Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer

Geldend van 05-07-2023 t/m heden

Intitulé

Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer

1. Inleiding

Drugscriminaliteit, zoals de handel in en productie van soft- en harddrugs, heeft een sterk ondermijnend karakter. De handel in en productie van drugs vormen een ernstig gevaar voor de aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Het woon- en leefklimaat en de sociale en/of fysieke veiligheid van burgers worden er door aangetast, onder meer door het aantrekken van criminaliteit en risico’s op geweldpleging. Hennepplantages en drugslaboratoria vormen een groot gevaar voor de woon- en leefomgeving vanwege onder andere het risico op brandgevaar, elektrocutiegevaar, ontploffing en waterschade. Tevens is de volksgezondheid in het geding omdat er sprake is van ongecontroleerde handel in drugs. Vanuit het oogpunt van de openbare orde en veiligheid, het beschermen van het woon- en leefklimaat en de volksgezondheid, is het van belang dat er wordt opgetreden tegen illegale handel in drugs.

Er zijn ook woningen en panden die een grote rol spelen bij de handel in drugs waarbij er tijdens de doorzoeking door de politie echter geen drugs worden aangetroffen, maar waarbij er wel sprake is van voorbereidingshandelingen. In dergelijke panden worden bijvoorbeeld versnijdingsmiddelen, chemicaliën, kweektenten, een net gerooide of in opbouw zijnde hennepplantage, geldtelmachines, assimilatielampen of drugsverpakkingen aangetroffen. Dergelijke panden, maar ook winkels die deze producten verkopen, spelen een rol bij het in stand houden en faciliteren van de productie van en handel in drugs. Niet alleen de handel in drugs, maar ook het faciliteren daarvan vormt een ernstig gevaar voor de aantasting van de openbare orde. De gevaren en risico’s verschillen niet wezenlijk van daadwerkelijke handelspunten. Panden waarin dergelijke voorbereidingshandelingen plaatsvinden, vormen eveneens een schakel in de productie of distributie van drugs, ook als er (nog) geen directe gevolgen zijn voor de lokale woon- en leefomgeving (Kamerstukken II, 2016-2017, 34 763, nr. 3, p. 3).

Uit de ondermijningsbeelden van de regio Haaglanden, blijkt dat het fenomeen drugs de rode draad is van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit in de regio. Zowel regionaal als lokaal is daarom prioriteit gegeven aan de aanpak van de drugscriminaliteit. Voor de handhaving van de Opiumwet is de gecoördineerde inzet van het openbaar bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie vereist. Het Regionaal Samenwerkingsverband Integrale Veiligheid heeft daarbij de behoefte uitgesproken om het Damoclesbeleid van de gemeenten in de eenheid Den Haag zoveel mogelijk te harmoniseren waarin tegelijkertijd ruimte is voor lokaal maatwerk. Uitgangspunt is dat de burgemeester handhavend optreedt als zich een overtreding als genoemd in artikel 13b van de Opiumwet voordoet. In dit beleid staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze in de gemeente Zoetermeer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een bestuurlijke maatregel op te leggen indien de Opiumwet is overtreden.

2. Doelstellingen

Dit beleid richt zich primair op de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en op het tegengaan van nadelige effecten van de handel in en productie van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, onder meer bezien vanuit de gevolgen op de openbare orde.

Hieruit voorkomende nevendoelstellingen (niet limitatief) zijn dat:

  • de kwaliteit van het woon- en leefklimaat verbetert/herstelt;

  • voor de overtreder en/of rechthebbende op het gebruik van het pand kenbaar is welke herstelmaatregel van de overheid verwacht kan worden na een overtreding, hetgeen een preventief effect sorteert, in die zin dat pandeigenaren zich bewust worden van de verantwoordelijkheden die zij hebben met betrekking tot het verhuren van hun panden;

  • de illegale activiteiten rondom drugs en binding met het criminele circuit effectiever worden bestreden.

3. Beleidskader

Dit beleid is van toepassing op de uitoefening door de burgemeester van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid met betrekking tot:

  • woningen en bijbehorende erven;

  • voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld horecazaken en winkels);

  • niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld bedrijfsruimten, loodsen, magazijnen en woningen die feitelijk niet worden bewoond).

Dit beleid is niet van toepassing op de coffeeshops binnen de gemeente Zoetermeer. Daar is in een aparte beleidsregel in voorzien: ‘Beleidsregel Coffeeshopbeleid Zoetermeer’.

4. Juridisch kader

Op grond van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs) dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, aanwezig te hebben of te vervaardigen.

Artikel 13b van de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen indien in een woning of lokaal of op het daarbij behorende erf een middel als bedoeld in lijst I of lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Daarnaast is artikel 13b van de Opiumwet sinds 1 januari 2019 verruimd met het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3° van de Opiumwet of artikel 11a van de Opiumwet (zogenoemde voorbereidingshandelingen).

Volgens artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

In artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan een last onder dwangsom aan de overtreder kan opleggen.

Volgens artikel 5:31d van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

De last onder bestuursdwang en last onder dwangsom zijn reparatoire maatregelen. Dergelijke maatregelen hebben in de context van artikel 13b van de Opiumwet onder meer als doel de geconstateerde overtreding te beëindigen en herhaling ervan te voorkomen en in voorkomend geval als nevendoel het aangetaste woon- en leefklimaat en de openbare orde te herstellen, dan wel te voorkomen dat deze (verder) wordt verstoord.

Handelshoeveelheid

Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt. De burgemeester is dan bevoegd om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen. De enkele ontkenning dat de drugs bestemd waren om te worden verhandeld, is daartoe onvoldoende. De betrokkene zal aannemelijk moeten maken dat de drugs geen handelsbestemming hebben.

Om te bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. De daarin vermelde criteria en indicatoren worden als leidraad gebruikt. Volgens die criteria worden een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram, een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram en 5 hennepplanten als hoeveelheden voor eigen gebruik aangemerkt. Voor wat betreft harddrugs kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één ampul, één wikkel of één pil/tablet. Bij GHB wordt een consumptie-eenheid aangehouden van 5 milliliter. Grotere hoeveelheden dan de genoemde hoeveelheden worden aangemerkt als een handelshoeveelheid.

Artikel 13b van de Opiumwet kan ook van toepassing zijn op panden waarin minder dan een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, maar waarvan het op grond van andere gegevens, zoals meldingen, politiewaarnemingen of handelsindicatoren (onder andere gripzakjes, weegschalen, wapens of contant geld) aannemelijk is dat het pand wel wordt gebruikt voor de productie van en/of handel in drugs.

Zo nu en dan wordt een hennepkwekerij opgerold die vlak voor de inval is geoogst of is er sprake van een pand waarvan uit onderzoek door de politie is gebleken dat het gebruikt wordt als knooppunt van waaruit handelsafspraken worden gemaakt ten behoeve van vervoer, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. In dergelijke gevallen worden geen handelshoeveelheden drugs aangetroffen, maar valt het betreffende pand wel onder de werking van artikel 13b van de Opiumwet. Het is immers gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering, vervoer dan wel verstrekking van drugs. Dergelijke gevallen worden gelijkgesteld met de situatie waarin de betreffende drugs wel zijn aangetroffen.

Voorbereidingshandelingen

Op 1 januari 2019 is artikel 13b van de Opiumwet uitgebreid. De bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet is sinds deze wetswijziging ook toepasbaar op zogenoemde voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a van de Opiumwet. De artikelen 10a en 11a van de Opiumwet vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken, verwerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige illegale hennepteelt.

Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs (ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617).

Een bestuurlijke maatregel op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet beoogt het beëindigen of opheffen van locaties waar voorbereidingshandelingen plaatsvinden en betreft een pandgerichte aanpak. Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet richt zich, anders dan de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet, dan ook niet tot een persoon.

Weet of ernstig vermoeden

Het subjectieve bestanddeel ‘weet of ernstige reden heeft om te vermoeden’ uit de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet kan voor de toepassing van de sluitingsbevoegdheid uit artikel 13b van de Opiumwet op basis van de feitelijke situatie ter plaatse worden vastgesteld. Dit betekent dat de burgemeester bevoegd is een pand te sluiten indien hij op basis van de feitelijke situatie voldoende aannemelijk maakt dat er in het pand voorwerpen of stoffen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd waren voor het bereiden, bewerken, verwerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. De burgemeester hoeft dus niet aannemelijk te maken dat de aangeschreven persoon zelf wetenschap dan wel een ernstig vermoeden had dat de in het pand aanwezige stoffen of voorwerpen bestemd zijn voor het bereiden, bewerken, verwerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Wetenschap en verwijtbaarheid kunnen wel relevant zijn bij de vraag of de burgemeester van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik mag maken (ABRvS 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523).

De aangetroffen situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dit vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof en de aangetroffen stoffen en voorwerpen in onderlinge combinatie. De combinatie van voorwerpen en stoffen is hierbij cruciaal, omdat in de hennepteelt vaak gebruik wordt gemaakt van materialen die ook legaal gebruikt kunnen worden. Tevens kan een voorbereidingshandeling blijken uit zaken als tapgesprekken of observaties uit een opsporingsonderzoek.

Grootschalig of beroeps- of bedrijfsmatig

In het geval van voorbereidingshandelingen die te maken hebben met de productie van harddrugs is de aanwezigheid van stoffen of voorwerpen die gebruikt worden voor het voorbereiden van harddrugsdelicten voldoende om artikel 13b van de Opiumwet te kunnen toepassen.

Gaat het om softdrugs dan moet er sprake zijn van voorbereidingshandelingen die beroeps- of bedrijfsmatig van aard zijn of die betrekking hebben op een grote hoeveelheid van een middel (grootschalige hennepteelt). Er is sprake van grootschaligheid bij meer dan 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet.

Voor wat betreft voorbereidingshandelingen die beroeps- of bedrijfsmatig van aard zijn, wordt aansluiting gezocht bij paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet. Hierbij is allereerst de schaalgrootte van de teelt van belang: de hoeveelheid planten. Bij een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Daarnaast is de mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. van belang. Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst met indicatoren in bijlage 1 bij de Aanwijzing Opiumwet met betrekking tot de mate van professionaliteit, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

In de lijst worden als indicatoren genoemd: afscherming, belichting, voeding, ruimte, ventilatie, verwarming, bodem, ziektebestrijding, verwerking, plantmateriaal en CO2-suppletie. Ten slotte speelt bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is het doel van de teelt mee. Als er sprake is van teelt om geldelijk gewin te verkrijgen, is er sprake van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

Aan de hand van de aangetroffen goederen en stoffen kan een inschatting worden gemaakt hoeveel hennepplanten er met de goederen gekweekt zouden kunnen worden. Als gemiddelde wordt een kwekerij gehanteerd met 15 planten per m2. Een plant levert gemiddeld een opbrengst op van 28,2 gram hennep. Deze hoeveelheden zijn gebaseerd op het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie).

Voorhanden zijn

Voor de vraag of de burgemeester bevoegd is om gebruik te maken van zijn bevoegdheid als genoemd in artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet is het niet relevant of de aangeschreven persoon de voorwerpen of stoffen zelf voorhanden heeft, maar dat de voorwerpen of stoffen voorhanden zijn. Het gaat dus om de aanwezigheid van de stoffen of voorwerpen in een woning of lokaal.

5. Uitgangspunten

Onderscheid woningen en lokalen

In dit beleid wordt een onderscheid gemaakt tussen drugshandel en/of daaraan gerelateerde strafbare voorbereidingshandelingen in lokalen en in woningen. Een sluiting van een woning is ingrijpender voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene dan een sluiting van een lokaal. Voor woningen is dan ook een zwaardere motivering vereist om bestuursdwang in de vorm van een sluiting toe te passen dan voor lokalen. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij woningen terughoudender moet worden omgegaan met de effectuering van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van een sluiting. Anderzijds moet ook bedacht worden dat juist als het om woningen gaat, de impact en het gevaar van drugshandel op de omgeving en de omwonenden potentieel groter is.

Lokaal

Onder een lokaal en het daarbij behorende erf wordt het volgende verstaan: alle al dan niet voor publiek opengestelde lokalen en daarbij behorende erven zoals winkels, horecabedrijven, hotels, buurthuizen, clubhuizen, bedrijfsruimten, magazijnen, loodsen en woningen die feitelijk niet bewoond worden.

Woning

De wetgever heeft het begrip woning in de Opiumwet niet gedefinieerd. In het kader van dit beleid wordt onder een woning het volgende verstaan: een woning is een verblijf dat in hoofdzaak dient tot woning dan wel dienstbaar is aan het wonen. Het is een plaats waar een persoon zijn private huishoudelijke leven leidt. Dit wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en andere huisraad, maar ook de daadwerkelijk, feitelijk daaraan gegeven bestemming. Zo zal iemand die incidenteel overnacht in een woning niet aangemerkt worden als bewoner. Het betreffen zowel koopwoningen als huurwoningen, maar ook stacaravans, woonwagens en woonschepen. Bij woningen die feitelijk niet worden bewoond, wordt de handhavingstabel toegepast die geldt voor een lokaal.

Artikel 8 EVRM

Een illegaal productie- en/of verkooppunt van verdovende middelen kan een woning of een al dan niet voor publiek toegankelijk lokaal betreffen. Aangezien het huisrecht op grond van artikel 8 van het EVRM beschermd wordt, is voor woningen een zwaardere motivering vereist om bestuursdwang in de vorm van een sluiting toe te passen dan voor lokalen. Er is een aantal zwaarwegende argumenten die het direct sluiten van een woning noodzakelijk maken:

  • de desbetreffende woningen worden vaak niet als zodanig gebruikt;

  • er is sprake van bedrijfsmatige activiteiten;

  • ter voorkoming van het verplaatsingseffect. Bij een niet gelijke toepassing van de sluitingssystematiek, zal een nog sterkere verplaatsing naar woningen gaan plaatsvinden, met alle negatieve gevolgen van dien, zoals verloedering van de woonomgeving;

  • er is sprake van een gevaar voor bewoners, gebruikers, eigenaren en omwonenden van een pand.

Toepassing van artikel 13b van de Opiumwet bij woningen levert niet per definitie strijd op met artikel 8 van het EVRM. Volgens het tweede lid van artikel 8 van het EVRM zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien.

Aanwezigheid minderjarigen

Indien er sprake is van minderjarige bewoners/betrokkenen in een woning waarin drugs worden aangetroffen dan wel waar sprake is van voorbereidingshandelingen, wordt er in beginsel een melding gedaan bij Veilig Thuis.

Objectgerichte karakter van de maatregel

Een last tot sluiten van een woning of lokaal is een pandgebonden maatregel. Dit betekent dat een eventuele overdracht van het pand of de komst van nieuwe huurders, de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet als zodanig niet aantast. Ook indien een dergelijk geval zich voordoet, zullen de met de sluiting beoogde doelen immers behaald dienen te worden.

Onderscheid harddrugs en softdrugs

In dit beleid wordt, net als in de Opiumwet, onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs.

Harddrugs zijn verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs leidt tot een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid. In de jurisprudentie wordt een overtreding met betrekking tot harddrugs in de regel als ernstiger aangemerkt dan een overtreding met betrekking tot softdrugs. In de sanctionering wordt een onderscheid gemaakt tussen het aantreffen van harddrugs en softdrugs en de daaraan gerelateerde strafbare voorbereidingshandelingen.

Aantasting openbare orde wordt zonder meer aangenomen

Gelet op de tekst van artikel 13b van de Opiumwet is voor het ontstaan van de hierin neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van drugs overlast heeft veroorzaakt. Door de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, wordt de aantasting van de openbare orde zonder meer aangenomen. De openbare ordeverstoring in de vorm van drugsgerelateerde overlast in de omgeving hoeft niet door middel van feiten en omstandigheden te worden aangetoond. De mate waarin de openbare orde daadwerkelijk is verstoord, kan wel relevant zijn bij de vraag of de burgemeester van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik mag maken.

Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak

Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van misdrijven en overtredingen van het gestelde bij of krachtens de Opiumwet. Het strafrechtelijke optreden richt zich op de bij de handel of productie betrokken personen. Strafrechtelijke sancties hebben een punitief karakter, omdat op de overtreding een straf volgt. Om ook handhavende maatregelen te nemen tegen het gebruik van de woningen of lokalen waarin overtredingen zijn begaan, kan de burgemeester aanvullend gebruik maken van de bestuursrechtelijke mogelijkheden. De bestuurlijke maatregelen die de burgemeester treft, hebben in het kader van de Opiumwet een herstellend karakter.

De bevoegdheid van het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijk optreden staat los van bestuursrechtelijk optreden door de burgemeester. Dat geldt ook andersom; als het Openbaar Ministerie niet strafrechtelijk optreedt, blijft de burgemeester bevoegd bestuursrechtelijk op te treden.

Tijdsverloop

Tussen het constateren van de overtreding van de Opiumwet en het effectueren van de bestuurlijke maatregelen kan enige tijd zitten, nu de eisen van zorgvuldigheid en evenredigheid bij het toepassen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet in acht moeten worden genomen. Als door de duur van de procedure geruime tijd is verstreken sinds de ontdekking van de verdovende middelen, hoeft dat geen aanleiding te zijn om te concluderen dat de belangenafweging tot een minder vergaande maatregel moet leiden. Het opleggen van een maatregel kan dan alsnog doeltreffend en proportioneel zijn. Wel zal de burgemeester het aspect tijdsverloop als belang moeten meewegen bij zijn besluitvorming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat tijdsverloop ertoe kan leiden dat sluiting van een pand redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. Als de burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, moet hij daarom opnieuw een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan (ABRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2756).

Alternatieve huisvesting

Bij het opstellen van dit beleid is onderkend en meegewogen dat bewoners bij een woningsluiting tijdelijk elders moeten verblijven en dat dit een ingrijpende maatregel is. Bewoners dienen in eerste instantie zelf voor vervangende woonruimte te zorgen. Men heeft een bepaald risico genomen door zich in te laten met de productie van en/of handel in drugs en de gevolgen van die keuze komen voor rekening en risico van de betreffende bewoners. Op de burgemeester rust enkel de inspanningsverplichting om te beoordelen of de bewoners erin kunnen slagen een vervangend onderkomen te regelen. Als er redenen zijn om aan te nemen dat zij daarin niet kunnen slagen, zal de burgemeester hulp moeten bieden bij het vinden van een vervangend onderkomen. Bewoners hebben geen afdwingbaar recht op een alternatieve, vervangende woning via de gemeente. Zij mogen ‘slechts’ verwachten dat de burgemeester rekening houdt met hun woonsituatie (ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2106).

Drugsconvenant

Het bestaande convenant Aanpak drugscriminaliteit eenheid Den Haag blijft onverminderd van kracht. Het convenant heeft tot doel het in gezamenlijkheid en in onderlinge afstemming nemen van preventieve en repressieve maatregelen, die ertoe leiden dat gevaarlijke situaties worden beëindigd en de illegale verwerking, productie, opslag van en handel in drugs worden voorkomen en bestreden. De betrokken partijen verplichten zich over en weer tot elkaar om de in dit convenant neergelegde rechten en verplichtingen naar vermogen uit te voeren en na te leven, met inachtneming van de doelstelling van dit convenant en met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheden en alle geldende wettelijke bepalingen. Daarnaast kan vanuit de betrokken Zoetermeerse partners bij de uitvoering van het onderhavige Damocles-beleid bestuurlijk worden opgeschaald indien de casuïstiek hierom vraagt.

Afwijkingsbevoegdheid

Bij het opstellen van dit beleid is gekozen voor een aanpak waarvan wordt verwacht dat deze in het gros van de gevallen kan worden toegepast. Er kunnen zich echter altijd bijzondere omstandigheden voordoen waarin handelen in overeenstemming met dit beleid gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In deze gevallen heeft de burgemeester de bevoegdheid af te wijken van dit beleid en naar eigen inzicht te besluiten geen of een andere, minder vergaande of juist een verdergaande, maatregel op te leggen dan op grond van dit beleid is voorgeschreven.

6. Belangenafweging

Bestuurlijke waarschuwing en last onder dwangsom

Als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet volgt in beginsel bij een eerste overtreding in een woning dan wel een daarbij behorend erf, een bestuurlijke waarschuwing of een last onder dwangsom. Hiermee wordt gevolg gegeven aan hetgeen de wetgever heeft beoogd bij de toedeling van deze bevoegdheid. In de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is in algemene zin vermeld dat in geval van een woning bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.

De overdraagbaarheid van minder dan 30 gram softdrugs of van minder dan 15 hennepplanten wordt niet hoog geacht. In dergelijke gevallen, in zowel lokalen als in woningen, zal de burgemeester bij een eerste constatering in beginsel volstaan met een bestuurlijke waarschuwing. De bestuurlijke waarschuwing wordt op schrift gesteld en blijft drie jaar geldig. Een bestuurlijke waarschuwing is pandgebonden.

Bij woningen speelt het recht van betrokkene(n) om in de woning te kunnen verblijven (woongenot) en de daaraan gerelateerde privacy (persoonlijke levenssfeer) een prominente rol. Bij het aantreffen van een hoeveelheid softdrugs in woningen van 30 gram tot 500 gram, zal de burgemeester daarom bij een eerste constatering in beginsel een last onder dwangsom opleggen. Ook bij het aantreffen van een hoeveelheid hennepplanten in woningen van 15 hennepplanten tot 200 hennepplanten, zal de burgemeester bij een eerste constatering in beginsel een last onder dwangsom opleggen. De burgemeester zal een bestuurlijke waarschuwing opleggen indien er in een woning voor de eerste keer minder dan: 5 gram harddrugs, 10 bolletjes, 10 ampullen, 10 pillen/tabletten, 10 wikkels of 50 milliliter aan vloeibare harddrugs, wordt aangetroffen. In ernstige gevallen, zal de burgemeester in beginsel overgaan tot een sluiting van het pand.

Gebruikmaking van de bevoegdheid (evenredigheidstoets)

Indien de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b van de Opiumwet een maatregel te treffen, dient hij vervolgens te beoordelen of hij ook van die bevoegdheid gebruik moet maken. In de rechtspraak ligt met name op deze evenredigheidstoets het zwaartepunt. In de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State samengevat overwogen dat een besluit dat strekt tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet per geval moet voldoen aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat dit wordt beoordeeld aan de hand van - voor zover relevant - de volgende stappen:

  • Is het besluit noodzakelijk om het doel te bereiken? Is een keuze mogelijk tussen meer geschikte maatregelen, dan moet op basis van deze toets die maatregel worden gekozen die de belanghebbenden het minst belast; en

  • Is de maatregel evenwichtig (evenredigheid stricto sensu)? Is de op zichzelf geschikte en noodzakelijke maatregel in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend voor de belanghebbende?

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beoordeelt sinds deze uitspraak de evenredigheid met inachtneming van voornoemd beoordelings- en toetsingskader en het meer specifieke toetsingskader voor sluitingen van woningen en lokalen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, en in de daarop voortbordurende uitspraken van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910. In dit beleid wordt aangesloten bij dit beoordelings- en toetsingskader.

Noodzakelijkheid

Volgens voornoemd beoordelings- en toetsingskader dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld te worden in hoeverre een sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld.

In dit beleid is bij het bepalen van de ernst en omvang en de feitelijke handel vanuit het pand het volgende van belang.

Ernst en omvang

Bij het bepalen van de ernst en de omvang zijn de volgende factoren van belang:

  • de hoeveelheid drugs die is aangetroffen. Is er sprake van een geringe overschrijding van de grens van de handelshoeveelheid?

  • de soort drugs die is aangetroffen. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs betreft volgens de jurisprudentie een ernstig geval. Bij een handelshoeveelheid harddrugs zal de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter zijn dan bij softdrugs;

  • de noodzaak tot sluiting zal in geval van recidive groter zijn;

  • de noodzaak tot sluiting zal groter zijn indien het pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt in verband met de signaalfunctie.

Feitelijke handel in of vanuit het pand

Bij het bepalen of er sprake is van feitelijke handel in of vanuit het pand zijn de volgende factoren van belang:

  • uitgangspunt is dat bij een handelshoeveelheid drugs mag worden aangenomen dat het pand een rol vervult binnen de drugsketen, los van overlast of feitelijke drugshandel;

  • als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in mindere mate sprake zijn van een loop naar het pand en bekendheid van het pand in het drugscircuit, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel, minder groot kan maken;

  • feitelijke handel in of vanuit het pand kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het in het pand aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.

Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.

Evenwichtigheid

Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om na de sluiting weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.

In dit beleid wordt bij het bepalen van de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen in het bijzonder gelet op de volgende factoren.

Verwijtbaarheid

Bij het bepalen van de verwijtbaarheid zijn de volgende factoren van belang:

  • persoonlijke verwijtbaarheid is in beginsel niet vereist voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet;

  • een sluiting staat los van een eventueel strafrechtelijk sepot, vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging;

  • de vraag of de rechthebbende op een pand (een huurder of een verhuurder) een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting;

  • het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat er niet in redelijkheid van de sluitingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Zo kan de betrokkene bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand;

  • van degene die een pand verhuurt, wordt verwacht dat hij concreet toezicht houdt op het gebruik van het pand dat hij verhuurt. Het is niet voldoende als een verhuurder het pand alleen maar bezoekt. De verhuurder moet daarbij controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand.

De gevolgen van de sluiting

Bij de gevolgen van de sluiting zijn de volgende factoren van belang:

  • het is inherent aan een sluiting van een woning dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid;

  • dit wordt anders als de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Het gaat hierbij om binding met de woning en niet met de omgeving van de woning;

  • van belang is in hoeverre betrokkenen zelf geschikte vervangende woonruimte kunnen regelen voor de periode van sluiting;

  • ook dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting;

  • voorts wordt gekeken of de bewoner na de sluitingsperiode kan terugkeren naar de woning, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden of doordat de bewoner op een zwarte lijst komt te staan. Dit hoeft zich echter niet tegen een sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding;

  • financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, kunnen gevolgen zijn die de burgemeester bij de beoordeling dient te betrekken.

De aanwezigheid van minderjarige kinderen

Bij de aanwezigheid van minderjarige kinderen zijn de volgende factoren van belang:

  • de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien;

  • de aanwezigheid van minderjarige kinderen kan tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken;

  • in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind, moet voldoende rekenschap worden gegeven van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen;

  • ouders van minderjarige kinderen zijn in beginsel zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte;

  • de burgemeester dient zich te informeren over geschikte opvang en in hoeverre het kind of de ouders/verzorgers zelf in staat zijn vervangende woonruimte te regelen.

7. Handhavingstabellen

Om de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet adequaat, proportioneel en subsidiair toe te passen, is het met het oog op de kenbaarheid en de consistentie van bestuurlijk handelen en daarmee voor de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van belang dat de handhavingsstappen die genomen worden, zijn vastgelegd in beleid.

De op te leggen maatregel is bedoeld als herstelmaatregel. De zwaarte van de maatregel sluit aan op de ernst van de overtreding. Dat betekent bijvoorbeeld dat de sluitingstijd langer is bij herhaling van een overtreding, omdat de bekendheid van het verkooppunt of de locatie groter zal zijn en de maatregel kennelijk niet voldoende is geweest om herhaling van de overtreding te voorkomen of herstel van de oude situatie te bewerkstelligen.

Lokalen

Van onderstaande uitgangspunten kan worden afgeweken indien er sprake is van één of meer van de verderop in dit hoofdstuk genoemde indicatoren.

Lokalen

 

1e constatering

2e constatering binnen drie jaar na voorgaande constatering

3e constatering binnen drie jaar na voorgaande constatering

Handelshoeveelheid softdrugs

(< 30 gram)

Bestuurlijke waarschuwing

Last onder dwangsom

Verbeuren dwangsom + sluiting 3 maanden

Handelshoeveelheid hennepplanten (< 15 hennepplanten)

Bestuurlijke waarschuwing

Last onder dwangsom

Verbeuren dwangsom + sluiting 3 maanden

Handelshoeveelheid softdrugs

(30 gram of meer)

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Handelshoeveelheid hennepplanten

(15 hennepplanten of meer)

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Strafbare voorbereidingshandelingen softdrugs

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Handelshoeveelheid harddrugs

(> 0,5 gram, > 1 bolletje, > 1 ampul, > 1 pil/tablet, > 1 wikkel, > 5 ml vloeibare harddrugs en < 5 gram, < 10 bolletjes, < 10 ampullen, < 10 pillen/tabletten, < 10 wikkels, < 50 ml vloeibare harddrugs)

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Handelshoeveelheid harddrugs

(minimaal 5 gram, 10 bolletjes, 10 ampullen, 10 pillen/tabletten, 10 wikkels, 50 ml vloeibare harddrugs)

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Sluiting 24 maanden

Strafbare voorbereidingshandelingen harddrugs

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Sluiting 24 maanden

Woningen

Van onderstaande uitgangspunten kan worden afgeweken indien er sprake is van één of meer van de verderop in dit hoofdstuk genoemde indicatoren. Wanneer in onderstaande handhavingstabel wordt gesproken over een last onder dwangsom, zal de hoogte van de op te leggen dwangsom afhangen van de hoeveelheid aangetroffen softdrugs of het aantal aangetroffen hennepplanten. Het opleggen van de last onder dwangsom heeft als doel de overtreder te bewegen tot naleving van de geldende regels.

Bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom houdt de burgemeester er dan ook rekening mee dat deze zodanig wordt vastgesteld dat deze een voldoende prikkel vormt om verbeuring van de dwangsom te voorkomen. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met de eventuele opbrengst van de aangetroffen hoeveelheid drugs. Indien is gebleken dat een last onder dwangsom niet het beoogde effect, namelijk het voorkomen van herhaling van de overtreding, heeft gehad, zal de burgemeester in het geval van recidive overgaan tot het innen van de dwangsom en tot een sluiting van de woning.

Woningen

 

1e constatering

2e constatering binnen drie jaar na voorgaande constatering

3e constatering binnen drie jaar na voorgaande constatering

Handelshoeveelheid softdrugs

(< 30 gram)

Bestuurlijke waarschuwing

Last onder dwangsom

Verbeuren dwangsom + sluiting 3 maanden

Handelshoeveelheid hennepplanten (< 15 hennepplanten)

Bestuurlijke waarschuwing

Last onder dwangsom

Verbeuren dwangsom + sluiting 3 maanden

Handelshoeveelheid softdrugs

(30 gram tot 500 gram)

Last onder dwangsom

Verbeuren dwangsom + sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Handelshoeveelheid hennepplanten

(15 hennepplanten tot 200 hennepplanten)

Last onder dwangsom

Verbeuren dwangsom + sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Handelshoeveelheid softdrugs

(500 gram of meer)

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Handelshoeveelheid hennepplanten

(200 hennepplanten of meer)

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Strafbare voorbereidingshandelingen softdrugs

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Handelshoeveelheid harddrugs

(< 5 gram, < 10 bolletjes, < 10 ampullen, < 10 pillen/tabletten,

< 10 wikkels, < 50 ml vloeibare harddrugs)

Bestuurlijke waarschuwing

Sluiting 3 maanden

Sluiting 6 maanden

Handelshoeveelheid harddrugs

(minimaal 5 gram, 10 bolletjes, 10 ampullen, 10 pillen/tabletten, 10 wikkels, 50 ml vloeibare harddrugs)

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Sluiting 24 maanden

Strafbare voorbereidingshandelingen harddrugs

Sluiting 6 maanden

Sluiting 12 maanden

Sluiting 24 maanden

Indicatorenlijst

Het is mogelijk dat onderstaande omstandigheden zich voordoen waardoor een afwijking in strengere zin van voormelde maatregelen noodzakelijk is. In dat geval kan bijvoorbeeld een sluiting in plaats van een last onder dwangsom dan wel een langere sluitingsduur, vanwege de ernst van de situatie en grotere schending van de openbare orde, noodzakelijk zijn om de met de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet beoogde doelen te bereiken. De burgemeester hanteert in die gevallen in ieder geval een sluitingstermijn die bij de eerstvolgende overtreding toegepast zou worden. In het geval waar volgens de handhavingstabel een bestuurlijke waarschuwing of een last onder dwangsom zou volgen, kan de burgemeester besluiten om het pand te sluiten.

Onderstaande indicatoren kunnen duiden op een ernstig geval en zijn tevens relevant bij de belangenafweging. De indicatorenlijst is niet limitatief. Ook op basis van een enkele hieronder genoemde omstandigheid kan reeds sprake zijn van een ernstig geval waarbij een sluiting bij een eerste overtreding of het overslaan van een stap uit vorenstaande handhavingstabel gerechtvaardigd kan zijn.

  • de hoeveelheid aangetroffen drugs. Bij softdrugs wordt een ernstig geval aangenomen bij het aantreffen van minimaal 500 gram of minimaal 200 hennepplanten in een woning. Bij harddrugs ligt de grens op minimaal 5 gram of 50 milliliter vloeibare harddrugs in een woning

  • (of voor zover dit de 5 gram of 50 milliliter niet overschrijdt, 10 bolletjes, 10 ampullen, 10 pillen/tabletten, 10 wikkels in een woning). Deze indicator is expliciet verwerkt in vorenstaande handhavingstabel;

  • de mate waarin het pand betrokken is bij drugshandel dan wel bekend staat als pand waar drugshandel plaatsvindt of drugs aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen van omwonenden of betrokkenen, (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht en het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, nep geld, versnijdingsmiddelen en verpakkingsmaterialen zoals gripzakjes en ponypacks;

  • de aanwezigheid van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II van de Opiumwet;

  • er is sprake van recidive (binnen drie jaar na de vorige constatering);

  • gewelds- of andere openbare orde delicten;

  • er is sprake van diefstal van stroom;

  • de aanwezigheid van één of meer (vuur)wapen(s), munitie en overige attributen zoals kogelwerende vesten, bivakmutsen etc.;

  • er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkenen. Hier is sprake van als aannemelijk is dat de betrokkene zelf betrokken is bij de aangetroffen drugs of wanneer hij/zij op de hoogte is dan wel redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs;

  • de bewoners of bezoekers van het pand hebben antecedenten in het kader van de Opiumwet en/of de Wet wapens en munitie en/of, geweldsdelicten of een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij kan worden gedacht aan antecedenten in het kader van de Opiumwet of de Wet wapens en munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling en bedreiging, kunnen een rol spelen);

  • het is aannemelijk dat er sprake is van drugshandel met betrokkenheid van minderjarigen;

  • er is sprake van een voor het publiek toegankelijk lokaal;

  • het is aannemelijk dat behalve het pand of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel (dit vormt een sterke indicator dat sprake is van betrokkenheid van een drugscircuit);

  • feiten of omstandigheden die duiden op georganiseerde criminaliteit;

  • drugshandel en/of drugsproductie door de pandeigenaar dan wel het faciliteren hiervan door de pandeigenaar;

  • aannemelijk dat de woning of het lokaal niet overeenkomstig de functie wordt gebruikt;

  • de mate van overlast, gevaar voor de omgeving en risico voor omwonenden/het woon- en leefklimaat in de omgeving. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een buurt waarin de woning zich bevindt en de mate waarin deze kwetsbaar is voor (de gevaren die verbonden zijn aan) drugscriminaliteit omdat al langer druk op de omgeving bestaat in verband met drugsoverlast.

Spoedsluitingen

Indien zich een spoedeisend geval voordoet, kan de burgemeester besluiten een spoedsluiting op te leggen voor een periode van ten hoogste twee weken. Het bevel van de burgemeester kan mondeling worden bekendgemaakt en wordt daarna zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd. Al naar gelang de omstandigheden van het geval kan er gekozen worden voor toepassing van spoedeisende bestuursdwang. In de artikelen 5:31 en 4:11, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht, zijn de procedureregels opgenomen die gevolgd moeten worden als tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang wordt overgegaan. De spoedsluiting wordt in mindering gebracht op een eventuele tijdelijke sluiting van een woning of lokaal.

Onder een spoedeisend geval wordt in ieder geval verstaan één of meer van de volgende situaties (niet limitatief):

  • directe gevaarzetting voor mens of milieu (brandgevaar, elektrocutiegevaar, risico op lekkende vaten chemisch afval, explosiegevaar, gezondheidsrisico’s voor mens en dier);

  • aan het gebruik van het pand te relateren ernstige geweldsincidenten (waaronder geweld tegen een ambtenaar in functie) of ernstige incidenten waarbij de openbare orde, veiligheid of gezondheid in het geding is;

  • aanwijzingen dat de overtreding zich direct na constatering ter plaatste zal voortzetten.

Verzoek opheffen sluiting

Als vereiste geldt dat in de regel alleen tot opheffing van een sluiting kan worden besloten indien sprake is van een schriftelijk verzoek van een belanghebbende waarin gemotiveerd wordt aangegeven dat het op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, door getroffen maatregelen, aannemelijk is dat er niet opnieuw overtredingen van de Opiumwet zullen worden gepleegd in of vanuit de desbetreffende woning of het lokaal. Bij zijn beslissing op een dergelijk verzoek neemt de burgemeester onder meer in overweging of de te realiseren doelen van de sluiting zijn behaald. Deze afweging kan mede worden gemaakt op basis van een door de politie te overleggen bestuurlijke rapportage met een advies over een eventuele opheffing.

Van belang bij de besluitvorming hieromtrent is informatie van de politie of andere instanties over de concrete situatie en de bereidheid en bekwaamheid van de betrokkene om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van feiten te voorkomen. Aan het opheffen van een sluiting wordt in de regel geen medewerking verleend eerder dan na het verstrijken van de helft van de sluitingsduur.

Voorts gelden de volgende eisen:

  • de (nieuwe) eigenaar van het pand heeft geen overtreding van de Opiumwet begaan;

  • de (nieuwe) huurder/gebruiker van het pand heeft geen overtreding van de Opiumwet begaan;

  • bij het verzoek moet een plan worden overgelegd, waaruit blijkt op welke wijze zal worden voorkomen dat er opnieuw overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden;

  • indien sprake is van een lokaal: bij het verzoek moet een (ondernemings)plan worden overgelegd, waaruit blijkt welke invulling aan het gebruik van het lokaal zal worden gegeven en op welke wijze zal worden voorkomen, dat er opnieuw overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden. Het voorgenomen gebruik moet in overeenstemming zijn met het geldende bestemmings-/omgevingsplan.

Het besluit op een verzoek tot opheffing van de sluiting wordt op schrift gesteld en is vatbaar voor bezwaar en beroep.

8. Procedure sluiting woning of lokaal

Voor wat betreft het toepassen van de sluitingsbevoegdheid worden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.

Bestuurlijke rapportage

Nadat er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen in een woning of lokaal of indien er sprake is van voorbereidingshandelingen in een woning of lokaal wordt zo snel als mogelijk een bestuurlijke rapportage opgesteld door de politie met daarin de relevante bevindingen in en omtrent het betreffende pand.

Voornemen en zienswijze

Het voornemen tot het treffen van een bestuurlijke maatregel op grond van artikel 13b van de Opiumwet wordt in beginsel schriftelijk gedaan, maar kan in een spoedeisend geval ook mondeling kenbaar worden gemaakt. Belanghebbenden bij een op te leggen maatregel worden uitgenodigd een zienswijze in te dienen ten aanzien van het voornemen van de burgemeester om het betreffende pand te sluiten. Belanghebbenden zijn in ieder geval de eigenaar en de gebruiker(s) van het pand. Een zienswijze kan zowel schriftelijk als mondeling worden ingediend. Van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze wordt afgezien indien de vereiste spoed zich hiertegen verzet (artikel 4:11, onder a van de Algemene wet bestuursrecht).

Besluit

Wanneer wordt overgegaan tot sluiting van een woning of lokaal, wordt het besluit op schrift gesteld en bekendgemaakt aan de overtreder(s) en de rechthebbende(n) op het gebruik (artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht).

Effectuering van de sluiting

Indien een sluitingsmaatregel wordt getroffen, vindt tevens een verzegeling van de toegangen tot het pand of het bijbehorende erf plaats. Voordat tot sluiting en verzegeling wordt overgegaan, wordt een inspectie uitgevoerd in het te sluiten pand. Bekeken wordt met name of er al dan niet nog personen en/of dieren verblijven in het pand. Verder wordt een controle uitgevoerd op de nutsvoorzieningen en wordt bekeken of ramen en (achter)deuren deugdelijk zijn afgesloten. De sloten van de toegangsdeuren worden op kosten van de overtreder vervangen. Op deze manier is verzekerd dat bijvoorbeeld gebruikers na de sluiting niet op normale wijze het pand kunnen betreden. De sleutels worden in bewaring genomen door de gemeente. Verzegeling vindt plaats door middel van het aanbrengen van sluitingszegels op alle toegangsdeuren.

Tijdens de periode van de sluiting heeft niemand toegang tot het pand. Als het gesloten pand toch wordt betreden, is sprake van een strafbaar feit (artikel 2:31, tweede lid van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer).

Alleen personen wiens aanwezigheid wegens dringende redenen in het pand noodzakelijk is, mogen het pand betreden met voorafgaande toestemming en onder voorwaarden van de burgemeester. Zij dienen daartoe eerst een schriftelijke ontheffing van de burgemeester te vragen (en te verkrijgen) als bedoeld in artikel 2:31, vierde lid van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer.

Aanbrengen kennisgeving

Nadat het pand is verzegeld, wordt een kennisgeving aangebracht dat dit pand op last van de burgemeester is gesloten. Op deze wijze is duidelijk kenbaar voor eenieder dat het pand is gesloten, waardoor de bekendheid van het pand als drugspand bij kopers, exploitanten en faciliteerders teniet wordt gedaan. Voor omwonenden is zo eveneens duidelijk dat tegen de productie van en de handel in drugs van overheidswege wordt opgetreden. Het afscheuren, onleesbaar maken of beschadigen van een kennisgeving is een overtreding van de artikelen 187 en 447 van het Wetboek van Strafrecht.

Aanzegging tot kostenverhaal

In het besluit tot opleggen van een last onder bestuursdwang kan tegelijk een aanzegging tot kosten- verhaal worden opgenomen. De kosten van bestuursdwang kunnen op basis van het bepaalde in artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verhaald worden op de overtreder(s). Er kan hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan kosten die gemaakt zijn voor het vervangen van de sloten, kosten voor dierenopvang en kosten voor de opslag van zaken. De genoemde kosten zijn niet limitatief.

Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb)

Het besluit tot sluiting van een woning of een lokaal op grond van artikel 13b van de Opiumwet wordt geregistreerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Het WKPB-register houdt deze publiekrechtelijke beperking betreffende de onroerende zaak bij. Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt dit aangepast in het WKPB-register. Eenieder kan, voordat hij een pand in gebruik neemt, op deze wijze kennis hebben van een eventuele eerdere sluiting en het risico bij ingebruikname van het pand.

Controle verzegeling

Met regelmaat wordt gecontroleerd of de verzegeling intact is. Indien een zegel is verbroken, wordt daarvan aangifte gedaan bij de politie en wordt de verzegeling vervangen. Het verbreken van een zegel is strafbaar gesteld in artikel 199, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht en is een misdrijf tegen het openbaar gezag. Ook van de eigenaar en/of gebruiker(s) van het pand wordt verlangd dat zij zelf toezichthouden op de verzegeling.

Einde van de sluiting

Nadat de sluitingstermijn is verlopen, zullen de verzegeling en de kennisgeving worden verwijderd en zullen de sleutels worden overgedragen aan de rechthebbende. Deze heeft zodoende weer de beschikking over het pand.

9. Overig

Gevaren van eigenhandig optreden

Een mogelijk gevolg van dit beleid zou kunnen zijn dat eigenaren, met een sluiting in het achterhoofd, bijvoorbeeld zullen proberen een hennepkwekerij zelf te ontruimen. Buiten het feit dat dit vanwege onder andere elektrocutiegevaar ernstig is af te raden, kleven er ook andere gevaren aan. Indien een eigenaar zich ontfermt over de illegale hoeveelheid drugs en daarbij ‘betrapt’ wordt door de politie, is de eigenaar degene die een handelshoeveelheid drugs in zijn bezit heeft. Daarnaast zal het hem door de exploitant van de betreffende hennepkwekerij of de eigenaar van de handelshoeveelheid drugs, niet in dank worden afgenomen dat zijn spullen zijn ontvreemd, met alle gevaren zoals bedreiging, geweldpleging (ripdeals) of represailles van dien.

10. Citeertitel

Dit beleid kan worden aangehaald als: Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer 2023.

11. Besluit

  • 1.

    De Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent drugscriminaliteit Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer, zoals vastgesteld op 27 januari 2017, in te trekken;

  • 2.

    Het Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer 2023 vast te stellen;

  • 3.

    Te bepalen dat dit beleid in werking treedt op de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester van Zoetermeer op 19 juni 2023,

de burgemeester van Zoetermeer,

drs. M.J. Bezuijen