaringen met het gebruik;
- 4
Kennisniveau;
- 5
Wensen ten aanzien van het beleid.
De bevindingen van de gesprekken hierover met de gemeenten staan hieronder. In dezelfde gesprekken is met de gemeenten de bodemfunctiekaart doorgenomen. De wijzigingen in functies die er zijn geweest, fouten in de kaart en toekomstige veranderingen zijn meegenomen in de actualisatie van de bodemfunctiekaart.
3Bevindingen beleid
De bevindingen zijn beschreven aan de hand van de thema’s van de vragenlijst. De gesprekken die gevoerd zijn met de gemeenten hadden allemaal een soortgelijk resultaat. Daarom zijn de resultaten weergegeven voor alle gemeenten in één keer.
3.1Gebruik van de bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteitskaart wordt in de meeste gemeenten met regelmaat gebruikt. Aannemers die projecten doen, maken hier ook met regelmaat gebruik van. Dit is te constateren door meldingen voor grondverzet die worden ingediend.
De discipline om te melden is per gemeente nogal verschillend.
3.2Kosten
Aangezien de bodemkwaliteitskaart regelmatig wordt gebruikt, betekent dit kostenbesparingen voor de gemeenten en ook voor de aannemers en andere betrokkenen. In de afgelopen jaren zijn met de bodemkwaliteitskaart honderden meldingen ingediend. In de meeste gevallen is dan gebruik gemaakt van de bodemkwaliteitskaart. Daarmee is voor honderden keren geen partijkeuring en geen onderzoek op de toepassingslocatie noodzakelijk geweest. En dat is een directe kostenbesparing.
3.3Ervaringen met het gebruik
De kaart zelf wordt veelal digitaal geraadpleegd. Er is voor Fryslân een website gemaakt waarmee snel en eenvoudig te bepalen is of een partij grond van de ene plek op een andere plek toegepast mag worden en welke voorwaarden dan gelden.
De webtool wordt het meeste gebruikt. De webtool wordt praktisch in het gebruik gevonden. Deze webtool wordt tientallen keren per week gebruikt. Dat kan beschouwd worden als een intensief gebruik.
Verder wordt het beleidsdocument weinig geraadpleegd, alleen in complexe gevallen. In 2012 is een handzaam boekje uitgegeven met daarin de essenties. Dit boekje wordt door alle betrokkenen veel gebruikt en gewaardeerd.
3.4Kennisniveau
Het kennisniveau van de gemeenten wordt, op de hoofdlijnen van het beleid althans, als voldoende beschouwd. Voor complexere zaken, is het kennisniveau soms te beperkt. Dan wordt teruggevallen op de FUMO of op externe adviseurs.
Het kennisniveau bij externe partners is sterk wisselend. Van de grotere adviesbureaus en aannemers is dit eigenlijk prima. De kleinere bedrijven hebben de kennis meestal niet.
3.5Wensen ten aanzien van het beleid
Het beleid heeft de afgelopen vijf jaar goed gefunctioneerd. Daardoor zijn er geen specifieke wensen naar voren gekomen die meegenomen moeten worden in de aanpassing van het beleid.
4Actualisatie bodemfunctiekaart
Met alle deelnemende gemeenten is de bodemfunctiekaart besproken. Doel hiervan was om veranderingen, fouten en toekomstige ontwikkelingen mee te nemen in deze kaart. Dit was de eerste keer dat met meerdere gemeenten tezamen bodemfunctiekaarten zijn besproken.
Hieruit bleek dat in het verleden soms wisselend is omgegaan met classificaties.
Om een eenduidigheid te krijgen in de bodemfunctiekaart zijn de volgende uitgangspunten aangehouden voor een aantal keuzes:
Tabel IX-1: Uitgangspunten voor functietoekenning bodemfunctiekaart
Betreft |
Dilemma |
Gemaakte keuze |
Industrieterreinen |
Sommige industrieterreinen zijn als ‘industrie’ ingedeeld. Andere industrieterreinen zijn als ‘wonen’ ingedeeld. |
Als industrieterreinen eenduidelijk industriële functie hebben en wonen is hier ondergeschikt aan, dan is de functie ‘industrie’ aan de orde. Bedrijventerrein waar ook gewoond wordt (bedrijfswoningen), zijn als ‘industrie’ ingedeeld. Als er wordt gewoond en er is een enkelbedrijf van een lichte categorie (kantoor en vergelijkbaar), dan is er sprake van de functie ‘wonen’. Een individueel bedrijf van een zwaardere categorie, denk aan aannemersbedrijven, zijn als ‘industrie’ ingedeeld. |
Recreatieparken |
Sommige recreatieparken zijn ingedeeld als ‘wonen’ en sommige als ‘overige’. |
Recreatieparken met een hoge intensiteit met huisjes worden als ‘wonen’ geclassificeerd. Recreatieparken waarbij huisjesverspreid in hetbos staan, wordenals ‘overige’geclassificeerd. |
Strekdammenen dijken |
Gebleken is dat strekdammen en dijken niet altijd een functie toegekend hadden gekregen die logisch is. |
Voor het bepalen van de functie, is gekeken naar de directe omgeving. Als er een dijk langs een industrieterrein loopt, is de functie ‘industrie’ aangehouden. Als er een strekdam aansluit op een gebiedmet de functie ‘wonen’, dan is de functie‘wonen’ toegekend. Daarmee worden postzegels voorkomen. Postzegels zijnkleine stukjes kaartmet een functie die afwijkt van de omgeving. |
Verspreide bebouwing |
Soms is verspreide bebouwing als functie ‘wonen’ aangegeven. Dit kan er toe leiden dat er veel postzegels ontstaan met de functie ‘wonen’. |
Om te voorkomen dat er overal postzegels ontstaan, is als vuistregel gehanteerd dat er een functie ‘wonen’ kan zijn als er 10 woningen of meer bij elkaar gegroepeerd zijn. |
Doorgaande wegen: de definitie is niet altijd duidelijk. |
De doorgaande wegen waarvoor gebiedsspecifiek beleid geldt, zijn opgenomen in de bodemfunctiekaart. |
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl