Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende vaststelling van het Natuurbeheerplan Zeeland 2024

Geldend van 07-07-2023 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende vaststelling van het Natuurbeheerplan Zeeland 2024

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 27 juni 2023, nr. 334886, tot vaststelling van het Natuurbeheerplan Zeeland 2024.

Inhoud

1. Wat is het Natuurbeheerplan?

1.1 Inleiding

1.2 Doel en status Natuurbeheerplan

1.2.1 Beleidskader natuur en landschap

1.2.2 Beleidskader agrarische leefgebieden

1.3 Wijzigingen Natuurbeheerplan in 2023

1.4 Leeswijzer

2.Beleidskade

2.1 Europees kader natuur en landschap

2.2 Rijksbeleid natuur en landschap

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciaal beleid natuur en landschap

2.3.2 Provinciaal beleid Natuurnetwerk

2.3.3 Natuurnetwerk en Natura 2000

2.3.4 Provinciaal beleid agrarisch natuurbeheer

2.3.5 Natuurnetwerk en uitvoering provinciale Bosvisie

2.4 Overige beleidskaders

3. Subsidiestelsel Natuur en Landschap

3.1 De Index Natuur en Landschap

3.2 Het Natuurbeheerplan

3.2.1 Beheertypenkaart natuur

3.2.2 Ambitiekaart

3.2.3 Beheertypen ANLb, water en klimaat

3.3 Het Subsidiekader - SVNL en SKNL

3.4 Monitoring, controle en certificering

3.5 Digitale keten natuur

4. Natuur- en Landschapsdoelen

4.1 Visie op behoud en ontwikkeling natuur en landschap

4.2 Beleidsdoelen en criteria natuur- en landschapsbeheer

4.3 Beleidsdoelen en criteria agrarisch natuur- en landschapsbeheer

4.4 Beleidsdoelen en criteria water en klimaat

4.5 Beoordelingscriteria gebiedsaanvragen ANLb

5. Subsidiemogelijkheden

5.1 Subsidies voor natuur en landschap SNL

5.2 Natuur- en landschapsbeheer SVNL

5.3 Agrarisch natuur en landschapsbeheer en blauwe diensten SVNL

5.4 Kwaliteitsimpuls: investeringen en functieverandering SKNL

6. Meer informatie

6.1 Organisaties

6.2 Atlas van Zeeland

6.3 Portaal Natuur en Landschap

6.4 Webpagina natuurbeheer

6.5 Webpagina natuursubsidie

6.6 Webpagina ter inzage

7. Tekstbijlagen

7.1 Beheertypen Index natuur en landschap

7.2 Vertaaltabel beheertypen SVNL – Habitattypen Natura 2000

7.3 Werkwijze begrenzing agrarische leefgebieden

8. Kaartbijlagen

8.1 Natuurnetwerk Zeeland

8.2 Beheertypenkaart

8.3 Ambitiekaart

8.4 Natura2000-gebieden

8.5a-e Agrarische leefgebieden en Categorieën

8.6 Werkgebied natuurbeheerders

8.7 Werkgebied agrarische natuurbeheerders

8.8 Vaargebieden

8.9 Verdrogingsgevoelige beheertypen

1. Wat is het Natuurbeheerplan?

1.1 Inleiding

Voor u ligt het Natuurbeheerplan Zeeland 2024. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de Provincie Zeeland. Het Natuurbeheerplan is verankerd in het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) 2016. Dit stelsel bevat de ‘Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer 2016 (SVNL2016, kortweg SVNL) voor het beheer van natuurgebieden en agrarische leefgebieden de ‘Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL) voor investeringen in natuur en landschap (omvorming, inrichting en kwaliteitsontwikkeling).

Met dit Natuurbeheerplan stelt de Provincie Zeeland de kaders voor de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer. Het Natuurbeheerplan geeft aan waar welke natuur aanwezig is en welke beheerdoelen voor deze begrensde gebieden gelden. De provincie vergoedt een aanzienlijk deel van de kosten voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor het aanvragen van deze subsidies.

Het Natuurbeheerplan is geen statisch document. Het plan wordt jaarlijks herzien. Verzoeken tot wijziging kunnen van 1 november tot en met 31 december worden ingediend en worden meegenomen in de daarop volgende jaarlijkse Planwijziging. In verband met de jaarlijkse aanvraagperioden van de SNL-subsidies in oktober (SVNL agrarisch natuurbeheer), november-december (SVNL natuurbeheer) en vanaf januari (SKNL (functieverandering en investeringen) stellen gedeputeerde staten de Planwijziging en het gewijzigde Natuurbeheerplan (geconsolideerde versie) uiterlijk in september vast.

Voorgeschiedenis

Op 6 november 2001 hebben gedeputeerde staten het Natuurgebiedsplan Zeeland 2001 vastgesteld. In dat Natuurgebiedsplan was de begrenzing van natuurgebieden en agrarische beheergebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) voor het eerst voor de gehele provincie vastgelegd, waren de natuurdoelen per gebied beschreven en waren de subsidiemogelijkheden voor verwerving, inrichting en beheer via het toenmalige Programma Beheer al globaal aangeduid.

In het tweede Natuurgebiedsplan (2005) is de begrenzing van de agrarische beheergebieden grondig herzien en is het nieuwe beleid voor particulier natuurbeheer en functieverandering vastgesteld.

In 2009 is het Natuurbeheerplan integraal gewijzigd ten behoeve van de invoering van een nieuw subsidiestelsel voor natuurbeheer, de SNL, met onder andere ook de invoering van de Index natuur en landschap en de opname van het provinciale beleid voor de natte ecologische verbindingszones. In de daaropvolgende jaren zijn partiële wijzigingen doorgevoerd, waaronder de herijking van de EHS in 2013 en de begrenzing van akkervogelkerngebieden in 2014.

Op 22 september 2015 hebben gedeputeerde staten het Natuurbeheerplan Zeeland 2016 vastgesteld. Daarin zijn verwerkt de Herijking EHS, diverse wijziging van de zoekgebieden voor akkervogels en het nieuwe beleid voor het collectief agrarisch natuurbeheer.

1.2 Doel en status Natuurbeheerplan

1.2.1 Beleidskader natuur en landschap

Het Natuurbeheerplan is een Provinciaal beleidskader om het Europese, rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid te realiseren. Het gaat daarbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, landbouwgebieden die worden beheerd volgens agrarisch natuurbeheer en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft bovendien op detailniveau welke natuur- en landschapsdoelen in de begrensde gebieden nagestreefd worden. De begrenzingen en beheertypen zijn toegespitst op de internationale biodiversiteitsdoelen en op de internationale natuurgerichte agromilieu-, water- en klimaatdoelen. Het plan is het beleidskader voor de uitvoering van het provinciale natuurbeleid en ook voor de implementatie van artikel 65 van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid- Nationaal Strategisch Plan (GLB-NSP). Het plan is verankerd in de SVNL en SKNL en daarmee kaderstellend voor de SNL-subsidies.

Begrenzing natuur en landschap

In het Natuurbeheerplan zijn het Natuur Netwerk Nederland en de agrarische gebieden met natuurwaarden aangeduid (‘begrensd’).

Het Natuurbeheerplan Zeeland is het provinciale beleidskader voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden en agrarische gebied van ecologische betekenis van het Natuurnetwerk Zeeland en voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer van leefgebieden buiten het Natuurnetwerk Zeeland. Het Natuurbeheerplan Zeeland is een nadere uitwerking van de Natuurvisie Zeeland 2017-2022 en gericht op de uitvoering van het provinciale beleid voor natuur en landschap. Begrenzingen in het Natuurbeheerplan Zeeland hebben geen directe planologische gevolgen.

Het Natuurbeheerplan Zeeland is tevens een nadere uitwerking van het Omgevingsplan Zeeland. Het Natuurbeheerplan beschrijft de begrenzing en de wezenlijke kenmerken en waarden van het nationale Natuurnetwerk in Zeeland.

De planologische begrenzing van het Natuurnetwerk in Zeeland op het land is vastgelegd in de Omgevingsverordening Zeeland 2018. Artikel 2.26 van deze verordening geeft gedeputeerde staten de bevoegdheid deze begrenzing te wijzigen. De bestaande natuurgebieden, de nieuwe natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis, die tot het Natuurnetwerk in Zeeland op het land behoren, zijn in de Omgevingsverordening Zeeland 2018 begrensd en zijn daarmee planologisch beschermd. De bestaande natuur in rijkwateren valt onder het Rijksplanologische kader van de SVIR, BARRO en Besluit water en dus niet onder de provinciale verordening.

Het Natuurbeheerplan Zeeland wordt jaarlijks gewijzigd. Wijzigingen in de begrenzing van bestaande natuur, nieuwe natuur en agrarisch gebied van ecologische betekenis werken door naar de Omgevingsverordening Zeeland 2018. De formele doorwerking komt tot stand door de gelijktijdige wijziging van bijlagen 9, 10 en 11 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018. Beide besluiten worden gelijktijdig genomen en op de daartoe voorgeschreven wijze bekend gemaakt. De wijzigingen werken ook door naar de nieuwe Omgevingsverordening Zeeland zodra deze in werking treedt.

Het Natuurbeheerplan heeft geen directe planologische consequenties of consequenties voor bestemmingsplannen en heeft dus geen invloed op eigendomsrechten of bestaande gebruiksmogelijkheden. In het Natuurbeheerplan worden vooral de natuur- en beheerdoelen van het Natuurnetwerk in Zeeland vastgelegd en geactualiseerd, waarmee de uitvoering van het beleid via bescherming, ontwikkeling, herstel en beheer wordt ermee aangestuurd. Het Natuurbeheerplan heeft daarmee ook raakvlakken met ander provinciaal beleid, onder andere voor cultuurhistorie, landschap, water, milieu, ruimte, recreatie en beeldkwaliteit. Het Natuurbeheerplan is afgestemd op het groene beleid van de diverse andere overheden (provincies, rijk, Europese Unie) en met het integrale omgevingsbeleid voor water, milieu en ruimtelijke ordening. Indien nieuwe ontwikkelingen een aanpassing noodzakelijk maken, zal het plan gewijzigd worden.

Het Natuurbeheerplan Zeeland wordt vastgesteld door gedeputeerde staten van de Provincie Zeeland. Gedeputeerde staten zijn hiertoe bevoegd op grond van de Wet natuurbescherming (artikel 1.12, eerste en tweede lid), de Omgevingsverordening Zeeland 2018 (artikel 2.26) de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 (SVNL2016) (artikel 1.3) en de SKNL (artikel 7).

Het Natuurbeheerplan is een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Aan dit plan kunnen geen rechten worden ontleend. Het plan heeft ook geen directe rechtsgevolgen en staat niet open voor bezwaar, wel voor beroep. Rechtsgevolgen kunnen wel verbonden zijn aan besluiten die op grond van dit plan worden genomen, zoals subsidiebeschikkingen. Deze subsidiebeschikkingen staan wel open voor bezwaar en beroep.

Het Natuurbeheerplan bevat geen bindende regels of verplichtingen voor burgers. Opname van een terrein in het Natuurbeheerplan leidt dus niet vanzelfsprekend tot een positief besluit over subsidiëring van het beheer. Het zorgt er alleen voor dat natuurbeheerders en gecertificeerde agrarische collectieven van de gronden die zijn begrensd de mogelijkheid krijgen om subsidie aan te vragen voor het beheer van deze gronden. Nieuw is dat er ook subsidie aangevraagd kan worden voor natuurgerichte agromilieu, klimaat en waterdoelen.

Beheerdoelen voor natuurgebieden

In het Natuurbeheerplan zijn de huidige en de gewenste beheerdoelen van het Nationale natuurnetwerk in Zeeland opgenomen, met inbegrip van de Natura 2000-gebieden. Ook bevat het plan de begrenzing en beheerdoelen van de agrarische leefgebieden. In dit plan begrenst en beschrijft de provincie de gebieden waar subsidiëring van beheer en ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen via het SNL plaats kan vinden. De begrenzing is aangeduid op twee kaarten: de beheertypenkaart SNL en de ambitiekaart SNL.

1.2.2 Beleidskader agrarische leefgebieden

Beheerdoelen voor agrarische leefgebieden

Het beleidskader voor agrarische leefgebieden wordt in dit Natuurbeheerplan bepaald door begrenzing van agrarische leefgebieden en agrarische beheertypen, zoals weergegeven in kaartbijlage 5. Door middel van agrarisch natuurbeheer kan in deze leefgebieden, met subsidie SVNL, een bijdrage worden geleverd aan het behoud van diersoorten van internationale betekenis.

Waterdoelen

In het Natuurpact en de overeenkomst met de Manifestpartijen zijn afspraken gemaakt om naast internationale soortendoelen ook internationale Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen op te nemen. Als waterschappen voor waterbeheerdiensten (Blauwe diensten) gebruik willen maken van EU-cofinanciering dan kan dit uitsluitend via gebiedsaanvragen van agrarische collectieven, op grond van het Natuurbeheerplan en de SVNL. De waterschappen geven daarvoor aan voor welke waterdoelen welke waterbeheerdiensten nodig zijn, inclusief randvoorwaarden en prioriteiten.

Klimaatdoelen

In het GLB-NSP (Nationaal Strategisch Plan in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) is afgesproken om, naast de internationale soortendoelen en KRW doelen, ook klimaatdoelen op te nemen. Het kader hiervoor wordt gevormd door het Klimaatakkoord, de nationale klimaatadaptatiestrategie en de bossenstrategie. Er wordt ingezet op klimaatadaptatie en mitigatie gericht op bijvoorbeeld verminderen effecten extreme weersomstandigheden door water-, bodem- en teeltmanagement en op reductie uitstoot broeikasgassen.

1.3 Wijzigingen Natuurbeheerplan Zeeland in 2023

Dit Natuurbeheerplan 2024 is op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van het in 2023 geldende Natuurbeheerplan Zeeland 2016.

  • de basistekst van het Natuurbeheerplan is geactualiseerd op grond van het nieuwe, landelijke model van BIJ12;

  • de begrenzingen van het Natuurnetwerk in Zeeland, van de Agrarische leefgebieden en van de agrarische Categorieën zijn geactualiseerd naar aanleiding van beleidsontwikkelingen en ontwikkelingen in de uitvoering van het beleid;

  • de beheertypenkaart en de ambitiekaart zijn geactualiseerd op grond van nieuwe informatie uit de gebieden; en

  • de beleidsregels voor Natuurnetwerk, Agrarische leefgebieden en Categorieën, beheertypen en SNL zijn aangepast en gereedgemaakt voor de uitvoering van het beleid met ingang van 2024.

De wijzigingen zijn door gedeputeerde staten vastgesteld in een planwijziigng.

De planwijzing 2023, een antwoordnota en het Natuurbeheerplan Zeeland 2024 zijn door gedeputeerde staten vastgesteld bij besluit van 27 juni 2023 nr. 334886. Bij de voorbereiding is de procedure afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Er zijn elf zienswijzen ingediend. Deze zijn behandeld in een antwoordnota en verwerkt in de planwijziging. De planwijziging op zijn beurt is verwerkt in het geconsolideerde Natuurbeheerplan Zeeland 2024. De ontwerp planwijziging, de antwoordnota en de definitieve planwijziging zijn te raadplegen op: https://www.zeeland.nl/natuur-en-landschap/natuurbeheer.

Het Natuurbeheerplan Zeeland 2024 treedt na vaststelling in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal blad en vervangt daarbij het daarvóór geldende Natuurbeheerplan Zeeland 2016, laatst gewijzigd op 27 september 2022 nr. 199685.

1.4 Leeswijzer

In dit Natuurbeheerplan wordt achtereenvolgens beschreven:

  • 1.

    Wat is het Natuurbeheerplan?

    de achtergronden en status van het Natuurbeheerplan

  • 2.

    Beleidskader

    het beleidskader voor ontwikkeling en beheer van natuurnetwerk en leefgebieden

  • 3.

    Subsidiestelsel Natuur en Landschap

    de inhoud van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap

  • 4.

    Natuur- en Landschapsdoelen

    de natuur- en landschapsdoelen voor natuurnetwerk en leefgebieden

  • 5.

    Subsidiemogelijkheden

    de uitvoering van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap

  • 6.

    Meer informatie

    relevante nadere informatie, met links naar websites

  • 7.

    Tekstuele bijlagen

    Nadere tekstuele detailinformatie

  • 8.

    Kaartbijlagen

    de plankaarten

De kaartbijlagen zijn om praktische redenen op een laag schaalniveau in dit plan opgenomen en tonen niet alle detailinformatie. De kaarten zijn in detail te bekijken en te downloaden van de provinciale website op: https://www.zeeland.nl/natuur-en-landschap/natuurbeheer.

2. Beleidskader

2.1 Europees kader natuur en landschap

Het Natuurbeheerplan is gebaseerd op het vigerend beleid voor het landelijk gebied voor water, milieu en ruimtelijke ordening van de Europese Unie, het Rijk en de provincies. In dit hoofdstuk lichten wij de belangrijkste onderdelen van het vigerend beleid en de recente ontwikkelingen toe.

De lidstaten van de EU hebben gezamenlijk specifieke wetten en beleidsdoelen vastgesteld voor het instandhouden van bepaalde planten- en diersoorten en natuurlijke habitats van internationale betekenis via de Vogel- en Habitatrichtlijn (VR/HR) en Natura 2000, voor de instandhouding van gezonde watersystemen (Kaderrichtlijn water) en voor een schoon milieu (Nitraatrichtlijn). De Europese Commissie (EC) ziet er op toe dat de lidstaten deze afspraken nakomen.

Voor het platteland zijn door de EC beleidsdoelen en regels vastgesteld met betrekking tot de verduurzaming en vergroening van de landbouw. Dit wordt concreet geëffectueerd in de vorm van het GLB_NSP 2023-2027.

Het motto van het Nederlandse Strategisch Plan (NSP) is ‘Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gaat toekomstbestendig boeren beter belonen. Alle 9 doelen moeten in samenhang aan de orde komen, afhankelijk van de behoeften van de lidstaat. Daarin is de lidstaat niet helemaal vrij, het GLB kent een aantal Europese vereisten. Daarnaast worden ook de nationale vereisten meegenomen in het uit te werken Nationaal Strategisch Plan.

Het GLB-NSP staat in het teken van de noodzaak om een toekomstbestendige landbouw te realiseren, aan de hand van 9 Europese specifieke doelstellingen en een overkoepelende opgave tot innoveren, netwerken en digitaliseren. Het GLB-NSP moet ook ingezet worden voor de Green Deal, met in het bijzonder de strategieën Farm2Fork (Boer tot Bord) en Biodiversiteit.

Met het GLB-NSP zetten rijk, provincies en waterschappen samen de beleidslijnen uit voor beide subsidiefondsen van het GLB, zowel het Plattelandsfonds (pijler 2), als het Garantiefonds (pijler 1). Het Garantiefonds wordt deels ingezet via het nieuwe instrument eco-regelingen en door budget over te hevelen naar het plattelandsfonds, waardoor meer ruimte ontstaat voor investeringen, innovatie, samenwerken en kennisoverdracht voor toekomstgerichte bedrijven en verbreding en optimalisatie van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).

Duidelijk is inmiddels dat ecoregelingen en conditionaliteiten uit pijler 1 van het GLB-NSP en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer uit pijler 2 van het GLB-NSP naast elkaar kunnen worden ingezet en elkaar kunnen versterken. Ook is het mogelijk om ze beiden in te zetten mits zogenaamde double funding voorkomen wordt (dit betekent dat voor hetzelfde perceel niet twee keer subsidie mag worden verleend). De ecoregelingen en conditionaliteiten hebben een meer nationale generieke invulling (met regionale gebiedsgerichte accenten) Het herstel en instandhouding van habitats en landschappen vergt een integrale aanpak die past bij het gebied. Het ANLb richt zich op gebiedsgerichte activiteiten die boeren samen ondernemen om doelsoorten en doelen uit de opgave Water en Klimaat te ondersteunen.

De bijdrage die de Nederlandse lidstaat levert aan het agro milieu en klimaat is vastgelegd in het GLB-NSPfiche (art. 65), waarin de ambitie van Nederland is aangeduid. Het agrarisch natuurbeleid,het ecologisch waterbeheer en klimaatdoelen worden gekoppeld aan het ANLben worden deels gefinancierd metEuropees geld. Daarmee moet de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer inclusief natuurgerelateerde water- en klimaatdoelen voldoen aan het GLB-NSP fiche. In het fiche (fiche voor goedkeuring van het ANLb in Brussel) zijn drie leefgebieden (open grasland, open akkerland, dooradering) en de categorieën water en klimaat opgenomen.

2.2 Rijksbeleid natuur en landschap

Het Rijk stelt in het kader van de internationale verplichtingen op hoofdlijnen de ambities voor de agromilieu- en klimaatdiensten vast en geeft de kaders aan waarbinnen die ambities gerealiseerd kunnen worden.

Het Rijksbeleid heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld langs twee lijnen: de eerste lijn betreft het versterken en verbeteren van het bestaande natuurbeleid. Dit richt zich op natuurgebieden en de directe omgeving daarvan. Denk hierbij aan de uitvoering van het Natuurpact (2013) door de provincies. Daarnaast heeft het Rijk verantwoordelijkheid voor het beheren en verbeteren van natuur in de grote wateren, duurzame bescherming van de Noordzee en het verder ontwikkelen van de Nationale Parken. Met het Programma Natuur is in het kader van de stikstofaanpak extra geld beschikbaar gesteld voor natuurherstel en -ontwikkeling met een focus op stikstofgevoelige natuurgebieden. De tweede lijn gaat over het verbreden van het natuurbeleid naar andere sectoren en domeinen. Hierin past de transitie naar een natuur-inclusieve samenleving, waaronder de transitie in de landbouw richting kringlooplandbouw. Hierin werkt het Ministerie van LNV via o.a. de Agenda Natuur-inclusief en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel samen met provincies en maatschappelijke partijen aan de transitie naar een natuur-inclusieve samenleving.

De uitvoering van het stimuleringsbeleid voor natuur en platteland is met ingang van 2014 gedecentraliseerd naar de provincies en vastgelegd in een decentralisatieakkoord 2014-2027 en een Natuurpact van overheden en maatschappelijke organisaties. Dit is op 18 september 2013 door staatssecretaris Dijksma aangeboden aan de Tweede kamer. In dit Natuurpact zijn de ambities vastgelegd met betrekking tot ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland voor de periode tot en met 2027. Het Rijk draagt bij aan de realisatie van deze ambities door jaarlijks extra te investeren in natuur. De onderdelen van deze ambities zijn:

  • Ontwikkeling Robuust Natuurnetwerk Nederland (NNN) inclusief Natura 2000-gebieden. Het NNN moet een robuuste ruggengraat van de natuur in Nederland zijn. Dat gaat gebeuren door hem te vergroten, te verbeteren en belangrijke natuurlijke verbindingen te realiseren tussen natuurgebieden onderling en tussen natuurgebieden en hun omgeving.

  • Soortenbescherming; Bescherming van afzonderlijke plant- en diersoorten is nodig vanwege Europese verplichtingen en afspraken waaraan Nederland zich in internationaal verband heeft gecommitteerd (VR/HR). Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het NNN door het nemen van juridische en/of fysieke maatregelen, die vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren.

  • Natuur buiten het NNN; er zal een extra impuls gegeven worden aan het beheer van natuur buiten het NNN.Het is belangrijk dat er meer samenhang komt tussen de natuur in het NNN en daarbuiten.

  • Agrarisch natuurbeheer; het ANLb kan buiten en binnen het NNN worden toegepast. De uitvoering van het agrarisch natuurbeheer moet eenvoudiger en met minder kosten, en zal een duidelijke meerwaarde voor natuur, landschap en agrarisch ondernemerschap moeten opleveren. Het ANLb moet vooral worden ingezet voor het beschermen en verbeteren van internationale soorten.

  • Natuur en water; Er zijn diverse mogelijkheden om de ontwikkeling van de natuur, de vergroting van het NNN en de aanpak van de Natura 2000-gebieden optimaal te laten samengaan met het verbeteren van de condities van de kwantiteit en de kwaliteit van het water. Er wordt daarbij maximale synergie gezocht met maatregelen om te voldoen aan de KRW en de Nitraatrichtlijn.

2.3 Provinciaal beleid

De provincies zijn – op grond van het decentralisatieakkoord natuur – volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid. De doelen en middelen worden door de provincies vastgelegd in onder andere dit Natuurbeheerplan.

In dit provinciale Natuurbeheerplan, dat de kaders en ambities bevat waarbinnen een subsidieaanvraag kan worden ingediend, is aangegeven in welke gebieden bepaalde natuur-, agromilieu- en klimaatdiensten ingezet kunnen worden.

Het provinciale beleid geeft invulling aan het Europese en Rijksbeleid en voegt daar provinciale doelen aan toe. Provincies houden bij de uitvoering van het natuurbeleid, conform de door Nederland geratificeerde Europese Landschapsconventie, rekening met beleidsdoelen van andere overheden en activiteiten in het landelijk gebied, zoals het waterbeleid, recreatiebeleid en milieubeleid, zodat synergie kan worden bereikt.

De waterdoelen zijn in 2015 door de provincies vastgesteld in een omgevingsvisie en recent geactualiseerd in het Regionaal Waterplan (2021). Als waterschappen voor waterbeheerdiensten gebruik willen maken van EU-cofinanciering dan kan dit uitsluitend via gebiedsaanvragen van agrarische collectieven, het Natuurbeheerplan en de SVNL. De waterschappen geven daarvoor aan voor welke waterdoelen welke waterbeheerdiensten nodig zijn, inclusief randvoorwaarden en prioriteiten.

Dit Natuurbeheerplan is een nadere uitwerking van Zeeuwse Omgevingsvisie, vastgesteld door provinciale staten op 12 november 2021, voor het onderdeel natuur en landschap en hangt nauw samen met een aantal bredere provinciale beleidsdoelen voor balans in het landelijke gebied.

De Provincie Zeeland zet zich in voor behoud van een vitaal en duurzaam platteland. Naast infrastructuur, leefbaarheid, waterbeheer en recreatieontwikkeling zijn ook natuur en landschap belangrijke doelstellingen. Het integrale beleid voor het platteland komt onder andere tot uiting in het Uitvoeringsprogramma landelijk gebied, vastgesteld door gedeputeerde staten op 10 juni 2021, waarin de provinciale investeringen voor natuur en platteland zijn samengebracht.

In het kader van het Europese plattelandsbeleid investeert ook de Provincie Zeeland in projecten die bijdragen aan de Europese beleidsdoelen voor het platteland. Speerpunten daarbij zijn duurzaamheid, agrarisch natuurbeheer, en innovatie in de landbouw.

Het provinciale natuurbeleid is nauw verweven met het recreatiebeleid. Dit komt tot uiting in het provinciale beleid voor openstelling van natuurgebieden, ontwikkeling van recreatieroutes en investeringen in recreatienatuur. Het beleid voor natuurbeleving en recreatieroutes is voor het eerst neergelegd in de Nota Natuurlijk genieten in Zeeland (2009) en de Beleidsnota Wandelnetwerk Zeeland (2006). Het beleid wordt thans uitgevoerd volgens Uitvoeringsprogramma Landelijk gebied.

De Provincie Zeeland zet zich, op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water, ook in voor gezonde oppervlaktewateren. Samen met het waterschap Scheldestromen worden projecten uitgevoerd ter verbetering van ecologie, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Deze projecten dragen ook in hoge mate bij aan de beleidsdoelen voor natuur en landschap.

2.3.1 Provinciaal beleid natuur en landschap

De Provincie Zeeland is verantwoordelijk voor de instandhouding van het Nationale Natuurnetwerk in Zeeland. Het Natuurnetwerk omvat alle karakteristieke Zeeuwse natuurgebieden zoals schorren, kreken, welen, oudland-graslanden en dijken met hun karakteristieke flora, fauna en landschap, in hun onderlinge samenhang. Het betreft het natuurlijk erfgoed van Zeeland dat moet worden veiliggesteld voor toekomstige generaties. Bescherming, ontwikkeling, beheer en herstel zijn daarvoor noodzakelijk.

Het provinciale beleid is, naar aanleiding van de Wet natuurbescherming, uitgewerkt in de Natuurvisie Zeeland 2017-2022, vastgesteld door provinciale staten op 21 april 2017. Het natuurbeleid is gericht op de pijlers: natuurbescherming, natuurbeheer, natuurontwikkeling, natuurherstel, natuurverbreding en natuurbeleving. De natuurvisie is geïntegreerd in de Provinciale Omgevingsvisie 2021. Het Natuurbeheerplan Zeeland is het beleidskader voor de uitvoering van het beleid tot bescherming, ontwikkeling en beheer van het Nationaal Natuurnetwerk in Zeeland en van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer buiten het Natuurnetwerk in Zeeland.

Bescherming Natuurnwetwerk op grond van de Omgevingsverordening Zeeland

De Provincie Zeeland is op grond van de Wet Natuurbescherming verantwoordelijk voor de bescherming van het Natuurnewerk op het land. De beschermde gebieden en de geldende regels zijn bepaald in de Omgevingsverordening Zeeland. De bescherming van natuur in rijkswateren is de bevoegdheid van het rijk.

Ontwikkeling, herstel en beheer van natuurgebieden

Ontwikkeling, herstel en beheer van het Natuurnetwerk in Zeeland is de bevoegdheid van de provincie. De bevoegdheid is bij het Natuurakkoord 2013 gedecentraliseerd van rijk naar provincies. De bevoegdheid strekt zich uit tot alle natuurgebieden van het Natuurnetwerk in Zeeland, inclusief de Natura 2000-gebieden en de natuurgebieden in rijkswateren. Het provinciale beleid voor ontwikeling, herstel en beheer van de natuurgebieden is bepaald in het Natuurbeheerplan Zeeland. De uitvoering van het beleid vindt plaats door middel van het provinciale Subsidiestelsel natuur- en landschap (SNL).

Beheer van agrarische leefgebieden

Buiten het Natuurnetwerk in Zeeland stimuleert de provincie het beheer van agrarische leefgebieden door boeren op eigen grond. Het provinciale beleid is bepaald in het Natuurbeheerplan Zeeland. De uitvoering van het beleid vindt eveneens plaats door middel van het provinciale Subsidiestelsel natuur en landschap (SNL).

Verbreding en beleving

De provincie stimuleert de betrokkenheid van grondeigenaren en burgers bij het beheren en beleven van natuur en landschap. Hiervoor zijn programma’s ingericht in het Uitvoeringsprogramma landelijk gebied.

2.3.2 Provinciaal beleid natuurnetwerk

2.3.2.1 Begrenzing Natuurnetwerk

De begrenzing van het Natuurnetwerk in Zeeland wordt in dit Natuurbeheerplan op kaart weergegeven in kaartbijlage 1. Het Natuurnetwerk in Zeeland omvat verschillende gebiedscategorieën.

1- Bestaande natuur

1a Bestaande natuur (BN) op het land (groene gebieden op kaart 1, statuscodes 10, 11, 12, 15, 51, 52, 91, 92, 93). Dit zijn de bekende traditionele natuurgebieden op het land, zoals de duinen, de binnendijkse moerassen en karrenvelden, de kreekrestanten en inlagen, de binnendijken, bossen en de oudland-gebieden. Deze gebieden hebben een hoge natuurwaarde en genieten wettelijke bescherming via de Omgevingswet en de Wet Natuurbescherming. De natuurwaarde wordt in stand houden door middel van beheermaatregelen. In de meeste gevallen gebeurt dat door een terrein-beherende organisatie. Ook zijn veel bestaande natuurgebieden in particulier beheer. De provincie stimuleert het natuurbeheer in deze gebieden op basis van het SNL. Sommige natuurgebieden op het land zijn in eigendom en beheer bij (semi-) overheidsinstellingen zoals Rijkswaterstaat, Waterschap of Waterwinbedrijf. Deze instelling komen niet in aanmerking voor subsidie via het SNL.

Alle binnendijken zijn bestaand natuurgebied van het Natuurnetwerk in Zeeland en staan als zodanig vermeld op kaartbijlage 1 (statuscodes 11, 12, 51 en 52). Beheerders van binnendijken kunnen in aanmerking komen voor subsidie natuurbeheer (statuscode 11 of 12) of subsidie agrarisch natuurbeheer (statuscode 51 en 52) via het SNL.

Bij zee-werende dijken (gelegen aan getijdewater) staat de waterstaatkundige functie centraal conform het Omgevingsplan Zeeland. In dat geval is gesubsidieerd natuurbeheer niet mogelijk. De dijken langs de getijdewateren (inclusief het Kanaal door Zuid-Beveland) maken dan ook geen deel uit van het Natuurnetwerk. Ook spoordijken maken geen deel uit van het Natuurnetwerk. Dijken langs de afgesloten zeearmen maken wel uit van het Natuurnetwerk en komen wel in aanmerking voor beheersubsidie via het SNL.

Ook alle natuurbossen maken deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Dit betreft tevens de bossen die de laatste decennia zijn aangelegd in het kader van landinrichting en gebiedsontwikkeling. Dit met uitzondering van de echte productiebossen en recreatiebossen zonder aanwezig natuurbeheertype; die maken geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland en zijn dus ook niet op kaart 1 vermeld. Het Groenproject 't Sloe is een multifunctioneel bosgebied als buffer voor het Sloe-gebied. Het gebied heeft in dit Natuurbeheerplan de status bestaande natuur waarbij de recreatiefunctie voorop staat. Het Natuurbeheerplan beschrijft de natuurdoelen voor het natuur- en landschapsbeheer voor deze bossen.

Ook de eilanden en oeverlanden in de deltawateren (statuscodes 91, 92, 93) vallen als bestaande natuur onder het regime van de Provinciale Omgevingsverordening. De natuurgebieden vergen hier een actief natuurbeheer.

1b Bestaande natuur Deltawater (BND)

Schorren, slikken, platen en open water in de deltawateren (lichtblauwe gebieden op kaartbijlage 1, statuscodes 94, 95, 96) vallen niet onder het planologische regime van de Provinciale Omgevingsverordening maar zijn wel bestaande natuur onder het rijksplanologische kader van SVIR, Barro en Besluit water. Deze gebieden staan daarom als aparte categorie Bestaande natuur Deltawater (lichtblauwe gebieden) vermeld op de statuskaart bijlage 1 van het Natuurbeheerplan. Met name de schorren vergen actief natuurbeheer. De platen, slikken en het ondiep water vergen actief toezicht. De provincie subsidieert dit beheer via het SNL.

2- Agrarisch gebied van ecologische betekenis (AGB) (donkerblauwe gebieden op kaart 1, statuscode 53): dat zijn landbouwgronden (meest oude, reliëfrijke graslanden) met bestaande natuurwaarde, zoals kreekgraslanden, weidevogelgraslanden, en oudland-graslanden waar landbouw kan worden gecombineerd met natuurbeheer door middel van agrarisch natuurbeheer via het SNL.

3- Nieuwe natuur (NN) (gele gebieden op kaart 1, statuscode 80): dat zijn hoofdzakelijk landbouwgronden waar omvorming van landbouw naar natuurgebied gewenst is. De percelen zijn kansrijk voor ontwikkeling van natuurbeheertypen en voor afronding van reeds bestaande natuurgebieden. De provincie stimuleert de omvorming via de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL).

4- Natuurprojecten: dat zijn als zodanig begrensde gebieden waar besloten is tot ontwikkeling van natuur door middel van een natuurproject. Daarbij kan sprake zijn van een natuurcompensatieproject of een autonoom gebiedsgericht project. De gebieden behoren nog niet tot het Natuurnetwerk en kunnen pas na voltooiing als bestaande natuur worden toegevoegd.

4.1 Natuurcompensatieproject (NCP) (oranje gebieden op de kaart 1, statuscode 85): verwerving en inrichting ten behoeve van natuur vinden plaats op grond van een compensatieopgave - na uitvoering wordt het gebied toegevoegd aan het Natuurnetwerk. Het betreft onder andere de door gedeputeerde staten vastgestelde projecten ter compensatie van natuurverlies door wegenbouw of uitbreiding van woon- of industriegebied. Het is de bedoeling dat ter plaatse natuur wordt hersteld die elders verloren is gegaan. De verwerving en inrichting van deze gebieden vinden plaats door de compensatie-plichtige. Zodra de projecten zijn uitgevoerd vallen deze gebieden onder de categorie bestaande natuur en komen deze in aanmerking voor beheersubsidie via het SNL.

4.2 Gebiedsgericht project (GGP) (roze gebieden op kaart 1, statuscode 86) : verwerving, omvorming, inrichting en beheer zijn onderdeel van een gebiedsgericht project. De gebieden worden toegevoegd aan het Natuurnetwerk Zeeland nadat de omvorming en inrichting hebben plaatsgevonden.

5- Ecologische verbindingszones: tot het Natuurnetwerk Zeeland horen ook de ecologische verbindingszones. Dat zijn lijnvormige landschapselementen zoals bermen en kreekoevers, die een belangrijke rol spelen voor de verbreiding van dieren van het ene naar het andere natuurgebied. De natte ecologische verbindingszones zijn afzonderlijk begrensd in de nota Natte Ecologische Verbindingszones (Provincie Zeeland, 2010).

Het Natuurnetwerk in Zeeland omvat daarmee alle wezenlijke Zeeuwse natuurwaarden, zowel buitendijks als binnendijks.

Voorgeschiedenis

De begrenzing van het Natuurnetwerk (voorheen EHS) in Zeeland is begin jaren negentig tot stand gekomen in reactie op het grootschalige verlies aan natuur en biodiversiteit. Het Nationaal Natuurbeleidsplan uit 1990 was het startsein voor een omvangrijk herstelplan voor de natuur in Nederland dat in nauwe samenwerking tussen rijk, provincies en natuurorganisaties tot stand is gekomen, en nog steeds in uitvoering is.

De kern van dit herstelplan was de zogenaamde Ecologische Hoofdstructuur, een landelijk netwerk van natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden, beheergebieden en verbindingszones dat voldoende rust en ruimte moet kunnen bieden voor instandhouding van de natuur in Nederland. Daarbij worden de bestaande natuurgebieden, als kerngebieden voor flora en fauna, veiliggesteld via bescherming en beheer, worden hiaten in het netwerk opgevuld met nieuwe natuur en worden barrières voor de migratie van planten en dieren geslecht door middel van passages en verbindingszones.

Deze beleidsvisie is midden jaren negentig ontwikkeld en wordt sindsdien in praktijk gebracht. Veel gebieden zijn sindsdien al opgeknapt of ontwikkeld en veel verbindingszones zijn aangelegd. De aanleg van het Natuurnetwerk in Zeeland vordert gestaag. Daarbij verschuift het accent de laatste jaren van het verwerven en inrichten van nieuwe natuurgebieden naar het beheren en opknappen van bestaande natuurgebieden en naar het natuurbeheer op landbouwgrond.

De begrenzing van de bestaande natuurgebieden in Zeeland is voor het eerst vastgesteld in 1990 in de Nota Veiligstelling Natuurgebieden. De begrenzing van de nieuwe natuurgebieden is voor het eerst vastgelegd in de Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan (1991-1994). In de periode 1991-1994 is de begrenzing van de Zeeuwse Ecologische Hoofdstructuur door gedeputeerde staten verder vastgesteld in de vorm van de beleidsnota Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan. Vertrekpunt was het landelijke Natuurbeleidsplan (Ministerie van LNV, 1990) met daarbij een globale landelijke kaart van het Natuurnetwerk en een oppervlakte te begrenzen hectares. Door het ministerie van LNV is aan Zeeland toegekend 3009 ha beheergebied en 5372 ha nieuwe natuur. Na een uitgebreide voorlichtings- en inspraakronde in heel Zeeland heeft de provincie deze opgave vertaald in beheer- en begrenzingenplannen voor Noord-Zeeland (1993), Walcheren (1993), Zeeuwsch-Vlaanderen (1993) en de Bevelanden (1994). Daarna zijn nog enkele aanvullende kleinere begrenzingen vastgesteld, namelijk het Begrenzingenplan Binnendijken Noord-Zeeland (1996) en Binnendijken Zeeuwsch-Vlaanderen (1996), het Begrenzingenplan Schouwen West (1998), het Beheerplan Akkerranden (1999), het Beheergebiedsplan Akkerranden (2000) en diverse kleine planwijzigingen. Van de aanvankelijke 5372 ha te ontwikkelen nieuwe natuur resteerde in 2022 nog 500 ha.

Bij de herijking van het Natuurnetwerk Zeeland in 2013 is de ontwikkelopgave nieuwe natuur met ongeveer 1000 ha teruggebracht van 2200 ha naar 1150 ha en is 50 ha ontwikkelopgave omgezet in agrarisch beheergebied van ecologische betekenis. In het Natuurakkoord 2013 is besloten dat provincies tot 2027 de tijd hebben om deze ontwikkelopgave te realiseren.

Ecologische uitgangspunten

Bij het begrenzen van natuurgebieden spelen ecologische en bestuurlijke uitgangspunten een rol. De versterking en ontwikkeling van natuurwaarden is primair gericht op het realiseren van duurzame ecosystemen van (inter-)nationaal belang als onderdeel van de nationale opgave. Voorop staan de typisch Zeeuwse kwaliteiten, zoals de overgangszones van land en water, zout en zoet, klei en zand. Juist in deze gradiënten liggen de beste mogelijkheden voor natuur. Het accent ligt bij de ontwikkeling van de karakteristieke natte natuur in de verschillende Zeeuwse landschapstypen (de duinen, de deltawateren, de poelgebieden en de kreken).

Er is zoveel mogelijk sprake van zelfstandig functionerende gebieden, met een eigen waterhuishouding, die primair gericht is op de natuurfunctie. Natuurbegrenzing en waterconservering vallen waar mogelijk samen. Het waterbeheer speelt een sleutelrol bij het in stand houden en herstellen van natuur. Waar gewenst kan de begrenzing van gebieden worden aangepast met het oog op een optimale waterhuishouding, zowel binnen het natuurgebied als ook voor wat betreft de afstemming met de omgeving.

Met het oog op duurzame, natuurlijke processen is bij voorkeur sprake van zo groot mogelijke, aaneengesloten natuurgebieden. Met logische afrondingen en het opheffen van enclaves wordt versnippering tegengegaan. Bij de begrenzing ligt het accent dan ook op uitbouw van al bestaande natuurgebieden, dan wel het creëren van forse nieuwe kerngebieden. Uit diverse evaluaties blijkt, dat voor een werkelijk duurzame natuur in Nederland gestreefd moet worden om de natuurgebieden zo robuust mogelijk te maken.

De afzonderlijke natuurkerngebieden worden zoveel mogelijk verbonden via droge en natte ecologische verbindingszones. Hierdoor ontstaan op termijn regionale ecologische netwerken met mogelijkheden voor duurzaam behoud en ontwikkeling van de voor Zeeland relevante planten- en diersoorten van internationale betekenis.

Bestuurlijke uitgangspunten

Als gevolg van de klimaatverandering hebben natuur en landbouw in toenemende mate te kampen met perioden van wateroverlast en perioden van watertekort. Natuurgebieden in overlastgebieden hebben, vanwege hun lage ligging, vaak een goede uitgangssituatie voor natuurontwikkeling. Functiewijziging van landbouw naar “nieuwe natuur” kan dan een oplossing zijn. Doordat de natuur in Zeeland in het algemeen hoge waterstanden goed verdraagt kunnen de natuurterreinen een bijdrage leveren aan het voorkomen van wateroverlast in de betreffende regio.

In gebieden met watertekort kunnen natuurgebieden een belangrijke rol spelen bij de conservering van water (sponswerking). Daarmee kan watertekort in de betreffende regio door natuurgebieden worden gedempt. Natuurontwikkeling met waterconservering is zodoende een belangrijke klimaatmaatregel en leidt bovendien tot een forse kostenbesparing voor het Waterschap. Veel natuurgebieden hebben inmiddels een water-conserverende functie.

Door te werken volgens logische topografische begrenzingen wordt de randlengte tussen natuur en landbouwgebied beperkt, waardoor er minder kans is op wederzijdse overlast. De natuurontwikkeling wordt zoveel mogelijk uitgevoerd op zware, natte en zilte landbouwgrond. Goede landbouwgrond is zoveel mogelijk buiten de begrenzing gelaten.

Verkoop van grond of het sluiten van beheerovereenkomsten vinden plaats op basis van vrijwilligheid. De overheid heeft een aankoopplicht voor nieuwe natuur. Dat betekent dat de overheid verplicht is om gebieden aan te kopen indien de eigenaar deze te koop aanbiedt en voldaan wordt aan het prijsbeleid.

Planologische schaduwwerking wordt voorkomen: de bestemming natuur is alleen van toepassing op bestaande natuurgebieden, niet op nieuwe natuur zolang deze niet is aangekocht en ingericht en is ook niet van toepassing op agrarisch beheergebied.

De bestaande agrarische functie, inclusief de daarbij behorende planologisch goedgekeurde ontwikkelingsmogelijkheden worden gerespecteerd. Concreet betekent dit, dat de eigenaren van gebieden, die in dit Natuurbeheerplan begrensd zijn als “nieuwe natuur”, benaderd kunnen worden om hun gronden te verkopen of zelf om te vormen naar natuur (particulier natuurbeheer). Of de eigenaar dit vervolgens ook doet, is een kwestie van vrijwillige keuze, die niet afgedwongen zal worden. Het hele grondgebied van de Provincie Zeeland is aangewezen als “ruilgebied”. Dit biedt de mogelijkheid om ook buiten de begrensde gebieden gronden te verwerven, met de bedoeling om deze uit te ruilen met begrensde gebieden. Deze werkwijze heeft de afgelopen jaren sterk bijgedragen aan het verkrijgen van een optimale ruimtelijke verkaveling van landbouwgronden en natuurgebieden.

Ook planologisch heeft het principe van vrijwilligheid zijn doorwerking. Volgens de Omgevingsverordening Zeeland 2018 worden begrensde “natuurontwikkelingsgebieden” aangegeven als gewenste ontwikkelingsrichting. In het bestemmingsplan kunnen deze gebieden vervolgens worden aangeduid als “natuurontwikkelingsgebied”. Dat wil zeggen, dat de normale geldende agrarische bestemming en grondgebruik van kracht blijft met daarbij een wijzigingsmogelijkheid richting natuur. De bestemming “natuur” treedt pas in werking na gemeentelijke bestemmingswijziging en nadat de nagestreefde natuurfunctie gerealiseerd is; dat is pas na omvorming van de gronden op vrijwillige basis. Indien de eigenaar niet tot verkoop of particulier beheer overgaat, blijft dus de agrarische functie en bestemming van kracht, inclusief alle daarbij behorende planologisch goedgekeurde ontwikkelingsmogelijkheden. Voor nieuwe natuur geldt wel het zogenaamde “waarborgingsbeleid”, waardoor andere functies dan landbouw en natuur worden uitgesloten. Hierdoor worden onomkeerbare ingrepen, die natuurontwikkeling in de toekomst onmogelijk zouden maken, verhinderd.

Bij de realisatie van nieuwe natuurgebieden wordt overlast tussen de nieuwe buren, landbouw en natuur, zoveel mogelijk voorkomen. Dit gebeurt door een logische begrenzing, een goede inrichting en een adequaat natuurbeheer. Mochten er zich onverhoopt toch problemen voordoen, dan dienen deze allereerst door goed overleg tussen de eigenaar en de gegadigde opgelost te worden. Indien dit niet leidt tot een bevredigende oplossing kan uiteindelijk de zaak voorgelegd worden aan de Provinciale Commissie Nabuurschap, een subcommissie van de Provinciale commissie groene ruimte..

Bij de inrichting van nieuwe natuurgebieden wordt rekening gehouden met de omgeving. Met name het instellen van een eigen waterhuishouding in natuurgebieden mag niet leiden tot overlast (vernatting, verdroging, verzilting) voor het aanliggende agrarische gebied. Tot daadwerkelijke inrichting kan pas worden overgegaan als een zodanig aaneengesloten deel verworven is dat inrichten ecologisch efficiënt is en er geen overlast optreedt (zoals onkruidgroei) voor het nog niet verworven deel.

Bij het uitwerken van de streefbeelden in concrete natuurontwikkelingsplannen blijken de lokale omstandigheden, zoals bodemopbouw en watersysteem, de realisering van het gestelde doel soms onmogelijk te maken. Dit kan ertoe leiden dat de begrenzing en/of de beheertypen van sommige gebieden alsnog worden gewijzigd.

Het grootste deel van het Natuurnetwerk in Zeeland ligt buitendijks in de deltawateren en in de Voordelta. Hier worden de natuurwaarden primair in stand gehouden door middel van wettelijke bescherming (Wet natuurbescherming, Natura 2000, Omgevingswet). Voor deze gebieden zijn wettelijke bepalingen van kracht. Verwerving en beheer van natuurgebied is hier in beginsel niet mogelijk.

De algemene uitgangspunten van de Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan, zoals die gehanteerd zijn bij de begrenzing van het Natuurnetwerk, blijven ook de komende jaren van kracht. Vrijwilligheid bij verwerving, omvorming, ontwikkeling en beheer blijft het uitgangspunt. Samenwerking met alle partijen in het landelijke gebied en het streven naar consensus heeft bij de hele uitvoering van het Zeeuwse natuurbeleid vanaf het begin voorop gestaan. Het constructieve overleg via de Provinciale Commissie voor de Groene Ruimte en het optreden van de Commissie Nabuurschap zijn hiervoor illustratief.

Maatschappelijke betekenis

De Zeeuwse natuur is van groot economisch en maatschappelijk belang. De natuurgebieden dienen als rustpunt, als decor en als attractie voor de bewoners en bezoekers en zijn een bron van economische activiteit. Met name wonen, recreatie, horeca, zorg, visserij en landbouw zijn gebaat bij gezonde en aantrekkelijke natuurgebieden en een fraai landschap.

Agrarisch natuurbeheer biedt mogelijkheden voor verbreding van het landbouwbedrijf. Naast directe inkomsten voor de boer uit landbouwproducten kan het agrarisch natuurbeheer ook een belangrijke spin-off hebben naar andere neventakken zoals minicamping, verkoop van landbouwproducten aan de boerderij, of combinaties mogelijk maken met andere beheertaken in het landelijke gebied (groenblauwe diensten).

Natuur en landschap leveren ook een belangrijke bijdrage aan het recreatief product van Zeeland. De natuurterreinen, beheergebieden en landschapselementen hebben naast de primaire natuurdoelstelling ook een duidelijke recreatieve doelstelling. Naarmate het Natuurnetwerk in Zeeland groeit, kunnen we constateren dat de recreant in toenemende mate gebruik maakt van de nieuwe mogelijkheden en dat de natuurgerichte recreatie in Zeeland groeit. Meer dan 80% van alle natuurgebieden is fysiek opengesteld en de rest in het algemeen goed beleefbaar. Slechts 5 % van alle gebieden is afgesloten en niet beleefbaar. Daaruit blijkt dat de natuurgebieden in Zeeland al in hoge mate geschikt zijn gemaakt voor recreatief medegebruik. Deze ontwikkeling wordt van provinciewege verder gestimuleerd. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de recreatieve inrichting van natuurontwikkelingsgebieden, aan de openstelling van natuurgebieden voor minder validen en aan ontwikkeling van wandel- en fietsroutes en aan een goede zonering van de voorzieningen.

Natuurgebieden kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het bestrijden van wateroverlast in tijden van extreme neerslag. Waterretentie (het vasthouden van eigen water in natuurgebieden) is op ruime schaal mogelijk en wordt inmiddels al in praktijk gebracht. Natuurontwikkeling en waterberging gaan in Zeeland hand in hand. Door de aanleg van nieuwe natuur op laaggelegen, marginale landbouwgrond wordt een forse bijdrage geleverd aan de doelstellingen van Waterbeheer 21e eeuw en Kaderrichtlijn water.

2.3.2.2 Bescherming in het kader van de Omgevingsverordening Zeeland

Bestaande natuur (BN)

In paragraaf 7.2 van het Omgevingsplan Zeeland 2018 is bepaald, dat bestaande natuurgebieden zoals vermeld op de kaartbijlage 9 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 planologisch worden beschermd. Het betreft de natuurgebieden op het land, inclusief de eilanden en oeverlanden in de Deltawateren. Artikel 2.23 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 bevat de spelregels voor de bescherming van deze bestaande natuurgebieden.

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing en wezenlijke kenmerken en waarden van de bestaande natuurgebieden en agrarische gebieden van ecologische betekenis wijzigen ten behoeve van verbetering van de ecologische en planologische samenhang van het Natuurnetwerk Zeeland of ten behoeve van de inpassing van kleinschalige ontwikkelingen voor zover dit kortgezegd leidt tot een verbetering van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Zeeland en voor zover de oppervlakte van het natuurnetwerk ten minste gelijk blijft. De gemeenten nemen de bestaande natuurgebieden met een passende bestemming op in hun bestemmingsplan. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing mogen positief worden bestemd. De ligging van de bestaande natuurgebieden is vermeld in bijlage 9 van de Omgevingsverordening. Binnendijken die in de Omgevingsverordening zijn aangeduid als regionale waterkering (artikel 2.22) worden primair bestemd voor waterkering en secundair voor natuur (beschermde of waardevolle dijk). Binnendijken die niet zijn aangeduid als regionale waterkering worden primair bestemd als natuur, beschermde dijk of waardevolle dijk. De bestemming natuur is gericht op de instandhouding van het dijklichaam en van de natuurbeheertypen zoals vermeld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien er sprake is van groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en indien de negatieve effecten worden gecompenseerd.

Alle binnendijken zijn onderdeel van het Natuurnetwerk in Zeeland en staan als zodanig vermeld op de kaartbijlage 9 van de Omgevingsverordening.

De bestaande natuurgebieden zoals vermeld op kaart 9 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 omvatten alleen de natuurgebieden waarop het planologische regime van de provinciale Omgevingsverordening van toepassing is. Dat betreft alle binnendijkse natuurgebieden en buitendijks alleen de eilanden en oeverlanden in de afgesloten zeearmen (Volkerak-Zoommeer, Veerse Meer, Grevelingen). Op grond van het Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Waterbesluit bijlage II onderdeel 1 geldt voor het open (rijks) water een nationaal planologisch regime. Volgens het rijksbeleid en in het Natuurakkoord valt groot open water echter wel onder het nationale Natuurnetwerk en zijn de provincies verantwoordelijk voor het natuurbeheer via het SNL van het hele natuurnetwerk, inclusief de buitendijkse schorren, platen en slikken in de getijdewateren. Dit onderscheid wordt in het Natuurbeheerplan expliciet gemaakt door begrenzing van de categorie Bestaande natuur deltawater. Onder deze categorie vallen alle rijks-wateren waarop het rijksplanologische kader van toepassing is en waarbij de provincie op grond van het Natuurakkoord 2013 verantwoordelijk is voor het natuurbeheer via het SNL.

Er worden steeds hogere eisen gesteld aan het detailniveau van de kaarten van het natuurnetwerk. In verband met Europese richtlijnen is in IPO-verband afgesproken om de kaarten op top10-niveau en volgens de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) in te tekenen en de kaarten ook op dat niveau te gebruiken. De kaarten van het Natuurnetwerk Zeeland zijn, volgens deze interprovinciale afspraken, ontworpen op top10-niveau (schaal 1:10.000). Dat is voldoende voor een nauwkeurige weergave van percelen/kaartvlakken ten behoeve van wettelijke bescherming en subsidieverlening en voldoet aan de eisen. De kaarten zijn, geometrisch gezien, echter niet nauwkeurig genoeg voor toepassingen op een lager (gedetailleerder) schaalniveau. Dit betekent onder andere dat sommige kleinere erven, gebouwen en infrastructuur, die geen deel uitmaken van het natuurnetwerk, wel als zodanig begrensd kunnen zijn. In de Omgevingsverordening Zeeland 2018 en het Natuurbeheerplan Zeeland 2016 is bepaald dat erven, gebouwen en infrastructuur niet onder de begrenzing bestaande natuur vallen. Dit betekent dus dat de planologische regels voor bestaande natuur hierop niet van toepassing zijn. Indien het, voor toepassingen in planologie of subsidieverlening, noodzakelijk is om de begrenzing van een bestaand natuurgebied te detailleren, kunnen gedeputeerde staten hier in voorkomende gevallen, door middel van een planwijziging van het Natuurbeheerplan Zeeland en een daaraan gekoppelde wijziging van de bijlagen 9, 10, of 11 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018, toe besluiten.

Agrarisch gebied van ecologische betekenis (AGB)

In paragraaf 7.2 van het Omgevingsplan Zeeland 2018 is ook bepaald dat alle agrarische gebieden van ecologische betekenis planologisch via de Omgevingsverordening worden beschermd. Artikel 2.24 van de Omgevingsverordening bevat de spelregels voor de bescherming van agrarische gebieden van ecologische betekenis. De gemeenten nemen deze agrarisch gebieden eveneens met een passende bestemming op in hun bestemmingsplan. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing mogen positief worden bestemd. De bestemming is gericht op agrarisch grondgebruik met instandhouding van de natuurdoelen zoals vermeld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Een andere bestemming kan alleen worden toegekend indien er sprake is van groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en indien de negatieve effecten worden gecompenseerd. Werken die de wezenlijke kenmerken van deze gebieden kunnen aantasten zijn alleen mogelijk op grond van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders waaruit blijkt dat de wezenlijke kenmerken niet worden aangetast en dat de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden verkleind. De ligging van de agrarische gebieden van ecologische betekenis is vermeld op bijlage 10 van de Omgevingsverordening.

Met ingang van 2016 zijn ook de agrarische leefgebieden in het Natuurbeheerplan Zeeland 2016 begrensd. Dat zijn landbouwgronden, gelegen buiten het Natuurnetwerk in Zeeland, die van belang zijn voor planten- en diersoorten van internationale betekenis. Om deze planten- en diersoorten in stand te kunnen houden, kunnen boeren op vrijwillige basis agrarisch natuurbeheer uitvoeren en hierbij gebruik maken van agrarische beheersubsidie via het Subsidiestelsel natuur en landschap (SNL). Op de agrarische leefgebieden buiten het Natuurnetwerk in Zeeland is geen specifiek natuurbeschermingsregime van toepassing.

Nieuwe natuur (NN)

In paragraaf 7.2 van het Omgevingsplan Zeeland 2018 is verder bepaald dat het natuurnetwerk tussen 2018 en 2027 wordt afgerond conform de afspraken met het Rijk. De begrensde nieuwe natuurgebieden waar dit kan plaatsvinden, zijn vastgelegd in het Natuurbeheerplan Zeeland en op kaart 11 Natuurontwikkelingsgebieden van de Omgevingsverordening. De begrenzing op kaart is ruimer dan de ontwikkelopgave. Deze grotere oppervlakte is het gevolg van de systematiek van flexibele begrenzing met zoekgebied. Voor de begrensde nieuwe natuurgebieden geldt – totdat zij zijn omgevormd - een planologische waarborging tegen onomkeerbare ingrepen. Artikel 2.25 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 bevat de spelregels. Bestaand (agrarisch) gebruik mag positief worden bestemd, maar nieuwe vormen van agrarisch gebruik of verzwaring van het agrarisch grondgebruik zijn niet toegestaan. Er worden geen nieuwe vormen van grondgebruik toegestaan anders dan natuur. De ligging van de natuurontwikkelingsgebieden is vermeld op bijlage 11 van de Omgevingsverordening.

Elk jaar worden nieuwe natuurontwikkelingsprojecten opgestart en worden ook nieuw ingerichte natuurgebieden ‘opgeleverd’. De oplevering is het moment waarop de status ‘nieuwe natuur’ moet worden gewijzigd (omgevlagd) in ‘bestaande natuur’. De provincie voert de wijziging door in de jaarlijkse planwijziging van het Natuurbeheerplan Zeeland. Vervolgens dient de betreffende gemeente hierop zijn bestemmingsplan aan te passen. Aangezien hier veelal een tijdrovende procedure aan vooraf gaat, is het van belang dat de betreffende gemeente al in een vroeg stadium geïnformeerd wordt over de op handen zijnde wijziging. Met de gemeenten is afgesproken dat de provincie hen informeert zodra een natuurontwikkelingsproject van start gaat door toezending van een afschrift van de verleende subsidiebeschikking of opdracht. Bovendien worden alle gemeenten door middel van de jaarlijkse planwijziging van het Natuurbeheerplan ook geïnformeerd over de omvormingen. De provincie ziet er op toe dat e.e.a. doorwerkt naar de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Gedeputeerde staten besluiten jaarlijks uiterlijk in september over de statuswijzigingen van nieuwe natuur naar bestaande natuur. Daarbij kan worden geanticipeerd op projecten die later dat jaar, volgens de beschikkingen, nog opgeleverd zullen worden en met ingang van het daarop volgende kalenderjaar in beheer genomen kunnen worden. Indien een project vertraging oploopt en niet in het beoogde jaar wordt opgeleverd, kan dit ertoe leiden dat de status al gewijzigd is, terwijl de inrichting bij aanvang van het nieuwe kalenderjaar nog niet is voltooid. In dat geval kan het beheer via het SNL pas in het daaropvolgende kalenderjaar van start gaan.

Verdrogingsgevoelig natuurgebied (VGN)

De bijlage 15 Verdrogingsgevoelige natuurgebieden van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 is gebaseerd op de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan Zeeland. De bijlage is onderdeel van een instructieregel (artikel 4.12) voor het Waterschap ter voorkoming van verdrogingseffecten van grondwateronttrekkingen op verdrogingsgevoelig natuurgebied. Aangezien de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan jaarlijks wijzigt dient ook de bijlage 15 van de Omgevingsverordening jaarlijks geactualiseerd te worden. Provinciale staten hebben op 20 mei 2022 besloten de bevoegdheid tot het wijzigen van de bijlage 15 verdrogingsgevoelige natuurgebieden te delegeren aan GS. Sindsdien wordt ook deze bijlage 15 van de Omgevingsverordening jaarlijks geactualiseerd.

Met ingang van 2021 is hiervoor in het Natuurbeheerplan een kaart verdrogingsgevoelige beheertypen (bijlage 8.9) opgenomen, die jaarlijks geactualiseerd wordt. Deze kaartbijlage vormt de basis voor de jaarlijkse actualisering van de bijlage 15 van de Omgevingsverordening door GS. In 2023 wordt de kaart verdrogingsgevoelige beheertypen bovendien ook geactualiseerd op wijzigingen van de Index natuur en landschap en op nieuwe gegevens over het voorkomen van beschermde amfibieën (Boomkikker en Kamsalamander) in drinkputten.

Actualisering volgens Index natuur en landschap

De beheertypen van de index natuur en landschap zijn, sinds de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Zeeland 2018, nader hydrologisch getypeerd. Deze nadere typering is nog niet verwerkt in kaartbijlage van de Omgevingsverordening 2018.

Een natuurbeheertype is verdrogingsgevoelig wanneer de kwalificerende planten en dieren van dat beheertype afhankelijk zijn van en aangepast zijn aan ondiep grondwater en aan oppervlaktewater. De hydrologie en kwalificerende planten- en diersoorten van de beheertypen staan beschreven in de Index natuur en landschap. Deze is te raadplegen op: https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/

Volgens de index Natuur en landschap zijn de volgende (in Zeeland voorkomende) beheertypen gevoelig voor verdroging:

N01.02 - Duin- en kwelderlandschap

N01.03 - Rivier- en moeraslandschap

N04.02 - Zoete plas

N04.03 – Brak water

N05.04 – Dynamisch moeras

N06.01 - Veenmosrietland en moerasheide

N06.05 – Zwak-gebufferd ven

N08.03 - Vochtige duinvallei

N10.01 – Nat schraalland

N10.02 - Vochtig hooiland

N12.03 - Glanshaverhooiland

N12.04 - Zilt- en overstromingsgrasland

N13.01 - Vochtig weidevogelgrasland

N14.01 - Rivier- en beek-begeleidend bos

N15.01 – Duin-bos

N17.03 - Park- en stinsenbos

N17.04 - Eendenkooi

N17.06 - Vochtig- en hellinghakhout

L01.01- Poel

Aangezien de verdrogingsgevoelige beheertypen N04.03, N12.03 en N15.01 nog ontbraken op de provinciale kaart zijn deze in 2023 toegevoegd.

Actualisering op verdrogingsgevoelige drinkputten

De begrenzing van verdrogingsgevoelige drinkputten is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 niet geactualiseerd. Voor het landschapsbeheertype L01.01 Poel, waaronder in Zeeland onder andere de drinkputten vallen, zijn in de Index natuur en landschap geen kwalificerende planten- en diersoorten bepaald. Voor dit beheertype dient minimaal rekening te worden gehouden met de bij de Wet Natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten van lijst 1 van de Habitatrichtlijn die kunnen voorkomen in poelen in Zeeland, te weten Boomkikker en Kamsalamander. De drinkputten waarin deze soorten daadwerkelijk voorkomen worden bepaald op grond van de monitoringregistraties van de laatste 6 jaar in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Deze periode komt overeen met de monitoringcyclus van de SVNL. Op grond van nieuwe gegevens worden in 2023 29 poelen met Boomkikker en/of Kamsalamander toegevoegd aan de begrenzing.

2.3.2.3 Beheer en ontwikkeling Natuurnetwerk via het SNL

Ontwikkeling Natuurnetwerk

De ontwikkelopgave nieuwe natuur Zeeland bedroeg anno 2013 (Natuurakkoord) nog circa. 1150 ha. Eind 2021 was daarvan 440 ha gerealiseerd, en bedroeg de opgave nog 710 ha. Voor het halen van de eindstreep is een versnelling ingezet. De snelheid waarmee deze opgave kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de bereidheid van grondeigenaren en van beschikbare middelen. De realisatie nieuwe natuur wordt jaarlijks door de provincie geprogrammeerd en gebudgetteerd via de begroting. Voor de uitvoering wordt gebruik gemaakt van het aankoopinstrument en van het subsidie-instrument van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap.

Beheer Natuurnetwerk

Elk gerealiseerd natuurgebied moet worden beheerd. Beheermaatregelen zoals begrazing, maaien en afvoeren, beheer van beplantingen, soortgerichte maatregelen, landschapsbeheer en monitoring zijn nodig om de gebied-specifieke kwaliteiten in stand te kunnen houden. Dynamische, grootschalige gebieden zoals stuifduinen en getijdewateren kunnen zich met een lage beheerintensiteit in stand houden. Voor de meer kleinschalige, geconditioneerde natuur is doorgaans een zwaardere beheerinspanning nodig. Elk natuurbeheertype kent zo zijn eigen set aan beheermaatregelen. Die zijn beschreven in de Index natuur en landschap en vormen ook de basis voor de kostenberekening natuurbeheer.

Omdat de karakteristieke natuurlijke processen zoals natuurlijke begrazing, overstroming en kwellend grondwater vaak onvoldoende aanwezig zijn, omdat veel natuurgebieden bovendien vaak te klein en te versnipperd zijn, omdat veel natuurgebieden te lijden hebben van milieuverontreiniging en verdroging, en omdat de oude, kleinschalige landbouwsystemen zijn verdwenen, zijn beheermaatregelen noodzakelijk om de natuurgebieden in stand te houden. De beheermaatregelen zijn erop gericht de genoemde tekortkomingen te compenseren en condities te scheppen waardoor de kwaliteit van natuur, landschap, flora en fauna, behouden kan blijven. Natuurbeheer is, vanwege de vele externe omstandigheden, vaak een complexe zaak. Beheermaatregelen moeten goed worden gepland en gedoseerd en de effecten van het beheer moeten goed worden bijgehouden.

De omvang van het actieve natuurbeheer in Zeeland bedroeg in 2022 circa 18.000 ha. Door omvorming nieuwe natuur zal de oppervlakte tot 2027 naar verwachting nog met ruim 500 ha toenemen. De oppervlakte neemt ook verder toe door verzoeken van particuliere grondeigenaren en door het gereedkomen van compensatieprojecten en provinciale gebiedsgerichte projecten. Dit zal naar verwachting leiden tot een extra groei van de beheerde oppervlakte. Het beheer van de natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland wordt door de provincie gesubsidieerd via het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer. Uitbreiding van het natuurbeheer wordt door de provincie jaarlijks geprogrammeerd en is onder andere afhankelijk van aanmelding door beheerders en beschikbare middelen.

De beheermaatregelen die via de SNL worden gesubsidieerd moeten in beginsel afdoende zijn om de kwaliteit van de natuurgebieden duurzaam in stand te kunnen houden. Voor kwetsbare Natura 2000 gebieden kunnen extra maatregelen nodig om kwaliteit te herstellen. De provincie subsidieert herstelmaatregelen onder andere met programma’s voor herstelmaatregelen N2000 via de SKNL.

Natuurbeheer is een samenspel van maatregelen die in nauwe regie moeten kunnen worden uitgevoerd. Maatregelen op het gebied van waterbeheer en begrazing dienen op gebiedsschaal te worden geregeld, zodat natuurlijke processen zoveel mogelijk kans krijgen en de natuur zoveel mogelijk zijn gang kan gaan. Bij inrichting en natuurherstel verdwijnen in veel gevallen de kavelsloten en het prikkeldraad en zullen de oorspronkelijke kavelgrenzen dus vaak onzichtbaar worden. De bodemopbouw en het watersysteem worden bepalend voor de nieuwe structuur. Er wordt toegewerkt naar een integraal vegetatie- en faunabeheer, dikwijls door extensieve beweiding van het hele gebied. De beheerder moet, naargelang de omstandigheden, snel en adequaat kunnen ingrijpen. Het is daarom van belang dat de regie op het beheer in handen is van één beheerder of eigenaar. Dat geldt in het bijzonder voor grote, ongeperceleerde natuurgebieden.

Uit het oogpunt van efficiëntie heeft “eenheid van beheer” dus de voorkeur. Dat wil zeggen dat een natuurgebied in beginsel beheerd wordt door één beheerder. Het is niet wenselijk dat terreinbeheerders een deelgebied of enclave in een overigens particulier natuurgebied beheren. Anderzijds is het ook niet wenselijk dat particuliere grondeigenaren een deelgebied of enclave beheren in een groter natuurgebied dat vrijwel geheel door een terrein-beherende organisatie wordt beheerd. Dit principe is ook van toepassing bij de ontwikkeling van nieuwe natuur.

Eenheid van beheer kan ook bereikt worden bij een gedeeld eigendom, als de betrokken eigenaren van deelgebieden zich verenigen in een rechtspersoon, zoals bijvoorbeeld een collectief of een milieucoöperatie, en het beheer uitvoeren op grond van een goedgekeurd beheerplan.

Tenslotte kan eenheid van beheer ook bereikt worden wanneer een kleine beheerder de doelstellingen van het grotere natuurgebied onderschrijft. Daarbij ligt de regie op het beheer bij de hoofdbeheerder, doorgaans een terrein-beherende organisatie, en kunnen in het beheerplan afspraken gemaakt over het te voeren beheer.

Bestaande particuliere natuurgebieden kunnen het beste door de particuliere eigenaar zelf worden beheerd. Aangezien de eigenaar zich daarbij inspant voor een maatschappelijk doel en hiervoor kosten moet maken is een vergoeding van overheidswege gerechtvaardigd. Particuliere natuurbeheerders kunnen daarbij gebruik maken van diensten van de twee natuurcollectieven in Zeeland. Alleen wanneer de eigenaar niet bereid of niet in staat is het noodzakelijke natuurbeheer uit te voeren of uit te besteden, moet verwerving en/of beheer door een terrein-beherende organisatie mogelijk worden gemaakt.

Ook nieuwe natuurgebieden kunnen door de particuliere eigenaar zelf worden ontwikkeld. Bij particulier natuurbeheer met functieverandering blijft de eigenaar verantwoordelijk voor het natuurbeheer. De waardedaling van de grond ten gevolge van de functieverandering van landbouw naar natuur wordt door de provincie via de SKNL gesubsidieerd. Alleen wanneer een particuliere eigenaar hiervoor geen belangstelling heeft kan de provincie of een terrein-beherende organisatie de nieuwe natuurgrond aankopen en omvormen.

2.3.3 Natuurnetwerk en Natura 2000

Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle, te beschermen natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Doel is de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Nederland kent 162 begrensde Natura 2000-gebieden. Deze worden aangewezen door het rijk. Voor elk gebied wordt vastgesteld welke flora- en faunadoelen of –soorten in een gebied behouden moeten blijven of ontwikkeld moeten worden. Voor deze gebieden moet een 6 jaar geldend beheerplan gemaakt worden waarin staat welke maatregelen er in die periode genomen moeten worden om de doelen te behalen. Ook geeft het beheerplan aan welke huidige activiteiten in en rondom het gebied (´bestaand gebruik´) zonder meer kunnen worden voortgezet, omdat deze niet schadelijk zijn voor de doelen. De Natura 2000 gebieden voor Zeeland zijn aangeduid op kaart 8.4. Het specifieke provinciale beleid voor deze gebieden wordt door de provincie uitgewerkt in Natura 2000 beheerplannen per gebied.

De instandhouding vindt plaats door middel van regelgeving op grond van de Wet natuurbescherming respectievelijk de Omgevingswet en door middel van actief beheer. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Wet natuurbescherming verwerkt en van kracht.

Alle Natura 2000 gebieden maken ook deel uit van de het Natuurnetwerk Zeeland. Dit Natuurbeheerplan is tevens het subsidiekader voor beheer- en herstelmaatregelen die op grond van de Natura 2000 beheerplannen via de SNL moeten worden getroffen. De beheertypen in het Natuurbeheerplan in overeenstemming gebracht met de habitattypen N2000. Hiervoor dient ook de koppeltabel van bijlage 7.2.

2.3.4 Provinciaal beleid agrarisch natuurbeheer

Bij agrarisch natuurbeheer wordt landbouwproductie gecombineerd met natuurbeheer.

Het landbouwkundige gebruik wordt zover geëxtensiveerd dat karakteristieke natuurwaarden zoals weidevogels, akkervogels, dijkplanten of akkerplanten weer de ruimte krijgen. De kosten van het beheer, zowel de kosten van de beheermaatregelen als de gederfde productie, worden met subsidies vergoed. De uitgangspunten voor het provinciale beleid voor het agrarisch natuurbeheer zijn in 1996 voor het eerst vastgesteld in een provinciale nota agrarisch natuurbeheer (1996).

Agrarisch natuurbeheer kan in sommige situaties een goed alternatief zijn voor natuurbeheer. Als een natuurdoel door middel van agrarisch natuurbeheer gehaald kan worden dan heeft dat de voorkeur boven het omvormen tot natuurgebied. Dus: “agrarisch beheer waar mogelijk, eindbeheer waar nodig”. Waar boeren het beheer met succes kunnen combineren met landbouwproductie is geen bestaande natuur maar agrarisch beheergebied begrensd en kan aankoop achterwege blijven. Dit geldt voor de agrarische beheergebieden van ecologische betekenis (donkerblauwe gebieden op de kaart 1).

Voor de natuurwaarden op het platteland, buiten het Natuurnetwerk, kan het agrarisch natuurbeheer een zinvolle bijdrage leveren aan de instandhouding van landschap, flora en fauna. Daarbij gaat het met name om akkervogels, weidevogels, kustvogels, vleermuizen, zwaluwen, marterachtigen. De beleidsdoelen voor het agrarisch natuurbeheer binnen en buiten het Natuurnetwerk Zeeland worden nader beschreven in hoofdstuk 4.

2.3.5 Natuurnetwerk en uitvoering provinciale Bosvisie

In de provinciale Bosvisie (2020) zijn de uitgangspunten voor bosontwikkeling in Zeeland beschreven. De provincie Zeeland zet zich in voor uitbreiding van bos binnen en buiten het Natuurnetwerk in Zeeland, zoals landelijk is overeengekomen in het kader van de Bossenstrategie. Bosontwikkeling kan een bijdrage leveren aan CO2-reductie, biodiversiteit en aan natuurherstel. Het Natuurbeheerplan Zeeland schept het beleidskader voor bosontwikkeling volgens de provinciale Bosvisie binnen het Natuurnetwerk Zeeland.

Locatiekeuze bosontwikkeling binnen het Natuurnetwerk Zeeland

  • Locaties waarbij in het Natuurbeheerplan Zeeland al ambitietypen bos in nieuwe of bestaande natuur staan vermeld, maar waar nog geen bos aanwezig is, zijn de primaire zoeklocaties;

  • Locaties in bestaande natuur die op grond van de Bosvisie kansrijk zijn voor ontwikkeling van bos en waar onvoldoende mogelijkheden aanwezig zijn voor instandhouding of herstel van de huidige begrensde beheertypen zijn de secundaire zoeklocaties;

  • De begrenzing van de bosontwikkeling en het bostype worden, in overleg tussen natuurbeheerder en provincie, voorbereid en door GS vastgelegd bij wijziging van het Natuurbeheerplan Zeeland.

Randvoorwaarden bosontwikkeling binnen het Natuurnetwerk Zeeland

  • Per saldo moet de biodiversiteit van een bestaand natuurgebied door de bosontwikkeling toenemen door het realiseren van bos met hoge natuurkwaliteit;

  • Kwaliteitsverbetering wordt gebaseerd op inventarisatie, evaluatiecyclus en/of kwaliteitstoets,

  • De bosontwikkeling mag niet ten koste gaan van zeldzame natuurtypen of landschapselementen met een hoge floristische of faunistische betekenis ter plaatse en in de omgeving. Dit vraagt om een integrale ecologische afweging per gebied;

  • Bosontwikkeling binnen het Natuurnetwerk Zeeland (bestaande en nieuwe natuur) betreft altijd een natuurbostype. Hiermee wordt bij ontwerp, inrichting en beheer rekening gehouden;

  • Bosontwikkeling vindt plaats volgens een ecologisch ontwerp;

  • Bosontwikkeling vindt bij voorkeur plaats door middel van spontane ontwikkeling vanuit bestaande boskernen, ruigten of struwelen.

Uitvoering bosontwikkeling binnen het Natuurnetwerk Zeeland

  • De ecologische en landschappelijke onderbouwing en het ontwerp vinden plaats door de initiatiefnemer, in afstemming met de provincie;

  • de ecologische- en landschappelijke onderbouwing en het ontwerp zijn gestoeld op de Zeeuwse Bosvisie en op het Natuurbeheerplan Zeeland;

  • Kwaliteitsverbeteringen in bestaande natuur en Investeringen in nieuwe natuur komen in aanmerking voor subsidie via het SNL.

Europese kaders

In de planwijziging 2022 van het Natuurbeheerplan Zeeland (GS van 27 september 2022, nr. 199685) zijn de provinciale beleidsregels voor bosuitbreiding binnen het Natuurnetwerk in Zeeland vastgesteld. Uit het landbouwsteunkader als bedoeld in de SKNL van 21 december 2022 (Pb EU 2022/C 485/01) blijkt dat de Europese commissie steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden toelaatbaar acht als die steun in overeenstemming is met de desbetreffende voorwaarden uit dit steunkader. Voor het aanplanten van nieuw bos moet rekening gehouden worden bij de selectie van de soorten, rassen, ecotypen en herkomst van de bomen, met de vereiste weerbaarheid ten aanzien van klimaatverandering en natuurrampen en met de pedologische en hydrologische gesteldheid van het betrokken areaal, alsook met het potentiële invasieve karakter van de soorten. Verder moet de aanplant van bos geen ecologisch negatief effect geven op gebieden met hoge ecologische waarde. In aangewezen Natura 2000-gebieden mag alleen bebossing worden toegestaan die strookt met de beheerdoelstellingen voor die gebieden.

2.4 Overige beleidskaders

Ook gemeenten en Waterschap Scheldestromen zetten zich in voor het behoud van natuur en landschap op het platteland. Gemeenten richten zich vooral op natuur in en om dorp en stad en op natuurontwikkeling in en rond recreatiegebieden. Verder spelen gemeenten een belangrijke rol bij het handhaven van de natuurfunctie via de bestemmingsplannen.

Het Waterschap richt zich vooral op behoud en ontwikkeling van gezonde watersystemen en natuurvriendelijke oevers. Dit Natuurbeheerplan bevat ook beleidskaders en subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling, beheer en herstel van watersystemen, zodat sprake is van een gezamenlijke opgave.

Het is van groot belang dat de organisaties nauw met elkaar blijven samenwerken op bestuurlijk niveau, onder ander door het overleg via de PCGR, en op uitvoeringsniveau door samenwerking bij de diverse natuurprojecten.

3. Subsidiestelsel Natuur en Landschap

Het beschermen van dieren en planten is belangrijk voor de mens. Deze bescherming vindt plaats om ecologische, economische en ethische redenen. De diversiteit van dieren en planten verhoogt de spankracht van de natuur (ecologie). Daarnaast is de biodiversiteit een belangrijke productiefactor (economie). Ten slotte worden dieren en planten vanwege hun intrinsieke waarde beschermd (ethiek). De provincie hecht veel belang aan het behoud en de ontwikkeling van de provinciale natuur. Daarom verleent zij daarvoor subsidie via het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL).

De provincie bepaalt in het Natuurbeheerplan in welke gebieden individuele natuurbeheerders, natuurcollectieven en agrarische collectieven subsidie kunnen ontvangen voor (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer, blauwe diensten en klimaatdiensten. In het Natuurbeheerplan liggen de verschillende natuurbeheer- en landschapsbeheertypen van de Index Natuur en Landschap voor percelen en/of terreinen vast. Subsidie is alleen mogelijk voor het beheertype dat in het Natuurbeheerplan is aangegeven en begrensd.

In het Subsidiestelsel Natuur en Landschap wordt een onderscheid gemaakt tussen financiering van het beheer van de bestaande natuur en landschap en eenmalige investeringen ter verbetering van de natuurkwaliteit (kwaliteitsimpulsen). De subsidie voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen is geregeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer 2016 (SVNL2016). De subsidie voor de kwaliteitsimpulsen is geregeld in de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL). Voor meer informatie over de subsidieverordening- en regelingen en subsidiemogelijkheden zie www.provincienaam.nl ofhttps://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/verordeningen/

3.1. De Index Natuur en Landschap

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze Index is een landelijk uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapstypen worden vastgelegd. De Index is van belang voor de aanduiding van de natuur- en landschapsdoelen door de overheid en voor de monitoring en bevordert ook een goede afstemming tussen beheerders onderling en tussen beheerders en overheden.

De Index Natuur en Landschap bestaat uit de onderdelen natuur, agrarische natuur en landschap. In de Index worden twee niveaus onderscheiden: de natuurtypen voor de sturing op landelijk niveau en de beheertypen voor de operationele aansturing van het beheer op regionaal en lokaal niveau. Voor de begrenzing in het Natuurbeheerplan en voor de subsidieverlening wordt voor het natuurbeheer het niveau van de beheertypen gebruikt. Voor het agrarisch natuurbeheer kan ook het niveau van natuurtypen worden gebruikt.

De natuurtypen zijn bedoeld als sturings- en verantwoordingsinstrument op landelijk niveau. Daarbij valt te denken aan afspraken en rapportages tussen rijk en provincies. De beheertypen zijn geschikt voor de aansturing van het beheer op interprovinciaal, provinciaal en lokaal niveau. Zij vormen de basis voor afspraken over doelen en middelen tussen provincie en beheerder.

  • De index telt 17 natuurtypen. Binnen elk van de natuurtypen worden één of meerdere natuurbeheertypen onderscheiden. In totaal zijn er 49 natuurbeheertypen.

  • De index telt 4 landschapstypen met daaronder 13 landschapsbeheertypen.

  • De index telt drie agrarische natuurtypen. Dit zijn open grasland, open akkerland, en dooradering. Binnen elk van de agrarische natuurtypen worden één of meerdere agrarische beheertypen onderscheiden.

  • Verder telt de index een categorie Water en een categorie Klimaat met daaronder een aantal beheertypen voor agrarische gronden

In de Index Natuur en Landschap worden de natuurbeheertypen, landschapsbeheertypen en agrarische beheertypen beschreven.

De beschrijving van de agrarische beheertypen is gebaseerd op het advies dat is opgesteld door Alterra met beschrijvingen van de vier agrarische natuurtypen/leefgebieden en de daaronder vallende agrarische beheertypen met kwalitatieve en kwantitatieve criteria. Deze criteria zijn zo verwoord dat ecologische effectiviteit bevorderd wordt. Zie www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/agrarisch-natuurbeheer-anlb/leefgebiedenbenadering-en-internationale-doelen-biodiversiteit. Zie https://www.bij12.nl/wp-content/uploads/Alterra_Rapport-2585_Totaal_LR-criteria-voor-leefgebieden.pdf voor het advies van Alterra.

Voor meer informatie over de Index Natuur en Landschap zie onderdeel thema ‘Index Natuur en Landschap’ op www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap .

3.2 Het Natuurbeheerplan

3.2.1 Beheertypenkaart natuur

Het Natuurbeheerplan kent een beheertypenkaart en een ambitiekaart. De beheertypenkaart geeft alle bestaande en beheerwaardige natuur en landschap weer met de benamingen volgens de landelijk uniforme systematiek van de Index Natuur en Landschap. Met de beheertypenkaart stimuleert de provincie de instandhouding van de op die kaart aangegeven en begrensde beheertypen. Deze kaart vormt ook de basis voor het verlenen van beheersubsidies op grond van de SVNL. Het verstrekken van subsidies voor beheer en voor kwaliteitsimpulsen dient voor de realisatie van het in hoofdstuk 2 beschreven beleid en de in hoofdstuk 4 beschreven provinciale natuur- en landschapsdoelen

Voor het natuurbeheer staat op de beheertypenkaart aangegeven welke gebieden met welke beheertypen voor subsidie in aanmerking kunnen komen (zie kaartbijlage 8.2). Op de beheertypenkaart wordt alle bestaande natuur van het natuurnetwerk in de betreffende provincie weergegeven. Per natuurterrein en/of perceel en/of kaartvlak is één beheertype toegekend en een beheerder komt alleen voor subsidie van het aangewezen beheertype in aanmerking.

Op bestaande natuur kan ook subsidie voor landschapsbeheer worden verstrekt. Op de beheertypenkaart is daarvoor aangegeven voor welke landschapsbeheertypen subsidies kan worden verstrekt. Individuele landschapselementen die in natuurbeheergebied liggen en door de provincie als zodanig worden erkend, zijn op de beheertypenkaart aangegeven.

In 2022 zijn nieuwe intekenregels voor landschapsbeheertypen van de Index natuur en landschap in natuurgebied van kracht geworden (Besluit gecombineerde AACVP werkgroep natuurbeheer op 5 april 2022). Ook zijn de kenmerken van landschapsbeheertypen in de Index natuur en landschap op landelijk niveau verder uitgewerkt (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/). Daarbij is niet duidelijk welke kenmerken van de landschapsbeheertypen op provinciaal niveau in Zeeland van toepassing zijn. De begrenzing en het beheer van landschapsbeheertypen in natuurgebieden is bovendien geen onderdeel van het Natuurakkoord 2013. Provincies dienen een eigen afweging te maken bij het begrenzen, definiëren en subsidiëren van landschapsbeheertypen. Naar aanleiding hiervan worden de provinciale beleidsregels voor het begrenzen van landschapsbeheertypen in Zeeland hierbij nader beschreven.

De volgende landschapsbeheertypen komen in aanmerking voor begrenzing in het Natuurbeheerplan Zeeland, voor zover deze voldoen aan de onderstaande kenmerken en intekening. Het betreft landschapsbeheertypen die karakteristiek zijn voor Zeeland en een grote betekenis hebben voor natuur, landschap, ecologie en biodiversiteit van het Natuurnetwerk in Zeeland:

L01.01 Poel en klein historisch water

Kenmerken: veedrinkput met geïsoleerd water;

Intekening: vlak met werkelijke afmetingen 50-5000m2;

L01.02 Houtwal en houtsingel

Kenmerken: vrijliggende, lijnvormige begroeiing van oude, inheemse bomen en struiken;

Intekening: lijnvormig vlak met vaste breedte 3m en minimale lengte 25m;

L01.03 Elzensingel

Kenmerken: vrij-liggende, enkelvoudige rij oude zwarte elzen op natte bodem;

Intekening: lijnvormig vlak met vaste breedte 3m en minimale lengte 25m;

L01.05 Knip- of scheer-heg

Kenmerken: vrij-liggende, lijnvormige oude, lage meidoornhaag in weidegebied;

Intekening: lijnvormig vlak met vaste breedte 3m en minimale lengte 25 m;

L01.06 Struweelhaag

Kenmerken: vrij-liggende, lijnvormige, oude, hoge meidoornhaag in weidegebied;

Intekening: lijnvormig vlak met vaste breedte 3m en minimale lengte 25m;

L01.07 Laan

Kenmerken: historische oprijlaan op oude boerderijen en landgoederen bestaande uit een onverharde oprit met aan weerszijden een rij oude, lijnvormige en vrij-liggende laanbomen;

Intekening: twee parallelle lijnvormige vlakken met vaste breedte 5m en minimale lengte 50m, van elkaar gescheiden door een onverharde oprit;

L01.08 Knotboom

Kenmerken: vrij-liggende, lijnvormige rij knotwilgen in weide- of krekengebied;

Intekening: lijnvormig vlak met een vaste breedte van 3m en minimale lengte 50m;

L01.09 Hoogstamboomgaard

Kenmerken: oude boomgaard met hoogstamfruitbomen op historische boerderijen of landgoederen;

Intekening: vlak met werkelijke oppervlakte en dichtheid 50-150 bomen per ha.

N.B.: de vaste breedtes gelden bij intekening met ingang van 2024 bij planwijzigingen, areaaluitbreidingen en bij continuering van subsidies natuurbeheer SVNL.

Beheer Natura 2000-gebieden

De beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan is tevens het beleidskader voor de subsidiëring van het beheer van Natura 2000-gebieden. De beheertypen voor de Natura 2000-gebieden zijn afgestemd op de habitatkaarten van de betreffende gebieden. Zie daarvoor ook de vertaaltabel beheertypen-habitattypen van bijlage 7.2

3.2.2 Ambitiekaart

De ambitiekaart geeft weer welke nieuw natuurgebieden moeten worden ingericht, welke bestaande natuurgebieden moeten worden opgeknapt en welk ambitietype daarbij per gebied wordt nagestreefd. De ambitiekaart vormt het toetsingskader voor het verstrekken van subsidies functieverandering en investeringen via de SKNL. De SKNL is niet van toepassing op agrarisch leefgebied. Investeringen ten behoeve van het ANLb zijn nader uitgewerkt in het GLB-NSP. Indien nog niet bekend is welk ambitietype de voorkeur heeft kan de provincie besluiten om tijdelijk het beheertype N00.01 ambitietype nog niet bekend toe te kennen. Op grond van dit ambitietype kan geen SNL-subsidie worden verleend. De ambitiekaart is weergegeven in kaartbijlage 8.3.

Functieverandering

Landbouwgronden met de begrenzing nieuwe natuur kunnen worden omgezet in natuur met een bepaald ambitietype, waarbij de waardevermindering van de grond wordt vergoed. Ook particuliere grondeigenaren kunnen voor deze subsidie in aanmerking komen. De particuliere grondeigenaar blijft in dat geval eigenaar van de grond en blijft verantwoordelijk voor de instandhouding van het natuurgebied en van het begrensde ambitietype respectievelijk beheertype. Voor deze functieverandering bestaat sinds 2005 een fiscale vrijstelling. De omvorming kan worden gesubsidieerd op grond van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL).

https://www.zeeland.nl/subsidie-aanvragen/natuursubsidie

Investeringen nieuwe natuur

Op de ambitiekaart is aangegeven welk ambitietype in een nieuw natuurgebied gewenst is. Bij nieuwe natuur worden de functieverandering en de inrichting op dat beheertype gericht. Na het toekennen van de subsidie (vanuit SKNL) en het uitvoeren van de inrichtingsmaatregelen zal de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan moeten worden aangepast zodat er voor het aanwezige beheertype beheersubsidie kan worden verkregen op basis van de SVNL.

Kwaliteitsverbetering bestaande natuur

Voor sommige bestaande natuurgebieden kan er een ambitie ontstaan om de natuurkwaliteit te verhogen. Dat kan betrekking hebben op verhoging van de kwaliteit van een aanwezige beheertype of verhoging van de kwaliteit voor realisatie van een ander beheertype. De kwaliteitsverbetering wordt in alle gevallen getoetst aan het ambitietype zoals vermeld op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan. Voor de specifieke voorwaarden met betrekking tot de verlening van een investeringssubsidie wordt verwezen naar www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap.

3.2.3 Beheertypen ANLb en Categorieën water en klimaat

Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) onderscheiden de provincies de volgende drie leefgebieden: open grasland, open akkerland en dooradering. Deze drie leefgebieden zijn de drie agrarische natuurtypen van de Index Natuur en Landschap. Daarnaast wordt gewerkt met een Categorie water en een Categorie klimaat voor het uitvoeren van blauwe diensten.

In het Natuurbeheerplan worden de drie agrarische natuurtypen en de categorieën water en klimaat als zoekgebieden aangeduid. Alleen binnen de begrenzing van de zoekgebieden is ANLb subsidie mogelijk (zie de kaartbijlagen 8.5 a-e).

Voor de drie agrarische natuurtypen gelden subsidiecriteria. Deze criteria beschrijven de instapeisen voor een ecologisch effectieve subsidieaanvraag. Er wordt naar gestreefd om het agrarisch natuur- en landschapsbeheer in te zetten in de meest kansrijke gebieden voor stabiele populaties van vogelsoorten van internationale betekenis. Hierbij is de versterking van en/of verbinding voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) een belangrijk uitgangspunt. Tevens is het gericht op bevorderen van soorten die afhankelijk zijn van het agrarische cultuurlandschap.

Op de beheertypenkaarten ANLb, water en klimaat worden geen specifieke doelsoorten of soortengroepen binnen de agrarische beheertypen aangeduid. Welke specifieke doelstellingen de provincie heeft m.b.t. soorten of soortengroepen wordt beschreven in hoofdstuk 4.

Bij de begrenzing van de zoekgebieden in het Natuurbeheerplan en de keuze op welke soorten wordt ingezet, houdt de provincie rekening met de naastgelegen provincies. Dit om een goed afgestemd soortenbeleid over de provincies te garanderen.

3.3 Het subsidiekader SVNL en SKNL

Voor de uitvoering van het provinciale natuurbeleid heeft de provincie de beschikking over een eigen Subsidiestelsel Natuur en landschap (SNL). Het subsidiestelsel bestaat uit twee regelingen, de SVNL2016 (Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer, kortweg SVNL) voor de subsidiëring van natuurbeheer en natuurmonitoring, en de SKNL (Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls natuur en landschap) voor de subsidiëring van functieverandering en investeringen in natuur.

De SVNL en SKNL bevatten het juridisch kader, de spelregels en de werkwijze, voor de subsidiëring van maatregelen door eigenaren en beheerders van natuur en landschap. Het Natuurbeheerplan is het provinciale beleidskader waaraan de subsidieaanvragen getoetst moeten worden. De index natuur en landschap is de landelijke beheertype-taal waarmee afspraken kunnen worden gemaakt over doelen en maatregelen voor verschillende soorten natuur.

3.3.1 Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland (SVNL) 2016

De SVNL is de provinciale subsidieverordening voor de subsidiëring van beheer en monitoring van natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland en van het agrarisch natuurbeheer in de agrarische leefgebieden. De verordening is laatst gewijzigd vastgesteld door gedeputeerde staten op 13 december 2022 Pb 2022 nr 14853. De Subsidieverordening bevat regels met betrekking tot onder andere:

  • hoe subsidie wordt opengesteld,

  • inhoud en functie van het Natuurbeheerplan,

  • hoe men subsidie kan aanvragen,

  • beslistermijnen,

  • toezicht,

  • wie subsidie kan aanvragen,

  • waarvoor men subsidie kan aanvragen,

  • weigeringsgronden,

  • subsidievereisten,

  • subsidiabele kosten,

  • subsidiehoogte,

  • hoe subsidieaanvragen worden beoordeeld,

  • verplichtingen van de subsidieontvanger,

  • hoe subsidie wordt betaald, en

  • hoe subsidie wordt vastgesteld. De SVNL is te raadplegen op https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR364848?&show-wti=true

  • Zie verder ook paragraaf 5.2.

SVNL Natuurbeheer

De SVNL bevat een apart hoofdstuk met subsidiebepalingen voor het beheer van natuurgebieden. De subsidie kan worden aangevraagd door eigenaren en/of erfpachters van natuurgebied. Het Natuurbeheerplan is het inhoudelijke toetsingskader voor de subsidieverlening. De beheersubsidie is gericht op natuurbeheertypen en landschapsbeheertypen. Deze staan beschreven in het Natuurbeheerplan. Op de natuurbeheertypenkaart staat aangegeven welke beheertypen voor welke gebieden van toepassing zijn. Dit is voor alle bestaande natuur van het Natuurnetwerk in Zeeland weergegeven. Per beheereenheid (kaartvlak) is één beheertype toegekend. Er is alleen subsidie SVNL natuurbeheer mogelijk voor gebieden die op de beheertypekaart zijn vermeld en voor het beheertype dat daarbij is vastgesteld. De beheertypenkaart wordt nader beschreven in hoofdstuk 4.

Voor natuurgebieden kan ook subsidie voor landschapsbeheertypen worden verstrekt. Op de beheertypenkaart is aangegeven welke landschapselementen aanwezig zijn. Ook hierbij geldt dat alleen subsidie kan worden aangevraagd voor het landschapstype dat op de beheertypenkaart staat vermeld.

Naast subsidie voor het natuur- en landschapsbeheer kent de SVNL ook aanvullende subsidiemogelijkheden (bijdragen) voor toegangsvoorzieningen, toezicht, vaarkosten, beheer met gescheperde schaapskudde en uitvoering natuurmonitoring. Zie paragraaf 5.2.

SVNL agrarische natuurbeheer

De SVNL bevat ook een apart hoofdstuk met regels voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Deze subsidie kan alleen worden aangevraagd door een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond. De subsidie is bedoeld voor het verrichten van beheeractiviteiten in leefgebieden die vermeld staan in het Natuurbeheerplan. De leefgebieden voor Zeeland staan beschreven in hoofdstuk 4.

3.3.2 Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap

De SKNL bevat de spelregels van de provincie voor het verstrekken van subsidie voor functieverandering, inrichting nieuwe natuur en kwaliteitsverbetering bestaande natuur. De regeling is laatst gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten op 27 september 2022 (Pb 2022, 11601).

De SKNL regels hebben betrekking op:

  • openstelling subsidie,

  • wijze van subsidie aanvragen,

  • behandeling van aanvragen en beslistermijnen,

  • uitsluitingen van subsidie,

  • ambitiekaart,

  • wie kan aanvragen,

  • subsidieverplichtingen,

  • subsidiabele kosten, en

  • hoogte subsidie.

Functieverandering SKNL

Landbouwgronden die in het Natuurbeheerplan zijn aangeduid als nieuwe natuur kunnen met subsidie van de provincie definitief worden omgezet in natuurgebied. De provincie subsidieert de waardevermindering van de grond via de SKNL. Op de subsidie functieverandering is het provinciale beleid voor omvorming nieuwe natuur (eenheid van beheer) van toepassing zoals beschreven in par. 2.3.3. Ook particulieren (of samenwerkingsverbanden van particulieren) komen voor subsidie functieverandering in aanmerking. De particulieren zijn en blijven in dat geval eigenaar van de gronden.

De subsidie functieverandering werd tot 2021 bepaald op een vast percentage van 85% van de waarde van de grond het economische verkeer en werd er uitgegaan van een vaste restwaarde van 15%. Met ingang van 2022 wordt de afwaardering bepaald op het verschil tussen de marktwaarde vóór en de marktwaarde na de omvorming naar natuur.

Voor deze functieverandering bestaat sinds 2005 een fiscale vrijstelling.

Investering nieuwe natuur (inrichting) SKNL

Landbouwgronden die in het Natuurbeheerplan zijn aangeduid als nieuwe natuur en waarop functieverandering heeft plaatsgevonden dienen te worden ingericht ten behoeve van natuur. Op de ambitiekaart is aangegeven welk beheertype wordt nagestreefd. Voor elk te ontwikkelen nieuw natuurgebied via de SKNL dient een investeringsplan opgesteld te worden. Voor het opstellen en uitvoeren van het investeringsplan kan subsidie worden aangevraagd. Daarbij wordt overlegd met de provincie over onder andere activiteiten, uitvoering, interim beheer, inrichtingskosten, financiering, planning. De provincie is ook betrokken bij de uitvoering van het project.

Bij het opstellen van een investeringsplan hoort ook het overleg met de desbetreffende natuurverenigingen en voorlichting in de streek. Hierbij wordt ook de gemeente betrokken. Dit biedt de direct omwonenden de gelegenheid om op basis van informatie zelf te komen met ideeën en suggesties voor de nieuwe natuur, die in de toekomst immers hun eigen omgeving wordt. De initiatiefnemer, hetzij provincie of beheerder, is ook eerste verantwoordelijk voor de communicatie rond het opstellen van het plan. De inrichting kan starten nadat de SKNL beschikking door de provincie is afgegeven.

Bij particulier natuurbeheer ligt het voortouw bij de inrichting bij de particuliere eigenaar. Deze kan voor advisering een beroep doen op de provincie (begrenzing, beheertypen, subsidie), en betrokken organisaties zoals Natuurcollectief Zeeland, Unie van Bosgroepen, Zeeuws particulier Grondbezit en Stichting Landschapsbeheer Zeeland. De eigenaar overlegt met de provincie bij het uitwerken van natuurdoelen en maatregelen voor het desbetreffende gebied. De particuliere natuurbeheerder is ook verantwoordelijk voor afspraken met de betrokken organisaties, gemeente en voorlichting in de streek. Ook hierbij geldt dat de inrichting kan starten nadat de SKNL beschikking door de provincie is afgegeven.

Investering bestaande natuur (kwaliteitsverbetering) SKNL

Bestaande natuurgebieden waar het natuurbeheertype, als gevolg van ongunstige terreincondities, niet wordt gehaald en waar een kwaliteitsimpuls noodzakelijk is kunnen door de beheerder worden opgeknapt. Deze kan hierbij advies of ondersteuning inroepen bij de provincie. Voor de maatregelen kan subsidie kwaliteitsverbetering bij de provincie worden aangevraagd via de SKNL. De subsidie is ook mogelijk voor kwaliteitsverbetering van een bestaand natuurbeheertype. De subsidie kan betrekking hebben op natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland, zowel binnen als buiten de Natura 2000 begrenzing. Zie hiervoor ook paragraaf 5.4.

Grondverwerving

Voor het realiseren van de ontwikkelopgave nieuwe natuur kan de provincie gebruik maken van de provinciale grondbank. Begrensde percelen Nieuwe natuur die niet op particulier initiatief via de SKNL functieverandering worden omgevormd kunnen door de provincie aangekocht, omgevormd en ingericht. Een door de provincie omgevormd en ingericht natuurgebied wordt op basis van openbare belangstellingsregistratie overgedragen aan een natuurbeheerder.

3.4 Monitoring, controle en certificering

Monitoring

Monitoring is een essentieel onderdeel van de beheercyclus van de (zesjarige) SVNL. De effecten van het beheer dienen gemeten te worden om te kunnen bepalen of de gestelde doelen gehaald worden. De uitvoering van het natuurbeleid dient gevolgd te worden om te weten of de afgesproken doelen ook gehaald worden. Behalve informatie over de gerealiseerde hectares en het daarvoor benodigde geld (output), is ook informatie nodig over de resultaten in termen van bijv. aantallen dieren en planten (outcome). Gegevens moeten beschikbaar zijn en mogen niet ouder dan 6 jaar zijn op het moment dat wordt gerapporteerd. Op basis van dit meerjarenprogramma wordt jaarlijks de monitoring voor zowel natuur in de natuurgebieden als natuur in de agrarische gebieden uitgevoerd. Gecertificeerde beheerders kunnen zelf de monitoring uitvoeren. De provincie is verantwoordelijk voor de overige gebieden. Indien uit de evaluatie blijkt dat een beheertype niet wordt gerealiseerd kan besloten worden tot herstelmaatregelen of tot het aanwijzen van een meer passend beheertype.

Monitoring natuurbeheer

Voor de monitoring van het natuurbeheer is door de gezamenlijke provincies in overleg met de natuurbeheerders een methodiek vastgesteld, die is beschreven in de “Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS”, die te vinden is op de website van BIJ12 (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/productencatalogus/methodieken/werkwijze-monitoring/). Hierin wordt per beheertype beschreven welke monitoring noodzakelijk is en hoe deze moet worden uitgevoerd. Op de website van BIJ12 zijn ook bijlagen en achtergronddocumenten te downloaden. Gecertificeerde natuurbeheerders kunnen de monitoring zelf uit (laten) voeren en daarvoor de monitoringtoeslag SVNL aanvragen. Voor de overige natuurbeheerders voert de provincie de monitoring uit.

Monitoring agrarisch natuur- en landschapsbeheer, water en klimaat

Voor de monitoring van het agrarisch natuurbeheer is in 2016 een systematiek ontwikkeld. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen beheermonitoring (het verzamelen van natuurgegevens die nodig zijn om het beheer (beter) uit te voeren) en beleidsmonitoring (het verzamelen van gegevens om de realisatie van de beleidsdoelen op provinciaal, landelijk en Europees niveau te evalueren).

De verantwoordelijkheid voor de beheermonitoring bij het agrarisch natuurbeheer ligt bij de agrarische collectieven - de provincies zijn verantwoordelijk voor de beleidsmonitoring.

De blauwe diensten worden ingezet op een bijdrage aan de waterkwaliteit van de KRW-watergangen en het verhogen van het waterbergend vermogen. Hiervoor is een bestaand monitoringsprogramma van waterschappen en provincies (kwaliteit en kwantiteit) beschikbaar waarbij alle relevante parameters worden gemonitord. Dit betekent dat voor blauwe diensten niet een apart monitoringsprogramma ontwikkeld hoeft te worden.

Klimaatmaatregelen worden ingezet om een bijdrage te leveren aan CO2 vastlegging en het reduceren van broeikasgassen. Daarnaast wordt er ingezet op klimaatadaptatie door middelen van ver-natten, het opvangen van waterpieken en droogte en omgaan met verzilting. Er is voor klimaatmaatregelen (ANLb) momenteel nog geen specifiek beleidsmonitoringsprogramma ontwikkeld.

Monitoringplan

De natuurmonitoring wordt door de Provincie Zeeland gecoördineerd via het SNL en door middel van het Provinciaal monitoringprogramma (2016). Er wordt gewerkt aan een nieuw provinciaal monitoringplan voor natuurgebieden en ANLB-gebieden in samenwerking met de beheerders. Een belangrijk onderdeel daarin is de rapportagecyclus. Op basis van dit meerjarenprogramma wordt jaarlijks de monitoring voor zowel natuur in de natuurgebieden als natuur in de agrarische gebieden uitgevoerd. De verzamelde gegevens zijn opgeslagen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en worden door beheerders en provincie gebruikt voor natuurrapportages.

Controle en certificering

De subsidie natuurbeheer SVNL verplicht de beheerder om het beheertype waarvoor de subsidie is verstrekt in stand te houden. De beheerders worden hierop niet gecontroleerd. In plaats daarvan wordt informatie verzameld over de effectiviteit en efficiëntie van het beheer door middel van certificering. Aan de hand van een kwaliteitshandboek, rapportages en interne en externe audits door de Certificeringscommissie wordt nagegaan of een beheerder aan de eisen voldoet. Als de beheerder nalatig is kan deze worden verzocht het manco te herstellen. Bij volharding kan het certificaat worden ingetrokken.

3.5 Digitale keten natuur

De digitale keten natuur is het netwerk van digitale informatiedragers waarmee de organisaties hun informatie omtrent SNL uitwisselen. Dat gebeurt via de volgende systemen:

Portaal Natuur en Landschap: de website van de gezamenlijk website van provincies en BIJ12 voor SNL. Te raadplegen op: http://www.portaalnatuurenlandschap.nl/

Informatiemodel Natuur (IMNA): digitale kaarten voor natuur en landschap van de gezamenlijke provincies volgens een vast format. Te raadplegen op: http://www.portaalnatuurenlandschap.nl/

Geo-loket: provinciale applicaties waarin de kaarten van het Natuurbeheerplan kunnen worden bekeken. Voor Zeeland in de vorm van Atlas van Zeeland, te raadplegen op:

VRN Voortgangsrapportage natuur: jaarlijkse rapportage van de 12 provincies over voortgang uitvoering natuurbeleid. Te raadplegen op: http://www.portaalnatuurenlandschap.nl/

Voor nadere informatie zie ook bijlage 6.

4. Natuur- en Landschapsdoelen

Dit Natuurbeheerplan is gericht op uitvoering van het in hoofstuk 2 beschreven natuur- en landschapsbeleid van de Europese Unie, het Rijk, de provincies en de waterschappen.

In dit hoofdstuk worden de beleidsdoelen en criteria beschreven ten aanzien van onze natuur-, landschaps- en waterdoelen. Hieraan zullen de subsidieaanvragen van natuurbeheerders en de gebiedsaanvragen van de agrarische collectieven worden getoetst.

4.1 Visie op behoud en ontwikkeling natuur en landschap

Dit Natuurbeheerplan is gericht op het hele buitengebied van de Provincie Zeeland. Het plan geldt zowel voor natuurgebieden van het natuurnetwerk Zeeland als voor de Natura 2000 gebieden en voor het agrarisch gebied buiten het natuurnetwerk. Tussen deze gebieden bestaat een nauwe samenhang. De natuurgebieden fungeren veelal als de natuurkernen, maar liggen vaak geïsoleerd. Belangrijk is daarom dat ook in het landbouwgebied kleine leefgebieden en verbindingszones (dooradering) aanwezig zijn, zodat planten en dieren zich van gebied tot gebied kunnen verplaatsen. Als droge verbindingen fungeren in Zeeland de binnendijken en wegbermen. Als natte verbindingen fungeren met name de kreken en watergangen. Samen vormen deze een netwerk, dat in samenhang moet worden ontwikkeld en beheerd.

De overwegingen van de Provincie Zeeland bij het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuur en landschap staan beschreven in paragraaf 2.3.2.

4.2 Beleidsdoelen en criteria natuur- en landschapsbeheer

4.2.1 Beheertypenkaart

Het doelenkader voor het beheer van het natuurnetwerk Zeeland is vervat in de beheertypenkaart (kaartbijlage 8.2). Deze toont de actuele natuurtypen waarop het huidige natuurbeheer gericht is.

De beheertypenkaart omvat alle karakteristieke natuurtypen van Zeeland. Voor een uitgebreide beschrijving van de natuurbeheertypen zie de Index natuur op http://www.portaalnatuurenlandschap.nl/

De beheertypenkaart geeft alle bestaande, beheerwaardige (agrarische) natuur en landschap weer met de benamingen volgens de landelijk uniforme systematiek van de Index Natuur en Landschap. Met de beheertypenkaart stimuleert de provincie de instandhouding van de op die kaart aangegeven beheertypen. Deze kaart vormt ook de basis voor het verlenen van beheersubsidies op grond van de SVNL.

Aan nieuwe natuur wordt geen natuurbeheertype toegekend. Ten eerste omdat er doorgaans geen beheertype aanwezig is. Ten tweede omdat nieuwe natuur na omvorming zo snel mogelijk moet worden ingericht. Een beheertype kan pas worden toegekend nadat de inrichting is afgerond en het beheertype in aanleg aanwezig is.

Tabel 4.2 Oppervlakte natuurbeheertypen Natuurnetwerk in Zeeland per 1-1-2023

beheertype

opp (ha)

N01.01 Zee en wad

98.164,3

N01.02 Duin- en kwelderlandschap

797,0

N01.03 Rivier- en moeraslandschap

357,5

N04.02 Zoete plas

991,3

N04.03 Brak water

1.243,1

N04.04 Afgesloten zeearm

9.787,3

N05.02 Gemaaid rietland

0,3

N05.04 Dynamisch Moeras

586,7

N06.01 Veenmosrietland en moerasheide

20,8

N06.05 Zwak-gebufferd ven

1,2

N08.01 Strand en embryonaal duin

71,5

N08.02 Open duin

1.439,7

N08.03 Vochtige duinvallei

352,1

N08.04 Duinheide

11,8

N09.01 Schor of kwelder

4.143,2

N10.02 Vochtig hooiland

945,6

N11.01 Droog schraalland

341,9

N12.01 Bloemdijk

409,3

N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland

5.499,1

N12.03 Glanshaverhooiland

4,0

N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland

2.703,6

N12.05 Kruiden- en faunarijke akker

52,0

N12.06 Ruigteveld

432,4

N13.01 Vochtig weidevogelgrasland

411,7

N14.01 Rivier- en beek-begeleidend bos

52,3

N14.03 Haagbeuken- en essenbos

1.295,0

N15.01 Duin-bos

466,3

N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos

214,4

N16.03 Droog bos met productie

243,1

N16.04 Vochtig bos met productie

1.221,4

N17.03 Park- en stinsenbos

185,3

N17.04 Eendenkooi

18,1

N17.06 Vochtig en hellinghakhout

31,4

A01.01 Weidevogelgebied

125,4

A02.01 Botanisch waardevol grasland

1.589,6

Totaal

134.209,4

4.2.2 Ambitiekaart

De ambitiekaart (kaartbijlage 8.3) vormt de basis voor de (subsidiering van) functieverandering en kwaliteitsimpulsen op grond van de SKNL. Voor nieuwe natuur is het ambitietype het streefbeeld voor omvorming en investering. De natuurbeheertypen ambitie in nieuwe natuur dienen te worden afgestemd op de optimale terreincondities die kunnen worden gerealiseerd door inrichting. Als bekend is dat de optimale milieucondities niet kunnen worden bereikt, wordt een realistisch natuurbeheertype ambitie vastgesteld. Voor nog te ontwikkelen natuurterreinen is het niet altijd mogelijk om vooraf al een nauwkeurige prognose te doen over de begrenzing van de gewenste beheertypen. In dat geval is soms het beheertype N00.01 opgenomen (nog om te vormen naar natuur). Soms is wel globaal bekend welke natuurbeheertypen binnen een terrein kunnen worden gerealiseerd, maar kan de exacte ligging nog niet worden bepaald. In dat geval kunnen Gedeputeerde staten besluiten om de ambities van een terrein te wijzigingen of te verfijnen. Dat laatste gebeurt vaak bij grote natuurontwikkelingsprojecten.

Voor bestaande natuur is het ambitietype het streefbeeld voor kwaliteitsverbetering van een lager naar een hoger beheertype. Het verschil tussen de beheertypenkaart en de ambitiekaart laat zien Voor bestaande natuur kan het ook nodig zijn de kwaliteit van een bestaande beheertype te verhogen van laag naar hoog. Dit wordt niet aangestuurd door de ambitiekaart maar door de kwaliteitsbeoordelingen op grond van de natuurmonitoring.

Voor grote, bestaande natuurgebieden zoals de getijdewateren, de afgesloten zeearmen, de duinen en sommige krekengebieden blijft, op de langere termijn, een grootschalig en extensief natuurbeheer op grond van de beheertype N01.01 Zee en wad, N01.02 Duin- en kwelderlandschap en N01.03 Rivier- en moeraslandschap gewenst. Dit biedt de beste waarborgen op een effectief en efficiënt beheer en op duurzaam behoud van de kwaliteit van deze gebieden. Vanwege de nog aanwezige versnippering en de ontoereikende milieucondities wordt hier thans, op grond van de natuurbeheertypenkaart, nog een intensief en kleinschalig beheer gevoerd en zijn soms kwaliteitsverbeteringen noodzakelijk. Het is de bedoeling dit kleinschalige, intensieve beheer in deze grote natuurgebieden geleidelijk aan te extensiveren tot grootschalig beheer.

Voor die bestaande natuurgebieden waar nu al duidelijk is dat de gewenste milieucondities voor grootschalige natuur onmogelijk op korte tot middellange termijn kunnen worden behaald wordt het grootschalige beheertype vervangen door de meer kleinschalige natuurbeheertypen.

  • de ambitie voor weidevogelbeheer N13.01 Vochtig weidevogelgrasland blijft van toepassing binnen de reeds begrensde weidevogelkerngebieden

  • de ambitie voor bosgebieden blijft gericht op natuurlijke bostypen N14, N15 en N17. Bostypen met productie N16 worden omgevormd naar natuurlijke bostypen.

4.3 Beleidsdoelen en criteria agrarisch natuur- en landschapsbeheer

In deze paragraaf wordt beschreven welke beleidsdoelen de provincie heeft, hoe de leefgebieden en categorieën begrensd zijn, hoe tot de begrenzing is gekomen en waar het gebied aan moet voldoen.

Beleidsdoelen

Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer streeft de provincie naar het behoud van een aantal soorten die van internationaal belang zijn. Op de website van BIJ12 is per agrarische beheertype een aantal soorten genoemd. Duiding van de soorten is eveneens te vinden via het rapport Rap_2013-65_kansrijke_gebieden_voor_agrarisch_natuurbeheer.pdf (bij12.nl). Naast de bekende soorten streeft de provincie ook naar het behoud van soorten die tot nu toe weinig aandacht hebben gehad.

De agrarische natuurtypen c.q. leefgebieden zijn gebieden die bijdragen aan de instandhouding en/of verbetering van een aantal soorten of soortengroepen uit de Vogel- en Habitat Richtlijn (VR/HR), aangevuld met provinciale soorten en/of bijdragen aan de versterking van het NNN, de kwaliteit van het landschap en de synergie met de doelen van de KRW. Het gaat om soorten die afhankelijk zijn van of in grote mate baat hebben bij agrarisch natuurbeheer.

Selectie en begrenzing van de gebieden

Om de gewenste ecologische effectiviteit te bereiken zijn bij het begrenzen van de agrarische leefgebieden keuzes gemaakt. De provincie heeft een aantal criteria gehanteerd om te komen tot de begrenzing. Het gaat hier onder andere om criteria t.a.v. de aanwezigheid doelsoorten en dichtheden van doelsoorten, voldoende openheid, omvang en connectiviteit, draagvlak, synergie met andere doelen, beleidskaders en financiën. Collectieven kunnen dan alleen voor deze begrensde gebieden een gebiedsaanvraag doen.

4.3.1 Criteria voor selectie en begrenzing van leefgebieden

Provincies hebben afgesproken uniforme instapcriteria te hanteren voor wat betreft criteria t.a.v. de aanwezigheid van doelsoorten en voldoende openheid, omvang en connectiviteit. Het hanteren van deze criteria in het gebiedsproces leidt tot de begrenzing op kaart. In uitzonderlijke gevallen kan van deze criteria gemotiveerd worden afgeweken. Kiest een provincie voor een lagere ondergrens dan zal ze dat voorzien van argumentatie. Provincies hebben de keuze om deze ondergrens te verhogen.

Omvang gebied en vóórkomen van soorten.

Provincies kunnen hier in aanvulling op de begrenzing op de kaart criteria benoemen wanneer zij dat nodig vinden. Wanneer de grens op de kaart zodanig is dat nadere criteria hier niet nodig zijn, worden deze criteria hier niet benoemd. Idealiter zullen hier geen criteria worden opgenomen, omdat de criteria die hier worden opgenomen wat betreft het voorkomen van de relevante soorten onderbouwd moeten kunnen worden met onafhankelijke data van professionele organisaties. De gebiedsaanvragen zullen eenmalig (bij aanvang) aan deze criteria worden getoetst.

Onderstaand staan de instapcriteria die voor RVO controleerbaar en verifieerbaar zijn en die provincies uniform hanteren.

Tabel 4.3.1 uniforme instapcriteria

 

Beheertypen

Aanwezigheid doelsoorten (komen de relevante soorten voor)

Omvang gebied

Open grasland

Weidevogelgrasland in open landschap

Minimaal 10 broedparen van grutto per 100 ha óf minimaal 50 broedparen van de soorten grutto, tureluur en slobeend samen per 100 ha.

minimaal 100 ha samenhangende beheerde oppervlakte waarop leefgebied open grasland aanwezig is.

Open grasland

Weidevogelland met riet en opgaande begroeiing

Minimaal 30 broedparen van de soorten kievit, scholekster en wulp samen per 100 ha óf het gebied is van groot belang voor de noordse woelmuis.

minimaal 100 ha samenhangende beheerde oppervlakte waarop leefgebied open grasland aanwezig is.

Open grasland

Open grasland voor overwinterende vogels

Het gebied is een zeer belangrijk foerageer-, overwinterings-, en/of rustgebied voor groepen van meer dan 50 ganzen en zwanen gedurende minimaal twee maanden in de winterperiode.

Gelegen binnen een afstand van 10 km van rustgebieden. Oppervlakte minimaal 100 ha aaneengesloten gebied.

Open akkerland

Open akkerland voor broedende akkervogels

minimaal 1-3 broedparen van patrijs, kievit, of scholekster per 100 ha en minimaal 20 broedparen van veldleeuwerik, kneu, of gele kwikstaart per 100 ha komen voor in het gebied.

akkerbouwgebied van tenminste 250 ha.

Open akkerland

Open akkerland voor overwinterende akkervogels

minimaal 1-3 broedparen van patrijs, kievit, of scholekster per 100 ha en minimaal 20 broedparen van veldleeuwerik, kneu, of gele kwikstaart per 100 ha komen voor in het gebied.

akkerbouwgebied van tenminste 250 ha.  

Open akkerland

Akkerland met hamsters

Aanwezigheid van hamster en de beheereenheid is geschikt bevonden voor de hamster en gelegen in, of in een straal van 2 km van, een hamsterkernleefgebied of hamsterverbindingszone.

cluster van leefgebieden met hamsterbeheer zijn tenminste 1000 ha groot en verbonden met andere clusters met hamsterbeheer

Dooradering

Bomenrij en singel

Struweel en ruige

Watergang

Poel

er komt minimaal 1 van de doelsoorten voor in het gebied of het gebied ligt binnen het verspreidingsgebied van de betreffende doelsoort(en)

minimaal 1 van de doelsoorten is recent (maximaal 2 jaar geleden) vastgesteld in het gebied óf de biotoopomstandigheden zijn optimaal aanwezig voor minimaal één van de doelsoorten én er zijn bronpopulaties van die soort aanwezig op een voor de betreffende soort te overbruggen afstand

Hiervoor kunnen geen uniforme controleerbare en verifieerbare instapcriteria worden geformuleerd

Bron: De instapeisen zijn gebaseerd op het advies dat Alterra heeft uitgebracht over criteria voor leefgebieden en beheertypen (Alterra, “Nieuw stelsel agrarisch natuurbeheer”; criteria voor leefgebieden en beheertypen, 2014).

In de bovenstaande tabel zijn de uniforme instapcriteria weergegeven die controleerbaar en verifieerbaar zijn. De instapcriteria zijn gedetailleerder beschreven in het rapport van Alterra en zijn relevant bij het komen tot de begrenzing.

Het is mogelijk een ruimer zoekgebied te begrenzen waarbinnen collectieven ruimte hebben verder in te dikken. Dan kunnen in paragraaf 4.5 nadere criteria gesteld worden op voorkomen van soorten en omvang van het gebied. Deze criteria in paragraaf 4.5 moeten dan wel zo geformuleerd worden dat deze controleerbaar zijn. Dit betekent dat bewoordingen als “zoveel mogelijk aaneengesloten” of “belangrijk” niet voldoen aan deze vereisten. En dat “minimaal 10 broedparen van grutto per 100 ha” in objectieve rapporten over voorkomen soorten van onafhankelijke ecologische bureaus aangetoond moet worden. Omdat dit zeer lastig is, wordt sterk aangeraden de criteria te hanteren bij het gebiedsproces zodat de criteria niet in de tekst hoeft te worden opgenomen! Immers een lijn op de kaart is altijd te controleren.

Ecologische toets gebiedsaanvraag

Om de gewenste effectiviteit te bereiken formuleert de provincie kwaliteitscriteria die gesteld worden aan het habitat/leefgebied van de soorten. Het gaat hier om criteria die gesteld worden aan de beheerde oppervlakte. Deze criteria zijn van belang bij het uitwerken van de gebiedsaanvraag door de collectieven. Bij het formuleren van deze criteria kan het advies van Alterra en de soortenfiches als informatiebronnen worden gebruikt.

Er moet onderscheid gemaakt worden in een beschrijving van de doelen en criteria in deze paragraaf en in paragraaf 4.5. De in deze paragraaf 4.3 geschetste ecologische criteria beschrijft de gewenste kwaliteit die de provincie nastreeft in de gebieden en zijn richtinggevend bij de uitwerking van de gebiedsaanvragen door de collectieven. De in paragraaf 4.5 geschetste criteria worden door RVO gebruikt om de gebiedsaanvraag te toetsen.

4.3.2 Criteria voor de beoordeling van de gebiedsaanvraag

Deze criteria worden niet uniform vastgelegd. Provincies formuleren zelf deze criteria en richten zich op een optimaal biotoop door het zorgen voor bijv. voldoende broed- en opgroeimogelijkheden; foerageergebied; nat biotoop, Waterberging en Bufferstroken.

Provincies moeten deze criteria zo formuleren dat deze duidelijk de na te streven doelen en kwaliteit beschrijven en voldoende ruimte voor collectieven bieden om een gebiedsaanvraag te doen. Let op: deze criteria zijn niet geborgd wat betekent dat collectieven af kunnen wijken van de hier genoemde kwaliteitscriteria/wensen en daar formeel niet op afgewezen kan worden. Uitgangspunt is wel dat collectieven in goed overleg betrokken zijn geweest bij het formuleren van doelen en dus ook de gebiedsaanvraag daarop zullen baseren.

Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer in Zeeland is gericht op het behoud van flora, fauna, ecologie en landschap op het platteland. Inventarisaties van flora en fauna laten zien dat de natuurwaarden op het platteland steeds meer worden teruggedrongen naar randen en kerngebieden en dat elke streek en elk eiland zijn eigen kwaliteiten heeft. Door het agrarisch natuurbeheer meer op de kansrijke gebieden te richten wordt getracht de biodiversiteit in stand te houden en met name ook de internationale soorten, waarvoor Zeeland belangrijk is, te helpen overleven.

Naar aanleiding van de EU rapportage Habitat- en Vogelrichtlijn van het ministerie van EZ van 2013 is gebleken dat het platteland van Zeeland van belang is voor circa 55 diersoorten van internationale betekenis. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel.

De soorten zijn gebonden aan akkers, graslanden, droge landschapselementen (m.n. dijken) en natte landschapselementen (m.n. kreken en watergangen).

Tabel 4.3.2 internationale soorten per leefgebied

Agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

akker

Akkervogels besloten

Akkervogels besloten

Akkervogels open

Akkervogels open

Akkervogels open

Akkervogels open

Akkervogels overwinterend zangvogel

Akkervogels overwinterend zangvogel

Akkervogels overwinterend zangvogel

Akkervogels overwinterend zangvogel

Akkervogels overwinterend roofvogel

Akkervogels overwinterend roofvogel

Akkervogels overwinterend roofvogel

Ganzen overwinterend

Ganzen overwinterend

Kustbroedvogels kale grond

Kustbroedvogels kale grond

Kustvogels overwinterend HVP

Kustvogels overwinterend HVP

Kustvogels overwinterend HVP

ringmus

patrijs

grauwe gors

gele kwikstaart

graspieper

veldleeuwerik

geelgors

grauwe gors

gele kwikstaart

veldleeuwerik

blauwe kiekendief

bruine kiekendief

velduil

rotgans

Kleine zwaan

bontbekplevier

kluut

scholekster

tureluur

zuidelijke bonte strandloper

agrarisch leefgebied

ecologische groep

soort

grasland

Weidevogels

Weidevogels

Weidevogels

Weidevogels

Weidevogels overwinterend

Weidevogels overwinterend

kievit

slobeend

scholekster

tureluur

goudplevier

kievit

agrarisch leefgebied

ecologische groep

soort

dooradering droog

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels boom en struik

Erfvogels gebouw

Erfvogels gebouw

Erfvogels gebouw

Erfvogels gebouw

Zoogdieren erf gebouw

Zoogdieren erf gebouw

grauwe vliegenvanger

grote lijster

ransuil

zomertortel

torenvalk

spotvogel

steenuil

groene specht

kneu

braamsluiper

koekoek

kerkuil

witte kwikstaart

boerenzwaluw

huiszwaluw

gewone grootoorvleermuis

laatvlieger

dooradering nat

Oevervogels rietoever

Oevervogels rietoever

Oevervogels rietoever

Oevervogels overwinterend rietoever

Oevervogels overwinterend rietoever

Oevervogels overwinterend riet

Zoogdieren oever rietoever

Zoogdieren oever rietoever

Amfibieën plas

Amfibieën plas

Amfibieën plas

baardman

bruine kiekendief

waterhoen

waterhoen

bruine kiekendief

watersnip

noordse woelmuis

bunzing

kamsalamander

boomkikker

rugstreeppad

Om een hogere ecologische effectiviteit te bereiken in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn kansrijke gebieden voor behoud van internationale soorten geselecteerd. Het is de bedoeling dat de agrarische beheermaatregelen hierbinnen worden geconcentreerd. Op grond van het voorkomen van de internationale soorten zijn vier leefgebieden in kaart gebracht: open grasland, open akker, droge dooradering en natte dooradering. Daarbij is de landelijke werkwijze gevolgd. Bij het begrenzen zijn de volgende criteria toegepast:

  • het betreft alleen de gebieden waar de soorten en soortengroepen van het agrarische gebied in Zeeland veel voorkomen. Het gaat daarbij om de internationale soorten en eventuele andere soorten (provinciale natuurdoelen) die door het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer worden ondersteund.

  • het betreft alleen gebieden met gunstige landschappelijke condities, zoals de aanwezigheid van open of juist besloten landschap

  • het betreft gebieden die een verbindingsfunctie of een bufferfunctie vervullen ten opzichte van de natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland.

  • de gebieden en maatregelen versterken andere initiatieven voor natuurbehoud in het landelijk gebied zoals Kaderrichtlijn Water (KRW), landschapsbeheer, natuurbeheer en recreatiebeheer.

De werkwijze bij het samenstelling van de vier leefgebied-kaarten is nader beschreven in bijlage 7.4.

De vier leefgebieden zijn als zoekgebieden in dit Natuurbeheerplan opgenomen. Alleen binnen de begrenzing van de leefgebieden is subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer mogelijk. De leefgebieden zijn in dit Natuurbeheerplan Zeeland ruim op kaart begrensd zodat er ruimte is voor het agrarisch Collectief en voor het gebiedsproces om keuzes te maken. Wel zijn verfijningen van de zoekgebieden gemaakt in verband met het voorkomen van de aparte planten- en diersoorten. Dit komt terug op de leefgebied-kaarten 8.5a tot en met 8.5c. De begrenzing van de leefgebieden is beperkt tot landbouwpercelen die binnen de begrenzing zijn gelegen.

A. Streefbeeld open akker

Het leefgebied Open akker is van groot belang voor diverse soorten akkerbroedvogels en wintervogels, zoals te zien in onderstaande tabel.

Het leefgebied kan onderverdeeld worden in twee beheertypen: A1. open akker voor broedende akkervogels en A2. open akker voor overwinterende akkervogels. Het agrarisch beheer in open akker voor broedende akkervogels is specifiek gericht op broedende akkervogels zoals Patrijs en Veldleeuwerik. De ligging en begroeiing van de akkerrand wordt afgestemd op deze soorten. Akkerranden voor de Patrijs zijn gevarieerd met 3 stroken, te weten hoog gras, laag gras en kale grond met in de omgeving landschapselementen. Akkerranden voor de Veldleeuwerik zijn breed met stroken laag tot middelhoog gras en kale grond in open landschap.

Het beheertype open akker voor broedende akkervogels heeft in Zeeland drie vormen:

A1.1. Open akkergebied. Dit leefgebied kenmerkt zich door een open landschap met overwegend bouwland en weinig opgaande begroeiing en landschapselementen. Het is belangrijk voor akkervogels van de grote vlakte als veldleeuwerik en graspieper. Voorbeelden: open akkerlandschap rondom Burghsluis, westelijk deel Wilhelminapolder en rondom Schoondijke.

Agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

open akker

Akkervogels besloten

ringmus

 

Akkervogels besloten

patrijs

 

Akkervogels open

grauwe gors

 

Akkervogels open

gele kwikstaart

 

Akkervogels open

graspieper

 

Akkervogels open

veldleeuwerik

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

geelgors

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

grauwe gors

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

gele kwikstaart

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

veldleeuwerik

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

blauwe kiekendief

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

bruine kiekendief

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

velduil

 

Ganzen overwinterend

rotgans

 

Ganzen overwinterend

Kleine zwaan

 

Kustbroedvogels kale grond

bontbekplevier

 

Kustbroedvogels kale grond

kluut

 

Kustvogels overwinterend HVP

scholekster

 

Kustvogels overwinterend HVP

tureluur

 

Kustvogels overwinterend HVP

zuidelijke bonte strandloper

Tabel 4.3.3 Tabel leefgebied Open akker voor Zeeland

De begrenzing van het leefgebied open akker is weergegeven in kaartbijlage 8.5a.

A1.2. Open akkergebied nabij deltawater. Dit betreft akkers gelegen in een open landschap direct achter de zeedijk. Deze gebieden spelen een belangrijke rol als broedgebied en vluchtplaats voor kustvogels als bontbekplevier, scholekster, kluut, bonte strandloper.

Met name locaties langs buitendijkse slikken en platen zijn favoriet. Een proef in de Wilhelminapolder toonde aan dat deze soorten reageren op akkerranden. Ook elders in de provincie liggen mogelijkheden. Deze zijn door Delta Project Management in kaart gebracht en op de akkerkaart van het Natuurbeheerplan weergegeven.

A1.3. Akkergebied met landschapselementen. Dit leefgebied heeft een meer besloten landschap met verschillende terreintypen en landschapselementen. Het is met name van belang voor Patrijs en Gele kwikstaart. In feite is het een mix van open akker en droge en/of natte dooradering. Goede voorbeelden zijn gelegen in de Schommeling bij St. Jansteen, de Visaertpolder bij Sluiskil en de Brandkreekpolder bij Sint Kruis.

Criteria Open akker voor broedende akkervogels (A1.1-A1.3):

Aanwezigheid soorten: een minimale dichtheid van akkervogelsoorten is vereist: minimaal 1 broedpaar patrijs, kievit, of scholekster per 100 ha, of minimaal 10 broedparen veldleeuwerik, gele kwikstaart of graspieper per 100 ha, of minimaal 1 broedpaar kluut of bontbekplevier per 100 ha

Omvang gebied: een minimale oppervlakte van het kerngebied is vereist: 250 ha. Daarbinnen is op elke 10 ha minimaal één broed- of foerageerbiotoop aanwezig. Per kerngebied minimaal één winterbiotoop van 0,5-1 ha. Voor kluut en bontbekplevier geldt minimaal omvang 0,5 ha.

Ligging gebied: veldleeuwerik en gele kwikstaart: gelegen in open akkergebied in combinatie met weiland, weidevogelnatuurgebied en/of natte dooradering. Patrijs: gelegen in halfopen landschap in combinatie met droge dooradering en/of gevarieerde natuurgebieden. Voor kluut en bontbekplevier geldt direct achter zeedijk gelegen. Er is voldoende afstand tot bebouwing en infrastructuur.

Het beheertype Open akker voor overwinterende akkervogels kent maar één vorm.

A2 Open akker voor overwinterende akkervogels

Dit betreft graanakkers met zomergranen waarvan het gewas en/of de stoppel gedurende de winter blijft staan en waar gedurende de winter een ruim aanbod van graankorrels aanwezig is. De aanwezigheid van landschapselementen (struiken) langs de winterakker is positief voor zangvogels. Het winterbiotoop is van grote betekenis voor overwinterende standvogels als patrijs en veldleeuwerik alsook voor trekkende zangvogels, waaronder de Ringmus, Geelgors, Grauwe gors, kiekendieven en Velduil.

Criteria Open akker voor overwinterende akkervogels (A2)

Gelegen in akkervogelkerngebied. Voldoende beschikbaarheid van voedselbiotopen zoals wintervoedselveldjes en graanstoppels gedurende de winter. Aanwezigheid van opgaande vegetatie (struweel, struik, heg). Er is voldoende afstand tot bebouwing en infrastructuur.

De beheertypen en –subtypen zijn niet afzonderlijk op kaart weergegeven. Uitzondering is het beheertype A1.2 Open akkergebied nabij deltawater.

B Streefbeeld open grasland

Het leefgebied open grasland is in Zeeland van belang voor een klein aantal soorten weidevogels.

Agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

open akker

Akkervogels besloten

ringmus

 

Akkervogels besloten

patrijs

 

Akkervogels open

grauwe gors

 

Akkervogels open

gele kwikstaart

 

Akkervogels open

graspieper

 

Akkervogels open

veldleeuwerik

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

geelgors

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

grauwe gors

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

gele kwikstaart

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

veldleeuwerik

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

blauwe kiekendief

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

bruine kiekendief

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

velduil

 

Ganzen overwinterend

rotgans

 

Ganzen overwinterend

Kleine zwaan

 

Kustbroedvogels kale grond

bontbekplevier

 

Kustbroedvogels kale grond

kluut

 

Kustvogels overwinterend HVP

scholekster

 

Kustvogels overwinterend HVP

tureluur

 

Kustvogels overwinterend HVP

zuidelijke bonte strandloper

Tabel 4.3.4 Internationale soorten Open grasland in Zeeland

In Zeeland komt het beheertype Weidevogelgrasland in open landschap op kleine schaal voor rond enkele natuurgebieden. Het blijkt dat in Zeeland de weidevogels zich voor het grootste deel ophouden in natuurgebieden. Ze broeden steeds minder op landbouwgronden. Het betreft de natuurgebieden Zuidkust van Schouwen (plan Tureluur), de Sint-Laurense Weihoek op Walcheren, de Yerseke- en Kapelse Moer, de poelgronden bij Sinoutskerke Zuid-Beveland, de Zuidkust Tholen (Scherpenissepolder en Schakerloopolder) en de Hengstdijkse Putting. Om in aanmerking te komen als agrarisch beheergebied voor weidevogels dienen de percelen landbouwgrond te grenzen aan bovengenoemde natuurgebieden. Het betreft voor Zeeland de soorten in onderstaande tabel. In Zeeland ligt het accent niet op Grutto maar op Tureluur, Scholekster en Goudplevier.

Criteria open grasland (B)

Aanwezigheid soorten: uitgangspunt is dat de beoogde soorten daadwerkelijk in het beheergebied en in de omgeving aanwezig zijn. Minimaal 1 broedpaar Grutto, Tureluur of Slobeend per 10 ha in het beheergebied.

Omvang gebied: de beheereenheid moet grenzen aan/deel uitmaken van een weidevogelnatuurgebied of deltawater van minimaal 100 ha.

Ligging gebied: Grenst aan weidevogelnatuurgebied of deltawater. Er is voldoende afstand tot bebouwing en infrastructuur.

Alleen voor dit leefgebied geldt dat dit mag overlappen met nieuwe natuur. De percelen ‘nieuwe natuur’ die liggen binnen de zes Zeeuwse weidevogelgebieden worden toegevoegd aan het leefgebied. Het is de bedoeling dat deze percelen uiterlijk in 2027 zijn omgevormd tot natuurgebied. Het is gewenst om in de tussenliggende jaren op deze percelen agrarisch natuurbeheer uit te voeren. Dit beheer moet dan wel gericht zijn op het bereiken van het uiteindelijke streefbeeld van het gebied in 2027. Over de omvorming van deze percelen dienen, in het kader van de subsidieverlening, nadere afspraken te worden gemaakt met Poldernatuur Zeeland resp. de eigenaren die hiervoor belangstelling hebben.

De betreffende gebieden zijn opgenomen in bijlage 8.5b.

C Streefbeeld dooradering

Met ingang van 2023 zijn de leefgebieden Droge dooradering en Natte dooradering samengevoegd tot één leefgebied Dooradering. Het leefgebied dooradering is gebaseerd op het voorkomen van internationale soorten van droge landschapselementen en van internationale soorten van natte landschapselementen in Zeeland. Het leefgebied dooradering is in Zeeland van belang voor een groot aantal struweelvogels en enkele soorten zoogdieren van droge landschapselementen en voor enkele soorten amfibieën, moerasvogels en zoogdieren van natte landschapselementen, zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Het leefgebied is op kaart weergegeven in bijlage 8.5.c. De kaart is een samenvoeging van bloemdijken en faunadijken, begrensde agrarische beheergebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Zeeland en leefgebieden van de afzonderlijke soorten van droge en natte landschapselementen. Het leefgebied dooradering komt in Zeeland in drie vormen voor.

agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

dooradering

Erfvogels boom en struik

grauwe vliegenvanger

droge elementen

Erfvogels boom en struik

grote lijster

 

Erfvogels boom en struik

ransuil

 

Erfvogels boom en struik

zomertortel

 

Erfvogels boom en struik

torenvalk

 

Erfvogels boom en struik

spotvogel

 

Erfvogels boom en struik

steenuil

 

Erfvogels boom en struik

groene specht

 

Erfvogels boom en struik

kneu

 

Erfvogels boom en struik

braamsluiper

 

Erfvogels boom en struik

koekoek

 

Erfvogels gebouw

kerkuil

 

Erfvogels gebouw

witte kwikstaart

 

Erfvogels gebouw

boerenzwaluw

 

Erfvogels gebouw

huiszwaluw

 

Zoogdieren erf gebouw

gewone grootoorvleermuis

 

Zoogdieren erf gebouw

laatvlieger

natte elementen

Oevervogels rietoever

baardman

 

Oevervogels rietoever

bruine kiekendief

 

Oevervogels rietoever

waterhoen

 

Oevervogels overwinterend rietoever

waterhoen

 

Oevervogels overwinterend rietoever

bruine kiekendief

 

Oevervogels overwinterend riet

watersnip

 

Zoogdieren oever rietoever

noordse woelmuis

 

Zoogdieren oever rietoever

bunzing

 

Amfibieen plas

kamsalamander

 

Amfibieen plas

boomkikker

 

Amfibieën plas

rugstreeppad

Tabel 4.3.5 Internationale soorten Dooradering in Zeeland

C1. Droge elementen als leefgebied

Dooradering kan bestaan uit allerlei landschapselementen op het platteland waarin planten- en diersoorten kunnen leven en waarlangs zij zich kunnen verplaatsen. Dat kunnen zijn binnendijken, overhoeken op landbouwpercelen, droge (randen van) weilanden en allerlei typen droge landschapselementen. Mooie voorbeelden van dooradering zijn te vinden in de Zak van Zuid Beveland, de Goese heggen en d’Aegen op Walcheren.

Bijzonder voor Zeeland is de dooradering van binnendijken. Dieren kunnen via dijken van het ene naar het andere gebied migreren. Vleermuizen gebruiken dijken in combinatie met opgaande beplanting als vliegroute. Voorbeelden hiervan liggen eigenlijk in heel de provincie. Veel insecten komen vooral voor op de bloemdijken, waar de vegetatie schraal is en bloemrijk. Deze dijken zijn te vinden in de Zak van Zuid Beveland en in op sommige dijken in Zeeuws-Vlaanderen. Bloemdijken vereisen een botanisch beheer waarbij verschraling centraal staat. De beste resultaten bij het beheren van bloemdijken in Zeeland kunnen worden behaald met een gemengd beheer van jaarlijks maaien en afvoeren van de grasproductie en incidentele extensieve begrazing of door begrazing met schaapskudde.

Andere soorten houden juist meer van ruige dijken die begroeid zijn met ruigte vegetatie of struiken. Deze dijken zijn verspreid over Zeeland te vinden.

C2. Droge elementen in combinatie met leefgebied akker

Landschapselementen van de dooradering kunnen in het akkerkerngebied voor extra landschappelijke variatie zorgen. Voor akkervogels van het subtype akkerleefgebied met landschapselementen A1.3 , zoals patrijs, geelgors en ringmus is deze variatie essentieel.

C3. Droge elementen in combinatie met natte elementen.

Landschapselementen van de dooradering zijn ook, in combinatie met natte elementen, belangrijk voor natuur in en langs het water. Daarbij gaat het met name om aanwezigheid van verspreide struiken, knotbomen en grasranden langs watergangen en kreken.

Omdat de soorten van de dooradering onderling sterk verschillen in hun terreinkeuze is een algemene benadering niet goed mogelijk en dient de aandacht gericht te worden op de biotopen waarvan de soorten afhankelijk zijn.

Omdat het nieuwe subsidiestelsel geen mogelijkheden biedt voor agrarisch natuurbeheer op de erven zelf – van belang voor uilen, zwaluwen en vleermuizen - wordt dit terreintype hier verder buiten beschouwing gelaten. Bezien moet worden langs welke andere weg het voortplantingsbiotoop van deze soorten op de erven bevorderd kan worden. Het agrarisch natuurbeheer op dijken en biotopen kan wel weer een rol spelen in het creëren van foerageergebied rond de boerenerven met broedgevallen en/of kraamkolonies of winterverblijven van de genoemde soorten.

Criteria dooradering (C)

Aanwezigheid soorten: de maatregelen ter verbetering van de dooradering zijn gericht op de genoemde internationale soorten van droge en van natte elementen. Uitgangspunt is dat de beoogde diersoorten daadwerkelijk in het beheergebied aanwezig zijn.

Omvang gebied: ook de omvang van het te beheren gebied is afhankelijk van de beoogde soorten en kan dus variëren van zeer klein – een enkel landschapselement – tot zeer groot – een heel perceel – indien nodig voor het behoud van het territorium van de diersoort.

Ligging gebied: beheergebied ligt in het territorium van de beoogde soorten en/of vormt een verbinding tussen territoria. Er is voldoende afstand tot bebouwing en infrastructuur.

Welke specifieke maatregelen voor welke soorten nodig zijn is beschreven in de zogenaamde soortfiches. Deze zijn te vinden op het Portaal natuur en landschap.

Natte landschapselementen, zoals kreekoevers, drinkputten en sloten op het Zeeuwse platteland zijn van groot belang voor enkele diersoorten van internationale betekenis die gebonden zijn aan water en oever.

De ligging van de natte landschapselementen is eveneens te zien op kaart 8.5c. De kaart is een samenvoeging van de gerealiseerde natte ecologische verbindingen en de leefgebieden van de afzonderlijke soorten.

Het netwerk van kreken, welen, watergangen en drinkputten in het Zeeuwse polderland biedt mogelijkheden voor de soorten van water en oever. Met name de aanleg van natuurvriendelijke oevers door het waterschap heeft voor nieuw leefgebied voor deze soorten gezorgd. Het is daarom van groot belang dat de oevers goed worden onderhouden zodat deze geschikt blijven voor de moerasfauna. De oevers dienen bovendien als verbindingsroutes voor diersoorten tussen de verschillende voortplantingsbiotopen resp. natuurgebieden. Dat geldt in het bijzonder voor de in de tabel genoemde kleine zoogdieren en amfibieën.

Ook voor de soorten van de natte elementen geldt dat zij in hun verspreiding en ecologie teveel van elkaar verschillen voor een algemene benadering. Er wordt daarom voor gekozen het beheer van de natte elementen te richten op de soorten die daar daadwerkelijk voorkomen. In en rond de kreken en natuurvriendelijke oevers kunnen biotopen voor internationale soorten worden toegevoegd.

Criteria natte elementen

Aanwezigheid soorten: de maatregelen ter verbetering van de natte elementen zijn eveneens gericht op specifieke, zeldzame diersoorten van de tabel. Uitgangspunt is dat de beoogde diersoort daadwerkelijk in het beheergebied aanwezig is.

Omvang gebied: ook de omvang van het te beheren gebied is afhankelijk van de aanwezige soorten en kan dus variëren van zeer klein – een enkele poel of rand – tot zeer groot – een langgerekte kreekoever - indien nodig voor het behoud van het territorium van de diersoort.

Ligging gebied: beheergebied ligt in het territorium van de beoogde soorten en/of vormt een verbinding tussen territoria. Er is voldoende afstand tot bebouwing en infrastructuur.

Welke specifieke maatregelen voor welke soorten nodig zijn is beschreven in zogenaamde soortfiches. Deze zijn te vinden op het Portaal natuur en landschap.

De hier beschreven streefbeelden en ecologische criteria kunnen als leidraad worden gebruikt voor het opstellen van de gebiedsaanvraag door het Collectief. De provincie gebruikt de streefbeelden en criteria bij de beoordeling van de gebiedsaanvraag..

Advies Alterra

Alterra heeft een advies geleverd waarin een beschrijving staat van de agrarische natuurtypen/leefgebieden en de daaronder vallende agrarische beheertypen met kwalitatieve en kwantitatieve criteria als instapeisen en voor beoordeling van de gebiedsaanvraag. De instapeisen zijn ecologische criteria en zijn zo verwoord dat ecologische effectiviteit bevorderd wordt. Dit advies is te vinden op https://www.bij12.nl/wp-content/uploads/Alterra_Rapport-2585_Totaal_LR-criteria-voor-leefgebieden.pdf het is te vinden op: https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/agrarisch-natuurbeheer-anlb/projectarchief-agrarisch-natuur-en-landschapsbeheer-2016/. Dit advies is een brondocument en daarmee hulpmiddel bij de onderstaande beschrijving van het gebied.

  • a.

    Naam gebied

  • b.

    Aanduiding van het begrensde agrarische beheertype of agrarische natuurtype/ leefgebied op de kaart. Motivatie hoe tot deze begrenzing is gekomen; onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt.

    Bij de onderbouwing tot begrenzing is het benoemen van de in tabel 1 “uniforme instapcriteria basis” genoemde instapcriteria verplicht. Het gaat hier om de gebieden waar de soorten en soortengroepen veel voorkomen. Het gaat daarbij om de internationale soorten en eventuele andere soorten (provinciale natuurdoelen) die door het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer worden ondersteund. Het voorkomen van soorten is op kaarten aangeduid: Rap_2013-65_kansrijke_gebieden_voor_agrarisch_natuurbeheer.pdf (bij12.nl )

  • Daarnaast kunnen als gehanteerde criteria benoemd worden:

    • De abiotische en biotische factoren zijn gunstig of in potentie gunstig voor een soort of soortengroep om duurzaam te blijven bestaan of makkelijk te creëren (bijv. inrichting natuurvriendelijke oevers, ander onderhoud watergangen waarbij snel goede biotoop te creëren is).

    • De gebieden versterken de doelen van het Natuurnetwerk (verbindingsfunctie of bufferfunctie).

    • Er is sprake van synergie met andere doelen. Bijvoorbeeld Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen of andere waterdoelen van waterschappen, klimaatdoelen, natuurdoelen van terrein-beherende organisaties (TBO’s), landschapsdoelen van de provincie en/of gemeenten.

    • De begrenzing is in goed overleg met agrarische collectieven en gebiedspartijen tot stand gekomen.

  • Wanneer gekozen wordt om een ruimer zoekgebied te begrenzen waarbinnen agrarische collectieven tot een indikking van het gebied komen, gaat het hier niet om een motivatie maar om instapcriteria (dit wordt echter afgeraden, zie eerdere toelichting).

  • c.

    Beschrijving van het leefgebied al dan niet door aanduiding van de beheertypen en specificering van de na te streven doelen (Zie advies Alterra voor een voorbeeldbeschrijving leefgebieden, beheertypen)

  • d.

    Aanduiding van de te behouden soorten (doelen).

  • Opnemen soortenselectie, relevant voor de eigen provincie, uit de lijst van het advies van Alterra en eventueel toevoeging provinciale doelen (soorten). Provincies kunnen hier ook hun ambities voor de langere termijn verwoorden. (informatiebron: advies Alterra voor een voorbeeldbeschrijving leefgebieden, beheertypen)

  • e.

    Aanduiding van de ecologische criteria die gesteld worden aan het leefgebied van de soorten; zijn de eisen die gesteld worden aan het habitat.

  • (Zie advies Alterra of maatregelenfiches van SOVON als informatiebron bij deze beschrijving). Provincies moeten deze criteria zo formuleren dat deze duidelijk de na te streven doelen en kwaliteit beschrijven en voldoende ruimte voor collectieven bieden om een gebiedsaanvraag te doen. De beschrijving van de criteria kan hier gedaan worden door de beheerfuncties uit de koppeltabel gebruiken. Maar dat hoeft niet perse. In paragraaf 4.5 moet dat wel gedaan worden. Deze ecologische criteria moeten om paragraaf 4.5 te kunnen schrijven vertaald worden conform de aanduiding van beheerfuncties uit de koppeltabel.

4.4 Beleidsdoelen en criteria water en klimaat

De beleidsdoelen en criteria voor de Categorieën water en klimaat zijn op hoofdlijnen bepaald door commissie Beukema en in het beleidskader categorie klimaat ANLb dd. 18 februari 2022).

De % verdeling van de commissie Beukema en hert beleidskader klimaat zijn leidend

Voor de verdeling van de additionele middelen voor klimaat en water wordt beschikbare budget als volgt verdeeld over klimaatmitigatie-, klimaatadaptatie- en watermaatregelen:

  • 40% voor klimaatmitigatie;

  • 20% voor klimaatadaptatie; en

  • 40% voor verbetering waterkwaliteit via agrarisch waterbeheer (valt onder categorie water).

De provincies kunnen binnen deze verdeling prioriteren door keuze van de toepassingen zoals bij

  • 1)

    klimaatmitigatie:

    • a)

      Verhogen gehalte organische stof in akkerbouwbodems;

    • b)

      Aanpassing gewaskeuze en teelttechniek in akkerbouw en weidebouw, inclusief onderhoud en beheer van nieuwe boomrijen, nieuwe struweellinten, het toepassen van agro-forestry, het toepassen van meer CO2-bindende gewassen en precisie-landbouw;

    • c)

      Vermindering oxidatie van veenbodems, onder andere via verhoging grondwaterpeil en/of overstap naar natte teelten/paludicultures.

  • 2)

    klimaatadaptatie:

    • a))

      Meer water vasthouden in beekdalen en in infiltratiegebieden

    • b.

      Adaptatie aan de verwachte hogere frequentie van inundaties in beekdalen en in laaggelegen akker- en weidegebieden

  • 3)

    verbetering waterkwaliteit via agrarisch waterbeheer (categorie water)

    • verbetering oppervlaktewaterkwaliteit via maatregelen in akker- en weidegebieden

    • verbetering grondwaterkwaliteit

4.4.1 Categorie Water

In overleg met het waterschap worden de volgende waterdoelen opgenomen in dit Natuurbeheerplan. Er kan een bijdrage worden geleverd aan verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en verbetering van de grondwaterkwaliteit.

Deze waterdoelen zijn tevens weergegeven op kaart 8.5d in dit Natuurbeheerplan.

De provincie kan gedetailleerdere criteria of kwaliteitseisen opnemen dan in paragraaf 4.5 is opgenomen. Deze paragraaf dient als beschrijving van de gewenste kwaliteit en moet voor de collectieven meegenomen worden bij de uitwerking van de gebiedsaanvragen.

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in de Omgevingsverordening 2018 voor Zeeland geïmplementeerd. Het doel van de KRW is een goede waterkwaliteit bereiken in 2027 voor zowel chemische als biologische kenmerken. Het beperken van emissies, het vergroten van de biodiversiteit en een stabielere waterkwaliteit dragen bij aan het behalen van het KRW-doel. Een deel van de maatregelen om een goede kwaliteit te bereiken valt onder de verantwoordelijkheid van waterschap Scheldestromen en staat verder uitgewerkt in het Waterbeheerplan. Het nationale mestbeleid vormt een ander instrument dat bijdraagt om dit doel te bereiken.

Agrarisch waterbeheer

Agrarisch natuurbeheer kan ook een belangrijke bijdrage leveren aan het duurzaam beheer van oppervlaktewateren. Voor Zeeland gaat het hierbij in het bijzonder om perceel-randen die langs waterlopen zijn gelegen. De afgelopen jaren is op enkele plaatsen (Tholen) geëxperimenteerd met dit agrarisch waterbeheer. Daarbij worden waterbeheerdoelen (onderhoud en stabiliteit van de oevers) en ecologische doelen (ecologische bufferstroken) gecombineerd. Het waterschap Scheldestromen voert dit agrarisch waterbeheer uit als onderdeel van de leefgebiedenbenadering met toepassing van het Subsidiestelsel Natuur- en landschapsbeheer en collectieve uitvoering via Poldernatuur Zeeland. De akkerranden maken het mogelijk om het onderhoud aan de waterloop te verrichten, zodat de schommelingen in chlorideconcentratie in de waterlopen zo beperkt blijft. Een stabiele chlorideconcentratie zorgt voor betere omstandigheden voor de ecologie om zich te ontwikkelen. Verder zullen de akkerranden enige drift en afspoeling kunnen afvangen, zodat de emissie van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen beperkt wordt. De akkerranden zullen incidenteel bereden worden door machines en extensief beheerd worden als grasranden, waardoor deze mede geschikt zullen zijn als foerageer- en rustgebied voor water- en akkervogels.

4.4.2 Categorie Klimaat

De categorie Klimaat is gericht op klimaatbeheermaatregelen die CO2-vastlegging, het verminderen van broeikasgassen en het vasthouden en afvoeren van water als doelstelling hebben. Deze doelstelling is opgesplitst in klimaatmitigatie en klimaatadaptatie

Deze klimaatdoelen zijn tevens weergegeven op kaart 8.5e in de bijlagen van dit Natuurbeheerplan.

4.5 Beoordelingscriteria RVO gebiedsaanvragen ANLb

De in deze paragraaf geschetste criteria worden door RVO gebruikt om de gebiedsaanvraag te toetsen. In een gebiedsaanvraag kunnen meerdere deelgebieden worden opgenomen.

In de regeling wordt verwezen naar deze paragraaf.

De gebiedsaanvraag wordt getoetst op:

De kaarten zoals opgenomen in bijlage 8.5

Toelichting kaarten: Er is een voor RVO toetsbare kaart nodig, waarin de grenzen van de leefgebieden staan. Dit kan ook de beheertypenkaart zijn. Als een provincie bij een aantal leefgebieden ook onderscheid in cluster op de kaart wil maken, dan kan dat ook. De beheerfuncties komen niet op kaart.

De criteria zoals opgenomen in onderstaande tabel voor Zeeland

De koppeltabel is van belang bij het formuleren van criteria in deze paragraaf 4.5. De koppeltabel geeft inzicht in welke beheeractiviteiten bij welke beheerfuncties horen.

Tabel 4.5 Beoordelingscriteria

Leefgebied

Beheerfunctie

Open grasland

Optimaliseren foerageer-, en broed- en opgroeimogelijkheden F01.12

Creëren nat biotoop F01.15

Open Akker

Creëren foerageergebied F01.11

Optimaliseren voortplantingsmogelijkheden F01.13

Dooradering

Optimaliseren foerageer-, en broed en opgroei-mogelijkheden F01.12

Verschralen F01.14

Categorie Water

Waterberging F02.11

Verbeteren chemische waterkwaliteit F02.15

Verbeteren ecologische waterkwaliteit F02.16

Vernatting F02.13

Water vasthouden F02.14

Categorie Klimaat

Vastleggen CO2 F03.11

Reduceren broeikasgassen F03.12

Ver-natten F03.13

Opvangen waterpieken en droogte F03.14

Omgaan met verzilting F03.15

5. Subsidiemogelijkheden

De doelen uit het Natuurbeheerplan worden door middel van beheer en inrichting door natuurbeheerders (natuurorganisaties, natuurcollectieven, particuliere natuurbeheerders, agrarische collectieven) gerealiseerd. Voor beheer en inrichting worden door de provincie verschillende subsidiemogelijkheden geboden via het Subsidiestelsel SNL.

5.1 Subsidies SNL voor beheer van natuur en landschap

In het SNL is subsidie mogelijk voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer, landschapsbeheer en beheer van water en bodem. Natuurbeheerders en agrarische collectieven kunnen via de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 (SVNL2016) subsidie voor een beheertype aanvragen met een looptijd van zes jaar. Dit wordt ook wel een subsidieperiode genoemd.

Het SNL biedt ook mogelijkheden voor subsidie voor omvorming van landbouw naar natuur, en voor kwaliteitsverbetering van bestaande natuur via de Stimuleringsregeling Kwaliteitsimpulsen natuur en landschap (SKNL) Zeeland.

Subsidie-cyclus natuur- en landschapsbeheer SNL

afbeelding binnen de regeling

5.2 Natuur- en landschapsbeheer SVNL

Subsidiekaart SVNL (SVNL2016 art. 1.2 lid 2 onder b)

Subsidie natuur- en landschapsbeheer SVNL kan worden aangevraagd voor natuurgebieden die vermeld staan op de Subsidiekaart SVNL. Jaarlijks in september stellen gedeputeerde staten de subsidiekaart SVNL vast door middel van het Openstellingsbesluit SNL. De subsidiekaart vermeldt de gebieden waarop subsidie SVNL van toepassing is en verlengd kan worden (continuering subsidie natuurbeheer), alsmede de gebieden waarop deze subsidie nog niet van toepassing is en met ingang van het volgende jaar nieuw aangevraagd kan worden (uitbreiding subsidie natuurbeheer).

Op grond van het Decentralisatieakkoord en Natuurpact is subsidie SVNL van toepassing voor natuurbeheertypen in bestaande natuurgebieden en in gerealiseerde nieuwe natuurgebieden van de herijkte EHS (Natuurnetwerk 2014). Rijk en provincie hebben hiervoor budget gereserveerd via het Provinciefonds en via de eigen provinciale begroting.

Dit betekent dat SVNL subsidie primair bestemd is voor continuering van aflopende beheersubsidies voor bestaande natuurgebieden en voor beheer van gerealiseerde nieuwe natuur. Bij het programmeren van projecten nieuwe natuur wordt daartoe rekening gehouden met het beschikbare beheerbudget.

Nieuw ingerichte natuurgebieden komen pas in aanmerking voor subsidie natuurbeheer SVNL in het jaar nadat de inrichting is afgerond en, indien een subsidie SKNL is verleend, het verzoek tot vaststelling is ingediend. Daarbij moet ook de status in het Natuurbeheerplan zijn ‘omgevlagd’ van nieuwe natuur of gebiedsgericht project naar bestaande natuur en moeten de juiste beheertypen in het Natuurbeheerplan zijn toegewezen.

Nieuwe beheersubsidie voor bestaande natuur van de Herijkte EHS is mogelijk nadat de provincie betreffende gebieden opneemt op de subsidiekaart SVNL. Daarbij wordt bezien of de subsidie noodzakelijk is voor het behalen van de natuuropgave en wordt een financiële afweging gemaakt.

Nieuwe beheersubsidie SVNL voor natuurgebieden die na 2014 aan de herijkte EHS (Natuurnetwerk 2014) zijn toegevoegd, is alleen mogelijk indien hierbij aanvullende financiële middelen beschikbaar worden gesteld.

Aanvraagperiode (SVNL2016 artikel 1.2 lid 2 onder d)

Natuurbeheerders kunnen subsidie SVNL natuurbeheer aanvragen gedurende de in het Openstellingsbesluit genoemde aanvraagperiode - doorgaans van 15 november tot en met 31 december) - voor gebieden die zijn begrensd op de natuurbeertypenkaart van het Natuurbeheerplan en die op de Subsidiekaart SNL als subsidiabel zijn aangeduid.

Natuurbeheerplan (SVNL2016 art. 1.3 en artikel 2.4)

Het Natuurbeheerplan Zeeland is het formele beleidskader voor de subsidieverlening via het SNL Continuering van aflopende subsidies natuurbeheer SVNL en uitbreiding van lopende subsidies natuurbeheer SVNL worden getoetst aan de in dat jaar geldende beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan Zeeland. Alleen voor gebieden en beheertypen die op die beheertypenkaart staan vermeld, kan subsidie natuurbeheer SVNL worden verleend.

Certificering (SVNL2016 art. 1.8).

Beheerders moeten gecertificeerd zijn om in aanmerking te komen voor subsidie SVNL. Dit kan door individueel een certificaat aan te vragen of door een aanvraag te doen via een gecertificeerd natuurcollectief.

Beheersubsidie (artikel 2.2 SVNL2016).

Beheersubsidie is een vergoeding voor het beheer van een beheertype. Een beheertype beschrijft aan welke terreinkenmerken het terrein moet voldoen. Beheertypen mogen elkaar niet overlappen. Op één oppervlakte kan subsidie één natuurbeheertype volgens de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan worden aangevraagd. De subsidietarieven worden jaarlijks per beheertype door gedeputeerde staten vastgesteld in het Openstellingsbesluit SNL.

Individueel en Collectief natuurbeheer (SVNL2016 art 2.4, eerste lid, onder d)

Met ingang van 2017 is voor de natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland het collectief natuurbeheer ingevoerd. De provincie wil hiermee het particulier natuurbeheer efficiënter en effectiever maken. Efficiency wordt bereikt door subsidieaanvragen te bundelen, het aantal aanvragen te verkleinen en meer gebruik te maken van digitale systemen. Effectiviteit wordt vergroot door verdere invoering van certificering en stimulering van de samenwerking tussen de natuurbeheerders. Natuurbeheerders met minder dan 75 ha natuurgebied onder de SNL kunnen voortaan alleen collectief subsidie aanvragen. Natuurbeheerders met meer dan 75 ha kunnen individueel subsidie aanvragen bij de provincie. Een natuurcollectief is een (coöperatieve) vereniging/samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid in een (zelfgekozen) samenstelling die bestaat uit particuliere natuurbeheerders met eigendomsrecht. Het collectief is eindbegunstigde van de subsidie. Beheerders met een beheeroppervlakte boven de ondergrens kunnen deelnemen aan een collectief maar kunnen ook individueel subsidie aanvragen. Het collectief is aanvrager en eindbegunstigde van de subsidie. Voor Zeeland gaat het vooralsnog om de Unie van Bosgroepen en het Natuur Collectief Zeeland. De Unie van Bosgroepen richt zich met name op particulieren die het beheer willen uitbesteden en zich niet zelf willen laten certificeren. Het Natuur Collectief Zeeland richt zich met name op particulieren die het beheer wel zelf willen uitvoeren en zich ook zelf willen laten certificeren, maar de subsidieaanvraag willen uitbesteden.

Bijdragen (SVNL2016 art 2.5, eerste lid, onder b-f)

Bij de subsidieaanvraag natuurbeheer SVNL kan naast subsidie voor beheer, ook een bijdrage worden aangevraagd voor: b schaapskuddes, c monitoring, toegangsvoorzieningen, e toezicht en f vaarkosten.

Schaapskuddebijdrage (b)

Dit is een bijdrage voor beheer met een gescheperde schaapskudde. Niet bijdrage wordt niet opengesteld in Zeeland

Monitoringbijdrage (c)

Gecertificeerde natuurbeheerders kunnen desgewenst subsidie aanvragen voor monitoring van hun natuurgebieden. De subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die beheerders voor de monitoring moeten maken. De tarieven van de monitoringbijdrage per beheertype worden jaarlijks door de provincie vastgesteld in het Openstellingsbesluit SNL.

Openstelling natuurgebieden en Openstellingsbijdragen (d en e)

Natuurterreinen waarop subsidie natuurbeheer SVNL van toepassing is dienen op ten minste 358 dagen per jaar kosteloos te zijn opengesteld en toegankelijk te worden gehouden (SVNL2016 art. 2.9 eerste lid, onder d). Opengestelde natuurterreinen komen in aanmerking voor beheersubsidie en openstellingsbijdragen. Niet opengestelde natuurterreinen komen niet in aanmerking voor beheersubsidie en bijdragen.

Vrijgesteld van de verplichting tot openstelling (SVNL2016 art. 2.9, vierde lid, onder a-d) zijn:

  • a.

    - terreinen waar sluiting nodig is bij of krachtens de Wet natuurbescherming;

  • b.

    - terreinen die door hun aard ontoegankelijk of gevaarlijk zijn;

  • c.

    - erven tot maximaal één hectare; en

  • d.

    - terreinen die zijn vrijgesteld in het Natuurbeheerplan.

Aangezien de provincie een groot belang hecht aan de openstelling van natuurgebieden voor bezoekers kan een vrijstelling op grond van artikel 2.9, vierde lid, onder d (vrijstelling op grond van Natuurbeheerplan) alleen onder bijzondere, gemotiveerde omstandigheden worden verleend. Als zodanig gelden:

  • 1.

    bijzondere veiligheidsrisico's - waardoor een bezoeker gevaar loopt

  • 2.

    bijzondere feitelijke omstandigheden (overmacht) - waardoor de eigenaar/beheerder niet bij machte is om een natuurgebied open te stellen

  • 3.

    bijzondere contractuele verplichtingen - waardoor openstelling niet mogelijk is.

De vrijgestelde gebieden in Zeeland op grond van artikel 2.9, vierde lid, onder d van de SVNL2016 zijn opgenomen in de database van het Natuurbeheerplan. Het betreft drie gebieden.

Een duingebied bij Dishoek is vrijgesteld in verband met veiligheidsrisico wegens aanwezige explosieven. Delen van Groot Eiland en Slotbos Haamstede zijn vrijgesteld wegens contractuele verplichtingen waardoor openstelling niet mogelijk is.

Natuurgebieden die zijn opengesteld komen in aanmerking voor de voorzieningenbijdrage en voor de toezichts-bijdrage. In 2018 is een nieuwe openstellingsbijdrage SVNL ingevoerd. Deze vervangt de recreatietoeslag. De Openstellingsbijdrage is een extra vergoeding voor het toegankelijk maken en houden van een natuurterrein (b-voorzieningenbijdrage) en/of het houden van toezicht op een natuurterrein vanwege de openstelling (c-toezichts-bijdrage). Deze beide bijdragen kunnen door de provincie naargelang de aard van het natuurgebied niet, afzonderlijk of in combinatie beschikbaar worden gesteld. Aangezien openstelling een verplichting is voor het verkrijgen van beheersubsidie SVNL en de noodzaak van het onderhoud van toegangsvoorzieningen en van toezicht daar uit voortvloeit zijn de voorzieningenbijdrage en de toezichts-bijdrage in beginsel beschikbaar voor alle opengestelde SVNL natuurgebieden die toegankelijk zijn gemaakt en waar daartoe voorzieningen worden onderhouden. De beide openstellingsbijdragen zijn in beginsel niet van toepassing op afgesloten natuurgebieden. In de praktijk kunnen afgesloten gebieden die onder de bovengenoemde a, b, c, of d vallen echter toch een grote belevingswaarde hebben en worden, specifiek in Zeeland, vaak voorzieningen aan de rand van het afgesloten gebied onderhouden ter informatie en/of observatie. Onder deze omstandigheden (beleefbaar en onderhoud voorzieningen) kan de openstellingsbijdrage ook van toepassing zijn op fysiek afgesloten, maar wel beleefbare natuurgebieden. Dit is in overeenstemming met het provinciale beleid tot openstelling natuurgebieden (Nota openstelling natuurgebieden, 2009). Voor afgesloten natuurgebieden van de categorieën a, b, c, of d die niet beleefbaar zijn en waarvoor geen voorzieningen worden onderhouden, kunnen in beginsel dus ook geen openstellingsbijdragen worden verstrekt.

In 2018 is de toezichts-bijdrage opgenomen in het SNL. De natuurbeheerders hadden te maken met een gestage toename van het aantal bezoekers in hun gebieden. Met de toename van de bezoekers zijn ook de overtredingen van de toegangsbepalingen toegenomen. Dit betreft met name het lopen en fietsen buiten de daarvoor gebaande paden, het uitlaten van (niet aangelijnde) honden en het plukken en uitgraven van planten. Extra toezicht is nodig om de schade aan de natuur te bestrijden. In Zeeland is in 2020 een pilot uitgevoerd om te bepalen of en zo ja hoe de toezichts-bijdrage ook in Zeeland zou kunnen worden ingevoerd. In deze pilot van natuurbeheerders, provincie en RUD is gebleken dat extra toezicht ook in Zeeland nodig is in alle opengestelde natuurgebieden en dat het toezicht in de praktijk ook plaatsvindt en nodig is in afgesloten, al of niet beleefbare natuurgebieden, met en/of zonder lopend SVNL beheer. Dit laatste betreft met name vele slikken, platen en ondiep water in de deltawateren waarvoor weliswaar weinig beheeractiviteiten nodig zijn maar waarvoor, naar nu blijkt, wel veel toezicht nodig is. Op grond van de gewijzigde regeling is de Toezichts-bijdrage daarom met ingang van 2022 van toepassing op nieuwe subsidieaanvragen voor opengestelde en voor afgesloten, niet-beleefbare natuurgebieden met SVNL beheer. Op grond van artikel 2.4 lid 2 kan de toezichts-bijdrage echter alleen worden toegekend als aanvulling op de SVNL subsidie voor natuurbeheertypen en dus niet los daarvan. Hierop is voor het subsidiejaar 2023 besloten om ook de slikken, platen en het ondiep water in de deltawateren, via de subsidiekaart in het Openstellings-besluit, open te stellen voor beheersubsidie SVNL met toezichts-bijdrage. Aangezien er in deze gebieden geen voorzieningen voor openstelling worden onderhouden is de Voorzieningenbijdrage voor deze gebieden niet noodzakelijk.

Aan artikel 2.4 (subsidievereisten) van de SVNL is een bepaling toegevoegd waarbij gedeputeerde staten nadere regels kunnen vaststellen met betrekking tot het verstrekken van de Toezichts-bijdrage SVNL. Dit heeft tot doel de Toezichts-bijdrage effectief en efficiënt in te kunnen zetten.

De tarieven van de voorzieningenbijdrage en de toezichts-bijdrage worden jaarlijks door gedeputeerde staten vastgesteld in het Openstellingbesluit SNL.

Vaarbijdrage (f)

De vaarbijdrage is van toepassing op natuurgebieden waar noodzakelijk extra beheerkosten moeten worden gemaakt voor vervoer van personen en materialen over water. De gebieden waarvoor dit geldt zijn begrensd in bijlage 8.8 van het Natuurbeheerplan. Vaargebieden zijn natuurgebieden die alleen varend over water kunnen worden bereikt. In Zeeland betreft het de eilanden van het Natuurnetwerk in de deltawateren. De SVNL biedt de mogelijkheid voor subsidiëring van deze vaarkosten door middel van een vaarvergoeding. De vaarvergoeding is een toeslag op de beheersubsidie en wordt opengesteld door middel van het jaarlijkse openstellingsbesluit SNL door gedeputeerde staten. De vaarvergoeding is in Zeeland opengesteld voor alle eilanden binnen het Natuurnetwerk Zeeland in de deltawateren.

Bij de evaluatie van de standaardkostprijzen (Bureau Zet, 2015) is gebleken dat de vaarvergoeding in de loop der jaren voor sterk uiteenlopende typen natuurgebieden werd toegepast en dat een onderbouwing van de toeslag naar zijn huidige toepassing (in 2015) feitelijk ontbrak. In de evaluatie werd geadviseerd de toeslag meer te richten op de specifieke omstandigheden van de verschillende vaargebieden in Nederland. Dit betekende dat zowel de kostenberekening als het toepassingsgebied nader zou moeten worden gespecificeerd.

De vaargebieden van het Natuurnetwerk in Zeeland worden als volgt afgebakend:

  • 1.

    vaargebied betreft natuurgebied op eilanden in de deltawateren met de natuurdoeltypen N08.03 vochtige duinvallei, N09.01 schor of kwelder, N10.02 vochtig hooiland, of N12.04 zilt en overstromingsgrasland. Deze beheertypen vergen een intensief beheer, met aan- en afvoer van machines, graasdieren en/of personeel, waarbij de vaarvergoeding noodzakelijk is als bijdrage voor de verhoogde beheerkosten.

  • 2.

    het vaargebied heeft een maximale grootte van 100 ha. Groepen eilanden worden daarbij als één vaargebied beschouwd. De vaarvergoeding is ontworpen voor kleine tot middelgrote natuurgebieden. Bij toepassing voor grote natuurgebieden ontstaan schaalvoordelen. De vaarvergoeding wordt daarom gelimiteerd op een gemiddelde grootte van een natuurgebied in Zeeland, te weten 100 ha.

De vaargebieden die aan deze voorwaarden voldoen zijn op kaart begrensd in bijlage 8.8. Het betreft eilanden in: Grevelingen (97,4 ha), Krammer-Volkerak (3,7 ha), Veerse Meer west (68,1 ha, Veerse Meer oost (30,1 ha), Westerschelde west (100 ha) en Waterdunen. Het tarief van de vaarbijdrage wordt jaarlijks door gedeputeerde staten vastgesteld in het Openstellingbesluit SNL.

Looptijd (SVNL2016 art. 2.8)

Het beheertype waarvoor subsidie is verleend, geldt voor zes jaar resp. de resterende looptijd van de beschikking. Indien in de tussentijd, bij kwaliteitsbeoordeling, blijkt dat het beheertype is veranderd, dan heeft dat in beginsel geen directe gevolgen voor de lopende subsidie. De doorwerking vindt plaats bij continuering van de beschikking voor de volgende looptijd van zes jaar. In de tussentijd kan het Natuurbeheerplan worden gewijzigd en gereed worden gemaakt voor de continuering van de subsidie.

Verplichtingen (SVNL2016 art. 2.9, eerste lid, onder a)

De natuurbeheerder dient het beheertype in goede staat te houden. Gedurende het subsidietijdvak wordt bekeken of het beheer effectief is en of verlenging of wijziging wenselijk zijn. Na afloop van het subsidietijdvak van 6 jaar kan de subsidie in beginsel worden verlengd.

Correcties (SVNL2016 artikel 2.9, vijfde lid)

Indien blijkt dat het beheer niet heeft plaatsgevonden wordt dit gemeld bij het jaargesprek en jaarrapport SNL. Onrechtmatig of ten onrechte verkregen subsidie wordt teruggevorderd.

Voortijdige vaststelling subsidie SVNL bij kwaliteitsverbetering (SVNL2016 artikel 2.16)

In 2021 is een nieuw artikel in de SVNL opgenomen met betrekking tot voortijdige vaststelling van subsidie wegens wijziging van een natuurbeheertype bij kwaliteitsverbetering. De SVNL bevatte nog geen bepalingen voor het wijzigen van een lopende subsidie in het geval dat er een kwaliteitsverbetering moet worden doorgevoerd. Strikt genomen was dat gedurende de looptijd van de beschikking niet mogelijk zonder terugvordering van de gehele ontvangen subsidie voor het betreffende terrein. Het nieuwe artikel 2.16 bepaalt dat de beheersubsidie voor een perceel voortijdig kan worden vastgesteld met ingang van het jaar waarin op dat perceel een kwaliteitsverbetering wordt uitgevoerd. De beheersubsidie voor het verbeterde perceel (en het eventueel gewijzigde beheertype) kan vervolgens weer worden aangevraagd tijdens de openstellingsperiode die volgt op de aanvraag tot vaststelling van de SKNL subsidie. Dit maakt het mogelijk om de overstap van beheersubsidie SVNL naar kwaliteitsimpuls SKNL en weer verder naar de beheersubsidie SVNL efficiënter te kunnen maken.

In 2022 bedroeg de oppervlakte natuurgebied in beheer via de SVNL in Zeeland circa 18.000 ha. Het beheerde gebied is weergegeven in bijlage 8.6.

5.3 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer en blauwe diensten SVNL

Alleen agrarische collectieven kunnen subsidie ontvangen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer via het SNL. Een agrarisch collectief is een gecertificeerde (coöperatieve) vereniging / een samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid in een (zelfgekozen) begrensd gebied die bestaat uit agrariërs en andere beheerders met gebruiksrecht van landbouwgrond in dat gebied. Het collectief is eindbegunstigde van de subsidie.

Voor het verkrijgen van de SVNL-subsidie is een samenhangende gebiedsaanvraag vereist. Dit is een in nauwe afstemming met gebiedspartners tot stand gekomen, samenhangend ecologisch effectief en economisch efficiënt plan van een agrarisch collectief voor het uitvoeren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer in een bepaald gebied. Het aanvragen van subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer door een individuele agrariër is dus niet mogelijk. Per gebied wordt er maar 1 aanvraag gehonoreerd. De eisen die gesteld worden aan de gebiedsaanvraag staan in de subsidieverordening.

In Zeeland is sprake van één agrarisch collectief, Poldernatuur Zeeland, dat namens de agrariërs in Zeeland de gebiedsaanvraag opstelt en de subsidie aanvraagt. Stichting Landschapsbeheer Zeeland is adviseur agrarisch natuurbeheer en coördinator landschapsbeheer en is ook nauw betrokken bij het Agrarisch collectief.

Het gebiedsplan van het agrarisch collectief wordt door de provincie beoordeeld op effectiviteit uit het oogpunt van ecologie (internationale soorten) en efficiëntie (maximaliseren van het natuurresultaat en synergie met andere opgaven in het landelijke gebied). Bij efficiëntie gaat het om het bereiken van win-win-effecten door het op slimme wijze koppelen van verschillende doelen, maatregelen en budgetten. Met name de koppelingen van natuurbeheermaatregelen met vergroening, ecologisch waterbeheer en recreatief product hebben daarbij de aandacht.

Continuering van aflopende subsidie agrarisch natuurbeheer SVNL en uitbreiding van lopende subsidie agrarisch natuurbeheer SVNL worden getoetst aan de in dat jaar geldende begrenzing van leefgebieden en Categorieën (kaartbijlagen 8.5) in het Natuurbeheerplan Zeeland. Alleen voor leefgebieden, Categorieën volgens kaartbijlage 8.5 en voor de beheerfuncties die in de koppeltabel ANLB (paragraaf 4.5 van het Natuurbeheerplan Zeeland) staan vermeld, kan subsidie worden verleend.

In 2022 bedroeg de beheerde oppervlakte circa 1200 ha. De agrarische natuurverenigingen zijn weergegeven in bijlage 8.7.

5.4 Kwaliteitsimpuls SKNL: functieverandering en investeringen

De SKNL subsidie voor functieverandering en investeringen is bestemd voor grondeigenaren die landbouwgrond willen omvormen en inrichten tot natuurgebied en voor natuurbeheerders die de kwaliteit van een bestaand natuurgebied willen verhogen. Voor een kwaliteitsimpuls natuur en landschap zijn twee subsidiemogelijkheden beschikbaar: subsidie functieverandering en investeringssubsidie. Deze kunnen los of in combinatie worden verleend.

5.4.1 Investeringssubsidie (SKNL art. 8 eerste lid)

Dit is subsidie voor maatregelen die landbouwgrond geschikt maken als nieuw natuurgebied en voor maatregelen waarmee de kwaliteit van een bestaand natuurgebied wordt verhoogd of hersteld. Bij de kwaliteitsverbetering in bestaande natuur wordt de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype verhoogd of wordt een bestaand beheertype omgezet naar een ander type. Ook kan op grond van de SKNL ook subsidie worden verstrekt voor verhoging van de kwaliteit van habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Subsidies voor investeringen in bestaande en nieuwe natuur via de SKNL worden getoetst aan de in dat jaar geldende kaart ambitietypen van het Natuurbeheerplan Zeeland. Alleen voor de gebieden en ambitietypen die op de ambitiekaart staan vermeld kan subsidie worden verleend.

Subsidieaanvragen SKNL worden daarnaast ook getoetst aan de subsidiekaart SKNL van het Openstellingsbesluit SNL voor het betreffende subsidiejaar. Alleen voor gebieden die op de subsidiekaart staan vermeld, kan subsidie worden verleend.

Een investeringssubsidie voor realisatie nieuwe natuur kan worden aangevraagd door eigenaren of erfpachters van terreinen die in het Natuurbeheerplan Zeeland zijn begrensd als nieuwe natuur en die op de subsidiekaart SKNL als subsidiabel voor investering realisatie nieuwe natuur vermeld staan. Bij de aanvraag dient een investeringsplan met begroting te worden gevoegd. De subsidie investering realisatie nieuwe natuur bedraagt maximaal 20.000 € per ha. 95% van de subsidiabele kosten wordt vergoed. De beschikking heeft een looptijd van doorgaans 2 jaar. Voorschotverzoeken dienen vergezeld te gaan van facturen.

Een investeringssubsidie voor verhoging van de kwaliteit van een beheertype in bestaande natuur kan worden aangevraagd door eigenaren of erfpachters van terreinen die in het Natuurbeheerplan Zeeland zijn begrensd als bestaande natuur en die op de subsidiekaart SKNL als subsidiabel voor investering verhoging van kwaliteit van een beheertype vermeld staan. Bij de aanvraag dient een investeringsplan met begroting te worden gevoegd. De subsidie investering kwaliteitsverhoging bestaande natuur bedraagt eveneens maximaal 20.000 € per ha. 95% van de subsidiabele kosten wordt vergoed. De beschikking heeft een looptijd van doorgaans 2 jaar. Voorschotverzoeken dienen vergezeld te gaan van facturen.

Subsidie investering SKNL voor realisatie of verhoging van de kwaliteit van habitattypen (natuurherstel) in Natura 2000-gebieden kan worden aangevraagd door eigenaren of erfpachters van terreinen die in het Natuurbeheerplan Zeeland zijn begrensd als bestaande natuur en die op de subsidiekaart SKNL als subsidiabel voor natuurherstel habitattypen vermeld staan. Bij de aanvraag dient een investeringsprogramma of een investeringsplan met begroting te worden gevoegd. De subsidie investering herstelmaatregelen SKNL in N2000 gebieden omvat maximaal 100% van de subsidiabele kosten. De beschikking heeft een looptijd van doorgaans 2 jaar voor projecten en tot 6 jaar voor programma’s. Voorschotverzoeken dienen vergezeld te gaan van facturen.

Subsidie voorbereidingskosten (SKNL art 13 eerste lid, onder a)

Bij wijziging van de SKNL in 2021 is bij artikel 13 een toelichting opgenomen betreffende subsidiabele voorbereidingskosten. Voorbereidingskosten zijn kosten die gemaakt moeten worden vóórdat de aanvraag voor subsidie kan worden ingediend. In beginsel zijn enkel de kosten die gemaakt worden na het indienen van de subsidieaanvraag subsidiabel. Uitzondering daarop zijn noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden, zoals het opstellen van een investeringsplan. Om een investeringsplan te kunnen opstellen is bovendien soms explosievenonderzoek, hydrologisch onderzoek of onderzoek naar archeologische waarden nodig. Wanneer dergelijke onderzoeken daadwerkelijk noodzakelijk zijn voor het bepalen van de in het investeringsplan te treffen inrichtingsmaatregelen, kunnen de kosten van die onderzoeken als voorbereidende werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komen onder artikel 13, eerste lid, onder a van de SKNL.

Aanloopbeheer (SKNL art 13, eerste lid, onder j)

In 2022 is onder artikel 13 (subsidiabele kosten) een nieuwe bepaling opgenomen met betrekking tot aanloopbeheer. Aanloopbeheer is daarin gedefinieerd als het beheer dat noodzakelijk is om het beheertype te realiseren na afronding van de inrichting en vóór de start van het reguliere beheer via SVNL. Met de bepaling in de regeling wordt duidelijk wat het aanloopbeheer is en dat het subsidiabel is onder de SKNL. In feite moet het aanloopbeheer het gat opvullen tussen het einde van de inrichting en de start van het structurele natuurbeheer via de SVNL, normaliter met ingang van het volgende subsidiejaar. Het aanloopbeheer is daarmee eveneens een belangrijk onderdeel van het SKNL project waarmee een goede aansluiting en voorbereiding op de beheerfase kan worden bereikt. Het aanloopbeheer kan dus deel uitmaken van de subsidieaanvraag SKNL.

Maximale hoogte subsidiabele kosten (SKNL art 14)

Met ingang van 2022 is een nieuwe bepaling toegevoegd aan artikel 14 (hoogte investeringssubsidie). Tot dan toe waren de subsidiemogelijkheden voor investeringen SKNL in Zeeland financieel gelimiteerd door één maximumbedrag per ha. Gedeputeerde staten konden er ook voor kiezen om geen maximum bedrag vast te stellen. Daarvoor werd niet gekozen omdat projecten dan onvoldoende zekerheid zouden hebben over de te ontvangen subsidie, dit zou leiden tot het principe wie het eerst komt het eerst maalt en dit zou kunnen resulteren in vertragingen in de uitvoering.

Sinds de invoering van het subsidiestelsel SNL in 2010 was het maximumbedrag voor investeringen SKNL in Zeeland bevroren op 9000 euro/ha. Mede door de toegenomen behoefte aan diverse natuurinrichting- en herstelmaatregelen, onder andere door de versnelling van de realisatie van het Natuurnetwerk en het Programma Natuur, was het maximumbedrag aan herziening toe.

De provincie heeft aan Bureau Ruimte en Groen de opdracht gegeven om subsidiabele activiteiten behorende bij natuurinvesteringen in Zeeland te inventariseren en gemiddelde kosten per activiteit en totaal te bepalen. Daarbij is geput uit landelijk vastgestelde normen (referentie 2020) en uit projecten die de laatste jaren in Zeeland zijn uitgevoerd.

Bureau Ruimte en Groen heeft tevens opdracht gekregen tot het ontwerpen van een model voor natuurinvesteringen SKNL in Zeeland waarmee maximale kosten per categorie en totaal kunnen worden bepaald. Op basis van een aantal uiteenlopende referentieprojecten uit de afgelopen jaren is geïnventariseerd welke activiteiten in welke frequentie en over welk gemiddeld oppervlaktepercentage in Zeeland aan de orde zijn. Aan de hand van de normkosten per activiteit zijn met dit model de gemiddelde kosten per categorie en de gemiddelde totale kosten bepaald. De inventarisatie van Bureau Ruimte en Groen in 2021 dient als referentie voor het bepalen van het maximumbedrag aan subsidiabele kosten per hectare door gedeputeerde staten in het Openstellingsbesluit SNL met ingang van het subsidiejaar 2022.

Het opgestelde model biedt de mogelijkheid tot periodieke actualisering van activiteiten, normkosten, percentages en frequenties. Het model zal de komende jaren worden verfijnd naar aanleiding van nieuwe informatie uit projecten en kostennormen. Daarbij zal ook worden nagegaan of beter maximale subsidiebedragen per kostensoort kunnen worden bepaald in plaats van een algemeen maximumbedrag, zoals tot dusver gebruikelijk is, of dat er naast dan wel binnen dat maximumbedrag per hectare ook maxima per kostensoort kunnen worden vastgesteld.

De SKNL biedt de mogelijkheid om de subsidiëring concreet te baseren op subsidiabele activiteiten en normkosten. Naast een absoluut maximumbedrag aan subsidiabele kosten per hectare kunnen gedeputeerde staten in het Openstellingsbesluit SNL ook een maximumbedrag per subsidiabele kostensoort vaststellen.

Voorschotverlening (SKNL art 14b)

Op grond van de regeling kan op aanvraag bij de subsidieverlening een voorschot van maximaal 80% van de totale investeringssubsidie worden verleend. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijk verzoek -zowel bij de subsidieverlening als op een later moment- blijft, dat de aanvrager nut, noodzaak en hoogte van het voorschot moet kunnen aantonen met facturen of betalingsbewijzen, offertes of anderszins. GS beslist of het gevraagde voorschot voldoende is onderbouwd. Een voorschot wordt slechts verleend als de aanvraag naar het oordeel van GS voldoende is onderbouwd. Een voorschot lager dan € 500,- wordt afgewezen. Een voorschot dat hoger uitvalt dan 80% van de totale investeringssubsidie wordt voor het meerdere eveneens afgewezen. Er wordt jaarlijks slechts één voorschot verstrekt, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald. Bij meerjarige projecten kunnen er meerdere, jaarlijkse voorschotten worden verstrekt, tot in totaal maximaal 95% van de totale investeringssubsidie.

Bij de vaststelling van de subsidie (op basis van facturen en betaalbewijzen) wordt, als de vaststelling lager uitvalt dan het verleende voorschot, het teveel ontvangen voorschotbedrag teruggevorderd.

5.4.2 Subsidie functieverandering (SKNL art. 15)

Dit is subsidie ter compensatie van de waardedaling van de grond door omvorming van landbouw naar natuur. De omvorming is gericht op het ambitietype zoals vermeld in het Natuurbeheerplan.

Subsidie functieverandering SKNL kan worden aangevraagd door eigenaren of erfpachters van terreinen die in het Natuurbeheerplan Zeeland zijn begrensd als nieuwe natuur en die op de subsidiekaart SKNL als subsidiabel voor functieverandering staan vermeld. Subsidie functieverandering kan van 1 januari tot en met 31 oktober bij de provincie worden aangevraagd. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een investeringsplan. De subsidie functieverandering wordt door de provincie vastgesteld op grond van recente taxaties. De beschikking is definitief nadat de functieverandering is vastgelegd in een kwalitatieve verplichting bij de notaris.

Afwaardering (SKNL art. 20)

De SKNL bevat sinds 2022 een nieuwe werkwijze voor het vaststellen van de subsidie functieverandering. In een nieuw eerste lid van artikel 20 is bepaald dat de subsidie functieverandering ten hoogste het verschil bedraagt tussen de marktwaarde van de landbouwgrond en de marktwaarde van de grond na functieverandering. Voorts is in een nieuw tweede lid bepaald, dat de marktwaarde van de landbouwgrond en de marktwaarde van de grond na functieverandering worden bepaald op basis van een taxatie, die in opdracht van de provincie wordt uitgevoerd door een onafhankelijk taxateur.

Onder de oude SKNL regeling werd de subsidie functieverandering in feite alleen bepaald op basis van taxatie van de marktwaarde van de landbouwgrond vóór de omvorming. De afwaardering bedroeg standaard 85% van die landbouwkundige waarde. Er was in alle gevallen dus een restwaarde van de natuurgrond van 15% van de landbouwkundige waarde. Door de Europese Commissie is kritiek geuit op de berekening van de restwaarde. Dit omdat de natuurgrond in de praktijk soms nog wel enig economisch rendement kan hebben, bijvoorbeeld als er vee wordt ingeschaard. Volgens de gewijzigde SKNL moet ook de restwaarde van de grond door taxatie worden vastgesteld. Dit betekent dat de subsidie functieverandering hoger of lager kan uitvallen dan 85% van de marktwaarde. De nieuwe werkwijze bij afwaardering is van toepassing op subsidiebeschikkingen SKNL met ingang van 2022.

6. Meer informatie

6.1 Organisaties

BIJ12

Leidseveer 2

3511 SB Utrecht

tel 085 4862222

Bosgroep Zuid-Nederland

Huisvenseweg 14

5591 VD HEEZE

zuidnederland@bosgroepen.nl

tel 040-2066360

Brabants landschap

Kasteellaan 4

5076 RE Haaren

info@brabantslandschap.nl

tel 0411 - 62 27 75

Natuurcollectief Zeeland

NCZ@riednesse.nl

tel 0651 582 411

Poldernatuur Zeeland

Noordlangeweg 42-B

Postbus 46

4486 PR Colijnsplaat

info@poldernatuurzeeland.nl

Provincie Zeeland

Abdij 6

Postbus 6001

4330 LA Middelburg

www.zeeland.nl

https://www.zeeland.nl/

https://www.zeeland.nl/natuur-en-landschap/natuurbeheer

Regionale Uitvoeringsdienst (RUD)

Stadhuisplein 1

4531 GZ Terneuzen

Tel 0115 745 100

Staatsbosbeheer

Postbus 2, 3800 AA Amersfoort

Smallepad 5, 3811 MG Amersfoort

info@staatsbosbeheer.nl

tel +31 30 69 26 111

Stichting Landschapsbeheer Zeeland

Klein Frankrijk 1

4461 ZN Goes

0113 230936

Stichting Zeeuws landschap

Brugstraat 51

4475 AN Wilhelminadorp

info@hetzeeuwselandschap.nl

tel 113569110

Vereniging Natuurmonumenten

Stationsplein 1

3818 LE Amersfoort

tel (033) 479 70 00

Zeeuws particulier grondbezit

Bennekomseweg 43

6717 LL Ede

fpg@grondbezit.nl

https://www.grondbezit.nl/nl/contact

tel 0318 - 578 550

tel 31 118631011

6.2 Atlas van Zeeland

afbeelding binnen de regeling

Zie voor gedetailleerde kaart: (Natuur - Natuurbeheerplan Zeeland) Atlas van Zeeland

6.3 Portaal Natuur en Landschap

afbeelding binnen de regeling

Zie ook: Natuur en Landschap - BIJ12

6.4 Webpagina natuurbeheer

afbeelding binnen de regeling

Zie ook: Natuurbeheer | Provincie Zeeland

6.5 Webpagina natuursubsidie

afbeelding binnen de regeling

Zie ook: Natuursubsidie | Provincie Zeeland

6.6 Webpagina ter inzage

afbeelding binnen de regeling

Zie ook: Nu ter inzage | Provincie Zeeland

7. Tekstbijlagen

7.1 Beheertypen Index natuur en landschap

Natuurbeheertypen

N01.01 Zee en wad

N01.02 Duin- en kwelderlandschap

N01.03 Rivier- en moeraslandschap

N04.02 Zoete plas

N04.03 Brak water

N04.04 Afgesloten zeearm

N05.04 Dynamisch moeras

N06.01 Veenmosrietland en moerasheide

N06.05 Zwak gebufferd ven

N08.01 Strand en embryonaal duin

N08.02 Open duin

N08.03 Vochtige duinvallei

N08.04 Duinheide

N09.01 Schor of kwelder

N10.02 Vochtig hooiland

N11.01 Droog schraalland

N12.01 Bloemdijk

N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland

N12.03 Glanshaverhooiland

N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland

N12.05 Kruiden- en faunarijke akker

N12.06 Ruigteveld

N13.01 Vochtig weidevogelgrasland

N14.01 Rivier- en beek-begeleidend bos

N14.03 Haagbeuken- en essenbos

N15.01 Duin-bos

N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos

N16.03 Droog bos met productie (hout op stam) nieuw

N16.04 Vochtig bos met productie (hout op stam) nieuw

N17.02 Droog hakhout

N17.03 Park- en stinsenbos

N17.04 Eendenkooi

N17.06 Vochtig en hellinghakhout

Landschapsbeheertypen

L01.01 Poel en klein historisch water

L01.02 Houtwal en houtsingel

L01.03 Elzensingel

L01.05 Knip- of scheer-heg

L01.06 Struweelhaag

L01.07 Laan

L01.08 Knotboom

L01.09 Hoogstamboomgaard

Voor nadere beschrijving zie Portaal Natuur en Landschap:

https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/

7.2 Vertaaltabel Habitattypen Natura 2000 - beheertypen SVNL

Systeem

Habitattype

 

Natuurbeheertype

 

Getijde- gebied

H1110_B

Permanent overstroomde zandbanken

N01.01

Zee en wad

 

H1130

Estuaria

N01.01

Zee en wad

 

H1140_A

Slik- en zandplaten (getijdengebied)

N01.01

Zee en wad

 

H1140_B

Slik- en zandplaten (Noordzee-kustzone)

N01.01

Zee en wad

 

H1160

Grote baaien

N01.01

Zee en wad

 

H1310_A

Zilte pionier-begroeiingen (zeekraal)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H1310_A

Zilte pionier-begroeiingen (zeekraal)

N09.01

Schor of kwelder

 

H1310_B

Zilte pionier-begroeiingen (zeevetmuur)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H1310_B

Zilte pionier-begroeiingen (zeevetmuur)

N09.01

Schor of kwelder

 

H1320

Slijkgrasvelden

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H1320

Slijkgrasvelden

N09.01

Schor of kwelder

 

H1330_A

Schorren en zilte graslanden (buitendijks)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H1330_A

Schorren en zilte graslanden, buitendijks

N09.01

Schor of kwelder

 

H1330_B

Schorren en zilte graslanden (binnendijks)

N12.04

Zilt - en overstromingsgrasland

Duin

H2110

Embryonale duinen

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2110

Embryonale duinen

N08.01

Strand en embryonaal duin

 

H2120

Witte duinen

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2120

Witte duinen

N08.02

Open duin

 

H2130_A

Grijze duinen (kalkrijk)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2130_A

Grijze duinen (kalkrijk)

N08.02

Open duin

 

H2130_B

Grijze duinen (kalkarm)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2130_B

Grijze duinen (kalkarm)

N08.02

Open du

 

H2130_C

Grijze duinen (hei-schraal)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2130_C

Grijze duinen (hei-schraal)

N08.02

Open duin

 

H2150

Duinheide met struikhei

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2150

Duinheiden met struikhei

N08.04

Duinheide

 

H2160

Duindoornstruwelen

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2160

Duindoornstruwelen

N08.02

Open duin

 

H2160

Duindoornstruwelen

N15.01

Duin-bos

 

H2170

Kruipwilgstruwelen

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2170

Kruipwilgstruwelen

N08.02

Open duin

 

H2170

Kruipwilgstruwelen

N08.03

Vochtige duinvallei

 

H2180_A

Duinbossen (droog)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2180_A

Duinbossen (droog)

N15.01

Duin-bos

 

H2180_B

Duinbossen (vochtig)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2180_B

Duinbossen (vochtig)

N15.01

Duin-bos

 

H2180_C

Duinbossen (binnenduinrand)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2180_C

Duinbossen (binnenduinrand)

N15.01

Duin-bos

 

H2190_A

Vochtige duinvalleien (open water)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2190_A

Vochtige duinvalleien (open water)

N04.02

Zoete plas

 

H2190_A

Vochtige duinvalleien (open water)

N08.03

Vochtige duinvallei

 

H2190_B

Vochtige duinvalleien (kalkrijk)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2190_B

Vochtige duinvalleien (kalkrijk)

N08.03

Vochtige duinvallei

 

H2190_C

Vochtige duinvalleien (ontkalkt)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2190_C

Vochtige duinvalleien (ontkalkt)

N08.03

Vochtige duinvallei

 

H2190_D

Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)

N01.02

Duin- en kwelderlandschap

 

H2190_D

Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)

N08.03

Vochtige duinvallei

 

H6410

Blauwgraslanden

N10.01

Nat schraalland

Moeras

H6430_B

Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)

N01.03

Rivier- en moeraslandschap

 

H6430_B

Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)

N05.01

Moeras

 

H6430_B

Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)

N12.06

Ruigteveld

 

H6430_B

Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)

N14.02

Hoog- en laagveenbos

Veen

H7140_B

Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

N01.03

Rivier- en moeraslandschap

 

H7140_B

Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

N06.01

Veenmosrietland en moerasheide

 

H7210

Galigaanmoerassen

N05.01

Moeras

Bos

H91E0_A

Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)

N01.03

Rivier- en moeraslandschap

 

H91E0_A

Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)

N14.01

Rivier- en beek-begeleidend bos

7.3 Werkwijze begrenzing agrarische leefgebieden

Achtergrond

Naar aanleiding van het natuurpact van september 2013 werken rijk en provincies, samen met de organisaties voor beheer en onderzoek van natuur en landelijk gebied, aan de invoering van een nieuw subsidiestelsel voor het agrarisch natuurbeheer. Dat stelsel zal in 2016 worden ingevoerd.

In het natuurpact hebben rijk, provincies en manifestpartijen afgesproken dat het agrarisch natuurbeheer effectiever en efficiënter zal worden georganiseerd. De effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer zal worden afgemeten aan het behoud en herstel van internationale soorten in het landelijke gebied. Het agrarisch natuurbeheer zal worden geconcentreerd in kansrijke gebieden voor deze soorten, zoals onder andere beschreven in Sierdsema, 2013 – Kansrijke gebieden voor agrarisch natuurbeheer voor soorten met een ongunstige staat van instandhouding SOVON 2013/65. De kansrijke gebieden dienen door de provincies te worden begrensd in het Natuurbeheerplan.

Onder internationale soorten worden hierbij verstaan de soorten met een ongunstige staat van instandhouding volgens de zes-jaarlijkse rapportages van Nederland aan de Europese Commissie.

(Ministerie van LNV, juni 2006. Natura 2000 doelendocument; Ministerie EZ, 2013. EU rapportage).

Op basis van een rapport van Alterra (Melman e.a., 2013 Agrarisch natuurbeheer potenties buiten de Ecologische Hoofdstructuur) en verschillende deskundigenbijeenkomsten in het landelijke traject ANB2016 in interprovinciaal verband is nagegaan welke internationale soorten kunnen worden geadresseerd met agrarisch natuurbeheer en welke provincies voor de diverse soorten van belang zijn. De internationale soorten in het agrarisch gebied waarvoor Zeeland van belang is zijn weergegeven in onderstaande tabellen.

Voor het begrenzen van de kansrijke gebieden in Zeeland is gebruik gemaakt van actuele verspreidingsgegevens van: SOVON (vogels), Stichting Landschapsbeheer Zeeland (amfibieën, steenuil, zoogdieren), Delta Project Management (kustvogels), waarneming.nl (Patrijs), patrijzenproject/ANV's, natuurbeheerders (Boomkikker, broedvogels), werkgroep soortenbeleid Zeeland. De soorten zijn gegroepeerd naargelang het type agrarisch leefgebied waarin ze voorkomen: open akker, open grasland, droge dooradering en natte dooradering. De kansrijke gebieden voor broedvogels zijn ontleend aan het onderzoek van SOVON (Vergeer et al., 2013). Daarbij is niet alleen gekeken naar het actuele voorkomen van de betreffende soorten maar ook naar de samenstelling van het landschap. De kansrijke gebieden voor de overige soorten zijn ontleend aan de actuele verspreiding.

De gedachte achter de leefgebiedenbenadering is dat een geconcentreerde inzet van beheermiddelen op de beste (lees: minst slechte) gebieden een beter perspectief biedt op het behoud van de populaties dan een diffuse inzet van beheermiddelen verspreid over een groot landbouwareaal. Inzet van beheermiddelen in gebieden waar de doelsoorten al nagenoeg verdwenen zijn wordt zinloos beschouwd. Daar staat tegenover dat een herstel van populaties in de leefgebieden er op termijn voor kan gaan zorgen dat de ‘lege gebieden’ weer bevolkt gaan worden. Bijkomend voordeel is dat door middel van de leefgebiedenbenadering de effectiviteit van het beheer beter kan worden vastgesteld aangezien hierbij gebieden met en gebieden zonder beheer met elkaar kunnen worden vergeleken

De eerste uitwerking van de leefgebieden agrarisch natuurbeheer heeft plaatsgevonden bij de planwijziging Natuurbeheerplan Zeeland 2014. In dit Natuurbeheerplan wordt de begrenzing verfijnd naar aanleiding van nieuwe informatie, adviezen en inspraakreacties.

Leefgebied open akker

De kansrijke gebieden voor broedende akkervogels in Zeeland zijn ontleend aan het rapport Beleidsmonitoring broedvogels EHS en beheergebieden in Zeeland van SOVON (Vergeer et al., 2013). De kansrijkdom kaarten van de afzonderlijke soorten en van de soortgroepen zijn door SOVON aangeleverd in een formaat dat compatibel is met GIS. De kansrijke gebieden met index van 25% en hoger zijn geselecteerd en omgeven met gebiedslijnen. Alleen kerngebieden groter dan 100 ha en met meerdere akkervogelkernen zijn geselecteerd. Op grond hiervan konden enkele nieuwe kerngebieden worden toegevoegd en enkele oude kerngebieden worden geschrapt.

Leefgebied Open akker

Agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

open akker

Akkervogels besloten

ringmus

 

Akkervogels besloten

patrijs

 

Akkervogels open

grauwe gors

 

Akkervogels open

gele kwikstaart

 

Akkervogels open

graspieper

 

Akkervogels open

veldleeuwerik

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

geelgors

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

grauwe gors

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

gele kwikstaart

 

Akkervogels overwinterend zangvogel

veldleeuwerik

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

blauwe kiekendief

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

bruine kiekendief

 

Akkervogels overwinterend roofvogel

velduil

 

Ganzen overwinterend

rotgans

 

Ganzen overwinterend

Kleine zwaan

 

Kustbroedvogels kale grond

bontbekplevier

 

Kustbroedvogels kale grond

kluut

 

Kustvogels overwinterend HVP

scholekster

 

Kustvogels overwinterend HVP

tureluur

 

Kustvogels overwinterend HVP

zuidelijke bonte strandloper

Per kerngebied is vastgesteld of dit gebied zicht leent voor akkervogels van de patrijzen-groep (besloten landschap) en/of de veldleeuwerik-groep (open veld). Dit is de zien op onderstaande kaarten.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

De verspreiding van de overwinterende akkervogels is onvoldoende bekend. De indruk bestaat dat de soorten vooral in de broedbiotopen overwinteren. De kerngebieden voor overwinterende ganzen zijn eerder door de Provincie al begrensd in de Nota Opvangbeheer wintergasten. De overwinterende ganzen maken echter geen deel uit van het programma ANLb2016 en worden hier daarom verder buiten beschouwing gelaten. De binnendijkse broed- en rustgebieden voor kustbroedvogels zijn ontleend aan de inventarisaties van DPM voor het ministerie van I&M. De locaties zijn per stuk afzonderlijk op kaart weergegeven.

Leefgebied open grasland

agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

open grasland

Weidevogels

Weidevogels

Weidevogels

Weidevogels

Weidevogels overwinterend

Weidevogels overwinterend

kievit

slobeend

scholekster

tureluur

goudplevier

kievit

Op basis van broedvogelinventarisaties door SOVON zijn eerder de leefgebieden voor weidevogelbeheer in Zeeland in kaart gebracht en begrensd in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het betreft 6 natuurgebieden, waarvan sommige omringd door agrarisch beheergebied. Bij recente inventarisaties is gebleken dat de weidevogels zich steeds meer in de natuurkernen ophouden en steeds minder op landbouwgrond broeden. De bestaande leefgebieden kunnen worden gehandhaafd. De leefgebieden zijn op kaart aangeduid. Hieraan is de huidige verspreiding van de Grutto – als karakteristieke weidevogel – toegevoegd. De betreffende gebieden dienen in de praktijk ook als leefgebieden voor de trekkende en overwinterende weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Leefgebied Dooradering

Het leefgebied Dooradering is een samenvoeging van de leefgebieden Droge en Natte dooradering.

droge dooradering

Natuurnetwerk Zeeland en leefgebieden van de afzonderlijke soorten van droge en natte landschapselementen. Het leefgebied dooradering komt in Zeeland in drie vormen voor.

agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

droge dooradering

Erfvogels boom en struik

grauwe vliegenvanger

 

Erfvogels boom en struik

grote lijster

 

Erfvogels boom en struik

ransuil

 

Erfvogels boom en struik

zomertortel

 

Erfvogels boom en struik

torenvalk

 

Erfvogels boom en struik

spotvogel

 

Erfvogels boom en struik

steenuil

 

Erfvogels boom en struik

groene specht

 

Erfvogels boom en struik

kneu

 

Erfvogels boom en struik

braamsluiper

 

Erfvogels boom en struik

koekoek

 

Erfvogels gebouw

kerkuil

 

Erfvogels gebouw

witte kwikstaart

 

Erfvogels gebouw

boerenzwaluw

 

Erfvogels gebouw

huiszwaluw

 

Zoogdieren erf gebouw

gewone grootoorvleermuis

 

Zoogdieren erf gebouw

laatvlieger

Bij de inventarisaties van SOVON is gebleken dat het platteland van Zeeland een opvallend groot aantal soorten erfvogels van internationale betekenis herbergt. Het betreft soorten die gebonden zijn aan gebouwen (boerderijen) : met name uilen, zwaluwen, vleermuizen. En het betreft struweelvogels die gebonden zijn aan landschapselementen, met name op dijken en in kleinschalige landschappen in de oudland-gebieden (heggenlandschap). Dit wordt geïllustreerd aan de verspreiding van de Spotvogel.

Omdat de vele soorten van de droge dooradering elk een eigen verspreiding en een eigen terreinkeuze hebben is een uniforme benadering niet mogelijk en niet wenselijk. De begrenzing droge dooradering is daarom opgebouwd uit de kaartbeelden van de afzonderlijke soorten en aangevuld met

landschapselementen (dijken en agrarische beheergebieden). Bij de verschillende soorten struweelvogels zijn daarbij de volgende gewichten gebruikt. Struweelsoorten: zomertortel 4, spotvogel 3, koekoek 2, braamsluiper 1,5, grauwe vliegenvanger 1,5, kneu 1. Boomsoorten: grote lijster 3, groene specht 3. Roofvogels: steenuil 4, torenvalk 3. De begrenzing droge dooradering toont hierdoor niet de onderliggend soortgegevens. Bij het treffen van beheermaatregelen dient daarom ook naar de onderliggende soortverspreiding te worden gekeken. Hoewel het nieuwe subsidiestelsel geen mogelijkheden biedt voor agrarisch natuurbeheer op de erven zelf – van belang voor uilen, zwaluwen en vleermuizen – kan voor deze soorten wel rekening worden gehouden in het omliggende foerageergebied.

afbeelding binnen de regeling

natte dooradering

Natuurnetwerk Zeeland en leefgebieden van de afzonderlijke soorten van droge en natte landschapselementen. Het leefgebied dooradering komt in Zeeland in drie vormen voor.

agrarisch leefgebied

ecologische groep

soorten

natte dooradering

Oevervogels rietoever

baardman

 

Oevervogels rietoever

bruine kiekendief

 

Oevervogels rietoever

waterhoen

 

Oevervogels overwinterend rietoever

waterhoen

 

Oevervogels overwinterend rietoever

bruine kiekendief

 

Oevervogels overwinterend riet

watersnip

 

Zoogdieren oever rietoever

noordse woelmuis

 

Zoogdieren oever rietoever

bunzing

 

Amfibieen plas

kamsalamander

 

Amfibieen plas

boomkikker

 

Amfibieën plas

rugstreeppad

Een aantal moerassoorten in Zeeland is geheel of ten dele gebonden aan de natte dooradering van het Zeeuwse landschap met kreken, welen en watergangen. Met name de aanleg van natuurvriendelijke oevers door het waterschap heeft voor nieuw leefgebied voor deze soorten gezorgd. Het is daarom van groot belang dat de oevers goed worden onderhouden zodat deze geschikt blijven voor de moerasdieren. De oevers dienen bovendien als verbindingsroutes voor diersoorten tussen de verschillende voortplantingsbiotopen, veelal natuurgebieden. Dat geldt in het bijzonder voor de in de tabel genoemde kleine zoogdieren en amfibieën. Ook voor deze soorten geldt dat zij in hun verspreiding en ecologie teveel van elkaar verschillen voor een uniforme benadering. De begrenzing natte dooradering is eveneens opgebouwd uit de verspreidingskaarten van de afzonderlijke soorten en elementen (natuurvriendelijke oevers). Ook de begrenzing natte dooradering toont hierdoor niet de onderliggend soortgegevens. Bij het treffen van beheermaatregelen dient daarom ook naar de onderliggende soortverspreiding te worden gekeken.

afbeelding binnen de regeling

Uitwerking

De begrenzing van de leefgebieden voor het agrarisch natuurbeheer in Zeeland is naar aanleiding van de nieuwe informatie, adviezen en inspraakreacties en herzien.

  • a.

    Open akker: de kaart kerngebieden voor broedende en overwinterende akkervogels is geactualiseerd op grond van actuele gegevens en opmerkingen van agrarische natuurverenigingen. De begrenzing leefgebieden voor akkervogels is weergegeven op kaartbijlage 8.5.1;

  • b.

    Open graslanden: de kaart met kerngebieden voor weidevogels kan worden verfijnd door uitbreiding met aangrenzende agrarische beheergebieden indien daarvoor belangstelling bestaat. De begrenzing van de leefgebieden voor weidevogels is weergegeven op kaartbijlage 8.5.2.; en

  • c.

    Dooradering: dit is een samenvoeging van de leefgebieden Droge dooradering en Natte dooradering kaartbijlage 8.5.3.

De begrenzing van de leefgebieden beperkt zich tot landbouwpercelen die binnen de begrenzing zijn gelegen.

8. Kaartbijlagen

Zie voor gedetailleerde kaarten: (Natuur - Natuurbeheerplan Zeeland 2024 en Natuursubsidies SKNL 2024) Atlas van Zeeland

8.1 Natuurnetwerk in Zeeland

afbeelding binnen de regeling

8.2 Beheertypenkaart

afbeelding binnen de regeling

8.3 Ambitiekaart

afbeelding binnen de regeling

8.4 Natura 2000-gebieden

afbeelding binnen de regeling

8.5 Agrarische leefgebieden en Categorieën

a- Open grasland

afbeelding binnen de regeling

b- Open akker

afbeelding binnen de regeling

c- Dooradering

afbeelding binnen de regeling

d- Categorie water

afbeelding binnen de regeling

e- Categorie klimaat

afbeelding binnen de regeling

8.6 Werkgebied natuurbeheer

afbeelding binnen de regeling

8.7 Werkgebied agrarisch natuurbeheer

afbeelding binnen de regeling

8.8 Vaargebieden

afbeelding binnen de regeling

8.9 Verdrogingsgevoelige beheertypen

afbeelding binnen de regeling

Ondertekening

Aldus vastgesteld door gedeputeerde staten van de provincie Zeeland in de vergadering van 27 juni 2023.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

Drs. M.J.C. Franken, secretaris