Beleidsregel voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur van de gemeente Noordwijk

Geldend van 25-05-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur van de gemeente Noordwijk

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

overwegende, dat de Wetbevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze Wet voortvloeiende bevoegdheden;

gelet op het bepaalde in:

  • -

    De Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur;

  • -

    Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    De artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Alcoholwet;

  • -

    Artikel 30b van de Wet op de kansspelen;

  • -

    De artikelen 9.2.2.3 en 11a.2 van de Wet milieubeheer;

  • -

    De artikelen 2.1, 2.12, 2.17, 2.20 en 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    De artikelen 8, eerste lid, 1518, 22, 23, 25, 26, 43 en 44 van de Huisvestingswet 2014;

  • -

    De artikelen 2:25, 2:28, 2:39, 2:72, 2:81 en 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021;

  • -

    De Algemene subsidieverordening Noordwijk.

  • -

    De Aanbestedingswet 2022

besluiten vast te stellen de:

Beleidsregel voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur van de gemeente Noordwijk.

Paragraaf 1: Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1.1 van de Wet zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Bestuursorgaan – de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot het nemen van beschikkingen;

    • b.

      Het Bureau – het Landelijk Bureau Bibob;

    • c.

      APV – Algemene plaatselijke verordening gemeente Noordwijk 2021;

    • d.

      Wabo – Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • e.

      Wet – Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob);

    • f.

      RIEC – Regionaal informatie- en expertisecentrum t.b.v. de aanpak van georganiseerde criminaliteit;

    • g.

      Ondermijningsbeeld – Een in opdracht van de burgemeester, door het RIEC, opgesteld beeld van lokale verschijningsvormen van georganiseerde criminaliteit in de gemeente Noordwijk;

    • h.

      Risicocategorie – bedrijfsactiviteit (branche) welke op basis van artikel 2:81 van de APV als risicovol worden aangewezen;

    • i.

      Risicogebied – gebied dat op basis van artikel 2:81 APV als risicovol wordt aangewezen;

    • j.

      Risicogebouw – gebouw dat op grond van artikel 2:81 APV als risicovol wordt aangewezen;

    • k.

      Vastgoed/grondtransactie: een overeenkomst (of een voornemen daartoe bv. bij een anterieure overeenkomst) of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als (uiteindelijk) doel:

      • 1.

        het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

      • 2°.

        huur of verhuur;

      • 3°.

        het verlenen van een gebruikrecht;

      • 4°.

        de deelname, met inbegrip van de vergroting, vermindering of beëindiging daarvan, aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of zal hebben of die onroerende zaak huurt, zal huren, verhuurt, of zal verhuren;

    • l.

      Zakelijk samenwerkingsverband / ‘derde’: De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid wet Bibob, indien:

      • a.

        hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,

      • b.

        hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of

      • c.

        een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon leidinggevende van betrokkene is, dan wel zeggenschap hebbende over betrokkene, vermogensverschaffer van betrokkene of een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat of heeft gestaan.

    • m.

      Eigen onderzoek – de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de Wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

    • n.

      Tip – Op basis van artikel 26 van de Wet verstrekt de Officier van Justitie aan het bestuursorgaan of rechtspersonen met een overheidstaak Informatie als bedoeld in artikel 11van de Wet die het vermoeden rechtvaardigen dat sprake is van ernstig en/of mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;

    • o.

      Tip Landelijk Bureau Bibob: Op basis van artikel 11 van de Wet verstrekte informatie van het Bureau aan het bestuursorgaan en rechtspersonen met een overheidstaak die het vermoeden rechtvaardigen dat er sprake is van een ernstig en/of mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;

    • p.

      Tip bestuursorgaan: Op basis van artikel 26 van de Wet verstrekken bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak elkaar onderling informatie als bedoeld in artikel 11 van de Wet die het vermoeden rechtvaardigen dat er sprake is van een ernstig en/of mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;

    • q.

      Het bestuursorgaan of rechtspersoon met overheidstaak: Tenzij anders vermeld wordt hiermee de gemeente Noordwijk bedoeld.

    • r.

      Overige bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak – een algemene aanduiding voor allerlei soorten overheidsorganisaties, die “dicht tegen de overheid aan zitten” en die:

      • a.

        wettelijke taken uitvoeren en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang en

      • b.

        een publieke financiering hebben.

Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2.1 Toepassing beleidsregel

Onderhavige beleidsregel is uitsluitend van toepassing op de toepassing van de Wet door de rechtspersoon met een overheidstaak en het bestuursorgaan. De beleidsregel laat dus onverlet dat binnen de grenzen van de Wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.

Artikel 2.2 Uitvoering Bibob onderzoek in afwijking van beleidsregel

Deze beleidsregel laat onverlet dat al dan niet in afwijking van de hiernavolgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob onderzoek kan worden besloten, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen

De toepassing van de Wet zal door het bestuursorgaan op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:

Artikel 2.3.1 uitvoering van het Bibob onderzoek vindt plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

  • 1.

    Artikel 3 Drank- en horecawet (drank- en horecavergunning), indien er sprake is van vestiging van een nieuw bedrijf, de overname van een bestaand bedrijf, de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaand bedrijf of wijziging van de rechtsvorm van de onderneming tenzij sprake is van een slijterij of para-commerciële inrichting;

  • 2.

    Artikel 30b van de Wet op de kansspelen (vergunning kansspelautomaten);

  • 3.

    Artikel 3:3 van de APV (vergunning seksbedrijf);

  • 4.

    Artikel 2:25 van de APV (evenementenvergunning);

  • 5.

    Artikel 2:28 van de APV (exploitatievergunning);

  • 6.

    Artikel 2:39 van de APV (vergunning speelgelegenheden);

  • 7.

    Artikel 2:72 van de APV (vergunning vuurwerkverkoop).

Strandpaviljoens

Het bestuursorgaan zal, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregel daarover is bepaald, de Wet toepassen met betrekking tot beschikkingen en (huur)overeenkomsten, indien sprake is van:

  • 1.

    een reeds bestaand strandpaviljoen;

  • 2.

    vestiging van een nieuw strandpaviljoen;

  • 3.

    de overname van een bestaand strandpaviljoen;

  • 4.

    de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaand strandpaviljoen of

  • 5.

    wijziging van de rechtsvorm van de onderneming.

Artikel 2.3.1.1 Het bestuursorgaan zal bij aanvragen om een beschikking als bedoeld in artikel 2.3.1 een Bibob onderzoek uitvoeren en zo nodig het Bureau verzoeken om een advies over de mate van gevaar, zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet.

Artikel 2.3.1.2 Het bestuursorgaan zal, naast het bepaalde in artikel 2.3.1, een Bibob onderzoek uitvoeren als bij de aanvraag:

  • a.

    vanuit eigen informatie en/of

  • b.

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • c.

    vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet (tip) en/of

  • d.

    vanuit informatie op basis van het ondermijningsbeeld en/of

  • e.

    indicatoren kunnen duiden,

dat er een gevaar bestaat dat een vergunning zal worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten, en/of het plegen van strafbare feiten, dan wel het plegen van een strafbaar feit ter verkrijging of behoud van de vergunning.

Artikel 2.3.1.3 Het Bibob onderzoek zal niet worden toegepast indien de aanvraag afkomstig is van:

  • a.

    Overheidsinstanties;

  • b.

    Overige bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak;

  • c.

    Woning(bouw)corporaties;

  • d.

    Door het College van burgemeester en wethouders bij besluit aangewezen aanvragers.

Artikel 2.3.2 – Toepassingsbereik bij seksinrichting, escortbedrijf, speelautomatenhal

Artikel 2.3.2.1 Het bestuursorgaan zal een Bibob onderzoek uitvoeren voor de aangevraagde beschikking, zoals genoemd in artikel 3:3 van de APV, artikel 30b Wet op de kansspelen en artikel 2:39 van de APV indien sprake is van:

  • 1.

    vestiging van een nieuw bedrijf,

  • 2.

    de overname van een bestaand bedrijf,

  • 3.

    de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaand bedrijf,

  • 4.

    een nieuw bestuur van een bestaand bedrijf of

  • 5.

    wijziging van financier of rechtsvorm van de onderneming en de aanvrager de vier voorgaande jaren niet is getoetst aan de Wet.

Artikel 2.3.2.2 Het bestuursorgaan zal, naast het bepaalde in artikel 2.3.2.1, een Bibob onderzoek uitvoeren als bij de aanvraag:

  • f.

    vanuit eigen informatie en/of

  • g.

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • h.

    vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet (tip) en/of

  • i.

    vanuit informatie op basis van het ondermijningsbeeld en/of

  • j.

    indicatoren kunnen duiden,

dat er een gevaar bestaat dat een vergunning zal worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten, en/of het plegen van strafbare feiten, dan wel het plegen van een strafbaar feit ter verkrijging of behoud van de vergunning.

Artikel 2.3.2.3 Het bestuursorgaan zal bij een reeds verleende beschikking, als bedoeld in artikel 2.3.2.1 periodiek een Bibob onderzoek uitvoeren. Deze periodieke toets zal eens in de vier jaar worden uitgevoerd.

Artikel 2.3.2.4 het bestuursorgaan kan bij een Bibob onderzoek, in het kader van inrichtingen genoemd in artikel 2.3.2.1, het Bureau om advies vragen over de mate van gevaar, zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet.

Artikel 2.3.3 – Toepassingsbereik bij risicocategorieën, -gebieden, -gebouwen en branches

Artikel 2.3.3.1 Uitvoering van het Bibob onderzoek vindt plaats bij aanvraag voor de navolgende beschikkingen:

  • -

    Omgevingsvergunning bouwactiviteit (artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo);

  • -

    Omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer (artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet);

  • -

    Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo), voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet kan worden geweigerd.

Bij de uitvoering van het Bibob onderzoek bij de vergunningen hiervoor benoemd kan het bestuursorgaan:

  • 1.

    risicogebieden en/of

  • 2.

    risicobranches en/of

  • 3.

    risicogebouwen als bedoeld in artikel 2:81 APV en/of

  • 4.

    limiteringen (bv. bij de bouwsom of een vastgoed/grondtransactie)

aanwijzen c.q. benoemen, alsmede kan zij kiezen:

  • -

    voor een actieve toepassing van de Wet (te allen tijde de Wet toepassen en een Bibob-vragenformulier uitreiken aan de betrokkene ter invulling)

  • -

    voor een passieve toepassing van de Wet (men doet verricht pas een Bibob-onderzoek na ontvangen interne- c.q. externe signalen).

Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak zal een Bibob-onderzoek starten,

  • a.

    vanuit eigen informatie en/of

  • b.

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • c.

    vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet (tip) en/of

  • d.

    vanuit informatie op basis van het ondermijningsbeeld en/of

  • e.

    indicatoren kunnen duiden dat er een gevaar bestaat dat een vergunning zal worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten, en/of het plegen van strafbare feiten, dan wel het plegen van een strafbaar feit ter verkrijging of behoud van de vergunning.

Het Bibob onderzoek zal niet worden toegepast indien de aanvraag afkomstig is van:

  • a.

    Overheidsinstanties;

  • b.

    Overige bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak;

  • c.

    Woning(bouw)corporaties;

  • d.

    Door het College van burgemeester en wethouders bij besluit aangewezen aanvragers.

Artikel 2.3.4 Toepassingsbereik bij een vermoeden van ernstig gevaar

Artikel 2.3.4.1 Toepassing van het Bibob onderzoek vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking, subsidie, gunning of transactie plaats, als er sprake is van:

  • a.

    ambtelijke informatie en/of

  • b.

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of informatie verkregen vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet (tip) en/of indicatoren die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de Wet:

    • 1.

      de aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank- en horecawet (leidinggevenden);

    • 2.

      de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet, in het geval het een horecabedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet (paracommerciële instelling);

    • 3.

      de aanvraag als bedoeld in het artikel 2.12 Wabo in verband met artikel 30 en 33 van de Huisvestingswet (vergunning voor onttrekking aan de woonfunctie en vergunning tot splitsing gebouw met woonfunctie).

Artikel 2.4 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Artikel 2.4.1 Het bestuursorgaan zal de Wet toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • a.

    De verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie of branche, die op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, op basis van het ondermijningsbeeld, is aangewezen als risicogebied, risicobranche of risicogebouw;

  • b.

    De verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generiek Bibob onderzoek;

  • c.

    Als vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;

  • d.

    Informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet verkregen, vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet;

  • e.

    Bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob onderzoek een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt;

  • f.

    In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is aangevraagd dan wel verleend, zal het bestuur in overleg met haar partners zorgdragen dat coördinatie in het Bibob onderzoek wordt georganiseerd.

Artikel 2.4.2 Bij een weigering om de Bibob vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Awb toegepast worden. Bij verdere weigering zal deze worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 juncto 3 van de Wet. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

Artikel 2.5 Toepassingsbereik bij subsidies

Artikel 2.5.1 het bestuursorgaan zal de Wet toepassen met betrekking tot een aanvraag voor dan wel de intrekking van een reeds verleende subsidie als bedoeld in de gemeentelijke subsidieregeling. Het Bibob onderzoek wordt daarbij beperkt tot de gevallen, waar indicatoren kunnen duiden dat er een gevaar bestaat dat een subsidie zal worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten, en/of het plegen van strafbare feiten, dan wel het plegen van een strafbaar feit ter verkrijging van de subsidie.

Het besluit tot uitvoering van het Bibob onderzoek zal gebaseerd zijn op:

  • a.

    Eigen ambtelijke informatie, en/of

  • b.

    Informatie verkregen vanuit het Bureau, en/of

  • c.

    Informatie verkregen vanuit het OM het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak conform artikel 11 juncto 26 van de Wet (tip), en/of

  • d.

    Informatie vanuit het ondermijningsbeeld, en/of

  • e.

    Informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.

Paragraaf 3: privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoed/grondtransacties

Artikel 3.1.1 De rechtspersoon met een overheidstaak zal de Wet toepassen met betrekking tot vastgoed/grondtransacties zoals bedoeld in artikel 1 onder o van de Wet, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

De bij een vastgoed/grondtransactie, of een voornemen daartoe, betrokken partijen, kunnen worden onderworpen aan een Bibob – onderzoek. In ieder geval zal dat gebeuren wanneer er sprake is van een vastgoed/grondtransactie die één of meerdere van onderstaande kenmerken in zich heeft, of aan die vastgoed/grondtransactie gerelateerd is:

  • a.

    Hoge mate van financiële complexiteit;

  • b.

    Behorend tot een als zodanig door college van burgemeester en wethouders benoemde risicocategorie en/of risicogebied en/of risicogebouw;

  • c.

    Hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur; exceptioneel financieel risico voor de gemeente;

  • d.

    Waar indicatoren kunnen duiden dat er een gevaar bestaat dat een vastgoedtransactie zal worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten, en/of het plegen van strafbare feiten, dan wel het plegen van een strafbaar feit met als doel het aangaan van een vastgoedtransactie.

De bevoegdheid tot het onderwerpen van de vastgoed/grondtransactie en de betrokken partijen aan een Bibob – onderzoek, kan worden aangewend wanneer er sprake is van feiten en omstandigheden die daartoe naar mening van de gemeente aanleiding geven en gebaseerd zijn op:

  • a.

    Eigen ambtelijke informatie, en/of

  • b.

    Informatie verkregen vanuit het Bureau, en/of

  • c.

    Informatie verkregen vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak conform artikel 11 juncto 26 van de Wet (OM-tip), en/of

  • d.

    Informatie vanuit het ondermijningsbeeld, en/of

  • e.

    Informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.

Het Bibob onderzoek zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

  • a.

    Overheidsinstanties;

  • b.

    Overige bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak;

  • c.

    Woning(bouw)corporaties;

  • d.

    Door het college van burgemeester en wethouders bij besluit aangewezen aanvragers.

Artikel 3.1.2 In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

Artikel 3.1.3 Indien de Bibob procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen. Indien is besloten tot uitvoering van een Bibob onderzoek neemt de rechtspersoon met een overheidstaak geen definitief besluit tot het aangaan van een vastgoedtransactie totdat het Bibob onderzoek volledig is afgerond.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij verhuur van onroerend goed en het verlenen van een gebruiksrecht

Artikel 3.2.1 Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1 zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de verhuur van onroerend goed door de rechtspersoon met een overheidstaak dan wel het verlenen van een gebruiksrecht, in ieder geval aanleiding kunnen bestaan voor het uitvoeren van een Bibob onderzoek indien sprake is van verhuur in de aangewezen risicocategorieën en/of risicogebieden en/of risicogebouwen en de in artikel 2.3.3 genoemde branches.

Artikel 3.2.2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1 kan de rechtspersoon met een overheidstaak in huur- en verhuurovereenkomsten met betrekking tot een onroerende zaak een beëindigingsclausule opnemen als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet. De rechtspersoon met een overheidstaak zal zo nodig in plaats van instemming met een contractovername, een nieuwe huurovereenkomst sluiten met een opvolgende huurder zodat bedoelde beëindigingsclausule kan worden opgenomen.

Artikel 3.3 Toepassingsbereik bij vergunningen binnen de Huisvestingswet 2022

Het bestuursorgaan c.q. de rechtspersoon met een overheidstaak zal de Wet toepassen binnen de Huisvestingswet 2022 bij vergunningen bij gebouwen met woonfunctie voor,

  • 1.

    Splitsing van het gebouw van de woonfunctie;

  • 2.

    Samenvoeging van het gebouw tot woonfunctie;

  • 3.

    Onttrekking aan gebouwen van de woonfunctie;

  • 4.

    Omzetting van het gebouw tot woonfunctie.

Het besluit tot uitvoering van het Bibob onderzoek zal gebaseerd zijn op:

  • a.

    Eigen ambtelijke informatie, en/of

  • b.

    Informatie verkregen van het Bureau, en/of

  • c.

    Informatie verkregen vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak conform artikel 11 juncto artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

  • d.

    Informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • e.

    Vanuit informatie op basis van het ondermijningsbeeld.

Artikel 3.4 Toepassingsbereik bij aanbestedingen

Artikel 3.4.1 De rechtspersoon met een overheidstaak zal het Bibob onderzoek ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de Wet uitvoeren bij overheidsopdrachten die vallen onder de algemene inkoopvoorwaarden van de stichting RIJK waarbij de gemeente is aangesloten. Deze algemene voorwaarden zijn bedoeld voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen die openbaar moeten worden aanbesteed.

Een Bibob onderzoek wordt beperkt tot de gevallen, waar indicatoren kunnen duiden dat er een gevaar bestaat dat een aanbesteding zal worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten, en/of het plegen van strafbare feiten, dan wel het plegen van en strafbaar feit ter verkrijging van de aanbesteding.

Het besluit tot uitvoering van het Bibob onderzoek zal gebaseerd zijn op:

  • f.

    Eigen ambtelijke informatie, en/of

  • g.

    Informatie verkregen van het Bureau, en/of

  • h.

    Informatie verkregen vanuit het OM, het Bureau of van een ander bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak conform artikel 11 juncto artikel 26 van de Wet (OM-tip), en/of

  • i.

    Informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • j.

    Vanuit informatie op basis van het ondermijningsbeeld.

Ook kan het bestuursorgaan bedingen dat onderaannemers alleen met toestemming van de gemeente kunnen worden gecontracteerd en dat in dat kader een advies kan worden gevraagd.

Paragraaf 4 Uitvoering

Artikel 4.1 Eigen onderzoek

De Wet is een ultimum remedium. Dat betekent dat de Bibob gronden een aanvulling vormen op de reeds bestaande mogelijkheden om een beschikking, subsidie, gunning of transactie te weigeren, in te trekken en/of niet aan te gaan. Het bevoegd gezag zal, op basis van het subsidiariteitsbeginsel, echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken, en zo nodig, toepassen.

Artikel 4.1.1 In de in deze beleidsregel bepaalde gevallen zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 7a van de Wet genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

Artikel 4.1.2 In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Artikel 4.1.3 Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de Wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Awb en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Artikel 4.1.4 bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het RIEC. Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

Artikel 4.2 Uitvoering eigen onderzoek

Artikel 4.2.1 Het eigen onderzoek van de gemeente is gericht op het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de Wet. Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • a.

    De door aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • b.

    Eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder van de vergunning overgelegde documenten of informatie;

  • c.

    Open, halfopen en gesloten bronnen, voor zover de kaders van de privacywetgeving die mogelijkheid bieden.

  • d.

    De door het Bureau op basis van art 11a van de Wet verkregen informatie waarin is opgenomen of de betrokkene(n) en/of het/de zakelijk samenwerkingsverband(en) de laatste 5 jaar onderwerp is/zijn geweest in een door het Bureau uitgebracht advies.

Artikel 4.2.2 Wanneer het Bibob vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, kan de aanvraag op grond van artikel 4.5 Awb buiten behandeling worden gesteld. Het onvolledig aanleveren dan wel het niet aanvullen van het onvolledig ingediende vragenformulier leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.

Artikel 4.2.3 Het bestuursorgaan beoordeeld de aanvraag op 5 criteria te weten,

  • 1.

    de integriteit van de aanvrager;

  • 2.

    de integriteit van het zakelijk samenwerkingsverband;

  • 3.

    de transparantie van de bedrijfsstructuur;

  • 4.

    de transparantie van de organisatiestructuur;

  • 5.

    de wijze van financiering.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid aannemelijk te kunnen maken dat er sprake is van een ‘ernstig gevaar’ als bedoeld in de Wet, kan het de beschikking, subsidie, gunning, transactie weigeren, intrekken of niet aangaan, echter, zowel bij de constatering van een ‘ernstige mate van gevaar’ als bij de constatering van een ‘mindere mate van gevaar’ dat de (aangevraagde) beschikking, subsidie, gunning en/of transactie wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken, kan het bevoegd gezag extra voorwaarden verbinden aan de (aangevraagde) vergunning, subsidie, aanbesteding of transactie. Deze voorwaarden dienen Bibob gerelateerd te zijn en tot doel hebben het vastgestelde gevaar weg te nemen.

Het door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak genomen besluit, dan wel wanneer een betrokkene gedurende de aanvraagprocedure terugtrekt, zonder dat het bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak hierbij advies is gevraagd van het Bureau, wordt onverwijld het Bureau in kennis gesteld op basis van artikel 7a lid 7 en 8 van de Wet.

Artikel 4.3 Ondersteuning door het Bureau

Artikel 4.3.1 Aanvullend op artikel 4.2.1 en artikel 4.2.3, kan een advies bij het Landelijk Bureau Bibob worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden betreffende de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteit(en) en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd (zakelijke samenwerkingsverbanden/’derden’);

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfs- en organisatiestructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en);

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten;

Artikel 4.3.2 Een toetsing aan de Wet met behulp van een advies van het Bureau geldt als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals in artikel 4.1 en 4.2 is uitgewerkt gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies aan het Bureau evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

Artikel 4.3.3 De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Awb. Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is het de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

Artikel 4.4 Informatieplicht omtrent het Bureau

Artikel 4.4.1 Op basis van artikel 32 van de Wet Bibob informeert het bestuursorgaan betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 15 van de Wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

Artikel 4.4.2 In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene(n) c.q. het in dat advies genoemde ‘derde(n)’ (zakelijk samenwerkingsverband) een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene(n) en deze ‘derde(n)’ word(t)(en) daarbij door het bestuursorgaan gewezen op de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet.

Artikel 4.5 Adviestermijn van het Bureau

Artikel 4.5.1 Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de Wet de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, lid 1 van de Wet.

Artikel 4.5.2 Indien het Bureau het advies niet binnen de in artikel 15, lid 1 van de Wet gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de Wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn genoemd in artikel 15 lid 3 van de Wet.

Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als hierboven bedoeld.

Artikel 4.5.3 De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 4.6 Beschikking

Artikel 4.6.1 Het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak kan negatief besluiten op de aanvraag voor een beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

Artikel 4.6.2 Het bestuursorgaan kan besluiten om een beschikking onder extra voorwaarden te verlenen of extra voorwaarden te verbinden aan een transactie of overheidsopdracht, in het geval uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van zowel een ernstige mate als een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet. Deze voorwaarden dienen Bibob gerelateerd te zijn en tot doel hebben het vastgestelde gevaar weg te nemen.

Artikel 4.6.3 Indien het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de Wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene en de genoemde ‘derde(n)’ in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.

Artikel 4.6.4 Een door het bestuursorgaan op grond van de Wet genomen beschikking is vatbaar voor beroep en bezwaar.

Artikel 4.6.5 Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de Wet ontvangt, kan dit advies gedurende vijf jaar gebruiken in verband met een andere beslissing.

Paragraaf 5 Invoering

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

Deze beleidsregel vervangt het bestaande Beleid voor de toepassing van de Wet Bibob gemeente Noordwijk 2021 welke wordt ingetrokken.

De bovengenoemde beleidsregel blijft van toepassing op aanvragen die zijn gedaan en door de gemeente zijn verwerkt vóór de inwerkingtredingsdatum van de onderhavige beleidsregel.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de dag van publicatie.

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleid toepassing Wet Bibob 2023 gemeente Noordwijk

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders op 9 mei 2023

De secretaris,

De burgemeester,

Aldus vastgesteld door de burgemeester op 15 mei 2023,

De burgemeester,

Toelichting op Beleid toepassing Wet Bibob 2023 gemeente Noordwijk

De Wet Bibob

De integriteit van een overheidsorgaan wordt aangetast op het moment dat er bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.

Om dit integriteitsrisico te beschermen hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Deze Wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.

Met de Wet Bibob kan het openbaar bestuur beschikkingen, overheidsopdrachten of vastgoedtransacties binnen bepaalde branches intrekken of weigeren. Dit met het doel om te voorkomen dat geld afkomstig uit criminele activiteiten gebruikt wordt.

Het toepassingsbereik van deze Wet is beperkt tot de gevallen die zijn opgenomen in de Wet en in het Besluit Bibob. Per 1 augustus 2020 zijn een aantal aanvullingen en wijzigingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.

Doel van de Wet Bibob voor de gemeente Noordwijk

De Wet Bibob is een facultatieve wet, hierbij heeft het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid om te bepalen in welke van de door de Wet geboden mogelijkheden zij dit instrument daadwerkelijk gaan inzetten. Door het vaststellen van een beleidsregel biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers.

In deze beleidsregel staat aangegeven op welke branches, gebieden, gebouwen subsidies en aanbestedingen de Wet wordt toegepast. Voor de burger wordt hierdoor voorkomen dat de gemeente op basis van willekeur de Wet kan toepassen. Voor de gemeente wordt door de beleidsregel een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.

Werking van de Wet Bibob

Op grond van de Wet Bibob is het mogelijk diepgaand onderzoek te doen naar de achtergrond van een (rechts)persoon middels eigen onderzoek en/of het vragen van een advies aan het Landelijk Bureau Bibob.

Tot op heden is de Wet vooral toegepast op vergunningen. Een vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken indien er een ernstig gevaar bestaat dat deze wordt gebruikt om uit strafbare feiten verkregen vermogen te benutten (de a-grond) of om strafbare feiten te plegen (de b-grond). Deze gronden zijn geregeld in artikel 3 van de Wet.

Bij de beoordeling van de a-grond worden strafbare feiten betroken waarmee geld kan worden verdiend zoals witwassen, drugshandel en (belasting)fraude. Er hoeft niet te worden aangetoond dat dit vermogen daadwerkelijk in de onderneming wordt geïnvesteerd. Voor het aannemen van een ernstig gevaar is het voldoende dat het aannemelijk is dat de feiten zijn gepleegd, het voordeel groot is en dat het voordeel niet is ontnomen.

Bij de beoordeling van de b-grond gaat de wet ervan uit dat als iemand in het (recente) verleden vaak genoeg strafbare feiten heeft gepleegd, hij dit in de toekomst opnieuw kan doen. Die strafbare feiten moeten wel zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen of overeenkomen met activiteiten van de vergunning.

De Wet is in 2020 en 2022 op basis van opgedane ervaringen verruimd. Deze verruiming heeft betrekking op de volgende sectoren:

  • -

    Alle soorten overheidsopdrachten kunnen nu worden onderworpen aan een Bibob onderzoek. Voor de wijziging was dit beperkt tot de categorieën bouw, ICT en milieu;

  • -

    Adviezen van het Landelijk Bureau Bibob kunnen nu niet twee maar vijf jaar worden gebruikt voor een andere beslissing;

  • -

    Er kunnen nu ook voorschriften worden verbonden bij een ernstig gevaar. Voor de wijziging was dit enkel mogelijk voor mindere mate van gevaar;

  • -

    Bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak kunnen bij de aanpak van zorgfraude advies vragen aan het Bureau, die op haar beurt de Nederlandse Zorg Autoriteit kan bevragen voor het verkrijgen van informatie ter verwerking in een advies;

Andere belangrijke doorgevoerde wijzingen (niet limitatief) zijn:

  • -

    Bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak kunnen elkaar onderling tippen in het kader van artikel 11 juncto artikel 26 van de Wet Bibob;

  • -

    Bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak zijn verplicht “eigen onderzoek te doen. Bij het nalaten hiervan kan het Bureau besluiten de advies niet in behandeling te nemen conform artikel 9 lid 5 van de Wet;

  • -

    Bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak krijgen een meldplicht aan het Bureau wanneer zij zelfstandig, zonder tussenkomst van het Bureau een besluit nemen of wanneer de betrokkene gedurende de procedure zich terugtrekt.

  • -

    Bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak betrachten de geheimhouding conform art 28 van de Wet. De geheimhouding is niet van toepassing bij

    • 1.

      het doen van aangifte ( bv art 225 SR bij Politie).

    • 2.

      Het onderling “tippen” van bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak,

    • maar

    • 3.

      berust wel op de informatie die de betrokkene aanlevert en op de bevindingen van het “eigen onderzoek”

Het bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak kan zelf risicogebieden, risicobranches benoemen, limiteringen aanbrengen en onderscheid maken in een actieve (te allen tijde toepassing Wet) en passieve (alleen bij signalen) toepassing van de Wet.

Het Bibob onderzoek

Een aanvraag kan buiten behandeling worden gesteld indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Indien wordt overgegaan tot een toetsing op basis van de Wet wordt er onderscheid gemaakt in een lichte- en zware toets. De lichte toets bestaat uit het onderzoeken van:

  • a.

    De door aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • b.

    Eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder van de vergunning overlegde documenten of informatie;

  • c.

    Open, halfopen en gesloten bronnen, voor zover de kaders van de privacywetgeving die mogelijkheid bieden

Indien de resultaten van de lichte toets onduidelijkheden oplevert wordt er overgegaan op een zware toets. Het is daarbij ongewenst om de indicatoren in harde criteria vast te leggen, omdat deze te veel in zwaarte verschillen. Soms is één zware indicator voldoende om te concluderen dat nader onderzoek noodzakelijk is, maar ook een reeks van lichtere indicatoren kunnen – in hun onderlinge samenhang bezien – tot een dergelijke conclusie leiden. Uitgangspunt is dat bij twijfel altijd de zware toets plaatsvindt.

Ook de onderstaande punten kunnen aanleiding zijn voor het uitvoeren van een zware toets:

  • Er sprake is van overname van een vergunning plichtige inrichting, die gesloten is of waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van openbare orde overwegingen (bijvoorbeeld heling, drugs of geweld) of op grond van de Wet;

  • Er sprake is van monopolisering (het opkopen van meerdere inrichtingen en/of onroerende zaken in een bepaald gebied) door een natuurlijk persoon en/of rechtspersoon dan wel door een aantal laan elkaar verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen;

  • Er vermoedelijk een relatie bestaat tussen de recreatie – en/of seksinrichting met de malafide infrastructuur rond illegale vreemdelingen.

Bij de zware toets wordt gebruik gemaakt van ondersteuning van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Den Haag (RIEC). Hierbij wordt nadere informatie opgevraagd o.a. via openbare bronnen, de politie, OM en de Belastingdienst.

Mocht er na de zware toets nog steeds twijfel heersen wordt er advies gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob (het Bureau), dat onderdeel uitmaakt van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit gebeurt als er na het eigen onderzoek nog vragen zijn, bijvoorbeeld over de financiering. Indien de gemeente een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt de betrokkene hier schriftelijk over geïnformeerd. Het Bureau heeft toegang tot gesloten bronnen zoals politiegegevens, strafregisters en gegevens van het UWV en de Arbeidsinspectie, waardoor een bredere screening en diepgaander onderzoek mogelijk is.

Het advies van het Bureau kan drie conclusies hebben: er is een ernstig gevaar, een mindere mate van gevaar of er is geen (gebleken) gevaar. De mate van gevaar wordt vastgesteld op basis van antecedenten van de betrokkene en van bepaalde in de Wet aangewezen derden (bijvoorbeeld financiers en bestuurders). Als er een relatie wordt vastgesteld tussen de betrokkene en een derde worden de antecedenten van die derde meegewogen bij het bepalen van het gevaar. Het doel hiervan is om stromanconstructies te voorkomen.

Een advies van het Bureau is niet bindend. Het is aan het bestuursorgaan om de afweging te maken of een door het Bureau vastgesteld gevaar zo zwaarwegend is dat bijvoorbeeld een vergunning moet worden geweigerd of ingetrokken. Het is ook mogelijk om voorschriften te verbinden aan een beschikking of om extra voorwaarden op te nemen in een overeenkomst.

De gemeente kan ook op basis van eigen onderzoek en zonder advies van het Bureau besluiten over te gaan tot weigering of intrekking op grond van de Wet of het niet aangaan of ontbinding van een overeenkomst.

Vergunningen

Vergunningen voor openbare inrichtingen

In de nieuwe APV is een vergunningsplicht voor openbare inrichtingen opgenomen (exploitatievergunning). Met de invoering van deze vergunningsplicht is het ook mogelijk om deze in het kader van de Wet te onderzoeken. Het Bibob instrument zal bij deze vergunningsaanvragen standaard worden ingezet.

Overige vergunningen

Onder ‘overige vergunningen’ worden in deze beleidsregel de vergunningen verstaan voor evenementen, vuurwerkverkoop en splitsingen en onttrekkingen van woonruimtes. Met de uitbreiding van de Wet is het mogelijk gemaakt om ook splitsings- en onttrekkingsvergunningen te toetsen in het kader van de aanpak van huisjesmelkers. Ten aanzien van de ‘overige vergunningen’ kunnen risicobranches en gebieden worden benoemd waarbij de Wet standaard wordt getoetst.

De Wet Bibob wordt in ieder geval standaard ingezet bij de aanvraag van een vuurwerkverkoopvergunning en bij een evenementenvergunning indien de aanvraag betrekking heeft aan vechtsporten gerelateerde evenementen.

Omgevingsvergunning bouw en milieu

De huidige beleidsregel voor omgevingsvergunningen voor bouw en milieu op grond van artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder a, c, e en i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt grotendeels voortgezet. De risicobranches zijn op basis van informatie uit het RIEC aangevuld.

Aanvragen van (semi)publieke instellingen worden uitgesloten van bovenstaande.

Huisvestingsvergunningen

Een vergunning in het kader van de Huisvestingswet kan gericht zijn op het onttrekken, samenvoegen, splitsen, omzetten en woonvorming. In de Huisvestingswet is, om de praktijk van huisjesmelkerij tegen te gaan, opgenomen dat een dergelijke vergunning onder voorwaarden van de Wet geweigerd kunnen worden.

Subsidies

Met de wijziging van de Wet kunnen alle subsidies worden getoetst. Voorheen moesten subsidies worden aangewezen. Alle subsidies worden signaal gestuurd getoetst. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om bepaalde type subsidies aan te wijzen waarop de Wet standaard zal worden toegepast. Dit geldt voor zowel aanvragen als voor reeds verleende subsidies.

Aanbestedingen

De Wet verstrekt geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob onderzoek kan dan ook slechts gelden als versterking van één van deze criteria.

De Wet zal signaal gestuurd worden toegepast. Het is mogelijk om in iedere fase van een aanbesteding een Bibob onderzoek uit te voeren. Ook is het mogelijk om na gunning van een overheidsopdracht een Bibob onderzoek uit te voeren als hieromtrent in de betreffende aanbestede (concept)overeenkomst(en) een nadere bepaling is opgenomen.

Vastgoedtransacties

De vastgoedsector blijkt in de praktijk kwetsbaar te zijn voor de uitwassen van de georganiseerde misdaad. Niet wordt in de praktijk alleen gezien dat er sprake is van een het misbruik van vastgoed om criminele activiteiten te ontplooien, maar ook dat vastgoed wordt gebruikt als vermogensbestandsdeel om crimineel verkregen vermogen mee wit te wassen.

Met de doelstelling van de Wet; het voorkomen van het faciliteren van criminele activiteiten en het beschermen van de (concurrentie)positie van de bonafide ondernemer; wordt het wenselijk geacht om vastgoedtransacties, waarbij de gemeente partij is, te betrekken bij een onderzoek krachtens de Wet.

Vastgoed en/of grond dat door of namens de gemeente in huur of gebruik wordt gegeven, zal doorgaans een maatschappelijk karakter hebben. Het risico bestaat dat in dergelijke omgevingen netwerken ontstaan, die kwetsbare delen van de samenleving kunnen bedreigen.

Vanuit de doelstelling dat criminele activiteiten niet worden gefaciliteerd en de (concurrentie)positie van de bonafide ondernemer wordt beschermd, is het van belang om inzichtelijk te hebben of er enige mate van gevaar bestaat, dat het in huur of gebruik geven van vastgoed, die doelstelling geweld aan kan doen. Om die reden kan al bij het hebben van een voornemen de Wet worden toegepast.

Daarnaast is het zo dat in generieke zin; dus niet in enkel in vastgoed met een maatschappelijk karakter; activiteiten kunnen worden ontplooid, die dienen als dekmantel voor strafbare feiten. Om die reden en in samenhang met de doelstelling van de Wet, is het van belang om de transacties waarbij vastgoed in huur of gebruik wordt gegeven, onder de reikwijdte van de toepassing van de Wet worden gebracht.

Waar bij vergunningen geldt dat deze in beginsel verleend moeten worden, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijke regeling, staat bij vastgoed/grondtransacties het uitgangspunt van contractsvrijheid voorop. Dat brengt met zich mee dat partijen vrij zijn om met elkaar in onderhandeling te treden en ook om die onderhandelingen weer af te breken. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Het afbreken van onderhandelingen kan bijvoorbeeld als onaanvaardbaar worden beschouwd indien de wederpartij het gerechtigde vertrouwen mocht hebben dat de overeenkomst tot stand zou komen. Bovendien moet de gemeente bij onderhandelingen over een overeenkomst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen. In hoeverre onderhandelingen als gevolg van een Bibob-procedure kunnen worden afgebroken, hangt af van de concrete omstandigheden waarbij onder meer van belang is of de wederpartij ervan op de hoogte is gesteld dat de Wet zou worden toegepast. Gelet hierop dient uitdrukkelijk een voorbehoud gemaakt te worden door de gemeente indien er een intentie is om voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst een Bibob onderzoek uit te voeren.

De contractsvrijheid brengt anderzijds met zich mee dat onderhandelingen ook kunnen worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar, maar er naar het oordeel van de gemeente wel sprake is van een integriteitsrisico.

Het is mogelijk om nadat een vastgoed/grondtransactie is aangegaan een advies aan te vragen bij het Bureau indien een clausule is opgenomen in de overeenkomst die bepaalt in welke gevallen deze kan worden ontbonden.

Anders dan het weigeren of intrekken van een subsidie of vergunning, is het niet aangaan of beëindigen van een vastgoedtransactie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De betrokkene kan daardoor geen bezwaar of beroep instellen maar zal zich tot de civiele rechter moeten wenden.

In deze beleidsregel wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten vastgoed/grondtransacties. Deze worden hieronder nader toegelicht:

Verhuur van onroerend goed

Bij dit type vastgoedtransacties kan worden overgegaan tot een Bibob onderzoek indien sprake is van verhuur met betrekking tot de risicobranches en gebieden die zijn benoemd bij de omgevingsvergunning bouw. Daarnaast kan in huur- en verhuurcontracten een beëindigingsclausule worden opgenomen waardoor tijdens een lopend contract ook de mogelijkheid bestaat om een Bibob onderzoek uit te voeren indien daar aanleiding toe is.

Verkoop van onroerend goed

Indien sprake is van verkoop van onroerend goed, of een voornemen daartoe, is een aantal indicatoren benoemd waarbij eerder wordt overgegaan tot een Bibob onderzoek. Een voorbeeld hiervan is dat de hoogte van de aankoopsom of bieding ongebruikelijk is vergeleken met de waardering van het vastgoedobject.

Gronduitgifte

Bij gronduitgifte, of een voornemen daartoe, is eveneens een aantal indicatoren benoemd waarbij eerder wordt overgegaan tot een Bibob onderzoek. Daarnaast is een aantal omstandigheden benoemd waarbij doorgaans niet wordt overgegaan tot een Bibob onderzoek. Dit betreft onder andere de uitgifte van grond aan particulieren ten behoeve van tuinuitbreidingen en/of wanneer er particuliere of zakelijke bestemmingen aan worden gegeven. Bovendien is een koppeling gemaakt met het artikel over omgevingsvergunning bouw, aangezien de uitgifte van grond veelal wordt gevolgd door een omgevingsvergunning bouw.