Gewijzigde Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp En Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2023

Geldend van 11-07-2023 t/m heden

Intitulé

Gewijzigde Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp En Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk;

Gelet op de Gewijzigde Verordening sociaal domein Winterswijk 2023;

Besluit vast te stellen de Gewijzigde Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2023

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening (i.h.k.v. de Wmo): voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      Algemene (vrij toegankelijke) voorziening (i.h.k.v. de Jeugdwet): een voorziening die zonder beschikking van de gemeente toegankelijk is;

    • c.

      Backoffice: de jeugd- en/of Wmo-consulent(en) en de administratie- en facturatieafdeling van de gemeente Winterswijk m.b.t. zorg en welzijn;

    • a.

      Cliënt: een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening in natura of pgb is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015. Betreft het een hulpvraag in het kader van de Jeugdwet, dan wordt onder cliënt verstaan: de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) die aanspraak maakt op jeugdhulp, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet

    • b.

      College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk

    • c.

      Gebruikelijke zorg: de normale dagelijkse zorg die partners en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

    • d.

      Hulpverlener: een hulpverlener is iedere professional in dienst of opdracht van een opdracht- of onderaannemer die contact heeft met cliënten en/of familie en/of naastbetrokkenen. Een hulpverlener heeft een opleiding die past bij de aard en problematiek van de cliënt.

    • e.

      Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015;

    • f.

      Hulp sociaal netwerk: hulp die wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk, wat niet valt onder gebruikelijke zorg of hulp van een professionele zorgverlener;

    • g.

      Individuele voorziening: op de cliënt toegesneden voorziening in het kader van de Jeugdwet;

    • h.

      Inkoopdocument Individuele voorzieningen Jeugdhulp en Maatwerkvoorzieningen Wmo: het Inkoopdocument Individuele voorzieningen Jeugdhulp, Maatwerkvoorzieningen Wmo (Acht Achterhoekse Gemeenten) en Huishoudelijke ondersteuning 2022 e.v. (Vijf Achterhoekse Gemeenten);

    • i.

      Melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015;

    • j.

      Ondersteuningsteam: het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek, dat namens het college de jeugdhulpvragen oppakt;

    • k.

      Pgb: persoonsgebonden budget

    • l.

      Pgb-budgethouder; cliënt die een Pgb ontvangt

    • m.

      Pgb-plan: de “zorgbeschrijving persoonsgebonden budget Wmo en Jeugdwet” van de gemeente. In dit plan wordt aangegeven welke ondersteuning de cliënt wenst in te kopen, welke doelen de cliënt hiermee wil bereiken en op welke wijze aan de doelen wordt gewerkt;

    • n.

      Verordening: de Verordening sociaal domein Winterswijk 2023;

    • o.

      (Wettelijke) vertegenwoordiger: een persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake en die namens de cliënt een aanvraag in mag dienen of namens hem mag handelen in relatie tot het pgb;

    • p.

      Wet: de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet, afhankelijk van de hulpvraag

    • q.

      Wlz: de Wet langdurige zorg.

    • r.

      ZIN: zorg in natura

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 NADERE REGELS VERSTREKKING INDIVIDUELE OVEREENKOMST

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van hoofdstuk 2 en 8 van de Verordening sociaal domein Winterswijk 2023. ( zie zaaknummer 2119239)

Een belangrijk uitgangspunt van de nieuwe inkoop en nieuwe werkwijze Jeugdhulp en Wmo in het Sociaal Domein Achterhoek is het creëren van een duurzaam dekkend zorglandschap waarbij intensief wordt samengewerkt met een selecte groep zorgaanbieders. Er is een juridische verplichting voor de acht gemeenten om binnen de nieuwe inkoopvorm gebruik te maken van het gecontracteerde aanbod. In uitzonderlijke gevallen waar gemotiveerde redenen voor zijn, kan het afsluiten van een individuele overeenkomst met een niet gecontracteerde aanbieder echter noodzakelijk zijn.

Afwegingskader voor het afsluiten van een individuele overeenkomst

Per segment zijn aanbieders gecontracteerd. Deze partijen tezamen dragen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht en een passend en dekkend zorglandschap. Zij dienen dan ook eerst benaderd te worden. Indien zij met gegronde redenen aangeven geen passend aanbod te kunnen doen kan het in uitzonderingsgevallen noodzakelijk zijn een IO af te sluiten met een niet gecontracteerde zorgaanbieder.

Er zijn verschillende aanleidingen om een individuele overeenkomst af te sluiten.

  • 1.

    Onderbouwde verwijzingen door Gecertificeerde Instellingen (GI) en na afstemming met de gemeente betreft verwijzing naar niet gecontracteerde aanbieders Jeugdhulp), omdat het gecontracteerde aanbod niet passend is.

  • De GI moet met de gemeente overleggen als ze jeugdhulp wil inzetten. Het overleg is er primair op gericht dat de GI weet welke jeugdhulp door de gemeente is gecontracteerd. Uit die jeugdhulp kan de GI een keuze maken. Als het noodzakelijk is dat niet-gecontracteerde hulp wordt ingezet, moet daarover eerst overleg op casusniveau plaatsvinden tussen de contactpersoon van de gemeente en de GI over de specifieke redenen daarvoor en waarom het gecontracteerde aanbod niet passend zou zijn.

  • 2.

    Cliënten hebben specifieke zorg nodig die niet geleverd kan worden door de gecontracteerde aanbieders Jeugdhulp en Wmo en het is niet mogelijk om de benodigde specifieke zorg op korte termijn via onderaannemerschap weg te zetten.

  • Tijdens de selectiefase zijn doelgroepen/problematieken onderscheiden. De situatie kan zich voordoen dat aanbieders nog niet in hebben kunnen spelen op andersoortige problematieken of ontwikkelingen in zorgvragen. Aanbieders moeten goed onderbouwen waarom ze de zorg niet kunnen leveren. Het CLM zal toe zien op de doorontwikkeling van het zorgaanbod.

  • 3.

    Vanuit het nieuwe woonplaatsbeginsel overgehevelde cliënten ontvangen zorg buiten de regio (Jeugdhulp) door een niet gecontracteerde aanbieder en overdragen van de cliënt is niet wenselijk.

  • De overgangscliënten Wet Woonplaatsbeginsel 2022 die zorg ontvangen van een niet gecontracteerde zorgaanbieder dienen overgenomen te worden d.m.v. een IO in geval het overdragen van de cliënt onwenselijk of niet mogelijk is. Dit betreft enkel de overgangscliënten.

  • 4.

    Cliënten die nu al zorg ontvangen bij een aanbieder die niet gecontracteerd gaat worden en waarbij het schadelijk is voor het welzijn van de cliënt om deze over te hevelen naar een nieuwe aanbieder (Jeugdhulp en Wmo).

  • Er zal op cliëntniveau een afweging gemaakt moeten worden of er een IO opgesteld moet worden en voor welke duur. In de Overgangsregeling Cliënten zijn de afwegingen opgenomen en is het proces beschreven.

  • 5.

    Specifieke zorg op grond van een verleningsbeschikking als gevolg van rechterlijke uitspraak.

  • In alle gevallen vindt de inhoudelijke afweging op basis van dit afwegingskader plaats door de contractmanagers in samenspraak met beleidsmedewerkers van het betreffende domein. Het afsluiten van IO’s vindt op gemeentelijk niveau plaats in afstemming met het regionale CLM; de redenen voor het afsluiten van een IO worden met het regionale CLM gedeeld. Op deze manier is het regionale CLM in staat om de inzet van de IO’s te monitoren en te bewaken dat alleen in uitzonderlijke gevallen en onderbouwd IO’s worden afgesloten. Zo houden we regie en zicht op de redenen voor het afsluiten van een IO en de daadwerkelijke afgesloten IO's en voorkomen we onnodige of ongewenste uitbreiding van het zorglandschap.

HOOFDSTUK 3. NADERE REGELS VERSTREKKING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van hoofdstuk 8 van de Verordening sociaal domein Winterswijk 2023.

Artikel 3.1 Het pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en hoofdstuk 8.3 van de Verordening.

  • 2. Een Pgb kan verstrekt worden voor Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zoals beschreven in de selectieleidraden ‘Procedure voor sociale en andere specifieke diensten volgens de niet-openbare procedure’:

    • a.

      Integrale ambulante jeugdhulp, te weten:

      Behandeling (Behandeling Individueel, Behandeling Groep, Generalistische GGZ, Specialistische GGZ)

      Ondersteuning (Ondersteuning Individueel, Ondersteuning Groep, Logeren).

      Persoonlijke verzorging,

      Vervoer jeugd

    • b.

      Gezins- en woonvormen, te weten:

      Pleegzorg (Pleegzorg Deeltijdpleegzorg)

      Gezinshuiszorg

      Verblijf Groep,

      Wonen gericht op zelfstandigheid.

    • c.

      Wmo Integrale ondersteuning te weten:

      Ondersteuning (Individuele ondersteuning en groepsondersteuning zo nodig in combinatie met vervoer),

      Persoonlijke verzorging

    • d.

      Wmo logeren

    • e.

      Wmo wonen

      Beschermd wonen (Beschermd wonen inclusief),

      Beschut wonen (Beschut wonen inclusief, Beschut wonen exclusief),

      Beschermd thuis

  • 3. Een Pgb kan ook verstrekt worden voor Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 3.2 Het pgb-plan

Beoordeling Pgb aanvraag

De beoordeling van de Pgb-aanvraag en voorlichting over de regels en consequenties van het Pgb is een wettelijke plicht. De beoordeling van de Pgb-aanvraag heeft tot doel vast te stellen of Pgb-aanvrager/ Pgb-houder of de Pgb-vertegenwoordiger 1 capabel is om zijn/haar eigen situatie te beoordelen en te overzien, in staat is om het Pgb verantwoord te besteden, vaardig is om te communiceren met allerlei betrokken partijen, zelf kan handelen en kan zorgen dat de zorgverleners doen wat nodig is.

De Pgb-vertegenwoordiger moet in voldoende mate beschikbaar zijn om bij alle gesprekken tussen cliënt en gemeente aanwezig te zijn en zich een beeld te vormen van de ingezette hulp. Het is daarom goed uit te vragen of de beoogde Pgb-vertegenwoordiger zich bewust is van de taken en verantwoordelijkheden.

  • 1.

    Als tijdens het onderzoek – zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van de Verordening – blijkt dat een maatwerkvoorziening wenselijk is en de cliënt dit wil ontvangen via een pgb, moet de cliënt – of zijn vertegenwoordiger – een pgb-plan opstellen. Dit pgb-plan wordt getoetst door de backoffice.

  • 2.

    In het pgb-plan motiveert de cliënt waarom er voor een pgb gekozen wordt, op welke manier de doelen uit de onderzoeksrapportage, zoals beschreven in artikel 2.2.3 van de verordening, behaald worden, bij wie de ondersteuning wordt ingekocht, hoe deze wordt georganiseerd en hoe de kwaliteit is gewaarborgd. Ook de kosten voor de ondersteuning moeten opgenomen worden in het pgb-plan.

  • 3.

    Bij de beoordeling van het pgb-plan door de backoffice wordt beoordeeld of de omschreven ondersteuning in het pgb-plan van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van de in de onderzoeksrapportage opgenomen doelen. Na ontvangst van het pgb-plan neemt de consulent contact op met de cliënt of diens vertegenwoordiger om te toetsen of de cliënt voldoet aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen.

Artikel 3.3 Voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen

  • 1. Een pgb voor een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt als een cliënt aan de volgende (wettelijke) voorwaarden voldoet:

    • a.

      De cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger moet naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren (zie artikel 3.5 van deze beleidsregels);

    • b.

      De cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen (zie artikel 3.6 van deze beleidsregels);

    • c.

      Naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is (zie artikel 3.7 van deze beleidsregels);

    • d.

      Het hierboven genoemde moet door middel van het inleveren van een pgb-plan voorafgaand aan de aanvraag aangetoond worden.

  • 2. De cliënt geeft (desgevraagd) tussentijds inzicht in de besteding van het pgb.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden

  • 1. Een pgb kan volgens artikel 2.3.6 lid 4b Wmo en artikel 8.1.4 van de Jeugdwet worden geweigerd, dan wel ingetrokken, in de volgende situaties:

    • Eerder misbruik is gemaakt van het pgb;

    • Eerder sprake is geweest van fraude;

    • Voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening, met dien verstande dat, als de cliënt dat wenst, hij zelf het verschil kan financieren.

    • Wanneer een beslissing op een aanvraag eerder is ingetrokken of herzien omdat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft of hebben verstrekt die tot een andere beslissing zouden hebben geleid;

    • Omdat niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een pgb;

    • Omdat de voorziening niet (meer) of voor een ander doel wordt gebruikt;

    • Het college verstrekt geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige en/of zijn ouders voorafgaand aan de indiening van de aanvraag hebben gemaakt.

Artikel 3.5 Pgb-vaardigheid

De eerste wettelijke voorwaarde betreft de pgb-vaardigheid van de cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger:

  • a.

    Een cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger dient in staat te zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Denk aan:

    • i.

      De cliënt gaat zelf op zoek naar een passende hulpverlener;

    • ii.

      De cliënt moet zelf overeenkomsten en contracten afsluiten inclusief tariefafspraken;

    • iii.

      De cliënt stuurt en spreekt zelf de hulpverlener aan op zijn verplichtingen;

    • iv.

      De cliënt houdt zelf de administratie bij en legt verantwoording af over de besteding;

    • v.

      De cliënt verkrijgt het pgb via het trekkingsrecht, dat uitgevoerd wordt door de Sociale Verzekeringsbank. De cliënt zorgt zelf voor de juiste aanlevering van informatie aan de Sociale Verzekeringsbank en de verwerking van de betalingen via de digitale mogelijkheden van de Sociale Verzekeringsbank.

  • b.

    Het college acht een cliënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger niet in staat om de aan de pgb verbonden taken verantwoord uit te voeren als er sprake is van:

    • i.

      Problematische schuldenproblematiek;

    • ii.

      Ernstige verslavingsproblematiek;

    • iii.

      Het begaan van ernstige fraude;

    • iv.

      Een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • v.

      Een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • vi.

      Een vastgestelde cognitieve stoornis;

    • vii.

      Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal, in woord en geschrift;

    • viii.

      Twijfels op andere gronden over de pgb-vaardigheid.

  • Bovenstaande opsomming is niet limitatief.

  • c.

    Bij de beoordeling van de Pgb vaardigheid van de cliënt wordt gebruik gemaakt van de 10 punten pgb vaardigheid Infographic met toelichting - Checken 10 punten pgb-vaardigheid | Publicatie | Rijksoverheid.nl Ook kan gebruik gemaakt worden van de Pgb test van Per Saldo www.pgb-test.nl/index.phpVoor deze test kan een cliënt niet slagen of zakken, maar geeft het college meer inzicht in de mate waarin een cliënt beschikt over de vaardigheden die noodzakelijk zijn om een pgb te kunnen beheren.

  • d.

    Cliënten die niet in staat zijn om het beheer van het pgb in eigen handen te nemen, kunnen de aan een pgb verbonden taken uit laten voeren door een (wettelijk) vertegenwoordiger. Voor de vertegenwoordiger gelden dezelfde eisen met betrekking tot de pgb-vaardigheid als de cliënt en zoals in dit artikel benoemd onder 1a, b en c. De vertegenwoordiger mag geen (financiële) banden hebben met de in te zetten hulpverlener en kan niet tegelijkertijd de zorg leveren. Uitzondering daarop: ouders die jeugdhulp geven aan een eigen kind kunnen wel een pgb beheren voor die jeugdhulp. Het formulier ‘Pgb vertegenwoordiger’ wordt gebruikt om te toetsen of de vertegenwoordiger voldoet aan de eisen.

  • e.

    Cliënt en aanbieder gaan geen financiële transacties of andere overeenkomsten aan dan vastgelegd in de zorgovereenkomst.”

Artikel 3.6 Gemotiveerde keuze voor een pgb

De tweede wettelijke voorwaarde betreft de motivering voor een pgb door de cliënt (of diens vertegenwoordiger). Volgens artikel 2.3.6 lid 2 van de Wmo en artikel 8.1.1 lid 2b van de Jeugdwet dient de cliënt te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen.

  • 1.

    Hierbij gaat het om de argumenten van een persoon (de cliënt of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger) om aan te geven dat ZIN die door de gemeente is voorgesteld niet passend is, waardoor de aanvrager gebruik wenst te maken van een pgb.

  • 2.

    Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op ZIN. Wanneer de aanvrager de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren.

Artikel 3.7 Kwaliteitseisen aan de via pgb in te kopen zorg

  • 1. De derde wettelijke voorwaarde om voor een pgb in aanmerking te komen houdt in dat de kwaliteit van de met het pgb te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Het kwaliteitskader Sociaal domein Achterhoek Jeugdwet Wmo 2015 is, voor zover toepasbaar, van toepassing.

  • 2. Voor hulp in het kader van de Wmo en Jeugdwet geldt dat aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      Te handelen volgens alle geldende wet- en regelgeving die betrekking hebben op de Wmo en Jeugdwet;

    • d.

      Grenzen aan te kunnen geven van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst;

    • e.

      Actief samen te werken met andere hulpverleners.

    • f.

      Voor overige kwaliteitseisen Pgb aanbieder wordt verwezen naar bijlage 11

  • 3. Voor hulp in het kader van de Wmo en Jeugdwet gelden de volgende kwaliteitseisen aan de (zelfstandig) professionele hulpverlener of organisatie:

    • a.

      Maken gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

    • b.

      Werken actief samen met ander hulpverleners wanneer er sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de cliënt;

    • c.

      De uitvoerder van de met het pgb ingekochte hulp op geen enkele wijze druk op de pgb-houder heeft uitgeoefend bij zijn besluitvorming.

  • 4. Voor hulp in het kader van de Wmo en Jeugdwet gelden de volgende (kwaliteits-)eisen aan niet-professionele ondersteuning uit het eigen sociale netwerk:

    • a.

      De uitvoerder van de met het pgb ingekochte hulp aannemelijk kan maken dat de te verlenen zorg niet leidt tot overbelasting;

    • b.

      De uitvoerder van de met het pgb ingekochte hulp op geen enkele wijze druk op de pgb-houder heeft uitgeoefend bij zijn besluitvorming;

    • c.

      Er wordt geen pgb verstrekt aan iemand uit het sociale netwerk om dagbesteding in te kopen, ter vervanging van onderwijs.

  • 5. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

De voornoemde criteria kunnen worden getoetst aan het door de cliënt schriftelijk ingediende pgb-plan.

Artikel 3.8 Regels voor pgb voor het betrekken van ondersteuning uit het sociaal netwerk

  • 1. Een pgb voor het betrekken van ondersteuning door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, wordt alleen verstrekt wanneer er sprake is van een overschrijding van de gebruikelijke zorg en de inzet door middel van een pgb aantoonbaar effectiever is dan ZIN.

  • 2. Daarnaast dient er sprake te zijn van een van de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hulp is niet goed vooraf in te plannen;

    • b.

      De hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      De hulp moet op veel korte momenten per dag worden geboden;

    • d.

      De hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      Als het noodzakelijk is om 24-uurs hulp op afroep te organiseren;

    • f.

      Als de hulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een persoon met autisme of hechtingsproblematiek;

    • g.

      De uitvoerder van de met het pgb ingekochte hulp aannemelijk kan maken dat de te verlenen zorg niet leidt tot overbelasting;

    • h.

      Tot slot dient rekening gehouden te worden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor aanvragers om te kiezen voor een pgb, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.

  • Bovenstaande opsomming is niet limitatief.

  • 3. De geschiktheid, kwaliteit en draagkracht van de persoon uit het sociale netwerk die uit het pgb wordt betaald dient voldoende geborgd te zijn.

De voornoemde criteria kunnen worden getoetst aan het door de cliënt schriftelijk ingediende pgb-plan.

Artikel 3.9 Hoogte van een pgb

  • 1. Het college stelt de tarieven voor de vormen van Maatschappelijke Ondersteuning die via een pgb ingezet kunnen worden vast in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning en jeugdhulp gemeente Winterswijk van het desbetreffende jaar.

  • 2. Als hulp wordt gegeven door een professionele hulpverlener die geen contract met de gemeente heeft gesloten over het geven van hulp-op-maat, wordt het pgb vastgesteld op basis van het laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau binnen de aanbesteding van zorg in natura voor Wmo en Jeugdwet.

  • 3. Uit het pgb mogen geen kosten voor tussenpersonen en/of belangenbehartigers en/of bemiddelingsbureaus en/of zaakwaarnemers en/of reiskosten en/of reistijd en/of feestdagenuitkering en/of het uitvoeren van de administratie van het pgb gemaakt worden. Ook geldt geen verantwoordingsvrij bedrag.

HOOFDSTUK 4. BEËINDIGING, INTREKKING EN HERZIENING EN VERLENGING OF WIJZIGING VAN EEN MAATWERKVOORZIENING OF INDIVIDUELE VOORZIENING

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van de artikelen 9.2 en volgende van de Gewijzigde Verordening sociaal domein Winterswijk 2023.

Artikel 4.1 Beëindiging, intrekking en herziening van een maatwerkvoorziening of individuele voorziening

  • 1. De verstrekking van een maatwerkvoorziening of individuele voorziening eindigt in ieder geval bij:

    • a.

      Verhuizing naar een andere gemeente dan de gemeente Winterswijk bij een voorziening op grond van de Wmo en/of Jeugdwet;

    • b.

      Verandering in het woonplaatsbeginsel bij een voorziening op grond van de Wmo en/of Jeugdwet;

    • c.

      Overlijden van de cliënt;

    • d.

      De cliënt niet langer is aangewezen op de voorziening;

    • e.

      Het verstrijken van de geldigheidsduur;

    • f.

      Bij een vakantie langer dan 13 weken per kalenderjaar.

  • 2. De maatwerkvoorziening of individuele voorziening kan worden herzien, dan wel ingetrokken als:

    • a.

      De budgethouder of gemachtigde onjuiste of onvolledige gegevens heeft geleverd en een andere beslissing was genomen als de juiste of volledige gegevens waren geleverd;

    • b.

      Het pgb niet langer toereikend is voor de in te kopen zorg;

    • c.

      De cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget is aangewezen;

    • d.

      Er geen verantwoording wordt afgelegd over de besteding;

    • e.

      De budgethouder of gemachtigde niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.3.2 van de verordening;

    • f.

      Het pgb niet of voor een ander doel is gebruikt dan waar het voor is afgegeven;

    • g.

      De cliënt in het buitenland verblijft, anders dan als onderdeel van de hulp.

  • 3. Het college geeft een beschikking af voor de beëindiging, herziening of intrekking waarin de datum wordt vermeld van wijziging, evenals de reden voor de beëindiging, herziening of intrekking.

  • 4. Bij een herziening of intrekking kan het college met het uit laten vaardigen van een dwangbevel het te veel betaalde pgb terugvorderen.

  • 5. Als er sprake is van lid 2a kan er overgegaan worden tot terugvordering.

  • 6. Als er sprake is van fraude wordt altijd overgegaan tot terugvordering.

Artikel 4.2 Verlenging of wijziging van de maatwerkvoorziening of individuele voorziening

  • 1. Minimaal 4 weken voor het beëindigen van de beschikking wordt door de backoffice contact opgenomen met de client voor een evaluatie en mogelijke verlenging van de voorziening.

  • 2. Als de cliënt een wijziging wenst in de voorziening, moet de cliënt of diens (wettelijk) vertegenwoordiger een melding doen bij de gemeente (de Post, backoffice Zorg).

Artikel 4.3 Overgangsmaatregelen maatwerkvoorzieningen overgang Wmo-Wlz

  • 1. Als een cliënt op 1 januari 2020 al in een zorginstelling woont met een rolstoel of vervoermiddel van de Wmo, blijft de gemeente Winterswijk verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het middel moet worden vervangen. Vanaf dat moment valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz (Zorgkantoor).

  • 2. Als een cliënt na 1 januari 2020 naar een zorginstelling is verhuisd, moet worden bekeken of de rolstoel of het vervoermiddel moet worden vervangen. Als deze moet worden vervangen valt deze onder de verantwoordelijkheid van de Wlz (Zorgkantoor). Als deze niet hoeft te worden vervangen, kan deze worden overgenomen door de Wlz.

HOOFDSTUK 5 LEERLINGENVERVOER

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van hoofdstuk 6 van de Verordening sociaal domein Winterswijk 2023.

Artikel 5.1 Vergoeding openbaar vervoer

  • 1. Om de zelfstandigheid van leerlingen die recht hebben op leerlingenvervoer te bevorderen biedt het college een OV-vergoeding aan in de vorm van een ‘Voor Elkaar Pas'.

  • 2. In de oefenperiode van maximaal 1 jaar is er de garantie dat terugkeer in het aangepast vervoer mogelijk is. Na de oefenperiode wordt er een definitieve keuze gemaakt tussen het openbaar vervoer of aangepast vervoer.

Artikel 5.2 Begeleiding bij het fietsen en in het openbaar vervoer

  • 1. Veel leerlingen kunnen ondanks hun beperking onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer. In eerste instantie zijn ouders/verzorgers zelf verantwoordelijk voor het organiseren van de begeleiding. Als ouders/verzorgers kunnen aantonen dat dit niet mogelijk is, kan er vanuit de gemeente begeleiding worden ingezet om de leerling gedurende een afgesproken termijn te begeleiden.

  • 2. Als ouders/verzorgers zelf de begeleiding organiseren en ze kunnen door ziekte of anderszins tijdelijk de begeleiding niet op zich nemen, dan zijn zij zelf verantwoordelijk om alternatieve begeleiding te organiseren.

Artikel 5.3 Wisselende schooltijden

Het college stemt het aangepast vervoer af op de schooltijden (begin- en eindtijd van de schooldagen), zoals genoemd in de schoolgids. Het kan voorkomen dat leerlingen te maken krijgen met wisselende schooltijden. Bijvoorbeeld in de opstartfase, om aan de nieuwe school te wennen, maar ook in het voortgezet onderwijs, vanwege wisselende lesroosters. Alleen als de leerling vanwege zijn structurele handicap de schooltijden zoals genoemd in de schoolgids niet kan volbrengen, wordt aangepast vervoer op wisselende en afwijkende tijden verzorgd.

Artikel 5.4 Vervoer naar stage

Wanneer een stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor leerlingenvervoer naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.

Artikel 5.5 Vervoer bij tijdelijk verblijf in een andere gemeente

  • 1. Het komt voor dat leerlingen uit anderen gemeenten in het kader van jeugdzorg tijdelijk worden opgevangen bij pleegouders in onze gemeente. Het omgekeerde komt ook voor, namelijk dat leerlingen uit onze gemeente tijdelijk elders verblijven. In die gevallen blijft de vervoersvoorziening de eerste 6 weken ongewijzigd. De vervoersvoorziening wordt na die 6 weken overgenomen door de gemeente waar het kind dan verblijft.

  • 2. Als een leerling in een crisissituatie in onze gemeente verblijft biedt het college de mogelijkheid om de oude school te blijven bezoeken. Aanvragen om vervoer bij crisissituaties worden met voorrang afgehandeld.

  • 3. In alle andere situaties dat een leerling ergens anders verblijft, geldt dat daar waar de leerling feitelijk verblijft het leerlingenvervoer aangevraagd moet worden.

Artikel 5.6 Co-ouderschap

Bij co-ouderschap dienen beide ouders het leerlingenvervoer aan te vragen in hun eigen woongemeente. Beide aanvragen worden getoetst aan de verordening (dichtstbijzijnde toegankelijke school, afstandscriterium) en worden alleen gehonoreerd als er sprake is van regelmaat en structuur in het verblijf op beide adressen.

Artikel 5.7 Vervoer naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres

  • 1. Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer naar en van school. In bepaalde gevallen staat het college vervoer toe naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres. Onder een opvangadres na schooltijd valt in ieder geval niet: een adres voor een vorm van therapie, dagbehandeling of een sportvoorziening. Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De leerling maakt gebruik van aangepast vervoer;

    • b.

      Er is één opvangadres naast het huisadres toegestaan;

    • c.

      Er dient sprake te zijn van een vast patroon, dat wil zeggen één vast adres alsook op vaste dagen per week. Een volwassene dient ter plekke aanwezig te zijn om de leerling op te vangen;

    • d.

      De chauffeur moet de leerling aan de volwassene kunnen overdragen bij de taxi-bus. Het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere eindtijd van de school volgens de schoolgids. Vervoer vanaf het opvangadres naar het woonadres behoort in geen enkel geval tot de mogelijkheden;

  • 2. Als het vervoer naar het opvangadres leidt tot individueel vervoer of om andere redenen leidt tot hogere kosten dan het vervoer naar het woonadres of tot een langere reistijd van de medepassagiers, behoudt het college zich het recht voor het vervoer naar het opvangadres niet toe te staan.

Artikel 5.8 Dichtstbijzijnde toegankelijke school

In het kader van het passend onderwijs hebben de samenwerkingsverbanden een nadrukkelijker rol gekregen, ten aanzien van het bepalen welke school geschikt is voor de betreffende leerling. Bij het bepalen van de Dichtstbijzijnde toegankelijke school wordt daarom het advies van het Zorg- Advies en Toewijzingsteam (ZATT) meegewogen.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 6.1 Terugbetaling van meerwaarde door een woonvoorziening

  • 1. De eigenaar/bewoner die een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 7 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. De meerwaarde door de aangebrachte woonvoorziening van de woning dient te worden terugbetaald tot een maximum van de kosten van de woonvoorziening. Terugbetaling van deze kosten zijn weergegeven in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2023.

Artikel 6.2 Klachtenregeling

  • 1. Het kan zijn dat een cliënt niet tevreden is over een medewerker die van of namens de gemeente komt. Ook kan de cliënt ontevreden zijn over de werkwijze of over het besluit op zijn aanvraag. Dan kan hij een klacht indienen bij de gemeente. De gemeente zal beoordelen of zij de klacht zelf dient te behandelen of dat de klacht bij een andere organisatie thuishoort en daarom doorgestuurd moet worden. Een cliënt kan een klacht ook rechtstreeks bij de organisatie die het betreft indienen.

  • 2. De klacht kan schriftelijk, telefonisch of elektronisch ingediend worden. De cliënt krijgt een schriftelijke bevestiging waarin ook het verdere verloop van de procedure wordt uitgelegd.

  • 3. Daarnaast kunnen cliënten terecht bij het Vertrouwenswerk en Zorgbelang Gelderland en Utrecht. Zij kunnen cliënten helpen bij vragen en/of klachten over zorg en welzijn.

Artikel 6.3 Bezwaarregeling

Tegen het besluit, op grond van de verordening, kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt. Bij het in behandeling nemen van het bezwaarschrift kan eventueel in overleg met betrokkene worden bekeken of mediation een oplossing kan bieden. Mediation is een vorm van bemiddeling in conflicten waarbij partijen onder begeleiding van een neutrale persoon, de mediator, proberen samen tot een oplossing van het geschil te komen.

Artikel 6.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: “Gewijzigde Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2023”.

Artikel 6.5 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2023.

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze Gewijzigde Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2023, vervallen de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning, Jeugdhulp en Leerlingenvervoer gemeente Winterswijk 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld te Winterswijk op 29 juni 2023

Burgemeester en wethouders van gemeente Winterswijk,

S. Weir,

de secretaris

B.J.J. Bengevoord,

de burgemeester

BIJLAGE 1 | AFWEGINGSKADER MAATWERKVOORZIENINGEN GEMEENTE WINTERSWIJK

Deze bijlage is een nadere uitwerking van de artikelen 3.7, 5.2 en 5.3 van de Gewijzigde verordening sociaal domein Winterswijk 2023.

1.1.Het voeren van een huishouden

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van de badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de overige ruimten. Dat zijn de ruimten die volgens de normen van de sociale woningbouw voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. De normen van de sociale woningbouw zijn als uitganspunt genomen. Soms maken individuele kenmerken en –behoeften van de belanghebbende het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

  • Het resultaat “een schoon en leefbaar huis” omvat alle activiteiten die erop gericht zijn het huis, exclusief balkon, berging en tuin schoon en leefbaar te houden. Het beperkt zich tot de binnenzijde van de woning.

  • Een inwoner kan in aanmerking komen voor huishoudelijke hulp als er is sprake van:

    • o

      Beperkingen die geheel of gedeeltelijk het voeren van een huishouden) belemmeren

    • o

      En waarbij uit onderzoek volgens artikel 2.3.2 Wmo 2015 is gebleken dat de cliënt aangewezen is op een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden.

  • Uitgangspunt is dat de cliënt en/of een meerderjarige huisgenoot zelf de regie heeft over het huishouden en deze regie kan uitvoeren. Is dit niet het geval dan kan het nodig zijn om ook ondersteuning te leveren in de dagelijkse organisatie van het huishouden.

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat met de belanghebbende heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Een voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening is een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • Vervolgens beoordeelt het college of de belanghebbende andere eigen mogelijkheden heeft om zijn huis schoon te krijgen. Die mogelijkheden zijn:

    • o

      De aanschaf van een robotstofzuiger als de persoon alleen hulp voor het zware werk nodig heeft. Een robotstofzuiger is een algemeen gebruikelijke voorziening

    • o

      De situatie waarin de belanghebbende al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, kan het oordeel luiden dat er geen maatwerkvoorziening nodig is, omdat er al een oplossing is voor het schoonmaken van het huis. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er sprake is van een zodanige daling van het inkomen als gevolg van de beperking dat het redelijkerwijs niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

    • o

      Heeft de belanghebbende een latrelatie, dan beoordeelt het college in hoeverre deze partner bij kan dragen aan het huishouden.

    • o

      De beschikbaarheid van voorzieningen in de markt zoals commerciële thuiszorgaanbieders, zorgverzekeraars die gemaksdiensten aanbieden, een particuliere schoonmaakkracht.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. (Zie ook bijlage 4 Definiëring eigen kracht/gebruikelijke zorg)

  • Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de belanghebbende met de beperking. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, of een inwonende ouder. Of sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur en dergelijke door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van inwonende kinderen tot de leeftijd van 18 jaar wordt verwacht, dat zij hun bijdrage leveren. Door bijvoorbeeld hun eigen kamers schoon te houden en/of door hand en spandiensten te verrichten, zoals het doen van kleine boodschappen, het helpen bij de afwas enz. bij gebruikelijke zorg door een volwassene wordt ervan uitgegaan dat deze naast een volledige baan het huishouden runt. Alleen bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten per week zullen de niet- uitstelbare taken overgenomen moeten worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om taken die wel uit te stellen zijn. Een voorbeeld van een niet uitstelbare schoonmaaktaak is het opruimen van regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten. Naast inzet van de gebruikelijke zorg zal dan ook een indicatie voor Wmo huishoudelijke hulp nodig zijn.

  • Vervolgens beoordeelt het college of de aanvrager gebruik kan maken van voorziening voor eenvoudige schoonmaak ondersteuning als die in de gemeente voor handen is.

  • Deze voorziening is voorliggend aan een individuele voorziening. In principe betaalt de gebruiker de kostprijs tenzij hij een laag inkomen heeft. Dan kan hij hiervoor gecompenseerd worden via bijvoorbeeld de huishoudelijke hulp toelage of andere regeling.

  • Als het voorafgaande niet geleid heeft tot het bereiken van het resultaat of als de gemeente geen voorzieningen heeft, moet het college een maatwerkvoorziening verstrekken. Meestal gaat het dan om een vraag voor intensieve huishoudelijke hulp zoals ondersteuning bij een ontregeld huishouden of zorg voor kinderen.

  • Huishoudelijke hulp wordt alleen toegekend voor noodzakelijke activiteiten.

    • o

      Er wordt in principe niet meer geïndiceerd dan nodig is om verantwoorde huishoudelijke hulp te bieden in de essentiële woonfuncties van de aanvrager en de andere inwoners (partner/kinderen).

    • o

      Alleen de ruimtes die door de bewoner(s) in gebruik zijn worden schoongemaakt/gehouden. Hieronder verstaan we limitatief de volgende ruimtes: - sanitaire ruimte(s), - keuken, - woonkamer, - de door de bewoner(s) gebruikte slaapkamer(s), de hal/trap die toe leidt naar bovengenoemde ruimtes.

  • We gaan uit van het principe ‘zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’. Dit betekent dat we daar waar mogelijk stimuleren dat de cliënt zelf huishoudelijke activiteiten uit blijft voeren.

  • Indiceren in combinatie met het Deense concept van Re-ablement (herstelgericht werken). Dit houdt in dat de eerste weken de HH gericht is op de cliënt weer te motiveren, te trainen en te stimuleren tot het zelfstandig verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, eventueel in combinatie met een ergotherapeut. Na een periode van 6 tot 12 weken wordt definitief bepaald wat de benodigde professionele inzet is. Dit kan op den duur ervoor zorgen dat inwoners zelfstandig worden en blijven.

  • Wanneer er naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden zijn voor aandoeningen die de oorzaak vormen voor het niet zelf kunnen voeren van het huishouden, wordt in de regel geen Hulp bij het huishouden toegekend. Huishoudelijke hulp kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Wel kan huishoudelijke hulp naast een te volgen behandeling of revalidatie worden toegekend. Hierover is (met toestemming van de cliënt) afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

  • Een extreem bewerkelijke inrichting van de woning leidt in principe niet tot de toekenning van extra ondersteuning. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. De cliënt wordt geacht zelf bij te dragen aan het efficiënt kunnen uitvoeren van de ondersteuningsactiviteiten. De inrichting van de woning is namelijk een keuze waar de cliënt invloed op kan uitoefenen.

  • De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna pgb). Het bedrag van het pgb is de tegenwaarde van de hulp in natura. Om het bedrag van het pgb vast te stellen hanteert het college verschillende tarieven. Zie hiervoor het Besluit Maatschappelijke ondersteuning.

  • Bij huishoudelijke hulp kent het college hulp toe in uren /minuten. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 10 Normenkader huishoudelijke ondersteuning

  • Ook mantelzorgers kunnen problemen krijgen met het schoonhouden van hun huis. Mantelzorgers hebben geen zelfstandig recht op compensatie, maar hun draagkracht moet bij de afweging wel betrokken worden. Men zou kunnen spreken van de belanghebbende met de beperking afgeleid recht op compensatie. De mantelzorger komt aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de belanghebbende met de beperking. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de belanghebbende huishoudelijke hulp worden geïndiceerd.

1.2.Boodschappen

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De eventuele maatwerkvoorziening is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is gebruikelijk dat mensen éénmaal per week een grote voorraad boodschappen in huis halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van eenmaal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

  • Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen zoals levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing kunnen zijn.

  • Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

  • Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

  • Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • Bij boodschappen is het uitgangspunt: eenmaal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in eenmaal per week mogelijk is.

  • De normtijden hiervoor zijn weer de normen uit het normenkader HHM genoemd in t bijlage 10

  • Deze normen worden uitgedrukt in uren en/of minuten.

  • Het resultaat: boodschappen zoals levens- en schoonmaakmiddelen, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

1.3.Was verzorging

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Voor het verstellen van kleding kan gebruik gemaakt worden van bedrijven die deze service bieden.

Afwegingskader

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij.

  • Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger, een wasmachineverhoger.

  • Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Voor een verdere toelichting gebruikelijke zorg zie bijlage 4 Definiëring Eigen kracht en gebruikelijke zorg. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een maatwerkvoorziening.

  • De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

  • Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

  • De normtijden hiervoor zijn weer de normen uit het normenkader HHM genoemd in bijlage 10.

1.4.Thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het gezin/huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Werkende ouders hebben de verantwoordelijkheid te regelen dat er op tijden dat zij beiden werken er opvang voor de kinderen is. Hoe zij die opvang regelen is hun eigen keuze (oppas oma, kinderopvang, gastouderschap). Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

  • “Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren” omvat het tijdelijk opvangen van kinderen in een acute probleemsituatie waardoor ouders de mogelijkheid krijgen om een tijdelijke of permanente oplossing te vinden.

  • Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussen schoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

  • Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

  • Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college een maatwerkvoorziening moeten bieden.

  • Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

  • Bij de toekenning bepaalt het college de duur van de tijdelijke opvang en legt in de beschikking vast op welke termijn de belanghebbenden een definitieve oplossing moeten vinden.

  • Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • De normtijden hiervoor zijn weer de normen uit het normenkader HHM genoemd in bijlage 10.

1.5.Wonen in een geschikt huis

Inleiding

Iedere Nederlandse burger is zelf verantwoordelijk om te zorgen dat hij over een woning beschikt. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat de burger bij de keuze van zijn woning rekening moet houden met zijn huidige of in de toekomst redelijkerwijs te verwachten beperkingen. Als de woning desondanks nog niet geschikt is, kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken. Voorbeelden zijn verhuizen naar een aangepaste woning of een woningaanpassing.

Afwegingskader

  • Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. In het geval van hotels/pensions trekkerswoonwagens, toer- en stacaravans, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, die niet bestemd zijn om het gehele jaar door bewoond te worden en kamerverhuur wordt niet gesproken van een woning. Een eventuele maatwerkvoorziening heeft betrekking op het hoofdverblijf van degene met de beperking. Bij specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden ook geen voorzieningen getroffen.

  • Bouwende op de eigen kracht van de inwoners stelt de gemeente Winterswijk een lening beschikbaar om inwoners hun woning levensloopbestendig te laten kunnen maken. Om gebruik te kunnen maken van een lening, moet een aanvrager voldoen aan de voorwaarden gesteld in de Verordening Toekomstbestendig Wonen regeling Winterswijk De gemeente kan de lening consumptief of hypothecair verstrekken, afhangende van het leningsbedrag.

  • Als er geen gebruik kan worden gemaakt van de Toekomstbestendig Wonen-lening zal er verder worden gekeken naar de mogelijkheden. Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Onder het primaat van verhuizen wordt verstaan dat de verlening van de voorziening van verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening).

  • In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van verhuizing op zichzelf geaccepteerd. Het onderzoek zal zich moeten richten op de beperkingen van de ondersteuningsvrager, de bouw- en woon-technische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden.

  • Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

  • De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

  • Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de belanghebbende, de binding van de belanghebbende met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de belanghebbende belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de belanghebbende kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. De nadruk ligt meer op het zelfstandig blijven wonen dan op het blijven wonen in exact dezelfde woonomgeving. Als de belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

  • Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de belanghebbende eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook als de belanghebbende, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de belanghebbende ook problemen hebben met verhuizen. Het kan echter ook zo zijn dat het huis vrij van hypotheek is.

  • Dit kan ook tot een oplossing leiden, bijvoorbeeld het gebruik van overwaarde voor het betalen van de huur na verhuizing. Natuurlijk kan, als een woning vrij van hypotheek is, de overwaarde gebruikt worden voor een woningaanpassing, of kan een nieuwe hypotheek worden gevestigd.

  • Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen: Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de al bewoonde woonruimte; De kosten van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten; De eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning; Kosten van het eventueel vrijmaken van de woning; Een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving. De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

  • Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen; De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen; Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte. Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen. Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de belanghebbende als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

  • Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

  • Doordat het aantal echtscheidingen en co-ouderschap stijgt ontstaat de vraag naar het aanpassen van woningen van beide ouders. Hier geldt ook het eerdergenoemde principe dat de ex-echtgenoten bij de keuze van hun nieuwe woning(en) rekening moeten houden met hun situatie en op zoek moeten gaan naar een woning die voor hun beperking of die van hun kinderen passend is. Dit zal niet altijd mogelijk zijn. Een alternatief kan zijn dat beide ouders om beurten in het aangepaste hoofdverblijf wonen. Kan dat niet van de belanghebbende gevraagd worden, dan moet een maatwerkvoorziening geboden worden. Een bijzondere situatie doet zich voor wanneer degene met de beperking intramuraal woont en de weekenden doorbrengt in de woning van de ouder(s). De gemeente is niet gehouden om de woning van de ouders(s) geheel aan te passen. Wel kan de woning ”bezoekbaar” gemaakt worden als hiervoor niet al te grote aanpassingen voor nodig zijn.

  • Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

  • Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz.

  • Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

  • Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. In alle situaties waarin belanghebbende geen gebruik meer maakt van de aangepaste woning (bijv. overlijden, verhuizing naar AWBZ –instelling of verhuizing na scheiding) wordt verwacht dat de overige gezinsleden de aangepaste woning verlaten. Dit wordt tijdens beoordeling van de aanvraag besproken met betrokkenen en vastgelegd in de rapportage en beschikking. Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente heeft er daarom belang bij dat eenmaal aangepaste woningen blijvend beschikbaar zijn voor personen met beperkingen of problemen. Het kan voorkomen dat een huurwoning die vrijkomt niet direct verhuurd kan worden aan een andere persoon met beperkingen of problemen voor wie de woning geschikt is. In die gevallen treedt de gemeente in overleg met de verhuurder.

  • Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning. Er is in een dergelijke situatie (woonunit) geen plaats voor een verstrekking in de vorm van een PGB. Een losse woonunit is een opnieuw te gebruiken verplaatsbare unit die tijdelijk kan worden ingezet. Zo’n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel betreffen. Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit, er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Hier geldt dat de wens van betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

  • Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning van partner/ medebewoner van de aanvrager en de aanvrager niet de eigenaar/mede eigenaar is, worden afspraken met aanvrager en eigenaar gemaakt om dit middels een samenlevingscontract en/of testament vast te leggen. Hierbij is het uitgangspunt dat aanvrager na het beëindigen van de relatie en of overlijden van eigenaar/partner kan blijven wonen in de aangepaste woning.

  • Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt. In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van woonvoorzieningen redelijkerwijs niet in de (aan te passen) woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan het college voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting verstrekken. Ook in die gevallen waarin de ondersteuningsvrager langer de huidige woonruimte moet aanhouden in verband met aanpassingen in een nog te betrekken woonruimte, kan het college voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting verstrekken. De maximale termijn dat een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verstrekt is 4 maanden. De bedragen hiervoor zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk.

  • Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

  • Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Hierbij wordt de volgende lijn gehanteerd:

    • o

      Bij bouwkundige aanpassingen onder de € 2500,- wordt minimaal 1 offerte opgevraagd

    • o

      Bij bouwkundige aanpassingen tussen € 2500,- en € 10.000, - worden 2 offertes opgevraagd;

    • o

      Bij bouwkundige aanpassingen hoger dan €10.000 worden 3 offertes opgevraagd.

  • Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren volgens de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Aanpassingen die bij nieuwbouw of bij renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, zijn hiervan uitgesloten.

  • Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt vanwege artikel 2.6.2 Wmo door het college uitbetaald als éénmalig Pgb die door de gemeente wordt uitbetaald i.p.v. door de SVB. Ook de eenmalige pgb’s onder het systeem van trekkingsrecht worden gebracht.

  • De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende (aanvrager) met een afschrift aan de eigenaar. De woningeigenaar kan een coöperatie zijn of een particuliere eigenaar. De belanghebbende en eigenaar kunnen ook dezelfde persoon zijn.

  • Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

  • Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • De eigenaar-bewoner die op grond van de verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 7 jaar na de gereed melding van de voorziening: de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en de kosten van de verstrekte woonvoorziening volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk vastgelegde afschrijvingsschema aan het college terug te betalen. Deze bepaling bevat een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Als uitgangspunt van de waardestijging worden de kosten van de verstrekte voorziening genomen. Deze kosten dient de belanghebbende in geval van verkoop volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Winterswijk vastgelegde afschrijvingsschema terug te betalen.

  • Gemeente en belanghebbende hoeven geen toestemming te hebben van de eigenaar om een woningaanpassing te realiseren (artikel 2.3.7., eerste lid Wmo). Wel moet het college de eigenaar in de gelegenheid stellen zich te doen horen (artikel 2.3.7., tweede lid Wmo). Verder zijn het college en de belanghebbende niet verplicht om de woningaanpassing ongedaan te maken als de belanghebbende er niet langer gebruik van maakt (artikel 2.3.7., derde lid Wmo).

  • Er wordt een eigen bijdrage gevraagd voor de woningaanpassing totdat de voorziening is afbetaald.

1.6.Wmo integrale ondersteuning, Wmo Wonen en Wmo logeren

Algemeen

Als ‘hulp op maat’ nodig is, is de inzet het vergroten van de zelfredzaamheid van de inwoner. Het uitgangspunt is wat de inwoner en het netwerk van de inwoner nog wél kunnen. Of hoe de inwoner geholpen kan worden dingen ánders te organiseren, waardoor weer meer mogelijk wordt voor de inwoner.

De gemeente vindt het belangrijk dat de zorgaanbieder doet wat nodig is om de inwoner te helpen. Al dan niet met hulp van het eigen netwerk en een clientondersteuner bepaalt de inwoner wat hij wil bereiken (het resultaat) en de aanbieder krijgt de ruimte om een passend ondersteuningstraject te bieden. De gemeente heeft de regie (en besluit) over de inzet van de ondersteuning. Zij legt dit vast in het ondersteuningsplan.

De zorgaanbieder verbindt zich aan het behalen van een resultaat voor de inwoner en kan daarbij zelf, met de inwoner, bepalen hoe dit resultaat het beste gerealiseerd kan worden. Dit legt de zorgaanbieder vast in het zorgplan. Dit plan sluit aan op de behoefte en eigen mogelijkheden van de inwoner en zijn/haar omgeving. Tussentijds en aan het eind van het ondersteuningstraject evalueren de inwoner, gemeente en de zorgaanbieder de zorg en of het resultaat is bereikt.

Worden de resultaten en effecten behaald? Is de inwoner tevreden? Middels deze evaluaties ontstaat meer contact tussen de inwoner en zorgaanbieder en gemeente.

Algemene doelstellingen dienstverlening Wmo;

  • Iedere inwoner heeft een passende daginvulling, die aansluit bij zijn/haar eigen talenten en capaciteiten;

  • De ondersteuning sluit aan op de behoeften en leefwereld van de inwoner;

  • De ondersteuning is zoveel mogelijk gericht op behoud en ontwikkelen van de regie op het eigen leven;

  • De ondersteuning is zo licht en kort als mogelijk, zo zwaar en lang als nodig;

  • Inwoners zijn tevreden over de ontvangen zorg en ondersteuning. Inwoners ervaren:

    • o

      een verbetering van hun dagelijks functioneren en kwaliteit van leven;

    • o

      meer controle over het proces van ondersteuning / zorg;

    • o

      een goede samenwerking tussen hulpverleners en maatschappelijke partners;

    • o

      gelijkwaardig contact met de hulpverlener.

Het onderdeel dienstverlening Wmo bestaat uit de volgende segmenten:

  • 1.

    Wmo Integrale Ondersteuning,

  • 2.

    Wmo Wonen (hulp bij (zelfstandig) wonen

  • 3.

    Wmo Logeren

Daarnaast kent elk segment nog sub-segmenten.

Segment

Sub-segment

Sub-segment

Sub-segment

Wmo Integrale Ondersteuning

Ondersteuning

Persoonlijke Verzorging

 

Wmo Wonen

Bescherd Wonen

Beschut Wonen

Beschermd Thuis

Wmo Logeren

 
 
 

1.6.1. Dienstverlening segment Wmo Integrale ondersteuning

Definitie:

Wmo Integrale Ondersteuning is gericht op de ondersteuning van personen vanaf 18 jaar met een beperking of met (chronische) psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats in de eigen leefomgeving van de inwoner. Voorliggende voorzieningen en ondersteuning in de sociale basis zijn voor deze inwoner niet voldoende passend.

Wmo Integrale Ondersteuning is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Deze dienstverlening wordt ingezet om bijvoorbeeld praktische vaardigheden te stimuleren die nodig zijn in het dagelijks leven. Maar ook om de eigen regie en zelfredzaamheid van de cliënt te vergroten en hem maatschappelijk te laten participeren.

De verschillende vormen van Wmo Integrale Ondersteuning zijn bedoeld om de eigen kracht en mogelijkheden van de inwoner te vergroten. Onder dit segment valt een waaier van ondersteuning, begeleiding, methodieken en in te zetten interventies. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte vindt de ondersteuning individueel of groepsgewijs plaats.

Het segment Wmo Integrale Ondersteuning kent twee sub-segmenten:

  • a. Ondersteuning

  • b. Persoonlijke verzorging

1.6.1.a: Sub-segment Ondersteuning

Is gericht op herstel, verbeteren, ontwikkelen, stabiliseren en/of compenseren van de zelfredzaamheid en het welbevinden en/of de kwaliteit van leven. Persoonlijke verzorging valt hier niet onder. De ondersteuning kan gericht zijn op door-, uitstroom, stabilisatie of voorkomen van achteruitgang. De ondersteuningsbehoefte, complexiteit van de problematiek en benodigde intensiteit van de ondersteuning verschilt per cliënt. Hieraan kan somatische, psychogeriatrische, psychosociale, psychiatrische problematiek ten grondslag liggen en/of kan sprake zijn van een lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking.

Nadere beschrijving sub-segment Wmo Ondersteuning:

  • Aard dienstverlening: De zorgaanbieder zet de ondersteuning in om de cliënt te ondersteunen bij de praktische vaardigheden die hij/zij nodig heeft in het dagelijks leven. Of om deze vaardigheden te stimuleren. Ook wordt de ondersteuning ingezet om de eigen regie en zelfredzaamheid van de inwoner te vergroten en om maatschappelijk te participeren. Afhankelijk van de behoefte en noodzaak is de ondersteuning individueel en/of in groepsverband. Wat niet onder het sub-segment Ondersteuning valt, is onder andere de vrij toegankelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld begeleiding bij vrijetijdsactiviteiten en mantelzorgondersteuning.

  • Doel: Er moet een concreet en haalbaar ondersteuningsdoel zijn, waardoor duurzame verbetering in het functioneren wordt bereikt/verwacht. Of waardoor achteruitgang wordt voorkomen

  • Ontwikkelvermogen: Door de inzet van de ondersteuning blijft de situatie van de cliënt stabiel of wordt achteruitgang voorkomen of beperkt. Is de cliënt nog leerbaar en heeft hij/zij ontwikkelvermogen, dan wordt daarop ingezet.

  • Op- en afschalen: Verandert de situatie van de cliënt (al dan niet door de inzet van de ondersteuning) en is daardoor meer of minder intensieve ondersteuning noodzakelijk, dan zorgt de opdrachtnemer voor een warme overdracht naar de juiste ondersteuning. Dit kan een andere voorziening zijn bij een andere aanbieder. Bijvoorbeeld in geval van een zwaardere ondersteuningsvraag. Het kan ook een voorziening zijn in de sociale basis. Dit laatste is met name het geval bij een minder zware en/of stabiele ondersteuningsvraag.

  • Beschikbaarheid: De opdrachtnemer zet de ondersteuning binnen twee weken in.

1.6.1.b: Sub-segment Persoonlijke Verzorging

Richt zich op het ondersteunen bij en overnemen van Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) op het gebied van persoonlijke verzorging. De dienstverlening is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid op dit gebied. Dit sub-segment richt zich op het aanleren, oefenen, verbeteren en bestendigen van vaardigheden en gedrag rondom persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg. Het uitgangspunt is het vergroten van de zelfredzaamheid van de cliënt. De inzet is in principe eindig. Indien mogelijk, wordt erop ingezet dat de cliënt in de toekomst (weer) zelfstandig of met inzet van het sociaal netwerk de taken kan uitvoeren. Persoonlijke Verzorging kan ook bestaan uit advies, instructie en voorlichting aan de cliënt. Hiertoe behoort desgevraagd ook het adviseren van informele verzorgers van de cliënt. Het kan gaan om cliënten met verschillende problematieken. Zoals psychogeriatrische, psychosociale, psychiatrische, lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke problematiek. De intensiteit van de ondersteuning verschilt per cliënt.

De aard van de ondersteuningsbehoefte ligt nadrukkelijk niet op een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico hierop. De gemeenten zijn alleen verantwoordelijk voor het gedeelte van persoonlijke verzorging dat niet onder voorliggende wet- en regelgeving valt, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet Langdurige Zorg (Wlz).

Nadere beschrijving sub-segment Wmo Persoonlijke Verzorging

  • Aard dienstverlening: Persoonlijke Verzorging richt zich op het inslijten en/of aanleren van Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg.

  • Doel: Persoonlijke Verzorging is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag. Zodat de cliënt deze taken (weer) zelfstandig of met behulp van zijn/haar omgeving kan uitvoeren.

  • Ontwikkelvermogen: De cliënt is (beperkt) leerbaar.

  • Op- en afschalen: Bij verbetering is de inwoner in staat om samen met zijn/haar omgeving de beperkingen te hanteren zonder inzet van Persoonlijke Verzorging. Bij verslechtering kan in samenspraak met de wijkverpleging worden beoordeeld of er sprake is van zorg waarop de Zvw of Wlz van toepassing is.

  • Beschikbaarheid: De opdrachtnemer zet de Persoonlijke Verzorging binnen twee weken in.

  • Duur inzet: De duur van de ondersteuning wordt bepaald aan de hand van het opgestelde plan van aanpak. De duur is gelijk aan de duur van de afgegeven indicatie voor Wmo Ondersteuning, Wmo Beschermd Thuis, Wmo Beschut Wonen of Wmo Beschermd Wonen.

1.6.2. Dienstverlening segment Wmo Wonen (hulp bij (zelfstandig) wonen)

Een inwoner behoort tot de doelgroep van Wmo Wonen wanneer deze 18 jaar of ouder is en problemen ervaart op één of meerdere levensgebieden, bijvoorbeeld bij het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Inwoners zijn bij het voorkomen en/of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen. De inwoner kan zijn zorgvraag niet (uit)stellen. Hierdoor heeft de inwoner 24-uurs toezicht of bereikbaarheid van een professionele organisatie nodig.

Bij Wmo Wonen is er bijvoorbeeld sprake van onderstaande problematieken (al dan niet meervoudig of een combinatie hiervan):

  • psychiatrische stoornissen, conform DSM V;

  • psychische problemen (kenmerk kan zijn: hechtingsproblemen, trauma, suïcidaliteit, fluctuerende zorgbehoefte vanwege psychische problematiek);

  • verslaving;

  • achterstand in de functieontwikkeling / licht verstandelijke beperking;

  • psychosociale problematiek (denk aan gezondheidsproblemen, crimineel gedrag, zorgmijding, huiselijk geweld, kindermishandeling en verwaarlozing, financiële problemen).

In het segment Wmo Wonen richt de dienstverlening zich op:

  • creëren van een gezonde en veilige woonomgeving;

  • stimuleren van cliënt om deel te nemen aan sociale activiteiten;

  • ondersteunen van cliënt bij het omgaan met financiën. Indien vermogensbeheer tijdelijk noodzakelijk is, wordt dit door een onafhankelijke derde uitgevoerd;

  • waar mogelijk activeren van cliënt om bij te dragen en kwaliteiten in te zetten voor de samenleving, buurt (of buurtgenoten), woonplek (of medebewoners) of voor anderen;

  • ondersteunen van de cliënt bij persoonlijke hygiëne;

  • ondersteunen van de cliënt bij het vinden van een passende, stimulerende daginvulling. Deze is bij voorkeur dicht bij de woonplek, zodat de cliënt hier zelfstandig naartoe kan. Indien nodig, krijgt de cliënt vaardigheden aangeleerd om zelfstandig te reizen naar de daginvulling.

Bovengenoemde voorbeelden zijn niet limitatief.

De in te zetten ondersteuning of zorg is flexibel, gericht op samenwerking en ambulantisering. Dat houdt in dat cliënten zoveel mogelijk in hun eigen wijk en bij voorkeur ambulant geholpen moeten worden.

Het segment Wmo Wonen kent drie sub-segmenten:

  • a.

    Beschermd wonen

  • b.

    Beschut wonen

  • c.

    Beschermd thuis

Melding behoefte aan Wmo Wonen

In de Wmo 2015 is landelijke toegankelijkheid voor hulp-op-maat Wmo Wonen (beschermd wonen) geregeld. Dit betekent dat iemand in elke gemeente van Nederland een melding kan doen om voor Wmo Wonen in aanmerking te komen. Het document landelijke toegankelijkheid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt gebruikt als uitgangspunt voor de toegang tot Wmo wonen in centrumgemeente Doetinchem en regiogemeenten.

De melding van behoefte aan Wmo Wonen kan binnen elke Achterhoekse gemeente binnenkomen afhankelijk van de lokale inrichting: het sociale team, het wijkteam, het Wmo-loket, het Buurtplein, De Post etc. Gegevensuitwisseling tussen gemeenten vindt plaats met inachtneming van de bepalingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de privacyreglementen van de betrokken gemeenten.

1.6.2.a: Sub-segment Beschermd Wonen (24-uurszorg)

Beschermd wonen biedt 24-uurs integraal ondersteuningsaanbod, met continu toezicht en nabijheid. De zorg is niet planbaar of uitstelbaar. Daarom is continue aanwezigheid noodzakelijk. Onder integraal ondersteuningsaanbod wordt verstaan: begeleiding op het gebied van wonen, begeleiding bij de individuele ondersteuningsbehoefte en een passende daginvulling. Het doel van de begeleiding is aanleren van vaardigheden en vergroten van de zelfredzaamheid naar vermogen van de cliënt. Het doel van de begeleiding is ook het waarborgen van de stabiliteit van de cliënt. Er kan sprake zijn van (forse) gedragsproblematiek, psychiatrie of dat zij een gevaar voor zichzelf of voor hun omgeving kunnen vormen.

Randvoorwaarden sub-segment Beschermd Wonen

  • Aard dienstverlening: De ondersteuning is gericht op het aanleren van vaardigheden, het werken aan herstel en het behouden of vergroten van zelfredzaamheid en zelfstandigheid. Dit vanuit een context waar 24-uurs toezicht en nabijheid wordt geboden om de veiligheid te kunnen waarborgen.

  • Doel: De inzet van de ondersteuning is gericht op het tijdelijk opnemen van de cliënt in een beschermde woonvorm. Met als doel te werken aan het leren omgaan met een psychiatrisch ziektebeeld, het aanleren van vaardigheden en het vergroten van de zelfstandigheid.

  • Invulling ondersteuning: De dienstverlening bestaat uit begeleiding op het wonen, begeleiding op de individuele ondersteuningsbehoefte en een passende daginvulling.

  • Ontwikkelvermogen: De ondersteuning is gericht op een tijdelijk karakter en is gericht op doorstroom en uitstroom naar zelfstandig wonen. De cliënt is in principe leerbaar. Er zijn situaties denkbaar, waarbij de cliënt meer gebaat is bij stabilisatie en langdurige ondersteuning. Een verwijzing naar de Wlz kan dan aan de orde zijn.

  • Op- en afschalen: Volstaat 24-uurs zorg met continu toezicht niet, dan kan worden opgeschaald naar de Wlz. Wanneer de cliënt zich zodanig ontwikkelt dat 24-uurs zorg niet meer noodzakelijk is, kan worden afgeschaald naar 24 uurs bereikbaarheid, reguliere ondersteuning en/of de sociale basis. De opdrachtnemer spant zich in om dit met de cliënt te bereiken.

  • Zorglocatie: De ondersteuning vindt plaats op een passende (zorg)locatie, zo dicht mogelijk bij de leefomgeving en het netwerk van de cliënt. De (zorg)locatie is passend bij het ziektebeeld/de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. De begeleiding is 24 uur op locatie aanwezig. Er is een gezamenlijke ruimte waar cliënten elkaar kunnen ontmoeten.

Duur toekenning Beschermd Wonen

De decentralisatie van Beschermd Wonen heeft onder andere tot doel mensen niet langer dan nodig in een instelling en beschermd te laten wonen. Door het stimuleren van de eigen kracht en het uitgaan van de eigen mogelijkheden van de cliënt kan de huidige gemiddelde verblijfsduur mogelijk worden bekort. Daarom is de indicatie voor Wmo Wonen in beginsel voor maximaal twee jaar. Dit om sturing te geven aan het structureel begeleiden van mensen in Beschermd Wonen en daar waar het kan mensen daadwerkelijk de kans te geven door/uit te stromen.

Dat een indicatie een einddatum heeft betekent niet dat na afloop van de indicatie geen Beschermd Wonen meer mogelijk is. Indien blijkt dat na deze periode een maatwerkvoorziening (Wmo Wonen of Integrale ondersteuning) nodig blijft, wordt door de aanbieder of de cliënt een nieuwe melding gedaan. Dit moet minimaal acht weken voor afloop van de indicatie worden gedaan. Een melding kan bij de (centrum)gemeente worden gedaan. Indien minder dan acht weken voor afloop van de indicatie een melding wordt gedaan, kan het zijn dat de nieuwe indicatie niet direct aansluit op de oude.

Wanneer bij een herindicatie de cliënt en de consulent vaststellen dat Beschermd Wonen, Beschut wonen of Beschermd Thuis niet meer aan de orde is, wordt een indicatie voor Wmo Wonen van maximaal zes maanden afgegeven. In de indicatie worden afspraken vastgelegd over bijvoorbeeld de verwachte inspanningen van de inwoner en aanbieder om een woning te vinden. Ook worden indien nodig afspraken gemaakt over de overdracht van de cliënt naar de aanbieders voor Integrale ondersteuning. De aanbieder bereidt volwassenen voor op uitstroom uit beschermd wonen. Zij doen dit tijdig, reeds voordat tot daadwerkelijke uitstroom wordt overgegaan. Deze werkwijze is vastgelegd in afstemming met de woningcorporaties uit de regio. In het plan van aanpak van de inwoner, zijn afspraken opgenomen over inkomen, uitkering en dagbesteding.

Wanneer duidelijk is dat de cliënt niet binnen de gestelde tijd kan uitstromen wordt contact opgenomen met de gemeente om te bespreken of verlenging van de indicatie Wmo Wonen mogelijk en nodig is.

1.6.2.b: Sub-segment Beschut Wonen (24-uurs begeleiding)

Dit is een 24-uurs integraal ondersteuningsaanbod, waarbij nabijheid is georganiseerd. Vanwege de instabiliteit van de problematiek en de onvoorspelbaarheid van de hulpvraag kan op elk moment van de dag ondersteuning nodig zijn. Daarom is geclusterd wonen noodzakelijk. Cliënten helpen elkaar en hulp is overdag nabij. Onder integraal ondersteuningsaanbod wordt verstaan: begeleiding op het gebied van wonen, begeleiding bij de individuele ondersteuningsbehoefte en een passende dag invulling. De begeleiding heeft als doel het vergroten van de eigen regie, waaronder het aanleren van nieuwe (of herstel van verloren) competenties en vaardigheden.

Het doel van de begeleiding is ook het vergroten van de zelfredzaamheid en het waarborgen van de stabiliteit van de cliënt. De begeleiding is in de nabijheid van de cliënt. Wanneer het nodig is, kan de cliënt er direct een beroep op doen. Deze vorm van wonen is bedoeld voor cliënten die door psychische en/of psychosociale problemen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen.

Nadere beschrijving sub-segment Beschut Wonen:

  • Aard dienstverlening: De ondersteuning is gericht op het aanleren van vaardigheden, het werken aan herstel en het behouden of vergroten van zelfredzaamheid en zelfstandigheid. Dit vanuit een context waar 24-uurs nabijheid wordt geboden. De ondersteuning is overwegend planbaar en uitstelbaar, maar kan op onverwachte momenten aan de orde zijn.

  • Doel: De inzet van de ondersteuning is gericht op het tijdelijk opnemen van een cliënt in een beschutte woonvorm. Door middel van het vergroten van de eigen regie bij de inwoner wordt toegewerkt naar zelfstandig wonen (beschermd thuis). Dit gebeurt door het aanleren van nieuwe en het herstellen van verloren competenties en vaardigheden bij het wonen.

  • Invulling ondersteuning: De dienstverlening bestaat uit begeleiding op het wonen, begeleiding op de individuele ondersteuningsbehoefte en een passende dag invulling.

  • Ontwikkelvermogen: De inzet van de ondersteuning heeft een tijdelijk karakter en is gericht op doorstroom en uitstroom naar zelfstandig wonen. De cliënt is in principe leerbaar. Er zijn situaties denkbaar, waaruit blijkt dat de cliënt meer gebaat is bij stabilisatie en langdurige ondersteuning. Een verwijzing naar de Wlz kan dan aan de orde zijn.

  • Op- en afschalen: Indien 24-uurs nabijheid van begeleiding niet volstaat, kan worden opgeschaald naar 24-uurs zorg met continu toezicht. Wanneer de cliënt zich zodanig ontwikkelt dat 24-uurs zorg niet meer noodzakelijk is, kan worden afgeschaald naar 24-uurs nabijheid, reguliere ondersteuning en/of de sociale basis. De opdrachtnemer spant zich in om dit met de cliënt te bereiken.

  • Zorglocatie: Het betreft geclusterd zelfstandig wonen. De cliënt is in de basis zelf verantwoordelijk voor de betaling van de huur en vaste lasten. Woonlasten kunnen echter onderdeel uitmaken van het pakket. Medewerkers beschut wonen zijn 24/7 uur bereikbaar (op afroep) en indien nodig binnen 20 minuten aanwezig bij de cliënt. Het contact met de cliënt is in principe dagelijks, zo nodig meerdere momenten per dag (in een mix van face-to-face, telefonisch en/of digitaal), ook buiten kantoortijden. De ontwikkelingsfase, problematiek (ook die zich buiten de woonsituatie manifesteert) en leeftijd van de cliënt zijn bepalend voor de aanwezigheid van medewerkers. De aanwezigheid van medewerkers wordt per cliënt in een multidisciplinair team vooraf vastgesteld en schriftelijk vastgelegd.

1.6.2.c: Sub-segment Beschermd Thuis

Richt zich op de inwoner, die zelfstandig woont en vanuit zijn ondersteuningsbehoefte gebaat is bij onplanbare ondersteuning. Het gaat om 24-uurstoezicht op afstand en/of begeleiding op afroep. Het kan ook gaan om ‘waakvlam-contacten’, zodat flexibel gereageerd kan worden op de (veranderende) ondersteuningsbehoefte. Ondersteuning op afroep is voldoende om een veilige woon- en verblijfsomgeving te waarborgen. Hieraan kan psychische en/of psychosociale problematiek ten grondslag liggen.

Nadere beschrijving sub-segment Beschermd Thuis:

  • Aard dienstverlening: De ondersteuning richt zich op het vergroten of behouden van de zelfredzaamheid in de eigen woning en de deelname aan de samenleving. De opdrachtnemer zorgt voor 24-uurs bereikbaarheid, gedurende 7 dagen per week. Wanneer de ondersteuningsbehoefte van de cliënt erom vraagt, is de ondersteuning flexibel inzetbaar. De ondersteuning kan ook fluctueren. Dit is afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte.

  • Doel: Er moet een concreet en haalbaar ondersteuningsdoel zijn, waardoor de cliënt in staat is om in een eigen huis te (blijven) wonen of om (op termijn) volledig zelfstandig te wonen.

  • Invulling ondersteuning: De dienstverlening bestaat uit begeleiding op het wonen, begeleiding op de individuele ondersteuningsbehoefte en een passende daginvulling.

  • Ontwikkelvermogen: Door de inzet van de ondersteuning heeft de cliënt voldoende leervermogen om zich de vaardigheden eigen te maken die nodig zijn bij het zelfstandig wonen. De ondersteuning kan ook worden ingezet met als doel stabiel houden of voorkomen van achteruitgang van de situatie.

  • Op- en afschalen: In het geval van achteruitgang of een terugval, dient de begeleiding hier flexibel op in te spelen, door extra inzet van (24-uurs)begeleiding. Wanneer dit niet voldoende is, kan opschaling naar een instelling voor verblijf aan de orde zijn. Wanneer de cliënt zich zodanig ontwikkelt dat 24-uurs bereikbaarheid niet meer noodzakelijk is, kan worden afgeschaald naar reguliere ondersteuning en/of de sociale basis. De opdrachtnemer spant zich in om dit met de cliënt te bereiken.

Bijzondere omstandigheden

Wanneer Beschermd Wonen niet direct beschikbaar is.

Wanneer de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen, maar het nog niet bekend is vanuit welke aanbieder de ondersteuning geboden kan worden, wordt er een beschikking ‘advies Wmo Wonen’ toegekend. In deze beschikking wordt in ieder geval opgenomen:

  • De duur van de indicatie;

  • Welk sub-segment;

  • Op welke wijze bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

Wanneer een passende plek nog niet beschikbaar is wordt de inwoner op de wachtlijst van de instelling geplaatst. De inwoner is hier mede verantwoordelijk voor in samenspraak met de betrokken consulent en indien nodig in overleg met de aanbieder die reeds betrokken is. Met hem wordt besproken hoe de periode tot plaatsing kan worden overbrugd.

Wanneer de inwoner ter overbrugging naar de beschermd wonen plek Integrale Ondersteuning nodig heeft kan er worden besloten om overbruggingszorg toe te kennen. In bepaalde situaties heeft de inwoner al integrale ondersteuning die geïndiceerd is door de gemeente. Voorwaarde voor overbruggingszorg is dat de ondersteuning gericht is op het voorbereiden en toewerken naar de beschermd wonen plek. Er is sprake van overbruggingszorg als dit wordt geboden door de aanbieder waar de inwoner ook wil gaan wonen, of een andere beschermd wonen aanbieder.

Tijdelijk verblijf in een andere regio

Het kan voorkomen dat een inwoner uit de gemeente Winterswijk tijdelijk in een instelling in een andere gemeente/regio moet verblijven wanneer er geen passend aanbod in de eigen gemeente is. ‘Tijdelijk verblijf’ is verblijf van maximaal één jaar, waarbij vanaf het begin de intentie aanwezig is om de inwoner terug te laten keren naar de gemeente Winterswijk. In dergelijke gevallen zal er door de gemeente met de (centrum) gemeente van plaatsing onderling worden afgestemd en afspraken worden gemaakt.

Tijdelijke afwezigheid bij instelling

Indien een inwoner, tijdelijk als gevolg van een behandeling in een ziekenhuis of behandelcentrum of detentie elders wordt opgenomen, moet dit binnen een week na vertrek bij de aanbieder bij de gemeente worden gerapporteerd door de aanbieder Wmo Wonen. Dit geldt ook wanneer de cliënt op eigen initiatief de beschermde woonplek heeft verlaten.

Wanneer duidelijk wordt dat de cliënt langer dan twaalf weken elders zal verblijven, zal in principe zijn plek bij de aanbieder vervallen. Wanneer de cliënt na deze periode weer beschermd wil gaan wonen, kan de cliënt hiervoor een melding doen bij de gemeente. De inwoner kan in overleg met de consulent ervoor kiezen zijn ondersteuning bij een andere aanbieder voor Beschermd Wonen te verzilveren. De cliënt kan pas weer instromen bij de aanbieder als er plaats is.

1.6.3. Dienstverlening segment Wmo Logeren

Wmo Logeren (kortdurend verblijf of respijtzorg) is het logeren in een accommodatie van een instelling. Het doel is tijdelijk ontlasten van de mantelzorger en/of de omgeving. Indien er ook sprake is van ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw), zoals persoonlijke verzorging en verpleging, wordt nauw samengewerkt met partners vanuit deze ondersteuning, zodat deze ondersteuning wel blijft doorgaan (werk volgt cliënt).

Deze inwoners hebben een beschermende woonomgeving nodig, waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd. Als daginvulling in die periode niet is geregeld en wel gewenst is, moet de dienstverlening van Wmo Logeren worden aangevuld met een vorm van integrale ondersteuning. Dus afhankelijk van de zorgvraag van de inwoner en de gestelde doelen kan logeren worden aangevuld met integrale ondersteuning. Een andere organisatie kan deze integrale ondersteuning bieden.

Nadere beschrijving segment Wmo Logeren

  • Aard dienstverlening: De aanbieder zorgt voor een woonomgeving waarin een passend agogisch klimaat wordt geboden. Dit betekent een (dag)structuur en het stimuleren van het aangaan van sociale contacten. Wmo Logeren biedt alleen logeerfaciliteiten. Eventuele aanvullende ondersteuning maakt geen integraal onderdeel van dit segment uit.

  • Doel: Inwoners kunnen gebruikmaken van logeerplekken, zodat mantelzorgers en hun omgeving minder overbelast raken. En zodat de inzet van zwaardere zorg zoveel mogelijk wordt voorkomen

  • Invulling zorg en ondersteuning: De ingezette zorg en ondersteuning is afgestemd op de vragen en behoeften van de cliënt. En gaat uit van de mogelijkheden (eigen kracht) van de cliënt. Het gaat er niet om dat een hulpvorm in z’n algemeenheid werkt, maar dat de hulp bijdraagt aan het te behalen resultaat.

  • Bereikbaarheid: De dienstverlening vanuit Wmo Logeren geldt voor de tijd tussen 17.00 en 9.00 uur (dit is een richtlijn) en voorziet niet in daginvulling van de tijd tussen 09.00 en 17.00 uur.

  • Beschikbaarheid: De aanbieder zet de zorg binnen twee weken in, indien urgent binnen twee dagen.

  • Duur inzet: De duur van de ondersteuning wordt bepaald aan de hand van het opgestelde plan van aanpak.

Het segment Logeren kent geen sub-segmenten.

1.6.4 Vervoer binnen de dienstverlening (Wmo ondersteuning)

Indien de inwoner en/of zijn sociale omgeving niet in staat zijn om zelfstandig vervoer te regelen naar hulp buitenshuis, dan kan de gemeente aanvullend een indicatie voor vervoer afgeven.

De gemeente regelt daarbij in samenspraak met de inwoner en de aanbieder passend en veilig vervoer. Dit betekent dat een inwoner binnen een redelijke tijd voor aanvang en na afloop van de ondersteuning wordt opgehaald en thuisgebracht. De aanbieder heeft bij het aangaan van het contract aan kunnen geven of hij het vervoer zelf regelt of dat hij wil dat de gemeente het vervoer verzorgt. Dit kan dus per aanbieder verschillen.

Vervoer door aanbieder

Heeft de aanbieder aangegeven het vervoer tijdens de uitvoering van het contract zelf te organiseren, dan geldt dat de aanbieder het vervoer dient te organiseren als de cliënt en zijn omgeving geen mogelijkheid hebben om de locatie van de ondersteuning of behandeling te bereiken. De aanbieder mag aan de cliënt geen bijdrage voor het vervoer vragen. De aanbieder regelt in samenspraak met de cliënt passend en veilig vervoer. De zorgaanbieder mag het vervoer collectief/groepsgewijs regelen voor meerdere cliënten. Doelgroepen mogen worden gemengd en inzetten van vrijwilligers is eventueel mogelijk. Vereist de ondersteuningsvraag van de cliënt dat deze individueel vervoerd moet worden of met rolstoelvervoer, dan dient de zorgaanbieder daarvoor passend (individueel) vervoer te regelen. De aanbieder draagt zorgt voor de kwaliteit van de chauffeur en voor de veiligheid en kwaliteit van de voertuigen.

Vervoer door gemeente.

Indien de aanbieder heeft ingeschreven zonder het vervoer en vervoer benodigd is, organiseert de gemeente dit middels de inzet van een derde partij: ZOOV. Vervoer wordt ingezet nadat door de gemeente vastgesteld is dat de inwoner of haar sociale omgeving het vervoer niet kan uitvoeren en er ook geen mogelijkheid is de zorg passend en meer nabij te organiseren. De vervoerder ingezet door opdrachtgever, neemt contact op met zorgaanbieder om de haal- en brengtijden af te spreken. Van aanbieder wordt het volgende verwacht:

  • Begrip dat niet alle cliënten op hetzelfde moment gehaald respectievelijk gebracht kunnen worden en dat gestreefd wordt naar een zo efficiënt mogelijk vervoer van inwoners, waarbij de vervoerder ingezet door aanbieder ook oog heeft voor een doelmatige zorgverlening.

  • Een open en flexibele (gespreks-)houding met betrekking tot de begin- en eindtijden van de ondersteuning of behandeling, met de volgende uitgangspunten:

    • o

      Basis voor de planning zijn de door de zorgaanbieder gewenste begin- en eindtijden met een marge van 15 minuten;

    • o

      De begin- en eindtijden worden per inwoner per dag van de week afgesproken;

    • o

      De begin-/eindtijden kunnen per inwoner onderling verschillen;

    • o

      De inwoner is voldoende lang op de zorglocatie;

    • o

      Proactief informeren van de vervoerder ingezet door opdrachtgever bij wijzigingen (bijvoorbeeld andere zorglocatie).

Afwegingskader Wmo

  • Allereerst beoordeelt het college of de noodzakelijke ondersteuning op het terrein van de Wmo 2015 ligt. Uitgangspunt is dat alle noodzakelijke activiteiten die onder de Zvw, Wlz of Jeugdwet vallen niet onder het Wmo 2015 resultaat kunnen vallen. Als de cliënt een Zvw-indicatie heeft, onderzoekt het college de inhoud daarvan. Heeft de cliënt een indicatie voor de Wlz, dan valt hij niet meer onder de Wmo 2015. Een combinatie van een individuele voorziening uit de Jeugdwet en uit de Wmo 2015 is wel mogelijk, bijvoorbeeld een woningaanpassing uit de Wmo en een voorziening begeleiding uit de Jeugdwet. Als uit onderzoek bijvoorbeeld blijkt dat bepaalde noodzakelijke activiteiten nog door cliënt kunnen worden aangeleerd en is dit niet geïndiceerd, dan zal het college daarvoor nog een Zvw-indicatie behandeling aanvragen of cliënt verwijzen naar zijn zorgverzekeraar. Het resultaat valt dan niet onder de Wmo 2015.

  • Persoonlijke verzorging richt zich op algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg om een tekort aan zelfredzaamheid op dit gebied op te lossen door het aanleren dan wel overnemen van taken zodat de cliënt zo lang mogelijk zelfredzaam is en deel kan nemen aan de samenleving.

  • Het kan gaan om taken zoals wassen, aan- en uitkleden, in en uit bed gaan, toiletgang, bewegen, vervangen katheter/ stomazakje, toedienen sondevoeding, aanreiken medicijnen. Gemeenten zijn voor alle Cliënten, zowel onder als boven de 18 jaar alleen verantwoordelijk voor het gedeelte van persoonlijke verzorging dat niet onder voorliggende wetgeving zoals de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg valt.

  • Wanneer de PV gericht is op geneeskundige zorg of een hoog risico daarop dan is de Zorgverzekeringswet van toepassing (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering).

  • De inhoud van het resultaat “een ingevulde dag hebben” bestaat uit het bieden van activiteiten die in plaats komen van (betaald) werk of het volgen van regulier of speciaal onderwijs.

  • Het college bepaalt of de beperking van de cliënt gecompenseerd kan worden door gebruik te maken van wettelijk voorliggende voorzieningen, zoals regulier en speciaal onderwijs, opleiding, reguliere betaalde arbeid, of arbeid op grond van de Participatiewet, Wajong of de Wet sociale werkvoorziening.

  • Het college beoordeelt vervolgens in hoeverre de mantelzorger, het steunsysteem van de belanghebbende of algemene voorzieningen zoals bijvoorbeeld sociaal cultureel werk of vrijwilligerswerk een oplossing kunnen bieden.

  • Daarna beoordeelt het college in hoeverre een cliënt in staat is op eigen kracht het resultaat te bereiken. Het kan zijn dat huisgenoten kunnen helpen op grond van de “(boven)gebruikelijke zorg”. Zo is bijvoorbeeld het bijhouden van de administratie een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid in een huishouden. Kan één van de huisgenoten dit niet meer doen dan zullen eerst de andere huisgenoten dit over moeten nemen. Pas als ook zij dat niet kunnen, kan de noodzaak tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening ontstaan. Verder beoordeelt het college of het steunsysteem van cliënt of een vrijwilliger kan helpen, of dat er algemene voorzieningen zijn die een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van het resultaat.

  • Het college houdt rekening met de draagkracht van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigen de overbelasting van de mantelzorger een maatwerkvoorziening aan de verzorgde belanghebbende worden toegekend.

  • Vervolgens bepaalt het college welke resultaten behaald moeten worden met de Wmo integrale ondersteuning, Wmo logeren, Wmo Wonen. Vervolgens is het aan de zorgaanbieder om in het zorgplan aan te geven hoe en in welke dienstverleningsvorm de ondersteuning wordt geboden. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van individuele of groepsondersteuning, persoonlijke verzorging zijn of een combinatie.

  • Het college betrekt bij de beoordeling ook de afstand van de locatie waar de activiteiten plaatsvinden, ten opzichte van het adres van de cliënt. Uitganspunt is dat de locatie die zich het dichtst bij het adres van de cliënt bevindt en die adequate compensatie biedt voor de beperking van de cliënt, voorliggend is aan locaties die veder weg liggen.

  • Tenslotte beoordeelt het college of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer de cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen of onder begeleiding) of met een fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorger of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken, dan is dit voorliggend. Is dit niet het geval dan kan het college vervoer van en naar de locatie van de activiteiten verstrekken. Het wordt geregeld door de aanbieder. Het vervoer mag collectief/groepsgewijs worden geregeld voor meerdere cliënten waar vervoer onderdeel uitmaakt van de maatwerkvoorziening in de vorm van groepsgewijze ondersteuning. (Zie onderdeel 1.6.4. vervoer binnen dienstverlening).

  • De ondersteuning kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (hiernaar pgb). Om het bedrag van het pgb vast te stellen hanteert het college verschillende tarieven. Dit wordt uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Winterswijk.

Afwegingskader logeren

  • Het college stelt vast dat cliënt een zodanige beperking heeft dat hij een mantelzorger nodig heeft om de handelingen en activiteiten die hij zelf niet (meer) kan doen, voor hem te verrichten, dan wel om toezicht te houden in verband met gedrags- en/of gezondheidsproblematiek.

  • Het college stelt de noodzaak voor permanent 24 uur per dag toezicht vast. Van permanent toezicht is sprake als:

    • o

      Hulp nodig is op regelmatige en onregelmatige momenten. De zorgverlening moet inspelen op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;

    • o

      Die hulp geboden wordt op basis van actieve observatie, die tot doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of verslechtering van de gezondheidssituatie tijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/ gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en of gedragssituaties kan worden voorkomen;

  • Het college stelt vast dat verblijf in de thuissituatie verantwoord en realistisch is. Kortdurend verblijf kan maximaal 100 etmalen per jaar ingezet worden. Is er meer nodig dan moet de vraag beantwoord worden of verblijf in de thuissituaties nog verantwoord en realistisch is;

  • Als het college heeft vastgesteld dat de ouder(s) en/of andere huisgenoten in de thuissituatie overbelast is/zijn, of dit door het bieden van mantelzorg dreigt/dreigen te raken en daardoor niet meer is staat is/zijn de mantelzorg (volledig) te leveren, beoordeelt het college eerst of binnen het eigen steunsysteem van de mantelzorger een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Te denken valt aan een familielid dat een middag of weekend de zorg overneemt. Is dat niet voldoende dan beoordeelt het college of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Hierbij kan gedacht worden aan een steunpunt mantelzorg dat informatie kan verstrekken over voorzieningen, of een vrijwilligerssteunpunt dat kan bemiddelen voor een vrijwilliger. De belastbaarheid met het oog op de gezondheid van de ouder, partner of huisgenoot moet worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. Bij het zoeken naar eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen kan gedacht worden aan het verminderen van het aantal (vrijwilligers)activiteiten van de mantelzorger in de vrije tijd, het stellen van prioriteiten en het gebruik maken van voorliggende voorzieningen die in de naaste omgeving beschikbaar zijn;

  • Het college gaat ook na of belanghebbende een indicatie voor Zvw-persoonlijke verzorging en verpleging heeft. Wanneer deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoot zelf wordt geleverd via een Pgb, kan dit reden zijn voor (dreigende) overbelasting. De overbelasting kan in dit geval worden verminderd wanneer de mantelzorger in plaats van zelf de persoonlijke verzorging te leveren, deze inkoopt in de vorm van zorg in natura door een thuiszorgaanbieder. Deze oplossing is voorliggend aan een maatwerkvoorziening.

  • Ook bij dit resultaat moet de afbakening met de Zvw en Wlz goed afgestemd worden. Niet alle vormen van toezicht vallen onder de Wmo 2015.

Keuze maatwerkvoorziening

  • Om tot een keuze te komen voor een maatwerkvoorziening wordt verwezen naar selectieleidraden ‘Procedure voor sociale en andere specifieke diensten volgens de niet-openbare procedure’:

    • f.

      Integrale ambulante jeugdhulp, te weten:

      Behandeling (Behandeling Individueel, Behandeling Groep, Generalistische GGZ, Specialistische GGZ)

      Ondersteuning (Ondersteuning Individueel, Ondersteuning Groep, Logeren).

      Persoonlijke verzorging,

      Vervoer jeugd

    • g.

      Gezins- en woonvormen, te weten:

      Pleegzorg (Pleegzorg Deeltijdpleegzorg)

      Gezinshuiszorg

      Verblijf Groep,

      Wonen gericht op zelfstandigheid.

    • h.

      Wmo Integrale ondersteuning te weten:

      Ondersteuning (Individuele ondersteuning en groepsondersteuning zo nodig in combinatie met vervoer),

      Persoonlijke verzorging

    • i.

      Wmo logeren

    • j.

      Wmo wonen

      Beschermd wonen (Beschermd wonen inclusief),

      Beschut wonen (Beschut wonen inclusief, Beschut wonen exclusief),

      Beschermd thuis

1.7.Verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Het gaat hierbij om het zich verplaatsen in en om de woning in een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die daar nu juist niet voor bedoeld is. De incidentele rolstoel is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder het resultaat lokaal verplaatsen en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

  • Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en komen ter beschikking via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.

  • De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

  • Het college beoordeelt of de belanghebbende aangewezen is op een rolstoel voor dagelijks zittend verplaatsen.

  • Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, kan via een (medisch en al dan niet ergotherapeutisch) advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • Bij verstrekking in natura of pgb vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

  • Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan wordt het te verstrekken bedrag gebaseerd op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Zie ook artikel 4 van het Gewijzigde Besluit Maatschappelijke Ondersteuning en jeugdhulp gemeente Winterswijk 2023.

  • Ten aanzien van mantelzorgers kan door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

  • Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een elektrische duwondersteuning op de rolstoel verstrekt kan worden.

1.8.Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) ZOOV op Maat

ZOOV op Maat is het collectief vraagafhankelijk vervoersysteem in de Achterhoek. Iedereen kan gebruik maken van ZOOV Op Maat als standaardreiziger. Hiervoor betaalt men een standaardtarief ZOOV op Maat. Dat geldt ook voor mensen met beperkingen. Als zij "meerkosten" maken vanwege hun beperkingen kunnen zij in aanmerking komen voor een gereduceerd Wmo-tarief voor ZOOV op Maat. ZOOV op Maat kan als een voorliggende voorziening gelden als zij beschikbaar is, betaalbaar is en adequate compensatie biedt. De huidige opzet van ZOOV op Maat voldoet aan deze vereisten.

Bij de vaststelling van het meest geschikte vervoermiddel wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de cliënt. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Een persoon zonder beperkingen maakt immers ook kosten voor vervoer.

Afwegingskader

  • Inhoud van het resultaat “zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel” betreft verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning en bestaat uit een individuele of collectieve vervoersvoorziening op maat, waarbij een gemiddelde vervoersbehoefte tegen een standaardtarief het uitgangspunt is.

  • Het college gaat eerst na of er geen algemeen gebruikelijke voorzieningen (fiets met trapondersteuning of openbaar vervoer) of andere alternatieven voor belanghebbende bruikbaar en beschikbaar zijn om zich lokaal te kunnen verplaatsen.

  • Als blijkt dat algemeen gebruikelijke voorzieningen de beperking van de belanghebbende niet of niet voldoende kunnen compenseren onderzoekt het college allereerst welke vervoersbehoefte de belanghebbende heeft.

  • Aan de hand van deze vervoersbehoefte beoordeelt het college of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

  • Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar, te kunnen worden afgelegd. Afhankelijk van de vervoersbehoefte en de situatie kan het college besluiten dit aantal kilometers naar beneden of boven bij te stellen.

  • Mocht belanghebbende ook in het bezit zijn van een andere vervoersvoorziening zoals bijvoorbeeld een scootmobiel, dan kan maximaal 1000 kilometer per jaar met het collectief vervoer gereisd worden.

  • Als de ondersteuningsvrager afhankelijk is van een rolstoel (dagelijks zittend gebruik), is er geen sprake van collectief vervoer als openbaar vervoerssysteem. Voor hen geldt dus dat er bij een vervoersbehoefte altijd een indicatie is voor het collectief vervoer.

  • De kosten voor een eventuele pas die nodig is om gebruik te maken van het vervoer is voor rekening van de ondersteuningsvrager.

  • Bij personen met een loopafstand tussen de 100 - 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

  • Als collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, te besteden aan vervoer, verstrekken.

  • Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

  • Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

    Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Hierbij wordt nog een bedrag voor onderhoud en reparatie van de voorziening toegekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode.

  • Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Als de belanghebbende niet zonder de mantelzorger vervoerd kan worden, dan komt de belanghebbende in aanmerking voor een medische begeleidingskaart, waarmee de mantelzorger gratis als begeleider met het vervoer mee kan reizen. Bij een indicatie voor medisch begeleider mag de belanghebbende niet alleen reizen.

Ingezetenen met een vervoersbeperking kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een gereduceerd tarief.

Als richtlijn om in aanmerking te komen voor een gereduceerd tarief voor ZOOV Op Maat moet in ieder geval sprake zijn van:

  • 1.

    Geobjectiveerde beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, psychische of psychosociale problemen al dan niet met een medisch advies waaruit blijkt dat de cliënt geen gebruik kan maken van eigen vervoer en het reguliere openbaar vervoer, en;

  • 2.

    Een cliënt die in staat is zelfstandig te reizen met ZOOV en die periodiek één van de volgende relevante vervoersbestemmingen heeft:

    • a.

      Het bezoeken van familie en vrienden of kennissen;

    • b.

      Bezoek aan openbare gebouwen, winkels of kerk;

    • c.

      Sociale- en culturele activiteiten; of

    • d.

      Medisch vervoer, waaronder ten behoeve van fysio- of vergelijkbare therapie (binnen een afstand van 20 kilometer van de woning en wanneer andere wetgeving niet voorliggend is).

Een inwoner die een vervoersvoorziening heeft moet een eigen bijdrage betalen van € 60,00 per jaar.

De volgende vervoersbestemmingen gelden in ieder geval als niet relevant voor een indicatie voor ZOOV Op Maat en naar deze bestemmingen mag ook niet gereisd worden tegen het gereduceerd Wmo-tarief met ZOOV op Maat:

  • Vervoersbestemmingen die vanuit voorliggende wetgeving worden gefinancierd (zoals het vervoer naar het ziekenhuis – bezoek aan de specialist of onderzoek);

  • Vervoer van en naar dagbesteding;

  • Vervoer van en naar werk;

  • Bovenregionale vervoersbestemmingen (Valys is hier voorliggend).

ZOOV Op Maat CVV is voorliggend op een individuele maatwerkvoorziening. Alleen als na onderzoek door consulent blijkt dat ZOOV op Maat niet volstaat, kan voor een andere oplossing worden gekozen.

Maximaal reisbudget gereduceerd tarief

Afhankelijk van de (regionale) vervoersbehoefte van de cliënt wordt een reisbudget vastgesteld tot maximaal 2.000 kilometer per jaar. Dit betekent dat een cliënt per jaar maximaal 2.000 kilometer kan reizen tegen een gereduceerd tarief. Onder de regionale vervoersbehoefte wordt verstaan het reizen binnen een afstand van 20 kilometer van de woning van de cliënt.

Als er andere mogelijkheden zijn voor vervoer op de kortere afstanden, zoals de mogelijkheid van fietsen of het gebruik van een scootmobiel, zal hier rekening mee gehouden worden en kan het maximale reisbudget naar beneden worden bijgesteld. Als sprake is van zwaarwegende redenen kan in uitzonderingsgevallen het maximale reisbudget (tijdelijk) naar boven worden bijgesteld.

Bovenregionale bestemmingen vallen buiten de reikwijdte van de wet en vallen onder verantwoordelijkheid van Valys. Omdat er nog onbereikbare bestemmingen tussen de 20 kilometer en het reisgebied van Valys zitten, kan men met ZOOV ook ritten van 20 tot 40 kilometer boeken, tegen het standaardtarief van ZOOV. Deze ritten worden in zijn geheel in mindering gebracht op het jaarlijks reisbudget.

Individuele puntbestemmingen

Op individueel niveau kunnen maximaal twee puntbestemmingen worden vastgesteld tussen de 20 en 40 kilometer waarnaartoe tegen het gereduceerd tarief kan worden gereisd, als blijkt dat hiervoor zwaarwegende redenen zijn.

Begeleiding bij vervoer ZOOV

Er kan voor twee soorten begeleiding een indicatie worden toegekend voor ZOOV: medische begeleiding en sociale begeleiding. De gemeente betaalt daarvoor een opslag aan de vervoerder.

Verplichte / medische begeleiding

Van medische begeleiding is sprake als de cliënt vanwege medische of andere redenen (zoals vanwege psychiatrische, psychische of psychogeriatrische problematiek) niet in staat is zelfstandig te reizen. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarbij de begeleider moet kunnen ingrijpen tijdens de rit. Als er medische redenen zijn, kan de gemeente een indicatie afgeven voor verplichte/medische begeleiding. De CVV-reiziger met verplichte/medische begeleiding mag niet alleen reizen. De medische begeleider is ten minste 12 jaar oud, is in staat om hulp te verlenen als dat nodig is en gebruikt zelf geen rolstoel. Ze reizen gezamenlijk van A naar B. De medische begeleider betaalt geen reizigersbijdrage.

Sociale begeleiding

In gevallen waar de cliënt zowel thuis als op locatie ondersteuning nodig heeft van de begeleider en er geen redelijke vervoersmogelijkheden beschikbaar zijn voor de begeleider, kan er een indicatie voor sociale begeleiding worden toegekend. In dat geval betaalt de begeleider hetzelfde tarief als de cliënt. Een begeleider die meereist zonder indicatie van de gemeente, reist als standaardreiziger mee en betaalt het standaardtarief.

BIJLAGE 2 | DEFINIËRING ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:

  • Niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én;

  • In de reguliere handel verkrijgbaar is, én

  • In prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo: “een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562). Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.

Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

  • De handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden;

  • De aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden zijn:

  • Tandem (inclusief een ouder-kind tandem);

  • Fiets met lage instap, ligfiets;

  • Spartamet/ tandemmet;

  • Rollator/ krukken, looprekken, loophulpen met 3 of 4 poten;

  • Elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

  • Bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • Driewieler, buggy, commode, box tot 4 jaar

  • Personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

  • Autoaccessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten,

  • Autorijlessen, autoverzekering;

  • Trekhaak;

  • Collectief vervoer minder dan 150 zones of 52 ritten op jaarbasis

  • Eenhendelmengkranen;

  • Thermostatische kranen;

  • Keramische-of inductiekookplaat;

  • Verhoogd toilet of toiletverhoger;

  • Tweede toilet/sanibroyeur;

  • Renovatie van badkamer en keuken*;

  • Antislipvloer/coating;

  • Wandbeugels;

  • Zonwering (inclusief elektrische bediening);

  • Ophogen tuin/bestrating bij verzakking

  • (Mobiele) telefoon en kosten abonnement

* Bij de Wmo wordt ervan uitgegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Als een keuken of badkamer ouder is, wordt de bijdrage vanuit de Wmo lager.

De laatste jaren zien we een ontwikkeling dat ook de scootmobiel (of soortgelijke vervoersvoorziening) of een traplift algemeen gebruikelijk worden. Ook hier geldt het maatwerk per individu.

Voor huishoudelijke hulp vindt de VNG dat deze bij een zeker inkomen en bij een zekere leeftijd als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Maar lastig is dat de Wmo 2015 gemeenten daarover geen duidelijke richtlijnen geeft. Formeel mogen gemeenten “niet aan inkomenspolitiek doen”. De vraag blijft hoe gemeente dan moeten beoordelen of de aanvrager de HH zelf kan bekostigen.

BIJLAGE 3 | DEFINIËRING ALGEMENE VOORZIENINGEN

De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang;

Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente worden bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening.

Dit betekent dat de gemeente eerst beoordeelt of het probleem van een persoon met een beperking kan worden opgelost door middel van een algemene voorziening. De landelijke eigen bijdrageregeling is niet van toepassing op algemene voorzieningen. De gebruiker betaalt of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief waar het een door de gemeente gesubsidieerde voorziening betreft.

De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort. Bijvoorbeeld: om gebruik te maken van een passantenverblijf zal de cliënt moeten aantonen dat hij dakloos is.

Voorbeelden van algemene voorzieningen die door de overheid (mede) gefinancierd kunnen zijn:

  • Peuterspeelzalen

  • Scholen

  • Algemeen maatschappelijk werk

  • Schuldhulpverlening en budgettering

  • GGD

  • Welzijnswerk (voor ouderen)

  • Jongerenwerk

  • Informatie en advieswerk

  • Formulierenbrigade

  • Klussendienst

  • Was-en strijkservices

  • Sportvoorzieningen

  • Maaltijdvoorziening

  • Passantenverblijf voor dak- en thuislozen

  • Sociale alarmering

  • Cliëntondersteuning (kosteloos)

Voorbeelden van algemeen (gebruikelijke) voorzieningen in de markt zijn:

  • Kinderopvang

  • Boodschappendiensten supermarkten

  • Glazenwasser

  • Tuinonderhoud

  • Commercieel sportaanbod

  • Gemaksdiensten

De Wmo 2015 biedt gemeenten meer mogelijkheden om voor voorzieningen die onder de huidige Wmo individuele voorzieningen zijn, te verwijzen naar gesubsidieerde of commerciële algemene voorziening. Voorbeelden zijn een algemene voorziening voor schoonmaakondersteuning, collectief vervoer, een scootmobiel of rolstoelpool, en een inloopcentrum voor ouderen. In principe kan de gemeente voor het gebruik van deze voorzieningen een kostendekkend tarief vragen. Aan personen met een laag inkomen kan via de bijzondere bijstand een lager tarief worden gegeven. Dit wordt verder uitgewerkt in het financieel besluit.

BIJLAGE 4 | DEFINIËRING ‘EIGEN KRACHT’/GEBRUIKELIJKE ZORG

Eigen kracht

Voorafgaand aan een eventuele verstrekking van een maatwerkvoorziening vindt een onderzoek plaats. Hierbij wordt onderzocht of de burger met beperking in staat is zijn participatieprobleem op te lossen door middel van eigen kracht, met inzet van zijn sociaal netwerk of algemene voorzieningen.

Kernvragen zijn:

Zelfregie (zelf bepalen)

Kernvraag: Wat wil ik?

Eigen kracht (het zelf kunnen)

Kernvraag: Wat kan ik?

Zelfredzaamheid (zelfstandig mee kunnen doen)

Kernvraag: Is compensatie nodig?

Eigen verantwoordelijkheid (zelf moeten/ mogen)

Kernvraag: Wat moet/ mag ik zelf doen?

Gebruikelijke zorg

Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die -ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze -één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake van inwoning is, wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding. Bij inwoning kunnen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen en voordeur gedeeld worden. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen en het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen.

Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden. In situaties korter dan drie maanden moet alle zorg door de gebruikelijke zorg worden geboden.

Het Rijk heeft in het kader van de voormalige AWBZ een richtlijn ontwikkeld voor gebruikelijke zorg voor ouders ten opzichte van hun kinderen. Om gebruikelijke en boven gebruikelijke zorg vast te kunnen stellen, wordt aan zorgverlener een omschrijving gevraagd van de zorgtaken en het aantal minuten die nodig zijn voor het uitvoeren van de zorgtaken. Deze informatie wordt vergeleken met de omschrijving van gebruikelijke zorg in de "richtlijnen gebruikelijke zorg" uit de “CIZ Indicatiewijzer, Versie: 7.1, juli 2014”. Ook kan de expertise van de Gedragswetenschapper Jeugd worden ingeschakeld. Onderstaande opsomming gaat uit van jeugdigen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen, die opgroeien in een veilige opvoedingssituatie.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate in staat tot zelf bewegen en verplaatsen

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarbinnen een passend pedagogisch klimaat wordt geboden

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op

  • Gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer)

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouder(s)/verzorgers

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te bewegen

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarbinnen een passend pedagogisch klimaat wordt aangeboden

Jeugdigen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is)

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling

  • Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouder(s)/verzorgers.

  • Hebben begeleiding van een volwassenen nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarbinnen een passend pedagogisch klimaat wordt geboden

Jeugdigen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden

  • Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (b.v. huiswerk of het zelfstandig wonen)

  • Hebben, in ieder geval tot 17 jaar, een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarbinnen een passend pedagogisch klimaat wordt geboden

Volwassenen van 18 tot 23 jaar

Taken van huisgenoten van 18 tot 23 jaar. Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • Schoonhouden van sanitaire ruimte;

  • Schoonhouden van keuken, kamer en slaapkamer;

  • De was doen;

  • Boodschappen doen;

  • Maaltijd verzorgen;

  • Afwassen en opruimen.

In de hierboven beschreven groepen valt gebruikelijke begeleiding onder gebruikelijke zorg. Onder gebruikelijke begeleiding valt:

  • Het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;

  • Het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek en huisarts;

  • Het bieden van hulp of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

  • Het leren omgaan van derden (familie en vrienden) met de cliënt;

  • Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tenminste tot een leeftijd van 17 jaar zowel in kortdurende als langdurige situaties gebruikelijk.

BIJLAGE 5 | DEFINIËRING MANTELZORG EN BOVENGEBRUIKELIJKE ZORG

Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als “hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”. Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt boven gebruikelijke zorg genoemd.

In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel heeft de gemeente vanuit de Wmo 2015 de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze boven gebruikelijke zorg levert. Bij deze afweging dient de gemeente de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. (Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid hun zorgtaken even helemaal aan een ander over te laten. De bedoeling is dat de mantelzorger even vrijaf van de zorg heeft). Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen eigenstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. Wel krijgt de gemeenten de opdracht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.

BIJLAGE 6 | DEFINIËRING GOEDKOOPST ADEQUAAT

Dit begrip is ontleend aan de praktijk van de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten. De gemeente mag de voorziening die het goedkoopst adequaat is inzetten. Dit begrip betekent dat de voorziening doelmatig moet zijn. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een pgb.

Om tot een budgetbepaling te komen, wordt de hoogte van het pgb gekoppeld aan de tegenwaarde van de in natura te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden met het inkoopvoordeel dat de gemeente heeft behaald door het afsluiten van een contract met een leverancier. Een cliënt die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.

Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst adequaat tot gevolg hebben dat een cliënt die naar een andere dagbestedingslocatie wil dan de voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.

BIJLAGE 7 | DEFINIËRING VOORZIENBAARHEID

In de jurisprudentie is over dit begrip nog geen duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen.

Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding bij de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.

Mogelijk geldt het criterium ook voor de aanvragen voor huishoudelijke hulp en bepaalde woningaanpassingen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren.

BIJLAGE 8 | DEFINIËRING MEDISCH MOEILIJK TE OBJECTIVEREN AANDOENINGEN (MMOA)

Hierbij is sprake van beperkingen die niet direct kunnen worden gerelateerd aan een bepaald ziektebeeld. Voorbeelden zijn chronisch vermoeidheidssyndroom, fibromyalgie, whiplash en bekkeninstabiliteit. Als mensen met MMOA zich melden bij de Wmo, moet overwogen worden een diagnostisch onderzoek te vragen, alvorens ondersteuning toe te kennen.

BIJLAGE 9 | GRENZEN AAN DE OMVANG VAN ONDERSTEUNING

Voor het bepalen van het aantal uren/minuten huishoudelijke hulp wordt gebruik gemaakt van het normenkader Huishoudelijke ondersteuning 2019 van bureau HHM. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddelde cliëntsituatie. Niet iedere cliënt past in deze omschrijving. Voor cliënten waar de gemiddelde tijd niet van toepassing is, kunnen invloed factoren worden meegewogen. Deze staan in het normenkader als meer in zet of minder inzet. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd. De aanwezigheid van deze kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.

Voor het aantal vervoerkilometers dat een persoon per jaar nodig heeft geldt een norm van maximaal 1500 tot 2000 kilometer per jaar. Als de vervoersbehoefte beperkter is wordt een lagere norm aangehouden.

In de voormalige AWBZ zijn protocollen ontwikkeld voor de gemiddelde tijd voor verschillende vormen van begeleiding. Op basis van deze protocollen zijn nieuwe richtlijnen gemaakt.

Voor dagbesteding geldt een maximum van 9 dagdelen per week voor personen tot 65 jaar. Een dagdeel bedraagt 4 uur. Het maximumaantal dagdelen is afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat, studeert of betaalde arbeid verricht. Voor ouderen van 65 jaar en ouder is het maximum voor dagopvang 6 dagdelen per week.

Voor individuele begeleiding varieert het aantal uren tussen het minimum van 1 uur per week en het maximum van 24 uur per week.

De omvang van kortdurend verblijf (respijtzorg) bedraagt maximaal 100 etmalen op jaarbasis. Voor kortdurend verblijf wordt bij voorkeur geen pgb verstrekt.

BIJLAGE 10 | TOELICHTING EN NORMENKADER HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING HHM

Toelichting normenkader

In het normenkader wordt per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd genoemd dat toegekend kan worden. Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en als die situatie erom vraagt dan wordt van onderstaande richtlijn afgeweken. Het college kan afwijken met zowel op- als neerwaartse bijstellingen. Dit kan alleen als gemotiveerd aangegeven wordt waarom de verhoging of verlaging noodzakelijk is. Voor alles geldt dat als maatwerk vraagt om hiervan af te wijken, dit voorgaat op de richtlijn.

Gemiddeld huishouden

Dit normenkader is van toepassing op een gemiddeld huishouden. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde situatie wordt verstaan:

  • -

    een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • -

    wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • -

    er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • -

    de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • -

    de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • -

    de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Niet-gemiddeld huishouden

Een aantal factoren kan maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat een andere inzet nodig is door een andere frequentie van activiteiten of een andere tijdbesteding.

1. Kenmerken cliënt

  • o

    Mogelijkheden cliënt zelf. De fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.

  • o

    Beperkingen en belemmeringen van de cliënt die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

  • o

    Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

  • o

    Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.

  • o

    Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers De hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

2.Kenmerken huishouden

  • o

    Samenstelling van het huishouden

  • Het aantal personen en leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet per se extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

  • o

    Huisdieren

  • Door de aanwezigheid van één of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier vraagt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen. Het uitgangspunt is dat de gevolgen van huisdieren op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager behoort.

3.Kenmerken woning

  • o

    Inrichting van de woning

  • Extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt.

  • o

    Bewerkelijkheid van de woning

  • Extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

  • o

    Omvang van de woning

  • Een grote woning kan, maar hoeft niet per sé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

NORMENKADER HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING

Normenkader basisactiviteiten

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis

Factoren voor meer inzet van hulp: Maximaal 20 – 30 min extra maximaal 3 x per week:

  • -

    PG-problematiek/ communicatie problemen

  • -

    de aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar.

  • -

    bij COPD-problematiek of allergie voor huisstofmijt in een gesaneerde woning

  • -

    ernstige beperking in gebruik van armen en handen

  • -

    incontinentie of chemo, en daarmee extra schoonmaak van toilet/badkamer

Frequentie structurele basisactiviteiten

afbeelding binnen de regeling

Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)

Frequentie incidentele activiteiten

afbeelding binnen de regeling

Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis incidentele activiteiten

Frequentie en activiteiten van verschillende onderdelen

Was verzorging

Wordt was verzorging geïndiceerd dan wordt verkend welk aandeel van de cliënt en/of mantelzorger verwacht mag worden in de was- en droogcyclus i.v.m. de praktische haalbaarheid over de aanwezigheid van de hulp.

Het strijken van kleding betreft alleen bovenkleding en het aantal dat redelijkerwijs verwacht worden.

Factoren voor meer inzet van hulp:

  • -

    bedlegerige cliënten 30 min per week

  • -

    extra wassen i.v.m. overmatig transpiratie, incontinentie, ongeveer 30 min per week.

afbeelding binnen de regeling

In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.

Boodschappen

In beginsel wordt deze activiteit niet geïndiceerd, omdat hiervoor gebruik gemaakt kan worden van een boodschappendienst vanuit voorliggend veld of van supermarkten.

Er wordt geen rekening gehouden met voorkeuren van de cliënt, wel als er een aantoonbare medische redenen is.

Factoren voor indicatie kunnen zijn:

  • -

    het huishouden bestaat uit meer dan 4 personen en er zijn kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig

afbeelding binnen de regeling

* Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen

Maaltijden

Als er jonge kinderen woonachtig zijn in het huishouden, kan het bereiden van de warme maaltijd geïndiceerd worden. Uit jurisprudentie (Rechtbank ’s Hertogenbosch 25-10-2012, nr. AWB 12/1795) blijkt dat twee broodmaaltijden en één warme maaltijd per dag adequaat kan worden geacht.

Factoren voor meer inzet van hulp:

  • -

    Bij de aanwezigheid van kinderen die jonger dan 12 jaar zijn, kan 20 minuten per keer extra geïndiceerd worden.

afbeelding binnen de regeling

Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden

* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.

Verzorging minderjarige kinderen

Het gaat hier om verzorging van gezonde kinderen, waarbij de ouder door beperkingen de verzorging/opvang niet uit kan voeren.

Onder ‘verzorging van de kinderen’ valt ook: sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten.

Er wordt in totaal maximaal 40 uur per week geïndiceerd. Factoren meer hulp kunnen hier nog bovenop komen. Waar mogelijk worden activiteiten gecombineerd. Dit betekent dat als een activiteit plaatsvindt voor meerdere personen en dit te combineren valt (bv. kinderen in ad doen of naar bed of school brengen), dan wordt het aantal minuten eenmaal geïndiceerd en niet per persoon. Het is mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

Factoren voor meer inzet van hulp:

  • -

    Aantal kinderen

  • -

    Leeftijd kinderen

  • -

    Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten

  • -

    Aanwezigheid gedragsproblematiek

afbeelding binnen de regeling

Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen

Dagelijkse organisatie gericht op het huishouden (AIV)

Het gaat hierbij om maximaal 1 x per week 30 min.

Gericht op het huishouden, en wordt alleen ingezet als cliënt leerbaar wordt geacht.

afbeelding binnen de regeling

Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting

Bijlage 11 TOELICHTING EISEN PGB AANBIEDER

De Pgb-houder kan met het Pgb ondersteuning en ondersteuning inkopen bij een Pgb-aanbieder. Een Pgb-aanbieder geeft beroepsmatig uitvoering aan het Pgb. De Pgb-houder sluit hiervoor een overeenkomst met de Pgb-aanbieder.

  • 1.

    De Pgb-houder dient ervoor te zorgen dat de Pgb-aanbieder voldoet aan de volgende bepalingen:

    • a.

      Is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. In het uittreksel van de KvK staat een actueel en compleet overzicht van de gegevens waaronder:

      • Activiteitenbeschrijving, passend bij de overeenkomst;

      • Eigenaren;

      • Commissarissen;

      • Bevoegdheden;

      • Adressen, telefoonnummers, e-mailadressen.

      • Uit de inschrijving blijkt duidelijk welk natuurlijk persoon aanspreekbaar en verantwoordelijk is voor de gedragingen van de onderneming bij de uitvoering van de Pgb-overeenkomst.

    • b.

      Beschikt (evenals zijn personeel) over een afgeronde en landelijk erkende beroepsopleiding (geregistreerd bij Crebo of Croho) gericht op zorg en/of welzijn.

    • c.

      De afgeronde opleiding past bij de aard van de problematiek van de cliënt en de beoogde oplossingen.

    • d.

      Is geval de ondersteuning uitvoering van Beeldende-, dans-, drama-, muziek-, psychomotorische-, psychomotorische kinder-, en speltherapie betreft, ingeschreven is in het landelijk register Vaktherapie van de Federatie vaktherapeutische beroepen.

    • e.

      Is aantoonbaar in het bezit van een recente en relevante Verklaring Omtrent gedrag niet ouder dan drie jaren (bij de start van de ondersteuning niet ouder dan 3 maanden) van haar personeel (zowel loondienstverband als inhuur), vrijwilligers en stagiaires werkzaam in het primaire proces. Ook personen die omgaan met persoonsgevoelige gegevens dienen een geldig VOG te bezitten. Op verzoek dient de Pgb-aanbieder aan de gemeentelijk toezichthouder de originele VOG’s terstond te tonen.

    • f.

      Bij de aanvraag voor een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) dient het volgende profiel te worden opgegeven: “profiel 45: Gezondheidzorg en Welzijn van mens en dier” en indien van toepassing: “profiel 84 “Belast zijn met de zorg voor minderjarigen”.

    • g.

      Er moet tenminste op consultatiebasis één gedragswetenschapper beschikbaar en betrokken zijn. De Pgb-aanbieder moet dit kunnen aantonen. De gedragswetenschapper is SKJ of BIG geregistreerd.

    • j.

      De Pgb-aanbieder maakt gebruik van een in Nederland gevestigde bank met een vergunning van De Nederlandsche Bank (DNB). De voor de opdracht te gebruiken bankrekening moet op naam staan van Pgb-aanbieder.

    • k.

      Is verzekerd tegen (beroeps)aansprakelijkheid voor minimaal € 500.000 per geval.

  • 2.

    In geval van Jeugdhulp:

    • a.

      Als de Pgb-aanbieder met personeel werkt, gebeurt dit volgens de norm Verantwoorde Werktoedeling.

    • b.

      De Pgb-aanbieder werkt vanuit de actuele kennis (erkende interventies volgens Nederlands Jeugdinstituut) en benut deze en past deze aan waar nodig, om aan te sluiten bij de hulpvraag en het resultaat van de jeugdige.

    • c.

      Werkt de Pgb-aanbieder zonder personeel, dan dient deze te beschikken over een geldige SKJ of BIG registratie. Indien gewerkt wordt met personeel, dient de Pgb-aanbieder zorg te dragen voor voldoende BIG of SKJ geregistreerd personeel.

  • 3.

    De Pgb-aanbieder:

    • a.

      Hanteert hij de van toepassing zijnde CAO;

    • b.

      Wordt bij organisaties tot 100 fte maximaal één topfunctionaris (conform Wet normering Topinkomens) bezoldigd boven de CAO-norm die voor de betreffende functie van toepassing is;

    • c.

      Maken de loonkosten van het uitvoerend personeel dat direct betrokken is bij de ondersteuning van cliënten, minimaal 70% van de jaarlijkse (totale) omzet uit. In geval in de kostprijs een huisvestingscomponent is opgenomen, dient dit percentage te worden berekend exclusief deze component.

  • 4.

    De Pgb-aanbieder mag bij de uitvoering van het Pgb geen gebruik maken van onderaannemers.

  • 5.

    De Pgb-aanbieder of daaraan gelieerd bedrijf mag geen (zakelijke) overeenkomst aangaan met de Pgb-houder anders dan de Pgb-overeenkomst en een huurovereenkomst ingeval van beschut of beschermd wonen.

  • 6.

    De Pgb-aanbieder of een daar aan gelieerde derde mag aan de Pgb-houder geen woonruimte om niet of tegen wat voor een vergoeding ook beschikbaar stellen, behalve het in de huurovereenkomst overeengekomen huurbedrag.

  • 7.

    Verhuurt de aanbieder woonruimte aan een cliënt, dan moet de hoogte van de huur voor zowel zelfstandige als onzelfstandige woonruimte in verhouding staan tot het aangebodene, in overeenstemming met het woningwaarderings¬systeem.

  • 8.

    De Pgb-aanbieder mag aan de cliënt geen geld, goederen of diensten beschikbaar stellen, anders dan vastgelegd in de Pgb-overeenkomst.

  • 9.

    De tussen de Pgb-houder en Pgb-aanbieder/ Pgb ondersteuner af te sluiten Pgb-overeenkomst en wijziging van de overeenkomst dient voor goedkeuring te worden voorgelegd aan de gemeente die het Pgb beschikbaar stelt.

Kwaliteitskader en beleidsregels handhaving en naleving

Op het besteden, het beheer en de uitvoering van het Pgb is de van de gemeente meest recente versie van de “Beleidsregel handhaving en naleving kwaliteit Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 en Jeugdwet” en voor zover toepasbaar het “Kwaliteitskader Wmo 2015 en Jeugdwet” van toepassing.


Noot
1

Deze opsomming is niet uitputtend; als er aanleiding is kan er meer gevraagd worden. De SVB heeft een handzame folder over dit onderwerp gemaakt die betrekking heeft op de Pgb-houder en Pgb-vertegenwoordiger https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/persoonsgebonden-budget-pgb/documenten/publicaties/2021/09/21/infographic-met-toelichting---toetsing-10-punten-pgb-vaardigheid